VAN DYCK, DE JEZUIETEN EN DE PEST HOE ROSALIA VAN PALERMO ANTWERPSE PESTHEILIGE WERD Jean-Pierre TRICOT
Medische Religieuze Folklore. De voorspraak van talrijke heiligen werd vroeger dikwijls en wordt nu nog af en toe ingeroepen om een welbepaalde gunst te verkrijgen. Meestal van medische aard : de genezing of de voorkoming van een kwaal. Tussen het midden van de XIV° en het begin van de XVIII° eeuw was pest de meest gevreesde besmettelijke en dodelijke ziekte.
Vandaar het groot aantal pestheiligen.13
In onze
contreien zijn de gekendste onder hen St.-Job, St.-Lazarus, St.-Sebastianus en St.-Rochus. Vanaf 1627 zou er echter te Antwerpen een andere pestheilige opduiken : de Heilige Rosalia van Palermo. De medische religieuze folklore kan onder verschillende vormen tot uiting komen.14 Soms gelooft de patiënt, met welke ziekte of lichaamsgebrek hij ook behept moge zijn, dat hij zijn genezing rechtstreeks kan bekomen van de Allerhoogste, of op voorspraak van Onze-Lieve-Vrouw, of van de gemeenschap der heiligen. Een zieke met een welbepaald lichaamsgebrek zal zich tot die heilige wenden wiens specialisatie het is deze welbepaalde kwaal te helen, dan wel een andere. Deze devoties vinden plaats hetzij ten huize van de patiënt die de hulp inroept, hetzij in de bedevaartsoorden waar deze heilige bijzonder vereerd wordt voor deze speciale intenties. De zieke kan er zelf naar toe gaan of er iemand in zijn naam toesturen. De keuze van de heilige wordt bepaald door het vooroordeel van sympathie, van analogie, van signaturen, berustend op de spreuk der homeopathen : “Similia similibus curantur” ! Ook de marteling tengevolge dewelke een patroonheilige stierf, de kwalen waaraan hij leed gedurende zijn bestaan, kunnen deze indicatie bepalen. De naam zelf van de heilige, of de heilige plaats bekleden hetzelfde belang. Enkele voorbeelden. De Heilige Lucia, waarvan de naam “licht” betekent, stierf vermoord door keling; men zal op haar voorspraak rekenen voor oog- en keelziekten. Men begeeft zich naar Haren ter behandeling van haarluizen, en naar Maxenzele, voor de mazelen.
2 De gebeden kunnen hetzij afkomstig zijn van de catechismus, hetzij speciaal samengesteld voor zeer specifieke ziektebeelden. Deze aanroepingen worden af en toe aangevuld met enkele materiële daden : het besprenkelen met gewijd water, het aanraken van gewijde objecten, de inname van gewijde substanties (water, brood, olie), het ter plaatse laten naast het standbeeld van een heilige van een stuk kleding dat door de zieke gedragen wordt, enz. Af en toe gebeurt het dat deze devoties gepaard gaan met enkele kleine chirurgische ingrepen : incisies, cauterisaties, enz.
De devotie tot St.-Rochus. St.-Rochus is zeer lang de beroemdste pestheilige geweest. In de Franse stad Montpellier geboren rond 1295 schonk Rochus na de dood van zijn rijke ouders zijn hele bezit aan de armen en trok al bedelend naar Rome. Onderweg genas hij pestlijders door het kruisteken en het gebed. Toen hij in Piacenza zelf door de pest werd aangetast trok hij zich terug in eenzaamheid, waar hij door een engel verpleegd werd en een hond hem elke dag een brood bracht en zijn zweren likte. Na zijn genezing trok hij terug naar zijn geboortestad. Daar werd hij niet erkend, want hij hield zijn afkomst geheim. Als spion opgesloten overleed hij in een kerker rond 1327. Vóór hem waren de oudste pestheiligen wiens voorspraak te Antwerpen10 ingeroepen werd St.-Job, de Heilige Lazarus en de Heilige Sebastianus. Vanaf het einde van de XV° eeuw vinden wij Sint-Rochusgilden in de voornaamste Antwerpse kerken : St.-Jacob, St.-Joris en Onze Lieve Vrouw.
In de loop van de tweede helft van de XVI° eeuw
verslapten deze middeleeuwse devotiegebruiken, enerzijds tengevolge de beeldenstorming, anderzijds omdat de stad tussen 1514 en 1571 gespaard bleef van de “haestige ziekte”. Na de pestepidemie in 1571 volgde er echter een korte heropleving van de St.-Rochus-broederschappen. Tijdens de volgende erge epidemie van 1623-1624 nam men echter zijn toevlucht tot een andere pestheilige, de Heilige St.-Sebastianus. Tijdens die van 1661 werd, onder de invloed van de Jezuïeten, ook de Heilige Franciscus Xaverius aangeroepen als de patroon tegen de haastige ziekte. In 1658 wordt St.-Rochus terug naar voor gebracht. Jozef II zou in 1786 alle broederschappen ontbinden. Dit belette echter niet dat gedurende de drie cholera-epidemiën die Antwerpen teisterden in de 19e eeuw (1832, 1848 en 1886), de devotie tot St.-Rochus nog intens zou herleven.
De legende van de Heilige Rosalia.
3
Rosalia werd in het begin van de XVII° eeuw in de omgeving van Palermo geboren als dochter van Sinibald di Quisquina delle Rose, een verre afstammeling van Karel de Grote. Sinibald was zelf gehuwd met de zuster van de toenmalige koning van Sicilië, Rogier I. Kort na haar geboorte stierf deze laatste maar Rosalia verbleef aan het hof van de troonopvolger. Volgens de legende11 was zij zeer mooi en verwekte zij de naijver van prins Boudewijn, gast aan het hof van Sicilië. Ter gelegenheid van een jachtpartij op de bergen van Pellegrino boven Palermo, werd koning Rogier door een leeuw aangevallen. Boudewijn kwam tussenbeiden en velde het roofdier. Rogier vroeg Boudewijn welke vergoeding hij voor zijn heldendaad wenste en deze vroeg hem de hand van Rosalia, die echter, ten gevolge deze onverwachte huwelijksaanvraag, uit Palermo wegvluchtte. Aanvankelijk begaf zij zich in een Benedictijnenklooster maar zeer snel verhuisde zij naar de bergen van Quisquina, midden in een beboste streek, alwaar zij een twaalftal jaar in een grot verbleef. Zij voedde zich met wortels en dronk bronwater. Boven de opening van deze grot etste zij op een rotssteen de volgende woorden : “Ik, Rosalia van Sinibald, dochter van de Heer van deze streek van Quisquina en van de Rozen, heb mij, omwille van mijn liefde tot de heer Jezus Christus, ermee verzoend in deze grot te leven.” Nadien zou zij nog, bedreigd door de Sarazenen, verder uitwijken naar nog hoger gelegen gebieden, de zeer weinig herbergzame hoogten van de Monte Pellegrino, alwaar zij als eremijt een godvruchtig, contenplatief en ascetisch leven leidde. Zij werd er regelmatig door engelen opgezocht, van wie zij van rozen gemaakte kransen kreeg. Wanneer zij haar einde voelde naderen legde zij zich neer op haar stenen legerstede, viel in een diepe slaap en overleed er op 4 september 1160. Het nieuws over haar dood verspreidde zich her en der op bovennatuurlijke wijze en ondanks intens opsporingswerk kon haar heilig lichaam niet teruggevonden worden, hetgeen een veralgemeende volksdevotie te Palermo niet in de weg stond. Reeds in 1180 werd haar door paus Alexander III een feestdag toegewezen. Schrijnen werden vervaardigd zowel te Palermo, te Messina als in andere Siciliaanse steden. Bidprenten werden verspreid. Rosalia zorgde voor de genezing van kwalen en door haar bemiddeling werden allerlei gunsten bekomen.
Maar zeer plots verdween haar
nagedachtenis ten voordele van de heilige stichters der religieuze orden, die toen hun opgang deden.
De pest van 1624.
4 In de XVI° en in de XVII° eeuw verschenen er nog zeer talrijke pestboekjes.4
Te Antwerpen
vermelden wij o.a. het “Volkomen Tractaat van de Peste” van Lazarus Marcquis (1633), de “Decas Pestifuga” van zijn zoon Guilielmus (1627) en de “De Pestilentiae Curatione” van Emanuel Gomez (1635). Ook werden er verschillende pestordonnanties door de magistraat uitgevaardigd. De tweede pandemie van de Zwarte Dood, van de “Haestige Ziekte”, die in 1347 één vierde van de Europeese bevolking uitroeide, had haar sporen nagelaten en de pest bleef nog op een endemische wijze in West Europa aanwezig tot het begin van de XVIII° eeuw.5 (Pas in 1894 zou de pestbacil door Yersin te Hong-Kong geïdentificeerd worden.6) In de archieven van de Stad Antwerpen wordt “pest” of pestilentie vermeld als opgekomen zijnde in 25 verschillende jaren van de XVII° eeuw.16 Onder pest verstond men in feite tal van acute besmettelijke en dodelijke ziekten : niet alleen de echte bubonische pest als dusdanig, ook lethargiën, dysenteriën, cholera, longziekten, enz.
De toenmalige auteurs beschouwden de pest als een besmettelijke,
epidemische, hyperacute “haestige ziekte” waarvan de onbekende oorzaak een gif was, afkomstig hetzij van de inwendige, hetzij van de uitwendige verrotting van het lichaam.
Dit venijn tastte
onmiddellijk de zetel van het leven aan : het hart. Er bestond nog enige discussie of dit venijn van materiële dan wel van immateriële aard zou zijn. Als etiologisch agens weerhield men de toorn Gods tegen de zondige mens, een wijziging in de samenstelling der lichaamsvochten (humorale theorie), of een wijzing in de luchtsamenstelling. In het begin van de XVII° eeuw werd door Delorme, lijfarts van de Franse koning Lodewijk XIII, de specifieke kledij ontworpen voor de artsen die de pestlijders moesten verzorgen.3 Even snel als de nagedachtenis aan Rosalia verdwenen was te Palermo, ontstond er een heropbloei van de devotie tot haar tengevolge de pest van 1624.11 Op 7 mei 1624 meerde in de haven van Palermo een schip aan afkomstig van Tunis, na een vergeefse poging tot aanmering in Trapani. De vice-koning van Sicilië gaf de toelating de lading te lossen en gedurende anderhalve maand verspreidde de pest zich over de ganse stad. De voorspraak van de toenmalige beschermheiligen van de stad, de H. Christina, de H. Nymphna, de H. Oliva en de H. Agatha werd tevergeefs ingeroepen. Maar toen gebeurde er een soort mirakel. Een agoniserende jonge vrouw in het ziekenhuis van Palermo kreeg een visioen : de Heilige Rosalia, stralend in de hemel. Een genezing van de kwaal werd beloofd indien haar relekwiënschrijn zou terug gevonden worden, hetgeen geschiedde : Rosalia werd van toen af de nieuwe beschermheilige van de stad. Het jaar hierop, in 1625, verscheen Rosalia aan een man, Vincenzo Banelli en beloofde hem dat een plaatselijke pestepidemie zou uitdoven indien een processie met haar stoffelijke resten doorheen de straten van Palermo zou gehouden worden, gepaard gaande met gezangen tot lof en eer van God. De Heilige Rosalia voorspelde ook de dood van de man, die inderdaad drie dagen nadien ten gevolge
5 cholera overleed, doch inmiddels was de pest verdwenen.
De relikwiën van de Heilige Rosalia
werden op 25 februari 1625 in de kathedraal van Palermo bijgezet en tijdens deze overdracht werd de ganse stad overspoeld van een zeer aangename rozengeur. Tot op heden wordt deze gebeurtenis herdacht door een jaarlijkse stoet te Palermo : de “Festino”.
Van Dyck, de Jezuïeten en de Heilige Rosalia. Na een opleiding te hebben genoten in het atelier van P.P. Rubens, aan wie hij een handje toestak bij de afwerking van sommige opdrachten, en na een kort verblijf te Londen in 1620-1621, vervolmaakte Van Dyck zijn artistiek talent, zoals dit hoorde bij elke toenmalige jonge kunstschilder met ambitie, door tussen 1621 en 1627 een reis te ondernemen naar verschillende Italiaanse steden : Genua, Rome, Venetië.9 Tussen juli 1624 en september 1625 vertoefde hij te Palermo in Sicilië. Omwille van de aldaar toen woedende pestepidemie werd het eiland min of meer geïsoleerd van het vaste land. Zoals hierboven vermeld was in 1624 de cultus rond de Heilige Rosalia volledig heropgeflakkerd na de ontdekking van haar relikwiën. Onder de druk van de Siciliaanse jezuïeten werd Rosalia door paus Urbanus VIII heilig verklaard. In de hem passende zeer vruchtbare productie is het zeker dat Van Dyck verschillende taferelen uit het leven van de Heilige Rosalia schilderde17, zo o.a. de ten hemel opneming van de Heilige Rosalia, omringd door 11 engeltjes, meesterwerk dat thans te New York hangt. Een analoog schilderij vindt men terug in de dekenij van Sint-Truiden en in een Belgische private collectie. De hypothese volgens dewelke de schilder op beslissende wijze bijdroeg om een nieuwe iconografie van de heilige te creëren na de ontdekking van haar relikwiën, en naar haar erkenning als beschermheilige van Palermo, worden door recente documenten ten volle bevestigd. Alleen al te Palermo kan men nu nog minstens 3 schilderijen van Van Dyck bewonderen met als thema de Heilige Rosalia. De Heilige Rosalia wordt meestal afgebeeld omkroond door rozen terwijl zij bloem ontvangt van het kindje Jezus.
Soms schrijft zij iets op een muur.
Zij is sober gekleed in een religieuze of
pelgrimskledij. Zij houdt een staf, een boek. Dikwijls vindt men een schedel, symbool van de pest, terug in deze schilderijen.
Drie taferelen uit haar leven worden het frekwenst afgebeeld : haar
bekering, haar vlucht naar de bergen boven Palermo, en haar dood. Van Dyck zou de verering van de Heilige Rosalia overbrengen naar Antwerpen. Hierin werd hij geholpen door de paters jezuïeten, meer bepaald door een zekere Pater De Tollenaere die in 1627 relikwiën van de Heilige naar Antwerpen had overgebracht.15 Dit volop in de contrareformatorische geest, aangewakkerd door de Sociëteit van Jezus, en dankzij dewelke aan de heiligenverering een zeer bijzondere plaats werd toegekend.
6 Van Dyck behoorde tot de door de jezuïeten opgerichte solidaliteit van de “Bejaarde Jongmans”, celibatairen boven de 20. Sodaliteiten7 waren verenigingen van leken mannen die hun geloofsleven wilden verdiepen door gebed, goede werken en intensieve sacramentele praktijken. De solidaliteit bestelde in 1629 voor haar kapelaltaar “De Kroning van de Heilige Rosalia”, schilderij dat nadien door de Oostenrijkse bezetter in beslag werd genomen en thans bewonderd kan worden in het Kunsthistorisches Museum te Wenen. Dankzij Van Dyck en dankzij de jezuïeten werd de Heilige Rosalia aldus tot pestheilige gepromoveerd. Het succes deinde wat uit in de XVIII° eeuw : de pest was alsdan immers zo goed als verdwenen.5 In 1720-1721 zou er nog één vreselijke en moordende epidemie de stad Marseille teisteren waarbij de helft van de bevolking stierf. Dit was te wijten aan een duidelijk gebrek aan hygiënische maatregelen, nochtans goed gekend en overal elders toegepast.
De Kapel van de Heilige Rosalia. Een wel begoede Antwerpse koopman, Cornelius Landschot (1573-1656) liet bij zijn overlijden een enorm vermogen na, in hedendaagse munt uitgedrukt meer dan 7 miljoen euro.12 Teneinde zijn zielerust te waarborgen voorzag hij in zijn testamentaire beschikkingen1 te “doen maecken een Godtshuis voor twelff oude gebreckelycke manspersoons, die nyet meer en conne wercken, ende die met goeden naem ende fame wel sullen geleeft hebben.”... ”Bovendyen sullen de Aelmoesseniers moeten doen maecken een cleyn cappelleke in het selve godtshuyse”. De testamentaire executeurs kochten een grond aan op de Falconrui, ten Noorden van de stad, en in het pestjaar 1658 werden zowel godshuis als kapel ingehuldigd. Aanvankelijk genoemd naar de patroonheilige van de weldoener, de heilige Cornelius, zouden zeer snel de geestelijke dochters of de kwezels aldaar onder leiding van de paters jezuïeten hun catechismuslessen geven in de zondagsscholen. De geestelijke dochters7 – de meest gekenden onder hen de drie gezusters Houtappel en de vijf gezusters della Faille – waren vrouwen die naar christelijke volmaaktheid streefden door zich aan God te wijden. Zij beloofden voor eeuwig of voor een bepaalde tijd hun kuisheid te bewaren, maar bleven in tegenstelling tot de religieuzen “in de wereld leven”. Zowel de jezuïeten als de juffrouwen vonden het aangewezen dat “om de kinderen te animeren ende hun te verwecken tot nieuwer iver ende naersticheydt alsmede tot de devotie ende aanroepinghe van de heyligen onbewaert, behoet ende verlost te worden soo groote peryckelen van de contagieuse sieckte, men verkiesen zouden de Heilige Maghet Rosalia tot Patronesse van desen Catechismus.” Dit alles geschiedde in de geest van de contrareformatie. In 1671 werd de kapel dan omgedoopt tot Heilige Rosaliakapel.
7 Tot aan de Franse revolutie werden er dagelijkse missen opgedragen. In 1796 nam het bestuur der Burgerlijke Godshuizen het beheer over.8
Van 1833 tot 1982 werd de kapel verhuurd aan
verschillende mensen : restaurateurs, handelaars, kunstenaars en vooral beeldhouwers. De laatste huurder was de bekende Antwerpse beeldhouwer Willy Kreitz die er van 1941 tot aan zijn dood in 1982 zijn atelier had ondergebracht. In 1984 zouden het godshuis en de St.-Rosaliakapel door de eigenaar, opvolger van het bestuur der Burgerlijke Godshuizen en van de Comissie voor Openbare Onderstand, het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Antwerpen verhuurd worden aan de “Vereniging voor de Bescherming van het Kulturele en Historisch Patrimonium in Antwerpen”, die het gebouw onderwierp aan een grondige restauratiebeurt. De Cornelis Floris vereniging gebruikt de kapel als ontmoetingsplaats, voordrachts- en tentoonstellingsruimte. De schilderijen van de voormalige Rosaliakapel worden bewaard in de verzamelingen van het Antwerpse OCMW.
Zo o.m. een antependium met een 17e eeuws schilderij van de Antwerpse
Kunstenaar Godefridus Maes (1649-1700) dat de dood van de H. Rosalia voorstelt12 : “de doorluchtige Heilige Rosalia op een prachtbed uitgestrekt, en koning knielt voor haar, nevens de koning een bisschop”. Thans bevindt dit schilderij zich in het Marnixhuis, zetel van het OCMW, Lange Gasthuisstraat te Antwerpen. Godsdienst, hagiografie, folklore, kunstgeschiedenis, geneeskunde, epidemiologie : de geschiedenis van de devotie tot de Heilige Rosalia van Palermo omvat al deze elementen. De geschiedenis van de geneeskunde is dus veel meer dan een opsomming van beroemde artsen en van hun ontdekkingen. Een holistische benadering blijft zeer leerrijk.
8 Referenties : 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Archief van het O.C.M.W. te Antwerpen. Testament van Cornelis Lantschot, 12 juni 1654, blad 9r en 9v. Archief van het Onze-Lieve-Vrouw Kapittel te Antwerpen, 228. Renteboek van de Kapel van de H. Rosalia (1733-1798). Blanchard R., Notes Historiques sur la Peste, Arch. de Parasitologie III n°3, 589-643 (1900). De Pooter D.A. Over Pest en Pestboekjes. p.67-71 in : De Geneeskunde in de Zuidelijke Nederlanden (1475-1660) (F. De Nave, M. De Schepper, eds.) Stad Antwerpen, Antwerpen, (1990) Guiart J., Pourquoi la peste nous a quittés. Revue de l’Univ. de Lyon, 53-91 (1933). Lagrange E., Quelques précisions sur la découverte du bacille de la peste, Biologie Médicale, 24 : 261-273 (1926). Marinus M.J., Kampioenen van de Contrareformatie 1562-1773, p. 7-70 in : Antwerpen en de Jezuïeten (H. Van Goethem ed.), 150 jaar UFSIA, Antwerpen (2002). Meersman H., De Rosaliakapel, een korte historiek, Cornelis Floris jaarboek 1987, 102-103 (1988). Mendola G., Van Dyck en Sicilië, p. 58-63 in : Van Dyck 1599-1641 (C. Brown & H.Vlieghe eds.), Royal Academy Publication, Londen, (1999), Antwerpen Open, Antwerpen (1999). Prims F., De Sint-Rochusvereering te Antwerpen, Gazet van Antwerpen, Zaterdag 28 en Zondag 29 mei 1932, 42 n°127 : 1-2 (1932). Sadlier A.T., An Unfamiliar Saint : St.Rosalie, The Ave Marie, 47 n°8(1898), http://www.marysyellowstone.com/hope/an%20Unfamiliar%20Saint.htm Steenmeijer R., De bouw van het godshuis Lantschot, Cornelis Floris jaarboek 1987, 69-79 (1988) Tricot J.-P., Over heiligen die beterschap brengen : van de pest, verlos ons Heer., Semper, n°245 : 26-27, okt.2000 (2000) Tricot-Royer J., Le folklore médical Belge, 52 p., Lisboa (1938). Van Damme J., Hoe de Lantschotkapel Rosaliakapel werd, Cornelis Floris jaarboek 1990, 56-63 (1991). Van Lennep R., A propos de la “Peste” en Belgique au XVI° et XVII° siècles, p.231-238 in : Comptes Rendus du I° Congrès de l’Histoire de l’Art de Guérir 1920 (J. Tricot-Royer, éd.) Anvers, (1921) Vlieghe H., Images de piété et de vanité, p.64-67 in : Van Dyck 1599-1641 (C. Brown & H.Vlieghe eds.), Royal Academy Publication, Londen, (1999), Antwerpen Open, Antwerpen (1999).