Sta voor je ambities Arjan Lammers is 34 jaar en heeft door zuurstofgebrek tijdens zijn geboorte last van spasticiteit in zijn benen. Hij werkt al een aantal jaren nagenoeg fulltime als boekhouder bij de rijksoverheid. ‘Ik heb tot mijn achtste jaar op een mytylschool gezeten en ben daarna naar een reguliere lagere school gegaan. De mytylschool is naar mijn mening een lastige onderwijsvorm omdat je uit je vertrouwde omgeving wordt losgetrokken. Je hebt op die school eigenlijk zelf niets te vertellen of in te brengen. Op de gewone basisschool moet je voor jezelf opkomen en ga je mee met de rest van de klas. Dat is beter en daar leer je van, ook omdat je tussen leeftijdgenootjes zit. Na de mytylschool heb ik de MAVO gedaan en toen de MEAO, een beroepsopleiding voor administratie. Op die opleidingen moet je aantekeningen maken maar ik schrijf moeilijk en langzaam. Ik heb nog mazzel dat ik met de hand kán schrijven want dat heb ik op de gewone basisschool geleerd. Op de mytylschool moet je alles met een typemachine doen. Ik heb er nu nog voordeel van dat ik kan schrijven. Bijvoorbeeld als je aan de telefoon zit en snel iets moet noteren.’ Solliciteren ‘Toen ik klaar was met mijn opleiding, ben ik gaan solliciteren. Ik had ook naar de HEAO kunnen gaan. Dat had ik met mijn verstand wel aangekund, maar fysiek niet. Ik had er de energie niet meer voor. Je moet mee met het tempo van de anderen en dat is best zwaar voor mij. Ik wilde ook wel wat met de op de MEAO geleerde theorie gaan doen. Ik wist eigenlijk niet eens hoe ik moest solliciteren. Ik ben maar zelf brieven gaan schrijven waarvan ik dacht dat ze goed waren. Ik heb er denk ik zo’n zeventig verstuurd en op minimaal vijftig sollicitaties werd ik afgewezen. Tenminste: als je al iets terughoort. Ik heb natuurlijk ook voor het dilemma gestaan of ik mijn beperking zou vermelden in de sollicitatiebrief. Ik heb uiteindelijk besloten dit niet te doen. Ik wilde niet op voorhand al worden afgewezen op mijn beperking. Ik heb natuurlijk ook voor het dilemma gestaan of ik mijn beperking zou vermelden in de sollicitatiebrief. Ik heb uiteindelijk besloten dit niet te doen. Ik wilde niet op voorhand al worden afgewezen op mijn beperking. Administratie is tenslotte vooral een zittend beroep, dus daar heeft mijn beperking weinig mee te maken. Als je dan een gesprek hebt, schrikken veel mensen wel als je binnenkomt, maar dan heb je nog de kans om het uit te leggen. Soms schrikken ze zo erg, dat ze er niet mee overweg kunnen. Dan gaat letterlijk de deur voor je neus dicht. Ik ben afgewezen vanwege verschillende redenen. Sommige organisaties hadden geen mogelijkheden het pand aan te passen, anderen dachten dat ik het tempo niet zou kunnen bijhouden.’ Ik wilde niet anders zijn ‘De sollicitatiegesprekken waren lastig. Ik moest aan iedereen vertellen wat ik wel en niet kon. Dat verhaal over mijn (on)mogelijkheden draaide ik op gegeven moment automatisch af, dat kende ik wel. Het verhaal over mijn beperking is anders. Dat blijft voor mij het moeilijke hoofdonderwerp. Ik had in die tijd ook een behoorlijke weerstand tegen het feit dat ik mij moest aanpassen aan anderen om te kunnen functioneren. Aanpassen betekent dat je anders bent, bijzonder. Ik wilde dat niet, ik wilde ook niet bijzonder zijn. Daar heb ik niet om gevraagd.
Sommige mensen zeiden dat ik naar de sociale werkplaats zou moeten voor een baan omdat die banen daar aangepast zijn. Maar dat wilde ik niet. Ik wilde deel uit maken van het reguliere circuit. Ik ben uiteindelijk niet via de brieven aan mijn eerste baan gekomen. Dat ging via het Arbeidsbureau. Er was een werkgever die het wel een half jaar met mij wilde proberen. Ik moest iemand vervangen die met zwangerschapsverlof was. Het was een prettige plek om mijn eerste werkervaring op te doen. Het waren sociale mensen, het bedrijf was middelgroot en iedereen kon mij alles goed uitleggen. Na dat half jaar hield de baan op en begon het hele sollicitatiecircus weer opnieuw. Ik heb me toen aangesloten bij een vakbond. Ik wilde een sollicitatietraining gaan volgen. Niet alleen brieven schrijven, maar ook leren hoe ik me kan presenteren, hoe anderen mij zien en met mij omgaan. En ook om te leren hoe ik met afwijzingen om moet gaan.’ De arbeidsdeskundige ‘Ik zat destijds bij het platform van jongeren met een handicap, JOPLA, waar ik ook een sollicitatietraining heb gevolgd. Ik werkte voornamelijk aan mijn sociale vaardigheden, want daarmee liep ik achter omdat ik een aantal dingen in de praktijk nog niet had meegemaakt. Ik wist me vaak geen houding te geven. Ik dacht dan: “Ben ik nou bijzonder of ben ik normaal? Moet ik rekening houden met hoe anderen op mij reageren of niet?” Maar dan vul je al in hoe anderen gaan reageren. Dat is een valkuil: dat moet je gewoon aan de ander overlaten.’ Het duurde in die tijd een jaar voordat ik weer een baan vond. Dat is wel lang. Ik heb in die periode contact gezocht met arbeidsbemiddelaars die ervaring hadden met aangepast werk en dergelijke. Ik had een arbeidsconsulent van het toenmalige GAK, waar ik al vanaf mijn schooltijd contact mee had. Op het moment dat je naar school gaat heb je vervoer nodig en voorzieningen en andere zaken. Dat werd toen nog via het GAK geregeld. Zo kreeg ik contact met een arbeidsdeskundige van het GAK die mij begeleidde en uitzocht of ik mogelijkheden had om aan het werk te gaan. Op mijn achttiende hoorde ik dat ik in aanmerking kwam voor een AAW-uitkering (nu Wajong). Dat is een uitkering voor jong-gehandicapten. Mijn ouders hadden toen nog zoiets van: die jongen gaat nog gewoon naar school, laat het verhaal over die uitkering voorlopig nog maar zitten. Na mijn examen bleef die arbeidsdeskundige mij volgen. En ook tijdens de sollicitatietraining.’ Ik wist me vaak geen houding te geven. Ik dacht dan: “Ben ik nou bijzonder of ben ik normaal? Moet ik rekening houden met hoe anderen op mij reageren of niet?” Maar dan vul je al in hoe anderen gaan reageren. Dat moet je gewoon aan de ander overlaten. Psychisch zwaar ‘Ik had inmiddels via een uitzendbureau een andere baan, in een klein bedrijf dat totaal niet aangepast was. Ik heb dat gedaan, moest trapje op, trapje af. Verder moest ik alles zelf uitzoeken. Het viel behoorlijk tegen, helemaal omdat ik er zo’n tijd uit was geweest. Binnen twee weken bleek al dat het niet ging. Die werkgever gaf mij de tip dat het voor mij beter zou zijn om in een grote organisatie te werken, waar voldoende tijd is om mij in te werken. Dit in tegenstelling tot een klein bedrijf, waar altijd tijdgebrek is. Die tip heb ik ter harte genomen. Ik heb mij alleen nog op grotere bedrijven gericht. Ondanks al mijn pogingen kwam ik niet echt aan het werk. Toen kwam de arbeidsdeskundige weer om de hoek kijken. Die stelde voor dat ik ervaring ging opdoen bij een werkervaringsplaats. Dat kon een half jaar voor hele dagen of een jaar voor halve dagen. Ik koos het laatste. Ik moest namelijk iedere dag een half uur extra reizen en dat kost extra
energie. Het is behoorlijk inspannend voor mij om te reizen met het openbaar vervoer. Dat kan ik beter opbrengen als ik halve dagen werk. Terwijl ik werkervaring opdeed, gingen mijn ouders buurten en lobbyen. Een buurman vertelde dat het bedrijf waar hij werkte mensen nodig had. Daar kon ik toen zonder officiële sollicitatie gaan werken. Na een gesprek kreeg ik een jaarcontract. Ze konden me niet garanderen dat ik een contract zou krijgen voor onbepaalde tijd. Er was wel ruimte voor extra begeleiding en zij leken begrip te hebben voor mijn situatie. Het was psychisch ook best zwaar in die tijd. Een jaar lang een echte baan is iets anders dan een half jaar iets proberen. In het begin ging ik ook nog steeds halve dagen naar die werkervaringsplaats. Dat was veel te zwaar. Ik moest veel reizen en twee banen combineren. Ik ben gestopt op de werkervaringsplaats en nam de baan.’ Compensatie ‘In die periode kwam ook mijn recht op een uitkering weer in beeld. Ik had wel recht op een uitkering, maar ik werkte. De werkgever kan dan de uitkering gestort krijgen en de werknemer krijgt dan volledig salaris. Het is een soort van compensatie dat de werkgever iemand met een beperking aanneemt. Daar is toen werk van gemaakt en die werkgever heeft toen dus ‘geprofiteerd’ van mijn uitkering. Ik beschouwde dat als compensatie omdat ik niet zo snel kan werken. Want dat is wel het geval: op piekdagen moet je mij niet onder druk gaan zetten want dan gaat alles mis. Omdat dat bedrijf nog niet helemaal geautomatiseerd was, moest ik moest veel met de hand doen en dat gaat bij mij niet snel. Na twee jaar zakte de economie in en toen moest ik daar weg.’ Verhuizen ‘Ik moest dus weer gaan solliciteren. Inmiddels had ik natuurlijk wel werkervaring opgedaan. Ik wist wat ik kan, maar ook wat onmogelijkheden zijn. JOPLA nam toen een interview met mij af en plaatste dat in een vakblad, dat gelezen werd gelezen door werkgevers. Dat was me vantevoren verteld. Ik had dus min of meer een open sollicitatie verwerkt in het interview. Mijn huidige werkgever las het, die had net iemand nodig en dacht dat ik daar geschikt voor zou zijn. Dus ik heb mijn cv toegestuurd en daarna werd ik uitgenodigd voor een gesprek. Ik werk nu voor de rijksoverheid. Dat is fijn, omdat die je niet zomaar op straat kan zetten. Ook is het een groot bedrijf, wat prettig is. Er is tijd en ruimte gemaakt om mij in te werken. Ik woonde destijds in Deventer maar mijn werk was in Bilthoven. Ik heb een jaar op en neer gereisd, maar dat was niet vol te houden. Met behulp van mijn werkgever ben ik toen verhuisd. Zij hebben gezegd dat ik moest kiezen tussen mijn baan en woonplaats. Want beide en reizen, dat ging niet. Dat kostte teveel energie. Mijn werkgever wilde mij wel in dienst houden, dus ben ik verhuisd. Het was een grote stap. Omdat ik op mijn eerste werkplek in deze organisatie niet goed uit de verf kwam, ben ik in deze periode ook naar een andere afdeling overgeplaatst. Dat was een meer boekhoudkundige afdeling, die paste beter bij mij. Overstappen naar een andere functie en tegelijkertijd verhuizen werd me teveel. Ik heb toen begeleiding gekregen van een maatschappelijk werker. Zij keek met mij mee hoe ik met alle veranderingen kon omgaan en welke werkaanpassingen ik nodig had. Ik voelde me daar wel prettig bij. Overstappen naar een andere functie en tegelijkertijd verhuizen is wel wat veel. Het werd me ook teveel. Ik heb toen begeleiding gekregen van een maatschappelijk werker. Zij keek met mij mee hoe ik met alle veranderingen kon omgaan en welke werkaanpassingen ik nodig had. Ik voelde me daar wel prettig bij. Het blijkt trouwens ook, dat ééns in de zoveel jaar wisselen
van functie en takenpakket een goede zaak is. Dus ben ik na ongeveer vijf jaar opnieuw naar een andere afdeling gegaan.’ Arbeidsgehandicapt. Ook weer zo’n woord! De handdoek in de ring ‘In eerste instantie wilde mijn werkgever geen looncompensatie door mijn uitkering te vorderen. Toen ik echter op een nieuwe afdeling kwam, wilde de leidinggevende dat wel. Looncompensatie is natuurlijk altijd meegenomen. Maar het ging ook om mijn rechtspositie. Waar heb ik recht op? Na onderzoek bleek ik recht op een Wajong te hebben. Ik werd namelijk arbeidsgehandicapt verklaard. Arbeidsgehandicapt! Ook weer zo’n woord. Mijn werkgever is zes jaar bezig geweest om mijn uitkering te krijgen. Op een gegeven ogenblik zei het GAK dat zij al drie jaar geen uitkering hadden uitbetaald en dat zij daar ook niet meer mee gingen beginnen. Het bleek echter dat de verschillende bedrijfsverenigingen naar elkaar wezen wat betreft verantwoordelijkheid voor uitbetaling van die uitkering. Dat liep natuurlijk mis. Ik vond ondertussen dat geouwehoer over die uitkering wel vervelend en bemoeide me er niet meer mee. Mijn werkgever heeft op een gegeven moment de handdoek ook in de ring gegooid. Eigenlijk komt het er op neer dat niemand dan weet wie er verantwoordelijk is. En eigenlijk is er ook niemand die weet hoe de regels en procedures precies in elkaar steken. Het verhaal rond mijn rechtspositie als uitkeringsgerechtigde is voor mij niet belangrijk. Het gaat me er meer om dat de praktische zaken goed geregeld zijn. Zoals mijn aangepaste fiets bijvoorbeeld. Die heb ik nodig om naar mijn werk te gaan. Die is een tijd terug gestolen en na het inwinnen van informatie bleek dat de bedrijfsvereniging verantwoordelijk was voor verzekering en dergelijke. Nou, het duurde eeuwen voordat er wat gebeurde. Dát is pas vervelend. Daar heb ík last van, van die uitkering vooral mijn werkgever.’ Eigenlijk komt het er op neer dat niemand dan weet wie er verantwoordelijk is. En eigenlijk is er ook niemand die weet hoe de regels en procedures precies in elkaar steken. Evacuatiestoel ‘Er gebeuren wel eens akkefietjes op mijn werk. Er kwam bijvoorbeeld een nieuwe medewerker die mijn kamer wilde hebben. Toen moest ik naar een kamer boven. Dan moet ik zelf bedenken of ik wel boven kan komen want het bedrijf denkt daar niet aan. Er is wel een lift in het gebouw. Dus ik heb driekwart jaar boven gezeten en toen moest ik weer naar beneden. Daar kwam ik in een hok te zitten: een computer en een paar kasten, dat was het. Nou daar werd ik niet gelukkig van. Het was maar voor tien maanden, toen mocht ik weer naar een kantoor boven. Ik heb toen gezegd dat ik wel een evacuatiestoel wilde. Want als er iets gebeurt dan zit ik daar dus boven een beetje te zitten. Mijn collega’s zeggen wel, ”we nemen je wel mee” maar in tijd van paniek weet je het nooit. Dan zit ik daar in mijn eentje. Nu heb ik dus een evacuatiestoel. Mijn collega’s hebben geleerd wat ze ermee moeten doen. Dat is prettig, want zeker twee keer per jaar gaat bij ons het brandalarm af. Dan is er weer een proef misgegaan.’ Een nieuwe fiets ‘Ik voel me wel een volwaardige collega. Ik ben volledig ingeburgerd. Door mijn naaste collega’s en mijn directe chef word ik volwaardig behandeld. Maar als ik kijk naar bepaalde mensen die verder van mij af staan in de organisatie, dan wordt het lastig. Bijvoorbeeld
personeelszaken, dat zijn toch dé mensen die gaan over aanpassingen en voorzieningen. Maar die snappen het gewoon niet. Ik heb het voorbeeld van mijn gestolen aangepaste fiets. Toen mijn oude driewieler vervangen moest worden ben ik aan personeelszaken gaan vragen wat ik moest doen. Daar wisten ze niet mee om te gaan. Ze kwamen met een fietsenplan waarmee je op kosten van de zaak een fiets kon bestellen. Ik kon op mijn klompen of schoenen wel aanvoelen dat dat plan niet voor aangepaste fietsen is. En daar had ik gelijk in. Alleen die mensen van personeelszaken gaan dan eerst alles zelf uitzoeken. Dat duurt eeuwen. Er moest een offerte worden opgevraagd, dat zouden zij doen. Vervolgens was mijn aanvraag onder op de stapel terechtgekomen. Terwijl voor mij mijn fiets alles is. Ik ben niet mobiel zonder die fiets. Ik heb toen maar - na een half jaar! – zelf een offerte aangevraagd. De leverancier kwam bij mij op de werkplek met een nieuwe fiets, zodat ik die kon testen. Zij vroegen wie dat ging betalen. Dat zou mijn werkgever zijn. De leverancier had daar een bevestiging van nodig en dat duurt dan ook heel lang. Uiteindelijk kreeg ik mijn fiets na anderhalf jaar! Helaas werd hij na vijf weken gestolen. Mensen snappen niet hoe belangrijk die fiets voor mij is. En dat geldt ook voor personeelszaken. Zij snappen niet altijd hoe belangrijk aanpassingen en voorzieningen zijn.’ Lid zijn! ‘Informatie haal ik op verschillende plekken. Ik ben blij dat ik aangesloten ben bij de vakbond en bij een patiëntenbelangenorganisatie. Ook zit ik in het plaatselijke gehandicaptenplatform. Overal lid van zijn, dat is mijn belangrijkste ingang voor informatie. Het helpt ook om met andere mensen te praten die in dezelfde situatie zitten. Dan help je elkaar met raad en daad. Ook op internet is veel informatie te vinden. Daarvoor hoef je geen lid te zijn van organisaties. Als je ook individuele ondersteuning wilt, moet je wel lid worden van een organisatie. Ik ben ook wel tevreden over de adviezen en ondersteuning die ik heb gekregen. Maar ik weet wel dat je geluk moet hebben met degene die je treft. Niet alle adviseurs zijn goed maar als je de mazzel hebt dat je een goede treft, zoals ik, dan heb je niets te klagen. Wat ik helemaal prettig vind, is dat de adviseurs van de belangenorganisatie ook een beperking of ziekte hebben. Die weten dus hoe het is om met een vervelend lichaam ook nog gedoe aan je hoofd te hebben. Je hebt namelijk al veel energie nodig om gewoon je leven te leiden. Als daar bovenop ook nog trammelant krijgt, dan vreet dat energie. Gelukkig weet ik de weg naar informatie. Als het me niet lukt om zaken voor elkaar te krijgen dan zoek ik gewoon de publiciteit. Dat werkt namelijk ook heel goed. Zo is bijvoorbeeld mijn driewieler teruggevonden en gerepareerd.’ Winterdepressie ‘Ik ben een gewone werknemer. Als ik ziek zou worden, heb ik een jaar, vanaf 1 januari 2004 twee jaar, recht op de ziektewet en dan wordt er een WAO-aanvraag gedaan. Ik heb al wel ervaring met de Wet Poortwachter omdat ik een winterdepressie heb gehad. Er is me toen geadviseerd een aantal uur te blijven werken. Want als je er eenmaal uit bent, is het moeilijk terug te komen. Dat merk ik al als ik vakantie heb gehad. Dus ik heb wel een aantal uur gewerkt toen ik ziek was. Na een week of zes moet je een plan maken voor je reïntegratie. In zo’n plan geef je aan hoe je de uren die je niet werkt wel weer zou kunnen gaan werken. Tegen de tijd dat ik dat moest gaan doen is me gevraagd of ik dat niet kon voorkomen door weer volledig aan het werk te gaan. Gelukkig was ik toen zo flexibel dat ik dat kon. Maar het zou kunnen gebeuren dat je wel zo’n plan moet gaan opstellen. Op zich is zo’n reïntegratiewet goed en geeft het een stimulans maar soms ben je nog niet zover dat je weet hoe je kunt gaan reïntegreren. Gelukkig heb ik het niet nodig gehad. Ik ben trouwens tijdens mijn ziekte wel goed begeleid door de bedrijfsarts, de huisarts en het maatschappelijk werk.
Op zich is zo’n reïntegratiewet goed en geeft het een stimulans maar soms ben je nog niet zover dat je weet hoe je kunt gaan reïntegreren. Ik denk dat ik binnen de rijksoverheid nog wel eens zou willen wisselen van baan en functie. Maar niet daarbuiten. Ik zie het niet meer zitten om in het bedrijfsleven te gaan, dat is te zakelijk. Die schoppen je er gewoon uit als de economie niet meer goed gaat. Bij de rijksoverheid heb je nog een vorm van bescherming. Ze zoeken bijvoorbeeld voor naar doorstroming binnen de organisatie. Dat is ook hun beleid, ze zijn verplicht te zoeken naar doorstroming. En anders krijg je een aantal jaren wachtgeld. Maar daar zit ik natuurlijk niet op te wachten.’ ‘Mijn levensmotto is doorzetten, niet opgeven. Sta voor je ambities. Laat je niet van het kastje naar de muur sturen. Ook als je de energie niet hebt: schakel dan anderen in. Het is geen schande te erkennen dat je het zelf niet kunt. Zonder hulptroepen had ik het niet gered. En daar bedoel ik niet alleen belangenorganisaties mee, maar ook familie en vrienden. Je krijgt bevestiging wat je allemaal hebt bereikt en als het niet goed gaat dan trekken je ze weer mee.’