Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt
Publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap
Graaf de Ferrarisgebouw | Koning Albert II-laan 20 bus 19 | B-1000 Brussel Gratis telefoon 1700 | Fax +32 2 553 13 50 Email:
[email protected] Web: www.vreg.be
Mededeling van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt van 18 september 2012
met betrekking tot de toepassing van het Ministerieel Besluit van 1 juni 2012 inzake de vastlegging van referentierendementen voor de toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties
MEDE-2012-3
MEDE-2012-3
18/09/2012
Inhoud 1.
INLEIDING --------------------------------------------------------------------------------------------------------3
2.
BEPALING VAN DE RENDEMENTSREFERENTIEWAARDEN------------------------------------------------------------3
3.
4.
2.1.
Elektrische rendementsreferentiewaarde ........................................................................ 4
2.2.
Mechanische rendementsreferentiewaarde ..................................................................... 6
2.3.
Thermische rendementsreferentiewaarde ....................................................................... 6
2.4.
Referentieperformantiecoëfficiënt voor de productie van koude ....................................... 6
AANPASSINGEN TEN OPZICHTE VAN HET MB2006 ----------------------------------------------------------------7 3.1.
Rendementsreferentiewaarden stoomproductie .............................................................. 7
3.2.
Wijziging referentierendement stoomproductie in het Energiebesluit ................................ 8
3.3.
Constructiejaar bij ingrijpende wijziging ......................................................................... 8
3.4.
Rendementsreferentiewaarden elektriciteitsproductie ...................................................... 8
3.5.
Brandstofcategorieën .................................................................................................... 9
OVERGANGSMAATREGELEN ----------------------------------------------------------------------------------------9
Pagina 2 van 9
MEDE-2012-3
18/09/2012
1. Inleiding Het Ministerieel Besluit van 1 juni 2012 inzake de vastlegging van referentierendementen voor de toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties vervangt het gelijknamige Ministerieel Besluit van 6 oktober 2006. Deze mededeling beschrijft de implicaties van de wijzigingen ten opzichte van de versie die werd vervangen, en de toepassing ervan door de VREG. Naar het Ministerieel Besluit van 1 juni 2012 wordt hierna verwezen als “het Ministerieel Besluit” en naar de opgeheven versie van 6 oktober 2006 als “MB2006”. Voor de berekening van de maandelijks gerealiseerde warmte-krachtbesparing en voor de berekening van de relatieve primaire energiebesparing van een warmte-krachtinstallatie zijn andere referentierendementen van toepassing. Voor de duidelijkheid refereert de VREG daarom naar de waarden uit het Ministerieel Besluit, van toepassing voor de berekening van de RPE, als “rendementsreferentiewaarden”. In hoofdstuk 2 van deze mededeling wordt toegelicht hoe voor elke individuele warmtekrachtinstallatie de van toepassing zijnde elektrische en thermische rendementsreferentiewaarden bepaald worden. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van de verschillen tussen het Ministerieel Besluit en het MB2006, en hun concrete impact. Aangezien het Ministerieel Besluit ook van toepassing is voor bestaande warmte-krachtinstallaties met een lopend dossier bij de VREG, wordt in hoofdstuk 4 verduidelijkt welke overgangsregelingen de VREG zal toepassen voor zowel bestaande als nieuwe WKK-dossiers.
2. Bepaling van de rendementsreferentiewaarden Overeenkomstig artikel 6.2.3 van het Energiebesluit kent de VREG alleen warmte-krachtcertificaten toe voor de warmte-krachtbesparing die gerealiseerd werd door gebruik te maken van een warmtekrachtinstallatie die gelegen is in het Vlaamse Gewest, die voldoet aan de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties, vermeld in bijlage I van het Energiebesluit. De minister legt de rendementsreferentiewaarden vast die nodig zijn voor de toepassing van bijlage I, wat concreet is gebeurd via het Ministerieel Besluit. De voorwaarde voor kwalitatieve warmte-krachtinstallaties houdt voor installaties met een geïnstalleerd vermogen vanaf 1 MWe in dat de relatieve primaire energiebesparing (hierna “RPE”) minimaal gelijk is aan 10%. Voor kleinere installaties dient deze groter dan nul te zijn. De RPE wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
1 100% RPE 1 Eη Wη Ref Eη Ref Wη Hierin zijn de volgende symbolen gebruikt:
E
het elektrisch rendement van de warmte-krachtinstallatie;
Ref E
de rendementsreferentiewaarde voor gescheiden elektriciteitsproductie;
W
het thermisch rendement van de warmte-krachtinstallatie;
Ref W
de rendementsreferentiewaarde voor gescheiden warmteproductie;
Pagina 3 van 9
MEDE-2012-3
18/09/2012
In het geval dat een warmte-krachtinstallatie warmte produceert onder verschillende vormen (bijvoorbeeld warm water, stoom, warme lucht bestemd voor droogtoepassingen,…) wordt voor elke vorm een aparte term in de RPE-formule gedefinieerd. Ook voor de eventuele productie van mechanische energie die niet wordt omgezet in elektrische energie, wordt een individuele term gedefinieerd. In het geval dat elektriciteit, mechanische energie en twee vormen van warmte (A en B) geproduceerd worden, wordt de RPE-formule dus de volgende:
1 RPE 1 Wη A WηB Eη Mη Ref Eη Ref Mη Ref Wη A Ref WηB
100%
Hierin zijn de volgende bijkomende symbolen gebruikt:
M
het rendement van de warmte-krachtinstallatie voor de productie van mechanische energie;
Ref M
de rendementsreferentiewaarde voor de gescheiden productie van mechanische energie;
WA
het rendement van de warmte-krachtinstallatie voor de productie van warmte onder vorm A;
Ref WA
de rendementsreferentiewaarde voor de gescheiden productie van warmte onder vorm A;
WB
het rendement van de warmte-krachtinstallatie voor de productie van warmte onder vorm B;
Ref WB
de rendementsreferentiewaarde voor de gescheiden productie van warmte onder vorm B;
Om de RPE te kunnen berekenen moeten een elektrische, eventueel een mechanische en één of meerdere thermische rendementsreferentiewaarden bepaald worden aan de hand van het Ministerieel Besluit, afhankelijk van de karakteristieken van de warmte-krachtinstallatie.
2.1.
Elektrische rendementsreferentiewaarde
De te hanteren elektrische rendementsreferentiewaarde is afhankelijk van de gebruikte brandstof en het constructiejaar van de warmte-krachtinstallatie. Hierop wordt een correctie voor klimaatomstandigheden toegepast, overeenkomstig artikel 3, §1 van het Ministerieel Besluit. Daarnaast dient een correctiefactor voor vermeden netverliezen toegepast te worden, overeenkomstig artikel 3, §2 van het Ministerieel Besluit. Deze laatste is een gewogen gemiddelde van twee factoren, afhankelijk van de spanning van het net waarop de geproduceerde elektriciteit ter plaatse wordt gebruikt en/of geïnjecteerd. De correctie voor klimaatomstandigheden wordt telkens eerst toegepast, en pas daarna de correctie voor vermeden netverliezen, overeenkomstig artikel 3, §3 van het Ministerieel Besluit. Voor een warmte-krachtinstallatie die gebruik maakt van één brandstof, wordt de rendementsreferentiewaarde Ref E volgens de principes in het Ministerieel Besluit berekend aan de hand van de volgende formule.
Pagina 4 van 9
MEDE-2012-3
18/09/2012
Ref Eη Ref EMB Cklimaat N1 γ N2 1 γ Hierin zijn de volgende symbolen gebruikt:
Ref EMB
de constructiejaar- en brandstofafhankelijke elektrische rendementsreferentiewaarde zoals afgelezen uit de tabel in bijlage I van het Ministerieel Besluit;
Cklimaat
de correctie voor klimaatomstandigheden, bepaald overeenkomstig bijlage III van het Ministerieel Besluit;
N1
spanningsafhankelijke correctiefactor voor de vermeden netverliezen voor de elektriciteit die in het net wordt geïnjecteerd, bepaald overeenkomstig bijlage IV van het Ministerieel Besluit;
N2
spanningsafhankelijke correctiefactor voor de vermeden netverliezen voor de elektriciteit die ter plaatse wordt verbruikt, bepaald overeenkomstig bijlage IV van het Ministerieel Besluit;
fractie van de totale netto elektriciteitsproductie die wordt geïnjecteerd in het elektriciteitsnet, bepaald op jaarbasis;
Voor een warmte-krachtinstallatie die gebruik maakt van verschillende brandstoffen, gelden de rendementsreferentiewaarden overeenkomstig het gewogen gemiddelde van de energie-input van de verschillende brandstoffen, zoals bepaald in artikel 6 van het Ministerieel Besluit. Voor een dergelijke warmte-krachtinstallatie wordt de formule dus de volgende:
Ref Eη Ref EMB,B1 f B1 Ref EMB,B2 f B2 ... Cklimaat N1 γ N2 1 γ Hierin zijn de volgende bijkomende symbolen gebruikt:
Ref EMB,B1
de constructiejaar- en brandstofafhankelijke elektrische rendementsreferentiewaarde voor brandstof B1, zoals afgelezen uit de tabel in bijlage I van het Ministerieel Besluit;
fB1
het aandeel van brandstof B1 in het totale brandstofverbruik, berekend op basis van de verbruikte energiehoeveelheden in onderste verbrandingswaarde;
Ref EMB,B2
de constructiejaar- en brandstofafhankelijke elektrische rendementsreferentiewaarde voor brandstof B2, zoals afgelezen uit de tabel in bijlage I van het Ministerieel Besluit;
fB2
het aandeel van brandstof B2 in het totale brandstofverbruik, berekend op basis van de verbruikte energiehoeveelheden in onderste verbrandingswaarde;
Als correctiefactor voor klimaatomstandigheden hanteert de VREG consequent dezelfde waarde voor alle warmte-krachtinstallaties gelegen in het Vlaams Gewest. Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde jaarlijkse buitentemperatuur van het KMI-weerstation te Ukkel, namelijk 9,7°C. Volgens de berekeningsprocedure in bijlage III van het Ministerieel Besluit dient de elektrische rendementsreferentiewaarde verhoogd te worden met 0,1 procentpunt voor elke graad waarmee de gemiddelde jaartemperatuur onder de 15°C blijft. De factor Cklimaat is dus steeds gelijk aan 0,5%.
Pagina 5 van 9
MEDE-2012-3
2.2.
18/09/2012
Mechanische rendementsreferentiewaarde
In het geval dat mechanische energie die niet wordt omgezet in elektrische energie wordt geproduceerd, wordt de rendementsreferentiewaarde gelijk gesteld aan 52%, overeenkomstig artikel 7, eerste lid van het Ministerieel Besluit.
2.3.
Thermische rendementsreferentiewaarde
Bij de berekening van de RPE wordt voor elke vorm van warmte die door de WKK wordt geproduceerd een individuele rendementsreferentiewaarde vastgelegd. Deze waarden zijn brandstofafhankelijk, en zijn te bepalen aan de hand van de tabel in bijlage II van het Ministerieel Besluit. Naast deze tabel liggen nog enkele niet-brandstofafhankelijke waarden vast, overeenkomstig artikel 7, tweede lid van het Ministerieel Besluit: -
hete lucht voor droogtoepassingen op een temperatuur < 250°C: 93% niet in het Ministerieel Besluit vermelde media (bijvoorbeeld warme lucht die niet voor droogtoepassingen bestemd is): 85%
Als de warmte-krachtinstallatie gebruik maakt van verschillende brandstoffen, gelden de rendementsreferentiewaarden overeenkomstig het gewogen gemiddelde van de energie-input van de verschillende brandstoffen, overeenkomstig artikel 6 van het Ministerieel Besluit.
2.4.
Referentieperformantiecoëfficiënt voor de productie van koude
Mogelijk wordt een deel van de warmte geproduceerd in een warmte-krachtinstallatie gebruikt voor de opwekking van koude in een absorptiekoelmachine. Aangezien in dit geval drie energiestromen worden geproduceerd (elektriciteit, warmte en koude), wordt gesproken van trigeneratie. De hoeveelheid energie die aan het te koelen medium wordt onttrokken, wordt beschouwd als de geleverde nuttige koude. Om de primaire energiebesparing ten gevolge van deze koudeproductie te berekenen, wordt de referentieperformantiecoëfficiënt (Ref WK) voor de gescheiden productie van koude gehanteerd. Deze is gelijk aan 500%, zoals vastgelegd in artikel 7, derde lid van het Ministerieel Besluit. De volgende figuren verduidelijken hoe de vergelijking tussen de WKK en de gescheiden opwekking in de praktijk moet worden toegepast. Op de eerste figuur wordt een WKK getoond die een netto hoeveelheid elektrische energie E, warmte QW en koude QK produceert op basis van een hoeveelheid brandstof F. De koude wordt opgewekt door middel van absorptiekoeling, waarbij een deel van de warmte opgewekt door de WKK wordt gebruikt.
De tweede figuur toont de situatie met gescheiden opwekking van dezelfde energiestromen, die wordt gebruikt om de door de WKK geleverde primaire energiebesparing te berekenen.
Pagina 6 van 9
MEDE-2012-3
18/09/2012
De waarde Ref WK drukt uit hoeveel koude kan geproduceerd worden per eenheid aangewende elektrische energie. Om de werkelijke rendementsreferentiewaarde voor de aanmaak van koude op basis van een primaire energiebron te berekenen, moet de performantiecoëfficiënt bijgevolg nog vermenigvuldigd worden met het rendement van de elektrische referentie-installatie. De RPE en de WKB voor de installatie in de bovenstaande figuur worden dus als volgt berekend.
1 100% RPE 1 WηW WηK Eη Ref Eη Ref WηW Ref Eη Ref WηK
3. Aanpassingen ten opzichte van het MB2006 In het Ministerieel Besluit zijn enkele zaken aangepast ten opzichte van het MB2006, wat ook wijzigingen in het behandelingskader van de VREG met zich meebrengt, zoals hieronder toegelicht.
3.1.
Rendementsreferentiewaarden stoomproductie
In het MB2006 werden de rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden opwekking van warmte onder de vorm van stoom bepaald als de waarde voor warm water verminderd met 5 procentpunten. Dit volgens Annex II van het “Besluit van de Commissie van 21 december 2006 tot vaststelling van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte in toepassing van Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad”. Het gevolg daarvan, nog steeds volgens bovenvermeld Besluit, was dat het retourcondensaat afkomstig van de warmtetoepassing, het aangevoerde voedingswater en de thermische hulpvoorzieningen voor de stoomproductie afgetrokken dienden te worden van de bruto geproduceerde stoom ter bepaling van de netto geleverde nuttige warmte. In het Ministerieel Besluit werden de rendementsreferentiewaarden voor de productie van warmte onder de vorm van stoom gelijk gesteld aan deze voor warm water. Dit impliceert dat het retourcondensaat en het aangevoerde voedingswater niet langer afgetrokken dienen te worden van de geleverde stoom, en dat de thermische hulpvoorzieningen die louter voor de stoomproductie dienen wel in aanmerking kunnen komen als nuttige warmtetoepassing. De warmte-inhoud van de bruto geleverde stoom wordt berekend ten opzichte van water in een referentietoestand met absolute druk 1 atm en temperatuur 9,7°C.
Pagina 7 van 9
MEDE-2012-3
18/09/2012
Deze berekeningsmethode geldt eveneens voor maandelijkse berekening van de warmte-krachtbesparing geleverd door kwalitatieve warmte-krachtinstallaties die stoom produceren en onder artikel 1 van het Ministerieel Besluit vallen, zoals toegelicht in hoofdstuk 3.2 van deze mededeling.
3.2.
Wijziging referentierendement stoomproductie in het Energiebesluit
Artikel 1 van het Ministerieel Besluit stelt het volgende: “In afwijking van artikel 6.2.10, §7 van het Energiebesluit van 19 november 2010 wordt voor installaties met datum van indienstneming vanaf de inwerkingtreding van dit besluit en waarvoor nog geen aanvraagdossier bij de VREG werd ingediend het thermisch rendement van de referentie-installatie gelijkgesteld aan 90% in geval van een warmte-krachtinstallatie die haar warmte afstaat in de vorm van stoom.” Het thermisch referentierendement voor de aanmaak van stoom, van toepassing voor de berekening van de maandelijks geleverde warmte-krachtbesparing, wordt door dit artikel dus gewijzigd van 85% naar 90%. Dit geldt enkel voor installaties met een datum van indienstneming vanaf 18 juni 2012, waarvoor op 18 juni 2012 nog geen aanvraag tot toekenning van warmte-krachtcertificaten bij de VREG werd ingediend. Het gevolg van dit artikel is dat de hoeveelheid geleverde nuttige warmte onder de vorm van stoom dient berekend te worden volgens de methode toegelicht in hoofdstuk 3.1.
3.3.
Constructiejaar bij ingrijpende wijziging
Overeenkomstig artikel 5 van het Ministerieel Besluit wordt in het geval van een renovatie van een bestaande warmte-krachtinstallatie waarbij de renovatiekost meer dan 50% van de investeringskost voor een vergelijkbare nieuwe warmte-krachtinstallatie bedraagt, of bij een ingrijpende wijziging van een warmte-krachtinstallatie, het constructiejaar van de volledige installatie gelijk gesteld aan het kalenderjaar van de eerste elektriciteitsproductie door de gerenoveerde installatie. Dit is een uitbreiding van een gelijkaardig artikel in het MB2006, waar dit enkel gold voor renovaties van bestaande warmte-krachtinstallaties.
3.4.
Rendementsreferentiewaarden elektriciteitsproductie
In de tabel met elektrische rendementsreferentiewaarden in bijlage I van het Ministerieel Besluit zijn de waarden voor installaties met een constructiejaar vanaf 2012 tot en met 2015 opgenomen. Deze zijn gelijk aan de waarden voor de periode 2006-2011, en hebben bijgevolg geen invloed op het behandelingskader van de VREG. De correctiefactor voor vermeden netverliezen is vanaf de datum van inwerkingtreding van het Ministerieel Besluit ook van toepassing voor warmte-krachtinstallaties die houtbrandstoffen, houtafval of biogas verbruiken. De factor voor klimaatcorrectie is vanaf deze zelfde datum ook van toepassing voor warmte-krachtinstallaties gebaseerd op brandstofceltechnologie. Hoe met deze datum van inwerkingtreding wordt omgegaan, wordt verduidelijkt in hoofdstuk 4 van deze mededeling.
Pagina 8 van 9
MEDE-2012-3
3.5.
18/09/2012
Brandstofcategorieën
Voor toepassing van bijlagen I en II van het Ministerieel Besluit worden alle brandstoffen onderverdeeld in verschillende categorieën. De categorie “houtbrandstoffen en houtafval” uit het MB2006 werd in het Ministerieel Besluit beperkt tot “houtbrandstoffen”. Houtafval wordt bijgevolg ingedeeld onder de categorie “vast biologisch afbreekbaar (stads)afval”. Overeenkomstig artikel 6.2.2, §1, tweede lid, 5° van het Energiebesluit bestaat een aanvraagdossier voor warmte-krachtinstallaties waarin afvalstoffen worden aangewend onder meer uit een correct en volledig ingevuld inlichtingenformulier met betrekking tot de verwerking van de afvalstoffen, waarvan het model wordt bepaald door de OVAM. Voor het al dan niet classificeren van een houtstroom als biologisch afbreekbaar afval, zal de VREG zich dan ook baseren op dit ingevuld formulier en het advies van de OVAM.
4. Overgangsmaatregelen Artikel 1 van het Ministerieel Besluit wijzigt het referentierendement voor stoomproductie in het Energiebesluit naar 90%, enkel voor warmte-krachtinstallaties in dienst genomen vanaf de inwerkingtreding van het Ministerieel Besluit, waarvoor op deze datum nog geen aanvraagdossier bij de VREG werd ingediend. De VREG brengt voor deze laatste voorwaarde zowel principiële als volledige aanvraagdossiers in rekening. Gezien de duidelijke formulering van dit artikel zijn bijkomende overgangsmaatregelen niet van toepassing. Voor de overige bepalingen in het Ministerieel Besluit zal de VREG een gelijkaardige regeling toepassen. Voor alle lopende dossiers zal de VREG het MB2006 blijven toepassen, tenzij de certificaatgerechtigde schriftelijk om de toepassing van het Ministerieel Besluit verzoekt. Met „lopende dossiers‟ worden alle dossiers met een datum van indienstneming of een datum van indiening van de (principiële) aanvraag voor 18 juni 2012 bedoeld. Alle overige dossiers worden volgens het Ministerieel Besluit behandeld. Wanneer de certificaatgerechtigde om toepassing van het Ministerieel Besluit verzoekt, wordt dit retroactief toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding, met name 18 juni 2012. Er wordt dus een correctie op maandelijkse berekening van de RPE en op het aantal toegekende warmtekrachtcertificaten uitgevoerd vanaf de maand juni 2012, indien van toepassing.
Pagina 9 van 9