Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 49
3 De Telegraaf
Philip Pinkhof kreeg in januari 1932 de dringende opdacht van de hoofdredactie om een brand te verslaan in Circus Sarrasani, dat de tenten had opgeslagen in Antwerpen. De chef van de Rotterdamse redactie van De Telegraaf aarzelde geen moment; en hoewel hij pas op het allerlaatste moment was ingeseind – nog geen twee uur voor de deadline – slaagde hij erin het geëiste verhaal tijdig en compleet door te bellen. Hóe hem dat lukte, legde hij vijfentwintig jaar later uit: hij had in Antwerpen de plaatselijke Gazet van Antwerpen bemachtigd en daarvan het verslag overgeschreven. ‘Zoals het bij voorkeur niet moet,’ gaf hij met terugwerkende kracht toe.1 Het paste niettemin wel in zijn op sensatie gerichte manier van berichtgeving. Daarmee had hij carrière gemaakt sinds hij in 1904 op 22-jarige leeftijd tot de redactionele staf was toegetreden. Veel later publiceerde hij een boekje dat vooral inzicht moest verschaffen in de geniale ingevingen waarmee de auteur primeurs wegkaapte voor de neus van het concurrerende journaille. Pinkhof genoot ook enige landelijke bekendheid omdat hij de comédienne Henriëtte Davids had gehuwd, voor wie hij liedjes schreef onder het pseudoniem Rido. In het boekje illustreerde de Antwerpse anekdote echter vooral zijn gram over het nieuwe bewind dat sinds enige tijd bij De Telegraaf heerste. Pinkhof werd geplaagd door een nieuwe hoofdredacteur die eiste dat hij al zijn onkostendeclaraties met bonnetjes moest aantonen: dus ook de spoedtelefoontjes vanuit Antwerpen en de daar genoten lunch van omelet met Vlaamse hesp ‘besproeid met Lambieck’.2 Die nieuwe hoofdredacteur was Gerrit Jan Goedhart. Ruim een halfjaar voor hij in juli 1926 promoveerde, had Goedhart zijn entree gemaakt bij De Telegraaf.3 In november 1925 was Goedhart van Noordwijk naar Amsterdam verhuisd, aanvankelijk met de bedoeling zich te vestigen als advocaat.4 Daarvan kwam het echter niet door een uitnodiging van mr. ir. Herman Jacob Kiewit de Jonge om bij De Telegraaf te komen werken.5 Kiewit de Jonge maakte in die jaren deel uit van de hoofdredactie en hij kende de jonge academicus uit hun gedeelde Leidse studententijd. Hoewel ze zestien jaar in leeftijd verschilden, hadden ze dezelfde passie voor de colleges van Van Vollenhoven en deelden ze diens interesse voor Nederlands-Indië. 49
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 50
Voor zijn rechtenstudie had Kiewit de Jonge al geruime tijd in die kolonie gewerkt.6 Hij voltooide een studie als ingenieur en gaf daarna in Batavia les als leraar bouwkunde. Gaandeweg raakte hij steeds meer geïnteresseerd in de sociale, economische en politieke kwesties die in de kolonie speelden. Door zijn betrokkenheid kreeg hij een baan als griffieambtenaar en daarna werd hij hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad. In die krant uitte hij openlijk kritiek op het koloniale bewind en pleitte voor zelfstandigheid van Indië. Dat was een wat al te revolutionair geluid en viel daarom in de Nederlandse gemeenschap niet in goede aarde: Kiewit de Jonge werd ontslagen en vertrok daarop naar Nederland, waar hij in 1921 rechten ging studeren in Leiden. Hier ontmoette hij Goedhart, die daar in hetzelfde jaar was begonnen. Na zijn rechtenstudie eind 1923 kwam Kiewit de Jonge bij De Telegraaf en belandde vrijwel onmiddellijk in de leiding. Voor deze krant schreef hij op de voorpagina de rubriek ‘Kroniek’ en interviewde hij buitenlandse staatslieden. Eigenaar Holdert was juist in deze tijd op zoek gegaan naar een nieuwe lichting journalisten, die zijn krant een meer academische uitstraling moesten geven.7 Kiewit de Jonge paste in dat profiel en dat gold ook voor de juist gepromoveerde Goedhart, die twee jaar later naar De Telegraaf werd gehaald. Lang hebben ze niet samengewerkt. Kiewit de Jonge verliet de krant in 1926 na een verschil van mening met Holdert. Hij vond dat jonge medewerkers onderbetaald werden nadat er een nogal rigoureuze bezuinigingsmaatregel was doorgevoerd; dat gold dus ook zijn vriend en collega Goedhart.8 Hij keerde terug naar Indië om zich daar weer in te zetten voor het streven naar autonomie. Goedhart gaf bij het overlijden van Kiewit de Jonge in juli 1933 hoog op over diens intellect, idealen en inzicht.9
H.M.C. Holdert H.M.C. (Hak) Holdert had in 1902 de toen chique Telegraaf en het meer populistische kopblad De Courant uit de erfenis van Henry Tindal gekocht voor 20.000 gulden, samen met de drukkerij, zetmachines en ander meubilair.10 In 1870 op Java geboren als zoon van een ptt-ambtenaar, begon hij als jong en ambitieus ondernemer een drukkerij met de naam Elsevier, in een kelder aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Nadat hij De Telegraaf in zijn bezit had gekregen, benoemde hij zijn jeugdvriend J.C. Schröder tot hoofdredacteur en stortte zich vervolgens met alle energie op de krant om deze tot een succes te maken. Daarvoor schakelde hij in 1903 de eerste belangrijke concurrent uit: De Amsterdamsche Courant, die volledig opging in De Telegraaf. De Amsterdamse krant werd een melkkoe, ze kocht diensten in (drukken, zetten, verspreiden) bij nv De Telegraaf, waardoor die snel en veel winst kon maken.11 Holdert zag kranten niet als culturele producten, met een politieke of kerkelijke achtergrond, zoals indertijd wel gebruikelijk was. Voor hem was een 50
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 51
krant vooral een product om geld te verdienen.12 ‘De slag om de lezer is voor Holdert ook de slag om de adverteerder,’ zo verklaarde het Telegraaf-management later.13 Ideologie was hem vreemd, hij had die zelfs nadrukkelijk uit de oprichtingsakte van de nv gebannen: ‘Het dagblad De Telegraaf zal nimmer de beginselen van eenig staatkundige of kerkelijke richting mogen voorstaan en steeds te dien opzichte volkomen neutraal zijn.’14 Tussen 1902 en 1923 veranderde Holdert het Nederlandse dagbladlandschap. Na de aankoop van De Telegraaf en De Amsterdamsche Courant volgden die van De Echo in 1912 en het Nieuwsblad voor Nederland in 1913. De laatste kranten gingen op in De Courant.15 De aankoop van het Nieuws van den Dag in 1923 werd gezien als zijn meest spectaculaire coup. Deze krant was met een oplage van 25.000 de grootste van Nederland. Holdert vlaste er al lang op deze goudappel in handen te krijgen: de eerste berichten daarover verschenen in 1919 in de vaderlandse pers.16 Maar pas vier jaar later kreeg hij zijn kans. Daarvoor sloot hij een deal met een van de directeuren van de Vereenigde Drukkerijen aan de Nieuwezijds Voorburgwal, waar het Nieuws van den Dag werd gedrukt. Deze A.G. Ruijgrok speelde in dit onderhandelingsspel geen fraaie rol: hij wist de overige aandeelhouders van de Vereenigde Drukkerijen zover te krijgen om het Nieuws van den Dag van zijn uitgever De Kleine Courant te kopen. De benodigde financiën voor deze transactie kwamen van een aantal zakenlieden, wier identiteit Ruijgrok geheim hield. Maar toen op 1 april 1923 de contracten waren getekend, bleek Holdert de belangrijkste, zo niet de enige van die zakenmannen te zijn. Een maand later voegde deze het Nieuws van den Dag samen met De Amsterdamsche Courant, die vanaf dat moment De Courant-Het Nieuws van den Dag werd gedoopt.17 De overname en vooral de opheffing van deze krant, leidden tot veel opschudding in de Nederlandse journalistenwereld. De Nederlandse Journalisten Kring stelde zelfs een commissie in om bij overnames in de toekomst medezeggenschap te regelen voor journalisten, maar in de praktijk had dat verder weinig invloed.18 Kort nadat het Nieuws van den Dag was opgekocht, werd Holdert voor het eerst zelf geconfronteerd met de gevolgen van zijn eigen agressieve overnamepolitiek. Medio 1923 stapten ruim dertig redacteuren, onder wie ook Telegraaf-hoofdredacteur Schröder, van Het Nieuws van den Dag en De Telegraaf over naar een nieuw op te zetten dagblad. Deze nieuwe krant met de naam De Dag was een initiatief van de Rotterdamse zakenman W.H. Broekhuijs.19 Holdert en Broekhuijs kenden elkaar al langer en ook Schröder behoorde tot deze inner circle. Aanvankelijk wilde de Rotterdamse ondernemer Holdert zover zien te krijgen om De Telegraaf aan hem te verkopen. Daarvoor bezocht hij hem begin 1923 samen met Schröder in diens woning in Parijs. Holdert, bang dat Broekhuijs achter zijn eigen plannen kwam om het Nieuws 51
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 52
van den Dag aan te kopen, hield hem aan het lijntje. Maar toen de aankoop van het Nieuws van den Dag rond was, voelde Broekhuijs zich behoorlijk bekocht. Vanaf dat moment stak hij al zijn tijd, energie en (geleend) geld in de nieuwe krant De Dag. Broekhuijs bood torenhoge salarissen, maar bovendien gedroeg hij zich minder dictatoriaal op de redactievloer dan Holdert. Dat zou vooral Schröder over de streep hebben getrokken, die weliswaar al twintig jaar hoofdredacteur was, maar in de praktijk niets had in te brengen.20 Holdert reageerde als door een wesp gestoken op het initiatief van Broekhuijs. Woedend door de overstap van een belangrijk deel van zijn redactie en bevreesd voor een geduchte concurrent, deed hij er alles aan om de lancering van De Dag te voorkomen. Zo smeedde hij samen met zijn redacteur J.M. Goedemans een snood plan. Deze gewezen priesterstudent werkte sinds 1909 op de redactie en was al snel zowel een vertrouweling van Holdert als (daardoor) een informeel leider van de redactie geworden.21 Goedemans maakte een geregisseerde gelegenheidsoverstap naar De Dag om voor Broekhuijs te onderhandelen over de aanschaf van een nieuwe drukpers. Binnen een week kocht deze op afbetaling een tweedehands pers in Engeland, die vervolgens niet alleen veel te klein bleek, maar ook nog eens gerepareerd moest worden. Toen Broekhuijs dat ontdekte, had Goedemans alweer bij De Dag ontslag genomen en was teruggekeerd naar het Telegraaf-nest.22 De Dag werd een debacle. Vrijwel alle redacteuren keerden met hangende pootjes terug. Holdert nam hen in genade aan, maar niemand kwam meer op zijn oude plek terecht en dat gold ook voor oud-hoofdredacteur Schröder. Diens positie, tijdelijk waargenomen door redactiesecretaris J.C. Fraenkel, werd vergeven aan J.L.V.M. Verbiest.23 Verbiest was, naast Kiewit de Jonge, een van de eerste academici die door Holdert in 1923 waren binnengehaald. Een jong afgestudeerde accountant, zonder enige journalistieke kennis maar wel met een universitaire achtergrond, en daar was het de eigenaar om te doen. Dat Holdert na de tijdelijke leegloop in 1923 op zoek moest naar nieuwe aanwas, was evident. Maar waarom hij zijn personeelsbeleid zo aanpaste, is onduidelijk. Het kon te maken hebben met het gedachtegoed van het net overgenomen en vervolgens verdwenen Nieuws van den Dag. Daar werkte een keur aan wetenschappers met het doel de minder ontwikkelde lezer te verheffen. Nadat hij de academische wereld in mei 1923 persoonlijk een belangrijk podium had ontnomen, kon Holdert hebben gedacht dat het geen kwaad kon dan maar De Telegraaf wat meer wetenschappelijk aanzien te bezorgen.24 Dat betekende allerminst dat De Telegraaf een saaie krant was. Het dagblad had een eigentijdse, frisse opmaak met ruim aandacht voor fotografie, waaronder een dagelijks fotopagina. Dat was een revolutionair verschil met andere kranten, zoals dat ook gold voor de wekelijkse vrouwenpagina, ser52
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 53
vicepagina’s over vakantie en huishoudkundige adviezen en een rubriek over auto’s. De voorpagina was tot in de jaren dertig gereserveerd voor buitenlands nieuws, met als opening vaak een analyse of beschouwing van een vooraanstaand medewerker.
De carrière van Goedhart In deze sfeer stapte Goedhart in de winterse najaarsdagen van 1925 het redactiekantoor aan de Sint Nicolaasstraat in hartje Amsterdam binnen. Hij was aangenomen ‘in de reportage’ en werd vervolgens chef binnenland.25 Die laatste benoeming viel vermoedelijk samen met zijn aantreden in de hoofdredactie van De Telegraaf op 1 oktober 1926, dus nog geen jaar na zijn aanstelling. Waarschijnlijk lag daaraan zijn academische promotie ten grondslag, en volgde hij zijn oude studievriend Kiewit de Jonge op. Zijn titel gaf in ieder geval aan de hoofdredactie het door Holdert zo gewenste academische cachet. Goedhart maakte eenzelfde stormachtige carrière door als Verbiest, die slechts een jaartje ouder was dan zijn 25-jarige collega.26 Verder zat oudgediende en redactiesecretaris Fraenkel in de hoofdredactie. Die hoofdredactie was overigens niet met naam zichtbaar in de krant, zoals dat ook gold voor vrijwel alle andere redacteuren. Onder de kop De Telegraaf op de voorpagina stond alleen de naam van de directeur, F.H.J. (Eddy) Holdert, de tien jaar jongere broer van de eigenaar.27 Holdert bestuurde zijn onderneming vanuit Parijs, waar hij sinds 1914 resideerde.28 Tweemaal per jaar reisde hij vanuit Frankrijk naar Amsterdam voor de aandeelhoudersvergaderingen. Maar hij volgde de ontwikkelingen, de inhoud en het personeelsbeleid op de voet en daarbij speelde zijn broer Eddy een belangrijke rol als boodschapper. Die was formeel wel directeur en voerde die functie in Amsterdam uit, maar besliste niets zonder dat ‘Hak’ daarvan tot in detail op de hoogte was en er zijn zegen aan had gegeven.29 Over de manier waarop Holdert zijn onderneming bestierde, zijn in de loop der jaren nogal wat opvattingen geuit, meestal in negatieve zin.30 ‘Tyranniek’, ‘sfinx in Parijs’, ‘grillig’, ‘wispelturig’ of ‘oude God’ en meer van dergelijke kwalificaties. Niet ontkend kan worden dat Holdert tot in de details zijn onderneming bestuurde en daarbij als een dictator over het lot van personeel wikte en woog. Maar daarin was hij geen uitzondering; in de vroegtwintigste eeuw waren ondernemers echte bazen van hun bedrijf, met een patriarchale mentaliteit.31 Ze hadden een afkeer van vakbonden, waaraan bijvoorbeeld ook Holdert een broertje dood had. Het krantenbedrijf was vaak een familieonderneming (in het onderhavige geval: de gebroeders Holdert), waar personeelsbeleid ver was te zoeken. ‘Ontslag zonder duidelijke en redelijk motief kwam nog tot 1940 vrij veel voor,’ schreef H.J. Scheffer in een onderzoek naar de dagblad53
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 54
onderneming. ‘Zijn wil was wet en hij ontsloeg naar believen.’32 Organisatorisch was de uitgever-eigenaar de baas en benoemde hij drie assistenten: de hoofdredacteur, de meesterknecht en de boekhouder. Zo zagen in de Nederlandse dagbladwereld de verhoudingen eruit, en dus ook bij De Telegraaf. De hoofdredacteur was Holderts knecht. Tussen 1923 en 1933 gingen en kwamen Schröder, Fraenkel, Verbiest en Goedhart.33 Voor lagere goden in het bedrijf gold nog minder compassie. In oktober 1926 vloog de journalist W.A. Kramer de laan uit, ook een veteraan op de redactie. Die was kort daarvoor nog geprezen en gepromoveerd omdat hij de verleidingen van de overgang naar De Dag had weten te weerstaan. Kramer wendde zich woedend en wanhopig tot de Nederlandsche Journalisten Kring en stuurde de complete correspondentie mee die hij had gevoerd met vooral de broer van eigenaar Holdert; die hulde zich in Parijs in stilzwijgen. ‘De mentaliteit en de persoonlijke eigenschappen van u waren van dien aard dat de nieuwe leiding van de redactie het beter oordeelde niet verder van uw medewerking gebruik te maken,’ meldde F.H.J. Holdert de oud-werknemer uiteindelijk, ruim twee maanden na diens gedwongen vertrek. Waarop Kramer aan de njk vroeg: ‘Thans wordt [sic?] ik zonder “bijzondere redenen” ontslagen omdat ik mij niet zou kunnen passen aan de “nieuwe leiding van de redactie” die wat de heer Goedhart betreft nauwelijks 24 uur in functie was.’34 Maar Goedhart had niets van doen met het ontslag van Kramer. Holdert had zoals gewoonlijk persoonlijk gehandeld en het moment van wisseling van de hoofdredactie afgewacht om een en ander logisch in te kleden. Veel later werd Goedhart verweten dat hij, als lid van de hoofdredactie en later als enige hoofdredacteur, naar willekeur collega’s voor ontslag zou hebben voorgedragen. Daarbij werd het vertrek van Kramer vaak als voorbeeld genoemd, maar dit strookte allerminst met de breed gedeelde visie dat Holdert de lakens uitdeelde bij het krantenconcern.35 Goedhart nam eind 1929 de plaats in van Verbiest, die tot kort voor zijn onverhoedse vertrek een rising star was geweest in de Holdert-stal.36 Hij genoot een ongekend vertrouwen van Holdert en werd zelfs benoemd tot zijn onderdirecteur met als vooruitzicht hem te zijner tijd te mogen opvolgen. Dat had hij wellicht mede te danken aan het feit dat onder zijn leiding De Telegraaf in 1926 de grens was gepasseerd van 100.000 abonnees, een mijlpaal waarmee Holdert zeer gelukkig was.37 Als financieel expert speelde hij een belangrijke rol in Holderts pogingen om samen met radiopionier Willem Vogt een nationale omroep van de grond te tillen. De plannen waren in het diepste geheim voorbereid, maar lekten toch uit en mislukten daardoor. De regering greep in en dwong een bemiddeling af. In plaats van een nationale omroep werd de Algemeene Vereeniging Radio Omroep (avro) opgericht, die vervolgens met actieve steun 54
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 55
van Holderts Telegraaf een poging deed de toen nog spaarzame zendtijd geheel te domineren. Behalve Verbiest werd door Holdert ook Goedhart ingezet in zijn slag in het nog onontgonnen omroepland. Als jonge adjunct hoofdredacteur werd hij uitgezonden om A.R. Zimmerman, voormalig burgemeester van Rotterdam en daarna commissaris-generaal voor de Volkerenbond in Wenen, te bewegen om voorzitter van die avro te worden. Goedhart kon Zimmerman niet overtuigen.38 Los van de omroepaffaire was Holdert intussen teruggekomen van zijn besluit Verbiest te benoemen als beoogd opvolger. Uit vrees dat na zijn dood zijn familie de grip op zijn onderneming zou kwijtraken, legde hij in 1929 in een nieuwe bepaling vast dat in alle belangrijke beslissingen overleg moest worden gevoerd met de erfgenamen Holdert.39 Verbiest was woedend, vertrok en spande in 1934 een rechtszaak aan tegen Holdert en De Telegraaf, waarin hij 150.000 gulden claimde voor de winst in de aandelen over de periode dat hij hoofdredacteur was geweest.40 Goedhart werd in die zaak als getuige opgeroepen door zijn voormalige collega, maar deze stelde zich uitermate terughoudend op; aan zijn verklaring zal zijn vroegere collega dan ook weinig hebben gehad. De ervaringen met het rumoerige vertrek van Verbiest, voorafgegaan door de degradatie van Schröder en het telkens weer passeren van Fraenkel, waren voor Goedhart allerminst een beletsel om de positie van hoofdredacteur per 1 januari 1930 officieel te aanvaarden. Dat gold evenmin zijn gebrek aan ervaring: vier jaar in de journalistiek, nog geen 29 jaar oud: dat was de persoonlijke bagage waarmee de nieuwe hoofdredacteur het grootste dagblad van Nederland moest leiden, met zo’n negentig man personeel, inclusief correspondenten en opmaakredacteuren. Zijn latere vriend en collega Marcus van Blankenstein merkte ruim twintig jaar nadien op dat Goedhart zich nooit gelukkig had gevoeld op die post. ‘Zijn bestaan was er moeilijk geweest. Hij was te jong en in de journalistiek te onervaren, toen hij eerst de gedeelde en later de algehele leiding voor het blad verkregen had – voor zover daar toen voor een journalist van algehele leiding sprake kon zijn.’ Goedhart had zich, zo wist Van Blankenstein, proberen staande te houden tussen Holdert enerzijds en de redactie anderzijds, ‘met wie de betrekkingen ook niet steeds even prettig waren’.41 Dat de hoofdredacteur te jong voor de leeuwen was gegooid, constateerde (ook al decennia nadien) J.J.F. Stokvis. ‘Het was wellicht zijn jeugd, zijn onervarenheid en zijn ontembare eerzucht, die hij als hoofdredacteur vertaalde in een bars en dictatoriaal optreden met op de achtergrond veel achterdocht.’42 Stokvis leverde de anekdote dat Goedhart op zijn bureau een draaibaar spiegeltje had neergezet, om op die manier de redactie wat beter in de gaten te kunnen houden. Goedharts adjunct, de eeuwige Fraenkel, herinner55
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 56
de zijn baas in een nimmer gepubliceerd manuscript over zijn Telegraafjaren, als een bureaucratische regelneef.43 Dat kwam goed overeen met de verklaring van ‘sterverslaggever’ Philip Pinkhof, die naar eigen zeggen in 1932 ontslag nam ‘omdat ik niet langer wenschte te werken onder de hoofdredactie van Mr. Dr. Goedhart’.44 Goedhart was in 1930 niet meer die jonge eenkennige twintiger, die arme student of de wat verweesde domineeszoon. Hij had zich in de afgelopen tien jaar ontwikkeld tot een zelfbewuste academicus met twee goedgeschreven en eigentijdse studies: de laatste over de Arbeidsmarktontwikkeling had zelfs de landelijke pers gehaald.45 Hij had dankzij zijn huwelijk met Francis Becht kennisgemaakt met (en was opgenomen in) de Amsterdamse zakenwereld en het culturele circuit. Zijn snelle promotie bij De Telegraaf zal de ijdelheid van de jonge Goedhart hebben gestreeld. Hij was ook een wat eerzuchtige en autoritaire man. Dat bleek bijvoorbeeld uit de manier waarop hij een aanvraag voor zijn perskaart afhandelde, eind 1931.46 Daarvoor klopte hij volgens de procedure aan bij de Amsterdamsche Pers (ap), die in deze een zware adviserende rol had naar de hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie, die de kaart uiteindelijk moest verstrekken. Na ampel beraad – en nadat de aanvraag eerst zoek was geraakt – besloot het bestuur tot een negatief advies, omdat een hoofdredacteur geen perskaart nodig zou hebben. Goedhart legde zich daarbij niet neer. Hij schreef de ap een hooghartig briefje: ‘Het schijnt mij vruchteloos met u in uitvoerige discussie te treden. […] Slechts veroorloof ik mij nog de opmerking dat ik niet kan inzien om welke redenen de a.p. het noodzakelijk acht om mij en vermoedelijk alle andere hoofdredacteuren van dagbladen de uitoefening van hun taak te bemoeilijken.’ Daags daarop al werd het complete bestuur van de ap door politiechef H.J. Versteeg op het matje geroepen met als gevolg dat een week later Goedhart van de vakbond te horen kreeg dat het alsnog een positief advies had uitgebracht. Minzaam liet Goedhart zijn secretaresse aan de ap vragen ‘of hij ter verkrijging van een perspenning een tweede aanvraag tot de hoofdcommissaris moet richten of dat dat achterwege kan blijven’. Waarmee ook de verhoudingen in de hoofdstad duidelijk werden: de hoofdredacteur van de grootste krant regelde zulks onderling met de hoofdcommissaris en het vakbondsbestuur was uiteindelijk slechts een pion in dat spel.
De klad in de oplageontwikkeling Goedhart werd lid van de hoofdredactie in een tijd dat het De Telegraaf voor de wind ging. Jaar na jaar groeide de oplage, soms met vierduizend, een enkele keer zelfs met het dubbele aantal abonnees.47 Per 1 januari 1926 was de magische grens van 100.000 abonnees gepasseerd, inderdaad een prestatie 56
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 57
voor een krant die in 1903 nog geen 9000 lezers had geteld. Toen Goedhart op 1 januari 1930 officieel als hoofdredacteur begon, had het grootste dagblad van Nederland iets meer dan 115.000 abonnees, maar daarmee leek de voorspoedige abonneeontwikkeling haar grens echter wel te hebben bereikt. De omslag kwam in het tweede kwartaal van dat jaar, toen het aantal abonnees daalde naar 113.656. De stadseditie was al eerder gaan krimpen: vanaf januari 1928, niet spectaculair maar wel gestaag. En met zo’n 48.000 abonnees zorgde deze editie voor bijna de helft van het totale aantal abonnees. Dat de abonneedaling voor de hele krant pas later begon, was vooral te danken aan de inzet van de verkoopagenten die tot in het tweede kwartaal van 1931 een stijging wisten te realiseren. Het werd Goedhart later door Telegraaf-bronnen verweten dat de daling aan hem te wijten was en dat dat voor eigenaar Holdert ook een belangrijke reden voor zijn ontslag zou zijn geweest.48 Tegen de beschuldigingen viel echter feitelijk in te brengen dat de agenten nog tot ver in 1931 een stijging op hun conto konden schrijven en dat diezelfde verkopers er in april 1933 als eersten in slaagden om de daling weer om te zetten in een stijging. En in april 1933 was Goedhart nog steeds hoofdredacteur.49 Volgens een accountantsrapport over het derde kwartaal van 1933 bedroeg het aantal abonnees op 12 september 1933 104.892 en de oplage 134.569.50 Het einde van de groei vond juist plaats kort voor de plotse neergang van de economie. Op 29 oktober 1929 kelderde in New York de beurs en stortte de economie wereldwijd in. In Nederland groeide het aantal werklozen van 18.000 in 1929 naar 100.000 eind 1930 en tot 300.000 in 1933 en uiteindelijk een half miljoen in 1935.51 Honderdduizenden mensen waren voor het eerst aangewezen op werklozensteun en zagen hun inkomen dramatisch kelderen.52 Het is evident dat kranten de gevolgen van deze economische neergang merkten: een kwartaalabonnement van vijf gulden, zoals bij De Telegraaf, werd te duur in relatie tot andere meer noodzakelijke levensbehoeften. Dat juist het dagblad De Telegraaf dit voelde, was een logisch gevolg van het feit dat het zich op het brede publiek richtte. Niet uitgesloten was dat ook het vernieuwde academische karakter van de krant, door Holdert medio jaren twintig ingezet, daarin heeft meegespeeld. Ook bij Holdert was het besef al in 1929 doorgedrongen dat er iets moest gebeuren. Rond diezelfde tijd was zijn plan tot overname van de avro in duigen gevallen en dus moest hij zich concentreren op sanering van de eigen bedrijfsvoering. Bovendien werd in die jaren voor De Telegraaf een kostenslurpend nieuw pand gebouwd aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Nadat Holdert eerst het Nieuws van den Dag had weten te bemachtigen, had hij in 1926 de Vereenigde Drukkerijen opgekocht, die – mede door het verlies van het drukwerk van de verkochte krant – financieel aan de grond zat. 57
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 58
Holdert liet de gebouwen van de Vereenigde Drukkerijen aan de Nieuwezijds Voorburgwal slopen en zette daar een gigantische drukkerij annex redactieruimte neer. Hij betaalde dat uit eigen zak, maar daardoor teerde hij op zijn persoonlijk vermogen in.53 Vooral broer Eddy Holdert zou de bouw van het pand hebben doorgedrukt, omdat eigenaar Holdert het gaandeweg te duur vond worden, nadat hij aanvankelijk wel enthousiast de ontwerpen tot in detail had beoordeeld en geaccordeerd.54 Het nieuwe pand verrees recht tegenover Het Algemeen Handelschblad, op een steenworp van De Standaard, De Tijd, De Morgenpost, de Nieuwe Rotterdamsche Courant en de Haagse Post: Nederlands eigen ‘Fleet Street’. Het werd in 1930 in gebruik genomen en gold toentertijd als een hoogtepunt van eigentijdse architectuur en moderne bedrijfsvoering: in een brochure die ter gelegenheid van de opening werd uitgegeven, werden de mogelijkheden en capaciteiten van het nieuwe kantoor annex drukkerij uitvoerig de hemel in geprezen: ‘Twee honderd miljoen kranten worden jaarlijks op onze persen gedrukt, die achter elkaar gelegd 10 maal den evenaer zouden kunnen omspannen.’55 Dat het gebouw Holdert drie jaar nadat de eerste paal in de grond was gegaan, door alle oplageontwikkelingen inmiddels als een baksteen op de maag lag, verklaarde wellicht ook waarom hij wilde bezuinigen. Goedhart kreeg bij zijn aantreden als hoofdredacteur al direct de missive om de redactiekosten te korten. Die trof op de redactie naar eigen zeggen een hoop dor hout aan, waarin hij derhalve drastisch snoeide. Het betrof overbodige of overtollige functies, te hoge salarissen, te hoge kosten van medewerkers en buitenlandse correspondenten, te dure contracten met persbureaus. Ook functioneerde de redactie allerminst efficiënt, er heerste een eilandjescultuur en ze diende grondig gecentraliseerd te worden. In drie jaar tijd bezuinigde Goedhart 329.200 gulden, waarmee het redactiebudget werd teruggebracht van 1,2 miljoen in 1929 naar nog geen negen ton in 1933: een ingreep van bijna 27 procent. Goedhart vermeldde nadrukkelijk dat hij bij zijn rodepotloodwerk ‘van alle afdeelingen zonder uitzondering alle medewerking heb gekregen’. Maar hij raadde Holdert tegelijkertijd aan het bij deze bezuinigingsslag te laten: ‘Het zou noodzakelijk zijn, in dat geval [bij nieuwe bezuinigingen] de inhoud van de krant in mindere of meerdere mate aan te tasten.’56 De presentatie van het rapport viel samen met het moment dat Holdert de gehele zeggenschap had gekregen over het gehele Telegraaf-concern. In de praktijk was dat natuurlijk al het geval, maar tot 1933 waren ook zijn twee broers en twee andere vennoten, J.H.H. Hülsmann en diens zoon, financieel bij de zaak betrokken: ze waren allen commissarissen.57 Tussen juli 1932 en februari 1933 kocht Holdert zijn broers en de anderen uit: op 8 februari van dat jaar was hij enig eigenaar en had dus nog meer belang dat zijn onderneming optimale bedrijfsprestaties leverde.58 58
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 59
Het rapport dat Goedhart in diezelfde maand bij Holderts broer afleverde, was een doorwrocht maar ook bedrijfsvreemd onderzoek.59 Bedrijfsonvriendelijk, zo werd het in ieder geval ervaren door verslaggever Pinkhof en Goedharts eigen adjunct Fraenkel. Beiden hekelden later de centralistische en vooral bureaucratische manier van leidinggeven van hun superieur.60 Goedhart ontbeerde elk begrip ‘voor de practische reportage’ en stelde financiële verantwoording van ‘hoge telefoonkosten’ meer op prijs, snoof Pinkhof, die overigens enkele maanden eerder ontslag had genomen. En Fraenkel parafraseerde de persoon van de hoofdredacteur tot ‘meneer Roet die niets beter wist te doen dan het zaagsel van machinaal geslepen potloodpuntjes bijeen te vegen en hoeden en jassen in het gelid van kapstokken te houden’.
Hitlers greep naar de macht Tussen 1930 en 1933 greep Adolf Hitler in Duitsland de macht. Die periode viel niet alleen samen met het hoofdredacteurschap van Goedhart, er werd later ook nadrukkelijk een verband gelegd tussen de val van de laatste en de steun die De Telegraaf wel of juist niet aan het naziregime zou hebben betuigd. Goedhart beweerde dat hij zich verzet had tegen elke vorm van adhesie aan Hitler, een sentiment dat hij daarentegen wel bij de Berlijnse correspondent Goedemans meende aan te treffen.61 Goedemans, en met hem de rest van de latere Telegraaf-redactie, ontkenden dit ten stelligste en schoven juist Goedhart sympathieën voor Hitler en rechts extremisme in de schoenen.62 De Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (nsdap) kreeg in september 1930 met 107 van de 608 zetels voor het eerst vaste grond onder de voeten in de Duitse Rijksdag, een halfjaar nadat de centrumrechtse Heinrich Brüning rijkskanselier was geworden. Brüning voerde een strakke politiek ter bestrijding van de werkloosheid en deed dat met een noodwetgeving. De basis om te regeren was echter smal: in 1932 viel zijn laatste kabinet en daarmee werd tevens de dertienjarige episode van de Weimarrepubliek afgesloten. De Weimarrepubliek had vooral model gestaan voor manhaftige, conflictueuze en chaotische manieren om het keizerrijk te herscheppen in een democratische republiek. Pogingen die alle vergeefs bleken en in dit klimaat had Hitler met zijn rechts-extremistische demagogie een fikse aanhang weten te creëren. Dat ging gepaard met intimidatie en geweld, maar het leverde hem bij de presidentsverkiezingen in april van dat jaar een tweede plaats op ná Von Hindenburg, met ruim 13 miljoen stemmen. In juli 1932 werd de nsdap met 230 zetels de sterkste partij in de Rijksdag. Weliswaar daalde dat aantal naar 196 bij tussentijdse verkiezingen in november, maar de nsdap was een beslissende factor in de Duitse politiek geworden. Von Hindenburg benoemde Hitler in januari 1933 tot rijkskanselier. 59
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 60
Vanaf dat moment lag de macht voor hem voor het grijpen. In de aanloop naar de verkiezingen van 5 maart intimideerde en manipuleerde de nsdap haar – vooral socialistische en communistische – tegenstanders. Dieptepunt was de brand in de Rijksdag op 27 februari, waarvoor de Nederlandse communist Marinus van der Lubbe werd veroordeeld. De Telegraaf zocht hem op in de gevangenis en portretteerde op 2 maart een verbaasd en verward landgenoot. De verkiezingen werden glansrijk gewonnen en op 24 maart nam de door de nsdap gedomineerde Rijksdag ‘de wet tot voorziening in de nood van volk en staat’ (machtigingswet) aan, die Hitler boven de grondwet plaatste. Dat vertaalde zich in de massale vervolging en uitbanning van joden, socialisten en communisten uit het maatschappelijk leven, vervolgens het verbod op vakbonden en nadien ook politieke partijen, de uitschakeling van de macht van de deelstaten en ten slotte de vestiging van de dictatuur van het naziregime. Deze schrikbarende maar ook revolutionaire omwenteling in Duitsland was uit journalistiek oogpunt even boeiend, schokkend als nieuwswaardig. In het kleine buurland Nederland werden de gebeurtenissen door de media op de voet gevolgd en het publiek – voor zover mogelijk – tot in detail op de hoogte gehouden.63 De redactie van De Telegraaf was daarop bepaald geen uitzondering. In Berlijn waren in 1933 maar liefst drie correspondenten actief: Goedemans, die daar sinds 1918 zat, I.G. van Maasdijk (die in Genève was gestationeerd maar ook in Duitsland opereerde) en J.E. Stoffels. Bovendien kon men zich nog verlaten op de inzet van het persbureau Wolff. Goedemans gold als de belangrijkste leverancier en was als chef de eerst verantwoordelijke voor het nieuws uit Duitsland. Het is achteraf moeilijk te bepalen wie wat geschreven heeft, omdat De Telegraaf zich verre hield van het signeren van artikelen door eigen medewerkers. Vermoedelijk ondertekende Goedemans met ‘Van onzen Berlijnschen correspondent’, Van Maasdijk met ‘Van onzen bijzonderen correspondent/specialen verslaggever’ en Stoffels met ‘Van onzen correspondent’ (hij volgde in 1933 Goedemans op). Alleen persbureau Wolff ondertekende mét naam: ‘Wolff’.64
De Telegraaf en de opkomst van Hitler De Telegraaf hechtte van oudsher aan een voorname plaats op de voorpagina voor de buitenlandverslaggeving. De meest in het oog springende verandering na het aantreden van Goedhart als hoofdredacteur was dat de analyses en beschouwingen van diplomaten, geleerden en andere hoge heren als opening van de krant, plaatsmaakten voor nieuwsartikelen. Daarmee kreeg de krant ook een ander karakter: het gedegen, maar wat eentonige gezicht – dat door de voorpagina immers wordt bepaald – veranderde in een actueel en newsy dagblad.65 60
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 61
Op pagina 1 hadden in de vroege jaren dertig prominent een plaats: berichtgeving uit Amerika, en dan in het bijzonder de New Deal politiek van president Roosevelt, de voortdurende besprekingen over en tussen Frankrijk, Engeland, Italië en Duitsland, de rol van Mussolini in Italië, Gandhi’s vreedzame actie voor een onafhankelijk India en de opkomst van Hitler in Duitsland. Het binnenlands nieuws haalde slechts bij hoge uitzondering de voorpagina. In de periode 1 januari 1930-31 mei 1933 waren dat de muiterij op het marineschip De Zeven Provinciën in februari 1933 en het overlijden van Goedharts oud-mentor professor Van Vollenhoven, op 1 mei 1933. In die meimaand was ook de vorming van het tweede kabinet-Colijn vaak voorpaginawaardig. De frequentie van de berichtgeving over Duitsland nam toe naarmate er belangrijke momenten waren. Dat betekende ruim aandacht rond de verkiezingen in september 1930, de vorming van een rechts-extremistische coalitie op 12 oktober 1931 onder leiding van de nsdap, de herverkiezing van Von Hindenburg en de winst van Hitler bij de Rijksdagverkiezingen in juli 1932, en het verlies in november van dat jaar. Vanaf februari 1933 was de Duitse politiek bijna dagelijks opening van de voorpagina en altijd met flankerende nieuwsberichten en verhalen. De inhoud van de berichtgeving over de gebeurtenissen in Duitsland veranderde door de tijd heen en was bovendien sterk afhankelijk van de persoonlijke inkleuring door de verschillende correspondenten. Daardoor is het moeilijk een eenduidige en consequente inhoudelijke lijn te vinden; waarschijnlijk was die er ook helemaal niet. Er zijn echter wel een paar rode draden te traceren. Tot de definitieve machtsovername van Hitler op 7 maart 1933 werd deze neergezet als iemand die als ‘volkstribuun’ gevaarlijk leek, maar in de Duitse politiek een pion in het spel was van de echte politici, zoals Franz von Papen, en het om die laatste reden uiteindelijk tegen hen zou afleggen. De Berlijnse correspondenten wezen er in wisselende samenstelling op dat Hitlers opkomst toch vooral een gevolg was van het aan Duitsland opgelegde Verdrag van Versailles, met de miljarden herstelbetalingen als molensteen om de nek van het volk. Zelfs toen de nsdap in april 1932 een gigantische winst behaalde in de presidentsverkiezingen, werd dat afgedaan met een zinsnede als ‘zelfs de grootste vriend der nationaal socialistische beweging heeft in deze partij geen politiek genie kunnen ontdekken’ (25 april 1932). En de monsterzege van Hitler in de Rijksdag in juli 1932 leidde tot een sussende kop ‘Hitler blijft in de minderheid’ – over de volle breedte van de voorpagina in chocoladeletters. Deze kalmerende toon veranderde in de eerste maanden van 1933. Nadat Hitler benoemd was tot rijkskanselier, merkte Goedemans op 10 februari op: ‘Hitler een voldongen feit’. En diezelfde correspondent berichtte na de overwinning van Hitler in de Rijksdag op 7 maart 1933 na een opsomming van repressie, geweld en propaganda: ‘[…] Dat alles moge waar zijn, het neemt de 61
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 62
beteekenis der regeeringsoverwinning niet weg. […] Wij leggen den nadruk op de geweldige taak die Hitler heeft volbracht. De man die op een dergelijke wijze de massa kan boeien, moet van meer dan middelmatige komaf zijn.’ Goedemans, maar ook zijn andere Berlijnse collega’s, veranderden na Hitlers machtsgreep hun manier van verslaggeving: ‘Het zou niet moeilijk vallen over de gebeurtenissen die zich van dag tot dag in Duitschland voltrekken een gruwelroman te schrijven,’ gaf Goedemans op 9 maart 1933 toe. ‘Er is materiaal genoeg voor. Maar men moet echter oog hebben voor proporties. Hetgeen zich in Duitschland voltrekt is een revolutie en als zoodanig is ze gematigd.’ Daarmee werd de toon gezet: Hitlers zege was het gevolg van een revolutionaire beweging, dus tijdelijk, en daarna zou Duitsland wel in rustiger vaarwater komen, zoals gebruikelijk was dat na revolutionair geweld de kalmte terugkeerde. Maar dat gebeurde niet. Want letterlijk naast deze geruststellende woorden stonden kolommen vol met meldingen van vernielingen van joodse eigendommen, het uitbannen van joden uit beroepen (advocaten, rechterlijke macht, openbare functies), het mishandelen van communisten en socialisten, en die hielden dag na dag aan, vooral op de voorpagina. De Telegraaf zwalkte tussen sussen en sissen: daags voordat Hitler de grondwet buiten werking zette, publiceerde de krant op de voorpagina een zeer kritisch interview met Göring (vermoedelijk van Van Maasdijk), met openhartige vragen over de jodenvervolging. Eind maart 1933 stuurde De Telegraaf ‘een speciale verslaggever’ naar Duitsland om, tussen al het politieke geweld door, nu eens van de mensen in de straat te horen hoe zij zich voelden. ‘Ik heb nog steeds aan de oppervlakte van het Duitsche leven niets anders gezien dan toenemende spanning en stilte,’ meldde de reporter op 3 april vanaf het front. Tegelijkertijd berichtte ‘een speciale correspondent’ (Van Maasdijk?) over een bezoek aan een concentratiekamp. Daarvan hield deze overwegend positieve indrukken over. Hoewel het om een ‘merkwaardig symptoom’ ging ‘hebben we geen verschrikkelijke dingen gezien en geloven ook niet dat er onzichtbare verschrikkelijke dingen gebeuren’. Niet alleen deze waarneming was opmerkelijk, maar een maand eerder had een andere correspondent (Stoffels?) een verslag over een concentratiekamp samengevat met de woorden: ‘Bij haar campagne tot verdelging van het communisme schrikt het nieuwe Duitsche bewind voor geen maatregel terug. Men is blijkbaar van plan de communisten als schurftige schapen in concentratiekampen samen te brengen om hen dus onschadelijk te maken voor de samenleving.’ Dit verslag verscheen op 21 maart 1933, maar op dezelfde dag werd ook een heroïsch verslag gepubliceerd over de openingsdag van de Rijksdag in Potsdam, waar Hitler na drie dagen zijn machtigingswet kreeg. ‘Een finale 62
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 63
der nationale revolutie, als de kroon op het werk van Hitler,’ meldde het Duitse persbureau Wolff, dat als enige consequent positief was over de ordening die Hitler in de samenleving bracht: ‘Daar Hitler niet rookt en drinkt, stuurt hij de sigaren, flessen wijn, evenals trouwens de meeste geschenken, naar weldadigheidsinstellingen’ (21 april 1933).66
Het hoofdredactioneel commentaar Er mocht in de berichtgeving weinig coördinatie zitten, de Telegraaf-lezer werd op die manier zowel chaotisch als ook zo compleet mogelijk geïnformeerd. En zowel het een als het ander kon toegeschreven worden aan de hoofdredactie, die kennelijk sturing naliet maar dag na dag volledigheid verlangde. Behalve op de weinig gecoördineerde berichtgeving van de correspondenten vergastte de krant haar publiek ook op hoofdredactionele commentaren. Dat was op zichzelf al een nieuw gegeven. Sinds de overname door Holdert in 1902 had de krant wel ruimte gegeven aan opiniërende beschouwingen maar niet aan echte commentaren. Voor externe en vooral beroemde medewerkers werd ruim baan gemaakt, de redactie zelf hield zich echter letterlijk op de vlakte. De eigenaar achtte ‘’n Hoofdredacteur die zelf schrijft […] nog gevaarlijker dan ’n middelmatig directeur’.67 Met de komst van Goedhart veranderde dat, hij introduceerde het hoofdredactioneel commentaar. Het eerste wat getraceerd kan worden, betrof een binnenlands onderwerp: Goedhart schreef op 4 maart 1930 – net na het vertrek van Verbiest – een commentaar over de manier waarop de Edese politie een van moord verdachte boer publiekelijk als schuldige aan de schandpaal nagelde. Fijntjes wees de jurist de Hermandad erop dat tussen verdacht-zijn en veroordeeld-worden een wezenlijk verschil bestaat. Goedhart startte ook een opiniërende rubriek ‘Balans van de Week’, waarin werd teruggekeken op de voorbije zeven dagen. Vanaf 1932 boden Hitlers opkomst en machtsgreep stof voor vele commentaren, die in aantal en lengte toenamen naarmate de Führer meer en uiteindelijk alles voor het zeggen kreeg. Meer nog dan in de dagelijkse berichtgeving kon in het commentaar de visie van de krant op de gebeurtenissen in Duitsland worden geëtaleerd. Maar het commentaar was ook een product van de scribent en vertolkte in dit geval dus de opvattingen van de hoofdredacteur. Goedhart manifesteerde zich daarin als een pleitbezorger van sterk gezag en nationaal besef. De roep om een krachtige leiding in de politiek was niet nieuw en allerminst uniek in het interbellum. Na de Eerste Wereldoorlog verkeerde de parlementaire democratie in een crisis. Het liberale erfgoed uit de negentiende eeuw, dat de parlementaire democratie had voortgebracht, had steeds meer 63
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 64
moeite om het succes daarvan te verzilveren. De staat bleek niet bij machte om de groeiende problemen op te lossen en dat werd de democratie in de schoenen geschoven; later werd dit de ‘grote crisis’ genoemd. Daarnaast borrelde de ‘kleine crisis’ op, waarin de onmacht van de regering werd toegeschreven aan het algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging, beide producten van net na de Eerste Wereldoorlog.68 In Nederland regeerde bijvoorbeeld tussen 1925 en 1939 geen enkele regering die op een vaste parlementaire meerderheid mocht rekenen. De democratie verloor daardoor haar waarde en aantrekkingskracht.69 Als reactie vormden zich neoconservatieve en extremistische politieke groeperingen (de laatste zowel ter linker- als ter rechterzijde) die, met meer of minder succes, draagvlak zochten voor niet-democratische opvattingen en doelen. Antidemocratische opvattingen waren in het interbellum bepaald niet ongewoon en soms zelfs ‘in’.70 In Duitsland verzilverde de nsdap – en daaraan gelieerde partijen – het succes, maar ook in Nederland was een rijke schare aan extremistische bewegingen, die tussen 1923 en 1940 pogingen deden voor een politieke ommezwaai.71 De meest bekende en succesvolle was uiteraard de Nationaal Socialistische Beweging (nsb). Maar ook het Verbond voor Nationaal Herstel, dat in 1933 werd opgericht, had enige tijd een redelijke aanhang en won een zetel in het parlement. Goedhart behoorde tot geen van deze groeperingen. Hem werd verweten dat hij sterke sympathieën had voor het Verbond voor Nationaal Herstel.72 Maar dat is onwaarschijnlijk: het Nationaal Herstel kwam onder meer op voor een sterk koloniaal gezag en vond zijn intellectuele voedingsbodem in de indologische faculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht. Die faculteit was in 1925 juist opgericht als conservatieve reactie tegen het voor Indië zo emanciperende werk van de Leidse professor Van Vollenhoven, Goedharts leidsman tijdens en ook na zijn studententijd.73 Het politiek manifest van het Verbond werd zelfs geheel genegeerd in De Telegraaf.74 Goedhart hechtte wel aan een nationalistisch gevoel, beklemtoonde hij later tegenover historicus De Jong: ‘Niets was onwaarachtiger dan te geloven dat de arbeider geen vaderland had. Dat gaf me het etiket fascist. Ik had daar geen enkel bezwaar tegen.’ Zodoende leek het of Goedhart speculaties over zijn rechts-extremistische opvattingen bevestigde, maar hij provoceerde want in werkelijkheid was hij lid van geen enkele partij en zijn politieke sympathieën gingen uit naar de Vrijzinnig Democratische Bond.75 Zijn afkeer van het autoritaire regime in Duitsland bracht hij al vroeg tot uiting in een ‘Jaarbalans’ die op 31 december 1932 de opening van de krant was. Onder de kop ‘Moeilijkheden der parlementaire democratie’ verzuchtte Goedhart: ‘In een reeks van Europeesche landen bloeiden met verdachte hevigheid minder of meer fascistische, althans onparlementaire bewegingen omhoog die in Duitschland zelfs een oogenblik machtsaspiraties aan de dag legden.’ 64
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 65
Hitlers beweging zelf beoordeelde Goedhart in die dagen als de resultante van een massale volksbeweging: ‘Een volkstribuun die “[…] achter Hindenburg en Von Papen niet zoveel heeft te vertellen”’ (‘Balans van de Week’, 28 januari-4 februari 1933). Zelfs aan de vooravond van Hitlers definitieve zege in maart 1933 oordeelde Goedhart: ‘Hitler, de resultante van een in haar bedoelingen vage, maar in haar uitingen geestdriftige volksbeweging.’ Er wel aan toevoegend dat ‘de democratie in Duitsland van den baan is’. Maar daags na Hitlers overwinning op 6 maart publiceerde Goedhart in de prominente linkerkolom van de voorpagina een commentaar met als kop: ‘Hitler na zijn zege. De volkstribuun moet staatsman worden; daden moeten volgen op woorden’. De eerste zinnen waren een prelude op een verder krachtig betoog, met een enkele nuance: ‘Politiek en paradox behooren bij elkander als hamer en aambeeld. Wie er nog aan mocht twijfelen behoefde, om overtuigd te worden, slechts het oog te richten op Duitschland waar Hitler, wiens verachting voor het parlementarisme en zijn methodes onbetwistbaar is, op leven en dood voor een meerderheid in de Rijksdag vocht.’ Na een uiteenzetting hoe het zo ver had kunnen komen (Vrede van Versailles, werkloosheid en het communistisch gevaar, waarvan ook Goedhart gruwde), merkte hij op dat Hitler eerst maar eens zijn woorden in daden moest omzetten. Dat dat tot resultaat zou leiden, betwijfelde hij want de nieuwe regering zou geen lang leven beschoren zijn vanwege een sluimerende interne verdeeldheid tussen de volkstribuun en de centrumrechtse vleugel Hugenberg-Von Papen. Bovendien zag Goedhart geen direct gevaar: ‘Wie het resultaat van de verkiezingen wil beoordelen, moet zich allereerst rekenschap geven van het feit dat nog steeds van elke 100 Duitsche kiezers niet meer dan 44 Hitlerianen zijn. Daarenboven dwingen de omstandigheden tot de grootste voorzichtigheid in het qualificeeren van de nationaal-socialistische zege.’ Deze woorden schuurden nogal met de verslaggeving uit Berlijn, die aanzienlijk minder terughoudend was. Dat gold ook voor de daaropvolgende dagen en weken. De correspondenten in Berlijn maakten enerzijds melding van toenemende repressie en excessen tegen vooral joden en communisten, anderzijds werd dat ook weer gebagatelliseerd (‘Meerderheid publiek veroordeelt antisemitisme’, 11 maart 1933). Het was Goedhart die in zijn hoofdredactioneel commentaar van 17 maart dat antisemitisme voor het eerst veroordeelde. Dat commentaar met als kop ‘Oplevend nationaal besef’ werd later als bewijs aangevoerd voor Goedharts vermeende pro-Duitse opvattingen.76 In het betreffende stuk herhaalde de schrijver wederom het belang van het nationalisme en vond hij dat de opleving in Duitsland in ieder geval ‘met de grootste belangstelling’ moest worden gevolgd ‘want het verschijnsel is volstrekt niet tot Duitschland beperkt, maar begint zich ook elders in Europa te openbaren. De practijk van de veele regeringssystemen heeft de innerlijke verdeeldheid van de er aan onderwor65
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 66
pen volkeren zozeer bevorderd en de bindende elementen der verschillende naties zo verzwakt dat een reactie daartegen slechts begrijpelijk en gezond kan heten.’ Maar, vervolgde Goedhart in de tweede alinea, die door zijn critici doorgaans werd genegeerd: ‘Een element treft daarbij als teleurstellend en pijnlijk: de scherpe antisemitische tendens in de Regereeringsdaden der laatste dagen. De persoonlijke en zakelijke veiligheid van de Joden in Duitschland is alleszins twijfelachtig geworden en in een reeks van gevallen verdwenen. De jarenlange campagne door het nationaal-socialisme tegen de Joden gevoerd, waarbij met name de Joodsche bankiers het moesten ontgelden, heeft een zoo anti-semitischen geest over zijn aanhangers vaardig doen worden, dat de regering blijkbaar niet meer bij machte is, dien te bezweren.’ En besloot Goedhart: ‘Een herleving van nationaal besef zou zichzelf in diskrediet brengen door op haar beurt nieuwe scheidsmuren op te richten in plaats van te slechten.’
Weerzin en worsteling Zijn pleidooien tegen het antisemitisme werden steeds feller en in dit licht kon het ook geen verbazing wekken dat Goedhart een van de 75 Nederlandse notabelen was die op 5 mei 1933 een ‘Manifest over de Jodenontrechting in Duitschland’ ondertekenden. Onder dat manifest, dat een openlijke en verontwaardigde aanklacht was tegen de jodenvervolging, prijkten namen van talloze niet-joodse hoogleraren (onder wie de latere premier mr. P.S. Gerbrandy), museumdirecteuren, uitgevers, architecten, industriëlen, schrijvers en journalisten. ‘De ondergetekenden zijn […] van oordeel dat deze Jodenvervolging, zooal niet onmiddellijk door de Duitsche Regeering bevolen, dan toch met instemming door haar geduld, wel één der verwerpelijkste middelen beteekent, waarvan een overheid zich bedienen kan om zich den bijval en steun van een groot deel van het volk te verzekeren door op instincten van wrok en naijver te speculeeren.’ Het manifest verscheen op 5 mei op de voorpagina van Het Vaderland en ook in Het Volk en de nrc en zou hebben bijgedragen aan het ontslag van Goedhart. Die conclusie werd getrokken omdat De Telegraaf het niet zou hebben gepubliceerd, maar dat is onjuist.77 Ook Goedharts eigen krant drukte de verklaring op 5 mei af, op pagina 4. Goedhart had in de voorafgaande weken al een opmaat gegeven voor dit Manifest. ‘Duitschland beweegt zich door het uitbannen van al wat Joodsch is buiten de kring der beschaving’ (21 maart). In april fulmineerde hij in twee commentaren tegen de ‘Duitsche Middeleeuwse phrase “Die Juden sind Schuld”’. Het eerste verscheen in het avondblad van 1 april onder de kop ‘Wij moeten vooruit – Opbouwend werk is de eenige kans voor het nationaal66
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 67
socialisme’: ‘Op het oogenblik dat iedereen uitziet naar een weg die uit de tegenwoordige ellende leidt stelt men in Duitschland het Jodenvraagstuk aan de orde. Dat is een misgreep van welke kant men de zaak ook moge bekijken.’ Goedhart gaf de leiding van de nsdap nog het voordeel van de twijfel: ‘Wij hebben de indruk dat de kopstukken der nationaal socialistische partij slechts aarzelend en zonder innerlijke overtuiging toegeven aan de eischen van een domme en opgewonden massa. Men zou de beteekenis van het Duitsche nationaal-socialisme onderschatten indien men aannam dat zijn leiders geen gewichtiger punten op hun programma hadden.’ Hij ging er in deze dagen klaarblijkelijk nog vanuit dat Hitler werd opgejaagd door een ‘domme en opgewonden massa’. Voor die analyse – die kort daarop zo fout bleek te zijn – waren twee verklaringen. De eerste was een praktische: het gebrek aan bronnen. De redactie in Amsterdam werd ernstig gehinderd door het ontbreken van juiste informatie uit Duitsland. ‘De gebeurtenissen in Duitsland nemen in vele opzichten een zorgwekkend verloop,’ schreef Goedhart maandag 3 april. ‘Wij bekennen gaarne dat wij gebrekkiger dan ooit over de binnenlandsche toestanden van het Duitsche Rijk zijn ingelicht, want vele goede bronnen van informatie zijn afgesneden.’ De tweede verklaring was een principiëlere. Goedhart worstelde met de staatsrechtelijke juiste weg die Hitler bewandeld had. De journalist Goedhart was er allerminst van gecharmeerd, maar de jurist in hem werd geconfronteerd met het feit dat Hitler op een legale wijze aan de macht was gekomen, alle geweld en massahysterie tegen joden ten spijt. ‘Wij erkennen de grootse moeilijkheden waarvoor de nieuwe Duitsche regeering is geplaatst. Misschien waren wij geneigd deze moeilijkheden te onderschatten omdat Adolf Hitler een bijna bovenmenschelijken taak heeft volbracht door de macht te veroveren, zonder de letter van Weimar te schenden. Die verovering van het regeringskasteel was de daad van een koen en in ieder geval meer dan middelmatig man. Vandaar de teleurstelling dat op dit eerste indrukwekkende succes slechts menselijke zwakheden zijn gevolgd.’78 Maar het hoofdredactionele artikel dat die maandag 3 april de opening van de krant was, werd gedomineerd door afwijzing van het antisemitisme en de rol die de leiders van de nsdap daarin hadden. Goedhart hekelde de behandeling die joden ten deel was gevallen tijdens een eendaagse boycot, die de zaterdag daarvoor door Hitlers regime was bevolen. ‘Hitler zelf en na hem de minister van Propaganda Göbbels hebben herhaaldelijk verklaard dat zij slechts tot de anti-Joodsche boycot zijn overgegaan omdat zij het uitbreken van spontane excessen wilden verhinderen. Zij stellen het voor alsof zij verplicht waren concessies te doen aan de antisemitische honger van de massa. Er valt voor deze opvatting iets te zeggen, als men constateert dat de met oorverdovend geluid aangekondigde boycot uit67
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 68
eindelijk beperkt bleef tot een enkele Zaterdag, een dag waarop vele Joodsche zaken gewoon zijn haar deuren te sluiten. Een verontschuldiging voor de Nationaal-Socialistische leiders is dit niet. Zijzelf hebben twaalf jaar lang wind gezaaid en zijn daarom verantwoordelijk voor de storm die zij thans oogsten. Het minste wat men kan zeggen is wel dat de anti-Joodsche boycot geen daad van wijs staatsbeleid was en dat Adolf Hitler zelf haar moest voltrekken, stemt tot grote ongerustheid.’
De komst van Goedemans Maar er ging nog een commentaar aan vooraf, dat in het ochtendblad van 1 april werd geplaatst. Daarin riep de hoofdredactie op verzoek van naar Nederland uitgeweken joodse vluchtelingen op ‘om berichten over pogrom en gruwelacties tegen te spreken: “Er heerst orde en rust in Duitschland. […] Wij zouden ons niet verantwoord achten wanneer wij aan die vele verzoeken geen gehoor verlenen. Wij doen dit in de vurige hoop dat het doel, dat men er mee hoopt te bereiken, ook inderdaad zal worden bereikt, met andere woorden dat het in Duitschland niet tot een algemeene degradatie der Joodsche burgers zal komen.”’ Het was een opmerkelijk redactioneel stukje en week niet alleen qua inhoud en strekking af, maar was evenmin in de stijl van Goedhart. Het was dan ook niet van diens hand, maar van Goedemans. De Berlijnse correspondent Goedemans zat sinds enige tijd naast Goedhart in de hoofdredactie, op gezag van eigenaar Holdert.79 Goedemans was sinds 1918 werkzaam als correspondent in Berlijn. Zijn terugkeer naar de Nieuwezijds Voorburgwal kon gedateerd worden op 22 maart 1933.80 Tegelijkertijd verscheen een nogal pro-Duits commentaar. ‘De gebeurtenissen die zich in Duitschland voltrekken hebben iets monumentaals. […] Wat Hitler thans gaat doen zal volkoomen legaal zijn. […] Wij hebben geen geloof gehecht aan alle overdreven en tendencieuze berichten, die gedurende de laatste dagen zoo overvloedig in het buitenland zijn verspreid. In het bijzonder hebben wij onzen correspondent in Berlijn nogmaals telephonisch de vraag gesteld of het hem bekend was dat het gedurende de laatste dagen in de Duitsche hoofdstad tot onlusten of nieuwe vervolgingen was gekomen. Hij antwoordde met de meeste beslistheid ontkennend. Wij leiden daaruit af dat op den roes na de gewonnen verkiezingsuitslag, die tot zoveele ongerechtigheden aanleiding gaf, een kalmeering is ingetreden en dat in Duitschland geordende toestanden terugkeeren.’ Zeer waarschijnlijk is dit commentaar van Goedemans.81 Dat bleek onder meer uit de verwijzing, tot tweemaal toe, naar de betrouwbaarheid van de ‘Berlijnsche correspondent’; ongebruikelijk in een hoofdredactioneel commentaar omdat er immers a priori kon worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de eigen medewerkers. Bovendien stond het stuk inhoudelijk 68
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 69
haaks op het commentaar dat anderhalve week later in het avondblad van 3 april zou verschijnen. In dat hoofdredactionele commentaar werd juist het gebrek aan goede bronnen benadrukt. Twee dagen later berichtte De Telegraaf onder op de voorpagina in een curieus artikeltje het volgende: ‘Indrukken van een reis door Duitschland. Na alle verhalen over Hitler de afgelopen dagen.’ Een verder niet met naam genoemd persoon, die niettemin al jaren in Duitsland zou wonen en werken, maakte na een rondreis door het land melding van de dagelijkse gebeurtenissen, en had niets gemerkt van jodenvervolgingen. Hij ontmoette slechts vriendelijke mensen en concludeerde ten slotte: ‘Bovenstaande mededeling van een volkomen betrouwbaar persoon geven wij weer om een einde te maken aan de vele fantastische verhalen die met opzet worden verspreid om het nieuwe Duitsche regiem zwarter te maken dan het is.’ De auteur was Goedemans.82 De aanvankelijk tijdelijke benoeming in maart 1933 van de oudgediende Goedemans naast Goedhart werd nadien door zowel Goedhart als Goedemans (en andere Telegraaf-bronnen) bevestigd.83 Over de redenen waarom liepen de meningen echter nogal uiteen. Tegenover de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 verklaarde Van Heuven Goedhart op 9 november 1948 dat hij, vlak nadat Hitler in maart 1933 zijn macht had geconsolideerd, ‘van de heer Goedemans een ter publicatie bestemde correspondentie ontving, die ongeveer eindigde, ik citeer voor 90% letterlijk, met de volzin: “Waar Hitler zich tot dusver betoond heeft een belangrijk demagoog te zijn, staat nu ook vast dat hij als een groot Staatsman moet worden beschouwd.” Die beschouwing deelde ik voor geen grein en ik heb de publicatie van die brief geweigerd.’ Volgens Van Heuven Goedhart spoedde Goedemans zich daarop naar eigenaar Holdert te Parijs en kreeg toen gedaan dat hij ‘voor zes maanden tot tijdelijk, tweede, naast mij staande hoofdredacteur’ werd benoemd.84 Goedemans verklaarde later in zijn verdediging tegenover de Commissie voor Perszuivering op 18 oktober 1946 dat hij bij Holdert moest komen, een opdracht waaraan hij slechts na enig aandringen en dan nog door tussenkomst van Holderts broer, voldeed. Die bijeenkomst vond volgens Goedemans in Nice plaats en niet in Parijs, wat gezien het winterse moment (maart) logisch leek. ‘Hij motiveerde zijn verzoek [om tweede, tijdelijk hoofdredacteur te worden] met de mededeeling dat hij stond voor de keus van of wel zijn blad voortdurend verder te zien achteruitgaan, dan wel van hoofdredacteur te veranderen. Wij kwamen tot de afspraak dat ik voor drie maanden mijn oude taak weer op mij zou nemen en dat indien ik erin slaagde de depressie in het bedrijf te overwinnen, ik daarna opnieuw een post als correspondent zou verkrijgen.’85 Goedharts lezing over zijn eigen rol als hoofdredacteur is plausibel: Goe69
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 70
demans had in zijn berichtgeving al bij herhaling blijk gegeven van een weinig kritisch beeld van de ontwikkelingen in Duitsland. Dat was voor een deel verklaarbaar: een correspondent zat (en zit tegenwoordig nog) vaak zó dicht op het vuur dat hij letterlijk onvoldoende afstand kon nemen, die voor een meer gebalanceerde berichtgeving echter wel noodzakelijk is. De gewraakte passage van Goedemans die Goedhart geweigerd zou hebben, paste daarin. Sterker nog, ze kwam in kleine maar essentieel aangepaste vorm zelfs weer terug in het hoofdredactionele commentaar van 7 maart: ‘Hitler na zijn zege. […] De volkstribuun Hitler moet nu echter voor den staatsman Hitler plaats maken.’86 Goedhart weet de pro-Duitse houding van zijn correspondent en zijn latere ‘tweezitter’ aan de financiële belangen die Goedemans in Berlijn zou hebben: deze bezat onroerend goed ‘voor ongeveer fl. 600.000 naar hij mijzelf verteld heeft in de Bregenzerstrasse’, verklaarde hij tegenover de Enquêtecommissie.87 Dat gegeven werd later onderzocht en weliswaar bevestigd, maar het onderzoek leverde geen directe feiten van journalistieke belangenverstrengeling op. Wel werden vraagtekens geplaatst bij de manier waarop Goedemans, in zijn latere functie van hoofdredacteur, druk had uitgeoefend op de Duitse vertegenwoordiging in Nederland, om zijn persoonlijke belangen in Berlijn veilig te stellen.88 De opmerking van Van Heuven Goedhart was dan ook niet uit de lucht gegrepen. Goedemans had sinds 1919 voor zo’n 200.000 dm aan onroerend goed en waardepapieren in Duitsland. Duitsland verkeerde in de jaren twintig in een economische crisis, die haar dieptepunt bereikte in 1923. Voor buitenlanders was dat een uitgelezen moment om tegen spotprijzen te investeren op de Duitse markt omdat de Duitse Mark nauwelijks nog iets waard was.89 Los daarvan blijft ook de meer principiële vraag hoe de journalist Goedemans zijn integriteit kon bewaren, als hij zakelijke belangen had in het land waarover hij ook moest berichten. Dat hij daarbij een uitzonderlijke positie innam, was ook een van de redenen om hem in het hierboven genoemde onderzoek tegen het licht te houden. Maar hoe verklaarbaar Van Heuven Goedharts verhaal ook was, het stond de uitleg van Goedemans niet in de weg. Want de oplagecijfers vlogen sinds 1929 naar beneden en ‘het magische getal 100.000 abonnees’ (Stokvis) kwam in 1933 met 104.513 lezers inderdaad gevaarlijk dichtbij. Eenduidigheid was er ook over het resultaat van die bijeenkomst: Goedemans pakte in Berlijn zijn koffers en nam – tijdelijk – plaats in de hoofdredactie. Dat Holdert deze stap nam, paste weliswaar in zijn grillige personeelsbeleid, maar het week toch ook af van wat tot dan toe gebruikelijk was. Holdert zette normaal gesproken mensen zonder opgaaf van reden op straat. Dat Goedemans slechts tijdelijk en dan ook nog als tweede man in de hoofdredactie plaatsnam, duidde er eerder op dat Holdert nog steeds vertrouwen had 70
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 71
in Goedhart. Alleen, hij vond hem waarschijnlijk toch wat te jong en te onervaren. En daarom vroeg hij zijn vertrouweling Goedemans, die bovendien gerespecteerd werd op de redactie, om samen met Van Heuven Goedhart de leiding te nemen.90
De hypothese van de geweigerde publicatie Maar tussen Van Heuven Goedharts verklaring en die van Goedemans zaten ook verschillen. De belangrijkste betrof de vraag van wie het initiatief tot de tête-à-tête met Holdert was uitgegaan. Volgens Goedemans was hij ontboden, maar Van Heuven Goedhart beweerde dat Goedemans zelf naar Frankrijk afreisde om zich te beklagen over de geweigerde publicatie. Hoofdredacteur Goedhart kon dat laatste natuurlijk niet uit eerste hand weten, want het contact tussen Holdert en Goedemans was rechtstreeks verlopen. Het was niet aannemelijk dat Holdert de Berlijnse correspondent in Frankrijk ontvangen zou hebben om over een geweigerd artikel te praten. Van Heuven Goedhart suggereerde tegenover de Enquêtecommissie dat Holdert wel gevoelig was voor Goedemans klacht en daarmee positief stond tegenover diens pro-Duits getinte artikel. Maar de Telegraaf-eigenaar had tot en met de Duitse bezetting van Nederland geen bewuste voorkeur voor het nazistisch regime.91 In de Eerste Wereldoorlog had De Telegraaf zelfs een anti-Duitse koers gevaren en dat Holdert daar nu zo drastisch vanaf zou wijken, bleek uit niets.92 Zelfs nsb-leider Anton Mussert zei later dat De Telegraaf bij zijn partij ‘niet gunstig bekend stond’, juist vanwege de keuze voor de geallieerden in de Eerste Wereldoorlog.93 Wat hem wel werkelijk teleurstelde, was het gebrek aan gezag in Nederland, een regering die niet daadkrachtig optrad tegen de economische recessie, waaronder ook zijn bedrijf leed. Hij wilde een krachtige leider, die antwoord gaf op de noden en vragen van burgerlijk Nederland, het publiek waarop zijn krant zich in eerste instantie richtte.94 Goedemans verklaarde later dat Holdert hem in het onderhoud had gevraagd welke politicus het land kon redden en voor wie De Telegraaf dan haar steun zou uitspreken. Hij beval Hendrikus Colijn aan en hoewel Holdert niets zag in de antirevolutionaire achtergrond van deze protestant, was hij wel gecharmeerd van diens daadkracht. Met die dringende boodschap stuurde hij Goedemans naar Amsterdam.95 Diens komst had dus volgens hem twee redenen: de krant uit het slop halen en daarmee samenhangend een duidelijke redactionele lijn ten faveure van Colijn uitstippelen. Dat was nieuw en stond op gespannen voet met Holderts eigen principe dat De Telegraaf politiek-neutraal moest zijn en wat zelfs statutair was vastgelegd.96 Goedhart had zich in de binnenlandse politiek voor niemand specifiek uitgesproken en beperkte zich in de enkele binnen71
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 72
landse commentaren in zijn algemeenheid tot een krachtig pleidooi voor een sterk gezag, dat partijbelang ondergeschikt moest maken aan landsbelang. Direct na zijn rentree in Amsterdam greep Goedemans in bij het redactionele beleid. Dat was zichtbaar bij de Duitsland-berichtgeving, waarvan het merkwaardige artikeltje ‘Indrukken van een reis door Duitschland’ een treffend voorbeeld was. Maar ook in de hoofdredactionele commentaren vond een sterke koerswijziging plaats, vanaf 22 maart 1933, het stuk waarin openlijk vraagtekens werden geplaatst bij de juistheid van de verhalen over gruwelijkheden en jodenvervolgingen in nazi-Duitsland. Goedhart verloor gaandeweg en zichtbaar de grip op dat proces. Het ging niet zonder slag of stoot, waardoor de krant in april en mei 1933 steeds sterker die merkwaardige zigzagkoers ging varen. Naast juichende en heroïsch getinte verslaggeving over gebeurtenissen in Duitsland, stonden kritische afwijzingen van het nazisme. Een ander aspect waar Goedemans de hand in had, was de introductie van Colijn als de nieuwe sterke man voor Nederland en vooral de plek die hij kreeg op de voorpagina van de krant.97 Tot Goedemans komst had binnenlands nieuws nauwelijks de voorpagina gesierd. Daarin kwam nu verandering: Goedemans wilde niet alleen buitenlands nieuws op pagina 1 maar al het belangrijkste nieuws.98 Dat werd vanaf mei 1993 ingevoerd, in het bijzonder om Colijn te profileren, die kort daarvoor als formateur was aangewezen na de verkiezingen van april. Goedhart had in journalistiek opzicht niets tegen Colijn, integendeel, hij roemde diens leidinggevende capaciteiten.99 Waar hij wel moeite mee had, was het zomaar wijzigen van het redactionele beleid voor de voorpagina.100 Goedemans zette niettemin door: de kabinetsformatie die Colijn leidde, werd op de eerste pagina op de voet gevolgd; en waarschijnlijk gevoed vanuit kringen rond de formateur zelve. De grootste krant van Nederland volgde met haar steun aan de antirevolutionair nadrukkelijk de publieke opinie.101 Die hekelde de muiterij op het pantserschip De Zeven Provinciën van februari 1933, waar het overheidsgezag in ieder geval moreel had gefaald. Een ander voorbeeld waren de Tweede Kamerverkiezingen van april 1933, waarbij maar liefst 54 partijen een poging deden een zetel te bemachtigen, wat zowel de verscheidenheid als de onmacht van de parlementaire democratie blootlegde. Op 8 mei, 10 mei, 15 mei en 18 mei werd in hoofdredactionele commentaren in De Telegraaf nadrukkelijk gepleit voor een sterk kabinet dat landsbelang liet prevaleren boven partijbelang en zich kon verheugen in een parlementaire basis. Maar op 24 mei opende de krant over de volle breedte ‘Kabinet Colijn na drie weken onderhandelen eindelijk geformeerd’ met een portrettengalerij van alle deelnemende ministers. Parallel daaraan becommentarieerde de hoofdredactie dat ‘dit kabinet een bredere basis heeft dan parlementaire voorgangers’. Wanneer die er waren geweest, werd verder niet toegelicht: het 72
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 73
stuk moest vooral het crisisgehalte van dit kabinet vergoelijken. Goedemans en Colijn zouden deze samenwerking nog lang voortzetten.102
Twee kapiteins op één schip Precies in die tussenliggende dagen, op 26 mei, werd Goedhart ontslag aangezegd. Een dag na Hemelvaartsdag verscheen zijn laatste commentaar, waarin hij zich verzette tegen demagogie en antisemitisme, ‘Ook bij ons woekert de demagogie. De lessen uit […] Duitschland moeten ons wijzer maken’. Eigenlijk kon de situatie in de hoofdredactie alleen maar ontsporen. Twee kapiteins op één schip, die beiden een visie hadden op de redactionele lijn van de krant, maar die daarin mijlenver van elkaar verschilden. Of de aanpak die Goedemans (op gezag van Holdert) koos de juiste panacee was, moest nog blijken. Het had er op dat moment meer van weg dat de voormalig Berlijnse correspondent zijn tijdelijke benoeming gebruikte om zijn eigen opvattingen en overtuigingen door te voeren: een meer Duitsgezinde verslaggeving, binnenlands nieuws op de voorpagina, en de steun aan Colijn, waarvoor Holdert hem mede tijdelijk naar Amsterdam had gestuurd. In tegenstelling tot Goedhart kreeg hij daarvoor de handen op elkaar bij de redactie, hij genoot het vertrouwen en het gezag, elementen die zijn jonge collega juist moest ontberen.103 De door Goedhart voorgestelde bezuinigingen werden ongedaan gemaakt, in plaats daarvan werd in de redactie geïnvesteerd.104 Het directe effect van Goedemans’ komst op de abonneeontwikkeling was in ieder geval twijfelachtig.105 De verkoop via de agenten had een positieve wending gekregen, maar dat was sinds april 1933, toen ook Goedhart nog hoofdredacteur was. Die stijging zette gestaag, maar heel bescheiden door: tot januari 1938 telkens tussen de 300 en 1000 exemplaren per jaar. Maar omdat de stadseditie alsmaar daalde en dat tot aan 1940 zou blijven doen, duurde het nog tot eind 1936 eer de totale abonneeverkoop uit het dal van 105.000 exemplaren kroop. Pas in 1938 zat De Telegraaf eindelijk weer op het abonneecijfer van 114.217, vergelijkbaar met dat van begin januari 1930. Die abonneedaling en later de groei weerspiegelden echter waarschijnlijk meer de ontwikkeling van de economie: de recessie die in 1930 geleidelijk terrein won, tegenover het voorzichtige herstel na het loslaten van de ‘gouden standaard’ eind 1936.106 Maar een krantenuitgever en vooral zakenman als Holdert rekende liever zijn hoofdredacteur af op de resultaten, in slechte én in goede tijden. Goedemans zou tot medio 1942 hoofdredacteur blijven, toen hij op last van de Duitse bezetter werd ontslagen.107 Goedhart wendde zich al snel na de benoeming van Goedemans tot zijn directeur. ‘Wat heeft dit te betekenen?’, zo verhaalde hij tegenover de Enquêtecommissie zijn opvatting over ‘deze allerzotste benoeming’.108 Het moet 73
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 74
een monoloog zijn geweest en dan nog in afwezigheid van Holdert zelve, want er kwam volgens Goedhart geen enkele reactie. ‘Twee maanden later is de heer Holdert in Amsterdam gekomen, zoals in die tijd in het voor- en najaar gebruikelijk was, en ik heb toegang tot hem gevraagd,’ vervolgde hij op 9 november 1948 tegenover de drie parlementariërs die de commissie vormden. ‘Mijn verhouding was tot die tijd redelijk goed. Hij heeft mij die toegang geweigerd en zonder dat ik ooit tot op de huidige dag nog contact heb gehad met de man, die ik in totaal 7,5 jaar naar mijn beste weten heb gediend, ben ik op 26 mei 1933 bij de heer F.H.J. Holdert […] geroepen om daar de mededeling te incasseren dat ik met een termijn van vier dagen was ontslagen met ingang van 1 juni zonder opgaaf van reden.’ Goedhart drong nog aan door zijn vermoeden uit te spreken dat zijn ontslag te maken had met de weigering het bewuste artikel van Goedemans te publiceren. ‘De heer F.H.J. Holdert had tranen in de ogen, zei dat hij het vreselijk vond, dat zijn broer hem had opgedragen om dit te doen, maar er was niets aan te doen.’109 In feite overkwam Goedhart wat zijn voorganger Verbiest was overkomen, wat zijn vroegere collega Kramer had meegemaakt: opzeggen van vertrouwen of ontslag op staande voet en dan zonder opgaaf van redenen was usance voor eigenaar Holdert, net zoals het ritueel dat diens jongere broer moest opvoeren om de zaak af te handelen. Ging Kramer met niets dan woede naar huis, verloor Verbiest de rechtszaak die hij tegen De Telegraaf had aangespannen, voor Goedhart viel het uiteindelijk en relatief gezien nogal mee. Hij kreeg een fraai getuigschrift van broer Holdert waarin hij bedankt werd ‘in alle functies blijk (te hebben) gegeven van buitengewone toewijding, ijver, organisatievermogen en goede trouw. […] Wij zijn ervan overtuigd dat hij in een leidende positie, door zijn bijzondere werkkracht en kennis, een aanwinst zal zijn voor elke onderneming en wenschen hem in zijn verdere loopbaan veel succes toe.’110 En daarbovenop kreeg hij een gouden handdruk van het voor die tijd exorbitant hoge bedrag van 18.000 gulden, zijnde een jaarsalaris. Maar Goedhart was woest. Alleen toen dagblad Het Volk in een artikeltje suggereerde dat het ontslag een politieke reden had, reageerde hij via het persbureau Vaz Dias dat ‘van eenige politieke al dan niet “fascistische” overweging daarbij hoegenaamd geen sprake is’.111 De toevoeging ‘hoegenaamd’ was intrigerend, maar minstens zo opmerkelijk was dat Het Volk ook melding maakte van een gelijktijdig ontslag bij De Telegraaf van buitenlandredacteur Leenes, bureauredacteur Paul Derjeu (‘beiden met vijftien dienstjaren’) en de Geneefse correspondent Van der Elst. Het socialistische dagblad suggereerde om Albert de Joode (zich noemende Waterland) maar op te nemen in de hoofdredactie van De Telegraaf. De Joode had in 1931 De Telegraaf verlaten, omdat hij lid was geworden van de extreem fascistische Nationaal Socialistische Nederlandsche Arbeiders Partij (later Nationaal Socialistische 74
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 75
Partij). Zijn naam veranderde hij toen in Van Waterland, omdat hij ‘De Joode’ in die omgeving niet passend vond.112
Een verbitterd man Goedhart was verbitterd en het ontslag was voor hem een traumatische ervaring.113 Hij hield aan zijn Telegraaf-periode een blijvende achterdocht over. En zijn woede gold in het bijzonder de Berlijnse correspondent Goedemans, ‘die mij op de meest ploertige wijze uit mijn functie heeft gewerkt’, zoals Goedhart anderhalf jaar na zijn ontslag aan de betrokkene schreef.114 In een kort briefje hekelde Goedhart het feit dat Goedemans zich ‘nog steeds schamper en hoogst onbehoorlijk’ uit zou laten over hem en zijn beleid bij De Telegraaf. ‘Verwonderen doet mij dat, na de infame wijze waarop je mij bejegend hebt, niet, maar ik geef je toch in overweging het, ter wille van den schijn van je fatsoen, te laten.’ Volgens Goedhart had Goedemans aan de basis gestaan van zijn ontslag (‘door jou in complot met H.M.C. geënsceneerd’). Daarmee deed Goedhart Goedemans toch te veel eer aan. Ook de laatste had – al zijn dienstjaren ten spijt – echt niet voldoende overwicht of macht om de grillige en despotische eigenaar Holdert de weg te wijzen.115 Hij moest vertrekken omdat tijdens zijn hoofdredactionele leiding de krant abonnees verloor, te veel en te snel naar de zin van de grote baas in Parijs. Voordat hij die beslissing nam, had Holdert aanvankelijk nog compassie met zijn jonge uitverkorene: hij zond een oude en trouwe mentor in de persoon van Goedemans om Goedhart korte tijd bij te staan. Goedhart had daar misschien zelfs onbewust en ongewild de hand in gehad, door in zijn bezuinigingsrapport aan te geven dat op de redactie niet meer gekort kon worden, zonder de kwaliteit aan te tasten.116 Daarmee erkende hij enige onmacht om nog verder te snoeien, een noodzaak die Holdert nadrukkelijk wel zag en die hij ook met Goedemans had besproken tijdens diens onderhoud in Frankrijk.117 Als enig aandeelhouder en dus eigenaardirecteur had hij daar ook persoonlijk alle belang bij.118 Goedemans meende met een ander redactioneel beleid daar zowel een antwoord op te hebben als ook de mogelijkheid om de krant naar zijn hand te zetten. Dat botste met de eerzuchtige en eigenzinnige Goedhart.119 Voor de echte gezagvoerder van De Telegraaf was de maat toen vol: Holdert had Goedemans gestuurd om problemen met Goedhart samen op te lossen, niet om daardoor nieuwe te creëren en te laten escaleren. Daarom moest de laatste – en de jongste – vertrekken en kwam er ook een eind aan Holderts experiment van jonge academici aan de top. Dat de jurist te onervaren was in de journalistiek en het leidinggeven, had hem bovendien steeds meer opgebroken bij het aansturen van de redactie: 75
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 76
hij werd als ‘bars en dictatoriaal’ ervaren, eigenschappen die ook zijn latere medewerkers zouden doen sidderen.120 Nu was dat effect averechts, zowel voor zijn redactie als voor de jonge hoofdredacteur zelf. In zo’n proces van afbrokkelend gezag en afbrokkelende steun versterken meerdere partijen en factoren elkaar. Beeldvorming wordt belangrijker dan werkelijkheid. En juist daardoor is deze ontslaggeschiedenis later oorzaak geworden voor zowel nieuw als verjaard conflict.
76