Alleen voor dames
Van Annie M. G. Schmidt verscheen bij Querido onder andere: Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie, 1938-1985 (1986) Ziezo. De 347 kinderversjes (1987) Simpele zielen en nog wat (1989) Wat ik nog weet (1992) Poes, poes, poes (2008) Voeden, verschonen en in de wieg mikken (2009) Wat we begraven onder appelflappen (2009)
Annie M. G. Schmidt
Alleen voor dames
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2011
Copyright © 2011 Erven Annie M. G. Schmidt Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Monique Gelissen Omslagbeeld Seraka Photography isbn 978 90 214 3894 8 / nur 301 www.querido.nl
Inhoud
proza Waar vrouwen alzo op wachten 7 Uw fantasie doet de rest, dames 10 We zijn met onze tas verkleefd 13 Iedereen heeft een Hogere Annie 16 Wat wordt die Emma een moeke 19 Of wij een soort bladluizen zijn 22 Dat doe je toch niet als vrouw? 25 De Vrouw! Altijd weer De Vrouw 27 Ook de nobelste vrouwen roddelen 30 Wat is het vrouwenvraagstuk? 32 Keukens 36 Huis en liefde 40 Laat me één illusie houden 43 Daar moet u iets aan doen 46 Brief aan mijn kleindochter 49 liedjes en poëzie De mysterieuze 52 De mevrouw 54 De tirannieke 55 Cocktailparty 56 Ali Cyaankali 57 Dan maar dik 59
Wat een ellende 60 Kleine zwakke vrouw 62 A la crème 64 Lucie Dagobert 66 Een dame 67 Pas op schat, een bus! 70 Een deftige dame in Rome 72 Pedagogie 73 De dame sterft uit 75 Moeder dicht 77 Verantwoording 79
Waar vrouwen alzo op wachten
Een vrouw wacht 452 minuten per week, dat is 396 uur per jaar. In vijfentwintig jaar wacht zij één jaar en zes weken: zoveel minuten op het gaar worden van peultjes, zoveel minuten in winkels, of voor loketten. Dat hebben ze uitgerekend, het stond laatst in de krant en het is een benauwende en overtuigende statistiek geworden. Maar toch ontbrak er iets aan. Want dat was allemaal het doorsnee-wachten van de doorsneevrouw, maar welke vrouw leeft helemaal doorsnee? Geen een. Nee, het zijn de bijzondere, de klemmende, de nood-wachtgevallen, die ons de das omdoen. Je zou dan ook een soort statistiek kunnen aanleggen die er als volgt uitziet: Wachten op lijn 9 naar huis, als je ineens weet dat je die morgen de bruine bonen hebt laten opstaan op een hoog gasje. 1½ eeuw. Wachten op de veearts, als je denkt dat de kat stikt. 1 eeuw. Wachten op de loodgieter met je duim op ’t gat van de waterleidingbuis, terwijl je beseft dat je erbij staat als een plaatje in Punch. 2 eeuwen. Wachten op de kleine operatie, als de chirurg nijver bezig is met het aandragen van allerlei figuurzagen. 2 eeuwen. 7
Wachten op het woord van de Grote Man tegenover je, die over je carrière zal beslissen: Tot mijn spijt, mejuffrouw, of: Het doet me genoegen, mejuffrouw. 3 eeuwen. Ziet u, op die manier loopt het op, het wachten. Je zou er nog bij kunnen zetten: Op het geluk, je ganse leven. En er zijn zoveel soorten van wachten: Het wachten van de vrouw, die als Aphrodite zonder badpak de zee uit komt en merkt dat de vloed haar kleren meenam, op wie of wat wacht zij? Het wachten, boven op tafel, op de muis die al of niet weer onder het buffet uit zal komen. Het wachten op telefoonverbinding met Leeuwarden waar je je tas bij tante Louise hebt laten liggen, vol met voor de familie compromitterende brieven. Het wachten achter de deur ‘Vrouwen’ op het station te Arnemuiden, als je de trein hoort aankomen en die deur wil niet meer open. En dan het aller-allertriestigste wachten voor een vrouw: Op een man, in een café, tegenover de klok, tussen babbelende mensen, terwijl je weet 1 dat hij toch niet meer komt, 2 dat je gek bent om zo lang te blijven zitten (stel je voor, geen een man ter wereld is waard dat je op hem wacht; als hij niet komt, wil ik liever dood). Maar och, het hele leven door werd ons al verteld dat we moesten wachten: 8
Wacht maar tot je groot bent. Wacht maar tot de oorlog over is. Wacht maar tot Ome Koos dood is. Wacht maar tot het nieuwe behang erop zit. Wacht maar tot je een ons weegt. Wacht maar tot we op orde zijn. Nou, dan kan het wachten op ’t koken van de melk er nog wel bij.
9
Uw fantasie doet de rest, dames
Bij het allereerste voorjaarskrieken wordt iedere vrouw bezeten door de drift iets nieuws aan te willen hebben. Het nare is dat het voorjaar zo met horten en stoten komt, en die drift (een seismograaf zou het nauwkeurig kunnen meten) komt dus ook met horten en stoten. Het gaat in deze trant: de zon schijnt, er waait iets van hyacintengeur naar binnen en onze eerste reactie is er niet een van extatische vreugde en van lentejubel, o nee, het is er een van wrevel. We krijgen het klassieke gevoel: ik heb niets om aan te trekken. We gaan dus zitten denken op de rand van het bed en maken in gedachten een lijst van alles wat we dringend nodig hebben. Het wordt een hele lange lijst. Het begint met een mantelpak en een swagger en twaalfhonderd bloesjes en truitjes en vestjes en hesjes en jurken en kousen en tassen en hoeden en onderjurken, maar als we al peinzend aan de petits riens toe zijn, zoals dat heet, dan regent het honden en katten, de wind huilt en giert, het sneeuwt en onze drift zakt zacht en kalm als een mislukte soufflé in elkaar. Dan zijn we weer evenwichtig en normaal in onze wintertrui, totdat de tweede zonaanval komt, die iets langer duurt. De drift heeft dus ook langer gelegenheid om 10
zich te ontwikkelen. Als we dan onze lange lijst in gedachten klaar hebben en dus met tweeduizend gulden naar de modehuizen willen stormen, beseffen we dat we nog drie gulden vijfenzeventig hebben, waar we minstens nog tot september mee toe moeten. Maar dan zijn er tussen ons vrouwen... ach, die zijn zo benijdenswaardig en bewonderenswaardig! Vrouwen, die uit iets ouds iets nieuws kunnen maken. Ze gaan lachend voor haar naaimachine zitten en de volgende dag lopen ze heupwiegend in een nieuwe tailleur. Van ’t gordijn van overgrootvader, zeggen ze trots. En die bloes? O, die heb ik even gemaakt van de lampenkap van tante Nel. Hoe krijgen ze dat toch voor elkaar, die vrouwen die zo handig met schaar en lijmpot schijnen om te gaan? Het lijkt me zo verrukkelijk om het ook te kunnen, men zou dan nuttige wenken kunnen geven aan alle andere vrouwen, misschien zo door de radio, in de trant van: Dames! We maken nu een aardig klettervest voor de zomervakantie, uit uw oude pianoloper... Of: Dames! U kunt heel eenvoudig een keurige avondjapon maken uit de toga van uw overleden man. Mocht uw man niet bij de rechterlijke macht zijn, dan zou u een andere man kunnen kiezen; mocht hij nog in leven zijn, dan schaft uw fantasie wel raad. U knipt de zijpanden eraf en ontdoet ze van eivlekken. Dat wordt het lijfje, denkt u om de heupwijdte... Een windjack van uw plastic tafelzeil, dames! U knipt midden in 11
uw plastic tafelzeil een zuiver rond gat, dat wordt de hals, dames, de zogenaamde windjackhals. Uw fantasie doet de rest. Dames, u allen hebt natuurlijk wel een reproductie van het drieluik van Van Eyck. Van dit drieluik nu maken we thans in een wip een allersnoezigst driedelig strand complet, het middenstuk wordt het broekje... Een beeldig hoedje maakt u van uw oude paardenharen zeef. In ieder gaatje een bloempje uit de tuin, dames, de rand omwoelt u met stro, bovenop plaatst u de plumeau, en u zult eruitzien als de lente zelf. Hebt u aan één hoedje niet genoeg, dames? Uw theemuts brengt uitkomst, warm en beschermend tegen zomervlagen. En zo gemakkelijk te vervaardigen, dames. U zet hem op.
12
We zijn met onze tas verkleefd
De vrouw in die film volgde haar beminde toch nog: op ’t laatste nippertje sprong ze op de treeplank. Dat komt vaak voor in films en altijd denk ik vol wantrouwen: waar heeft ze haar tas? Die hebben ze namelijk nooit bij zich in zulke noodlotssituaties en dat kan nooit goed zijn. Want daarin zitten toch haar zakagenda, sleutels, lippenstift, rouge, poederdoos, aansteker, sigaretten, vulpen, potlood, kam, blocnootje, spiegeltje, schaartje, portefeuille, zakdoek, brieven, foto’s en nagelvijltje? Wat zal ze dat allemaal missen, straks in die trein! In al die behoeften kan zelfs de beminde niet voorzien. Daaraan herken je het bedrog alweer. Bij ons vrouwen is de tas een aangroeisel geworden; we kunnen er geen seconde buiten. Wij kunnen bijvoorbeeld nooit spontaan in het water springen om een kind te redden. We moeten eerst een winkel in lopen en vragen: Hebt u er bezwaar tegen dat ik hier eventjes mijn tas laat staan? Er is nl. een kind in het water gevallen, dat wou ik eruit halen. Nee, juffrouw, ik weet niet wiens kind het is. Maar wilt u zolang een oogje op die tas houden? Als het tenminste niet te veel moeite is? Het duurt niet zo erg lang, hoor, dank u wel. En wij kunnen nooit spontaan als een gazelle door het veld dartelen 13
als we onverwachts buiten zijn, want altijd bungelt die tas aan ons. Mannen hebben een kleine zevenhonderd zakken en onze overgrootmoeders hadden ergens in haar gewaad een spleet waar ze in graaiden, maar wij hebben altijd die tas. En eilieve, die tas is zó belangrijk, zo belangrijk als je hoofd. Een man kan zich dat gevoel nooit indenken: laat ik er straks om denken dat mijn hoofd nog op het dressoir staat. En dat komt nu – al deze overpeinzingen, bedoel ik – omdat ik momenteel van tas wissel. Dat is een moeilijke en weemoedige fase, bijna zoiets als verhuizen of reïncarneren. De oude is een goor vod, maar och, hoe braaf en trouw! Al haperde eeuwig de rits en al moest ik altijd koortsachtig zitten dreggen om er iets in te vinden, och, wat was ik ermee verkleefd. Nu is alles er dan uit gehaald en onderin is een soort humuslaag achtergebleven met myriaden haarpinnetjes, zuurtjespapiertjes, tabak en viezige briefjes-met-wat-gedaan-hadmoeten-worden-maar-nooit-gedaan-is. De nieuwe is schoon, maar kil en vijandig. Moet die nu weer een paar jaar meedraven in alle lief en leed? Het was trouwens zo moeilijk om een tas te kiezen. Zij moest bruin zijn en zij moest zwart zijn en ook blauw. En zij moest klein zijn en er moest ontzettend veel in kunnen en zij moest vakjes hebben en geen flauwe fratsen aan de buitenkant. Waarom vinden die modeontwerpers niet eens een soort kangoeroebuidel 14
uit? Een uitbouwsel waarin je alles systematisch opbergt, en dat ter hoogte van je maagstreek met een tuigje is vastgemaakt? Wie vindt de ideale tas voor ons uit? Hier ligt een rijk arbeidsveld.
15
Iedereen heeft een Hogere Annie
Het leven zou nog naarder zijn dan het uit zichzelf al is, als wij niet dagelijks onze dosis illusies toegediend kregen in capsules en dragees. Een van die illusies is dat wij zijn zoals wij zouden willen zijn. Dat zijn wij nooit, als u mij volgen kunt, maar nu en dan verbeelden we ’t ons, dan denken we: ha, ik ben er. Dat is een heerlijke gedachte. Of we denken: morgen zal ik er zijn en ’t volgend jaar zéker, nu, dat is dan ook alweer een hele troost. Stel: u heet Annie. Ergens met een soort astraal touwtje zit er aan u vast: een ideaal beeld van uzelf, een soort Hogere Annie. Zij is zoals u zou willen zijn, uiterlijk en innerlijk. De prettigste momenten zijn die waarin u zich één voelt met dat ideaal, of althans hand in hand met haar zweeft. Meestal valt u daarna weer met een pijnlijke bots op de grond, maar er zijn ook mensen die zich aldoor verbeelden dat ze zijn als hun Hogere Annie. Hoewel dat voor haar ’n prettig gevoel moet zijn, maakt het op de omstanders wel eens ’n zielige indruk. ‘Wat verbeeldt zij zich in hemelsnaam!’ zeggen die omstanders dan. Uiterlijk is het zo: heeft lagere Annie een wipneus, Hogere Annie heeft een allerliefst klein wipneusje, zij is niet dik maar volslank, zij heeft geen 16
rood haar, maar kastanjebruin haar. Iedere vrouw die voor een etalage staat en verliefd kijkt naar een jurk, ziet zichzelf in die jurk, maar eigenlijk ziet ze die Hogere met de jurk. Dan wordt de jurk gekocht en ze wandelt ermee op straat, luchtig en vief, en denkt: dit is het, hè? Tot zij zichzelf per ongeluk ziet (je hebt wel eens in een café, dat je denkt: wat zit dáár nou en dan ben je het zelf in een spiegel). Weg illusie. Ver boven je zweeft Hogere Annie, onbereikbaar. Maar veel dieper, lieve lezeres (hartelijk klinkt dat, waarom werken we niet wat meer met ‘lieve lezeres’?), veel dieper natuurlijk is de kloof tussen het innerlijk van lagere en van Hogere Annie. Is lagere Annie kribbig en zeurderig, Hogere Annie is zonnig. Is de eerste slordig, de laatste is pijnlijk nauwkeurig. Vaak ontstaat er een korte conversatie tussen die twee, een onbewuste conversatie, die ongeveer zo zou klinken wanneer we haar konden horen: H. A.: Hééé! L. A.: Wat is er? H. A.: Láát dat! Of zo: H. A.: Hééé! L. A.: Wat nou weer? H. A.: Hup! Blij zijn, flink zijn; offer je op! Onbaatzuchtig zijn! Hup! 17
L. A.: O ja, ik kom al, ik ga al, kijk eens, hoe doe ik dat? Och, wat gaat het goed, zie je me? Zie je me? Dat kan dan heel lang zo goed gaan, tot er opeens, meestal op een ochtend, een heleboel dingen tegelijk gebeuren, allemaal kleine misères. Dan lopen alle griefjes en wrokjes te hoop en worden een Grief en een Wrok. We zijn kwaadaardig en willen niets anders dan kwaadaardig zijn. Boven ons hangt H. A. en piept wanhopig en verontwaardigd, maar wij snauwen naar boven: Hou je mond en vlieg op! En daar zweeft H. A., hoger en hoger en is nog maar als een stipje te zien... Nou, ’t is wel even een enorme opluchting, hoor! En och, ze komt wel weer terug. Straks zweven we weer hand in hand.
18
Wat wordt die Emma een moeke
Er is een stuk weedom dat de mens alleen moet dragen, of liever gezegd, dat hét mens alleen moet dragen, want ’t gaat om de vrouw die dik wordt. De wereld zal er geen traan om laten, de wereld lacht erom. Nergens is heul te vinden, het is een peilloos verdriet. Hebt u ooit horen zeggen: Wat heb ik toch met die Emma te doen, ze wordt zo dik? Nee, men zegt met leedvermaak: Wat wordt die Emma een moeke, hè? En wat kan Emma doen? Eens was ze een rank, slank meisje, een buigzame, prille berk. Nu wordt ze langzaamaan een walvis, ze draagt een korset, en boven dat korset ziet men kwabbeltjes; ze wordt zo zoetjesaan wat veel vrouwen in dit land zijn: georganiseerde boter. Soms gaat ze voor het nijlpaard staan in Artis en zegt bitter: Jij hebt het makkelijk. Jij denkt: ’t komt er niet op aan hoe ik eruitzie als ik maar gezond ben. Och, was ik maar een vrouwtjesnijlpaard. Dan vat ze al haar moed weer samen in haar mollige handen, klemt de tanden op elkaar, roept het figuur van Rita Hayworth op voor haar geestesoog en zegt: Ja, ik wil. En dan komt het dagelijks vonnis weer. Het dieet, 19
’s morgens een droog toastje, thee zonder suiker. ’s Middags sla en radijs en rauwe dit en rauwe dat, alles rauw en groen. ’s Avonds mager vlees, geen jus, geen aardappelen, weer rauwe zus en rauwe zo. Nee, dank u, geen taartjes, nee, dank u, geen bonbons, nee, geen klontjes, dank u. De lijn? spot de vriendelijke gastvrouw achter de taartjesschaal. De lijn, zegt Emma stil. En ze drinkt haar bittere thee. Een dikke vrouw wekt nooit medelijden. Een dikke vrouw kan niet eens tragisch doen, dan wordt het mal. Ze behoort zich zelfs nog af te vragen: Heb ik het recht om dik te zijn, waar zovelen op aarde nooddruft lijden? Dan maar weer ochtendgymnastiek, wippen met de benen en kreunend touwtjespringen voor ’t open raam met vervloekingen in ’t hart en roeien op de Amstel als ’t koud en guur is en wandelen over de eerste wandelweg en wandelen over de tweede wandelweg. Er staan aanlokkelijke advertenties in de krant van vermageringspillen met foto’s erbij: Kijk, zo was ik vóór ik Bobo-pastilles nam en... (volgend plaatje) ...moet je zien hoe rank ik nu ben. Ja, maar die Bobopastilles helpen Emma niet. Ze blijft aanwassen. Vroeger hoorde je wel eens van filmsterren in Amerika, die een stuk lintwurm inslikten en op die manier haar lijn miniem hielden. ’t Is een beetje griezelig en boven20
dien is het tegenwoordig niet zo eenvoudig om aan lintwurm te komen. ’t Zou allemaal erg makkelijk zijn als je naar de Bijenkorf kon gaan en op de afdeling Lint en band kon vragen: Geeft u mij een half el lintwurm, juffrouw. Zij zou dan de lintwurm van het stuk afwikkelen en een half el voor haar afknippen. Maar in deze behoefte is ook al weer niet voorzien. ’t Blijft bij de marteling van sla en zure biet en springen maar van hops in ’t morgengrauwen. Dan komt er een dag waarop Emma in een gevaarlijke stemming is, een stemming van: thans kan iedereen doodvallen. Dan gaat zij bloeddorstig de stad in en eet in haar eentje een groot diner op, kippenpasteitjes en vette paling en varkensfricandeau met zalige jus, gebakken aardappelen, doppertjes, pudding met slagroom, koffie met vier klontjes en een enorme mokkapunt toe. Ze eet het grommend en knorrend, met een wellustig gevoel van wraak op heel de spottende wereld. En pas bij de laatste hap zachte crème komt het berouw. Wáárom, o, wáárom deed ik dit; achteraf was het toch niet nodig? Dan gaat ze weg, de mokkapunt brandt in haar, in een etalageruit ziet ze haar omvangrijkheid en niemand, niemand kan beseffen hoe diep deze wroeging is.
21
Of wij een soort bladluizen zijn
Het gaat die mannen toch zo bijzonder goed af, hè, om over ons te schrijven. Dat hebben we nu weer gezien, die paar weken dat het vrouwenfront was teruggedrongen. Met welbehagen scheuren ze ons in kleine stukjes en doen er dan een sausje overheen van: ach, ze zijn toch wel lief. En altijd hebben ze dat zo graag gedaan, schrijven over de vrouw. Het is erg boeiend om eens een grote bibliotheek binnen te lopen, de Universiteitsbibliotheek of de Koninklijke, en te vragen: Hebt u ook boeken over de Vrouw? Wel jazeker, zeggen ze daar en dan krijgt u twee zware catalogusbakken vol met kaarten in handen. Duizenden kaarten, en iedere kaart heeft het trefwoord Vrouw. De vrouw zus en de vrouw zo. U kunt er uren in bladeren: De vrouw in het maatschappelijk leven. De vrouw bij de natuurvolken. De vrouw in de mythologie. De vrouw en de wiskunde. De vrouw in de harem. De vrouw: een noodzakelijk kwaad? De deugdzame vrouw, verdeeld in drie gedeelten. Hoe een vrouw het gemoed haars mans kan regeren. De vrouwen het leger. Der vrouwen lof ende lasteringhe. 22
Het karakter en de zeden der vrouw in de verschillende eeuwen. Een blik op de vrouw. De roeping der vrouw. De vrouw in het verleden. De vrouw in de toekomst. De vrouw van nu. De zedelijke ontaarding van de vrouw. (Och, is ’t heus?) De criminaliteit der vrouw. De ijdele korzelighe en wispelturighe vrouw. Duitse boeken over de vrouw zijn er nog veel meer. Daar heet het: Das Weib. Zo van: Das Weib in seiner soziellen Beziehungen zum dit of dat. Das Weib in der deutschen Kultur. Oeah...! Die Pflichten des Weibes... Jawohl. Je ziet ’m voor je, zo’n onmogelijke, zure Duitse geleerde bezig een enorm wetenschappelijk boekdeel te schrijven over das Weib in seiner Geschlechtsindividualität. ’t Is maar een greep en er zijn er duizenden. En nu gaan we eens zoeken op het trefwoord Man. Wat? Er is er geen. Och lieve deugd, we vinden alleen: Het eiland Man. En niets anders. Geen een boek over mannen? Geen enkel! Maar dat moet een vergissing zijn. Hebt u ook een boek over de Man? vraagt u dan aan zo’n grijze bibliothecaris. Maar hij zegt: Bedoelt u Herman de Man of Hendrik de Man? Hij begrijpt het niet eens, de arme. 23
Toch wel gek. Door al die eeuwen heen hebben mannen aan hun bureau geleerde boekdelen geschreven over de vrouw. Of we een soort bladluizen of snuittorren zijn. Ze hebben ons onder de loep genomen en gezegd: Kijk eens, wat een merkwaardig verschijnsel! Het loopt en het heeft een milt en een lever en het poeiert zich; het is anders dan wij, het is natuurlijk minder waard dan wij, dat spreekt vanzelf, het heeft ook geen ziel. Das Weib. En nooit zijn wij vrouwen eens aan onze schrijftafel gaan zitten om dikke wetenschappelijke boeken te schrijven over de Man door de eeuwen heen. Nou ja, eigenlijk is dat ook helemaal niet nodig. We weten het zo ook wel.
24