Hoofdstuk 1
Het hoe en waarom van de belastingheffing 1.1 Onderscheid in belastingen De sociale, economische maar ook de juridische gevolgen van de belastingheffing verschillen naar gelang het type belasting. In dit verband zijn twee onderscheidingen van belang. Directe en indirecte belastingen De begrippen directe en indirecte belastingen worden in twee betekenissen gebruikt: in juridische en in economische zin. In juridische zin zijn directe belastingen de, veelal in een belastingwet, uitdrukkelijk als ‘direct’ aangemerkte. Indirect zijn dan in juridische zin die belastingen die in de heffingswet niet als ‘direct’ zijn aangeduid. Onder directe belastingen in economische zin verstaan we in Nederland vaak de belastingen waarvan de wetgever beoogt dat degene die de belasting aan de overheid moet betalen, tevens degene is die ze ook zal dragen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de inkomstenbelasting, de loonbelasting en de vennootschapsbelasting. De wetgever beoogt hier de belastingschuldige zelf de belasting te laten dragen, en die niet door te berekenen aan een ander. Bij indirecte belastingen in economische zin is dat niet het geval. Omzetbelasting, invoerrechten en accijnzen worden geheven van ondernemers met juist de bedoeling dat zij deze belasting doorberekenen aan de afnemers. Dat doorberekenen aan een ander noemen we afwenteling of overdracht. Belastingen op inkomen, winst en vermogen versus kostprijsverhogende belastingen In officiële stukken, bijvoorbeeld in de Nederlandse begrotingsstukken, gebruikt men meestal een onderscheid in belastingen op ‘inkomen’, ‘winst’ en ‘vermogen’ enerzijds en kostprijsverhogende belastingen anderzijds. Deze groepen vallen voor een groot deel samen met directe respectievelijk indirecte belastingen. De kostprijsverhogende belastingen doen hun naam eer aan en betekenen een kostenpost voor de ondernemingen die in de verkoopprijs moet worden ‘terugverdiend’.
Het hoe en waarom van de belastingheffing 1
1.2 Enkele aspecten van het materiële en formele belastingrecht Hier komen enkele algemene aspecten van het materiële en het formele recht aan de orde, die voor alle belastingen van belang zijn.
–
– –
– –
Materieel belastingrecht Het belastingrecht moet de aanknopingspunten en de verdeelsleutel voor het verdelen van de belastingdruk nauwkeurig omschrijven. Daartoe moet de belastingwet aangeven: Ter zake waarvan belasting moet worden betaald. Dit is het belastingobject (bijvoorbeeld het inkomen) of het belastbare feit (bijvoorbeeld het gebruik van een motorrijtuig). Wie onderworpen is aan de belasting. Dit is de belastingplichtige. De motorrijtuigenbelasting wordt geheven van de houder van het motorrijtuig. Wie de belasting moet betalen. Dit is de belastingschuldige. Meestal is dat dezelfde als de belastingplichtige, maar soms stelt de wetgever nog andere personen medeaansprakelijk voor de belastingschuld. Waarover de belasting wordt berekend. Dit is de grondslag of maatstaf van heffing (bijvoorbeeld de opbrengst van het vermogen of het gewicht van de auto). Hoeveel belasting verschuldigd is: het tarief (bijvoorbeeld 30% over de fictieve opbrengst van het vermogen). Al deze bepalingen vormen het materiële belastingrecht, dat dus de inhoud van de belastingverbintenis regelt en de debiteur aanwijst. Dit materiële recht is in het algemeen per belasting vervat in een afzonderlijke wet, de zogenaamde heffingswet. Formeel belastingrecht Het belastingrecht kan niet volstaan met de inhoud van de belastingverbintenis te regelen en de debiteur aan te wijzen. Het moet ook regelen wanneer de belastingschuld ontstaat, wie de te betalen belasting in elk concreet geval vaststelt, op welke wijze dat gebeurt, hoe de vaststelling eventueel kan worden herzien en hoe de belasting wordt geïnd. Dit alles is formeel belastingrecht. Het regelt dus de procedurele kant, zoals ontstaan, bestaan en tenietgaan van de belastingvordering en de belastingverplichting, en daarmee de verhouding tussen de belastingadministratie en de belastingbetaler. De formele belastingschuld De formele belastingschuld is bij de aanslagbelastingen – zoals de inkomstenbelasting – het bedrag dat door de inspecteur door middel van een aanslag is vastgesteld en door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige is kenbaar gemaakt. 2
Hoofdstuk 1
Het vaststellen van de belastingschuld kan op meerdere wijzen en op verschillende tijdstippen plaatsvinden. – Aanslagbelastingen zijn onder andere de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. De inspecteur van ’s Rijks belastingen, die optreedt voor het Rijk, stelt een aanslag vast, al dan niet na aangifte door de belastingschuldige. De aanslag is een vorm van het administratiefrechtelijke begrip beschikking. De belastingschuldige kan tegen de hoogte van de aanslag bezwaar maken, correctie vragen. – Aangiftebelastingen zoals de omzetbelasting. De belastingschuldige rekent zelf de belasting uit, geeft daarvan kennis op het aangiftebiljet en betaalt (voldoet) deze gelijktijdig bij de Belastingdienst. De inspecteur kan zich beperken tot controle en zo nodig correctie. De correctie vindt plaats in de vorm van een naheffingsaanslag. – Heffing door afdracht op aangifte. Deze methode treffen we aan bij de loonbelasting, een belasting die bij de bron van het loon – namelijk de werkgever – wordt afgetapt. Hier stelt de werkgever (inhoudingsplichtige) als het ware namens de overheid de te betalen belasting van de werknemer vast, houdt deze in op het loon en draagt de loonbelasting af op aangifte aan de belastingdienst. Kennisvragen 1 Welke twee verschillende indelingen kunnen we bij de directe en indirecte belastingen maken? 2 Hoe bepaalt men het onderscheid bij directe en indirecte belastingen in economische zin? 3 Wat moet de belastingwet precies aangeven? 4 Wat is een heffingswet? 5 Wat wordt verstaan onder formeel belastingrecht? 6 Op welke wijzen kan de belastingschuld worden vastgesteld? 7 Wat zijn kostprijsverhogende belastingen? 8 Wat is het verschil tussen een belastingplichtige en een belastingschuldige? 9 Hoe ontstaat formele belastingschuld? 10 Welke aanslagbelastingen kent u? 11 Noem enkele belastingen die op aangifte worden voldaan of worden afgedragen.
Het hoe en waarom van de belastingheffing
3
Vraagstukken 1 Welke van de volgende betalingen aan de overheid is geen belasting? a De betaling van de gasrekening aan het gemeentelijk energiebedrijf. b De betaling van het rioolrecht aan het gemeentelijk energiebedrijf. c De betaling van de afvalstoffenheffing aan het gemeentelijk energiebedrijf. d De betaling van de waterschapslasten aan het waterschap. 2 a b c d
Welke bewering is onjuist? De vennootschapsbelasting is een kostprijsverhogende belasting. De vennootschapsbelasting is een aanslagbelasting. De vennootschapsbelasting is een juridisch directe belasting. De vennootschapsbelasting is een economisch directe belasting.
3 Welke bewering is of welke beweringen zijn juist? I De inspecteur stelt de hoogte van de aanslag inkomstenbelasting vast. II Voor de loonbelasting stelt de werkgever (inhoudingsplichtige) de te betalen belasting vast. a b c d
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
4 Bij wie of welk orgaan kan rechtens bezwaar worden gemaakt tegen een opgelegde aanslag vennootschapsbelasting? a Bij het college van burgemeester en wethouders. b Bij de gemeenteraad. c Bij de rechtbank. d Bij de inspecteur van de Belastingdienst. 5 Welke van onderstaande heffingen is een kostprijsverhogende belasting voor de ondernemer? a Omzetbelasting b Inkomstenbelasting c Loonbelasting d Vennootschapsbelasting
4
Hoofdstuk 1
6 Welke bewering is of welke beweringen zijn juist? I De omzetbelasting is een aanslagbelasting omdat aan de ondernemer een aanslag omzetbelasting wordt opgelegd. II De vennootschapsbelasting is een aanslagbelasting omdat de inspecteur door het opleggen van een aantal aanslagen de belastingschuld vaststelt. a b c d
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
Het hoe en waarom van de belastingheffing 5