BIJLAGE I
memo
aan
Ilse Lubrun
van
Ruud Butter
cc datum
3 juni 2009
onderwerp
Beoordeling Bouwplan Weezeland 1-4
Beoordeelde Tekeningen
Op verzoek van gemeente Waterland beoordeelt Milieudienst Waterland, op basis van een ingediend plan, of het realiseren van zes woningen op het perceel aan het Weezenland 1-4 te Monnickendam, mogelijk is binnen de huidige milieuregelgeving. Luchtkwaliteit Bij planvorming is de luchtkwaliteit één van de milieuaspecten waar onderzoek naar dient te worden verricht. In deze notitie wordt de luchtkwaliteit van de geplande ontwikkeling op het plangebied getoetst. Wettelijk kader In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is vermeld in welke gevallen onderzocht dient te worden of aan de luchtkwaliteitseisen kan wordt voldaan. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grens- en richtwaarden en plandrempels opgenomen. De op grond van artikel 5.16, vierde lid Wet milieubeheer uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ regelt vrijstelling van individuele toetsing voor projecten, indien deze vallen onder de categorie “niet in betekenende mate”. In de bijbehorende ministeriële regeling niet in betekenende mate (NIBM) bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is het geval als de toename de tijdelijke 1% grens niet overschrijdt. Met de bovengenoemde 1% wordt bedoeld 1% van de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxiden.
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is opgenomen dat, als een project weliswaar bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit maar de toename daarbij onder de van toepassing zijnde NIBM aan de concentratie van een stof blijft, het project vrijgesteld is van individuele toetsing van het besluit. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is eveneens opgenomen dat indien uit luchtonderzoek blijkt dat na realisatie van het plan de luchtkwaliteit voldoet aan het kwaliteitseisen zoals opgenomen in de bijlage 2 van de Wet milieubeheer er geen belemmering meer is conform de luchtkwaliteitseisen. Situatie en beoordeling luchtkwaliteit Door de wijziging van het bestemmingsplan kan ter plaatse een zestal woningen worden gerealiseerd. Voor het parkeren dient 1 parkeerplaats per woning te worden gerealiseerd. In de Regeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van 9 november 2007 is in bijlage 3B (voorschrift 3B.2) aangegeven dat, indien het plan bestaat uit het realiseren van minder dan 500 woningen met één ontsluitingsweg en in geval van twee ontsluitingswegen niet meer dan 1000 woningen de toename de tijdelijke 1% grens, niet overschrijdt. Hoewel mogelijk sprake is van verslechtering is van de luchtkwaliteit kan worden gesteld dat, mede gezien het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen, de verslechtering beperkt is en aannemelijk is dat de wijziging van het bestemmingsplan valt in de categorie “niet in betekenende mate” en is het project derhalve vrijgesteld van individuele toetsing. Conclusie De wijziging van het bestemmingsplan valt, door de beperkte mate van nieuwe ontwikkeling, in de categorie “niet in betekenende mate” van de Regeling niet in betekende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen). Deze categorie projecten is vrijgesteld van individuele toetsing aan de Wet milieubeheer aangaande de luchtkwaliteitseisen en vormt daarom geen knelpunt voor de realisatie van het plan. Geluid In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs wegen geluidzones. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Een aantal wegen hebben geen zone, te weten: -
woonerven;
-
30 km/uurgebieden;
-
wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt.
Aangezien het Weezenland een 30 km/uurgebied is, is verder onderzoek naar geluid niet noodzakelijk Externe Veiligheid Risiconormen voor externe veiligheid hebben tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. In deze paragraaf wordt getoetst welke invloedsgebieden van toepassing zijn bij de ontwikkeling van dit plan. Hier zijn geen risicobronnen (inrichtingen, vervoer over weg/spoor, buisleidingen etc.) aanwezig op grond waarvan een wettelijke verplichting tot advisering bestaat. Externe veiligheid is in dit plan niet van toepassing.
Ecologie Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema’s. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming). Het projectgebied bevind zich in de bebouwde kom van Monnickendam op een plek die nu voorzien is van bebouwing en verharding. Ecologie is in dit plan niet van toepassing. Bedrijven en Milieuzonering Sterk bepalend voor de kwaliteit van de leefomgeving is een juiste afstemming tussen bedrijfsactiviteiten en daarvoor gevoelige functies. Geur, geluid en andere vormen van hinder kunnen bijvoorbeeld het wonen en recreëren negatief beïnvloeden. Met behulp van milieuzonering wordt een ruimtelijke scheiding aangehouden, waardoor de milieubelasting wordt beperkt. De Vereniging van Nederlandse Gemeente doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. In deze publicatie wordt een indicatie gegeven van een afstand die in acht moet worden genomen tussen bedrijfsmatige activiteiten en geluidgevoelige bestemmingen. De afstanden in de VNG- publicatie gaan uit van de afstand tussen de perceelsgrens van het bedrijf (niet de bebouwingsgrens) en de gevel van de geluidgevoelige bestemming. Reden hiervoor is dat hinder niet alleen optreedt vanuit de bedrijfsbebouwing, maar ook door bedrijfsmatige activiteiten op de bijbehorende onbebouwde gronden. Het is mogelijk om eventueel met aanvullende maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan beoordeeld worden of het afwijken van de standaard toegestaan kan worden. Het toetsen van het plan bestaat uit: Het toetsen van de afstanden van de te bouwen bedrijven aan de reeds bestaande gevoelige objecten, en Het toetsen van de afstanden van de bestaande bedrijven aan de te bouwen gevoelige objecten. Situatie In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een beperkende invloed hebben op de gewenste ontwikkeling.
Bodem P.M. Totaal advies Uit het bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling van deze locatie mogelijk is. Milieuhygiënisch zijn er vooralsnog geen beperkingen. Over het onderwerp bodem zal apart geadviseerd worden zodra wij het uitgevoerde bodemonderzoek hebben ontvangen.
BIJLAGE II
BIJLAGE III
BIJLAGE IV
Aan:
De Tweede Vriendschap BV t.a.v. dhr. D. Sluiters p/a Haven 9 1141 AZ Monnickendam
Datum: Betreft:
28 mei 2009 Archeologisch inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4, Monnickendam, gemeente Waterland
Geachte heer Sluiters, Hierbij doe ik u, zoals afgesproken, een kort verslag toekomen van de eerste bevindingen en conclusies van het op 25 mei j.l. uitgevoerde archeologische booronderzoek op het Weezenland 1-4.
Inleiding Op maandag 25 mei 2009 is in opdracht van De Tweede Vriendschap BV een inverntariserend veldonderzoek uitgevoerd op het perceel Weezenland 1-4 te Monnickendam. Het onderzoek vond plaats om te bepalen of ter plaatse sprake is van de aanwezigheid van archeologische resten van betekenis. De werkzaamheden vonden plaats conform protocol IVO-O, K.N.A. 3.1.1 Bevindingen Uit het booronderzoek is gebleken dat het terrein in het (sub)recente verleden, vermoedelijk bij de aanleg van de huidige bebouwing, tot ca. 1,0 meter onder het huidige maaiveld is omgezet. Op een diepte van ca. 0,7 tot 1,0 meter onder maaiveld bevindt zich namelijk een recente puinlaag. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn tot op deze diepte dus reeds verdwenen. Vanaf 1,0 meter tot 2,4 meter onder maaiveld bevinden zich ophogingslagen uit vermoedelijk de 14e-18e eeuw. Hierin kunnen archeologische sporen en vondsten worden verwacht.
1
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 3.1; 2007. Protocol IVO-O: Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen, specificaties VS-01 t/m VS-07
Advies Op basis van de gegevens uit dit booronderzoek dient door uitvoerder en vergunninghouder (Hollandia Archeologen) het gebied te worden gewaardeerd voor het geven van een selectieadvies2. Er zijn in het onderzoeksgebied tot een diepte van 1,0 meter onder het huidige maaiveld geen archeologische resten aangetroffen: tot deze diepte is de ondergrond in het recentere verleden reeds omgezet. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn hierbij verdwenen. Beneden 1,0 meter onder maaiveld zijn oude ophogingslagen aangetroffen. Dit betekent dat vanaf deze diepte rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische overblijfselen. Geadviseerd wordt dan ook het geplande grondverzet te beperken tot een diepte van maximaal 1,0 meter onder het huidige maaiveld. Mocht dit niet mogelijk zijn en toch dieper grondverzet noodzakelijk zijn (dus tot in de archeologische lagen) dan dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. Wel blijft een wettelijke meldingsplicht bestaan, mochten onverhoopt toch op een hoger niveau archeologische resten worden aangetroffen. J.P.L. Vaars Senior-archeoloog Hollandia Archeologen. 075-6224957
[email protected]
2
Waarderen onderzoeksgebied (K.N.A. 3.1; specificatie VS06 ) Opstellen selectieadvies (VS06 )
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam, gemeente Waterland HOLLANDIA reeks 259
COLOFON Hollandia reeks nr.
259
Titel: Gemeente:
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam, gemeente Waterland
Hoekcoördinaten:
131.105, 496.707 131.122, 496.690 131.103, 496.679 131.090, 496.692
CIS-code:
35214
Auteur(s):
J.P.L Vaars
In opdracht van: Contactpersoon opdrachtgever:
De Tweede Vriendschap BV, Monnickendam
Wetenschappelijke leiding: Illustraties:
J.P.L. Vaars
Definitieve versie:
juni 2009
Oplage:
8
ISSN:
1572-3151
© Hollandia, Zaandijk 2009 HOLLANDIA ARCHEOLOGEN tuinstraat 27a 1544 rs zaandijk 075 - 622 49 57
[email protected]
Waterland
Dolf Sluiters
J.P.L. Vaars
INHOUD 1. Inleiding
4
2. Verwachtingsmodel
5
3. Doel en methoden
5
4. Resultaten
6
5. Waardering
6
6. Samenvatting en advies
8
7. Literatuur
8
Bijlage 1: Boorpunten Bijlage 2: Boorbeschrijvingen
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
1. Inleiding
496
497
498
In het kader van de geplande bouwwerkzaamheden op de percelen 2968 en 533 aan het Weezenland 1-4 te Monnickendam, gemeente Waterland, is in opdracht van De Tweede Vriendschap BV, door Hollandia Archeologen een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. De aanleiding tot het onderzoek werd gevormd door de voorgenomen bebouwing van het perceel waardoor eventuele archeologische resten verstoord konden worden. De onderzoekslocatie is gelegen aan de zuidzijde van de straat en heeft een oppervlakte van ongeveer 500 m² (afbeelding 1). Op de locatie zullen vier woningen gebouwd worden. Deze zullen binnen de grenzen van de oude bebouwing op het terrein worden neergezet. Er komen geen kelders of kruipruimten onder de nieuwe gebouwen.
0
50 km
497
Uitgeest
130
131
132
133
Afbeelding 1: De ligging van het onderzoeksgebied (in rood) op de topografische kaart en in Nederland.
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
2. Verwachtingsmodel In het bureauonderzoek is, onder meer op basis van historische kaarten, duidelijk geworden dat binnen het plangebied van de 17e eeuw tot heden onafgebroken bebouwing heeft gestaan (Verduin, 2009). Op de percelen worden sporen van bewoning uit de nieuwe tijd verwacht. Het terrein ligt binnen de historische stadskern van Monnickendam aan het Weezenland. Het eiland waarbinnen het plangebied ligt, is omstreeks 1404 aangeplempt. De stadskern van Monnickendam staat op de cultuurhistorische waardenkaart aangegeven als monument. Hoewel de bodem verstoord kan zijn geraakt door het aanleggen van de funderingen van de huidige bebouwing, moet hier rekening worden gehouden met archeologische resten. Door de natte omstandigheden zullen de mogelijke aanwezige archeologische sporen en de vondsten van verschillende materiaalcategorieën van goede kwaliteit zijn. De mogelijk aanwezige resten bevinden zich waarschijnlijk direct onder de bouwvoor. Verwacht worden met name: aanplempingslagen uit de late middeleeuwen, bewonings- of ophogingslagen uit de nieuwe tijd, funderingen van gebouwen, beerputten, vondsten van huishoudelijke en ambachtelijke aard: aardewerkfragmenten, metaal, glas, houten en lederen voorwerpen. 3. Doel en methoden Het primaire doel van een inventariserend veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek. Bij een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen worden met behulp van een edelmanboor en/of een guts bodemprofielen bestudeerd waarbij vooral gelet wordt op aard, dikte en uitgestrektheid van (mogelijk) archeologisch interessante lagen. Behalve de stratigrafische informatie kan het opgeboorde materiaal ook aanwijzingen geven over de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Dergelijke aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit fragmenten aardewerk, stukjes houtskool of fosfaatvlekken. Daarnaast is ook de mate van antropogene verstoring en/of natuurlijke erosie van de bodem van belang. Door beide factoren kunnen archeologische resten geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn. Dergelijke verstoringen zijn over het algemeen eenvoudig met behulp van grondboringen aan te tonen. De meest kansrijke afzettingen in de ondergrond waarin archeologische sporen kunnen worden aangetroffen zijn vaak de wat hogere en drogere delen van het landschap zoals dekzandkoppen, verlande stroomruggen, rivierduinen of oeverwallen. De boringen kunnen aanwijzingen geven over de aanwezigheid, de verspreiding en eventuele omvang van oude nederzettingsterreinen omdat dergelijke vindplaatsen doorgaans een relatief grote hoeveelheid en een grote verspreiding van archeologische indicatoren bevatten. Er is een grote kans op de aanwezigheid van archeologische overblijfselen in de ondergrond als deze indicatoren regelmatig in de boorkernen worden aangetroffen. Vindplaatsen met een mindere mate van spreiding van de vondstdichtheid, zoals bijvoorbeeld grafvelden of steentijdnederzettingen, zijn echter moeilijker op te sporen. Dit geldt ook voor nederzettingssporen op zandgronden zoals de Brabantse dekzandgebieden waar vaak de makkelijke herkenbare cultuurlaag is verdwenen maar de archeologische sporen nog in goede conditie aanwezig kunnen zijn. De onderzoeksmethode geeft derhalve een redelijke tot goede indicatie maar zeker geen volledig uitsluitsel over waar en hoeveel vindplaatsen op een bepaald terrein aanwezig zijn. Bij het onderzoek zijn acht boringen gezet (bijlage 1) met een boor met een diameter van 7 cm en een guts met een doorsnede van 3 cm. Er is tot maximaal 320 cm onder maaiveld geboord. Van elke boring is de locatie ingemeten en de hoogte ten opzichte van NAP-niveau bepaald.
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
4. Resultaten De boringen 1, 2, 3, 4 en 6 zijn allen gestuikt op een recente puinlaag in de ondergrond. Vermoedelijk is deze laag aangebracht ten behoeve van de huidige bebouwing. Deze laag strekt zich uit tot een diepte van ca. 100 cm onder het huidige maaiveld. In de boringen 5, 7 en 8 kon door de puinlaag worden geboord en werden vanaf ca. 100 cm diepte oude ophogingslagen, bestaande uit mengsels van zand en klei, aangetroffen. In dergelijke ophogingslagen kunnen vaak goed bewaarde archeologische sporen en vondsten worden aangetroffen. Op een diepte van ca. 220 cm onder maaiveld werd de natuurlijke ondergrond, bestaande uit humeuze klei, bereikt. 5. Waardering De bij een onderzoek aangetroffen archeologische resten worden per vindplaats aan de hand van een drietal waarden (beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit) in een aantal stappen gewaardeerd (afbeelding 2 en 3). De waardering wordt uitgedrukt in cijfers (1=laag, 2=middelmatig, 3=hoge waarde). De uitkomst van de waardestelling bepaalt of de vindplaats al dan niet behoudenswaardig is.
1.beleving laag
hoog
2. fysieke kwaliteit
bovengemiddelde score
lage score
bovengemiddelde
3. score inhoudelijke kwaliteit hoge inhoudelijke ja kwaliteit nee
behoudenswaardig
voorstel tot selectie
lage score
4. representativiteit
ja
nee
niet behoudenswaardig
Afbeelding 2: Het waarderingsproces schematisch weergegeven. Beleving: • schoonheid: Doordat de overblijfselen niet visueel waarneembaar zijn in het landschap, is schoonheid hier niet van toepassing. • herinneringswaarde: De vindplaats roept geen herinneringen op aan het verleden. Ook dit criterium is hier niet van toepassing. De ‘belevingswaarde’ van het terrein wordt niet uitgedrukt in cijfers. Binnen deze waarde wordt slechts de keuze tussen behoudenswaardig en niet-behoudenswaardig geboden. Fysieke kwaliteit: Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gaafheid en conservering. Gaafheid is de mate van niet verstoord zijn en de stabiliteit van de fysieke omgeving. Conservering is de mate waarin het
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven. • gaafheid: Door de aanleg en vervolgens sloop van de tot voor kort aanwezige bebouwing is de bovenkant van de bovenste ophogingslaag deels verstoord. Onder ca. 50 cm onder maaiveld zijn de ophogingslagen intact. De score is hier dan ook gemiddeld. • conservering: Er is geen vondstmateriaal aangetroffen maar gezien de omstandigheden (kleiige ophogingslagen) zal dit in redelijke tot goede staat verkeren. De score is hier gemiddeld. Inhoudelijke kwaliteit: • zeldzaamheid: hierbij wordt gekeken naar het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode, binnen dezelfde archeoregio. In het bureauonderzoek (Verduin, 2009) is gebleken dat het plangebied zich binnen de historische dorpskern van Monnickendam bevindt, aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde. Verder zijn in de omgeving van het plangebied verschillende (post)middeleeuwse vindplaatsen bekend. Omdat geen vondstmateriaal is aangetroffen bij het booronderzoek is het niet duidelijk hoe de aangeboorde ophogingslagen dateren maar een datering tussen de 14e - 18e eeuw is gezien de locatie en de eerdere onderzoeken waarschijnlijk. Bewoningssporen uit deze periode zijn niet zeldzaam, binnen Monnickendam is hier echter nog weinig onderzoek naar verricht. De score is hier gemiddeld. • informatiewaarde: in de omgeving van het plangebied zijn nog nauwelijks vergelijkbare vindplaatsen met postmiddeleeuwse bewoningssporen onderzocht. Ook hier wordt daarom gemiddeld gescoord. • ensemblewaarde: doordat er slechts in beperkte mate archeologisch onderzoek is verricht in de omgeving is het lastig om van een ensemblewaarde te spreken. Het feit dat er weinig onderzoek is gedaan en dus weinig vergelijkbare vindplaatsen zijn aangetroffen betekent echter niet dat deze er niet zijn. Wanneer er meer archeologisch onderzoek in de directe omgeving zal plaatsvinden zullen hoogstwaarschijnlijk vindplaatsen worden aangetroffen, met als gevolg een hoge ensemblewaarde. Vooralsnog is de ensemblewaarde gemiddeld. • representativiteit: Dit wordt alleen gewaardeerd met een keuze tussen behoudenswaardig of niet behoudenswaardig, als de som van de criteria van de inhoudelijke kwaliteit onvoldoende is. Mocht een terrein hoog scoren op het criterium ‘representativiteit’, dan dient een voorstel te worden gedaan tot selectie van de terreindelen waar dit criterium voor geldt. In dit geval is het dus niet meer nodig om de onderzoekslocatie op basis van representativiteit te beoordelen. Voor de vindplaats geldt het volgende: Er is geen belevingswaarde omdat de archeologische resten niet zichtbaar zijn en ook geen herinnering oproepen aan bekende gebeurtenissen uit het verleden. De fysieke kwaliteit is met vier punten gemiddeld, waardoor naar de inhoudelijke kwaliteit gekeken dient te worden. De inhoudelijke kwaliteit scoort met zes punten ook gemiddeld. Hierdoor wordt de vindplaats als behoudenswaardig bestempeld. waarden
criteria
scores hoog
beleving
midden
laag
schoonheid herinneringswaarde
fysieke kwaliteit
inhoudelijke kwaliteit
gaafheid
2
conservering
2 2 2 2
zeldzaamheid informatiewaarde ensemblewaarde representativiteit
Afbeelding 3: De waarderingstabel met scores voor de onderzoekslocatie.
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
6. Samenvatting en advies In mei 2009 is een archeologisch booronderzoek uitgevoerd op de locatie Weezenland 1-4 te Monnickendam. De aanleiding tot het onderzoek werd gevormd door de geplande nieuwbouw. Het hiermee gepaard gaande grondverzet zou een bedreiging vormen voor de waarschijnlijk aanwezige archeologische resten. Bij het onderzoek zijn tussen ca. 1,0 en 2,4 meter onder het huidige maaiveld ophogingslagen aangetroffen die waarschijnlijk dateren in de 14e-18e eeuw. Sporen en vondsten uit deze periode kunnen dus verwacht worden, wat de locatie archeologisch waardevol maakt. De bovenste 1,0 meter van het terrein is in recente tijd omgezet, eventueel aanwezige archeologische overblijfselen zijn hier dus reeds verdwenen. Het advies luidt, in navolging van het huidige beleid, dat de archeologische resten waar mogelijk door planaanpassing in situ behouden dienen te worden. Dit betekent in de praktijk dat er op het terrein niet dieper dan 1,0 meter onder het huidige maaiveld gegraven mag worden. De geplande diepte van de funderingsbalken van 960 mm onder peil (het stoepniveau) levert qua archeologie dus geen bezwaren op. Wel blijft een wettelijke meldingsplicht van kracht mochten onverhoopt toch belangwekkende resten als water- of beerputten of concentraties vondsten worden aangetroffen.
7. Literatuur Verduin, J., 2009. Archeologisch bureauonderzoek Weezenland 1-4 te Monnickendam, gemeente Waterland. Hollandia-reeks 256.
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
Bijlage 1: Boorpunten (in blauw) op een uittreksel van de kadastrale kaart, Waterland, sectie A, perceel 533.
1 2
8 3
6 4
5
7
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
10
Bijlage 2: Boorbeschrijvingen. Boring 1 -0,14 NAP (=maaiveld) 0-45 cm: br. Zs1 h1 + kiezels + brok beton 45-72 cm: br. Zs1 + sch3: laag schelpgruis 72 cm: gestuikt op puin Boring 2 -0,26 NAP (=maaiveld) 0-80 cm: br. Zs1 H1 + kiezels 80-110 cm: br. Zs1 + sch3: laag schelpgruis 110 cm: gestuikt op puin Boring 3 -0,62 NAP (=maaiveld) 0-5 cm: li.br. Zs1, recent 5-70 cm: do.br. Zk3 + sch1, bstpuin1 70 cm: gestuikt op puin Boring 4 -0,68 NAP (=maaiveld) 0-5 cm: li.br. Zs1, recent 5-50 cm: do.br. Zk2 + li.br. Zs1 gemengd + bstpuin1, kiezel1 50 cm: gestuikt op puin Boring 5 -0,73 NAP (=maaiveld) 0-15 cm: li.br. Zs1, recent 15-30 cm: do.br. Zk2 + sch1, bstpuin1 30-40 cm: br. Zs1 + sch3, mo3, bstpuin2 40-50 cm: ge. T br. Zs1 50-60 cm: do.br. T gr. Kz1 h3, recent 60-110 cm: gr. Zs1, recent 110-130 cm: do.br. T gr. Zk3, opgebracht 130-210 cm: do.br. T gr. Ks2 gevlekt met brokken do.gr. T br. Ks2 naar onderen h3, opgebracht 210-250 cm: br. Ks2, natuurlijk 250-310 cm: br. Ks2 h2 + riet, natuurlijk 310-320 cm: br. T GR. Ks2 gelaagd met gr. T br. Ks2, nat. Boring 6 -0,50 NAP (=maaiveld) 0-40 cm: li.br. Zs1 + puintjes2 40-65 cm: br. Zs1 + puintjes2 gemengd met do.br. Zs1 recent 65 cm: gestuikt op puin Boring 7 -0,38 NAP (=maaiveld) 0-60 cm: li.br. Zs1 + puintjes1 60-100 cm: li.br. Zs1 + puintjes1, recent 100-150 cm: do.br. Ks2, opgebracht 150-230 cm: gr. T br. Ks2 h1 gevlekt, opgebracht 230-255 cm: br. Ks2 + riet, natuurlijk 255-270 cm: gr. T br. Ks2, natuurlijk Boring 8 -0,40 NAP (=maaiveld) 0-110 cm: lì.br. Zs1, recent 110-230 cm: gr. T br. Ks2 + brokken br. T gr. Ks2 h1, opgebracht
Inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4 te Monnickendam
230-255 cm: br. Ks2 + riet, natuurlijk 255-270 cm: gr. T br. Ks2, natuurlijk
11
Aan:
De Tweede Vriendschap BV t.a.v. dhr. D. Sluiters p/a Haven 9 1141 AZ Monnickendam
Datum: Betreft:
28 mei 2009 Archeologisch inventariserend veldonderzoek (boringen) Weezenland 1-4, Monnickendam, gemeente Waterland
Geachte heer Sluiters, Hierbij doe ik u, zoals afgesproken, een kort verslag toekomen van de eerste bevindingen en conclusies van het op 25 mei j.l. uitgevoerde archeologische booronderzoek op het Weezenland 1-4.
Inleiding Op maandag 25 mei 2009 is in opdracht van De Tweede Vriendschap BV een inverntariserend veldonderzoek uitgevoerd op het perceel Weezenland 1-4 te Monnickendam. Het onderzoek vond plaats om te bepalen of ter plaatse sprake is van de aanwezigheid van archeologische resten van betekenis. De werkzaamheden vonden plaats conform protocol IVO-O, K.N.A. 3.1.1 Bevindingen Uit het booronderzoek is gebleken dat het terrein in het (sub)recente verleden, vermoedelijk bij de aanleg van de huidige bebouwing, tot ca. 1,0 meter onder het huidige maaiveld is omgezet. Op een diepte van ca. 0,7 tot 1,0 meter onder maaiveld bevindt zich namelijk een recente puinlaag. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn tot op deze diepte dus reeds verdwenen. Vanaf 1,0 meter tot 2,4 meter onder maaiveld bevinden zich ophogingslagen uit vermoedelijk de 14e-18e eeuw. Hierin kunnen archeologische sporen en vondsten worden verwacht.
1
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 3.1; 2007. Protocol IVO-O: Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen, specificaties VS-01 t/m VS-07
Advies Op basis van de gegevens uit dit booronderzoek dient door uitvoerder en vergunninghouder (Hollandia Archeologen) het gebied te worden gewaardeerd voor het geven van een selectieadvies2. Er zijn in het onderzoeksgebied tot een diepte van 1,0 meter onder het huidige maaiveld geen archeologische resten aangetroffen: tot deze diepte is de ondergrond in het recentere verleden reeds omgezet. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn hierbij verdwenen. Beneden 1,0 meter onder maaiveld zijn oude ophogingslagen aangetroffen. Dit betekent dat vanaf deze diepte rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische overblijfselen. Geadviseerd wordt dan ook het geplande grondverzet te beperken tot een diepte van maximaal 1,0 meter onder het huidige maaiveld. Mocht dit niet mogelijk zijn en toch dieper grondverzet noodzakelijk zijn (dus tot in de archeologische lagen) dan dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. Wel blijft een wettelijke meldingsplicht bestaan, mochten onverhoopt toch op een hoger niveau archeologische resten worden aangetroffen. J.P.L. Vaars Senior-archeoloog Hollandia Archeologen. 075-6224957
[email protected]
2
Waarderen onderzoeksgebied (K.N.A. 3.1; specificatie VS06 ) Opstellen selectieadvies (VS06 )
BIJLAGE V
Weezenland 1-4 te Monnickendam Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet
J. Groot R. de Beer
2009
Opdrachtgever D. Sluiters
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau
Hazenkoog 35-A 1822 BS Alkmaar
Bovendijk 35-G 2295 RV Kwintsheul
www.vandergoesengroot.nl
G&G-advies 2009
Weezenland 1-4 te Monnickendam
Inhoudsopgave 1 Inleiding...................................................................................................................... 3 1.1 1.2
Aanleiding en doel van het onderzoek...................................................................................................... 3 Het plangebied............................................................................................................................................ 3
2 Methode ...................................................................................................................... 3 3 Resultaten................................................................................................................... 3 3.1 3.2
Beschrijving aanwezige biotopen.............................................................................................................. 3 Beschermde soorten ................................................................................................................................... 4 3.2.1 Flora.....................................................................................................................................................4 3.2.2 Vissen...................................................................................................................................................4 3.2.3 Amfibieën ............................................................................................................................................4 3.2.4 Vogels...................................................................................................................................................4 3.2.5 Zoogdieren...........................................................................................................................................4 3.2.6 Overige fauna......................................................................................................................................4
4 Flora- en faunawet..................................................................................................... 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Zorgplicht ................................................................................................................................................... 4 Verbodsbepalingen .................................................................................................................................... 4 Vrijstellingen .............................................................................................................................................. 4 Ontheffingsmogelijkheid ........................................................................................................................... 5 Procedure.................................................................................................................................................... 5
5 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 5 6 Literatuur................................................................................................................... 6
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
2
Weezenland 1-4 te Monnickendam
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel van het onderzoek
Er bestaan plannen een perceel met opstallen aan de Weezenlaan 1-4 in het dorp Monnickendam her in te richten. In opdracht van Dhr. D. Sluiters heeft Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot in het kader van de Flora- en faunawet een quick scan uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied. Het onderzoek heeft bestaan uit een veldbezoek.
1.2
Het plangebied
In Figuur 1 is de ligging van het onderzoeksgebied aangegeven. Het plangebied ligt in het oude centrum van Monnickendam en wordt deels omgeven door grachten. Dit water maakt geen deel uit van het plangebied.
2
Methode
Het plangebied is op 14 mei 2009 bezocht om enerzijds de aanwezige en aangrenzende biotopen te beschrijven en anderzijds eventuele incidentele waarnemingen te doen van beschermde flora en fauna (voor zover waarneembaar). Op basis van de aangetroffen
biotopen is per soortgroep een inschatting gemaakt van het mogelijk voorkomen van in ieder geval die beschermde soorten waarvoor, indien aanwezig, ontheffing moet worden aangevraagd bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. Tijdens het veldbezoek is de bebouwing ook van binnen geïnspecteerd.
3 3.1
Resultaten Beschrijving aanwezige biotopen
Bosschages In de tuin achter de bebouwing staan enkele hoge, dikke bomen. Daaronder, in de tuin, staan struiken en sierheesters. De tuin is grotendeels overgroeid met dichte braamstruiken. Door de tuin loopt een smal paadje. In de bomen werden geen opvallende holtes of spleten gezien. Bebouwing De bebouwing bestaat uit een winkel en woonhuis. Het gebouw is enkelsteens gebouwd zonder spouw en heeft een pannendak. De zolder van het huis was met hout betimmerd. Het dak van het huis is matig onderhouden met hier en daar ruimte tussen de pannen. In de tuin achter het woonhuis bevindt zich een houten schuur met enkele wanden.
N
Weezenland 1-4
Roozendaal
Monnickendam
Figuur 1. Ligging van het plangebied.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
3
Weezenland 1-4 te Monnickendam
3.2 3.2.1
Beschermde soorten Flora
Tijdens het veldbezoek werd geen beschermde flora aangetroffen. Deze wordt op het perceel ook niet verwacht.
3.2.6
Het onderzoeksgebied is niet geschikt voor andere beschermde diersoorten, in verband met het ontbreken van geschikt biotoop.
4 3.2.2
Vissen
4.1
In het onderzoeksgebied ligt geen water, het is daarmee niet geschikt voor (beschermde) vissen.
3.2.3
Amfibieën
In het onderzoeksgebied ligt geen water, het biedt daarmee geen voortplantingmogelijkheden voor amfibieën. In de verwaarloosde tuin is beperkt landbiotoop aanwezig voor enkele soorten amfibieën zoals Gewone pad en Kleine watersalamander. Deze beide soorten zijn beschermd onder het lichte beschermingsregime.
3.2.4
In de struiken op het perceel zouden enkele algemene Bos- en struweelvogels kunnen broeden zoals Houtduif, Merel of Heggenmus. In de gebouwen zouden soorten als Kauw, Spreeuw of Huismus kunnen vestigen. Vogels vallen onder het zwaardere beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Men dient activiteiten waarbij nesten verstoord kunnen worden buiten het broedseizoen plaats te doen vinden, dus niet van 15 maart tot 15 juli. Op het perceel worden geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels verwacht.
3.2.5
Zoogdieren
Het perceel is geschikt voor Egel. Kleine zoogdiersoorten die kunnen voorkomen zijn Huisspitsmuis, Bosspitsmuis of Bosmuis. Al deze soorten zijn beschermd onder het lichte beschermingsregime. Het is niet uitgesloten dat in de gaten tussen dakpannen en het dakbeschot (tijdelijk) gebouwbewonende vleermuizen zoals de Gewone dwergvleermuis verblijven. Vleermuizen zijn zwaar beschermd (tabel 3). De schuur is niet geschikt voor verblijvende vleermuizen.
Van der Goes en Groot
Flora- en faunawet Zorgplicht
Een belangrijke bepaling van de Flora- en faunawet is de zorgplicht in artikel 2. Hierin staat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
4.2
Vogels
Overige fauna
Verbodsbepalingen
De Flora- en faunawet bepaalt dat het verboden is planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (art. 8). Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, dan wel opzettelijk te verontrusten (artt. 9 en 10). Verder is het verboden van beschermde diersoorten nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (art. 11) en dit geldt ook voor eieren (art. 12). Vogelnesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn vallen onder de definitie van vaste rust- of verblijfplaatsen en zijn daarom jaarrond beschermd.
4.3
Vrijstellingen
Bij Algemene Maatregel van Bestuur is de Mol vrijgesteld van de verboden van de artikelen 9 t/m 11 en daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
4
Weezenland 1-4 te Monnickendam
vrijgesteld in of op gebouwen of daarbij behorende erven1. In een ministeriële regeling zijn vervolgens nog andere algemene soorten aangewezen die alleen vrijgesteld zijn van de verboden van de artikelen 8 t/m 12, indien het gaat om werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud, van bestendig gebruik of van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting2. Voor deze soorten hoeft dan geen ontheffing te worden aangevraagd, maar de zorgplicht blijft onverminderd gelden. Dit wordt het “lichtste beschermingsregime” genoemd, geldend voor de z.g. “tabel 1”-soorten (zo genoemd naar de toelichting bij de bovengenoemde Regeling en ook gehanteerd in de LNV-brochure “Buiten aan het werk?”). Broedvogels vallen hier niet onder.
4.4
Ontheffingsmogelijkheid
De realisatie van activiteiten, zoals het aanleggen van woningbouw- of bedrijventerreinen, heeft veelal beschadiging of de vernieling tot gevolg van de voortplanting- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende beschermde soorten. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing volgens artikel 75 van de Floraen faunawet3 aangevraagd worden. Als er andere beschermde soorten voorkomen dan de soorten die zijn vrijgesteld van de verboden, kan de voorgenomen (bouw)activiteit alleen worden gerealiseerd als een ontheffing is verleend. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op basis van de twee andere beschermingsregimes4: ♣ Zwaar beschermingsregime, geldend voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor apart aangewezen soorten in een vernieuwde “bijlage 1” van het Besluit vrijstellingen beschermde dier- en plantensoorten. Zij vormen samen de “tabel 3”soorten. Ook vogels vallen hieronder. ♣ Minder zwaar beschermingsregime, geldend voor de overige beschermde soorten (“tabel 2”), maar niet de eerdergenoemde algemene soorten (“tabel 1”). Indien men in het bezit is van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode hoeft bij werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud en van bestendig gebruik voor de 1
Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525, art. 16e 2 Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, Staatscourant 2 februari 2005, nr. 23 3 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525 4 wijziging in Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in Staatsblad 2004, 501, vnl. artt. 16b en 16c
Van der Goes en Groot
tabel 2-soorten en ook voor vogels geen ontheffing aangevraagd te worden.
4.5
Procedure
Bij ruimtelijke ingrepen dient beoordeeld te worden in welke mate er sprake is van negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op aanwezige soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin dit wordt ondernomen. Zijn er negatieve effecten op soorten van het zware of minder zware beschermingsregime, dan dient een “Aanvraag ontheffing, ingevolge Flora- en faunawet artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c” te worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Deze aanvraag dient onder andere vergezeld te gaan van: ♣ het desbetreffende projectplan; ♣ een actuele inventarisatie naar het voorkomen van beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied; ♣ een beschrijving van de te verwachten schade voor de in de aanvraag vermelde soorten; ♣ een beschrijving hoe de schade aan de beschermde soorten tot een minimum kan worden beperkt; ♣ een beschrijving van voorgenomen mitigerende en/of compenserende maatregelen indien schade onvermijdelijk is; Voor de eerdergenoemde “tabel 3-soorten” dient wegens een uitgebreide toets ook te worden vermeld: ♣ onderbouwing van de keuze voor de geplande locatie van de voorgenomen activiteit en onderzoek naar alternatieve locaties; ♣ de onderbouwing van het maatschappelijk belang van de voorgenomen activiteit; ♣ een toelichting op de afweging van de voorgenomen activiteit. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan het criterium “doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort (populatieniveau)”. Er dient rekening te worden gehouden met een doorlooptijd van 2 maanden.
5
Conclusies en aanbevelingen
♣ Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren. ♣ Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over populaties in de omgeving, zullen van de
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
5
Weezenland 1-4 te Monnickendam
♣
♣
♣
♣
amfibieën alleen licht beschermde soorten aanwezig zijn. Voor de aangetroffen of verwachte licht beschermde soorten gelden de verbodsbepalingen niet als het gaat om werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing is dan niet nodig. In het plangebied kunnen broedvogels voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli. Indien op het terrein buiten het broedseizoen bewoonde nesten aanwezig zijn, is een ontheffing wel nodig. In het plangebied kunnen vleermuissoorten voorkomen. Er wordt een vervolgonderzoek aanbevolen naar de aanwezigheid van vleermuizen onder de dakpannen van het woonhuis. Als daar vleermuizen aanwezig zijn, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Op grond van de bevindingen in deze quick scan is vervolgonderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk.
Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht (zie §4.1). Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren: ♣ Verstorende werkzaamheden (zoals het kappen van bomen en struiken) dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden om verstoring van broedvogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli; ♣ Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten; ♣ Om uitsluitsel te verkrijgen omtrent het voorkomen van de vleermuizen wordt een inventarisatie aanbevolen. De optimale periode voor dergelijk onderzoek is april-september.
6
Literatuur
BROEKHUIZEN, S., B. HOEKSTRA, V. VAN LAAR, C. SMEENK & J.B.M. THISSEN (RED.), 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. 3e herziene druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht. JANSSEN, J.A.M., J.H.J SCHAMINÉE, 2004. Europese Natuur in Nederland, Soorten van de habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht. KAPTEYN, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Pro-
Van der Goes en Groot
vincie Noord-Holland, Noordhollandse Zoogdierstudiegroep, Het Noordhollands Landschap, Haarlem. LIMPENS, H., K. MOSTERT & W. BONGERS (RED.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen: onderzoek naar verspreiding en ecologie. Utrecht. MEIJDEN, R. VAN DER, 2005. Heukels’ Flora van Nederland. 23e druk. Wolters–Noordhoff, Groningen. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR LIBELLENSTUDIE 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). – Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. NIE, H.W. DE & G. VAN OMMERING, 1998. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport nr. 33, IKC Natuurbeheer, Wageningen. NIE, H.W. DE, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. 2e herziene druk. Media Publishing Int. bv, Doetinchem. NÖLLERT, A, C. NÖLLERT, 2001. Amfibieëngids van Europa. TIRION Uitgevers bv, Baarn. PETERS, T.M.J., C. VAN ACHTERBERG, W.R.B. HEITMAN, W.F. KLEIN, V. LEFEBER, A.J. VAN LOON, A.A. MABELIS, H. NIEUWENHUIJSEN, M. REEMER, J. DE ROND, J. SMIT, H.H.W. VELTHUIS, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata) – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. RUITENBEEK, W., C. SCHARRINGA & P.J. ZOMERDIJK, 1990. Broedvogels van Noord-Holland. Provincie Noord-Holland, Haarlem. SDU UITGEVERS, 2002-2007. Flora- en faunawet, bewerkt en toegelicht door M.A. Huber, mr. drs. D. van der Meijden, J.A.M. van Spaandonk & mr. A.S. Vreugdenhil. Koninklijke Vermande, Den Haag. SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. STUMPEL, TON, STRIJBOSCH, HENK. 2006. Veldgids Amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
6
BIJLAGE VI
Weezenland 1-4 te Monnickendam Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet
J. Groot R. de Beer
2009
Opdrachtgever D. Sluiters
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau
Hazenkoog 35-A 1822 BS Alkmaar
Bovendijk 35-G 2295 RV Kwintsheul
www.vandergoesengroot.nl
G&G-advies 2009
Weezenland 1-4 te Monnickendam
Inhoudsopgave 1 Inleiding...................................................................................................................... 3 1.1 1.2
Aanleiding en doel van het onderzoek...................................................................................................... 3 Het plangebied............................................................................................................................................ 3
2 Methode ...................................................................................................................... 3 3 Resultaten................................................................................................................... 3 3.1 3.2
Beschrijving aanwezige biotopen.............................................................................................................. 3 Beschermde soorten ................................................................................................................................... 4 3.2.1 Flora.....................................................................................................................................................4 3.2.2 Vissen...................................................................................................................................................4 3.2.3 Amfibieën ............................................................................................................................................4 3.2.4 Vogels...................................................................................................................................................4 3.2.5 Zoogdieren...........................................................................................................................................4 3.2.6 Overige fauna......................................................................................................................................4
4 Flora- en faunawet..................................................................................................... 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Zorgplicht ................................................................................................................................................... 4 Verbodsbepalingen .................................................................................................................................... 4 Vrijstellingen .............................................................................................................................................. 5 Ontheffingsmogelijkheid ........................................................................................................................... 5 Procedure.................................................................................................................................................... 5
5 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 6 6 Literatuur................................................................................................................... 6
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
2
Weezenland 1-4 te Monnickendam
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel van het onderzoek
Er bestaan plannen een perceel met opstallen aan de Weezenlaan 1-4 in het dorp Monnickendam her in te richten. In opdracht van Dhr. D. Sluiters heeft Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot in het kader van de Flora- en faunawet een quick scan uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied. Het onderzoek heeft bestaan uit een veldbezoek. Op basis van het veldonderzoek is besloten veldonderzoek naar vleermuizen uit te voeren.
1.2
Het plangebied
In Figuur 1 is de ligging van het onderzoeksgebied aangegeven. Het plangebied ligt in het oude centrum van Monnickendam en wordt deels omgeven door grachten. Dit water maakt geen deel uit van het plangebied.
2
Methode
Het plangebied is op 14 mei 2009 bezocht om enerzijds de aanwezige en aangrenzende biotopen te be-
schrijven en anderzijds eventuele incidentele waarnemingen te doen van beschermde flora en fauna (voor zover waarneembaar). Op basis van de aangetroffen biotopen is per soortgroep een inschatting gemaakt van het mogelijk voorkomen van in ieder geval die beschermde soorten waarvoor, indien aanwezig, ontheffing moet worden aangevraagd bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. Tijdens het veldbezoek is de bebouwing ook van binnen geïnspecteerd.
3 3.1
Resultaten Beschrijving aanwezige biotopen
Bosschages In de tuin achter de bebouwing staan enkele hoge, dikke bomen. Daaronder, in de tuin, staan struiken en sierheesters. De tuin is grotendeels overgroeid met dichte braamstruiken. Door de tuin loopt een smal paadje. In de bomen werden geen opvallende holtes of spleten gezien. Bebouwing De bebouwing bestaat uit een winkel en woonhuis. Het gebouw is enkelsteens gebouwd zonder spouw en heeft een pannendak. De zolder van het huis was met hout betimmerd. Het dak van het huis is matig onderhouden met hier en daar ruimte tussen de pannen. In de tuin achter het woonhuis bevindt zich een houten schuur met enkele wanden.
N
Weezenland 1-4
Roozendaal
Monnickendam
Figuur 1. Ligging van het plangebied.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
3
Weezenland 1-4 te Monnickendam
Veldbezoeken
3.2 3.2.1
Beschermde soorten Flora
Tijdens het veldbezoek werd geen beschermde flora aangetroffen. Deze wordt op het perceel ook niet verwacht.
3.2.2
Vissen
In het onderzoeksgebied ligt geen water, het is daarmee niet geschikt voor (beschermde) vissen.
3.2.3
Amfibieën
In het onderzoeksgebied ligt geen water, het biedt daarmee geen voortplantingmogelijkheden voor amfibieën. In de verwaarloosde tuin is beperkt landbiotoop aanwezig voor enkele soorten amfibieën zoals Gewone pad en Kleine watersalamander. Deze beide soorten zijn beschermd onder het lichte beschermingsregime.
3.2.4
Vogels
In de struiken op het perceel zouden enkele algemene Bos- en struweelvogels kunnen broeden zoals Houtduif, Merel of Heggenmus. In de gebouwen zouden soorten als Kauw, Spreeuw of Huismus kunnen vestigen. Vogels vallen onder het zwaardere beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Men dient activiteiten waarbij nesten verstoord kunnen worden buiten het broedseizoen plaats te doen vinden, dus niet van 15 maart tot 15 juli. Op het perceel worden geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels verwacht.
3.2.5
Zoogdieren
Het perceel is geschikt voor Egel. Kleine zoogdiersoorten die kunnen voorkomen zijn Huisspitsmuis, Bosspitsmuis of Bosmuis. Al deze soorten zijn beschermd onder het lichte beschermingsregime. Het is niet uitgesloten dat in de gaten tussen dakpannen en het dakbeschot (tijdelijk) gebouwbewonende vleermuizen zoals de Gewone dwergvleermuis verblijven. Vleermuizen zijn zwaar beschermd (tabel 3). De schuur is niet geschikt voor verblijvende vleermuizen.
Van der Goes en Groot
Tijdens twee veldbezoeken op 19 mei en 8 juni 2009 is geïnventariseerd op invliegende vleermuizen. Gedurende een geruime periode voor en tijdens de ochtendschemering is tijdens betreffende ochtenden op strategische posities bij het gebouw gepost. Dit heeft plaatsgevonden met behulp van een zaklamp en een batdetector en vond plaats gedurende een periode van een anderhalf uur voor de ochtendschemering tot ruim een uur na zonsopkomst. Tijdens de inventarisatie is een batdetector permanent ingeschakeld, op het moment dat geluiden worden opgevangen is het zaak om zo snel mogelijk de invliegopening te lokaliseren en vervolgens te karteren. Bij de locatie werd echter geen activiteit van vleermuizen vastgesteld. Er werd niet rond de locatie gefoerageerd, hoewel de tuin daar wel geschikt voor is. Het gebouw is dus niet in gebruik als verblijfplaats.
3.2.6
Overige fauna
Het onderzoeksgebied is niet geschikt voor andere beschermde diersoorten, in verband met het ontbreken van geschikt biotoop.
4 4.1
Flora- en faunawet Zorgplicht
Een belangrijke bepaling van de Flora- en faunawet is de zorgplicht in artikel 2. Hierin staat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
4.2
Verbodsbepalingen
De Flora- en faunawet bepaalt dat het verboden is planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (art. 8). Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden,
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
4
Weezenland 1-4 te Monnickendam
te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, dan wel opzettelijk te verontrusten (artt. 9 en 10). Verder is het verboden van beschermde diersoorten nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (art. 11) en dit geldt ook voor eieren (art. 12). Vogelnesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn vallen onder de definitie van vaste rust- of verblijfplaatsen en zijn daarom jaarrond beschermd.
4.3
Vrijstellingen
Bij Algemene Maatregel van Bestuur is de Mol vrijgesteld van de verboden van de artikelen 9 t/m 11 en daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis vrijgesteld in of op gebouwen of daarbij behorende erven1. In een ministeriële regeling zijn vervolgens nog andere algemene soorten aangewezen die alleen vrijgesteld zijn van de verboden van de artikelen 8 t/m 12, indien het gaat om werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud, van bestendig gebruik of van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting2. Voor deze soorten hoeft dan geen ontheffing te worden aangevraagd, maar de zorgplicht blijft onverminderd gelden. Dit wordt het “lichtste beschermingsregime” genoemd, geldend voor de z.g. “tabel 1”-soorten (zo genoemd naar de toelichting bij de bovengenoemde Regeling en ook gehanteerd in de LNV-brochure “Buiten aan het werk?”). Broedvogels vallen hier niet onder.
4.4
Ontheffingsmogelijkheid
De realisatie van activiteiten, zoals het aanleggen van woningbouw- of bedrijventerreinen, heeft veelal beschadiging of de vernieling tot gevolg van de voortplanting- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende beschermde soorten. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing volgens artikel 75 van de Floraen faunawet3 aangevraagd worden. Als er andere beschermde soorten voorkomen dan de soorten die zijn vrijgesteld van de verboden, kan de voorgenomen (bouw)activiteit alleen worden gerealiseerd als een ontheffing is verleend. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voed1
Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525, art. 16e 2 Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, Staatscourant 2 februari 2005, nr. 23 3 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525
Van der Goes en Groot
selkwaliteit, op basis van de twee andere beschermingsregimes4: ♣ Zwaar beschermingsregime, geldend voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor apart aangewezen soorten in een vernieuwde “bijlage 1” van het Besluit vrijstellingen beschermde dier- en plantensoorten. Zij vormen samen de “tabel 3”soorten. Ook vogels vallen hieronder. ♣ Minder zwaar beschermingsregime, geldend voor de overige beschermde soorten (“tabel 2”), maar niet de eerdergenoemde algemene soorten (“tabel 1”). Indien men in het bezit is van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode hoeft bij werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud en van bestendig gebruik voor de tabel 2-soorten en ook voor vogels geen ontheffing aangevraagd te worden.
4.5
Procedure
Bij ruimtelijke ingrepen dient beoordeeld te worden in welke mate er sprake is van negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op aanwezige soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin dit wordt ondernomen. Zijn er negatieve effecten op soorten van het zware of minder zware beschermingsregime, dan dient een “Aanvraag ontheffing, ingevolge Flora- en faunawet artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c” te worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Deze aanvraag dient onder andere vergezeld te gaan van: ♣ het desbetreffende projectplan; ♣ een actuele inventarisatie naar het voorkomen van beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied; ♣ een beschrijving van de te verwachten schade voor de in de aanvraag vermelde soorten; ♣ een beschrijving hoe de schade aan de beschermde soorten tot een minimum kan worden beperkt; ♣ een beschrijving van voorgenomen mitigerende en/of compenserende maatregelen indien schade onvermijdelijk is; Voor de eerdergenoemde “tabel 3-soorten” dient wegens een uitgebreide toets ook te worden vermeld: ♣ onderbouwing van de keuze voor de geplande locatie van de voorgenomen activiteit en onderzoek naar alternatieve locaties; ♣ de onderbouwing van het maatschappelijk belang van de voorgenomen activiteit; ♣ een toelichting op de afweging van de voorgenomen activiteit. 4
wijziging in Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in Staatsblad 2004, 501, vnl. artt. 16b en 16c
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
5
Weezenland 1-4 te Monnickendam
De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan het criterium “doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort (populatieniveau)”. Er dient rekening te worden gehouden met een doorlooptijd van 2 maanden.
5
Conclusies en aanbevelingen
♣ Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren. ♣ Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over populaties in de omgeving, zullen van de amfibieën alleen licht beschermde soorten aanwezig zijn. ♣ Voor de aangetroffen of verwachte licht beschermde soorten gelden de verbodsbepalingen niet als het gaat om werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing is dan niet nodig. ♣ In het plangebied kunnen broedvogels voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli. Indien op het terrein buiten het broedseizoen bewoonde nesten aanwezig zijn, is een ontheffing wel nodig. ♣ In het plangebied kunnen vleermuissoorten voorkomen. Er is vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen onder de dakpannen van het woonhuis. Derhalve heeft gericht veldonderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen plaatsgevonden. Hierbij werd geen foeragerende of verblijvende vleermuizen waargenomen. Het gebouw is dus niet in gebruik als verblijfplaats. ♣ Op grond van de bevindingen in deze quick scan en het veldonderzoek naar vleermuizen is vervolgonderzoek naar beschermde soorten niet nodig. Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht (zie §4.1). Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren: ♣ Verstorende werkzaamheden (zoals het kappen van bomen en struiken) dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden om verstoring van broedvogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli; ♣ Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd
Van der Goes en Groot
worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
6
Literatuur
BROEKHUIZEN, S., B. HOEKSTRA, V. VAN LAAR, C. SMEENK & J.B.M. THISSEN (RED.), 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. 3e herziene druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht. JANSSEN, J.A.M., J.H.J SCHAMINÉE, 2004. Europese Natuur in Nederland, Soorten van de habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht. KAPTEYN, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Provincie Noord-Holland, Noordhollandse Zoogdierstudiegroep, Het Noordhollands Landschap, Haarlem. LIMPENS, H., K. MOSTERT & W. BONGERS (RED.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen: onderzoek naar verspreiding en ecologie. Utrecht. MEIJDEN, R. VAN DER, 2005. Heukels’ Flora van Nederland. 23e druk. Wolters–Noordhoff, Groningen. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR LIBELLENSTUDIE 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). – Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. NIE, H.W. DE & G. VAN OMMERING, 1998. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport nr. 33, IKC Natuurbeheer, Wageningen. NIE, H.W. DE, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. 2e herziene druk. Media Publishing Int. bv, Doetinchem. NÖLLERT, A, C. NÖLLERT, 2001. Amfibieëngids van Europa. TIRION Uitgevers bv, Baarn. PETERS, T.M.J., C. VAN ACHTERBERG, W.R.B. HEITMAN, W.F. KLEIN, V. LEFEBER, A.J. VAN LOON, A.A. MABELIS, H. NIEUWENHUIJSEN, M. REEMER, J. DE ROND, J. SMIT, H.H.W. VELTHUIS, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata) – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. RUITENBEEK, W., C. SCHARRINGA & P.J. ZOMERDIJK, 1990. Broedvogels van Noord-Holland. Provincie Noord-Holland, Haarlem. SDU UITGEVERS, 2002-2007. Flora- en faunawet, bewerkt en toegelicht door M.A. Huber, mr. drs. D. van der Meijden, J.A.M. van Spaandonk & mr. A.S. Vreugdenhil. Koninklijke Vermande, Den
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
6
Weezenland 1-4 te Monnickendam
Haag. SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. STUMPEL, TON, STRIJBOSCH, HENK. 2006. Veldgids Amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
7
BIJLAGE VII
BIJLAGE VIII
INSPRAAKNOTA STEDENBOUWKUNDIGE TOETS WONINGBOUWPLAN WEEZENLAND 1-4 MONNICKENDAM
Versie 3 augustus 2009
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk
Pagina
INHOUDSOPGAVE ........................................................................................................................................... 2 1.
Inleiding ..................................................................................................................................................... 3
2.
Beschrijving inspraak ............................................................................................................................... 3
3.
resultaten inspraakproces ........................................................................................................................ 3
4.
Beschouwing college over de binnengekomen reacties ..................................................................... 3
5.
Conclusies ................................................................................................................................................ 13
Bijlagen 15
1
Toets aan het bestemmingsplan en de beleidsregels ........................................ 15
Pagina 2 van 16
1.
INLEIDING
Deze nota bevat het antwoord van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland (hierna: het College) op de binnengekomen inspraakreacties op het bouwplan Weezenland 1-4 te Monnickendam en de stedenbouwkundige toets van dit plan van bureau HzA van 1 april 2009. Deze inspraakreacties zijn binnengekomen in het kader van inspraaktraject zoals dat is vastgesteld in de werkwijze Majeure Projecten (besluit 12 oktober 2006). De inspraakavond is goed bezocht. Tijdens de inspraakavond zijn er door de bezoekers tal van vragen gesteld en zijn er opmerkingen gemaakt. In totaal zijn er 4 inspraakreacties via brieven binnengekomen. Deze nota geeft een antwoord op de aangedragen reacties in het kader van het inspraakproces. Het gaat hier om vooral een inhoudelijk antwoord op de reacties. In par. 2 van deze nota wordt eerst een korte beschrijving gegeven van het inspraakproces. Par. 3 geeft een beschouwing over de resultaten van het inspraakproces. In par. 4 worden schematisch de argumenten uit die reacties met daarbij de inhoudelijke beschouwing van het College weergegeven. Deze paragraaf vormt hiermee de kern van deze inspraaknota. In par. 5 staan de conclusies van het College over het inspraakproces. 2. BESCHRIJVING INSPRAAK Het College heeft op dinsdag 19 mei 2009 besloten om zowel het bouwplan Weezenland 1-4 als de stedenbouwkundige toets van 1 april 2009 van bureau HzA ter inzage te leggen. Ook het stedenbouwkundig advies dat in december 2007 door HzA in opdracht van de initiatiefnemer is opgesteld heeft bij de stukken ter inzage gelegen. In de stedenbouwkundige toets van april 2009 is het advies uit 2007 meegenomen. Deze werkwijze wijkt iets af van de gebruikelijke procedure, waarbij alleen de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de invulling van een locatie ter inzage worden gelegd. Dit bouwplan was echter, na veel overleg met de gemeente, al zover uitgekristalliseerd, dat ervoor gekozen is om het plan stedenbouwkundig te toetsen. Het bouwplan en de stedenbouwkundige toets heeft van 29 mei 2009 tot en met 9 juli 2009 voor een ieder bij het secretariaat van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling van bureau VROM ter inzage gelegen. Op 22 juni 2009 is er een inspraakavond georganiseerd. Naast de gebruikelijke kennisgeving van de bijeenkomst in Ons Streekblad zijn ook de direct omwonenden schriftelijk geïnformeerd. Zoals gebruikelijk zijn ook raadsleden op de hoogte gesteld van deze inspraakavond. De avond werd verzorgd door stedenbouwkundige de heer G.J. Hellinga (HzA), wethouder Bouwman en mevrouw I. Lubrun (ambtelijke ondersteuning). In totaal hebben 15 geïnteresseerden de inspraakavond bezocht. 3. RESULTATEN INSPRAAKPROCES In totaal zijn er 4 inspraakreacties binnengekomen. Alle binnengekomen reacties worden in de volgende paragraaf behandeld. 4.
BESCHOUWING COLLEGE OVER DE BINNENGEKOMEN REACTIES
Allereerst worden de schriftelijke reacties besproken. Inspraakreactie 1 De inspraakreactie is op 6 juli jl. ingekomen en daarmee tijdig ontvangen. Reactie 1.1 De nieuwe hoogte van het plan, 2,1 tot 1 m hoger dan de bestaande daklijn en de daarmee gepaard gaande volumevergroting van de individuele panden aan de voorzijde en de zuidwest gevel baren zorg. Beantwoording : In onderhavige tabel zijn de nok- en goothoogten van de panden Weezenland 1 tot en met 4 aangegeven. Ten opzichte van de huidige situatie verschilt de nokhoogte tussen de 0,75 en 1 m. De goothoogte van Weezenland 1 en 2 zal iets lager zijn. De goothoogte van Weezenland 3 en 4 juist iets hoger. De verschillen bij Weezenland 1 en 2 ontstaan door de hogere kap. De verschillen bij Weezenland 3 en 4 ontstaan door een verhoogde goothoogte en een verhoogde nok.
Pagina 3 van 16
Nokhoogte voorzijde bestaand volgens bouwvergunning
Nokhoogte voorzijde nieuw
Verschil bestaand – nieuw nokhoogte
Goothoogte voorzijde bestaand volgens bouwvergunning
Goothoogte voorzijde nieuw
Verschil bestaand – nieuw goothoogte
1 2 3 4
8m 8m 8,65m 8,65m
9,06m 9,06m 9,4m 9,4m
1,06m 1,06m 0,75m 0,75m
6m 6m 5,9m 5,9m
5,8m 5,8m 6,2m 6,2m
-/-0,2m -/-0,2m 0,3m 0,3m
De constatering dat de nieuwe bebouwing tussen de 2,1 m en 1m hoger is, berust op onjuiste gegevens. De toename van de hoogte van de nokken varieert tussen de 0,75 en 1,06m. Het stedenbouwkundig bureau HzA heeft in haar advies omtrent het bouwplan aangegeven dat het plan van initiatiefnemer goed past op deze plek. Daarbij zijn de nieuwe hoogten ook in ogenschouw genomen en beoordeeld aan de hand van de verhoudingen tussen de gebouwen aan het Weezenland. Aan het Weezenland is de hoogte tussen de woningen verschillend. Op de gevelwandkaart behorende bij het bestemmingsplan ‘Binnenstad 1976’ is te zien dat hogere en lagere panden aan het Weezenland elkaar afwisselen. De toename van de hoogte van de panden en de verspringing in de goothoogten zijn qua beeldvorming acceptabel en op pandniveau goed met elkaar in verhouding. Reactie 1.2 De ‘beleidsregels met betrekking tot het verhogen van de goot- en nokhoogtes van woonhuizen in de binnenstad van Monnickendam’ lijken niet van toepassing te zijn op deze specifieke locatie. Beantwoording : Het bouwplan wijkt op een aantal punten af van het vigerende bestemmingsplan en de beleidsregels kunnen niet worden toegepast of bieden geen mogelijkheid om medewerking te verlenen aan het bouwplan. In bijlage 3 wordt uiteengezet op welke punten het bouwplan afwijkt van het vigerende bestemmingsplan en van de beleidsregels. Aangezien het hier een gehele nieuwbouw betreft is ervoor gekozen om het bouwplan voor te leggen aan het stedenbouwkundig bureau HzA. Deze adviseur heeft het bouwplan getoetst op haar stedenbouwkundige kwaliteit en zijn tot de conclusie gekomen dat het bouwplan goed past op de locatie en dat het zorgvuldig is ingepast in de omgeving. In het kader van de te volgen Projectprocedure (zie de toelichting omtrent de procedure in hoofdstuk 5 van deze inspraaknota) zal het bevoegd gezag een zorgvuldige afweging maken om al dan niet medewerking te verlenen aan het bouwplan. Reactie 1.3 In vergelijking met de omliggende panden wordt de schaal en maat dusdanig vergroot dat een detonatie ontstaat met de schaal en maat van het Weezenland. Dit geldt nog sterker voor Weezenland 1 en 2 waar aan de voorzijde de indruk wordt gewekt dat het één pand is. Beantwoording : Aan het Weezenland staan panden met grote verschillen in nok- en goothoogten. Dit bepaald het beeld in de straat. Het nieuwe bouwplan voor Weezenland 1 tot en met 4 vervolgt deze lijn. Weezenland 16 (het weeshuis) is bijvoorbeeld 12m hoog en kent een goothoogte van 6,5m. Direct daarnaast staat een pand met een hoogte van 8m en een goothoogte van 3,7m. Overigens wordt ook verwezen naar de beantwoording van reactie 1.1. Reactie 1.4 De in het ontwerp aanwezige dakkapellen kunnen door hun afmeting en aantal niet meer onderschikt genoemd worden. Beantwoording : Aan de voorzijde van de woningen zijn 2 dakkapellen getekend. Aan de zijkant zijn er vier dakkapellen getekend. Het aantal en de vorm van de dakkapellen wordt niet in het kader van de stedenbouwkundige toets beoordeeld. Stedenbouwkundig gaat het met name om massa, geleding, en hoofdvorm. In het kader van de welstandtoets zal dit aspect worden beoordeeld. Het college zal het welstandadvies in het kader van het bouwplan afwachten en meenemen in haar afwegingen.
Pagina 4 van 16
Reactie 1.5 Voor de beeldbepalende panden aan het Weezenland 1 en 2 geldt in het bestemmingsplan een eis tot herstellen of handhaven, dit komt in het ontwerp niet tot uitdrukking. Beantwoording : De panden aan Weezenland 1 en 2 zijn in de afgelopen decennia regelmatig verbouwd. De panden hebben geen monumentale status. Het handhaven van de gevel is in zoverre gevolgd, dat de oorspronkelijke gevel wordt herbouwd. De huidige gevel is op staal gefundeerd en zal met bouwkundige ingrepen behouden kunnen blijven. De waarde van de gevel rechtvaardigt echter een dergelijke eis niet, aangezien er geen sprake is van een monumentale gevel. Herbouw is in dit geval een goed alternatief. Reactie 1.6 Door het verhogen van de gevel en het samenvoegen van de nu aanwezige 2 kappen tot 1 kap wordt de huidige lichtinval van Weezenland 18 sterk aangetast. Een onderzoek van een gespecialiseerd bedrijf zou op zijn plaats zijn. Beantwoording : Door de initiatiefnemer is een bezonningsstudie uitgevoerd. De studie is verricht op 4 momenten in het jaar, te weten 21 april, 21 juni, 21 augustus en 21 december. De bezonning is gemeten gedurende 4 momenten op de dag. Uit de studie blijkt dat de schaduwwerking van de nieuwe panden in april en augustus op de voorgevel van Weezenland 18 en in een klein deel van de voortuin merkbaar zijn. Het gaat hier om kleine verschillen. In december en juni zijn er zo goed als geen verschillen zichtbaar. Opvallend is de schaduwwerking van de kastanjeboom op het erf van Weezenland 1. Deze werpt veel schaduw op het perceel aan de overzijde van het Weezenland. Initiatiefnemer heeft aangegeven deze boom te zullen snoeien, hierdoor zal vooral in december wat meer licht in de tuin aan de overzijde van het Weezenland kunnen komen. Door het snoeien van de vele struiken, het bijsnoeien van de meeste bomen en de kap van een aantal bomen op de achterzijde van het perceel zal de bezonning van Weezenland 5 kunnen verbeteren. Uit de bezonningsstudie kan worden opgemaakt dat er sprake is van een beperkte en daarmee acceptabele afname van de bezonning van het perceel tegenover Weezenland 1 tot en met 4. De bezonningsstudie is als bijlage 4 bij deze reactienota gevoegd. Reactie 1.7 Het huidige gebouw is al voorzien van een volwaardige verdieping, zodat een ingreep zoals nu wordt voorgesteld, niet noodzakelijk is. Beantwoording : Waarschijnlijk doelt inspreker op de panden aan Weezenland 1 en 2. Deze beschikken over 2 bouwlagen en in de nieuwe situatie wordt in de kap extra woonruimte toegevoegd. Zoals gesteld bij Reactie 1.1 is de toename van de hoogte van het bouwplan acceptabel. Reactie 1.8 De nieuwe lange gevel roept een monotoon beeld op. Beantwoording : In de stedenbouwkundige toets van bureau HzA is aangegeven dat de kwaliteit van de bebouwing valt of staat met het detail, de juiste details, materiaal en kleurgebruik. Het is van belang hierop tijdens de bouwaanvraagprocedure nauwkeurig te letten. Het bouwplan dient te voldoen aan redelijke eisen van welstand. In dat licht wordt het college van Burgemeester en Wethouders door de Commissie Stads- en Dorpsbeheer geadviseerd of het bouwplan al dan niet voldoet aan deze eisen. De beoordeling van de zijgevel vormt ook een onderdeel van de toets door de Commissie Stads- en Dorpsbeheer. Het college wacht het advies van de Commissie Stads- en Dorpsbeheer af en zal alleen bij een positief advies overgaan tot het verlenen van een bouwvergunning. Reactie 1.9 Het horizontalisme in de gevel van Weezenland 3 en 4 door de onderslagbalken en de in Monnickendam vreemde openheid in de gevel door het maken van naar binnen draaiende deuren komt als oneigenlijk in deze situatie over en tast het huidige ritme en de vormgeving aan. De individuele panden missen door de twee aaneengesloten ontwerpen een eigen herkenbare identiteit. Beantwoording :
Pagina 5 van 16
In de stedenbouwkundige toets van bureau HzA is aangegeven dat de kwaliteit van de bebouwing valt of staat met het detail, de juiste details, materiaal en kleurgebruik. Het is van belang dat hierop tijdens de bouwaanvraagprocedure nauwkeurig op te letten. Het bouwplan dient te voldoen aan redelijke eisen van welstand. In dat licht wordt het college van Burgemeester en Wethouders door de Commissie Stads- en Dorpsbeheer geadviseerd of het bouwplan al dan niet voldoet aan deze eisen. Het college wacht het advies van de Commissie Stads- en Dorpsbeheer af en zal alleen bij een positief advies overgaan tot het verlenen van een bouwvergunning. Reactie 1.10 Een maquette zal zeer verhelderend werken. Beantwoording : Het is niet verplicht dat een maquette wordt opgesteld. Het is aan de initiatiefnemer om een maquette te laten maken. Reactie 1.11 Er is gebrek aan voldoende parkeergelegenheid op eigen erf. Het parkeerprobleem in de binnenstad is actueel en zeker rond het Weezenland. De verwachting is dat er minimaal 9 auto’s bijkomen, dus uitbreiding naar minimaal 9 plaatsen is noodzakelijk. Beantwoording : De parkeernorm die de gemeente Waterland hanteert is gebaseerd op de CROW . Volgens deze norm zijn voor het bouwplan 9 parkeerplaatsen noodzakelijk. Stedenbouwkundig is het niet wenselijk om 9 parkeerplaatsen aan te leggen op het perceel, dit gaat ten koste van de beeldkwaliteit. Er is gekozen voor een oplossing waarbij voor elke woning 1 parkeerplaats wordt gerealiseerd. Voor de overige plaatsen dient een bijdrage in het parkeerfonds gestort te worden. De parkeerproblematiek in de binnenstad is actueel. Veel woningen en andere gebouwen/functies beschikken niet of vrijwel geen eigen parkeerplaatsen. Doordat er sprake is van een monumentale stad zijn de straten smal en is er uiteraard bij het ontstaan van de binnenstad geen rekening gehouden met de mogelijke ruimteclaim die auto’s nu op het openbare gebied leggen. Op dit moment wordt gewerkt aan een parkeernota voor de binnenstad. In de nota wordt nadrukkelijk gekeken naar de huidige parkeerdruk, het aantal openbare parkeerplaatsen, het verplaatsen van lang bezoekersparkeren naar de buitenranden, het aanleggen van nieuwe parkeergelegenheid buiten de binnenstad en het invoeren van een ‘blauwe zone’, waarbij slechts voor beperkte duur geparkeerd mag worden. Bewoners van de binnenstad kunnen door een vergunningenstelsel wel langer parkeren. Het college heeft vanwege de mogelijkheden naast Weezenland 1 geëist dat daar 6 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Daarbij is het advies van stedenbouwkundig bureau HzA gevolgd om niet 9 parkeerplaatsen in het plan op te nemen. Daarmee zal in ieder geval een deel van de toename van de parkeerdruk door het bouwplan op eigen terrein worden opgelost. Voor de parkeerplaatsen van een eventueel tweede auto van nieuwe bewoners, zal (net als voor alle bestaande bewoners) volgens het nieuw vast te stellen parkeerregiem een parkeerregeling van kracht worden. De bijdrage die gestort wordt in het parkeerfonds wordt gebruikt om de nieuwe parkeerplaatsen buiten de binnenstad mede te financieren. Reactie 1.12 Voorgesteld wordt om de hoogtes van de huidige panden te handhaven en het ritme en de variatie van het dakvlak niet aan te tasten. Beantwoording : De initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om de huidige panden te slopen en nieuw te bouwen. De nieuwe panden zullen meer kwaliteit hebben doordat ze voldoen aan alle huidige bouweisen. Het college heeft stedenbouwkundig bureau HzA gevraagd om het plan te beoordelen en deze adviseur heeft nadrukkelijk gekeken naar de nieuwe massa en het ritme van de nieuwe bebouwing. De conclusie is, dat het bouwplan goed past. Het college stemt in met dit advies. Reactie 1.13 Er dient zorgvuldig omgegaan te worden met de veiligheid van de straten rondom de gebouwen. Beantwoording : De aanvrager dient een sloop- en bouwveiligheidsplan in te dienen waarin wordt omschreven op welke wijze de sloop- en bouw veilig kan geschieden.
Pagina 6 van 16
Deze plannen zullen onderdeel vormen van de sloop- respectievelijk bouwvergunning die (kunnen) worden afgegeven na afronding van alle noodzakelijke procedures. In de plannen wordt aangegeven hoe de veiligheid van de omgeving tijdens de werkzaamheden wordt geregeld (denk daarbij bijvoorbeeld aan de inrichting van de bouwplaats, de afzetting dmv bouwhekken, parkeren etc.). Reactie 1.14 Inspreker wil geen schade aan zijn eigen monumentale pand in verband met heiwerkzaamheden. Er zou geëist moeten worden dat men gebruik zal maken van een trillingsvrije – dus niet trillingsarm – manier van heien. Beantwoording : Voor de funderingstechnieken wordt een uitgebreide rapportage aan de constructeur gevraagd waarin moet worden aangegeven hoe de heiwerkzaamheden plaatsvinden. Deze rapportage wordt beoordeeld in het kader van de bouwaanvraag. Trillingvrije heimethoden bestaan niet, er zal altijd sprake zijn van trilling. Voor bouwplannen in de monumentale binnenstad wordt streng toegezien op dat er gebruik wordt gemaakt van trillingarme heimethoden. Indien er tijdens de uitvoering twijfel bestaat over de trillingen zal er in het werk gebruik worden gemaakt van meters en zal de aannemer bij overschrijding met oplossingen moeten komen, alvorens verder te kunnen gaan. Uitgangspunt is in alle gevallen dat er geen schade mag ontstaan aan belendende panden. Reactie 1.15 Per vergunning moet worden geregeld worden dat alle (zware) aan te voeren materialen en de accommodatie van het bouwpersoneel op het eigen erf worden geplaatst. Tevens dient bouwpersoneel op eigen terrein te parkeren. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van reactie 1.13. Inspraakreactie 2 De inspraakreactie is op 3 juli ingekomen en daarmee tijdig ontvangen. Reactie 2.1 Tussen Weezenland 4 en 5 bevindt zich een steeg. De steeg zal worden afgescheiden door houten panelen. Deze panelen zijn niet geheel dicht en gaan daardoor ten koste van de privacy van insprekers. Bij voorkeur zou de hele schutting dicht zijn. Beantwoording : De entree en hal van de bewoners van de appartementen van Weezenland 4 grenzen aan de steeg van Weezenland 5. Het betreft de algemene ruimte behorende bij de drie appartementen. Vanwege de lichtinval in de algemene gang is gekozen voor gevelmetselwerk met openingen waar een hekwerk van lariks tussen wordt geplaatst. Op grond van het Burgerlijk Wetboek, Boek 5, artikelen 49 tot en met 51 is het maken van muuropeningen in muren geplaatst op het erf niet zonder wederzijdse toestemming van beide partijen toegestaan. In muren mogen wel lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien. Het voorgestelde hekwerk is opengewerkt. Normaliter speelt het burenrecht tussen beide buren. In onderhavig geval wijkt het bouwplan af van het bestemmingsplan en dienen dergelijke planaspecten wel aandacht te worden gegeven in de afwegingen. Gelet op de duidelijke bepaling hieromtrent in het Burgerlijk Wetboek zal de initiatiefnemer worden gevraagd om de openingen aan te passen, zodat wordt voldaan aan het Burenrecht. Reactie 2.2 Het parkeerprobleem wordt te makkelijk afgedaan door een bijdrage in het parkeerfonds te vragen. Waar worden de andere parkeerplaatsen dan aangelegd. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van reactie 1.11. Reactie 2.3 De 3 appartementen zouden in de sociale sector worden gerealiseerd. Als de appartementen worden verkocht, hoe kunnen deze dan sociaal genoemd worden? Beantwoording :
Pagina 7 van 16
De Algemene Woningbouwvereniging Monnickendam (verder: AWM) zal de drie appartementen kopen van de initiatiefnemer. Zij zullen bepalen of zij de appartementen verhuren óf verkopen door middel van een zogenaamde Koopgarant-constructie (verder: Kgc). In beide gevallen zullen de woningen alleen ter beschikking worden gesteld aan gegadigden die vallen onder de zogenaamde doelgroep van beleid (lagere inkomensgroepen, grootte huishouden, jongere of oudere, etc). De Kgc-constructie betreft een vrij nieuwe constructie, waarbij de AWM de woning verkoopt aan de gegadigde. Wanneer de eigenaar de woning weer wil verkopen, is hij verplicht de woning aan de corporatie te koop aan te bieden. De corporatie geeft de eigenaar de garantie dat de woning binnen drie maanden na aanbieding kan worden teruggeleverd. Deze terugkoopgarantie beperkt het risico voor de Koopgaranteigenaar. De terugkoopprijs wordt vastgesteld op basis van een onafhankelijke taxatie. Door de terugkoopregeling blijven Koopgarantwoningen altijd beschikbaar voor de doelgroep van de corporatie. Na terugkoop kan de corporatie opnieuw kiezen hoe zij de woning weer in de markt zet: als huurwoning, als Koopgarantwoning of als koopwoning in de vrije sector. Reactie 2.4 Doordat de appartementen worden verkocht zal het onderhoud van de zijgevel lastiger zijn. Beantwoording : Over het onderhoud zullen de kopers zelf afspraken moeten maken. Alle partijen hebben belang bij voldoende onderhoud. Onderhoud over de zijmuren kan door buren onderling worden afgestemd en besproken. Inspraakreactie 3 De inspraakreactie is op 3 juli ingekomen en daarmee tijdig ontvangen. Reactie 3.1 Inspreker wenst een exemplaar van de door het college gesloten overeenkomst met de ontwikkelaar. Beantwoording : Op grond van de Wet openbaarheid bestuur kan de inspreker een kopie van de overeenkomst opvragen. In de overeenkomst zijn geen gegevens opgenomen die vertrouwelijk zouden zijn. Inspreker zal daarom een kopie van de overeenkomst mogen ontvangen. Reactie 3.2 Inspreker meldt dat zijn visie ook beschouwd moet worden als een visie in het kader van de wettelijke procedures die door B&W moeten worden gevolgd in een later stadium. Beantwoording : Inspreker zal bij het vervolg van de procedure opnieuw een schriftelijke reactie in moeten dienen. Daarbij kan inspreker verwijzen naar zijn eerder ingediende inspraakreactie. Reactie 3.3 Het ligt voor de hand om te kiezen voor een kleinschaliger invulling van de vier panden. Nu wordt ervoor gekozen om een en ander sterk te laten lijken op de huidige bebouwing. Daarmee wil het college iets terughalen dat na sloop niet meer meedoet. De diepte van de woningen wordt daardoor ongewoon voor normale woonhuizen, tot 25meter. Beantwoording : Stedenbouwkundig bureau HzA heeft in haar advies aangegeven dat het bouwplan goed past op deze plek. Daarbij wordt ook verwezen naar de beantwoording van reactie 1.1. Ten aanzien van de diepte van de panden kan het volgende gesteld worden.
Pagina 8 van 16
Huisnummer
Bebouwingsdiepte bestaand volgens bouwvergunning
Bebouwingsdiepte nieuw
Verschil bestaand – nieuw bebouwingsdiepte
1 2 3 4
19 18m 22,5m 22,9m
25,45 m 20,5 m 19,6 m 25,5 m
6,45 m 2,5 m -/- 2,9 m 2,6 m
De verschillen in de diepte zijn wisselend. De woningen aan Weezenland 1,2 en 4 zijn dieper, Weezenland 3 is minder diep geworden. HzA geeft in haar beoordeling van de stedenbouwkundige mogelijkheden aan dat een grotere bebouwingsdiepte vanuit de woonoppervlakte is te rechtvaardigen. Het zoeken is vooral naar een evenwichtige en interessante bebouwingsvariatie aan de achterzijde. Daarbij kan inhoud worden gegeven aan hoofdgebouw en aan-/bijgebouw of bijvoorbeeld een achterhuis. Op de plaats van de schuur op perceel 1 en 2 kan dichtbij het hoofdgebouw een interessant element ontstaan in de vorm van een soort achterhuis. De hoek van het perceel wordt daardoor opener en meer in lijn met de wensen in het bestemmingsplan, nl. een onbebouwde achterzone op de percelen. In het bouwplan is dit stedenbouwkundig advies van HzA opgevolgd en is duidelijk gekozen voor een voor- en achterhuis. De diepte van de panden is aanvaardbaar, gelet op het advies van HzA, de huidige bebouwing, het variabele beeld dat op deze wijze aan de achterzijde ontstaan en de diepte van het perceel waardoor voldoende tuin aan de achterzijde bestaat. Reactie 3.4 De voor- en achtergevels beantwoorden nauwelijks aan de ‘huidige bebouwing’. De gevels van Weezenland 3 en 4 vertonen geen zweem van het huidige gevelaanzicht. De gevels van nummer 1 en 2 worden massiever en eenduidiger door een fors verhoogde nok van 9,6 m. Tevens worden er 2 grote dakkapellen aan de voorzijde geplaatst. Beantwoording : De gevels van Weezenland 3 en 4 hebben in het vigerende bestemmingsplan categorie Ib. Dat betekent dat deze panden niet direct storend met betrekking tot het beschermde stadsgezicht zijn, of mogelijk als storend worden beschouwd. Het bestemmingsplan is echter opgesteld voordat de huidige gevels (alleen de voorgevels zijn in 1979 vernieuwd) er waren. De huidige gevels hebben echter geen bijzondere waarde en het staat de ontwikkelaar vrij om hier voor een nieuwe architectuur te kiezen. Het is aan de Commissie voor stad- en dorpsbeheer om een advies af te geven of het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college wacht dit advies af. Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van de reacties 1.1 en 1.4. Hierin is ook aangegeven dat de nok van Weezenland 1 en 2 9,06m hoog zal worden en geen 9,6 m. Reactie 3.5 Het oorspronkelijke beeld van vier te onderscheiden gevels is geheel weg. Beantwoording : Stedenbouwkundig is aangegeven dat de huidige gevel van Weezenland 1 en 2 als 1 geheel gezien zouden kunnen worden. De gevel oogt als een geheel, de huidige kappen passen daar niet bij. Weezenland 3 en 4 zouden als twee individuele panden uitgevoerd moeten worden, waarbij ook de kaprichting onveranderd moet blijven. Het college kan instemmen met deze visie. Reactie 3.6 Aan de tuinzijde (vanaf de Bloemendaal) zijn vier puntdaken van de achterhuizen aan het eind van 4 ‘pijpenlades’ getekend, waarvan de nokhoogten driemaal 6,16m en eenmaal 9.06m zijn – allemaal hoger dan de nokhoogte van huisnr 5. Dit springt in vergelijking met de overige achtertuinen als te hoog en te diep en onrustig in het oog. Beantwoording :
Pagina 9 van 16
Volgens de bouwvergunning is de nokhoogte aan de achterzijde van de woning Weezenland 5 6,2m hoog. Deze wijkt daarmee niet af van drie van de vier puntdaken van Weezenland 1 tot en met 4. De achterzijde van de panden aan het Weezenland welke te zien zijn vanaf de Bloemendaal zijn zeer verschillend qua situering, bouwhoogte en bouwdiepte. Vanaf de Bloemendaal is daardoor een heel gevarieerd beeld ontstaan op de achterzijde van de panden aan het Weezenland. De nieuwe bebouwing aan het Weezenland 1 tot en met 4 zet deze lijn met opzet door. Bureau HzA heeft aangegeven dat er gezocht diende te worden naar een evenwichtige en interessante bebouwingsvariatie aan de achterzijde. Daarbij zou inhoud kunnen worden gegeven aan hoofd en aan/bijgebouw of bijvoorbeeld een achterhuis. In het bouwplan is dit advies opgevolgd. Reactie 3.7 De architect van het bouwplan liet zich tijdens de inspraakavond en de welstandsbijeenkomst denigrerend uit over de huidige gevel van Weezenland 3 en 4. Zijn eigen voorstel is volstrekt on-Monnickendams en kan net zo ‘denigrerend’ benoemd worden. Beantwoording : Het bouwplan wordt beoordeeld door de Commissie voor stads- en dorpsbeheer. Het college wacht dit advies af. Reactie 3.8 De opmerking van de voorzitter van de Commissie Stads- en Dorpsbeheer bevreemdt de inspreker. Zij zou moeite hebben met het lezen van het ontwerp, toegespitst op de gevels voor, zijkant en achterkant. Beantwoording : Het bouwplan is eerder besproken in de Commissie Stads- en Dorpsbeheer. Het college heeft nog geen officieel advies van de commissie ontvangen en wacht deze advisering dan ook af. De bespreking van het bouwplan in voornoemde commissie vormt geen onderwerp van deze inspraakprocedure. In het kader van het Projectbesluit (zie de toelichting omtrent de procedure in hoofdstuk 5 van deze inspraaknota) en de bouwvergunningsprocedure is het advies van de commissie voor stads- en dorpsvernieuwing van groot belang en zal ook een rol spelen in de afweging die het college maakt om al dan niet bouwvergunning te verlenen. Reactie 3.9 Het is vreemd dat de voorzitter van de Commissie Stads- en Dorpsbeheer zich afvroeg of het bestaande geheel gesloopt zou worden of dat een gedeelte zou blijven staan. Dit komt waarschijnlijk door het verdoezelend taalgebruik van het college en de ambtenarij. Ook de formulering van het bouwplan in Ons Streekblad suggereerde dat er delen van het bestaande pand blijven staan, terwijl het bestaande geheel wordt gesloopt. Beantwoording : Het is juist dat de bestaande panden zullen worden gesloopt. Door de vele verbouwingen is er geen sprake van monumentale waardevolle panden en is sloop dan ook gerechtvaardigd. Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van de reacties 3.7 en 3.8. Reactie 3.10 De toelichting van de architect aan de hand van digitaal gecomponeerde foto’s bevreemden inspreker. Een maquette lijkt meer voor de hand te liggen. Beantwoording : Zowel digitale impressies als maquettes zijn geen verplichting. Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van de reacties 3.7 en 3.8. Reactie 3.11 Over de nokhoogte is tijdens de welstandbehandeling van het plan opgemerkt dat deze waarschijnlijk samenhangen met de tussentijds veranderde beleidsregels mbt goot- en nokhoogte voor woonhuizen in de binnenstad. Tijdens de inspraakavond is aangegeven dat van deze regels zou worden afgeweken. Volgens de gemeente zou dit komen doordat het bouwplan van voor 1 juli 2008 dateert en omdat er een nieuw bestemmingsplan zal worden gemaakt. Hangende het nieuwe bestemmingsplan zouden bouwaanvragen met de vigerende beleidsregels en het bestemmingsplan 1976 moeten worden beoordeeld. Beantwoording :
Pagina 10 van 16
Het is juist dat bij aanvragen die afwijken van het vigerende bestemmingsplan een goede afweging moet worden gemaakt of en waarom er van dit bestemmingsplan kan worden afgeweken. Het vigerende bestemmingsplan is erg oud. Er is besloten om in 2010 een nieuw bestemmingsplan voor de oude binnenstad op te stellen. Om vooruitlopend op de herziening een goede afweging te kunnen maken is het bouwplan stedenbouwkundig getoetst, waarbij nadrukkelijk ook gekeken is of de nok- en goothoogten qua beeldvorming in de omgeving acceptabel zijn en of de nieuwe panden met elkaar in verhouding zijn. Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van de reactie 1.2. Reactie 3.12 In de binnenstad zijn veelvuldig vrijstellingen verleend. Deze vrijstellingencultuur zorgt voor onvoldoende bescherming van onze binnenstad (inspreker verwijst daarbij ook naar het onlangs uitgebrachte rapport van de Algemene Rekenkamer, waarschijnlijk wordt gedoeld op het rapport van de Rekenkamercommissie Waterland van december 2008). Beantwoording : Het afwijken van bestaand beleid is volgens de wetgeving alleen mogelijk indien er een goede onderbouwing voor is. Er dient in zulke gevallen een zorgvuldige afweging plaats te vinden waar ook adviescommissies een rol in spelen. Reactie 3.13 De reden waarom er niet 4 kleinschaliger woningen worden gebouwd wordt vooral ingegeven door de financiële belangen van alle betrokken partijen. Dit is geen goede afwegingsgrond. Beantwoording : Als het bouwplan voor de initiatiefnemer financieel onhaalbaar is, zal het bouwplan niet worden verwezenlijkt. Dat betekent, dat de financiële haalbaarheid wellicht op de achtergrond een rol speelt. Door de gemeente wordt nu primair beoordeeld, of het bouwplan qua maat, schaal en situering stedenbouwkundig aanvaardbaar en ruimtelijk inpasbaar is. Reactie 3.14 Tijdens de inspraakavond heeft inspreker stevige kritiek geuit tegen het gemeentelijk beleid inzake kleinschalige nieuwbouw binnen het beschermd stadsgezicht. De tussentijdse verhoging van nokhoogten naast de gemakkelijke stortvloed aan vrijstellingen maken van de inspraak een wassen neus. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van reactie 3.12. Reactie 3.15 Het college dient zich af te vragen waar het burgerlijk gevoel van ongelijke behandeling, vooral inzake bouwaanvragen vandaan komt. Beantwoording : Het is niet duidelijk waar er sprake is van ongelijke behandeling. Het college neemt deze opmerking voor kennisgeving aan. Reactie 3.16 Inspreker wil kritisch zijn over de werkwijze van het college en de ambtelijke top en hoopt dat zij hun voordeel doen met de gemaakte opmerkingen. Door het beleid ontstaat er overal in de binnenstad schaalvergroting, optisch strijdig met de beschermende omgeving. Beantwoording : Het college heeft kennis genomen van de gemaakte opmerkingen. Reactie 3.17 Het is niet terecht dat de ontwikkelaar in dit specifieke geval 50% sociale woningbouw moet realiseren, terwijl bij andere projecten deze eis niet of voor slechts 30% geldt. Beantwoording : Het college acht de realisatie van voldoende goedkope woningen in de gemeente van groot belang. Het aantal goedkope woningen is in de huidige situatie onvoldoende en kan op deze manier worden verbeterd. Het gemeentelijk woningbouwbeleid is er op gericht om zo veel mogelijk (sociale) meergezinswoningen en appartementen te realiseren in Monnickendam, waarbij de nadruk gelegd wordt op ouderen en starters/jongeren.
Pagina 11 van 16
Ten aanzien van projecten in Monnickendam geldt de eis dat daar waar mogelijk 50% van een project bestemd moet zijn voor de sociale sector. Juist in Monnickendam is dat percentage hoger dan elders in de gemeente, omdat in Monnickendam de meeste voorzieningen zijn. Reactie 3.18 Inspreker vraagt zich af of seniorenappartementen met een verblijfsruimte van 45,5, 33,7 en 33,5 m² (met een hoogte van 2,6m) voldoende groot zijn, gelet op de hedendaagse woonwensen? Beantwoording : De bouwaanvraag zal worden getoetst aan het bouwbesluit. Daarin zijn de eisen ten aanzien van de minimale afmeting van verschillende ruimten in een woning opgenomen. Reactie 3.19 Hoe kan het dat de AWM de appartementen voor een marktprijs koopt en ze ‘onder de prijs’ zou doorverkopen? Het lijkt erop dat corporaties hun bouwkosten financieren uit sociale middelen en zonder risico de rest verkopen aan particuliere kopers. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van reactie 2.3. Reactie 3.20 Er zijn 10 parkeerplaatsen nodig in plaats van de nu opgenomen 6. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van reactie 1.11. Reactie 3.21 De panden zouden aan de voorzijde optisch vier te onderscheiden woningen moet puntdaken moeten zijn. Qua hoogte zou de wandgevelkaart gevolgd moeten worden (8.25+0,50 voor huisnr’s 3 en 4 , 7,5+0,50 voor huisnr’s 1 en 2). De onderpuien van huisnr’s 3 en 4 kunnen meer in overeenstemming met die van 1 en 2 worden gebracht (zie ook huisnr’s 16, 17 en 18).
Huisnummer
Hoogte voorzijde volgens gevelwandkaart
Hoogte voorzijde nieuw
Verschil kaart – nieuw hoogte
Beantwoording : De gevelwandkaart (nr.89) uit het vigerende bestemmingsplan geeft de volgende hoogten aan:
1 2 3 4
7,87m 7,87m 9,3m 9,3m
9,06m 9,06m 9,4m 9,4m
1,18m 1,18m 0,1m 0,1m
Het stedenbouwkundig bureau HzA heeft in haar advies omtrent het bouwplan aangegeven dat het plan van initiatiefnemer goed past op deze plek. Daarbij zijn de nieuwe hoogten ook in ogenschouw genomen en beoordeeld aan de hand van de verhoudingen tussen de gebouwen aan het Weezenland. Aan het Weezenland is de hoogte tussen de woningen verschillend. Op de gevelwandkaart behorende bij het bestemmingsplan ‘Binnenstad 1976’ is te zien dat hogere en lagere panden aan het Weezenland elkaar afwisselen. De toename van de hoogte van de panden en de verspringing in de goothoogten zijn qua beeldvorming acceptabel en op pandniveau goed met elkaar in verhouding. De onderpuien zullen door de commissie voor stads- en dorpsbeheer worden beoordeeld. Het college wacht hun advies over het bouwplan af. Reactie 3.22
Pagina 12 van 16
Inspreker verzoekt om een geheel nieuw ontwerp, behorend bij een normalere woningbouw en ingepast in het beschermd bestaande. Beantwoording : Stedenbouwkundig adviesbureau HzA heeft het bouwplan getoetst en geeft aan dat het bouwplan zorgvuldig is ingepast in haar omgeving. Zoals eerder is gesteld is, is het plan daarbij qua massa, geleding en hoofdvorm bekeken en positief beoordeeld. Het college stemt in met dit advies. Reactie 3.23 Ervaring heeft geleerd dat, zelfs als een ontwerp door de Commissie Stads- en Dorpsbeheer geheel wordt afgewezen, uiteindelijk toch alleen een aanpassing plaatsvindt. Beantwoording : Het is niet duidelijk over welke bouwplannen hier wordt gesproken Het college heeft kennis genomen van de gemaakte opmerking. Overigens kan en wil het college particulieren het nemen van initiatieven niet ontzeggen. Inspraakreactie 4 De inspraakreactie is op 23 juni ingekomen en daarmee tijdig ontvangen. Reactie 4.1 De rijksmonumenten en het Hendrik de Keijzerhuis aan het Weezenland zijn klein. Als de nieuwbouw 2 m hoger is dan nu, verdwijnen deze panden in het niet. Nu straalt het weeshuis nog iets monumentaals uit. Verwijzingen naar het Noordeinde zijn ook daar zijn de panden (klooster en stadhuis) veel te hoog, waardoor andere huizen onnodig klein lijken. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van de reacties 1.1 en 1.3. Reactie 4.2 Inspreker is niet voor Anton Pieckbouw. Weezenland 3 en 4 zijn op dit moment ook een geestige moderne vertaling van wat er mogelijk eerder gestaan kan hebben. Het nieuwe plan zou geïnspireerd zijn op 19e eeuwse industriebouw in Amsterdam, maar dat is onvoldoende te herkennen. Het nieuwe plan is ronduit lelijk, nodeloos en in disharmonie met de omgeving. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van de reacties 1.9 en 3.7. Reactie 4.3 Inspreker bespeurt bij de overheid de behoefte om alle daklijsten te verhogen, de charme van Monnickendam is nu juist de kleinschaligheid. De kracht van de oude stad zit hem in de ouderdom en kleinheid. Beantwoording : Verwezen wordt naar de beantwoording van de reactie 1.1. 5.
CONCLUSIES
De inspraakreacties De inspraakavond is zeer goed bezocht. De betrokkenheid van zowel direct omwonenden alsook bijvoorbeeld leden van de vereniging Oud Monnickendam is groot. De inspraakreacties, alsook de reacties die naar voren zijn gekomen tijdens de inspraakavond hebben hoofdzakelijk betrekking op: 1. De massa/hoogte van de nieuwe panden ten opzichte van de bestaande panden, de omgeving en in relatie tot het beschermde stadsgezicht. 2. De detaillering van de gevels van met name Weezenland 3 en 4 Over de massa en hoogte van het nieuwe bouwplan heeft stedenbouwkundig bureau HzA een deskundig advies neergelegd, waarin wordt aangegeven dat de bouwmassa goed past in haar omgeving. HzA stelt daarbij dat de initiatiefnemer met veel gevoel en geduld een interessant plan heeft neergelegd. Het college stemt in met het stedenbouwkundige advies van HzA.
Pagina 13 van 16
Ten aanzien van de detaillering van de bouwplannen kan worden gesteld dat deze dient te worden beoordeeld door de Commissie voor stads- en dorpsbeheer. Deze detaillering is expliciet geen onderwerp voor deze inspraak. Bouwplanprocedure De procedure welke gevolgd dient te worden om tot bouwvergunningverlening te kunnen komen is tijdens de inspraakavond ook onderwerp van gesprek geweest. Het bouwplan is op een aantal punten in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het college heeft in principe aangegeven medewerking te willen verlenen aan het bouwplan. Dat betekent dat wordt overwogen om van het vigerende bestemmingsplan af te wijken. Initiatiefnemer heeft medio juni 2008 een bouwaanvraag ingediend. Deze aanvraag valt onder de oude Wet ruimtelijke ordening. Volgens deze oude wet zou medewerking verleend kunnen worden aan het bouwplan door gebruik te maken van een zogenaamde vrijstelling ex Artikel 19, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening. In de afgelopen maanden is het bouwplan – mede door eisen welke het college heeft gesteld – aangepast. Wettelijk gezien is een dergelijke tussentijdse aanpassing van een bouwaanvraag slechts toegestaan indien er sprake zou zijn van ondergeschikte wijzigingen. Het college is van mening dat de wijzigingen welke het bouwplan heeft ondergaan niet van ondergeschikte aard genoemd kunnen worden. De initiatiefnemer heeft daarom besloten om de bouwaanvraag uit 2008 in te trekken en een geheel nieuwe aanvraag in te dienen. De nieuwe bouwaanvraag zal vallen onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het college zal in deze situatie in principe medewerking willen verlenen door middel van een Projectbesluit. Onlangs heeft de raad van de gemeente Waterland vastgesteld hoe, op welke wijze en onder welke voorwaarden het college een Projectbesluit mag nemen. Pas nadat de gemeenteraad een positief besluit heeft genomen over deze inspraaknota zal het college een ontwerpProjectbesluit opstellen. Dit ontwerp-Projectbesluit dient te voldoen aan een aantal eisen. Naast de bouwaanvraag zal het ontwerp-Projectbesluit worden voorzien van een Goede Ruimtelijke Onderbouwing. Daarin dienen alle ruimtelijke aspecten van het plan te worden beoordeeld (bijv. geluid, luchtkwaliteit, flora- en fauna, archeologie, stedenbouw etc) Het ontwerp-Projectbesluit zal inclusief alle bijlagen gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Alle insprekers zullen hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld worden. Tijdens de terinzagelegging kan een ieder zienswijzen indienen. Deze zienswijzen worden, net als de inspraakreacties, beoordeeld. De zienswijzen kunnen aanleiding geven tot een aanpassing van het ontwerp-Projectbesluit. Het college zal vervolgens een besluit nemen of zij een definitief Projectbesluit neemt en zal iedereen die een zienswijze heeft ingediend op de hoogte te stellen van het besluit.
Pagina 14 van 16
BIJLAGEN 1
Toets aan het bestemmingsplan en de beleidsregels
Bestemmingsplantoets Nok- en goothoogten De aanvraag is op een aantal punten strijdig met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Binnenstad’ hebben de betreffende gronden de bestemming ‘Bebouwing met winkels, winkelhuizen of eengezinshuizen’. Het bouwplan is op een aantal punten in strijd met de bebouwingsvoorschriften behorende bij deze bestemming. Voor Weezenland 1 en 2 geldt dat bij bouwen de goothoogte, dakhelling, dakvlakindeling, nokrichting en dakvorm gehandhaafd moet blijven, zoals op de plankaarten voor het betrokken bouwwerk staat aangegeven. Hiervan mag met maximaal 5% worden afgeweken, wat een maximale nokhoogte van 7,9 meter betekent. De nieuwe nokhoogte van Weezenland 1-2 bedraagt 9 meter. Daarnaast wijzigt ook de nokrichting en de dakvorm. De nokhoogte van Weezenland 3-4 past wel binnen het bestemmingsplan. De bestaande nokhoogte van Weezenland 3-4 bedraagt 8,65 meter. Deze wordt verhoogd tot 9,4 meter, wat past binnen de marges voor het pand vermeld op de gevelwandkaart. De dakhelling, de dakvlakindeling en de nokrichting blijven bij Weezenland 3 en 4 gehandhaafd. Erfbebouwing De bebouwingsdiepte van de panden Weezenland 3 en 4 overschrijden het gearceerde te bebouwen gedeelte van de bestemmingsplankaart (met de bestemming tuin en erven). Daarnaast betreft het geen bedrijfsbebouwing, maar zijn de panden uitsluitend bedoeld voor bewoning. In dat geval is bebouwing van de gearceerde gedeelten van de bestemming tuin en erven ook beperkt tot 2 bijgebouwen van maximaal 40m² per perceel. De bebouwingsdiepte van de panden Weezenland 1 en 2 overschrijden het gearceerde te bebouwen gedeelte niet. Daarnaast betreft het ook hier geen bedrijfsbebouwing, maar zijn de panden uitsluitend bedoeld voor bewoning. In dat geval is bebouwing van de gearceerde gedeelten van de bestemming tuin en erven ook beperkt tot 2 bijgebouwen van maximaal 40m² per perceel. De bijgebouwen van Weezenland 1 zijn groter (50m²)
Beleidsregels
De beleidsregels voor het verhogen van de goot- en nokhoogte zijn niet van toepassing De beleidsregels zijn niet van toepassing aangezien er op de panden Weezenland 1 en 2 reeds een volwaardige verdieping was gerealiseerd. De beleidsregels zijn vooral opgesteld tbv kleine woonpanden waarbij de behoefte bestond aan een extra woonlaag, welke op grond van het bestemmingsplan niet werd toegestaan. Met toepassing van de beleidsregels zou een hele hoge goothoogte zijn toegestaan (minimaal 5,625 hoger dan de huidige goothoogte). De beleidsregels Erfbebouwing in de binnenstad van Monnickendam zijn niet van toepassing De beleidsregels zijn niet van toepassing op percelen die niet zijn gelegen binnen omsloten bebouwd gebied, maar gelegen aan bijvoorbeeld water. De percelen liggen aan water. Deze beleidsregels Erfbebouwing zouden wel van toepassing kunnen worden verklaard. In de beleidsregels wordt nl. aangegeven dat per situatie een afweging zal plaatsvinden omtrent mogelijkheden voor erfbebouwing in combinatie met openheid en doorzichten. Indien de beleidsregels wel zouden worden toegepast dan volgt de volgende toets: In de beleidsregels wordt aangegeven dat erfbebouwing uitsluitend mag worden gebruikt voor woondoeleinden. Het te bebouwen erf mag voor niet meer dan 40% worden bebouwd met erfbebouwing, zulks met een maximum van 50m² per hoofdgebouw. De goothoogte van de erfbebouwing mag niet meer dan 3m bedragen. Als uitzondering op deze regel geldt dat de goothoogte van aanbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan gebouwd worden. In geval van Weezenland 1 en 2 wordt het bebouwingsmaximum van 40% bebouwing niet overschreden. Ook aan de 50m²-eis wordt voldaan. Aan de eisen ten aanzien van de goothoogte wordt vwb. Weezenland 2 niet voldaan. In de huidige situatie is daar ook al een hogere goothoogte. In de nieuwe situatie is deze goothoogte opnieuw als maat genomen.
Pagina 15 van 16
In geval van Weezenland 3 en 4 wordt het maximum van 40% bebouwing overschreden. Daarnaast wordt het gearceerde bebouwingsvlak overschreden. Aan de eisen ten aanzien van de goothoogte wordt voldaan.
Pagina 16 van 16
BIJLAGE IX
BIJLAGE X
r
Gedeputeerde Staten
Datum 30 september 2009
Fl
ons kenmerk 2009-58077
Rtîää'and
onderwerp Voorontwerp projectbesluit Weezenland 1-4 Bezoekadres Houtplein 33
Ontv. bev
Burgemeester en Wr van Waterland Postbus 1000 1140
BA MONNI
Datum
ingek.
Haarlem
NEE Postadres
ø5/lø/2øØ9
Postbus 3007
Behandelaar roerdinkve
200'1 DA Hearlem
Tel
(023) 5143143
Fax (023) 514 3030
Directie Subsidies,HandhavingenVergunningen
Bijlage(n)
VERZONÛEN Behandeld
door P.J.P. Ruber
rerefoon (023) 574 3321
""5 IJiiT
?TCI9
Uw kenmerk
E-mait
[email protected]
Geacht College,
Op 16 september 2009 ontvingen wij uw verzoek om het voorontwerp projectbesluit Weezenland 1-4 te beoordelen. Gelet op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is de beoordeling beperkt tot de provinciale belangen zoals die zljn vastgelegd in de Structuurvisie / het Overgangsdocument geldend streekplanbeleid en de provinciale verordeningen. In onze reactie zijn de opmerkingen verwerkt van alle sectoren van de provincie die bij het plan betrokken zijn. Reactie
Het voorontwerp projectbesluit geeft ons geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten v namens dezen,
-Holland,
ager Vergunningen Omgeving
Brakkee
lnternet: www noord-holland nl Email : post@noord-holland nl
Gemeente J{at er l and Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
"7
Datum ingek
. l?ltø/Zøøg
Minister íe v an 0
St reefdatum
nd
erwíjs, Cultuur en
Wetenschap
( > Retouradres Postbus 1600 3800 BP Amersfoort
College van Burgemeester en Wethouders van Waterland T.a.v. L Lubrun Postbus 1000 1140 BA MONNICKENDAM
Smallepad 5 3811 IYG Amersfoort Postbus 1600 3800 BP Amersfoort www.culturee¡erfgoed. nl
Contactpersoon drs. L.G.lvl. van Roij
T
033 42L 74 98
F 033 427 77 l.
^- 9 ofi'
eoog
Datum
Betreft
va n. roij @cu
Onze referent¡e RW-2009-322
Uw referent¡e 409.0
Overleg ex, Art. 5.1.1 Bro t.a.v. projectbesluit Weezenland 14 Monnickendam
99
ltureelerfgoed.
1 0
28
Uw br¡ef
Geacht College,
In antwoord op uw verzoek om in het kader van art 5.1.1. Bro te adviseren over het projectbesluit ten aanzien van het bouwplan Weezenland 1-4, deel ik u hierbij het volgende mee, De waarden van het beschermde stadsgezicht Monnickendam zijn, behalve de historische bebouwing, gelegen in de context van de bebouwing en de samenhangende structuur van het gebied, Het gaat hier onder meer om het samenspel van bebouwing, water- (grachten) en groenelementen dat de te beschermen waarden van het beschermde stadsgezicht bepaalt.
In de toelichting behorend bij de aanwijzing van het gebied tot beschermd stadsgezicht staat voor (de omgeving van) het Weezenland het volgende beschreven: "(...) het blijft echter van belang het water langs Bloemendaal en Niesenoords Burgwal te behouden. Mede hierdoor blijft een fraaie afscheiding aanwezig tussen de nieuwbouw en de oude stadsbebouwing, waarbij de diepe tuinen achter de zuidoostelijke bebouwing langs het weezenland, die grenzen aan het grachtje, een goede ruimtelijke overgang vormen. Vanaf de Niesenoords Burgwal heeft men over deze tuinen een bijzonder fraai gezicht op de Grote Kerk. "
De diepe tuinen van.het Weezenland vormen, gezien het voorgaande, een
kenmerkend waardevol onderdeel van het beschermde stadsgezicht. Het dieper op het perceel bouwen zoals voorgesteld in het bouwplan moet dan ook niet tot gevolg hebben dat deze waarden worden aangetast. In de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor het gebied wordt de mogelijkheid aangegeven om door middel van het laten vervallen van de aanwezige bedrijfsbebouwing op onderdelen van het bestemmingsplan af te wijken. Tevens wordt een grotere bebouwingsdiepte gerechtvaardigd, waarbij vooral gezocht moet worden naar een interessante bebouwingsvariant aan de achterzijde, Daarbij kan inhoud worden gegeven aan hoofdgebouw en aan-/ bjgebouw of bijvoorbeeld achterhuis (zie stedenbouwkundige randvoorwaarden, brief 14 december 2007 van HzA gericht aan De Vriendschap BV).
Pagina
I
van 2
n
I
Het ingediende bouwplan voor het Weezenland volgt de door bureau HzA opgestelde randvoorwaarden, hetgeen heeft geresulteerd in een redelijk kwalitatief bouwplan. Gezien de diepte van de percelen is een beperkte diepere uitbouwmogelijkheid, zoals voorgesteld op de betreffende percelen, dan ook
Onze referentie RW2009-322
aa nvaa rd baa r.
In het plan ontbreekt echter een reële mogelijkheid voor opslag en/of stalling waaraan de betreffende huishoudens behoefte zullen hebben, Met het nu voorgelegde bouwplan zal dit naar verwachting in de toekomst leiden tot aanvragen voor extra opslag- of stallingsruimte. Een verdere bebouwingsmogelijkheid op de percelen dient echter te worden voorkomen, Verder acht ik de situering van de parkeerplaatsen op een belangrijke zichtlocatie weinig gelukkig gekozen. De (extra) parkeerruimte die nodig is voor het aantal huishoudens mag niet ten koste gaan van de waardevolle groene ruimte in het gebied. Dit zou op een geschikte locatie in de openbare ruimte of inpandig dienen te worden opgelost. Om bovengenoemde redenen acht ik het waardevol indien een aangepast plan zou worden ingediend, waarbij met de bovengenoemde aandachtspunten rekening wordt gehouden. Uiteraard zonder dat dit leidt tot een verdere vergroting van de nu ingediende bebouwingscontouren. De directeur van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, namens deze, de consulent Planvorming en Ruimtelijke Ordening,
(drs. L,G.M. van Roij)
Pagina 2 van 2
BIJLAGE XI
BIJLAGE XII
Commissie Stads- en Dorpsbeheer Adviezenlijst Vergadering nr.11 gehouden op 13 oktober 2009 SDB 65/09/10,11
: Plaatsen dakkapel in het rechter zijgeveldakvlak Noordeinde 99, Monnickendam
Bestemmingsplan plan bestemming relatie
Binnenstad 1976 Bebouwing met Eengezinshuizen Conform
Welstandsnota gebiedsgerichte criteria object/loketcriteria relatie
A1 Historische kern Monnickendam Objectgerichte criteria voor dakkapellen Strijdig, afstand tot de nok is te gering
Beoordeling welstandelijk planologisch monumentenwet
Ja Nee Nee
Advies
Beoordeling 15 september 2009, aanhouden De dakkapel past niet in de objectgerichte criteria, omdat deze in plaats van 3 pannen, 2 pannen onder de nok blijft. De dakkapel ligt vrij ver naar voren (wel passend binnen de objectgerichte criteria). In het geheel is de dakkapel daarmee niet meer van ondergeschikte aard, een eis die uit de gebiedsgerichte criteria voor de historische kern van Monnickendam wordt genoemd. Om de dakkapel ondergeschikt te maken aan het gebouw, is een aantal aanpassingen mogelijk. Er kan gekozen worden voor een minder hoge of een kortere dakkapel of om de dakkapel naar achteren te verplaatsen. Een combinatie van deze oplossingen wordt door de commissie ook als mogelijkheid genoemd. De commissie ziet graag een tekening van de dakkapel gezien vanuit een overhoekse situatie. Beoordeling 13 oktober 2009, akkoord Er wordt een aangepast plan voorgelegd. De kapel is verkort en meer naar achteren verplaatst. De commissie oordeelt dat de kapel met deze aanpassingen op deze locatie voldoende ondergeschikt is ten opzichte van het dakvlak.
Besluit B&W
SDB 66/09/7,8,10,11
: Het verbouwen, vernieuwen en uitbreiden van een winkel met woning tot 6 woningen Weezenland 1-4, Monnickendam
Bestemmingsplan plan bestemming relatie
Binnenstad 1976 Bebouwing met winkels. winkelhuizen of eengezinshuizen Strijdig
Welstandsnota gebiedsgerichte criteria object/loketcriteria relatie
A1 Historische kern Monnickendam Geen Strijdig
Beoordeling welstandelijk planologisch monumentenwet
Ja Ja Nee
Advies Beoordeling 23 juni 2009, Aanhouden De commissie kan in grote lijnen instemmen met de massa, ligging en opbouw van het plan. Belangrijk in de behandeling van dit plan is dat de panden vanaf drie zijden zichtbaar zijn. De CSDB is van mening dat aan de voorzijde de individualiteit van de verschillende panden niet goed naar voren komt. Dit wordt met name veroorzaakt door de toepassing van de horizontale balk in de gevel van nr.’s 3 en 4. Om in de karakteristiek van de straat te blijven zou een gevelverdeling in vier panden wenselijker zijn, waarbij de twee linker panden mogelijk een geheel moderne uitstraling krijgen. De dakkapellen op de twee rechter panden zouden dan juist beter in historiserende stijl kunnen worden uitgevoerd. De CSDB kan zich zelfs een knip tussen beide panden voorstellen in de derde dimensie. De welstandsnota vermeld het gebruik van keramische pannen, geen lei-vorm. Daarnaast dienen de houten oeverbeschoeiingen in beginsel zo laag mogelijk te worden gehouden en aanwezige hoogteverschillen met een natuurlijk talud te worden opgevangen. De commissie kan voor wat betreft de achterzijde waardering opbrengen voor het verschuivende karakter, maar heeft kritiek op de vormgeving en uitstraling. Zij adviseren geen onbehandeld hout te gebruiken. De visie van de architect is duidelijk geworden, maar kan volgens de commissie nog in kracht winnen. Om een duidelijk idee van de massa te krijgen in relatie tot het straatbeeld adviseert de commissie om een maquette aan te leveren. Daarnaast ziet de commissie graag een (completere) geveltekening met belendende panden tegemoet. Beoordeling 14 juli 2009 Bezwaar Er is opnieuw geen tekening van de bestaande situatie overgelegd. Hierdoor ontbreekt informatie over de verschillen tussen de bestaande en de nieuwe volumes. De tekeningen moeten bij een volgende beoordeling aan het bouwplan worden toegevoegd. Verder maakt de commissie de volgende opmerkingen: 1) Maak het onderlinge verschil in de uiterlijke verschijningsvorm van de panden 3 en 4 nog iets uitdrukkelijker. 2) Voer de panden 1 en 2 als één pand (Herenhuis) uit, of kies uitdrukkelijk voor twee panden. Nu is de uiterlijke verschijningsvorm niet eenduidig; er staat weliswaar één pand, maar de voorgevel is niet Vergadering nr. 11 gehouden op 13 oktober 2009 Pagina 2 van 1414
symmetrisch. 3) Laat de schoorsteen in deze gevel vervallen en het pand ‘aan de straat’ in de zijgevel tot uitdrukking komen. Maak aan dit pand een aanbouw die ‘een kop’ inspringt en waarvan de kap iets lager wordt uitgevoerd. De zijgevel van de aanbouw kan in stucwerk worden uitgevoerd en in het dak kan een beperkt aantal dakkapellen worden geprojecteerd, om afbreuk aan de gekozen karakteristiek te voorkomen. 4) Maak meer onderscheid in de uiterlijke verschijningsvorm van de aanbouwtjes aan de achtergevel, om de gekozen onderscheidelijkheid te versterken.. 5) Nu voor de panden 1 en 2 gekozen wordt voor een karakteristiek, historiserend ontwerp, dient de detaillering hier op aan te sluiten. De getoonde principedetails zijn niet karakteristiek voor de binnenstad van Monnickendam en moeten herzien worden. 6) De getoonde foto van voorgesteld metselwerk voor de panden 3 en 4 geeft geen vertrouwen in een goede keus. De gekozen getrommelde steen, voldoet niet aan de welstandscriteria. 7) Voor de dakbedekking dient gekozen te worden voor een keramische dakpan. Dakleien zijn niet passen in deze situatie. 8) Bemonster een volgende keer de materialen en kleuren die voor dit project worden voorgesteld. Pas dan kunnen de materialen en kleuren integraal worden beoordeeld. De welstandsnota schrijft voor dat materialen en kleuren kenmerkend voor de binnenstad van Monnickendam moeten zijn. Beoordeling 15 september 2009, op hoofdlijnen akkoord, details nog aanleveren De situatie met de huidige bebouwing is aangeleverd. Stedenbouwkundig is er geen problemen met het bouwplan zoals ter tafel ligt. Verder biedt het plan een verbetering ten opzichte van de eerder ingediende plannen. Het plan is harmonieuzer en krachtiger geworden. Voor wat betreft de bomen is een rapportage opgesteld over de veiligheid. Alle leilindes blijven bestaan, evenals de grote kastanjeboom. De grote bomen die op achtererf staan kunnen vanwege veiligheid niet blijven staan. Alle bomen die worden gerooid, worden in principe terug geplaatst. Aangezien geen kapvergunning verplicht is, kunnen hierover een bindende afspraken gemaakt worden. Details: De gevel wordt halfsteens met erachter isolatie. De huidige gevel kent een kruisverband (onderbouw). De commissie geeft mee dat een normaal halfsteens verband te armoedig wordt geacht in combinatie met de verdere vormgeving van het gebouw. De detailleringen van goot en kozijnen zijn niet in overeenstemming met de overige vormgeving. De kozijnen en ramen liggen vlak in de gevel en verdienen meer dieptewerking. De lijst van de dakkapel zou – als deze minder groots moet worden in vergelijking met de gevel met een rechte detaillering vormgegeven moeten worden, in plaats van met een grote ronde aanleglat (boeideel). Voor de roedes in het dubbele glas worden geen plakroedes gebruikt. Tevens wordt toegezegd dat de roedes zo smal mogelijk worden uitgevoerd. Materialen: Vergadering nr. 11 gehouden op 13 oktober 2009 Pagina 3 van 1414
Voor de dakpannen voor nrs. 1 en 2 wordt een Oude hollandse pan blauw gesmoord voor nr. 1 en 2 (voorgelegde pan is geen Oud Hollandse) voorgesteld en voor de nrs. 3 en 4 een Oude Hollandse pan vernieuwd. Voor de achteraanbouwen wordt een vlakke tegelpan voorgesteld. Voor de stenen wordt eveneens een aantal voorstellen gedaan. Er wordt verschil gemaakt tussen de stenen voor de panden nrs. 1 en 2 en de panden nrs. 3 en 4. Voor de nrs. 1 en 2 wordt geadviseerd een niet te grote mix van kleuren te gebruiken. De meest afwijkende stenen (te donker gebakken) zouden er hiervoor uitgelegd moeten worden. Nrs. 3 en 4 kunnen wat meer een mix van kleuren van de stenen krijgen. Voor nrs 3 en 4 stelt de commissie een donkere, verdiept liggende voeg aan te brengen. Voor de nrs. 1 en 2 wordt een dunne voeg, iets teruggelegd voor gesteld. De commissie ziet graag een iets toegespitste detaillering, waarbij rekening is gehouden met de adviezen van de commissie, terug. Beoordeling 13 oktober 2009, (details) niet akkoord, tenzij Hoewel de heer Duymaer van Twist niet aanwezig kon zijn tijdens de vergadering, heeft hij van tevoren (per e-mail) een aantal aanwijzingen gegeven over het bouwplan. Zijn aanwijzingen zijn in deze bespreking verwerkt. De commissie geeft aan dat als voor historiserend bouwen wordt gekozen, dit tot in de details moet worden uitgewerkt. Anders moet gekozen worden voor eigentijdse details. Op dit moment wordt gekozen voor een architectuurstijl die teruggaat op de jaren ’20 en ’30 van de twintigste eeuw, maar met maten van de huidige tijd. De indiener is zelf verantwoordelijk voor het bezien van de gehele detaillering. Onderstaande opsomming geeft voor de meeste details de richting aan, waarmee het plan ook op detailniveau kan gaan voldoen aan redelijke eisen van welstand in dit gebied. De gootlijsten beginnen goed met een ojief-profiel. Dat moet niet herhaald worden onder de goot. Daar zou eerder een eierlijst moeten worden toegepast. Door de huidige invulling ontbreekt de hiërarchie. Gootlijsten moeten echt. Het begint goed met ojief-profiel. Dat kan niet ook onder de goot. Daar zou eerder en eierlijst moeten o.i.d. De hiërarchie ontbreekt. De aangegeven roeden zijn te grof. Als je ze wilt: enkel glas of een smal dubbelglas (11 mm / Ruysdaelglas). De neggenmaat (kozijn) moet groter, de nu aangegeven 2 cm is te klein en moet minimaal 6 à 7 cm zijn. De lekdorpels zijn gelijkwerkend met het gevelmetselwerk getekend. Dit versterkt het gebrek aan diepte in de gevel. De niet-symmetrische voordeur is geen traditionele oplossing. Deze moet symmetrisch verdeeld zijn of één grote deur. Aan de voorkant van de dakkapellen is een goot getekend. Dit betekent dat ook een regenpijp nodig zou zijn. Deze is niet getekend, niet gebruikelijk en niet mooi. Beter is het de dakkapellen afschot naar achteren te geven met een spuwer bij de aansluiting met het schuine dak. Voor de doorvalbeveiliging geldt dat deze alleen nodig is als de borstwering lager is dan 85 cm. Daarvan moet ook een detail aangeleverd worden met kleur (zo dun mogelijk en bij voorkeur in een Vergadering nr. 11 gehouden op 13 oktober 2009 Pagina 4 van 1414
donkere grijstint). Bovenstaande lijst kan gebruikt worden om het ontwerp aan te passen, maar mag niet dienen als een afvinklijstje. Het moet gebruikt worden om het ontwerp zodanig aan te passen dat het in zichzelf klopt. Besluit B&W
Vergadering nr. 11 gehouden op 13 oktober 2009 Pagina 5 van 1414
BIJLAGE XIII
Reactienota zienswijzen ontwerpprojectbesluit voor de bouw van 6 woningen ter plaatse van Weezenland 1 t/m 4 in Monnickendam
27 april 2010
Inleiding Het ontwerp-projectbesluit voor het ontwikkelen van 6 woningen, ter plaatse van de percelen Weezenland 1 t/m 4 in Monnickendam, heeft met ingang van vrijdag 19 februari 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegen, in het kader van de procedure ex artikel 3.10 Wro. Gedurende de termijn van tervisie ligging (19 februari 2010 tot en met 1 april 2010) zijn 3 zienswijzen ingediend. In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de indieners van de zienswijzen. Onderstaand wordt per zienswijze beknopt weergegeven waar deze betrekking op heeft, vervolgens wordt de reactie van burgemeester en wethouders gegeven alsmede een conclusie. Zienswijze 1 Beknopte weergave zienswijze Indiener is van mening dat auto’s de draai niet kunnen maken naar het geplande parkeerterrein voor 6 auto’s en is daardoor bang voor extra parkeeroverlast in de buurt. Reactie gemeente De bouwplannen zijn door de gemeente uitgebreid getoetst, ook waar het gaat om de geplande parkeerruimte en de technische gebruiksmogelijkheden daarvan. Hoewel de parkeerruimte enig manoeuvreren vereist, vooral bij het uitrijden, is daarbij geoordeeld dat de parkeergelegenheid goed te gebruiken is voor 6 auto’s van toekomstige bewoners. De gemeente verwacht om deze reden dan ook geen extra parkeerdruk op de omgeving. Conclusie Zienswijze wordt niet gedeeld. Zienswijze 2 Beknopte weergave zienswijzen a. Het bouwplan past niet in het straatbeeld en is buitensporig. Het restantje ‘oud’ kan gehandhaafd blijven en daarvoor moet de gehele zijgevel van Weezenland 1 in gemetseld steen worden uitgevoerd. Verder moet het bastion van dakkapellen de voorstellen van de CSDB volgen. b. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein van 6 is te weinig en het is de vraag of er voldoende draairuimte voor is. Het daarvoor egaliseren van de schuin aflopende wallenkant is in strijd met het beschermde stadsgezicht. c. Indiener verzoekt om een afschrift van de verleende sloopvergunning voor de schuren. d. Indiener houdt de gemeente eraan dat herplant van de gerooide bomen ook daadwerkelijk plaatsvindt. e. Gelet op de economische crisis zijn de woningen onverkoopbaar. Reactie gemeente Ad. a. Het bouwplan past niet in het straatbeeld en is buitensporig. Het restantje ‘oud’ kan gehandhaafd blijven en daarvoor moet de gehele zijgevel van Weezenland 1 in gemetseld steen worden uitgevoerd. Verder moet het bastion van dakkapellen de voorstellen van de CSDB volgen. Het bouwplan is voorgelegd aan de Commissie Stads- en Dorpsbeheer (CSDB), een onafhankelijke welstands- en monumentencommissie, die de gemeente adviseert. Het bouwplan is meerdere malen in de commissie behandeld en op 13 oktober 2009 heeft de commissie het advies gegeven ‘(details) niet akkoord, tenzij’. Daarbij heeft
de commissie een aantal zeer concrete technische adviezen gegeven op welke wijze het plan wel haar goedkeuring kan wegdragen. Bij navolging van die adviezen hoeft het plan niet terug te keren in de commissie. Toetsing daarvan vindt plaats door het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht en Monumentenzorg. Daarmee zal het plan voldoen aan de eisen van welstandstoezicht. Ad b. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein van 6 is te weinig en het is de vraag of er voldoende draairuimte voor is. Het daarvoor egaliseren van de schuin aflopende wallenkant is in strijd met het beschermde stadsgezicht. Met 6 parkeerplaatsen op eigen terrein voldoet het plan inderdaad niet geheel aan de parkeernorm voor het aantal en soort te ontwikkelen woningen. Daarvoor zouden er in totaal 9 moeten worden gecreëerd. De redenen om desondanks in te stemmen met deze ontwikkeling luiden als volgt: - voor de bouwplannen is deskundig stedenbouwkundig advies ingewonnen en dat advies luidt ondermeer dat – gelet op de significante locatie en de aanwezige beeldkwaliteit – voorkomen moet worden dat er veel blik (auto’s) op het terrein komt te staan. - het parkeerbeleid van de gemeente houdt onder meer het volgende in. Als door woningbouwontwikkeling of anderszins, aanzienlijke ruimtelijke winst valt te behalen, maar niet of niet volledig aan de parkeernormen kan worden voldaan op eigen terrein, het parkeertekort door de ontwikkelaar kan worden gecompenseerd door storting van een bijdrage in het gemeentelijke parkeerfonds. Met de middelen uit dit fonds worden in de binnenstad van Monnickendam, maar ook in andere gebieden, algemene parkeervoorzieningen gerealiseerd, knelpunten opgelost, de parkeersituatie geoptimaliseerd en het daarvoor benodigde onderzoek gefinancierd. - het parkeerbeleid van de gemeente houdt eveneens in dat bij een nieuwe ontwikkeling, de parkeerdruk van de voormalige functie op de openbare weg, via de algemene parkeernormen wordt afgetrokken van de parkeernorm van de nieuwe functie. Ook in dat licht voldoet het bouwplan aan de parkeernormen. Ten aanzien van de vraag of er wel voldoende manoeuvreerruimte is voor de parkeerplaatsen wordt kortheidshalve verwezen naar de gemeentelijke reactie onder Zienswijze 1. Tenslotte zal door de gemeente toezicht plaatsvinden op de inrichting van de buitenruimte, waaronder de parkeergelegenheid. Deze zal dan ook aan de gestelde eisen moeten voldoen. Dat houdt in dat het gaat om een natuurlijk aflopend talud met een houten beschoeiing, die gebruikelijk is in directe omgeving. Ad c. Indiener verzoekt om een afschrift van de verleende sloopvergunning voor de schuren. Inmiddels is een afschrift van de sloopvergunning aan indiener verstrekt. Ad d. Indiener houdt de gemeente eraan dat herplant van de gerooide bomen ook daadwerkelijk plaatsvindt. Indiener refereert aan de behandeling in de gemeenteraad van de stedenbouwkundige studie voor deze locatie. Eén van de raadsfracties heeft daarbij gevraagd naar herplant van gerooide bomen. Dit is echter niet vertaald in een motie en heeft ook niet geleid tot wijziging van de stedenbouwkundige studie en de daarop gebaseerde plannen. Volledige herplant van gerooide bomen kan dan ook niet worden geëist. Het rooien van bomen is daarnaast niet te vermijden vanwege de noodzakelijke bodemsanering van het terrein. Daar waar mogelijk worden bestaande bomen zoveel mogelijk behouden, bijvoorbeeld de bomen aan de zijkant ter plaatse van het toekomstige parkeerterrein.
Ad e. Gelet op de economische crisis zijn de woningen onverkoopbaar. De gronden in het plangebied zijn particulier eigendom. De realisatie van de bestemming ligt daarmee in handen van particulieren. De Gemeente heeft met de ontwikkelaar een samenwerkingsovereenkomst en exploitatieovereenkomst gesloten over de te verhalen gemeentelijke kosten. De economische uitvoerbaarheid van het projectbesluit is dan ook niet in het geding. Verder zijn door de ontwikkelaar voor meerdere te bouwen woningen al koopcontracten gesloten en is afname van de sociale woningen door een woningcorporatie gewaarborgd. Conclusie Zienswijzen worden niet gedeeld. Zienswijze 3 Beknopte weergave zienswijze Indiener wijst erop dat er nog geen overeenstemming is bereikt met de ontwikkelaar over de afscheiding van de steeg tussen Weezenland 4 en Weezenland 5. Reactie gemeente De gemeente heeft documenten ontvangen waaruit blijkt dat na enkele gesprekken, op 13 april 2010 daadwerkelijk overeenstemming is bereikt tussen partijen over de afscheiding en het te gebruiken materiaal. Daarmee is de basis voor deze zienswijze komen te vervallen. Conclusie Zienswijze wordt niet gedeeld.