Universiteit Gent Faculteit economie en Bedrijfskunde Academiejaar 2007-2008
De vloek der natuurlijke rijkdommen: toegepast op Myanmar Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Bedrijfseconomie Toon PROOST onder leiding van
Prof. Dr. K Schoors
1
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Toon Proost
2
Dankwoord Bij het beëindigen van dit eindwerk, laat ik de gelegenheid niet liggen om enkele mensen te bedanken voor hun bijdrage en steun. Vooreerst wens ik prof. dr. Koen Schoors te bedanken voor de vriendelijke bijstand en nuttige informatie die het mij mogelijk maakten om dit eindwerk tot een goed einde te brengen. Meerdere discussies verschaften mij het nodige inzicht over dit boeiende onderwerp. Mijn onmetelijke dank gaat ook uit naar mijn ouders, familie, huisgenoten en vrienden, zonder wiens onvoorwaardelijke steun en aanmoedegingen dit een onmogelijke opdracht zou zijn geweest.
3
De vloek der natuurlijke rijkdommen: toegepast op Myanmar Inleiding
1
A. De vloek der natuurlijke rijkdommen 1. Verklaring van het begrip resource curse
4
2. De theorie van de resource curse
6
3. Verklaringsmodellen
8
1. Morele verklaring (Bodin)
9
2. Achteruitgang ruilvoorwaarden (Prebisch)
9
3. Dutch disease
12
4. Rent seeking
17
5. Conflicten
18
5. Institutionele structuren
21
B. Birma (Myanmar) 1. Politieke en geografische situering
30
2. Natuurlijke rijkdommen in Myanmar
34
3. Belangrijkste redenen van de vloek der natuurlijke rijkdommen
36
Besluit
42
Referenties
44
Bijlagen
I-VI
4
Inleiding Landen die kunnen beschikken over een veelheid aan natuurlijke rijkdommen zouden economisch gezien beter moeten presteren dan landen die deze grondstoffen niet bezitten. Dit lijkt heel logisch: grondstoffen zijn noodzakelijk voor de uitbouw van een industrie, voor de voedsel- en voor de energievoorziening van een land. Landen die niet kunnen beschikken over deze natuurlijke rijkdommen zijn genoodzaakt om deze grondstoffen aan te kopen op de internationale markt. Deze invoer kost niet alleen veel geld maar zorgt er ook voor dat het land afhankelijk wordt van andere landen in de voorziening van zijn basisbehoeften. Deze afhankelijkheid kan gevaarlijk zijn bij toekomstige internationale geschillen. Europese landen zijn nu bijvoorbeeld erg afhankelijk van Rusland voor hun energie. In januari 2006 dreigde Rusland geen gas meer te leveren aan Oekraïne en in januari 2007 was dat het geval in WitRusland. In beide gevallen wilde Moskou de prijzen voor levering verviervoudigden, terwijl Wit-Rusland en Oekraïne weigerden te betalen. Door de crisis werd ook de doorvoer van gas naar West-Europa bedreigd. Het is nu juist één van de verrassende eigenschappen van de moderne economische groei dat landen die kunnen beschikken over veel natuurlijke rijkdommen niet automatisch sneller groeien dan landen met minder of geen natuurlijke rijkdommen. Sterker nog, empirisch onderzoek1 wijst uit dat natuurlijke rijkdommen veleer een vloek zijn dan een zegen. Deze merkwaardigheid is geen nieuw gegeven in de economische geschiedenis. Reeds in de zeventiende eeuw zagen we dat Nederland, met weinig natuurlijke rijkdommen, het economisch gezien beter deed dan Spanje, ondanks de overvloed aan goud en zilver komende van de Spaanse kolonies uit de Nieuwe Wereld. In de negentiende en twintigste eeuw waren er landen zoals Zwitserland en Japan die aanzienlijk beter presteerden dan het grondstofrijke Rusland. Ook de laatste dertig jaren merken we dat werelds beste presterende en nieuw geïndustrialiseerde economieën in het oosten van Azië te situeren zijn: Korea, Taiwan, Hongkong en Singapore2. Deze landen beschikken niet of over heel weinig natuurlijke rijkdommen. Terwijl veel landen met een overvloed aan natuurlijke rijkdommen, landen die hoofdzakelijk afhnkelijk waren van de export van olie, failliet zijn gegaan. Als voorbeelden gelden hier: Mexico, Nigeria en Venezuela. 1 2
Sachs en Warner (1995) Van Liederkerke (2005), Sachs en Warner (1997)
1
De negatieve link tussen een overvloed aan natuurlijke rijkdommen en economische groei lijkt op het eerste zicht een paradoxaal gegeven. Aangezien natuurlijke rijkdommen een positieve invloed hebben op het Bruto Nationaal Product (BNP) van een land en de koopkracht van zijn inwoners, zou men verwachten dat ze de graad van investering en bijgevolg de economische groei op eenzelfde wijze beïnvloeden3. In de late negentiende eeuw waren steenkool en ijzer een conditio sine qua non voor de ontwikkeling van de staalindustrie in een land. Dit is de reden waarom landen zoals Groot-Brittannië, Duitsland en de Verenigde Staten een snelle economische ontwikkeling kenden rond die periode. Door dalende transportkosten is de aanwezigheid van deze grondstoffen bijlange niet meer zo bepalend de dag van vandaag. Japan en Korea zijn er bijvoorbeeld in geslaagd om, ondanks hun volledige afhankelijkheid van invoer van ijzererts, staalproducenten van wereldklasse te worden. Hoewel natuurlijke rijkdommen geen beslissend voordeel meer vormen voor economische groei, is het toch verassend vast te stellen dat ze in vele gevallen nadelig zouden zijn voor de economie. Rust er dan echt een vloek op natuurlijke rijkdommen? Onder natuurlijke rijkdommen vallen grondstoffen zoals olie, gas, edelstenen en mineralen. Maar ook landbouw is een belangrijk onderdeel. Met natuurlijke rijkdommen bedoelen we zowat alles wat men kan vinden op en in de aardbodem waarop wij leven. Om de paradox omtrent de natuurlijke rijkdommen te verstaan, is het misschien best eerst aan te duiden wat natuurlijke rijkdommen onderscheid van andere soorten van rijkdom. Het belangrijkste verschil ligt in het feit dat natuurlijke rijkdommen, in tegenstelling tot andere soorten van rijkdom, niet geproduceerd maar enkel ontgonnen dienen te worden. Aangezien het geen resultaat is van een productieproces kan de exploitatie van natuurlijke rijkdommen plaats vinden in een land onafhankelijk van andere economische processen4. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen hernieuwbare en niet-hernieuwbare natuurlijke rijkdommen. De bekendste voorbeelden van niet-hernieuwbare natuurlijke rijkdommen zijn olie, gas en steenkool. Bekeken vanuit een economisch aspect, kan men natuurlijke rijkdommen beter beschouwen als een soort activa dan een bron van inkomsten. Grondstoffen zijn het resultaat van een natuurlijk proces dat zich gedurende miljoenen jaren in de aardbodem afspeelt. Het probleem met deze grondstoffen ligt in het feit dat wij deze bronnen sneller opgebruiken dan de aarde ze kan reproduceren. Door de hoge verbruiksgraad 3 4
Sachs and Warner (1997) Humphreys, Sachs en Stiglitz (2007)
2
van deze fossiele brandstoffen ontstaat er schaarste. Zoals elke basiscursus economie ons leert leidt schaarste tot een verhoging van de prijzen (werking prijsmechanisme beïnvloedt door vraag en aanbod). Dit is wat we momenteel zien gebeuren met de prijs van ruwe olie. Begin dit jaar overschreed de prijs van een vat ruwe olie voor het eerst in de geschiedenis de kaap van 100 dollar. En het ziet er niet naar uit dat de prijzen niet zullen dalen in de toekomst5. Enkele voorbeelden van hernieuwbare natuurlijke rijkdommen zijn de vispopulatie in de zee en tropisch hout, maar ook alle gewassen die onze boeren op hun landbouwgronden cultiveren. Deze soort van grondstoffen vernieuwen zichzelf veel sneller, maar ook hier rijst het probleem van het nog snellere en stijgende verbruik. Ook zij worden dus schaarser met alle gevolgen vandien. De problemen omtrent schaarste en stijgende prijzen beginnen zich al wereldwijd te manifesteren. In april van dit jaar vielen er al vijf doden bij voedselrellen in Haïti. Twee maanden eerder telde men veertig doden bij een gelijkaardige opstand in Kameroen. Ook in Egypte, Indonesië, de Filippijnen, Pakistan, Marokko, Mauritanië, Mozambique, Senegal, Ivoorkust en Jemen zijn er betogingen, stakingen en vaak gewelddadige confrontaties met de ordediensten. De wereldvoorraad van graan krimpt en de prijzen van maïs en rijst schieten de hoogte in. In deze scriptie wordt onderzocht hoe de vloek der natuurlijke rijkdommen tot uiting komt. Dit doen we aan de hand van de bevindingen van verschillende auteurs. In het eerste deel beginnen we met de verklaring van het begrip resource curse. Nadat we de theorie omtrent de vloek hebben uiteengezet gaan we verder met de bespreking van de eventuele redenen die aan de oorsprong liggen van het probleem. De bespreking van de verschillende redenen kunnen we beschouwen als een schets van de oorzaken die de mensheid de afgelopen eeuw naar voren heeft gebracht om de resource curse te verklaren. In het tweede deel gaan we de resource curse onderzoeken in één welbepaald land, nl. Myanmar. Als we kijken naar de grote hoeveelheden natuurlijke rijkdommen zou Myanmar één van de succesrijkste landen van zijn regio moeten zijn. Economische indicatoren geven een ander beeld. We starten met een een geografische en politieke situering van het land. Ook een schets van de aanwezige natuurlijke rijkdommen kan in een dergelijke analyse niet ontbreken. In puntje 3 van deel 2 trachten we de slechte economische prestaties van dit land te verklaren aan de hand van de vloek der natuurlijke rijkdommen. Hiervoor gaan we de prestaties van Myanmar vergelijken met zijn belangrijkste buurlanden. 5
Volgens bepaalde bronnen zal de prijs van een vat ruwe olie met 12 % per jaar stijgen tot 300 US dollar per vat (DS online 15 mei 2008)
3
Deel 1. De vloek der natuurlijke rijkdommen: afbakening 1. Verklaring van het begrip resource curse Normaal gesproken zouden natuurlijke rijkdommen een stimulans moeten zijn voor een economie. Dit klinkt logisch aangezien ze een relatief gemakkelijke bron van inkomsten betekenen voor een land. Ze brengen veel geld op terwijl ze vrij goedkoop te exploiteren zijn. Bijgevolg is er een zeer grote winstmarge op de grondstoffen. Kijken we bijvoorbeeld naar de exploitatie van olie. Vooraleer men kan beginnen met de ontginning ervan moeten er weliswaar investeringen gebeuren. Deze hebben vooral betrekking op het lokaliseren van de olievelden, het opbouwen van extractieapparatuur en het aanleggen van pijpleidingen voor het vervoer van de ontgonnen olie. Maar eenmaal deze investeringen gebeurd zijn, zullen deze kosten snel terugverdiend zijn. De hedendaagse trend van stijgende olieprijzen vergroten de winstmarges alleen maar. Een ander voorbeeld betreft goudwinning. Hier zijn de basisinvesteringen, eenvoudig voorgesteld, zelfs nog veel lager. Een pikhouweel en een paar goedkope arbeidskrachten volstaan om tot exploitatie over te gaan. En ook hier ligt het rendement zeer hoog. Deze twee voorbeelden, die gelden als illustratie, doen vermoeden dat de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen in een land de welvaart verhogen. We constateren echter dat vele landen die over een grote hoeveelheden natuurlijke rijkdommen beschikken, economisch gezien slechter presteren dan landen die niet beschikken over deze rijkdommen. De omgekeerde band tussen natuurlijke rijkdommen en economische groei is zeker geen wetmatigheid. Er bestaan uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld Noorwegen dat zijn plotse olierijkdom erg positief aangewend heeft. Sachs en Warner6 tonen in hun onderzoek aan dat voor een groep van 97 (ontwikkelings)landen geldt dat er gemiddeld genomen een duidelijke negatieve band aanwezig is tussen de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen en economische groei7. In de inleiding werden al enkele voorbeelden gegeven uit het verleden en het heden. Hoe komt dit, waar ligt de oorsprong van het probleem, hoe kunnen we dit alles verklaren?
6 7
Sachs en Warner (1995) Van Liederkerke (2005)
4
Het fenomeen dat we hier boven hebben beschreven en we verder in deze scriptie uitgebreid gaan behandelen wordt meestal aangeduid met de benaming ‘resource curse’. Vrij vertaalt als de vloek der natuurlijke rijkdommen. De term wordt gebruikt om de paradox aan te duiden dat landen met een veelheid aan natuurlijke rijkdommen de neiging hebben tot een lagere economische groei dan landen zonder deze natuurlijke rijkdommen. Een andere benaming hiervoor is de ‘paradox of plenty’8. De vloek der natuurlijke rijkdommen is empirisch aangetoond en geanalyseerd in een aantal recente studies. Deze studies9 verschenen op het einde van de 20ste eeuw. Op het moment dat de bewijzen over de slechte prestaties van landen met overvloedige natuurlijke rijkdommen duidelijk naar voren kwamen. Deze auteurs hebben het dan vooral over de bevindingen tijdens de periode na de tweede wereldoorlog. Op het intellectuele niveau kwam deze kwestie naar voren als een belangrijk internationaal probleem tijdens het interbellum in LatijnsAmerika, nadat vele Latijns-Amerikaanse economieën te lijden hadden onder de globale malaise van de prijzen van consumptiegoederen10. Maar we moeten wel duidelijk melden dat gedurende deze periode en de periode onmiddellijk na de tweede wereldoorlog, het scepticism omtrent economieën die hoofdzakelijk afhankelijk zijn van de uitvoer van natuurlijke rijkdommen gebaseerd was op voorspellingen van een daling van de prijzen van primaire goederen (waartoe deze grondstoffen behoren). Wat de studies gebaseerd op de naoorlogse ervaring naar voor brachten is dat de vloek der natuurlijke rijkdommen een aantoonbaar empirisch feit is, zelfs na de controle van evoluties in de prijzen van consumptiegoederen11. Vele onderzoekers hebben deze problemen reeds beschreven in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, maar de eersten die een echte negatieve correlatie bespraken tussen natuurlijke rijkdommen en economische groei waren Sachs en Warner12. Gebaseerd op de bevindingen van deze auteurs ontstond een uitgebreide literatuur die we in deze scriptie verder zullen bespreken.
8
J. Jay Park, 2007 vb.: Gelb (1988), Auty (1990), Sachs and Warner (1995, 1999) and Gylvason et al. (1999) 10 Prebisch (1950) en Singer (1950) 11 Sachs en Warner (2001) 12 Sachs en Warner (1995) 9
5
2. De theorie van de resource curse Alhoewel Klassieke economisten begin negentiende eeuw hun zorgen uitten dat natuurlijke rijkdommen een limiet konden vormen voor de per capita groei van het bruto buitenlands product, was de overheersende opvatting om natuurlijke rijkdommen te bekijken als minder belangrijk voor economische groei dan kapitaal en arbeid. Zij geloofden dat een verhoogd kapitaal en technologische ontwikkeling konden voorkomen dat natuurlijke rijkdommen de globale economische groei zouden beperken13. Natuurlijke rijkdommen waren dan ook van weinig belang in de groeimodellen die naar voor werden gebracht in het midden van de 20ste eeuw14. Rond die periode waren er wel twee auteurs, nl. Raul Prebisch en Hans Singer, die beweerden dat landen die in grote mate afhangkelijk waren van export van grondstoffen geconfronteerd zouden worden met een trage groei van de vraag en een achteruitgang van de ruilvoorwaarden15. Voor de ontwikkeling van een echte theorie omtrent de resource curse is het echter wachten tot het einde van de vorige eeuw. Empirisch onderzoek gaf aanleiding tot onderstaande grafiek. Figuur 1. Groei en de veelheid aan natuurlijke rijkdommen16
13
Auty (2007) Sachs en Warner (1995) 15 Mehlum, Moene en Torvik (2006a) 16 Oomes en Kalcheva (2007) 14
6
In hun bekende paper tonen Sachs en Warner17 aan dat er een duidelijke negatieve relatie bestaat tussen de reële groei van het BBP per capita en het aandeel van de export van natuurlijke rijkdommen in het BBP. Dit doen ze aan de hand van een steekproef van 97 (ontwikkelings)landen gedurende de periode 1970-1989. Deze negatieve relatie is geïllustreerd in figuur 1, welke een herhaling is van de grafiek van Sachs en Warner, uitgebreid tot de periode 1970-200018. De figuur op de vorige pagina toont ons de gemiddelde economische groei op jaarbasis tussen 1970 en 2000 tegenover de mate van afhankelijkheid van natuurlijke rijkdommen. In de figuur zijn enkel de landen opgenomen waarvan het bruto binnenlandse product (BBP) voor meer dan 10% afhankelijk is van de export van natuurlijke rijkdommen. Deze landen, of specifieker hun respectievelijke procentuele groei, worden op de figuur voorgesteld door de bolletjes. De rechte stelt daarentegen de gemiddelde economische groei voor. We merken op dat deze een negatieve richtingscoëfficiënt heeft, wat een negatieve relatie impliceert tussen de twee gekozen afhankelijkheden. Hieruit kunnen we afleiden dat hoe meer de economie steunt op de export van natuurlijke rijkdommen, hoe waarschijnlijker het is dat het land een lagere, misschien zelfs negatieve, economische groei kent. De figuur laat ons duidelijk zien dat geen van de landen met een grote overvloed aan natuurlijke rijkdommen in 1970 een snelle groei kende tijdens de dertig jaar die volgde. Alle landen die qua export voor meer dan 40 % afhingen van natuurlijke rijkdommen kenden geen groei of zelfs een inkrimping van het BBP per capita. Het merendeel van de landen die dan toch een snelle economische groei kenden, begonnen de periode zonder kennis van aanwezigheid van deze natuurlijke rijkdommen. De uitzondering op deze algemene tendens waren Mauritius, Maleisië en IJsland19. Zoals figuur 1 laat zien, waren dit de enige uitzonderingen, maar dit laat ons toch zien dat de resource curse geen absoluut gegeven is. Er zijn manieren om aan de vloek te ontsnappen. Deze zullen verder in de scriptie duidelijk naar voren komen. In een later werk tonen Sachs en Warner aan dat de negatieve relatie standhoud na de controle van de weggelaten variabelen, die een vertraagde groei kunnen veroorzaken. Daarom concluderen zij dat de vloek der natuurlijke rijkdommen geen statistisch waanidee dat volgt, bijvoorbeeld, uit het feit dat de ontginning van natuurlijke rijkdommen de enige overlevende
17
Sachs en Warner (1995, 1997, 2001) Oomes en Kalcheva (2007) 19 Sachs en Warner (2001) 18
7
sector is in landen die trager groeiden door andere redenen. Gelijkaardig empirisch onderzoek vinden we terug bij Gylfason.20 In een later werk21 ontdekt hij dat de afhankelijkheid van natuurlijke rijkdommen negatief gecorreleerd is met handel, buiten- en binnenlandse investeringen, gelijkheid, politieke vrijheid, onderwijs en financiële schuld. We moeten ook nog duiden op het gevaar van misinterpretatie van de actuele economische groei. Dit komt doordat men geen rekening houdt met verminderingen van de voorraad aan natuurlijke rijkdommen. De discrepantie tussen groei in productie en groei van het BBP kan substantieel zijn in landen die in grote mate afhangen van de ontginning van grondstoffen. We kunnen ons dan de vraag stellen wat de oorzaak is van de economische groei? Is de groei een gevolg van een uitbreiding van industriële activiteiten of louter een gevolg van een productiestijging in de ontginningssector? Bijgevolg kunnen de beleidsanalyses die gebaseerd zijn op de gerapporteerde groeiverhoudingen misleidend zijn. De berekening van het nationale inkomen kan, door gebruik te maken van relatief gemakkelijke boekhoudtechnieken, aangepast worden zodat ze rekening houden met de ontginning. Methodes die rekening houden met de uitputting van natuurlijke rijkdommen zijn gebaseerd op het principe dat het verlies in waarde van de natuurlijke reserves tussen twee periodes afgetrokken dient te worden van de waarde van nationale productie22. 3. Enkele verklaringen van de resource curse Sinds de ontdekking van het bestaan van een eventuele vloek der natuurlijke rijkdommen, zijn verschillende verklaringen gesuggereerd om de negatieve relatie tussen natuurlijke rijkdommen en economische groei te verklaren. In deze sectie wordt een oppervlakkig overzicht gegeven van de verschillende strekkingen die getracht hebben de redenen voor de vloek aan te duiden. We beperken ons hier ook tot de belangrijkste redenen. Een volledig overzicht zou ons hier te ver leiden, rekening houdend met een beperking van de lengte van dit werkstuk. Terwijl het eerste model eerder filosofisch van aard is, hebben de daaropvolgende modellen een uitdrukkelijk economisch karakter. Het model dat het belang van een degelijke institutionele structuur benadrukt is dan weer politiek–economisch van aard. Bij deze modellen speelt de invloed van de overheid een belangrijke rol in de uitkomst van de resource curse 20
Gylfason en andere (1999) Gylfason (2004) 22 Winter-Nelson (1995) 21
8
1. Morele verklaring (Bodin) Volgens één van de eerste verklaringen is het een sociaal fenomeen: gemakkelijke rijkdom maakt lui. Dit is wat de zestiende-eeuwse filosoof Jean Bodin bedoelde toen hij in zijn Six Livres de la République noteerde: ‘Les hommes du pais gras et fertile font ordinairement poltrons et couards; au contraire la stérilité du pais rend les hommes sobres par nécessité et conséquemment soigneux, vigilants et industrieux’.23 Jean Bodin schreef deze uitspraak ruim 430 jaar geleden maar ze is nog steeds zeer accuraat. Van nature is de mens lui, als we niet moeten werken doen we het ook niet. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen, maar voor de overgrote meerderheid van de bevolking geldt deze uitspraak wel. Indien natuurlijke rijkdommen voldoende middelen verschaffen om het voortbestaan van een groep mensen te verzekeren, waarom zou deze groep dan nog moeite doen om additionele middelen te verkrijgen waar ze toch niets mee is. Als er dan nadien problemen ontstaan bij de ontginning van deze grondstoffen, of ze geraken uitgeput, kan dit het voortbestaan van deze groep in gevaar brengen. Stel je daarentegen een groep mensen voor die niet beschikken over een veelheid aan natuurlijke rijkdommen. Zij waren vanaf het begin verplicht om manieren te vinden om hun voortbestaan te verzekeren. Zij begonnen het land te bewerken, om op hun manier in de basisnoden te voorzien. Door inventief te werk te gaan zullen zij niet enkel betere technieken ontwikkelen om in hun middelen te voorzien, tevens zullen ze adequater kunnen reageren op problemen die zich voordoen. Waardoor het waarschijnlijker is dat deze tweede groep welvarender gaat zijn in de toekomst dan de eerste ‘luie’ groep. 2. Achteruitgang ruilvoorwaarden (Prebisch-Singer thesis) De Prebisch-Singer theorie, ook soms aangeduid als de doctrine van de ongelijke ruil24, stelt dat de netto ruilvoorwaarden tussen primaire producten (ruwe materialen) en geproduceerde producten onderwerp zijn van een neerwaartse trend op lange termijn. De theorie suggereert dat landen die primaire goederen exporteren (zoals de meeste ontwikkelingslanden) daarvoor in ruil steeds minder en minder geproduceerde goederen kunnen invoeren. De publicatiedatums van de eerste twee werken die de theorie uiteen zette waren nagenoeg simultaan. In mei 1950 werd de Engelse versie van “The Economic Development of Latin America and Its Principle Problems”, door Raul Prebisch , gepubliceerd onder het logo van
23 24
Bodin (1576) Love (1980)
9
de Verenigde Naties. In dezelfde maand publiceerde Hans Singer een artikel, “The Distortion of Gains between Investing and Borrowing Countries”, in American Economic Review. Een algemeen aanvaarde verklaring voor het fenomeen is de observatie dat de inkomenselasticiteit van de vraag naar geproduceerde goederen groter is dan deze voor primaire goederen, vooral als we de inkomenselasticiteit van de vraag naar voedsel bekijken. Dit verschil in inkomenselasticiteit zorgt ervoor dat de vraag naar geproduceerde goederen sneller zal toenemen dan de vraag naar primaire goederen, wanneer het gemiddelde per capita inkomen verhoogt. Prebisch en Singer identificeerden twee types van negatieve effecten op de ruilvoorwaarden van primaire goederen. Het eerste effect ontstaat door de systematische verschillen in institutionele eigenschappen van beide product- en factormarkten, zoals de kostprijsplus prijszettingmethode en het ontstaan van arbeidsvakbonden in de industrie. Een andere negatieve invloed komt van technologische vooruitgang. Zowel van de asymmetrische verdeling van zijn vruchten als van zijn asymmetrische impact op de toekomstige vraag, voordelig voor de industrie terwijl ze onvoordelige is voor de landbouw25. Recent onderzoek stelt dat deze twee effecten sterk hebben gespeeld in de veertig jaar na de tweede wereldoorlog, en dat ze inderdaad zwaarder doorwogen dan de positieve invloed op de ruilvoorwaarden van primaire producten komende van kapitaal accumulatie en de groei van industriële productie. Deze bijzondere studie suggereerde dat de economische mechanismen die ongunstig werken voor primaire goederen, welke zijn gespecificeerd door Prebisch en Singer, een belangrijke impact hadden, niettegenstaande dat de achteruitgang van de ruilvoorwaarden van primaire producenten als klein werd bevonden, rond 1 percent per jaar26. Volgens bepaalde auteurs moet er belang worden gehecht aan deze theorie, omdat ze stelt dat het de structuur van de markt is, die verantwoordelijk is voor het ontstaan van de ongelijkheid in
het
economisch
systeem.
Deze
visie
is
een
interessant
afspinsel
van
de
afhankelijkheidstheorie, volgens dewelke machtsverschillen, in de relatie tussen ‘kern’ en ‘periferie’ staten, als hoofdoorzaak gezien kunnen worden voor de economische en politieke ongelijkheid in de internationale orde. Bijgevolg genoot de Singer-Prebisch theorie een grote populariteit gedurende de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, vooral bij neomarxistische ontwikkelingseconomen. 25 26
Toye en Toye (2003) Bloch en Sapsford (1997)
10
Hoewel de theorie tegenwoordig helemaal uit de mode is geraakt vond recent onderzoek toch empirische steun
voor
de
Singer-Prebisch
theorie.
José
Antonio
Ocampo,
een
verantwoordelijke van de dienst economische en sociale zaken bij de Verenigde Naties, stelde dat een verslechtering van de ruilvoorwaarden voor primaire producten eerder onderbroken dan gradueel gebeurt. Volgens hem kende de ruilvoorwaarden en sterke verslechtering gedurende de jaren twintig en dertig van vorige eeuw, telkens gevolgd door periodes van stabiliteit27. Het blijvende belang van de Prebisch-Singer theorie ligt niet enkel in het feit dat, behoudens belangrijke wijzigingen in de structuur van de wereldeconomie, de winsten van handel op een ongelijke manier verdeeld worden tussen landen die voornamelijk primaire goederen exporteren en landen die voornamelijk geproduceerde goederen exporteren. Maar ook, dat de ongelijkheid van per capita inkomen tussen deze twee soorten landen nog zal vergroten, in plaats van verkleinen, door de groei van de handel. De oplossing, aldus Prebisch, was dan ook zo snel mogelijk los te komen van de afhankelijkheid van natuurlijke rijkdommen en een eigen industrie te ontwikkelen, bij voorkeur via staatsplanning. Deze analyse werd ondersteund door de internationale instellingen en zette veel ontwikkelingslanden ertoe aan een importvervangende industrie op te bouwen die vanachter hoge, beschermde tolmuren de toekomstige economische groei van het land diende veilig te stellen. Het werd een recept voor ondergang in vrijwel alle landen die deze strategie volgden. Tegenwoordig is de Prebisch-Singer theorie nog van weinig belang. Dit is te wijten aan de prijsevolutie van primaire goederen. Het is al een tijdje aan de gang, maar nu wordt het echt duidelijk dat er niet direct een einde zal komen aan de prijsstijgingen van bijvoorbeeld voedsel. De recente prijsstijgingen hebben verschillende redenen, zowel langs de aanbod- als aan de vraagzijde. Langs de aanbodzijde zijn er om te beginnen de tegenvallende oogsten van de laatste twee jaar. Met de vooruitzichten van opwarming van de aarde is de verwachting dat dit wereldwijd gezien alleen maar zal verergeren. Een tweede belangrijke factor is het gegeven dat bijna alle landbouwers hun maximale productiecapaciteit bereikt hebben. Er zit dus niet heel veel groei meer in de hoeveelheid die per hectare land geproduceerd kan worden. Een derde factor is de recente stijging van de olieprijs. Niet alleen het effect hiervan op de prijs van kunstmest, maar
27
Ocampo en Parra (2003)
11
vooral het duurder worden van het gebruik van landbouwvoertuigen en transport in het algemeen zorgen voor een stijging van de voedselprijzen. De laatste, en zeker niet minst belangrijke, factor is er nog de toenemende waterschaarste. Het verbouwen van voedsel vraagt immers veel water. En dan is er natuurlijk nog de vraagkant. Niet alleen neemt de wereldbevolking nog steeds toe, ook de consumptie per persoon neemt toe. Ondanks de nog steeds aanwezige armoede, neemt over de hele wereld heen de welvaart toe. Meer welvaart betekent beter eten en vooral ook meer eten. Tevens gaan we nu voedsel gebruiken als alternatieve brandstof voor onze voertuigen. Een vraag die tot voor kort eigenlijk nauwelijks bestond. Om het geheel nog wat complexer te maken zullen bepaalde landen meer gebruik gaan maken van een strategische voorraad. Gedroogd zijn deze producten lang houdbaar en dus goed vast te houden. Waarom iets exporteren als het volgend jaar nog meer opbrengt of als de eigen bevolking het straks nodig heeft? En last-but-not-least is er natuurlijk nog speculatie. Ook handel in voedsel gaat via de beurs en is dus vatbaar voor handelaren met slechts dollartekens in hun ogen. 3. Dutch disease Deze verklaring is wat technischer van aard . In de jaren zestig van de vorige eeuw botste Nederland onverwacht op enkele reusachtige aardgasbellen. Deze ontdekking en de hier opvolgende plotse rijkdom lieten de koers van de Nederlandse gulden dermate stijgen dat het voor de exporterende Nederlandse bedrijven plots veel lastiger werd om te concurreren met het buitenland. Het nettoresultaat was dat de nieuwe rijkdommen gepaard gingen met verzwakte economische groei28. Rutherfords Dictionary of Economics29 geeft volgende definitie van de Dutch disease: “The harmful consequence for a national economy of discovering natural resources, especially the decline in traditional industries brought about by the rapid growth and prosperity of a new industry. The successful new industry has high exports, creating a foreign exchange surplus and raising the country’s exchange rate whit the consequence that other industries of the economy become internationally uncompetitive.” 28 29
Van Liederkerke (2005) Rutherford (1992)
12
Om het basismodel van de Dutch disease te verklaren, groeperen we de goederen geproduceerd door de open economie in drie categorieën30: twee daarvan zijn internationaal verhandelbare goederen, namelijk natuurlijke rijkdommen (waarnaar we verwijzen als “energie”) en geproduceerde goederen (waarnaar we verwijzen als “productie”). De derde categorie
bestaat
uit
niet
verhandelbare
goederen
(waarnaar
we
verwijzen
als
“dienstverlening”). De eerste twee, de verhandelbare goederen (energie en productie), zijn onderworpen aan internationale competitie. Hun prijzen worden bepaald door vraag en aanbod op wereldschaal, we veronderstellen dat het land niet groot genoeg is opdat ze zelf invloed kan uitoefenen op deze prijzen. De producenten zijn dus prijsnemer. Dienstverlening langs de andere kant is niet onderworpen aan internationale competitie, daardoor hangen de prijzen enkel af van de binnenlandse vraag en aanbod31. We gaan kijken naar de effecten die een hoogconjunctuur in de energie sector heeft op de verdeling van inkomen en op de grootte en winstgevendheid van de industriële sector. In de originele analyse van Corden en Neary32 worden verschillende modellen besproken. In hun artikel beschouwen ze een keten van reële modellen gekenmerkt door een verschillende graad van intersectoriële mobiliteit van de productiefactoren arbeid en kapitaal. Dergelijke analyse zou ons hier te ver leiden. Voor de eenvoudigheid beschouwen wij zowel arbeid als kapitaal als mobiel tussen de drie sectoren. Andere interpretaties zijn natuurlijk mogelijk. Sommige vakkundige soorten van arbeid en kapitaal kunnen wel degelijk vrij immobiel zijn, zeker op korte termijn. Bij sectorspecifieke arbeid kan er nood zijn aan omscholing, wat tijd maar ook geld kost. De reeallocatie van kapitaal kan ook tijd vergen. Zodra een investering gebeurd is, wordt het kapitaal een specifieke productiefactor, die nog slechts in die bepaalde sector productief kan worden aangewend. Machines zijn niet of nauwelijks om te schakelen van de ene productie naar de andere, laat staan tussen de verschillende sectoren energie, industrie en dienstverlening. Het daarin geïnvesteerde kapitaal kan dus slechts vrijkomen nadat gedurende bepaalde tijd in de verkoopprijzen voldoende afschrijvingen zijn verrekend33.
30
Ter vergelijking: Matsuyama (1992) maakt een onderscheid tussen twee factoren: nl. Lanbouw en industrie. Hij concentreert zich op leereffecten om de groei vertraging te verklaren. 31 Ooms and Kalcheva (2007) 32 Corden and Neary (1982) 33 Marc De Clercq (2007)
13
De voorspellingen van de Dutch disease staan samengevat in Tabel 1. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een resource movement effect en een spending effect. Aangenomen dat het aanbod van energie niet perfect onelastisch is, zal een groei-explosie van de energiesector de vraag naar arbeid en kapitaal verhogen. Dit leidt tot hogere lonen en een hogere return on investment (ROI) van het kapitaal. Als de productiefactoren mobiel zijn zal dit ertoe leiden dat arbeid en kapitaal overgeplaatst gaan worden van de industriële en dienstverlenende sector naar de energie sector. De output van de energiesector en de tewerkstelling zullen groeien, terwijl de output en tewerkstelling in de andere sectoren zal verminderen. Corden en Neary34 verwijzen naar deze terugval van de output in de industriële sector als “direct de-industrialisation”. Terwijl de prijzen van industriële goederen niet veranderen, omdat ze op wereldvlak worden bepaald, zal de afname van de output in de dienstverlenende sector zorgen voor een vraagoverschot en als gevolg daarvan voor een prijsstijging van dienstverlening. Het resultaat is een relatieve prijsstijging van nietverhandelbare goederen ten opzichte van de verhandelbare goederen, wat een verhoging van de real exchange rate (RER) zal veroorzaken. Dit is het resource movement effect. Indien het kapitaal en de technologie in de bloeiende sector zeer sectorspecifiek zijn en de bloeiende sector is ook niet arbeidsintensief, waardoor ze geen aanmerkelijke hoeveelheid productiefactoren uit de andere sectoren gaat trekken, is het resource movement effect verwaarloosbaar. Bloeiende sectoren met deze karakteristieken zijn zeker niet zeldzaam in onze economie. De petroleum sector is hier een perfect voorbeeld van. Zelfs op het toppunt van de groei-explosie van de petroleum sector, werden minder dan 1 % van de totale Nigeriaanse en Indonesische werknemers tewerkgesteld in deze sector35. In dergelijke situaties komt de grootste impact van de plotselinge groei door het spending effect. Dit effect ontstaat simpelweg doordat de groei-explosie in de energie sector zorgt voor hogere lonen en/of meer winst in deze sector, waardoor de samengestelde vraag in de economie ook stijgt. Een deel van deze toegenomen vraag gaat naar binnen het land geproduceerde diensten, waarvan de prijzen dus ook zullen stijgen. De prijzen in de energie en industriële sector, die zoals gezegd bepaald worden op wereldniveau, zullen niet veranderen. Dit zorgt opnieuw voor een appreciatie van de real exchange rate. Indien arbeid volledig immobiel is, zal het aanbod van dienstverlening niet veranderen en is het enige effect 34 35
Corden and Neary (1982) Migara en De Silva (1994)
14
van de vraagverschuiving een stijging in de relatieve prijs van diensten. Is arbeid integendeel mobiel tussen de industriële en dienstverlenende sectoren, wat zeker het geval is op lange termijn, dan zal de vraagstijging naar diensten leiden tot een equivalente stijging van het aanbod en een stijgende vraag naar arbeid in de diensten sector. Daardoor zullen ook de lonen stijgen. Dit zal de werknemers aanmoedigen om van de industriële en energie sector over te stappen naar de dienstverlenende sector. Het enige wat bedrijven in de industriële en energie sector kunnen doen om hun werknemers te behouden is hun lonen omhoogtrekken. Aangezien ze deze extra kost niet kunnen compenseren door hun prijzen op te trekken, zullen ze hun opbrengsten zien verminderen en zullen ze moeten inkrimpen. Door Corden en Neary36 wordt naar deze resulterende vermindering in industriële output en tewerkstelling verwezen als “indirect de-industrialisation”. Tabel 1. De symptonen van de dutch disease37 output
Tewerkstelling
loon
prijs
resource movement effect energie sector industriele sector dienstverlenende sector
+ -
+ -
+ + +
gegeven gegeven +
Spending effect energie sector industriele sector dienstverlenende sector
+
+
+ + +
gegeven gegeven +
+ + +
gegeven gegeven +
gecombineerd effect energie sector industriele sector dienstverlenende sector
onbepaalbaar onbepaalbaar onbepaalbaar onbepaalbaar
Als we de twee effecten combineren, levert de hypothese van de Dutch Disease vier voorspellingen op. Ten eerste, aangezien de relatieve prijzen van diensten stijgen, krijgen we een appreciatie van de real exchange rate. Vervolgens is er een onmiskenbare terugval in de industriële output en tewerkstelling, resultaat van zowel de direct en indirect deindustrialisation. Ten derde is er de ambiguïteit van het gecombineerde effect op output en tewerkstelling in de energie en de dienstverlenende sector, omdat de spending en resource movement effecten in tegengestelde richtingen werken. Indien de energie sector relatief 36 37
Corden and Neary (1982) Oomes en Kalcheva (2007)
15
weinig mensen tewerkstelt of de mobiliteit van arbeid er laag is, kunnen we verwachten dat het resource movement effect overtroffen wordt door het spending effect. Waardoor we een stijging verwachten van de output en de tewerkstelling in de dienstverlenende sector. Als laatste zal, indien arbeid mobiel is, het algemene loon niveau stijgen38. De belangrijkste reden waarom de Dutch disease kan leiden tot een permanente lagere groei ligt in het feit dat de industriële sector gekenmerkt wordt door meer competitiedrift en innovatie dan de andere sectoren en er aanleiding kan zijn tot technologische beïnvloeding. Als eerste kunnen we stellen dat, dankzij de afwezigheid van hoge rentes, industriële bedrijven een lagere concentratiegraad hebben en te maken hebben met meer competitie dan bedrijven die natuurlijke rijkdommen ontginnen, wat hun efficiëntie ten goede komt. Daarenboven is er meer ruimte voor technologische ontwikkeling in de industriële sector. Dit ligt in de natuur van het productieproces. Tenslotte moeten we erop wijzen dat de industriële sector meer verticale en horizontale beïnvloeding (binnenin en tussen bedrijven) kent van technologische vooruitgang dan de sector van de natuurlijke rijkdommen. Zonder het bestaan van zulke technologische beïnvloeding, zoals leereffecten, zou het moeilijk zijn te verklaren waarom een tijdelijke achteruitgang in de industriële sector een permanent effect kan hebben op de groei van een land39. Ondanks de vereenvoudigde analyse die we hier hebben gepresenteerd, blijft het onderscheid dat we hebben gemaakt tussen het resource movement en het spending effect van de groeiexplosie een belangrijk ingrediënt in completere analyses omtrent het geval van de Dutch disease. Hetzelfde geldt voor de beleidsimplicaties omtrent de ontwikkeling van natuurlijke rijkdommen. We moeten wel nog duiden op het feit dat we hebben aangenomen dat inkomensopbrengst die voortkomt van de groei-explosie gespendeerd worden door de factoren die deze inkomens rechtstreeks verkrijgen. In de realiteit is dit echter niet zo, aangezien een groot deel van de inkomsten verdeeld over de verschillende productiefactoren betaald worden onder de vorm van belastingen, is de manier waarop de overheid deze extra inkomsten spenderen een cruciaal element in het bepalen van de omvang en richting van het spending effect.
38 39
Ooms and Kalcheva, 2007 Ooms and Kalcheva, 2007
16
4. Rent seeking Een nieuw en vrij simpele verklaring waarom een overvloed aan natuurlijke rijkdommen een negatieve invloed heeft op inkomen en welzijn is het model van rent seeking. Hier zorgt een grotere aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen voor een stijging van het aantal ondernemers betrokken bij rent seeking, terwijl het aantal ondernemers in de industriële sector vermindert 40. Alvorens dieper in te gaan op het mechanisme is het misschien beter eerst in te gaan op wat rent seeking juist betekent. De eigenaars van productiefactoren ontvangen vergoedingen voor het ter beschikking stellen van hun productiefactoren. Deze vergoedingen zijn in de eerste plaats afhankelijk van de opportuniteitskosten: dit is de vergoeding die zij voor de inzet van hun productiefactoren zouden ontvangen in hun beste alternatieve aanwending. De opportuniteitskosten weerspiegelen dus eigenlijk de minimum vergoeding nodig om de aanwending van productiefactoren in die bepaalde activiteit te kunnen uitlokken. In vele gevallen echter overtreft de factorbeloning de opportuniteitskosten. Het verschil tussen beide, wat de productiefactor dus meer opbrengt dan de minimumvergoeding, die nodig is om hem aan te trekken, wordt (economische) rente genoemd. De economische rente kan verschillende oorzaken hebben. Enkele voorbeelden zijn meer menselijk talent, gunstig gelegen gronden en een technologisch hoogstaander productieproces. Indien evenwel de economische rente het gevolg is van succesvolle inspanningen door bepaalde pressiegroepen om de sociale en politieke instituties in hun voordeel te beïnvloeden, spreken we van rent seeking. Een wettelijk monopolie, juridische of institutionele beperkingen van de toegang tot bepaalde beroepen zijn voorbeelden van dit fenomeen41. Hoe groter de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen, hoe sterker de druk en de competitie om deze winsten binnen te halen42. Het probleem met natuurlijke rijkdommen is nu dat de productie ervan hoge economische rentes oplevert. Zoals we reeds hoger opmerkten is het de overheid die het meeste van de rentes opstrijkt die voort komen uit de ontginning van natuurlijke rijkdommen43.
De
pressiegroepen zullen dan trachten de overheid te bespelen zodat ze een deel van de inkomsten op de makkelijk taxeerbare natuurlijke rijkdommen in eigen zak kunnen steken. 40
Torvik 2002) Marc De Clercq (2007) 42 Luc Van Liederkerke (2005) 43 Gelb (1988) 41
17
Dit resulteert in welvaartsverlies doordat de overheid onvoldoende investeert in de productie van bijvoorbeeld groei bevorderende publieke goederen, zoals infrastructuur, onderwijs of wetgeving. Anderen argumenteren dat een overvloed aan grondstoffen tot corruptie en inefficiënte bureaucratie leidt. Of dat de hoge rentes op zichzelf genoeg opbrengen om de werking van de staat te financieren, waardoor de juiste investeringen ook uitblijven. Een gerelateerde visie is dat economieën, die volledig gefinancierd kunnen worden door de export van natuurlijke rijkdommen, meer kans hebben om een staatsgeleide ontwikkelingspolitiek te volgen. De modellen van rent seeking zijn gebaseerd op de veronderstelling dat resource rentes gemakkelijk toe-eigenbaar zijn. Dit kan op zijn beurt leiden tot omkoping, verdraaiing in politiek beleid en een verschuiving van arbeid van productieve activiteiten naar publieke gunsten44. Het bewijs dat voorhanden is suggereert dat natuurlijke rijkdommen een vloek is voor de economische ontwikkeling van bepaalde landen, maar niet voor allemaal. Wat is nu de factor die bepaald of er sprake is van een vloek of niet? Zoals u al kan vermoeden, blijkt dat de kwaliteit van de instituties een heel belangrijke rol speelt. De ontvangen resource rentes kunnen in de productieve industrie worden geïnvesteerd of ze kunnen door de elite gebruikt worden voor persoonlijke verrijking45. In een land met goed werkende instituties is er minder mogelijkheid voor rent seeking. Er zal meer worden geïnvesteerd in de productieve economie wat de groei ervan zal stimuleren. Het rent seeking model wordt daarom in puntje 6 verder behandeld aan de hand van het verschil tussen grabber friendly instituties en producer friendly instituties. 5. Conflicten Het
Collier-Hoeffler
econometrische
model
van
burgeroorlogen46
voorspelt
de
waarschijnlijkheid dat een burgeroorlog ontstaat in een land gedurende een vijfjarige periode. Dit model is gebaseerd op een analytisch model dat in de lijn ligt van het rationele keuze model. Wanneer een bevolking onderdrukt wordt, teveel belastingen moeten betalen of gewoon in het algemeen gesteld niet tevreden is met de manier waarop de machthebbers het land besturen,
44
Bulte, Damania en Deacon (2005) Mehlum, Moene en Torvik (2006b) 46 Collier en Hoeffler (2004) 45
18
ontstaat er gevaar voor opstand. Meestal zal een opstand ingegeven zijn door onlust, een opstand tegen de waargenomen of actuele onrechtvaardigheid. Rebellie kan ook ingegeven zijn door pure hebzucht. In dit geval wordt de opstand gemotiveerd door het inkomen dat men bekomt door plunderingen tijdens de opstand en door de opbrengsten die het gevolg zijn van controle over de staatsinkomsten in geval van overwinning47. Economisch gezien ontstaan conflicten enkel als de eventuele baten de kosten overtreffen. Bespreken we eerst de baten. Het doel van rebellen is de staat over te nemen of met een deel van het land ervan af te scheuren. De aansporing daarvoor is het product van enerzijds de waarschijnlijkheid van overwinning en anderzijds de economische waarde van de gevolgen ervan48. We bekijken eerst de determinanten van de overwinningskans van de rebellen. Deze hangt grotendeels af van de mogelijkheid van de heersende macht om zich te verdedigen. Zoals Grossman49 argumenteert zijn er voor de rebellen weinig militaire technologische opties, terwijl de overheid beschikt over een uitgebreid arsenaal van antwoordmogelijkheden. Het gebruik kunnen maken van vliegvelden is er maar één voorbeeld van. De defensiekracht van de overheid hangt ook af van de grootte van zijn militaire uitgaven, en dus onrechtstreeks van de inkomsten gegenereerd door belastingen. De aansporing die nodig is voor de rebellen om tot actie over te gaan, en bijgevolg ook noodzakelijk voor een overwinning, is de mate waarin de toekomstige rebellenoverheid haar aanhangers kan belonen. Dit hangt af van de financiële middelen van de overheid en dus ook weeral van de inkomsten van belastingen. De aanwezigheid in een land van natuurlijke rijkdommen verhoogt het gevaar op conflicten, doordat ze een grote inkomstenbron betekenen voor de overheid50. Als gevolg verhogen de natuurlijke rijkdommen ook de prikkel voor de rebellen om een burgeroorlog te starten, dit omwille van een verhoogde mogelijkheid tot reecompensatie van zijn aanhangers. Aangezien belastingen zowel de overwinningskans verkleinen als de winst in geval van overwinning verhogen, is het netto effect ervan op het risico voor oorlog a priori dubbelzinnig51. Het is dus heel belangrijk dat de overheid de inkomsten van haar belastingen voldoende gebruikt voor investeringen in onderwijs, veiligheid, voedselvoorziening en 47
Collier en Hoeffler (2002) Collier en Hoeffler (1998) 49 Grossman (1995) 50 Colier en Hoeffler (1998) 51 Grossman (1995) 48
19
ontwikkeling van het land in het algemeen. Dit zal ervoor zorgen dat de prikkel voor de rebellen om een conflict uit te lokken aanmerkelijk wordt verlaagd. Nu gaan we de kosten van een opstand bespreken. Eerst en vooral is het voeren van een burgeroorlog een kostelijke zaak voor de rebellen. Dit is gedeeltelijk te wijten aan de opportuniteitskost van arbeid en gedeeltelijk aan de verstoring van de economische activiteit veroorzaakt door oorlogsvoering. Beide kosten verhogen met de stijging van het gemiddelde per capita inkomen. Een populatie met een hoog gemiddeld inkomen heeft meer te verliezen tijdens een opstand dan een populatie met weinig inkomen. Nog een andere belangrijke factor is de verwachte duur van de opstand. Hoe langer een opstand duurt, hoe kostelijker het wordt. Met als gevolg dat de beloning ook hoger moet zijn om achteraf de aanhangers te compenseren. Alles bij elkaar genomen is een overheid verplicht om rekening te houden met al deze factoren wanneer het zijn beleid gaat uitstippelen. Een analyse van zowel de eventuele baten als kosten om de kans op conflicten zo laag mogelijk te houden. Zoals reeds hierboven vermeld werd, verhoogt de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen het risico op conflicten. Zo toont een recente studie52 aan dat een land zonder natuurlijke rijkdommen een kans heeft van 0,5% op een burgeroorlog, maar in landen waar natuurlijke rijkdommen het leeuwenaandeel uitmaken van de rijkdom van een land53 stijgt die kans tot 23%. Niet enkel de aanwezigheid, maar ook de situering van die grondstoffen54 in het land blijkt een belangrijke invloed uit te oefenen op het risico voor conflicten. Zo blijkt dat economieën die beschikken over verspreide grondstoffen (grondstoffen verspreid doorheen het land), een snellere groei kennen dan landen met natuurlijke rijkdommen die gecentraliseerd zijn op één of enkele plaatsen. Gelijkaardig toont Ross55 aan dat geclusterde natuurlijke rijkdommen sneller conflicten zullen uitlokken dan verspreide grondstoffen. Olieen gasvelden zijn een typisch voorbeeld van geconcentreerde grondstoffen, terwijl de producten voortkomende uit landbouw als voorbeelden van verspreide grondstoffen kunnen gezien worden. De ‘mate van centralisatie’ van natuurlijke rijkdommen heeft een invloed op de groei van een land, bijgevolg verdient het een prominentere plaats in de economische theorie dan op dit moment het geval is.
52
Collier en Hoeffler (2004) De export van natuurlijke rijkdommen vertegenwoordigt minstens 25% of meer van het BNP van dat land. 54 Wick en Bulte (2006) 55 Ross (2004) 53
20
6. Institutionele structuren Terwijl de vorige verklaringmodellen hoofdzakelijk economisch van aard zijn, heeft dit model een belangrijke politieke dimensie. Het wordt dan ook een politiek economisch verklaringsmodel genoemd, waar er niet enkel economische motieven spelen, maar ook aandacht moet worden besteed aan politieke consequenties. Dit verklaringsmodel krijgt momenteel de grootste navolging in de literatuur. Het feit dat de twee vorige modellen hier perfect in passen zit er zeker voor iets tussen. In hun werk stellen Sachs en Warner dat instituties geen rol spelen in verband met de utkomst van de resource curse. Andere auteurs56 daarentegen stellen duidelijk dat de kwaliteit van de instituties wel degelijk van belang is voor de uitkomst van de vloek. De verschillende uitkomsten vinden we terug in figuur 2. Deel (a) is een herhaling van figuur 1 en nemen we hier terug op om de vergelijking te vergemakkelijken. In deel (b) en (c) nemen we dezelfde figuur over maar ditmaal verdeeld in twee subgroepen van gelijke grootte op basis van de kwaliteit van de instituties. Op deze manier zien we duidelijk dat de resource curse voornamelijk voorkomt bij landen met inferieure instituties (deel (b)57), terwijl voor de landen met betere instituties de indicatie van een resource curse verdwijnt (deel (c)58). Op deze basis wordt beweerd dat de groei prestaties van landen met veel natuurlijke rijkdommen primair afhangt van de manier waarop de resource rentes verdeeld worden door het institutionele arrangement. We maken een onderscheid tussen producer friendly instituties, waar rent seeking en productie aanvullende activiteiten zijn, en grabber friendly instituties, waar rent seeking en productie competitieve activiteiten zijn. Bij grabber friendly instituten zijn er inkomsten van onproductieve activiteiten door beïnvloeding van de politieke instituties, bijvoorbeeld te wijten aan een zwakke rechtsstaat, slecht werkende bureaucratie en corruptie. Grabber friendly instituties kunnen slecht zijn voor de groei van een land indien de overvloed aan 56
onder ander: Mehlum, Moene en Torvik (2006a) en Knack en Keefer (1995). De landen in deel (b): 1 Bolivië, 2 El Salvdor, 3 Guyana, 4 Guatemala, 5 Philipijnen, 6 Oeganda, 7 Zaïre, 8 Nicaragua, 9 Nigeria, 10 Peru, 11 Honduras, 12 Indonesië, 13 Ghana, 14 Zambië, 15 Marocco, 16 Sri-Lanka, 17 Togo, 18 Algerije, 19 Zimbabwe, 20 Malawi, 21 Dominicaanse Republiek. 58 De landen in deel (c) zijn genummerd als volgt: 1 Tunisië, 2 Tanzania, 3 Madagascar, 4 Jamaica, 5 Senegal, 6 Gabon, 7 Ecuador, 8 Costa-Rica, 9 Venezuela, 10 Kenya, 11 Gambië, 12 Kameroen, 13 Chile, 14 Ivoorkust, 15 Malaysië, 16 Zuid-Africa, 17 Ierland, 18 Noorwegen, 19 Nieuw-Zeeland, 20 België, 21 Nederland. 57
21
natuurlijke rijkdommen ervoor zorgen dat de schaarse ondernemingsgerichte hulpmiddelen uit de productieve sector worden getrokken en gebruikt worden voor onproductieve activiteiten. Wanneer we integendeel te maken hebben met producer friendly instituties zorgt een overvloed aan natuurlijke rijkdommen ervoor dat er juist meer ondernemers aangetrokken worden tot de productiesector, wat een snellere groei impliceert. Figuur 2. Natuurlijke rijkdommen en instituties (a) alle landen met veel natuurlijke rijkdommen (b) met slechte instituties (c) met goede instituties59
Sachs en Warner60 onderzochten het effect van de veelheid aan natuurlijke rijkdommen op de verslechtering van de institutionele kwaliteit met als gevolg een verlaging van de economische groei. Zij kwamen tot de conclusie dat het mechanisme empirisch onbelangrijk was. Dit is niet voldoende om de rol van instituties te verwerpen. Instituties kunnen beslissend zijn voor de manier waarop natuurlijke rijkdommen de economische groei beïnvloeden zelfs indien ze geen rechtstreeks effect hebben op de instituties zelf. Mehlum, Moene en Torvik61 stellen dat natuurlijke rijkdommen de institutionele regeling aan een test onderwerpen, zodat de resource curse enkel voorkomt in landen met inferieure instituties.
59
Mehlun, Moene en Torvik (2006a) Sachs en Warner (1995) 61 Mehlum, Moene en Torvik (2006a) 60
22
Om de impact van de institutionele kwaliteit te begrijpen gaan we dieper in op de spanning tussen productie en rent seeking. We maken een onderscheid tussen de gevallen waar rent seeking en productie competitieve activiteiten zijn en de gevallen waar ze complementaire activiteiten zijn. Productie en rent seeking concurreren met elkaar wanneer de meest effectieve rent seeking activiteiten buiten het productieve gedeelte van de economie liggen, bijvoorbeeld in de handen van politieke insiders, bureaucraten of krijgsheren. Indien instituties slecht functioneren is het voordelig om een rent seeking gedrag te volgen: een disfunctionele democratie nodigt uit tot politieke rente toe-eigening, lage transparantie nodigt uit tot bureaucratische corruptie, zwakke bescherming van eigendomsrechten vergemakkelijken onbetrouwbare transacties, unfaire overnames en onteigening, zwakke bescherming van burgerrechten nodigen uit tot fraude en omkooppraktijken, een zwakke rechtsstaat nodigt uit tot misdaden, afpersing en maffia activiteiten. Al deze vormen van rechtstreekse rijkdom grabbing worden mogelijk gemaakt door slechte instituties, grabber instituten zoals we ze noemen. In dergelijk geval hebben producenten een nadeel in de competitie voor natuurlijke rijkdommen. Als gevolg zijn productie en rent seeking concurrerende activiteiten. Indien de instituten beter georganiseerd zijn, of meer producer friendly zoals we ze noemen, is het moeilijk om effectief aan rent seeking te doen zonder ook productieve activiteiten uit te oefenen. De rechtsstaat, de bureaucratische kwaliteit, lage overheidcorruptie en weinig gevaar voor onrechtmatige beëindiging van overheidscontracten impliceren dat effectieve rent seeking enkel mogelijk is voor een legitieme zaak. In de competitie voor de natuurlijke rijkdommen hebben grote producenten een voordeel bij het lobbyen voor subsidies, openbare steun en lucratieve contracten voor de ontginning van natuurlijke rijkdommen. Aldus zijn productie en rent seeking complementaire activiteiten bij producer friendly instituten62. Het probleem is nu dat in een economie met grabber friendly instituties de schaarse productiemiddelen teveel gebruikt worden voor onproductieve activiteiten omdat er voor de ondernemers winst te halen valt uit de specialisatie in dergelijke activiteiten. De relatie tussen de keuze van ondernemers, institutionele kwaliteit en een overvloed aan natuurlijke
62
Mehlum, Moene en Torvik (2006b)
23
rijkdommen kan geïllustreerd worden aan de hand van een simpel model63, dat start met de volgende vooropstellingen: a) producenten en rent-grabbers komen allen van dezelfde gelimiteerde groep ondernemers; b) de ondernemers verdelen zichzelf tussen productie en grabbing totdat de opbrengst in beide alternatieven gelijk zijn; c) grabbers vechten met elkaar voor de rentes ten koste van de producenten, wat impliceert dat de opbrengst voor grabbers negatief afhangt van hun aantal; d) in productie zijn er verbonden economieën wat impliceert dat de opbrengsten van producenten positief afhankelijke zijn van hun aantal. Figuur 3 illustreert hoe de opbrengsten voor producenten en grabbers gerelateerd zijn aan de allocatie van ondernemers. De totale lengte van de horizontale as wordt bepaald door het totale aantal ondernemers. Het aantal ondernemers die aan productie doen, wordt gemeten van links naar rechts. Het aantal ondernemers die aan grabbing doen,wordt daarentegen gemeten van rechts naar links. We bekijken eerst de opbrengsten van een ondernemer die een productieve firma opstart. De vraag naar zijn producten hangt af van het totale inkomen in de economie. Indien er weinig andere producenten zijn, is de vraag en de winstgevendheid van productie laag. Als gevolg van de veronderstelling van een vast aantal ondernemers, geldt dat wanneer het aantal ondernemers betrokken bij productieve activiteiten hoog is, het aantal dat betrokken is bij grabbing laag zal zijn. Omwille van deze twee redenen stijgt de opbrengstencurve voor producenten met hun aantal. Figuur 3. Allocatie van ondernemers64
63
De meeste dutch disease en rent seeking modellen voorspellen een monotome relatie tussen de resource curse en groei. Deze modellen verklaren belangrijke aspecten van de resource curse, maar ze verklaren niet waarom een overvloed aan natuurlijke rijkdommen de groei vertragen in sommige landen maar niet in andere. 64 Mehlum, Moene en Torvik (2006b)
24
Bekijken we langs de andere kant de opbrengsten van grabbers. Met veel grabbers en weinig producenten zijn de opbrengsten voor grabbers laag. Er zijn weinig producenten om af te persen en veel concurrerende grabbers relatief tot het aantal doelen. Wanneer het aantal producenten toeneemt en het aantal grabbers afneemt, zijn er meer doelen om af te persen en minder grabbers om mee te concurreren, waardoor de opbrengsten van de overblijvende grabbers toenemen. We nemen aan dat de opbrengstencurve voor grabbers steiler is dan die van producenten. Wanneer het aantal grabbers toeneemt en het aantal producenten afneemt, zullen grabbers in toenemende mate met elkaar concurreren voor het gelimiteerde aantal producenten. Zulke toegenomen competitie blijkt schadelijker voor de grabbers zelf dan voor de producenten, bijvoorbeeld omdat de eerste grabber die op een ondernemer afstapt ook bescherming kan bieden tegen andere grabbers. In het punt E1 bereikt de allocatie van ondernemers een stabiel evenwicht. Er is geen reden voor ondernemers om van activiteit te veranderen. Hoe beter de kwaliteit van de instituties, hoe minder voordelig het is om zich te wenden tot grabbing. Dit komt doordat de opbrengsten van grabbing op elk niveau van de productie lager wordt. Een verschuiving in de richting van producer friendly instituties kan dus worden voorgesteld door een neerwaartse verschuiving van de opbrengsten curve voor grabber voorgesteld door de stippellijn. In het nieuwe evenwicht E2 zijn er meer producenten en minder grabbers. Merk op dat de opbrengsten in zowel productie als grabbing groter zijn geworden. Een institutionele verandering die grabbing aan banden legt heeft het paradoxale effect dat ook grabbers er beter van worden. Doordat ondernemers van grabbing naar productie overschakelen, zal de productie en het inkomen in de samenleving stijgen. In het nieuwe evenwicht zijn de opbrengsten van zowel de producenten als de overblijvende grabbers hoger. Dit resultaat wordt verder versterkt als de betere instituties op zichzelf al zorgen voor een verhoogde winstgevendheid in productie, wat de opbrengstencurve voor producenten in figuur 3 omhoog doet schuiven. Beschouw nu een economie die waardevolle natuurlijke rijkdommen ontdekt. Bij volledige grabber friendly instituties zorgen de hulpbronnen voor een nieuwe bron van inkomsten voor grabbers, wat hun opbrengsten curve naar boven duwt. Zoals aangeduid in figuur 4, zijn er in het nieuwe evenwichtspunt E3 minder producenten, meer grabbers en een lager inkomen voor allen.
25
Figuur 4. Resource rents bij grabber friendly instituties65
De reden voor deze paradox of plenty is dat de vermindering van productie, die het gevolg is van de hogere rentes op natuurlijke rijkdommen, zorgt voor een vermindering van opportuniteitskosten voor grabbing. Eerst zorgen de resources dat ondernemers in grabbing worden getrokken. Als gevolg hiervan dalen de opbrengsten in de productieve sector, waardoor het nog interessanter wordt voor ondernemers om aan grabbing te doen. Met slechte instituties nodigen meer natuurlijke rijkdommen ondernemers uit om aan grabbing te doen, wat de initiatieven om over te gaan tot productie verder ondermijnt. Het negatieve inkomenseffect van deze reeallocatie van ondernemers domineert het positieve inkomens effect van de veelheid aan natuurlijke rijkdommen. Beschouwen we nu evenwel het tegenovergestelde geval, waar de instituten volledig producer friendly zijn. Hier zorgen natuurlijke rijkdommen voor een bijkomend inkomen voor producenten. Zoals we zien in figuur 5 verschuift de opbrengstencurve voor producenten naar boven. Daardoor krijgen we een nieuw evenwichtspunt E4. Het nieuwe evenwicht kent meer producenten en minder grabbers. We zien dat de totale stijging van opbrengsten groter is dan de inkomen uit natuurlijke rijkdommen alleen. De initiële opbrengstenstijging voor elke producent is gelijk aan de afstand E1B, terwijl de totale stijging van opbrengsten voorgesteld wordt door het verticale verschil tussen E1 en E4. Aangezien deze laatste afstand groter is kunnen we dus stellen dat de totale stijging van opbrengsten hoger is dan de rentes van natuurlijke rijkdommen op zichzelf. Bij produceer friendly instituties zorgen natuurlijke rijkdommen voor een stimulatie van de productie. 65
Mehlum, Moene en Torvik (2006b)
26
Figuur 5. Resource rents bij producer friendly
instituties66 Uit de voorgaande bespreking volgt dat de kwaliteit van de instituties kan leiden tot verschillende groeipatronen. Ter illustratie vergelijken we nu vier hypothetische landen. Landen A en A* zijn arm aan natuurlijke rijkdommen, waarbij land A grabber friendly instituties heeft en land A* producer friendly. Landen B en B* kennen een overvloed aan natuurlijke rijkdommen, waarbij B grabber friendly en B* producer friendly instituties hebben. De vier landen hebben initieel hetzelfde inkomensniveau Y0. Zoals we zien in figuur 6 doet, van de landen met weinig natuurlijke rijkdom, het land A* met de producer friendly instituties het beter dan het land A met de grabber friendly instituties. We hebben gezien in de figuren 4 en 5 dat landen met producent vriendelijke instituties een hoger inkomensniveau kennen dan landen met grabber vriendelijke instituties. In dezelfde zin doet land B* het economisch gezien beter dan land B. Van belang is hier vooral het verschil in groeipatroon tussen de twee landen met producer friendly instituties A* en B*, en het verschil tussen de landen met grabber friendly instituties A en B. In figuur 4 zagen we dat in landen met slecht werkende instituties meer natuurlijke rijkdommen en vloek zijn. Meer natuurlijke rijkdommen duwen het inkomen naar beneden. Dus, startende van hetzelfde inkomensniveau, presteert het land A met weinig grondstoffen beter dan het natuurlijke rijkdom overvloedige land B. Als we daarentegen kijken naar de landen met goede instituties zien we dat meer natuurlijke rijkdommen een zegen zijn. Hoe meer natuurlijke rijkdommen, hoe hoger het inkomen zal zijn. Dit is het tegenovergestelde effect van landen met slechte instituties. Startende van hetzelfde inkomensniveau doet het 66
Mehlum, Moene en Torvik (2006b)
27
land B* met een veelheid aan natuurlijke rijkdommen het aanmerkelijk beter dan land A*, welk over geen of weinig natuurlijke rijkdommen beschikt. Figuur 6. Groei patronen67
In dit model zijn er bij de landen met veel natuurlijke rijkdommen zowel winnaars als verliezers. De uiteindelijke uitkomst is afhankelijk van de kwaliteit van de instituties. Wat we nog mogen benadrukken is het feit dat de kwaliteit van de instituties grotere verschillen veroorzaakt in landen met veel natuurlijke rijkdommen. In landen met weinig natuurlijke rijkdommen spelen de instituties een minder belangrijke rol. Dit is een belangrijke vaststelling van de political economy modellen68. Eén van de manieren om de kwaliteit van instituties te meten is de Corruption Perception Index (CPI). Deze index, voor het eerst opgesteld in 1995, rangschikt 180 landen op basis van hun waargenomen niveau van corruptie, vastgesteld via de beoordelingen en opinies van experten. Er zijn vele voorbeelden die deze hypothese bevestigen. Botswana, een land waarvan 40 % van BBP afkomstig is van de ontginning van diamanten, heeft de snelste groei ratio van de wereld sinds 1965. Deze opmerkelijke prestatie kunnen we wijten aan de goede instituties van Botswana. In de rangschikking van de CPI staat het land op de 38ste plaats, als eerste Afrikaanse land. Een ander voorbeeld is Noorwegen, één van de armste landen in 1900, maar nu één van de welvarendste. Deze groei kwam er dankzij natuurlijke rijkdommen zoals hout, vis en hydro-elektrische energie. Meer recent kwam door nog de ontdekking van olie-
67 68
Mehlum, Moene en Torvik (2006b) Robinson, Torvik en Verdier (2006)
28
en gasvelden bij. Noorwegen wordt beschouwd als één van de minst corrupte landen in de wereld69. Figuur 7. Overzicht globale Corruption Perception Index 200770
Er zijn ook talrijke voorbeelden van landen met een veel natuurlijke rijkdommen die een trage groei kenden, te wijten aan de slechtere instituties. Lane en Tornell71 verklaren de tegenvallende economische prestaties, na de ontdekking van olievelden in Nigeria, Venezuela en Mexico, door de disfunctionele instituties die uitnodigen tot grabbing. In Congo gaven de enorme hoeveelheden natuurlijke rijkdommen72 president Mobutu een constante stroom van inkomsten die hem hielpen om de macht in handen te houden. Een overvloed aan natuurlijke rijkdommen vergroten de politieke voordelen van het afkopen van stemmen door inefficiënte reedistributie. Dergelijke perverse gevolgen van een overvloed aan natuurlijke rijkdommen kan enkel vermeden worden in landen met goed werkende instituties73.
69
Noorwegen staat op een gedeelde negende plaats in de CPI 2007 Bron: http://www.transparency.org/policy_research/surveys_indices/cpi 71 Lane en Tornell (1996), Tornell en Lane ((1999) 72 Deze omvatten 15% van de wereldvoorraad aan koper, grote hoeveelheden diamanten, zink, goud, zilver, olie en nog vele andere hulpbronnen 73 Robinson, Torvik en Verdier (2006) 70
29
Deel 2. Resource curse toegepast op Myanmar In deel twee van deze paper gaan we de aanwezigheid van de vloek der natuurlijke rijkdommen in Myanmar onderzoeken. Vooraleer we de gegevens bespreken is het misschien handig om het land kort geografisch en politiek te situeren. Een overzicht van de aanwezige natuurlijke rijkdommen mag tevens niet ontbreken in de bespreking van de resource curse. In puntje drie van dit deel komen we dan tot de eigenlijke bespreking van de redenen van de trage groei van Myanmar. 1. Politieke en geografische situering Birma of Myanmar74, is een Zuid-Aziatisch land dat gedeeltelijk op het Indische subcontinent75 ligt. Het land grenst aan India, Bangladesh, Laos, China en Thailand. In het zuiden wordt het land begrensd door de Andaman Zee en door de Bengaalse golf in het zuidwesten waardoor het land in het totaal ongeveer 2000 kilometer kust heeft. De oost- en westgrenzen van het land worden gevormd door gebergtes die de uitlopers vormen van de Himalaya. De hoogste berg ligt in de "punt" in het noorden van het land en heet de Hkakabo Razi (5881 meter). Tussen deze gebergtes ligt de laagvlakte die gevormd wordt door de Irrawaddy rivier en andere rivieren. In het centrale gedeelte van Myanmar ligt ook een droog gebied met weinig regenval. Verder is er nog de strook land op het schiereiland Malakka in het zuidoosten, de Tenasserim strook. Ook liggen er veel eilanden voor de kust van Myanmar. De democratische oppositie verkiest nog steeds de naam Birma omdat die refereert naar de Engelse koloniale periode. De Engelsen kozen ervoor het land te noemen naar de belangrijkste etnische groep, de Bamar. In 1989 besliste de militaire dictatuur om de naam van het land te veranderen in Unie van Myanmar, die refereert naar de voormalige mythische bewoners van het land en niet uitsluitend aan één etnische groepering. Met deze 74
Officiële benaming sinds 1989: Unie van Myanmar
75
Het Indisch Subcontinent is het gebied in Zuid-Azië waarin de landen India, Bangladesh, Pakistan, Sri Lanka en delen van Nepal, Bhutan, Myanmar en China liggen. In Pakistan wordt het subcontinent ook wel het Indo-Pak Subcontinent genoemd. Geologisch wordt het gebied een subcontinent genoemd, aangezien het gebied op een eigen tektonische plaat ligt, de Indische plaat, waardoor het gebied van de rest van Azië wordt afgezonderd. Het zuidelijke gebied van het subcontinent vormt een enorm schiereiland, terwijl het in het noorden wordt afgescheiden van China en Mongolië door de Himalaya. Deze bergketen werkte ook als een culturele grens tussen het subcontinent en de rest van Azië.
30
naamswijziging en het gebruik van het woord “Unie”, wordt het multi-etnische karakter van het land benadrukt. Tevens wijst de verandering op een breuk met de vroegere periode en verstoort het de acties van organisaties die voorstander zijn van een democratie. De tegenstanders van de junta daarentegen prefereren nog steeds de oude benaming, om hun strijd tegen deze laatste aan te duiden. Met zijn 50 miljoen inwoners groepeert Myanmar meer dan 60 etnische groeperingen. De belangrijkste zijn Bamar (69%), Shan (9%), Karen (6%), Rakhine (5%), Mon (2%) en de Kachin (1%). Ondanks de aanwezigheid van vele natuurlijke rijkdommen maakt Myanmar deel uit van de armste landen van deze planeet. In termen van ontwikkeling staat Birma gerangschikt als 132ste van 177 landen (gebaseerd op indicatoren zoals levensverwachting, onderwijs
en
geletterdheid76).
Het
gezondheidsrapport
2005
van
de
Wereld-
gezondheidsorganisatie (WGO) stelt dat Myanmar slechts 2,2 %77 van zijn Bruto Binnenlands Product (BBP) spendeert aan gezondheid. Eén op de tien kinderen sterft er voor zijn tiende verjaardag78. Opmerkelijk is nog dat het merendeel van die 2,2 % komt van private organisaties zoals het Rode Kruis en Artsen Zonder Grenzen. In de loop van 2005 werd de hoofdplaats verplaatst van Rangoon, een stad gesitueerd in de Irrawaddy delta, naar Pyinmana (300 km landinwaarts). Er zijn meerdere redenen voor deze verhuizing. Eén daarvan is de bescherming tegen een invasie van buitenaf, maar ook van eigen rebellen. Een andere reden is dat generaal Twan Shwe op die manier tracht het land opnieuw het aanschijn te geven van het oude koninkrijk Birma. In die periode was het de gewoonte dat elke koning een nieuwe hoofdstad liet bouwen. Vandaar ook de naam: Nay Pyi Daw betekent dan ook ‘zetel van de koning’. Ook moet rekening gehouden worden met astrologische invloeden. Astrologie en macht zijn al sinds mensheugenis met elkaar verbonden in Myanmar. Het feit dat de verhuis was vastgelegd op een bepaalde dag, zelfs het uur stond vast, kan er alleen op wijzen dat de astrologen van de junta zeker hun invloed hebben gehad.
76
Programma van de Verenigde Naties voor de ontwikkeling, wereldwijd rapport over de menselijke ontwikkeling, 2004 – Culturele vrijheid in een gediversifieerde wereld, http://hdr.undp.org/reports/global/2004/ 77 Ter vergelijking: België spendeert jaarlijks ongeveer 10 % van zijn BBP aan gezondhidszorg. 78 WGO, Wereld gezondheids rapport, 2005 – geef een kans aan elke moeder en aan elk kind, http://www.who.int/whr/2005/en/
31
Het land werd tussen 1962 en 1988 met ijzeren hand geleid door generaal Ne Win. Dankzij een populaire protestbeweging die actief was in het gehele land en met de hulp van de Karen guerrilla, beslist een groep generaals om de orde te herstellen. Ze slagen erin om de dictatuur omver te werpen en nemen, na een periode van instabiliteit, de macht in handen in 1989. Een jaar later organiseren ze vrije verkiezingen, die met meer dan 80 % gewonnen wordt door de Nationale Liga voor de Democratie (NLD) onder leiding van Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi. Maar de nieuwe junta volgt de keuze van het volk niet en houdt de macht in handen. Sindsdien wordt het land geleid door een groep van generaals. Officieel werken ze samen, maar in de realiteit is er reeds gedurende 15 jaar een interne strijd voor de macht. Op dit moment wordt de macht verdeeld tussen Than Shwe, juntaleider, en Maung Aye, de nummer twee van het regime. Myanmar maakt deel uit van de ASEAN79 en zou het voorzitterschap op zich hebben genomen in 2006 indien de internationale gemeenschap zich niet had verzet. Voor de staat Myanmar, die sinds de staatsgreep van september 1988 geleid wordt door een militaire dictatuur, is dwangarbeid de normaalste zaak van de wereld. De internationale mensenrechtenorganisaties klasseren het land bij de slechtste leerlingen van de klas als het aankomt op publieke vrijheden: persvrijheid en mensenrechten worden niet gerespecteerd, de juridische macht staat niet los van de uitvoerende (geen scheiding der machten) en oppositie partijen worden niet getolereerd. Het leger, 400.000 man sterk, heeft geen vastgestelde buitenlandse vijanden ondanks de blijvende spanningen met Thailand. Daarom is het de taak van het leger om, op dezelfde wijze als de politie, de bevolking in de hand te houden en te participeren in de ordehandhaving. De grootste oppositiepartij is de NLD80 en wordt geleid door Aung San Suu Kyi. Zij hadden de verkiezingen in 1990 gewonnen met 82 % van de stemmen achter hun naam. Dit tot grote verrassing van de junta die via de verkiezingen hadden gehoopt hun macht te legitimeren. Sindsdien vecht de NLD voor de terugkeer van de democratie. Oppositieleidster Aung San Suu Kyi is een echte doorn in het oog voor de junta. Haar populariteit, als gevolg van het ontvangen van de Nobelprijs voor de vrede in 1991, en haar statuut als dochter van symbool en nationale held Aung San bezorgen haar een bepaalde bescherming. Sinds 1994 staat ze 79 80
ASEAN: Association of Southeast Asian Nations NLD: Nationale Liga voor de Democratie
32
onder huisarrest. De gevolgde politiek van de generaals zorgt voor massale migratie van bepaalde minderheden, zoals de Karen, naar Thailand. De economische sancties die werden opgelegd door de internationale gemeenschap hebben weinig of geen effect gehad. Veel Aziatische landen zijn maar al te gretig om handel te drijven met de militaire dictatuur. En dit vooral om mee te delen in de grote winsten die het investeren in de ontginning van de natuurlijke rijkdommen met zich meebrengt. De sancties, opgelegd door de Verenigde Staten, China, Maleisië en de Europese Unie, zorgden er wel voor dat meer dan 100.000 mensen van de ene op de andere dag werkloos werden. Vooral de textielnijverheid had te kampen met het vertrek van vele buitenlandse investeerders. Voor veel jonge vrouwen, tewerkgesteld in die sector, was er geen andere optie dan naar de hoofdstad te trekken en zich te prostitueren. Ondanks dit alles heeft de NLD op regelmatige basis gevraagd aan buitenlandse ondernemingen om zich voorlopig terug te trekken uit hun land. Dit is volgens hen de enige manier om het huidige politieke bestel ten val te brengen. Deze vraag richten ze dan vooral op de grote internationale ondernemingen zoals Total(fina), die zorgen voor de belangrijkste inkomsten voor de junta. Maar hetzelfde geldt ook voor de toeristen. Het merendeel der vertegenwoordigers van de etnische minderheden in Myanmar steunen de NLD in hun oproep. In de aanloop naar een referendum over een nieuwe grondwet en verkiezingen in 2010, tekenen zich binnen de Birmese junta twee machtsblokken af. Achter de schermen van de SPDC81, de officiële naam van de junta, is de strijd over de opvolging van Than Shwe en de overgang naar het nieuwe staatsbestel al volop losgebarsten. Aan de ene kant staan de ministers en enkele getrouwen van de generaal: militairen die grote economische belangen op het spel hebben staan. Om ook na 2010 de touwtjes in handen te blijven houden rekenen ze op de USDA 82, een met de junta geassocieerde burgerorganisatie. Aan de andere kant staan enkele generaals rond de nummer twee van het regime, generaal Maung Aye. Zij willen de rol van het leger in het toekomstige staatsbestel van Birma garanderen en hebben hun buik vol van de corruptie van de huidige machtskliek. Ze beseffen maar al te goed dat het USDA, dat zowel het referendum als de verkiezingen gaat organiseren, een geduchte concurrent aan het worden is. De tegenbeweging, die zich het ‘echte leger’ 81 82
SPDC: State Peace and Development Council USDA: Union Solidarity and Development Association
33
noemt, heeft veel aanhangers bij jongere officieren. “Ze zien hoe hun minder gewetensvolle collega’s hun militaire status gebruiken om door corruptie enorme fortuinen bij elkaar te schrapen. Ze vrezen dat dit het imago van het leger schade zal toebrengen”, zegt een anonieme bron in de officiële hoofdstad Nay Pyi Da. Op 15 mei van dit jaar heeft de bevolking van Myanmar in een referendum ingestemd met een nieuwe grondwet. De opkomst voor de volksraadpleging bedroeg officieel 99 procent. Daarvan heeft 92,4 procent zich akkoord getoond met de door de junta opgestelde nieuwe grondwet. Er kwam kritiek vanuit heel de wereld omtrent het niet uitstellen van deze volksraadpleging na de passage van orkaan Narcis. De stembusgang draaide rond een nieuwe grondwet die militaire controle moet toelaten over toekomstig verkozen regeringen en dat via een systeem van benoemden in beide kamers van het parlement. Persoonlijk stel ik mij vragen omtrent de juistheid van de door de junta gegeven cijfers. Hoe kan het zijn dat 99 % van de bevolking is gaan stemmen terwijl een deel van de bevolking op dat moment nog geen hulpgoederen heeft ontvangen na de passage van orkaan Narcis. 2. Natuurlijke rijkdommen in Myanmar De belangrijkste natuurlijke rijkdommen van Myanmar vinden we in de landbouw. In het land zijn er ongeveer 250 soorten bomen die commercieel exploiteerbaar zijn, waarvan er ongeveer 50 effectief gebruikt worden. De belangrijkste is teak, waarvan Myanmar het merendeel bezit van de overblijvende wereldvoorraad.
Buiten aardolie en natuurlijk gas bestaan de
belangrijkste minerale grondstoffen uit: tin, zink, koper, lood, kolen en kleinere hoeveelheden marmer en kalksteen. Myanmar is ook een belangrijke bron van jade en natuurlijke robijnen. De vruchtbaarste gronden vindt je rond de Bengaalse baai, waar bergriviertjes het land van de Irrawaddy en Sittang vallei irrigeren. Dit zorgt voor een vruchtbare gordel die omwille van de vochtigheid zeer geschikt is voor het cultiveren van rijst. In Myanmar is de productie van olie en gas in handen van de Myanmar Oil and Gas Entreprise (MOGF). De ontginning gebeurt in samenwerking met buitenlandse ondernemingen zoals het Franse Total Co, de Amerikaanse Unocal Co en de Thaise PTT Co. De voorraden worden geschat op 1.473 miljoen vaten ruwe olie en 14.290 biljoen kubieke voet natuurlijk gas83. 83
Officiële cijfers van overheid Myanmar (http://www.myanmar.gov.mm/Perspective/persp1997/11-97/oil1197.htm)
34
In 1988 lanceert de regering een oproep naar de internationale petroleumindustrie voor de ontginning van de grote hoeveelheden natuurlijk gas. Slechts twee maanden na de verkiezingen van 1990 sluit Total een contract af met het militaire regime. Total verkrijgt de rechten van studie en onderzoek naar de juiste omvang van de gasvoorraden in Myanmar. Nog geen twee jaar later stelt het bedrijf het contract voor exploitatie op met Unocal en de MOGF. De constructie van de Yadana gaspijpleiding en gerelateerde installaties beginnen. De constructie duurt enkele jaren en wordt afgerond in 1998, met de eerste gaslevering aan Thailand in 2001. Buiten de inkomsten van olie en gas moeten we nog wijzen op de grootschalige papaverteelt in Myanmar. Tot 2006 was er volgens de VN sprake van een forse afname van de opiumproductie in Myanmar en in de andere twee landen van de regionale 'Gouden Driehoek': Thailand en Laos. Maar sinds dit jaar groeit de productie weer krachtig in Myanmar. Het areaal grond waar papaver wordt verbouwd is met 29 procent toegenomen en de opbrengst is door betere technieken gestegen met 46 procent tot 460 ton. Opium is het ingedroogde melksap van de opiumpapaver of slaapbol. Uit opium wordt onder meer heroïne gewonnen. Tot 1991 was Myanmar het grootste opiumproducerende land ter wereld84. Sindsdien heeft Afghanistan de leiderspositie overgenomen. De belangrijkste vraag die met betrekking tot de papaverteelt opduikt: wie heeft de leiding over deze productie? Bepaalde bronnen85 suggereren dat de teelt in handen is van de militairen. Merkwaardig genoeg liggen de grootste papavervelden meestal in de buurt van militaire kampen. Dit kan geen toeval zijn en wijst eens te meer op de gebrekkige staatsstructuur. Volgens diezelfde bron is het verband tussen de opiumteelt en de lokalisatie van de militaire kampen een gevolg van de politiek van de militaire leiders in de hoofdstad. Het komt erop neer dat elke legereenheid ter plaatste geld moet vinden om haar uitgaven te dekken. Dit doen ze met de handel in drugs. Deze zeer winstgevende bezigheid zorgt nog eens voor bijkomende opbrengsten voor de militaire dictatuur, waardoor ze nog meer geld heeft om de bevolking te onderdrukken.
Volgens bepaalde actiegroepen86, die pleiten voor een totale stopzetting van de ontginningsactiviteiten in de regio, waren er voorafgaand aan en tijdens de constructie van de 84
http://www.telegraaf.nl/buitenland/article72668921.ece?cid=rss Shan Herald Agency for News (SHAN), een in Thailand gebaseerd persorgaan dat zich richt tot de etnische Shan in het noordoosten van Myanmar. 86 Oa.: Amnesty International Vlaanderen (http://www.aivl.be/index.cfm?PageID=3324) en de coalitie ‘Total pollutes democracy – Stop TOTALitarianism in Burma’ (http://www.fidh.org/IMG/pdf/mm04062005a.pdf) 85
35
pijplijn talrijke inbreuken op de mensenrechten vast te stellen. Dwangarbeid (met inbegrip van kinderen), gedwongen reeallocatie van bepaalde etnische groepringen, mensenhandel en onwettelijke detentie zijn maar enkele voorbeelden van deze schendingen. Het wijdverspreide gebruik van dwangarbeid werd door de International Labour Organisation (ILO) beschreven als een ‘misdaad tegen de menselijkheid’. Meer dan 1300 politieke gevangenen worden vastgehouden in Birma. De condities waaronder dit gebeurt schenden de internationale standaarden. Ze worden gemarteld, hebben geen toegang tot adequate gezondheidszorg en hebben een tekort aan voedsel. Deze praktijken vergroten de onlust van de bevolking alleen maar, wat eventueel aanleiding kan geven tot een burgeroorlog. 3. Belangrijkste redenen van de vloek der natuurlijke rijkdommen Birma, zoals de naam van Myanmar luidde tot het door het militaire regime werd omgedoopt, is voor de rest van de wereld een blinde vlek. Al tientallen jaren slagen de machthebbers erin het land en de bevolking af te schermen voor buitenlandse inmenging. De gebeurtenissen van begin mei laten nog maar eens duidelijk zien hoe gekant de militaire dictatuur is tegen inmenging van buitenaf. De orkaan Narcis verwoeste grote delen van het land. Vooral het gebied rond de Irriwady delta bleek zwaar getroffen. Volgens plaatselijke woordvoerders loopt het dodental in deze regio alleen al op tot 80.000 doden en een veelvoud gewonden. Ook dreigen nog veel meer Birmanezen om te komen als gevolg van dreigende voedseltekorten. De militaire dictatuur blijkt niet echt happig om de aangeboden hulp van talrijke internationale en humanitaire organisaties te accepteren. Vijftig miljoen Birmanezen worden effectief onder de duim gehouden door een leger van een half miljoen soldaten. De etnische minderheden hebben het meest te verduren. Eigenlijk zou Myanmar, dankzij de vruchtbare landbouwgronden en rijke bodemschatten als olie, gas, teak en edelstenen, het economisch succesnummer van Zuidoost-Azië moeten zijn. Ook zou het land met z'n vriendelijke bevolking, prachtige natuur en nog grotendeels onaangetaste cultuur een toeristische trekpleister van allure kunnen zijn. De realiteit is echter dat Myanmar tot de armste landen in de wereld behoort. We gaan nu de mogelijke redenen voor de slechte prestaties van Myanmar bespreken. We splitsen onze analyse op in twee delen. Alvorens we het hebben over de politieke instituties, bespreken we eerst de beschikbare economische en demografisch data. 36
Aangezien Myanmar onder militaire dictatuur staat, die daarenboven zeer geducht is voor inmenging van buitenaf, was het zeer moeilijk om exacte data te vinden. Origineel was het de bedoeling om de economische evolutie gedurende de laatste twee decennia van de gehele regio te bespreken. Dit blijkt nagenoeg onmogelijk. Daarenboven spreken de beschikbare gegevens elkaar tegen. Er zijn de gegevens van de internationale NGO’s, cijfers verstrekt door de militaire dictatuur zelf en nog andere data op de site van ASEAN. In onderstaande tabel hebben we een aantal gegevens verzameld die we gevonden hebben voor de periode rond de eeuwwisseling. De demografische gegevens geven op zich reeds een duidelijk beeld van de problemen waarmee Myanmar te kampen heeft. We geven hier dan ook een aantal bemerkingen. Ten eerste wijst de hoge graad van kindersterfte op een gebrekkige gezondheidszorg. Zeven procent van alle kinderen sterven voordat ze de leeftijd van vijf jaar bereiken. In het Westen ligt dit cijfer gevoelig lager, rond de 0,8 %. Dezelfde conclusie komt terug wanneer we kijken naar de gemiddelde levensverwachting (gemiddeld 55 jaar). Alleen Laos scoort nog slechter. Ook de verdeling van de bevolking in leeftijdsgroepen en de mate van jaarlijkse bevolkingsgroei geeft dezelfde conclusie. Wanneer we de geletterdheid bekijken, zien we dat Myanmar met een score van 83 % bij de beste landen in de omgeving hoort. We moeten hier wel opmerken dat 83 % het cijfer is van de officiële statistieken. Schattingen van de functionele geletterdheid liggen rond de 30 %. De analyse van de demografische data geeft de conclusie dat het militaire regime meer moet investeren in de uitbouw van de gezondheidssector. Dit kwam recent ook tot uiting na de passage van cycloon Narcis door de regio. Tien dagen na de doortocht draaide de hulpverlening nog altijd niet op volle toeren. Ondanks de wereldwijde steun had op dat moment slechts een derde van de overlevende slachtoffers hulpgoederen ontvangen. De grootste tegenwerking, buiten het slechte weer en de erbarmelijke infrastructuur, die de hulpverleners ondervinden, komt van de overheid zelf. Het blokkeren van hulpgoederen en het niet verstrekken van visa om het land te betreden, lijken de normaalste zaak van de wereld. Buiten de geschatte 100.000 slachtoffers dreigen nog eens een veelvoud aan mensen om te komen als er niet snel gehandeld wordt.
37
Tabel 2. Vergelijking Myanmar en ander landen van de ASEAN Myanmar
Thailand
Laos
Indonesië
Maleisië
42.238.224 19.65 12.25 72.11 55.41 83.1%1 -1.83 28.6% 66.6% 4.8% 0.56%
62.354.402 16.39 7.55 29.5 69.18 93% 0 23.3% 69.9% 6.8% 0.88%
5.777.180 37.39 12.71 90.98 53.88 57% 0 42.5% 54.2% 3.3% 2.47%
231.328.093 21.87 6.28 39.4 68.63 83.8% -0.21 N/A N/A N/A 1.54%
22.662.356
3.514,8 2.115,5 12.030,4 42% 17% 41% 1500 2.3% 20%
121.579,5 127.108,8 206.951,5 11% 40% 49% 6600 1.4% 1.6%
402,7 587,5 3.521,8 53% 22% 25% 1650 5% 10%
100.798,6 61.065,5 364.400,1 17% 41% 42% 3000 3.3% 11.5%
157.226,9 128.316,1 156.924,2 21% 40% 48% 9000 0.3% 1.5%
Demografische bevolkingsaantal geboorte/1000 inw. sterfte/1000 inw. kindersterfte/1000 geb. levensverwachting geletterdheid netto migratie /1000 populatie 0-14j populatie 15-65j populatie +65j bevolkingsgroei ratio
22.22 5.16 19.66 71.39 83.5% 0 34.1% 61.6% 4.3% 1.91%
Economisch export (miljoen $) import (miljoen $) BBP (miljoen $) aandeel landbouw/BBP aandeel industre/BBP aandeel diensten/BBP BBP per capita ($) BBP reële groei ratio2 Inflatie ratio 1 2
Dit is het officiële cijfer, functionele geletterdheid leunt dichter aan tegen de 30 % Deze cijfers zijn van het jaar 200187
De meeste economische data uit de tabel stammen uit het jaar 2006. Het BNP per capita van Myanmar is, ondanks de aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen, het laagste van de gehele regio. Dit is vooral te wijten aan de geringe industriële activiteit (17% van het BNP) in het land. Meer dan 40% van het BNP komt voort uit de landbouw. Bij de bespreking van de Prebisch-Singer theorie wezen we reeds op het feit dat de industriële sector gekenmerkt wordt door meer competitiedrift, innovatie en technologische ontwikkeling dan de andere sectoren, waaronder landbouw. Deze technologische ontwikkeling zal ervoor zorgen dat landen waar de economie vooral gesteund is op de industrie zich sneller zullen ontwikkelen dan landen die vooral steunen op landbouw. Simpelweg doordat er in de landbouw nog maar weinig groeimarge zit. De reële groei van het BNP ligt met 2,3% aan de lage kant als we het vergelijken met de buurlanden. Als we kijken naar de groei van het BNP in 2005 zien we dat deze met 1,5 % nog lager uitvalt. Bijkomende informatie uit officiële bronnen leert ons dat Myanmar gedurende 87
bron: AsiaSource (zie bijlage tabel 10)
38
de periode 1992/93 en 1996/97 en gemiddelde jaarlijkse groeiratio kende van 7,5 %. De daling van de groeiratio begon reeds rond die periode met een ratio van 6,4 % in 1996/9788. De evolutie van de inflatiegraad is nog alarmerender: in de periode 1996/97 daalde de inflatie met vijf procent ten opzichte van het jaar ervoor, tot 20 %. In 2001 ligt die nog altijd op 20 %, met in 2005 terug een stijging tot 25 %. Dit heeft tot gevolg dat de prijzen van goederen in Myanmar op minder dan vier jaar verdubbelen. Deze vaststelling is onrustwekkend. Dit impliceert dat de koopkracht in Myanmar sterk achteruitgaat van jaar tot jaar. Als we kijken naar de data van de ASEAN in tabel 6 in bijlage, is de inflatiegraad nog erger. Volgens deze cijfers bedroeg de inflatiegraad in 2002 iets meer dan 57 %. Dit betekent dat de prijzen van consumptiegoederen dat jaar meer dan verdubbelden. Het onderzoek naar de redenen voor de vloek der natuurlijke rijkdommen op het politieke gebied doen we aan de hand van een aantal parameters, zoals tabellen van Corruption Perception Index (CPI) en de Human Development Index (HDI). Op de volgende bladzijde zien we de tabel van de CPI voor de Oost-Aziatische landen. De tabel rangschikt 180 landen op basis van hun waargenomen corruptieniveau, zoals vastgesteld door de beoordeling en opinies van experten ter zake. Deze tabel maakt veel duidelijk. Met zijn 179ste plaats scoort Myanmar, samen met Somalië, het slechtste van alle landen die in het onderzoek zijn betrokken. De gevolgen voor het land van corruptie zijn desastreus. Ondernemingen kunnen in Myanmar gemakkelijk overheidsfunctionarissen omkopen. Door de hoge graad van corruptie falen nationale overheden, in hun handelen met de internationale ontginningsindustrie, de volledige waarde voor hun natuurlijke rijkdommen te verkrijgen. Het probleem ligt in het feit dat private ondernemingen hun winst willen maximaliseren en bijgevolg trachten de betalingen aan de overheid tot een minimum te herleiden. Als de onderneming tijdens de onderhandelingen van het contract één of enkele functionarissen kunnen beïnvloeden om een lagere prijs overeen te komen, kan dit leiden tot enorme verliezen voor het land. Stel bijvoorbeeld dat Total en zijn partners bij de contractbespreking de onderhandelaars omkochten waardoor het bedrijf één eurocent minder per kubieke voet gas zou moeten betalen aan Myanmar. De verantwoordelijke functionarissen worden er rijk van, maar de grote
88
Verklaring van Win Tin, gouverneur van de Bank van Myanmar (1997)
39
winnaar is het ontginningsbedrijf. Een simpele berekening (0,01€*14920 biljoen= 149,20 biljoen €) geeft weer dat corruptie tot enorme verliezen voor de gemeenschap kan leiden. Tabel 3. De Groningen Corruption Perception Index voor Aziatische landen (2007)89
Volledige privatisatie van de rechten voor olie- en gas ontginning worden gekenmerkt door de grootste misbruiken, waarbij overheden de slechtst mogelijke deal krijgen. In landen met een hoge kwaliteit van publiek management, waarbij er geen noemenswaardige extractieproblemen bestaan, zouden nationale oliebedrijven een centrale rol moeten spelen in het management van grondstoffen. Landen met slechtere instituties krijgen te maken met de moeilijke keuze: ofwel het verbeteren van de sector van publiek management, ofwel vertrouwen op een imperfecte en mogelijk corrupte publieke sector om hun relatie te 89
Bron: Transparency International (http://www.transparency.org/policy_research/surveys_indices/cpi/2007/regional_highlights_factsheets)
40
definiëren met de private sector, wiens belangen haaks staan op de publieke belangen90. De gevolgen van corruptie zijn niet alleen voelbaar in de olie- en gasindustrie, ook andere sectoren worden erdoor geraakt. Steekpenningen zorgen ervoor dat bedrijven voordelen bekomen die geen positieve invloed hebben op de welvaart van het land in zijn geheel. De lage graad van institutionele kwaliteit heeft nog andere gevolgen. Het vergroot namelijk de kansen tot rent seeking gedrag. Hoe meer mensen tot rent seeking gedrag overgaan, hoe minder ze bereid zijn tot investeringen in de productieve industriële sector. Ook in de rangschikking van de Human Development Index (HDI) scoort Myanmar niet al te goed, met een 132ste plaats op 177 landen. De rangschikking van de Verenigde Naties is gebaseerd op een antal parameters, zoals armoede, analfabetisme, onderwijs en levensverwachting in en bepaald land of gebied. De lage positionering van Myanmar bevestigt wat we reeds hierboven schreven bij de bespreking van de demografische gegevens uit tabel 2. De overheid heeft nog veel werk op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en institutionele infrastructuur. Ook hier kunnen we ons afvragen in hoeverre de officiële cijfers overeenkomen met de werkelijkheid. Aangezien de junta geen inmenging van buitenaf toelaat, kunnen we ons afvragen of de cijfers die we terugvinden in de HDI wel kloppen. Verdraait de militaire dictatuur de cijfers niet om zichzelf in een beter daglicht te plaatsen?
Dat de inwoners van Myanmar het beleid van de militaire junta niet accepteren kwam al tot uiting in het najaar van 2007 toen duizenden monniken de straat opkwamen om te protesteren. Het leger werd massaal ingezet om deze opstanden te onderdrukken. Ook de internationale gemeenschap is het niet eens met de manier waarop het land met ijzeren hand geleid wordt. Zo hebben Het International Monetary Fund (IMF) en de Wereldbank alle transacties met Myanmar stopgezet. Het valt te betreuren dat niet alle landen deze positie steunen. China heeft door zijn explosieve groei steeds meer nood aan energie. Zij zijn dan ook zeer willig om handel te blijven drijven met Myanmar om hun toevoer van gas te verzekeren.
90
Humphreys, Sachs en Stiglitz (2007)
41
Besluit De besloten politiek die de militaire dictatuur voert, zorgt voor grote onzekerheid omtrent de economische gegevens. Moeten we vertrouwen op de officiële data of liggen de gegevens die internationale organisaties ons geven dichter bij de waarheid? Bijgevolg is het ook zeer moeilijk om de exacte werking van de resource curse in Myanmar te bepalen. Toch kunnen we aan de hand van de hierboven beschreven demografische en economische gegevens concluderen wat de belangrijkste reden is voor de trage economische groei in Myanmar. De institutionele structuur en de gebrekkige beleidspolitiek van het militaire regime, zorgen voor onvoldoende investering in noodzakelijke publieke goederen die de economische groei van het land zullen bevorderen. De geringe industriële activiteit (17 % van het BBP), is een indicatie van de grote afhankelijkheid van natuurlijke rijkdommen. De grootte van productie van opium, en vooral het feit dat deze productie voor een groot deel in handen is van de generaals van het regime laten ons duidelijk zien hoe de junta te werk gaat. De groeidaling van Myanmar is volledig te wijten aan het militaire beleid. Daardoor voelen ‘morele’ ondernemingen zich genoodzaakt om hun activiteiten naar andere landen te verplaatsen. Dit gebeurde dan ook massaal in de laatste jaren. Vele organisaties opperen dan ook voor een terugtrekking van de grootste Europese investeerder, Total Co, uit het land. Dit zou een serieuze aderlating betekenen voor de financiën van de junta. Ondanks de toenemende morele consensus betreffende gedragspatronen van internationaal opererende bedrijven, is het nog altijd niet mogelijk op te treden tegen dergelijke praktijken. Misschien zal de toekomst hierin verandering brengen. Het regime moet het budget van het leger afbouwen en de vrijgekomen gelden investeren in onderwijs, gezondheidszorg en uitbreiding van overheidsinfrastructuur. Door de hoge graad van corruptie aan te pakken zal de mogelijkheid tot rent seeking gedrag aanzienlijk verminderen. Ze dient het land aantrekkelijk te maken voor investeringen in de industriële sector, waardoor de afhankelijkheid van de export van natuurlijke rijkdommen zal verminderen. De enige manier waarop dit zal gebeuren is wanneer het land tot een echte democratie kan komen. Een regering die legitiem verkozen is, voelt zich daardoor meer verantwoordelijk voor zijn daden, waardoor een effectiever bestuur ontstaat. De recente
42
goedkeuring van het nieuwe grondwetsontwerp laat ons zien dat de militaire dictatuur niet van plan is om het land te hervormen. De toekomst voor Myanmar ziet er dan ook somber uit. De kans dat Myanmar in de komende jaren tot een echte democratie zal komen, is heel klein. De generaals hebben het land in een vaste greep. Zolang de overheid voldoende inkomsten kan genereren uit de export van haar natuurlijke rijkdommen, heeft zij er geen belang bij om haar politiek aan te passen. Juist om die reden kunnen we besluiten dat er in Myanmar sprake is van een resource curse. De gebrekkige institutionele structuur is de hoofdoorzaak van de vertraagde economische groei. Een uitweg voor de bevolking van Myanmar is een opstand te beginnen, maar zoals de gebeurtenissen in het najaar van 2007 aantonen, treedt de regering zeer hard op tegen dergelijke uitspattingen. Tegen een zeer uitgerust leger van een half miljoen soldaten valt niet veel te beginnen. De slaagkans van een eventuele burgeroorlog ligt bijgevolg zeer laag. De manier waarop de militaire dictatuur te werk gaat, zeker na de recente gebeurtenissen naar aanleiding van orkaan Narcis, doen heel wat stof opwaaien op internationaal gebied. Maar toch kijkt de rest van de wereld machteloos toe hoe de 50 miljoen inwoners van het land door een paar enkelingen onderdrukt worden. Een manier zoeken waarop de internationale gemeenschap kan optreden tegen degelijke praktijken, kan een zeer interessant onderwerp zijn voor toekomstige onderzoeken op dit gebied.
43
Referenties: Resource Curse: - Alfsen, K.H., Greaker, M., 2007, From natural resources and environmental accounting to construction of indicators for sustainable development, Ecological Economics 61, Elsevier, pag. 600-610; -Arezki, R., Van der Ploeg, F., 2007,Can the natural resource curse be turned into a blessing? The role of trade policies and institutions, Centre for Economic Policy Research, Discussion Paper No. 6225; - Aslaksen, S., Torvik, R., 2006, A Theory of Civil Conflict and Democrazy in Rentier States, Scandinavian Journal of Economics 108(4), pag.: 571-585, Blackwell Publishing, Oxford; - Auty, R.M., 2007, Natural resources, capital accumulation and the resource curse, Ecological Economics 61, pag. 627-634; - Bloch, H., Sapsford, D., Some estimates of Prebisch and Singer Effects on the Terms of Trade between Primary Producers end Manufactures, World Development, Vol. 25 (11), Elsevier, pag. 1873-1884; - Bulte, E., H., Damania, R., Deacon, R.,T., 2005, Resource Intensity, Instritutions, and Development, World Development, Vol. 33, Elsevier, pag.: 1029-1044; - Bodin, J., 1576, Six livres de la Republique, pag.; - Collier, P., Hoeffler, A., 1998, On Economic Causes of Civil War, Oxford Economic Papers, Vol. 50 (4), pag. 563-574; - Collier, P., Hoeffler, A., 2002, On the incidence of Civil War in Africa, Journal of Conflict Resolution, 46, 13; - Collier, P., Hoeffler, A., 2004, Gried and Grievance in Civil Wars, Oxford Economic Papers, Vol. 56, pag. 663-695; - Corden, W. M., Neary, J. P., 1982, Booming Sector and De-industrialisation in a Small Open Economy, The Economic Journal, Vol. 92, pag. 825-848; - Coxhead, I., 2007, A New Resource Curse? Impact’s on China’s Boom On Comparative Advantage and Resource Dependence in South East Asia, Elsevier; -Datavernier, J., Devrome, T. ,Fonck, A., Natural Resource Abundance and Economic Growth, student presentation on the work of Jeffrey D. Sachs and Andrew M. Warner; -De Clercq, M., 2007, Economie Toegelicht, Garant, Antwerpen; - Gelb, A. H., 1988, Windfall Gains: Blessing or Curse?, Oxford University Press, New York;
44
- Gelb, A., Ramachandran, V., Turner, G., 2007, Stimulating Growth and Investment in Africa: From Macro to Micro Reforms, African Development Review 19, pag. 26–51; - Grosmann, H. I;, 1995, Issurections, in Hartley, K. en Sandler, T., Handbook of Defence Economics, Vol. 1, Elsevier; - Gylvason, T., Herbertsson, T.T. en Zoega, G., 1999, A Mixed Blessing: Natural Resources and Economic Growth: The Role of Investment, University of Iceland, Mimeo; - Gylvason T., 2004, Monetary and Fiscal Manegement, Finance and growth, Empirica, Vol. 31 (2), pag. 71-91; -Humphreys, M., Sachs, J. D., en Stiglitz J.E., 2007, Escaping the Resource Curse, Colubia University Press, New York; - Knack, S., Keefer, P., 1995, Institutions and Economic Performance: cross-country tests using alternative institutional measures, Economics and Politics, Vol. 7, pag. 207-227; - Love, J. L., 1980, Raul Prebisch and the Origins of the Doctrine of Unequal Exchange, Latin American Review, Vol. 15, No. 3, pag. 45-72; - Matsuyama, K., 1992, A Simple Model of Sectoral Adjustment, The Review of Economic Studies, Vol. 59 (2), pag. 375-3987; - Mehlum, H., Moene, K. en Torvik, R., 2002, Plunder & Protection Inc., Journal of Peace Research, Vol. 39, No. 4, pag. 447-459; - Mehlum, H., Moene, K. en Torvik, R., 2006(a), Institutions and the Resource Curse, The Economical journal, Blackwell Publishing, Oxford; - Mehlum, H., Moene, K. en Torvik, R., 2006(b), Cursed by Resources or Institutions, University of Oslo, Norwegian University of Science and Technology and Peace Research Institute, Oslo, The World Economy; - Migara, K. en Da Silva, O., 1994, The Political Economy of Windfalls: The Dutch DiseaseTheory and Evidence, Center of Political Economy, Washington University, St. Louis; - Morrison, M., K., 2007, Natural resources, aid, and democratization: a best-case scenario, Public Choice 131, pag. 365-386; - Ocampo, J. A. en Parra, M. A., 2003, The Terms of Trade for Commodities in the Twentieth Century, ECLAC review, No. 79; - Oomes, N., kalcheva, K., 2007, Diagnosing Dutch Disease: Does Russia have the Symptoms IMF Working Paper; - Park, J. Jay, 2007, The Resource Curse: Causes, Effects and solutions, Presentation to GWC School for energy;
45
- Prebisch, R., 1950, The Economic Development of Latin America and Its Principal Problems, UN document no. E/CN.12/89Rev.1 Lake Succes, New York; - Robinson, J., A., Torvik, R., Verdier, T., 2006, Politacal foundations of the Resource Curse, Journal of Development Economics 79, Elsevier, pag.: 447-468; - Ross, M. L., 2004, How Do Natural Resources Influence Civil War? Evidence from Thirteen Cases, International Organisation, Vol. 58 (1), pag. 35-68; -Rutherford, Donald, 1992, Dictionary of economics, New York, Routledge; - Sachs, J. D. and Warner, A. M., 1995, Natural Resource Abundance and Economic Growth, NBER Working Paper No.5398; - Sachs, J. D. and Warner, A. M., 1997, Natural resource abundance and economic growth, Centre for International Development and Harvard Institute for international Development, Harvard University Cambridge MA; - Sachs, J. D. and Warner, A. M., 2001, The Curse of Natural Resources, European Economic Review, Vol.45, pag.: 827-838; - Singer, H. W., 1950, The distribution of Gains between Investing and Borrowing Countries, In The Strategy of International Development: Essays in the Economics of Backwardness, London, Macmillian; - Stijns, J.-P., 2006, Natural Resource abundance and human Capital Accumulation, World Development, Vol.34, No.6, Elsevier, pag.1060-1083; -Torvik, R., 2002, Natural resources, rent seeking and welfare, Journal op Development Economics, Vol. 67, Elsevier, pag. 455-470; -Toye, J., Toye, R., 2003, The Origins and Interpretation of the Prebisch-Singer Thesis, History of Political Economy, Vol. 35 (3), pag.: 437-467; - Usui, N., 1997, Dutch disease and policy adjustments to the oil boom: a comparative study of Indonesia and Mexico, Resource Policy, Vol. 23, No.4, Pag.:151-162, Elsevier Science Ltd., Great Britain; - Van Liederkerke, L., 2005, De vloek der natuurlijke rijkdommen: Multinationals en internationale verantwoordelijkheid, Ethische Perspectieven 15, pag. 143-1581; -Wick, K., Bulte, E.H., 2006, Contesting resources- rent seeking, conflicts and the natural resource curse, Public Choice 128, Springer, pag. 457-476; -Winter-Nelson, A.,1995, Natural Resources, National Income, and Economic Growth in Africa, World Development, Vol. 23, No.9, pag. 1507-1519;
46
Birma: - AsianSource, Country Comparison, http://www.asiasource.org/profiles/ap_mp_04.cfm - ASEAN: Association of SouthEast Asian Nations, Statistics, http://www.aseansec.org/13100.htm - Europa aan zet in de Birmanese Crisis, De Morgen, 8 oktober 2007 - IMF, International Monetary Fund, Country Data, http://www.imf.org/external/country/MMR/index.htm - Total pollutes democracy- Stop TOTALitarianism in Burma, Report , juli 2005; - Mya Nu Aye, Myanmar Oil and Gas Production, http://www.myanmar.gov.mm/Perspective/persp1997/11-97/oil11-97.htm - Worldbank, statistics, http://web.worldbank.org/WBSITE/EXTERNAL/DATASTATISTICS/0,,contentMDK:20 535285~menuPK:1192694~pagePK:64133150~piPK:64133175~theSitePK:239419,0 0.html
47