Universiteit Antwerpen Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Academiejaar 2013-2014
Masterproef
Privacybescherming op Facebook: toepassing van de Protection Motivation Theory bij jongeren
Valérie Rosiers Master in de Communicatiewetenschappen – afstudeerrichting Strategische Communicatie
Promotor: Prof. Dr. M. Walrave Medebeoordelaar: Drs. D. Wegge
INHOUDSOPGAVE
1. Abstract ............................................................................................................................... 2 2. Inleiding................................................................................................................................. 3 3. Literatuurstudie ................................................................................................................... 6 3.1 Facebook: een tijdlijn van veranderende privacysettings ................................................. 6 3.2 Protection Motivation Theory........................................................................................... 8 3.3 Online privacy ................................................................................................................ 12 3.3.1 Online privacykennis ............................................................................................... 12 3.3.2 Privacy trade-off: privacybezorgdheid versus sociale beloningen .......................... 13 3.3.3 Online bescherming ................................................................................................. 17 4. Empirisch onderzoek ......................................................................................................... 20 4.1 Methode .......................................................................................................................... 20 4.2 Respondenten .................................................................................................................. 21 4.3 Variabelen ....................................................................................................................... 22 4.4 Meetinstrumenten ........................................................................................................... 23 4.5 Data-analyse en resultaten .............................................................................................. 24 4.5.1 Onderzoeksvraag 1 .................................................................................................. 25 4.5.2 Onderzoeksvraag 2 .................................................................................................. 29 4.6 Discussie en conclusie .................................................................................................... 34 4.7 Beperkingen en toekomstig onderzoek ........................................................................... 38 5. Dankwoord .......................................................................................................................... 40 6. Bibliografie .......................................................................................................................... 41 7. Bijlagen ................................................................................................................................ 46 7.1 Tabellen ......................................................................................................................... 46 7.2 Survey en bijhorende documenten.................................................................................. 49 7.2.1 Vragenlijst ................................................................................................................ 49 7.2.2 Vragenlijst bij pretest ............................................................................................... 55 7.2.3 Leidraad leerkrachten............................................................................................... 56 7.2.4 Informatiebrief ouders ............................................................................................. 57
1
1. ABSTRACT Reeds veel onderzoek is gevoerd naar online privacy, maar het blijft een zeer actueel onderwerp. Vooral de voortdurend veranderende privacysettings op Facebook maken het de gebruikers moeilijk om zichzelf online te beschermen. Aan de hand van de protection motivation theory van Rogers werd onderzocht welke invloed de afweging tussen privacy concerns en social rewards heeft op de factoren van de protection motivation theory. Daarna werd nagegaan op welke manieren scholieren specifiek hun Facebookprivacy beschermen en hoe de protection motivation-factoren hierop invloed uitoefenen. Door middel van een schriftelijke survey werden 210 jongeren tussen 12 en 19 jaar van de middelbare school Annuntia-Instituut in Wijnegem, Antwerpen, bevraagd. Uit de resultaten is gebleken dat perceived severity, response efficacy en self-efficacy redelijk beïnvloed wordt door privacybezorgdheid. De sociale voordelen die verbonden zijn aan Facebook hebben daarentegen geen enkele invloed. Alle protection motivation-factoren (perceived severity, perceived susceptibility, response efficacy en self-efficacy) tonen een verband met zowel de proactieve als defensieve beschermingsstrategie. Met de vermijdingsstrategie zijn echter weinig verbanden gevonden hoewel dit de meest gebruikte is door jongeren, wat erop wijst dat overige factoren jongeren ertoe aanzetten om andere communicatiemiddelen, zowel offline als online, te hanteren om Facebook te vermijden. Ook met de opt-out strategie zijn weinig verbanden gevonden, maar deze wordt bijzonder weinig gebruikt. Jongeren zijn met andere woorden minder geneigd om Facebook te verlaten. Het blijft dus cruciaal dat jongeren, die online bijzonder actief zijn, zich bewust zijn van de risico’s van het internet en zich voldoende kunnen beschermen. Sleutelwoorden: social media; Facebook; online privacy; privacy concerns; social rewards; online beschermingsstrategieën; protection motivation theory Word count: 11 984
2
2. INLEIDING Rond online privacy is al heel wat onderzoek gevoerd en het is al jaren onderwerp van discussie. De laatste jaren duiken er immers meer dan ooit online kanalen op om persoonlijke gegevens te delen, denk maar aan Facebook, Twitter, Instagram, LinkedIn, YouTube, Ask.fm en Foursquare. De actualiteit rond online privacy wordt nog maar eens aangetoond door de recente zoveelste privacyaanpassing van Facebook waarbij gebruikers zich niet langer onvindbaar kunnen maken in de zoekresultaten. Het is dus tegenwoordig erg belangrijk dat mensen op de hoogte zijn van privacysettings op sociale netwerksites, zich bewust zijn van de risico’s die hiermee gepaard gaan en dat ze zichzelf online zo goed mogelijk beschermen. Facebook is één van de populairste sociale netwerksites, want hoewel jongeren stilaan ook andere sociale netwerken en services verkennen, blijft Facebook de algemene leider (Lorber, 2014). Facebook is ontstaan in 2004 door Mark Zuckerberg, Dustin Moskovits en Chris Hughes, oorspronkelijk enkel voor de studenten van Harvard University (Butler, McCann, & Thomas, 2011). Enkele maanden na de lancering breidde het netwerk echter al snel uit naar andere Amerikaanse universiteiten ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012). In 2005 werden dan weer Amerikaanse middelbare studenten toegelaten, waarna in 2006 snel de rest van de wereld volgde ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012). Het doel van de website is om “mensen dingen te laten delen en zo de wereld meer open en verbonden te maken” ("Facebook Newsroom," 2013). De laatste jaren is Facebook uitgegroeid tot een zeer populaire manier om sociale interacties te onderhouden, om persoonlijke identiteiten te ontwikkelen en netwerken tussen studenten te bouwen (Debatin, Lovejoy, Horn, & Hughes, 2009). Om maar een idee te geven van het succes: televisie en radio hadden tien jaar nodig om 50 miljoen gebruikers te bereiken, Facebook slechts één jaar voor 200 miljoen gebruikers (Qualman, 2009). De vele veranderingen op vlak van privacysettings liggen aan de basis van de keuze voor Facebook in dit onderzoek. Die voortdurend veranderende privacysettings van Facebook zijn bij vele wetenschappers reeds onderwerp van onderzoek geweest (zie D. Boyd, 2008; Butler et al., 2011; Gross & Acquisti, 2005) en verplicht gebruikers er toe om heel aandachtig te blijven om te vermijden dat hun hele leven opeens voor iedereen zichtbaar is (Butler et al., 2011). Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat de standaard privacysettings op Facebook eerder gericht zijn op openbaarheid en niet op bescherming (Gross & Acquisti, 2005). Facebook is
3
bovendien een website waarop gebruikers enorm veel persoonlijke informatie kunnen delen: foto’s van een weekendje weg, je opleiding en job, via statussen laten weten hoe je je voelt,… En dit zijn nog maar de basisopties. Vele extra tools die Facebook de afgelopen jaren lanceerde, waaronder de newsfeed, locatieherkenning en instelling die meldt wanneer anderen je privébericht hebben gelezen, kregen af en toe wat tegenstand. Het publieke karakter van Facebook heeft zelfs al geleid tot hvan et ontslag werknemers (Butler et al., 2011). In Nederland werd bijvoorbeeld een werknemer van Blokker ontslagen nadat hij de keten en zijn teamleider op Facebook had uitgescholden. Zulke feiten gebeuren nog het meeste bij mensen die zich niet bewust zijn van hun privacyinstellingen waardoor persoonlijke informatie opeens zichtbaar wordt voor een veel groter publiek dan ze oorspronkelijk dachten (Butler et al., 2011). Bovendien neemt men het begrip “Facebookvrienden” vaak heel breed. In een onderzoek van 2011 (Butler et al.) gaven jongeren bijvoorbeeld toe dat ze niet al hun Facebookvrienden even goed kenden, sommigen zelfs helemaal niet, dus op die manier wordt persoonlijke informatie toch nog gedeeld met vreemden. Debatin et al. (2009) bevestigen dit en uit hun onderzoek blijkt dat 10% iedereen accepteert als Facebookvriend en slechts 50% enkel mensen die ze persoonlijk kennen. Mensen zijn in de realiteit vaak erg gesteld op hun privacy maar ze geven online zoveel informatie prijs dat ze vaak niet beseffen wat de buitenwereld allemaal te weten komt. Zo delen 4,8 miljoen Amerikanen op Facebook de locatie waar ze zich bevinden of naartoe gaan, bespreekt 4,6 miljoen hun liefdesleven en 930 000 hun financiën op hun profiel. ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012). Het unieke aspect van dit onderzoek bestaat uit de toepassing van de protection motivation theory op het beschermingsbedrag op Facebook. Tot nu toe is deze theorie bijzonder vaak toegepast in offline situaties (zie Ch'ng & Glendon, 2014; Gaston & Prapavessis, 2014; Horng, Hu, Teng, & Lin, 2014; Lwin, Stanaland, & Chan, 2010; Plotnikoff, Lubans, Penfold, & Courneya, 2014; Yan et al., 2014). Slechts een handvol onderzoeken heeft de theorie van Rogers gebruikt in de online context (zie Jenkins, Grimes, Proudfoot, & Lowry, 2014; Lwin, Li, & Ang, 2012; Youn, 2005) maar Facebook is hierbij nog niet aan bod gekomen. Bovendien hebben veel wetenschappers attitude gemeten met betrekking tot online privacy, maar gedragsmetingen zijn beperkt gebleven. Deze masterproef start met een literatuurstudie waarbij eerst een korte schets wordt gegeven van alle veranderingen op privacyvlak die Facebook de laatste jaren heeft doorgevoerd.
4
Daarna wordt er dieper ingegaan op de protection motivation theory van Rogers en welke aanvullingen en kritieken er de afgelopen jaren op deze theorie zijn geformuleerd. Het laatste deel van het literatuuroverzicht gaat over online privacy. Privacy trade-off en online beschermingsstrategieën vormen hierbij de kern. Het tweede grote deel van deze paper bestaat uit het eigenlijke onderzoek waarbij de analyse het centrale deel bepaalt. Er zal eerst worden onderzocht welke invloed de afweging tussen privacy concerns en social rewards heeft op de factoren van de protection motivation theory en verder wordt nagegaan op welke manieren jongeren hun Facebookprivacy beschermen en hoe de factoren van de theorie hier een invloed op uitoefenen. Hiervan worden de resultaten beschreven en een conclusie geformuleerd. Ook komen de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek aan bod. Deze paper wordt afgesloten met een persoonlijk dankwoord en aan het einde zijn de bibliografie en bijlagen te vinden.
5
3. LITERATUURSTUDIE 3.1 FACEBOOK: EEN TIJDLIJN VAN VERANDERENDE PRIVACYSETTINGS Dit onderzoek richt zich specifiek op de online privacy van de bekende sociale netwerksite Facebook. Boyd & Ellison (2007) definiëren sociale netwerksites als “web-based services that allow individuals to (1) construct a public or semi-public profile within a bounded system, (2) articulate a list of other users with whom they share a connection, and (3) view and traverse their list of connections and those made by others within the system”. Deze definitie is jarenlang veelvuldig in andere onderzoeken aangehaald. In 2012 hebben Boyd & Ellison een meer genuanceerde en verfijnde versie van de naar hun mening verouderde definitie uit 2007 geformuleerd, waarbij de nieuwere een breder perspectief geeft op de geëvolueerde sociale netwerksites: A social network site is a networked communication platfom in which participants 1) have uniquely identifiable profiles that consist of user-supplied content, content provided by other users, ander/or system-level data; 2) can publicly articulate connections that can be viewed en traversed by others; and 3) can consume, produce, and/or interact with streams of user-generated content provided by their connections on the site. (D. Boyd & Ellison, 2012) Doorheen de jaren is er veel veranderd op Facebook, zowel qua lay-out en nieuwe tools als privacysettings. Daarom is het handig om een beeld te schetsen van deze “tijdlijn” van gebeurtenissen. Bijna direct na de opstart van Facebook in 2004 lanceerde Zuckerberg de Facebookwall ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012), een eigen pagina met persoonlijke informatie. Ook berichten achterlaten op elkaars wall was vanaf dan mogelijk. Twee jaar later kwam de newsfeed ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012), die heel veel protest uitlokte (D. Boyd, 2008) omdat vele gebruikers dit als een inbreuk op hun privacy zagen (Butler et al., 2011). Door deze newsfeed kon men opeens alle acties van vrienden bekijken op de website, wat de hele sociale functie veranderde (D. Boyd, 2008). Bovendien maak je zelf waarschijnlijk wel een onderscheid tussen goede vrienden en kennissen, maar Facebook maakt dit verschil niet in de newsfeed (D. Boyd, 2008). Boyd (2008) haalde ook aan dat berichten op de newsfeed vaak uit hun context worden getrokken, doordat je maar één momentopname van “het leven” van die bepaalde persoon ziet. In 2007 kwam Facebook misschien wel met de meest controversiële tool op de markt: Beacon, een advertentieservice
6
die gebruikers op andere websites volgt waardoor men meer persoonlijk gerichte advertenties te zien kreeg op Facebook (Rapoza, 2007). Ook hiervoor werd een online protestgroep opgericht die in de eerste twee weken maar liefst 70 000 leden wist te verzamelen (Debatin et al., 2009). Zelfs nadat Facebook de app had aangepast, bleef Beacon gegevens verzamelen over het bezoek van Facebookgebruikers aan andere websites, ook al waren ze niet aangemeld bij Facebook en hadden ze bovendien gemeld dat ze geen verspreiding van persoonlijke informatie onder vrienden wilden (Perez, 2007). In 2009 werd deze tool tot grote vreugde van veel Facebookgebruikers stopgezet. Vanaf 2007 maakte Facebook gebruik van de opt-out benadering, waarbij gebruikers zelf hun privacysettings moesten aanpassen als ze niet wilden dat al hun informatie voor iedereen zichtbaar was (Bankston, 2009). Twee jaar later, in 2009, veranderde Facebook de standaardprivacysettings zodat bepaalde informatie automatisch zichtbaar werd voor iedereen, ook voor mensen die niet ingelogd waren (Butler et al., 2011). In 2010 was er opnieuw een dag van protest, omdat Facebook alweer een nieuw privacybeleid had gelanceerd dat ertoe leidde dat persoonlijke informatie werd gedeeld met adverteerders zonder toestemming van de gebruikers (Waters & Ackerman, 2011). Het gevolg van dit alles was dat de veiligheid van Facebook in vraag werd gesteld (Waters & Ackerman, 2011). Daarnaast zorgden ook de tagfunctie en gezichtsherkenning voor heel wat bezorgdheid. De gezichtsherkenning werd in 2010 immers automatisch van toepassing voor alle gebruikers. Als je hier geen gebruik van wilde maken, moest je de optie uitvinken. Er werd dus gekozen voor een opt-out functie, terwijl George Jepsen (procureur-generaal van Connecticut) voor een opt-in ijverde. En ook het Elektronic Privacy Information Center (samen met The Center For Digital Democracy, Consumer Watchdog en Privacy Rights Clearinghouse) vreesden voor een verschuiving naar automatische gezichtsherkenning zonder dat de gebruiker nog enige vorm van controle zou hebben over eigen beelden en online identificatie. ("Facebook face recognition hits privacy protests," 2011) Het is dus duidelijk dat de voortdurende privacyaanpassingen en invoering van nieuwe tools voor tegenkanting en verwarring hebben gezorgd in het verleden. En net in die eindeloze aanpassingen schuilt het gevaar als gebruikers de controle willen behouden over hun privacy en ze moeten zich dus zeer bewust zijn van hun online gedrag.
7
3.2 PROTECTION MOTIVATION THEORY De protection motivation theory, in het leven geroepen door Dr. Ronald W. Rogers, is een uitbreiding van het primary and secondary appraisal proces model van Lazarus (1968). Lazarus stelt in deze theorie dat negatieve emoties niet afkomstig zijn van externe situaties, maar van cognitieve interpretaties van verontrustende situaties (Dennis, Kunkel, & Keyton, 2008). In een primaire inschatting (primary appraisal) wordt beoordeeld in hoeverre een potentiële verontrustende situatie verwant is aan persoonlijke doelen, deze doelen hindert en deel uitmaakt van de identiteit (Dennis et al., 2008). Als een individu een situatie als verontrustend beschouwt, dan komt het proces van secundaire inschatting (secondary appraisal) en probeert men hiermee om te gaan (Dennis et al., 2008). De protection motivation theory wordt ook wel gezien als een alternatief voor de curvilinear theory van Janis (1967) die stelt dat de relatie tussen angstelementen in communicatie en overtuiging zich beweegt in een omgekeerde U-vorm waarbij hoge en lage fear appeals minder efficiënt zijn dan gematigde fear appeals (Tanner Jr, Hunt, & Eppright, 1991). De theorie van Rogers verklaart echter meer uitgebreid hoe boodschappen gedrag kunnen beïnvloeden (Tanner Jr et al., 1991) De protection motivation theory gaat over het inschatten van bedreigingen en risico’s en hoe men daarop reageert (Maddux & Rogers, 1983; Youn, 2005). Hoe men omgaat met risicovol gedrag hangt sterk af van de inschatting van risico’s en voordelen (Youn, 2005). Rogers (1975) definieerde oorspronkelijk de protection motivation theory zelf als “an attempt to specify a limited set of crucial stimulus variables in a fear appeal and the cognitive processes postulated to mediate acceptance of a communicator’s recommendations”. Rogers heeft in 1975 zijn theorie beschreven aan de hand van ‘fear appeals’, in 1992 gedefinieerd door Witte als “overtuigende boodschappen die gecreëerd zijn om mensen schrik aan te jagen door de vreselijke dingen te beschrijven die zullen gebeuren wanneer ze niet doen wat de boodschap aanraadt” (eigen vertaling)1. Deze fear appeals bestaan volgens Rogers (1975) uit 3 cruciale componenten: -
Persoonlijke schade die kan toegericht worden.
-
Waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis zal voorkomen.
-
Efficiëntie van de reactie om zichzelf te beschermen.
1
Oorspronkelijke tekst: fear appeals are persuasive messages designed to scare people by describing the terrible things that will happen to them if they do not do what the message recommends.
8
Volgens de protection motivation theory initieert communicatie met fear appeals cognitieve beoordelingsprocessen betreffende bovengenoemde componenten (Rogers, 1975). Deze cognitieve processen bemiddelen volgens Rogers (1983; 1975) de persuasieve effecten van een fear appeal door het gevoel van protection motivation aan te wakkeren. Deze protection motivation is dan weer een tussenliggende variabele die de neiging om zichzelf te beschermen opwekt, behoudt en leidt (Maddux & Rogers, 1983; Rogers, 1975). Op de onderstaande afbeelding wordt dit proces op een schematische manier weergegeven. Afbeelding 1: Protection Motivation Theory (Rogers, 1975)
Components of a fear appeal
Cognitive mediating processes
Magnitude of noxiousness
Appraised severity
Probability of occurrence
Expectancy of exposure
Efficacy of recommended response
Belief in efficacy of coping response
Protection motivation
Attitude change
Intent to adopt recommended response
De hoofdgedachte van de theorie is dus met andere woorden dat attitudeverandering niet gemedieerd wordt door een emotionele toestand van angst, maar dat het eerder een functie is van de sterkte van de motivatie om jezelf te beschermen, opgewekt door cognitieve processen (Rogers, 1975). De theorie houdt ook echter wat beperkingen in volgens Rogers zelf. De theorie slaagt er immers niet in alle mogelijke factoren van angst te bepalen die overtuiging kunnen beïnvloeden (Rogers, 1975). Volgens Rogers (1975) zijn factoren die men niet test aan de hand van deze theorie onder meer: de duur van de schadelijke stimulans en het tijdsinterval tussen presentatie van informatie en het effectieve begin van de verontrustende gebeurtenis. In 1983 heeft Rogers zelf zijn eigen theoriemodel aangepast. Hij heeft dit onderzocht aan de hand van een experiment bij studenten en heeft bevestiging gekregen voor wat hij eerder had gesteld: perceived severity, perceived susceptibility en perceived response efficacy hebben een invloed op attitudes en gedragsintenties met betrekking tot zelfbescherming. In de herziening van de theorie vult Rogers (1983) deze aan met een bredere verklaring van de bronnen van
9
informatie die aan het coping process vooraf gaan, een volledigere uiteenzetting van de manieren van dit coping process en extra cognitieve mediërende processen. De effecten van fear appeals zijn in deze studie van 1983 onderzocht aan de hand van een experiment dat de protection motivation theory en de self-efficacy theory combineerde. Perceived susceptibility en response efficacy hadden allebei positieve effecten op de intentie om preventief gezond gedrag toe te passen. Ook werd bevestigd dat self-efficacy, een component in het leven geroepen door Bandura (1977), een vierde cognitief mediërend proces van de protection motivation theory bleek en werd die hiermee vervolledigd (Maddux & Rogers, 1983). Rogers & Maddux (1983) hebben uit hun studie geconcludeerd dat perceived self-efficacy een grote invloed heeft op de intentie om aanbevolen coping gedrag toe te passen én dat het ook de meest krachtige voorspeller van gedragsintenties bleek. Bovendien beïnvloedde perceived self-efficacy het effect van twee andere belangrijke componenten van de protection motivation theory: perceived susceptibility en de perceived response efficacy (Maddux & Rogers, 1983) Afbeelding 2: Protection Motivation Theory (Maddux & Rogers, 1983)
Perceived severity of the threat Perceived susceptibility of the threat
Protection motivation
Intent to adopt recommended response
Behavioural response
Perceived response efficacy Perceived self-efficacy
Naast Rogers zelf hebben ook andere wetenschappers kritiek geuit en aanvullingen gedaan op het protection motiviation model. Tanner et al. (1991) bevestigen dat het model een goede alternatieve verklaring biedt voor de effecten van fear appeals, maar dat andere onderzoeken suggereren dat ook bijkomende variabelen gedragsintenties kunnen beïnvloeden. Tanner et al. (1991) hebben daarom een aangepast model ontwikkeld. Vooral het emotionele aspect wordt volgens Tanner et al. (1991) in het oorspronkelijke model genegeerd. Ook zijn ze van mening dat het inschattingsproces van bedreigingen in een geordende, opeenvolgende manier gebeurt, waarbij Tanner et al. (1991) rekening houden met het primary and secondary appraisal model van Lazarus (1968). Ook wordt er in het aangepaste model meer aandacht besteed aan maladaptive behavior (de neiging van bedreigde personen om coping responses te gebruiken
10
die de angst verminderen maar niet de eigenlijke bedreiging) (Tanner Jr et al., 1991). Ten slotte wordt de sociale context opgenomen in het model, omdat Tanner et al. (1991) ervan uitgaan dat gedrag wordt beïnvloed door normatieve componenten. Afbeelding 3: Ordered Protection Motivation Theory (Tanner Jr et al., 1991)
Sources of information
Cognitive mediating process
Verbal persuasion (fear appeals)
Severity of threat
Observed learning
Probability of occurence
Experience
Behavior repertory appraisal
Intermediate emotional state
Cognitive mediating process
Intermediate state
Coping mode
Protection motivation
Behavior (adaptive or maladaptive)
Coping response(s) efficacy (maladaptive or adaptive)
=
Threat appraisal
=
Fear
Coping appraisal
Self-efficacy
Voor dit onderzoek wordt echter gebruik gemaakt van de de protection motivation theory, ontwikkeld door Rogers in 1975 en aangepast in 1983. Deze versie van de theorie is immers succesvol toegepast in vele onderzoeken, zowel in offline (zie Ch'ng & Glendon, 2014; Gaston & Prapavessis, 2014; Horng et al., 2014; Lwin et al., 2010) als online situaties (zie Lwin et al., 2012; Youn, 2005).
11
3.3 ONLINE PRIVACY Privacy in het algemeen is een breed onderzocht fenomeen maar het is een bijzonder moeilijk te definiëren term en daarom wordt het vaak in dezelfde adem genoemd met begrippen als vrijheid, autonomie, geheimhouding en eenzaamheid (Tavani, 2007). In 1990 definieerde Roger Clarke privacy als “the interest individuals have in sustaining a personal space, free from interference by other people and organizations”. Ook Moor (1997) deed een poging door te stellen dat een individu privacy heeft “in a situation with regard to others if in that situation the individual is protected from intrusion, interference, and information access by others”. Campbell (1997) beschreef privacy dan weer als “the claim of individuals to determine for themselves when, how, and to what extent information about them is communicated to others”. Daarnaast is er ook zoiets als online privacy, een term die is opgekomen sinds de komst van het internet. Het is zo dat de huidige technologische wereld weinig bescherming op vlak van privacy biedt en in de online wereld loeren er meer gevaren op dat vlak dan offline (Jisuk, 2006). Elke vorm van communicatie online laat namelijk haar spoor achter (Jisuk, 2006). Boyd (2008) ziet de technologische wereld online privacy als een bit, 0 of 1 dus: ofwel worden gegevens helemaal vrijgegeven ofwel helemaal niet. Door de komst van nieuwe online technologieën treedt volgens haar steeds meer een vervaging van publiek en privaat op (D. Boyd, 2008). Ook twee Vlaamse initiatieven houden zich bezig met online privacy. SPION, Security and Privacy in Online Social Networks, doet voornamelijk onderzoek naar online privacy en de settings ervan bij sociale netwerken ("SPION,"). Zij willen vooral dat de structuren achter deze netwerken verantwoordelijk en aansprakelijk kunnen worden gesteld voor privacy en veiligheid en bovendien streven ze naar manieren om sociale netwerksites technisch veiliger en transparanter te maken ("SPION,"). EMSOC, Empowerment in a Social Media Culture, onderzoekt dan weer of gebruikers werkelijk ‘empowered’ zijn door hun omgang met sociale media ("EMSOC,"). De drie subthema’s inclusie, mediageletterdheid en privacy vormen hierbij de cruciale kern. ("EMSOC,"). 3.3.1 Online privacykennis Een belangrijke vraag in het actuele privacyonderwerp is hoe mensen bezig zijn met hun eigen privacy online en of ze weten welke persoonlijke informatie wordt blootgegeven. Ook
12
al geven de meeste Facebookgebruikers sterk om hun privacy, absolute privacy is iets dat heel moeilijk te bereiken is (Grimmelmann, 2010). Volgens een onderzoek van Butler (2011) was de meerderheid van de deelnemende Facebookgebruikers nauwelijks of niet bekend met de huidige privacysettings van Facebook, hoewel ze daarna bevestigden dat ze wél op de hoogte waren van hun persoonlijke privacyinstellingen. Ook was de meerderheid ervan overtuigd dat Facebook hen probeert te beschermen op vlak van privacy (Butler et al., 2011). Grimmelman (2010) komt dan weer tot de stelling dat mensen niet begrijpen wat er gebeurt met hun persoonlijke informatie eens die op het web verschijnt. Uit een grootschalig Amerikaans onderzoek van experts, slachtoffers van privacymisbruik en 2002 Amerikaanse gezinnen is gebleken dat ongeveer 13 miljoen Amerikanen nog nooit de privacysettings van hun Facebookprofiel hadden aangepast ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012). Ook Barnes (2006) bevestigt dat de studenten in zijn onderzoek heel gemotiveerd zijn om informatie privé te houden, maar niet beseffen dat Facebook een soort van publieke plaats is. In tegenstelling tot de bovenstaande conclusies dat Facebookgebruikers weinig begrip en kennis hebben van privacysettings, komen Debatin et al. (2009) met het resultaat dat maar liefst 91% wel degelijk een goede kennis denkt te hebben van de privacysettings op Facebook. Zij nuanceren dit verbluffend resultaat ook door er meteen bij te zeggen dat de overige 9% amper of helemaal niet op de hoogte is van deze instellingen en dus niet geneigd zijn om hun profiel te beschermen (Debatin et al., 2009). Het is dus belangrijk dat gebruikers zich voldoende informeren over de laatste privacyveranderingen, want als dit niet gebeurt is de kans groot dat de effectieve privacyinstellingen niet overeenkomen met hoe mensen denken dat de persoonlijke privacy is ingesteld (Butler et al., 2011). 3.3.2 Privacy trade-off: privacybezorgdheid versus sociale beloningen Internet, sociale netwerksites en dus ook Facebook hebben zowel voor- als nadelen. Jiang et al. (2013) voeren hiernaar onderzoek en geven in hun theoretisch model privacy trade-off een zeer belangrijke rol. Privacy trade-off staat voor de afweging tussen de risico’s van privacy concerns en de voordelen van social rewards (Jiang et al., 2013). Privacybezorgdheid, privacy concerns in het model van Jiang et al. (2013) is een eerste belangrijke deel van de privacy trade-off. Privacy concerns wordt door Jiang et al. (2013) zelf gedefinieerd als “individuals’ subjective views of fairness within the context of privacy”.
13
Boyd (2008) stelt dat individuen bezorgd zijn op twee vlakken: blootstelling en invasie. De eerste term, blootstelling, slaat terug op het feit dat mensen zich bewust moeten zijn van wat ze online zetten en hoe dit geïnterpreteerd kan worden door anderen (D. Boyd, 2008). Daarnaast ervaren mensen een invasie aan data die ze niet allemaal kunnen verwerken, een overload aan informatie als het ware (D. Boyd, 2008). Grimmelmann (2010) zegt echter dat de meeste mensen erop vertrouwen dat Facebook een veilig platform is. In het grootschalige Amerikaanse onderzoek uit 2012 bevestigde slechts 11% van de bevraagde Amerikanen dat ze het afgelopen jaar met privacyproblemen te maken hebben gekregen ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012) en volgens Hichang et al. (2009) is wereldwijd 70,1% bezorgd om zijn of haar online privacy. Hieromtrent zijn dus enkele tegengestelde resultaten gevonden door de jaren heen. Specifieke privacyzorgen die vooral worden ervaren zijn: -
Onthulling van persoonlijke informatie, beschadiging van reputatie door geruchten en roddels, ongewenst contact door pesterijen en stalking, gebruik van persoonlijke data door derde partijen, hacken en identiteitsdiefstal (D. M. Boyd & Ellison, 2007; Debatin et al., 2009; Gross & Acquisti, 2005).
-
Online persoonlijke informatie die kan leiden tot permanente bestanden op het internet die later op een negatieve manier kunnen gebruikt worden (Rosenblum, 2007).
-
Het virale kenmerk van de Facebook newsfeed die persoonlijke informatie veel toegankelijker en zichtbaar maakt (Boyd, 2008).
-
Angst dat onbekenden nog altijd toegang hebben tot het Facebookprofiel, ondanks het feit dat het profiel enkel voor vrienden zichtbaar is (Young & Quan-Haase, 2013).
Raynes-Goldie (2010) maakt dan weer een onderscheid tussen sociale privacy (de bezorgdheid omtrent het controleren van toegang tot persoonlijke data)2 (eigen vertaling) en institutionele privacy (de bezorgdheid omtrent het gebruik van persoonlijke data door derde partijen)3 (eigen vertaling). Young & Quan-Haase (2013) hebben onderzoek gevoerd naar deze twee types bezorgdheid op Facebook en daaruit is gebleken dat mensen zich veel meer zorgen maken om sociale privacy dan om institutionele privacy. Met andere woorden, ze waren bezorgder over wie toegang heeft tot hun persoonlijke informatie dan over Facebook zelf en haar partners die informatie zouden gebruiken (Young & Quan-Haase, 2013). Facebookgebruikers lijken dus veel ongeruster dat vrienden, familie en andere leden van hun 2 3
Oorspronkelijke tekst: the concern about controlling access to personal data. Oorspronkelijke tekst: the concern about how third parties will use personal data.
14
Facebooknetwerk een bedreiging zijn voor hun privacy, dan bedrijven en derde partijen (Young & Quan-Haase, 2013). Nog een veelgebruikte term is het derdepersoonseffect. In de privacycontext kan dit als volgt begrepen worden: mensen zijn geneigd om te denken dat online problemen en risico’s meer bij anderen voorkomen dan bij henzelf (Debatin et al., 2009). Een onderzoek uit 2012 (Tan, Qin, Kim, & Hsu) heeft een interessante bevinding gemaakt in verband met privacybezorgdheid. Tan, Qin, Kim, & Hsu (2012) zijn tot de conclusie
gekomen
dat
ondanks
privacybezorgdheid,
de
attitude
van
sociale
netwerkgebruikers niet negatief beïnvloed wordt en ze toch persoonlijke informatie blijven delen. Deze tegenstelling wordt de privacyparadox genoemd (Barnes, 2006; Tan et al., 2012). Deze vaststelling toont gelijkenissen met een conclusie van Jiang et al. (2013) die stelt dat privacy een hoge prioriteit is bij de meeste mensen, maar dat het gedrag van individuen niet altijd overeenstemt met hun privacybezorgdheid. Young & Quan-Haase (2013) stellen in hun onderzoek de term active profile management voor, de onderhandeling tussen de nood om een Facebookprofiel te hebben en het verlangen naar privacy. Individuen onderhandelen namelijk constant tussen waargenomen privacyrisico’s en verwachte voordelen en voelen ook de druk die hiermee samenhangt (Debatin et al., 2009). Volgens Whitaker (1999) kan het internet vergeleken worden met het concept ‘participatory panopticon’ (Jisuk, 2006). In de context van internet kan dit worden uitgelegd als het ervaren van positieve voordelen online waarvan men absoluut niet wilt worden uitgesloten (Jisuk, 2006). Men gaat ermee akkoord dat er persoonlijke informatie openbaar wordt gegooid zolang men niet van de online wereld worden uitgesloten (Jisuk, 2006). Zo komen we tot het tweede belangrijke concept uit de privacy trade-off: social rewards oftewel sociale voordelen (Jiang et al., 2013). Deze term wordt door Eisenberger & Faolo (1990) gedefinieerd als “pleasure, satisfaction and gratification individuals derive from participating in interpersonal interactions” en door Jiang et al. (2013) aangevuld met “alternative benefits in synchronous online social interactions”. Voor Facebookgebruikers is vooral het sociaal kapitaal dat voortkomt uit het maken en onderhouden van interpersoonlijke relaties en vriendschappen een groot voordeel van Facebook (Ellison, Steinfield, & Lampe, 2007). Dit voordeel zou het onthullen van persoonlijke gegevens compenseren, want ook al ervaren gebruikers negatieve privacyervaringen, ze keren Facebook nooit de rug toe door de voldoening die het biedt als sociaal bindmiddel (Debatin et al., 2009). We kunnen dus aannemen dat mensen persoonlijke informatie online zullen meedelen als het verwachte voordeel groter is dan het mogelijke risico (Debatin et al., 2009; Ibrahim, 2008; Jisuk, 2006;
15
Tufekci, 2008; Tyma, 2007), wat niet wilt zeggen dat men hier achteraf geen spijt van kan hebben (Jisuk, 2006). Ook Youn (2005) bevestigt dit door te stellen dat jongeren meer vatbaar zijn voor potentiële voordelen van informatieblootstelling en mogelijke risico’s vaak gaan bagatelliseren. Dit besluit geldt volgens Fogel & Nehmad (2009) alleen voor individuen met profielen op sociale netwerken, omdat zij grotere risiconemende attitudes hebben dan individuen zonder profielen. Ook Youn (2005) en Jiang et al. (2013) zijn tot gelijkaardige conclusies gekomen: hogere privacybezorgdheid en een hoger niveau van risicoperceptie leidt tot mindere zelfblootstelling van informatie en tot grotere onjuiste zelfrepresentatie. Ook het omgekeerde geldt: grotere (perceptie van) sociale potentiële beloningen leiden tot grotere zelfblootstelling en tot minder foute zelfrepresentatie (Jiang et al., 2013; Youn, 2005). Het is echter ook interessant om te weten te komen wat individuen als (sociale) voordelen beschouwen van Facebookgebruik en zelfonthulling. Waters & Ackerman (2011) hebben voor het vrijgeven van privé-informatie vier motivaties gevonden. Facebookgebruikers geven deze informatie namelijk vrij omdat ze het als een leuke activiteit beschouwen, omdat ze belangrijke informatie willen delen, om mee te zijn met trends en om populariteit aan anderen te tonen (Waters & Ackerman, 2011). Mensen doen ook vaak aan zelfonthulling omdat ze het beschouwen als een goed onderhouden van interpersoonlijke relaties, omdat het goed is voor hun psychologisch welzijn en vaak uit gewoonte (Waters & Ackerman, 2011). Op die manier komen we tot de eerste onderzoeksvraag. Om die te beantwoorden, wordt er gebruik gemaakt van enkele hypothesen. Uit bovenstaande literatuur is immers gebleken dat mensen vaak de afweging moeten maken tussen hun bezorgdheid omtrent privacy en de sociale voordelen die Facebook met zich mee brengt. Er wordt dus verwacht dat hoe hoger de privacybezorgdheid is, hoe ernstiger men bedreigingen en het voorkomen ervan inschat en hoe hoger men de efficiëntie van zichzelf en de beschermingsreactie verwacht. Voor social rewards wordt het omgekeerde effect verwacht, omdat men dan simpelweg veel minder bezig is met de risico’s maar meer met de voordelen. OV1: Welke invloed heeft de afweging tussen privacy concerns en social rewards op de factoren van de protection motivation theory? H1a en b: Perceived severity heeft een positieve relatie met privacy concerns en een negatieve relatie met social rewards. H2a en b: Perceived susceptibility heeft een positieve relatie met privacy concerns en een negatieve relatie met social rewards.
16
H3a en b: Perceived response efficacy heeft een positieve relatie met privacy concerns en een negatieve relatie met social rewards. H4a en b: Perceived self-efficacy heeft een positieve relatie met privacy concerns en een negatieve relatie met social rewards. 3.3.3 Online bescherming In de vorige paragraaf is er dieper ingegaan op de privacy trade-off waarbij mensen de afweging moeten maken tussen hun privacybezorgdheid langs de ene kant en de sociale voordelen langs de andere kant. Om hun online privacy te beschermen, zullen mensen diverse strategieën hiervoor gebruiken. De meeste onderzoeken rond privacybescherming zijn vooral dieper ingegaan op direct marketing zoals Dommeyer & Gross (2003) en Wang & Petrison (1993) of hebben slechts beperkte gedragsrespons gemeten, zoals klachten van consumenten (Sheehan & Hoy, 1999) of vervalsing van eigen informatie (Youn, 2005). Dat laatste wordt duidelijk uit het Amerikaanse onderzoek uit 2012 waarin men heeft vastgesteld dat 25% van de ondervraagden al eens persoonlijke informatie heeft vervalst om zichzelf te beschermen ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012). Bovendien focussen vele studies met betrekking tot online privacy op attitudes en minder op gedragsintenties rond de effectieve bescherming (Hichang et al., 2009). Debatin et al. (2009) opperen in hun studie voor twee algemene strategieën die individuen geneigd zijn toe te passen na een inbreuk van privacy. De technische strategie omvat handelingen op het internet die het individu stelt, bijvoorbeeld privacyinstellingen aanpassen. Daarnaast heb je de psychologische strategie waarbij individuen zelf betekenis gaan geven aan de voor hen risicovolle incidenten. Ze willen op die manier een veilig gevoel creëren voor henzelf door bijvoorbeeld duidelijkheid te scheppen over de persoon die de inbreuk heeft gepleegd of door de gebeurtenissen te minimaliseren. (Debatin et al., 2009) Ook Maddux & Rogers (1983) hebben in hun herziene versie van de protection motivation theory een belangrijke typologie van twee beschermingsstrategieën ontwikkeld op basis van mensen die geconfronteerd werden met fear appeals. De eerste beschermingsstrategie noemen ze de precaution strategy, die wordt toegepast door mensen die geen risico’s willen nemen. De tweede hebben ze de hyperdefensiveness strategy, voor mensen die van mening zijn dat ze niets te verliezen hebben door dingen te proberen en daardoor risico’s te nemen, benoemd.
17
Hichang et al. (2009), die in hun studie onderzoek deden naar internetprivacy, hebben een interessante typologie van beschermingsstrategieën op vlak van privacy ontwikkeld. Het eerste type is de avoidance factor die alle vormen van vermijdingsgedrag omvat, zoals het gebruiken van andere communicatiemiddelen dan het internet. Bij de opt-out factor gaat men dan weer vrijwillig ervoor kiezen om geen verzoeken via mail meer te krijgen. Ten slotte is er nog de proactive protection factor, die overeenkomt met de precaution strategy van Maddux & Rogers (1983), waarbij individuen proactief hun persoonlijke informatie gaan beschermen door instellingen aan te passen, cookies te verwijderen, privacyclausules van websites te lezen, enzovoort. (Hichang et al., 2009) Ook Jiang et al. (2013), waarvan het onderzoek een belangrijke bijdrage bij de vorige sectie inhield, hebben getest wanneer mensen op Facebook kiezen voor self-disclosure (persoonlijke informatie weergeven) of voor misrepresentation (zichzelf anders voorstellen dan men werkelijk is). Hieruit bleek dat wanneer mensen meer geneigd zijn om foute informatie van zichzelf te publiceren (misrepresentation) hun bezorgdheid omtrent privacy (privacy concerns) groter is dan de voordelen (social rewards) die ze ervan verwachten te krijgen. Een ander onderzoek bij universiteitsstudenten uit 2013 (Young & Quan-Haase) heeft een veel specifieker onderscheid gemaakt tussen strategieën om je Facebookprofiel te beschermen. Uit dat onderzoek van Young & Quan-Haase (2013) is gebleken dat studenten zich wel degelijk beschermen tegen sociale privacybedreigingen. Dit doen ze onder andere door geen persoonlijke informatie te vermelden op hun profiel, door privéberichten te sturen in plaats van publieke berichten te posten, door de standaard privacysettings aan te passen, door het profiel niet voor iedereen volledig zichtbaar te maken, door foto’s te untaggen of te verwijderen en door vriendschapsverzoeken van onbekenden te negeren (Young & QuanHaase, 2013). Young & Quan-Haase (2013) hebben dus niet alleen de strategie van misrepresentation gebruikt zoals Jiang et al. (2013) doen, maar zij hebben meerdere specifieke beschermingsstrategieën getest die mensen op Facebook gebruiken. Uit de literatuur is vervolgens een typologie van privacybeschermende strategieën voortgekomen die kan toegepast worden op Facebook. Deze typologie is een combinatie van de algemene typologieën van Maddux & Rogers (1983) en Hichang et al. (2009) waarin de meer specifieke beschermingsstrategieën op Facebook van Young & Quan-Haase (2013) en Jiang et al. (2013) zijn geïntegreerd. -
Proactieve strategie: proactief op zoek gaan naar manieren om je Facebookprofiel veiliger en privater te maken.
18
-
Verdedigende strategie: pas na een voorval waarbij je privacy is geschonden, je profiel veiliger en privater maken.
-
Vermijdingsstrategie: Facebook vermijden en alternatieven, zowel offline als online, zoeken om met mensen in contact te komen.
-
Opt-out strategie: Facebook bannen door het profiel tijdelijk of permanent te deactiveren of verwijderen.
Vertrekkend vanuit de protection motivation theory werden onderstaande hypothesen geformuleerd, waarbij verwacht wordt dat de factoren van de theorie een invloed hebben het al dan niet toepassen van strategieën om hun Facebookprofiel te beschermen. H5: Hoe hoger perceived severity, hoe meer jongeren hun Facebookprofiel beschermen. H6: Hoe hoger perceived susceptibility, hoe meer jongeren hun Facebookprofiel beschermen. H7: Hoe hoger response efficacy, hoe meer jongeren hun Facebookprofiel beschermen. H8: Hoe hoger self-efficacy, hoe meer jongeren hun Facebookprofiel beschermen. Vervolgens zal getest worden welke protection motivation-factoren een invloed hebben op welke beschermingsstrategieën waaruit volgende onderzoeksvraag is geformuleerd. OV2: Op welke manieren beschermen jongeren specifiek hun online privacy op Facebook en hoe oefenen de factoren van de protection motivation theory hier een invloed op uit? Afbeelding 5: Theoretisch model
Privacy trade-off
Protection motivation factors Perceived severity of the threat
H1a H2a
Privacy concerns
H3a
Proactieve strategie H5
Perceived susceptibility of the threat
H4a
Verdedigende strategie Privacy protection behaviour
H6
H1b
Social rewards
Beschermingsstrategieën
H7
=
H2b H3b
Perceived response efficacy
Vermijdingsstrategie H8
H4b
Perceived self-efficacy
Opt-out strategie
19
4. EMPIRISCH ONDERZOEK 4.1 METHODE De beoogde doelgroep bestond uit middelbare scholieren van 13 tot 19 jaar. Men wordt immers officieel pas toegelaten op Facebook vanaf 13 jaar, maar het is voor jongeren niet zo moeilijk om reeds op jongere leeftijd een profiel op Facebook aan te maken. Daarnaast zitten jongeren meestal tot 18 à 19 jaar op de middelbare school. Vanaf het verlaten van de middelbare school begint voor hen meestal een nieuwe fase in het leven, daarom wordt in dit onderzoek enkel gefocust op middelbare scholieren. Het is bovendien zo dat tieners reeds op jonge leeftijd een eigen identiteit ontwikkelen die ook online sterk naar voren komt (Youn, 2005). Ze krijgen meer te maken met experimenteren, risico’s en peer pressure (Youn, 2005). Daarom was het interessant om te onderzoeken hoe deze bevolkingsgroep de steeds veranderende privacysettings handhaaft en op welke manier ze hun online privacy beschermen. Bovendien waren tot nu toe veelvuldig studenten en personen boven de 18 jaar bestudeerd in deze context (zie Butler et al., 2011; Debatin et al., 2009; Fogel & Nehmad, 2009; Gross & Acquisti, 2005; Jiang et al., 2013; Tan et al., 2012; Waters & Ackerman, 2011; Young & Quan-Haase, 2013). Als onderzoeksmethode werd geopteerd voor een kwantitatieve benadering door in de middelbare school Annuntia-Instituut in Wijnegem schriftelijke surveys te verspreiden. Een kwantitatief onderzoek en meer bepaald een schriftelijke survey heeft verscheidene voordelen. Via een survey kan men op een relatief snelle manier veel mensen bereiken. Ook kan men in een survey met veel verschillende soorten vragen en schalen werken, vaak vanuit diverse invalshoeken. Bovendien is standaardisatie hoog wat de statistische analyse en vergelijking achteraf vergemakkelijkt en makkelijker verbanden kunnen worden gelegd. Ook werd niet gekozen voor een online vragenlijst, maar enkel een schriftelijke die werd verdeeld in een school waarbij de survey individueel in de klas werd ingevuld. Op die manier lag de betrouwbaarheid hoog omdat je bij schriftelijke enquêtering precies kan nagaan wie deelneemt. Bovendien was de te onderzoeken doelgroep veel sneller en makkelijker te bereiken via schriftelijke enquêtes dan via een online survey. Uiteraard zijn er ook enkele nadelen verbonden aan kwantitatief onderzoek en een schriftelijke survey. Zo kunnen respondenten de vragen in een andere volgorde dan bedoeld beantwoorden en volgende vragen al op voorhand lezen. Ook is het mogelijk om vragen open
20
te laten bij een schriftelijke survey, wat bij een online survey niet kan. Bovendien was de enquêteur in dit onderzoek niet aanwezig bij de afname van de surveys waardoor geen onduidelijkheden konden worden verhelderd voor de respondenten. Wel hebben de leerkrachten een leidraad (zie bijlage 7.2.3) meegekregen zodat de afname toch vrij uniform is gebeurd. De leerlingen hebben ook op voorhand een informatiebrief voor hun ouders meegekregen met wat extra informatie over dit onderzoek (zie bijlage 7.2.4). Daarbij kregen de ouders de mogelijkheid om hun kind niet te laten meewerken aan de studie (opt-out methode). Hier heeft echter geen enkele ouder gebruik van gemaakt. Ten slotte werd ook een pretest uitgevoerd bij 7 proefpersonen tussen 13 en 17 jaar waarbij de deelnemers eerst de survey moesten invullen, waarna hen een vragenlijst werd voorgelegd over de survey zelf (zie bijlage 7.2.2). Deze pretest heeft vooral geholpen om bepaalde stellingen duidelijker en minder verwarrend te formuleren. Ook qua lay-out hebben de deelnemers nog enkele nuttige opmerkingen gegeven. Vervolgens werden ongeveer 230 vragenlijsten afgegeven aan de adjunct-directrice die op haar beurt deze heeft bezorgd aan ongeveer tien klassen. 4.2 RESPONDENTEN Voor dit onderzoek werden 210 middelbare scholieren bevraagd van de middelbare school Annuntia-Instituut in Wijnegem. Van alle 210 deelnemers waren er 116 jongens (55.2%) en 94 meisjes (44.8%). De leeftijd van de respondenten varieerde van 12 tot 19 jaar. Deze laatste leeftijd kwam echter slechts één keer voor dus dat was eerder een uitzondering. De meest voorkomende leeftijd was 16 jaar met 23.3%. De gemiddelde leeftijd was 14.87 jaar (SD = 1.574). Het Annuntia-Instituut biedt zowel ASO- als TSO-studierichtingen aan. Onder de ASO-richtingen vallen moderne ASO, economie, economie-moderne talen, economiewiskunde, wetenschappen, wetenschappen-moderne talen, wetenschappen-wiskunde en humane wetenschappen. Onder TSO valt het voorbereidingsjaar tot handel, handel en handeltalen. Van de 210 bevraagden studeerde 55.2% TSO en 44.8% ASO. Van alle jongens zat 42.2% in ASO tegenover 47.9% van alle meisjes. Dat maakt dat 57.8% van alle jongens in TSO zat tegenover 52.1% van alle meisjes. Er zaten dus meer meisjes in ASO en meer jongens in TSO.
21
4.3 VARIABELEN In het eerste deel van dit onderzoek zijn privacy concerns en social rewards de onafhankelijke variabelen en zijn de verschillende factoren van de protection motivation theory (perveived severity, perceived susceptibility, response efficacy en self-efficacy) de afhankelijke variabelen. In het tweede deel van dit onderzoek zijn bovengenoemde factoren van de protection motivation theory de onafhankelijke variabelen en zijn de diverse beschermingsstrategieën (proactieve, verdedigende, vermijdings- en opt-out strategie) de afhankelijke variabelen. Ook werd gebruik gemaakt van enkele controlevariabelen. Er zal worden nagegaan of demografische variabelen zoals geslacht, leeftijd en studierichting een effect hebben. Uit voorgaande onderzoeken is immers gebleken dat vrouwelijke internetgebruikers over het algemeen meer bezorgd zijn over hun persoonlijke privacy dan mannen (Sheehan & Hoy, 1999). Ook Youn (2005) vond dat meisjes meer risico’s zagen in het publiceren van persoonlijke informatie dan jongens, die meer voordelen merken bij informatieblootstelling. Vrouwen zijn minder geneigd om online risico’s te nemen dan mannen, dat vonden ook Rodgers & Harris (2003). Daarnaast kunnen leeftijd en opleidingsniveau invloed hebben op online privacybezorgdheid. Zo hebben Bellman et al. (2004), Milne & Gordon (1994) en Wang & Petrison (1993) aangetoond dat oudere personen met een hoger opleidingsniveau bezorgder waren over online privacy omdat deze groep zich bewuster is van potentiële risico’s. Hichang et al. (2009) gaan hiermee akkoord door te stellen dat oudere, vrouwelijke internetgebruikers meer bezorgdheid tonen omtrent online privacy dan jongere, mannelijke internetgebruikers. De verwachting is dus dat meisjes, oudere tieners en jongeren met een hoger opleidingsniveau bezorgder zullen zijn over online privacy en meer strategieën zullen hanteren om die privacy te beschermen. Daarnaast dienen ook de individuele kenmerken internet- en Facebookervaring als controlevariabelen. Onderzoeken hebben reeds vaak tegengestelde resultaten gevonden omtrent de invloed van internetervaring op privacybezorgdheid en het nemen van online risico’s. Verschillende onderzoeken waaronder Bellman et al. (2004) hebben aangetoond dat bezorgdheid omtrent online privacy vermindert met het niveau van internetervaring. Andere wetenschappers zoals Singh & Hill (2003) hebben dan weer gevonden dat ervaren internetgebruikers net bezorgder waren over hun privacy omdat internetervaring hen voorzichtiger maakt in hun internetgebruik. In dit onderzoek wordt verwacht dat mensen die
22
al langer gebruik maken van internet en Facebook meer privacybezorgdheid zullen tonen en meer beschermingsstrategieën zullen gebruiken. 4.4 MEETINSTRUMENTEN Voor de vragenlijst (zie bijlage 7.2.1) werd gebruik gemaakt van verschillende bestaande schalen, waarvan enkele werden aangepast aan het onderwerp. Facebookervaring (Cronbach’s Alpha = .649) heette oorspronkelijk “internet- en Facebookervaring” en werd gemeten aan de hand van 6 items, maar door het item “Hoe lang maak je al gebruik van het internet in het algemeen” te verwijderen lag Cronbach’s Alpha hoger. Om te beginnen is er de 7-puntenschaal Facebookfriends die het aantal Facebookvrienden meet en die is aangepast aan de schaal van Ellison et al. (2007). Ook Facebookuse meet dit concept. Dit item meet hoelang de respondenten al gebruik maken van Facebook, bestaat uit een 7-puntenschaal en is gebaseerd op Debatin (2009) en Ha & Fang (2012). De schaal Facebookfrequency, die meet hoe vaak de respondenten hun Facebookprofiel checken, is een 5-puntenschaal en de schaal Facebooktime, die meet hoeveel tijd ze per dag besteden op Facebook, is een 7-puntenschaal Beide zijn afkomstig van Ellison et al. (2007). Ten slotte meet ook statusfrequency het concept Facebookervaring. Deze 6puntenschaal schaal meet hoe vaak de respondenten statussen posten en is een eigen opgestelde schaal. Privacy concerns bestond uit een 5-puntenschaal, gebaseerd op de Internet User’s Privacy Concerns-schaal (IUIPC) van Malhotra, Kim, & Agarwal (2004) en op de schaal van Jiang et al. (2013). Dit concept werd gemeten aan de hand van 11 items (Cronbach’s Alpha = .769). Social rewards bestond ook uit een 5-puntenschaal, gebaseerd op de schaal van Jiang et al. (2013) die op haar beurt gebaseerd was op (Eisenberger & Fasolo, 1990) en (Gilbert & Horenstein, 1975). Deze schaal bestond oorspronkelijk uit 8 items maar door item 4 (“ik post persoonlijke informatie op Facebook omdat ik anderen graag op de hoogte hou van wat ik doe of hoe ik me voel) te verwijderen lag Cronbach’s Alpha hoger (Cronbach’s Alpha = 0.767). Protection motivation theory bestond uit de factoren perceived severity, perceived susceptibility, response efficacy, self-efficacy. Perceived severity (Cronbach’s Alpha = .726), perceived susceptibility (Cronbach’s alpha = .680) en self-efficacy (Cronbach’s Alpha = .847) werden gemeten aan de hand van 6 items en response efficacy (Cronbach’s Alpha = .724 als het eerste item werd verwijderd) aan de hand van 10 items. Elke factor werd gemeten door
23
een 5-puntenschaal. Deze schalen werden gedeeltelijk overgenomen van Lwin, Li, & Ang (2012) en de stellingen licht aangepast aan het thema van dit onderzoek (Cronbach’s Alpha = 0.740). De beschermingsstrategieën (Cronbach’s Alpha = .962) werden gemeten door 7puntenschalen en bestonden uit volgende componenten: proactive protection met 11 items (Cronbach’s Alpha = .875), defensive protection met 6 items (Cronbach’s Alpha = .912), avoidance protection met 6 items (Cronbach’s Alpha = 0.854) en opt-out protection met 6 items (Cronbach’s Alpha = .918). De beschermingsstrategieën werden dus gemeten aan de hand van een totaal van 29 items die werden samengesteld op basis van schalen en items van Hichang et al. (2009) en Young & Quan-Haase (2013) Hieruit kan geconcludeerd worden dat alle schalen betrouwbaar zijn, enkel de betrouwbaarheid van Facebookervaring en perceived susceptibility ligt iets lager. 4.5 DATA-ANALYSE EN RESULTATEN Om te beginnen had 5.2% van de 210 bevraagde jongeren geen Facebookprofiel en 94.8% wel. De respondenten zonder Facebookprofiel werden er dus uitgefilterd waardoor er werd verder gewerkt met 199 respondenten. 29.60% van de Facebookgebruikers gaf aan meer dan 500 vrienden op Facebook te hebben, de meeste overige respondenten (ongeveer 63%) schommelden tussen 100 en 500 Facebookvrienden. Bijna 80% van de respondenten had zijn account tussen twee en vijf jaar. Bovendien bekijkt het merendeel (bijna 80%) van deze respondenten dagelijks hun profiel, waarvan 38.2% zelfs meerdere keren per dag. Daarnaast spendeerde ongeveer 50% 10 minuten tot een uur per dag op Facebook. Opvallend was de lage frequentie waarmee jongeren statussen posten op Facebook. Meer dan 60% post zelfs nooit of bijna nooit een status en slechts 0.5% zei dagelijks een Facebookpost te zetten. Ten slotte zijn de data gecontroleerd op multicollineariteit, dit is wanneer een sterke correlatie optreedt tussen twee of meerdere predictors en kan sommige resultaten beïnvloeden. In het eerste deel van het onderzoek waren de twee predictors, social rewards en privacy concern, zwak gecorreleerd (r = -.103). In het tweede deel waren er vier predictors: perceived severity, perceived susceptibility, response efficacy en self-efficacy. Enkel bij perceived severity en response efficacy trad een matige correlatie op (r = .308). Bij de controlevariabelen bleek een kleine, significante correlatie tussen Facebookervaring en studierichting (r = -.203) en tussen Facebookervaring en leeftijd (r = .202). (Field, 2013)
24
4.5.1 Onderzoeksvraag 1: Hebben privacy concerns en social rewards een invloed op de factoren van de protection motivation theory? Allereerst bleek uit de resultaten dat de jongeren eerder bezorgd waren omtrent Facebookrisico’s, maar deze bezorgdheid was niet echt uitgesproken (xprivacy concerns = 3.45, SD = 0.53). Verrassend genoeg bleken de respondenten niet veel sociale voordelen te ondervinden aan Facebook, zoals nieuwe mensen leren kennen of persoonlijke informatie delen (xsocial rewards = 2.21, SD = 0.65). Beide schalen varieerden van 1 = helemaal oneens tot 5 = helemaal eens. (zie tabel 12 in bijlage) Facebookrisico’s zagen de jongeren gemiddeld eerder als ernstig, maar ook daar was het gemiddelde resultaat niet echt uitgesproken (xperceived severity = 3.34, SD = 0.60). De jongeren zagen zichzelf bovendien niet snel kwetsbaar voor dergelijke risico’s (xperceived
susceptibility
=
2.61, SD = 0.65). Over de efficiëntie van de verschillende mogelijke beschermingsstrategieën hadden de jongeren niet echt een uitgesproken mening maar neigden ze eerder naar efficiënt (xresponse
efficacy
= 3.28, SD = 0.55). Daarentegen waren ze heel zelfzeker over hun eigen
bekwaamheid om hun eigen privacy te beschermen (xself-efficacy = 4.04, SD = 0.71). Bovenstaande constructen bestonden allemaal uit 5-puntenschalen. (zie tabel 13 in bijlage) Vervolgens werden de Pearson product-moment correlatiecoëfficiënten berekend waarbij eerste relaties tussen de variabelen zichtbaar werden (zie tabel 14 in bijlage). Privacy concern bleek met drie van de vier afhankelijke variabelen, de factoren van de protection motivation theory, een significant verband te tonen. Privacy concern toonde namelijk een klein, positief verband met self-efficacy (r = .221, p = .002) en een sterk, positief verband met perceived severity (r = .450, p = .000) en response efficacy (r = .411, p = .000). Social rewards toonde enkel een klein, negatief verband met response efficacy (r = -.143, p = .045). Hierna werden meervoudige, hiërarchische regressies uitgevoerd om te zien of privacy concerns en social rewards een invloed hadden op de protection motivation-factoren. Ook de controlevariabelen werden ineens betrokken in deze regressies. De methode “entry/enter” werd gehanteerd om variabelen toe te voegen in de regressies, omdat er voor dit onderzoek werd vertrokken vanuit theoretische inzichten (Field, 2013). Om te beginnen werd een regressie uitgevoerd om het verband tussen privacy concern en social rewards op perceived severity te onderzoeken. Zoals bleek uit de Pearsoncorrelatiematrix had privacy concern (β = .456, p < .05) een significant positief effect op
25
perceived severity in tegenstelling tot social rewards. Met andere woorden, hoe ongeruster men is over privacy, hoe ernstiger men risico’s op Facebook ervaart. H1a wordt dus bevestigd en H1b wordt verworpen. Geslacht (β = .310, p < .05) en leeftijd (β = .059, p < .05) toonden ook een significant positief effect met perceived severity, in tegenstelling tot studierichting en Facebookervaring die geen verband toonden in de meervoudige, hiërarchische regressie zoals in tabel 1 wordt aangetoond. Studierichting vertoonde echter wel een significant, positief effect als in een enkelvoudige regressie (β = .206, p < .05) (zie tabel 2). Kortom, hoe hoger de leeftijd hoe ernstiger jongeren risico’s op Facebook zien. Wat genderverschillen betreft, ervaren meisjes Facebookrisico’s ernstiger dan jongens, aangezien geslacht een dummyvariabele is waarbij man = 0 en vrouw = 1 en er een positief verband gevonden werd. Hetzelfde geldt voor studierichting waarbij 0 als TSO en 1 als ASO werd gecodeerd, dus ASO-leerlingen zien meer de ernst in van Facebookrisico’s dan TSO-leerlingen. In de meervoudige regressie verklaart privacy concern ongeveer 20.2% van perceived severity, geslacht 5.6% en leeftijd 2.3%. In de enkelvoudige regressie verklaart studierichting 2.9%. Tabel 1 Meervoudige Regressieanalyse voor Perceived Severity B
SE
t
p
Constante
.747
.455
1.679
.095
Privacy Concern
.456
.071
6.403
.000***
Geslacht
.310
.076
4.090
.000***
Leeftijd
.059
.024
2.516
.013*
Studierichting
.118
.074
.110
.098
Totale R2 = .281 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Tabel 2 Enkelvoudige Regressieanalyse voor Perceived Severity B
SE
t
p
Constante
3.249
.057
57.423
.000
Studierichting
.206
.085
2.431
.016*
R2 = .029 *p < .05; **p < .01; ***p < .001.
26
Vervolgens werd het verband tussen privacy concerns en social rewards op perceived susceptibility gemeten aan de hand van een meervoudige, hiërarchische regressie. Hierbij zijn de minste verbanden gevonden. Enkel leeftijd (β = .076, p < .05) toonde een klein, positief effect op perceived susceptibility en verklaart 3.3% van de variantie in perceived susceptibility (zie tabel 3). Hoe ouder jongeren worden, hoe meer ze zichzelf vatbaar zien om blootgesteld te worden aan Facebookrisico’s. Overigens waren privacy concern, social rewards, geslacht, studierichting en Facebookervaring niet significant gecorreleerd met perceived susceptibility. In een enkelvoudige regressie toonde Facebookervaring wel een significant verband (β = .121, p < .05) dat 2.7% verklaart (zie tabel 4). Dit kan uitgelegd worden als volgt: hoe meer Facebookervaring jongeren hebben, hoe meer ze van mening zijn dat Facebookrisico’s bij hen kunnen voorkomen. Uit deze regressies volgt dat zowel H2a als H2b worden verworpen. Tabel 3 Enkelvoudige Regressieanalyse voor Perceived Susceptibility B
SE
t
p
Constante
1.487
.433
3.436
.001
Leeftijd
.076
.029
2.610
.010*
R2 = .033 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Tabel 4 Enkelvoudige Regressieanalyse voor Perveived Susceptibility B
SE
t
p
Constante
2.2129
.211
10.090
.000
Facebookervaring
.121
.052
2.334
.021*
R2 = .027 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Hierna werd het effect van privacy concern en social rewards op response efficacy gemeten. Daarbij werd duidelijk dat privacy concern (β = .431, p < .05), studierichting (β = .195, p < .05) en leeftijd (β = .080, p < .05) significante, positieve verbanden toonden met response efficacy (zie tabel 4). Deze resultaten impliceren dat hoe meer jongeren zich zorgen maken over privacy, hoe efficiënter ze privacybescherming op Facebook vinden. Ook kan hieruit
27
geconcludeerd worden dat meisjes (omdat zij gecodeerd waren als 1 en jongens als 0) en leerlingen uit een ASO-richting (omdat ASO was gedummificeerd als 1 en TSO als 0) Facebookprivacybescherming als efficiënter ervaren dan jongens en leerlingen uit een TSOrichting. Idem voor leeftijd, hoe ouder, hoe efficiënter ze privacybescherming ervaren. Privacy concern verklaart ongeveer 16.9% van de variantie in response efficacy, leeftijd 5.4% en studierichting 3%. Social rewards, geslacht en Facebookervaring bleken in de hiërarchische regressie dan weer geen effect te hebben op response efficacy. Uit enkelvoudige regressies bleek echter dat geslacht (β = .204, p < .05) wel een significant, positief verband toonde dat ongeveer 3.4% van de variantie in response efficacy verklaart en social rewards (β = -.122, p < .05) een significant, negatief verband dat 2.0% verklaart, zoals bleek uit de Pearson correlatiematrix. Meisjes zien privacybescherming met andere woorden als efficiënter dan jongens en hoe meer sociale voordelen met ervaart aan Facebook, hoe minder efficiënt men deze bescherming zal vinden. Uit deze regressie volgt dat zowel H3a als H3b worden aangenomen. Tabel 5 Meervoudige Regressieanalyse voor Response Efficacy B
SE
t
p
Constante
.517
.419
1.235
.218
Privacy Concern
.431
.066
6.555
.000***
Leeftijd
.080
.022
3.614
.000***
Studierichting
.195
.070
2.802
.006**
Totale R2 = .253 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Om dit eerste deel af te sluiten, wordt de invloed van privacy concerns en social rewards op self-efficacy onderzocht. Enkel privacy concern (β = .321, p < .05) die 4.9% verklaart van de variantie in self-efficacy en Facebookervaring (β = .146, p < .05) die 3.2% verklaart, bleken significant (zie tabel 5). Hoe meer jongeren zich dus zorgen maken omtrent privacy en hoe meer
Facebookervaring
ze
hebben,
hoe
efficiënter
ze
zichzelf
inschatten
qua
privacybescherming. Niet significant waren social rewards, leeftijd, studierichting en geslacht. Op die manier wordt H4a aanvaard en H4b verworpen.
28
Tabel 6 Meervoudige Regressieanalyse voor Self-Efficacy B
SE
t
p
Constante
2.356
.410
5.753
.000
Privacy Concern
.321
.092
3.474
.001**
Facebookervaring
.146
.056
2.609
.010*
Totale R2 = .081 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. 4.5.2 Onderzoeksvraag 2: Op welke manieren beschermen jongeren hun online privacy op Facebook en hoe oefenen de factoren van de protection motivation theory hier een invloed op uit? Qua beschermingsstrategieën waren de respondenten het meest geneigd om andere communicatiemiddelen dan Facebook te gebruiken als beschermingsstrategie en om op die manier Facebook te vermijden (xavoidance
protection
= 2.66, SD = 0.88). Ook de proactieve
(xproactive protection = 2.48, SD = 0.70) en de defensieve beschermingsstrategie (xdefensive protection = 2.47, SD = 1.03) worden soms gebruikt. Deze beide strategieën zijn door de meeste respondenten al eens een keer (= 2) of soms toegepast (= 3). De opt-out beschermingsstrategie werd duidelijk minder gebruikt (xopt-out protection = 1.39, SD = 0.71). Hoewel de respondenten dus wel op andere manieren hun privacy op Facebook willen beschermen, zijn ze minder geneigd om Facebook volledig achterwege te laten. Bovenstaande schalen varieerden van 1 = nooit tot 6 = altijd. (zie tabel 15 in bijlage) Vervolgens werden ook hier de Pearson product-moment correlatiecoëfficiënten berekend om eerste relaties tussen de variabelen waar te nemen. Om te beginnen werden deze correlatiecoëfficiënten berekend om na te gaan in welke mate de protection motivationfactoren in verband staan met privacybeschermingsstrategieën op Facebook in het algemeen. Op die manier is naar voren gekomen dat enkel self-efficacy geen significant verband toont met privacybescherming. Perceived severity (r = .339, p = .000) en response efficacy (r = .285, p = .000) toonden een matig, positief verband en perceived susceptibility (r = .209, p = .003) toont een zwak verband met privacybescherming (zie tabel 16 in bijlage). Hierna werden Pearson correlatiecoëfficiënten berekend om meer specifiek na te gaan of de protection motivation-factoren een verband tonen met de vier beschermingsstrategieën
29
specifiek. Alle vier de factoren bleken een significant verband te tonen met de proactieve beschermingsstrategie: met perceived susceptibility (r = .151, p = .034) en self-efficacy (r = .233, p = .001) een matig verband en met perceived severity (r = .346, p = .000) en response efficacy (r = .314, p = .000) een matig sterk verband. Ook met de defensieve beschermingsstrategie toonden alle protection motivation-factoren een significante relatie: response efficacy (r = .150, p = .037) een iets zwakkere relatie, perceived susceptibility (r = .219, p = .002) en self-efficacy (r = .206, p = .004) een matig verband en perceived severity (r = .323, p = .000) een matig sterk verband. Met de vermijdingsstrategie en de opt-out strategie toonden de vier factoren het minste verband. De vermijdingsstrategie bleek geen enkel significant verband te hebben met de protection motivation-factoren en perceived susceptibility (r = .209, p = .003) enkel met de opt-out strategie. (zie tabel 17 in bijlage) Hierna werden lineaire regressies uitgevoerd om na te gaan of de protection motivationfactoren een invloed hebben op privacybescherming op Facebook in het algemeen en op de verschillende beschermingsstrategieën. Ook hier werd de “entry/enter”-methode gebruikt (Field, 2013). Zoals bleek uit de Pearson correlatiecoëfficiënten, toonden perceived severity (β = .276, p < .05), perceived susceptibility (β = .207, p < .05) en response efficacy (β = .251, p < .05) positieve, significante verbanden met privacybescherming op Facebook. Deze variabelen verklaren respectievelijk 11.5%, 3.7% en 4.3% van de variantie in privacybescherming. Selfefficacy bleek geen effect te hebben op privacybescherming. Met andere woorden, hoe ernstiger jongeren Facebookrisico’s inschatten, hoe meer ze zich vatbaar voelen voor deze risico’s en hoe efficiënter ze privacybescherming inschatten, hoe meer ze hun Facebookprivacy zullen beschermen. Zo worden H5, H6 en H7 aanvaard en wordt H8 verworpen. Controlevariabelen leeftijd, geslacht, studierichting en Facebookervaring vertoonden geen significant effect. Tabel 7 Meervoudige Regressieanalyse voor Privacybescherming op Facebook B
SE
t
p
Constante
-.011
.338
-.032
.975
Perceived Severity
.276
.072
3.860
.000***
Perceived Susceptibility
.207
.063
3.272
.001**
30
Response Efficacy
.251
.078
3.233
.001**
Totale R2 = .195 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Hierna werd de invloed van de vier protection motivation-factoren onderzocht op de proactieve beschermingsstrategie. Hieruit blijkt dat al deze factoren, perceived severity (β = .316, p < .05), perceived susceptibility (β = .156, p < .05), response efficacy (β = .275, p < .05) en self-efficacy (β = .203, p < .05) een significant vertonen met de proactieve strategie (zie tabel 8). Perceived severity verklaart 12.0%, perceived susceptibility 1.8%, response efficacy 5.3% en self-efficacy 4.0% van de variantie in proactieve beschermingsstrategieën. Zo zullen jongeren sneller een proactieve aanpak hanteren om hun Facebookprivacy te beschermen als ze Facebookrisico’s als ernstig ervaren, als ze zich vatbaar voelen voor dergelijke risico’s, hoe efficiënter ze privacybescherming inschatten en hoe efficiënter ze hun eigen beschermingsgedrag vinden. De controlevariabelen geslacht, leeftijd, studierichting en Facebookervaring toonden in de meervoudige regressie geen enkel verband met de proactieve strategie. In lineaire regressies vertoonden studierichting (β = .210, p < .05) en geslacht (β = .205, p < .05) echter wel een effect en verklaren ze respectievelijk 2.2% en 2.1%. Dit wilt zeggen dat jongeren uit een ASO-richting en meisjes meer geneigd zijn zich proactief op te stellen om hun Facebookprivacy te beschermen. Tabel 8 Meervoudige Regressieanalyse voor Proactieve Beschermingsstrategie B
SE
t
p
Constante
-.714
.432
-1.654
.100
Perceived Severity
.316
.078
4.060
.000***
Perceived
.156
.069
2.256
.025*
Response Efficacy
.275
.085
3.243
.001**
Self-Efficacy
.203
.064
3.163
.002**
Susceptibility
Totael R2 = .230 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Ook op de tweede strategie, de defensieve, werd het effect van de protection motivationfactoren getest. De significante effecten in de meervoudige, hiërarchische regressies waren
31
afkomstig van perceived severity (β = .544, p <.05), perceived susceptibility (β = .274, p < .05), self-efficacy (β = .248 en p < .05) en Facebookervaring (β = .178, p < .05) (zie tabel 9). Uit de Pearson-correlatiematrix was echter ook naar voren gekomen dat response efficacy een effect zou veroorzaken en in een enkelvoudige regressie was response efficacy (β = .284, p < .05) wel significant en verklaart die 2.3% van de variantie in defensief beschermen. De reden hiervoor is de matig hoge correlatie (Field, 2013) tussen perceived severity en response efficacy. In de meervoudige regressie toonden response efficacy, geslacht, leeftijd en studierichting dus geen significant effect op de defensieve beschermingsstrategie. Uit deze regressies kan geconcludeerd worden dat hoe meer jongeren de ernst van Facebookrisico’s inzien en hoe meer ze denken dat de kans bestaat dat deze risico’s hen zullen overkomen, hoe sneller ze een defensieve beschermingsstrategie zullen toepassen. Ook hoe efficiënter jongeren privacybescherming vinden en hoe meer ze denken dat ze zelf capabel genoeg zijn om hun privacy te kunnen beschermen, hoe sneller ze defensief zullen beschermen. Ten slotte geldt dit ook voor Facebookervaring, hoe meer ervaring op Facebook jongeren hebben, hoe meer ze zich defensief zullen beschermen. Tabel 9 Meervoudige Regressieanalyse voor Defensieve Beschermingsstrategie B
SE
t
p
Constante
-1.784
.637
-2.801
.006
Perceived Severity
.544
.113
4.810
.000***
Perceived Susceptibility
.274
.104
2.630
.009**
Self-Efficacy
.248
.099
2.520
.013*
Facebookervaring
.178
.078
2.272
.024*
Totael R2 = .202 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Net zoals de Pearson-correlatiecoëfficiënten al aangaven, gaf de meervoudige, hiërarchische regressie geen enkel verband aan tussen de vier protection motivation-factoren en de vermijdingsstrategie. Vervolgens werden alle variabelen apart getest in lineaire regressies en daarbij gaf leeftijd wel een significant, positief verband waarbij leeftijd (β = .086, p < .05) 2.4% van de variantie van de defensieve beschermingsstrategie verklaart (zie tabel 10). Dit resultaat geeft weer dat hoe ouder jongeren worden, hoe meer ze Facebook zullen vermijden en andere communicatiemiddelen zullen gebruiken.
32
Tabel 10 Enkelvoudige Regressieanalyse voor Vermijdingsstrategie B
SE
t
p
Constante
1.379
.593
2.326
.021
Leeftijd
.086
.040
2.171
.031*
R2 = .024 *p < .05; **p < .01; ***p < .001. Als allerlaatste werd een meervoudige, hiërarchische regressie uitgevoerd om de effecten van perceived severity, perceived susceptibility, response efficacy en self-efficacy op de opt-out strategie te onderzoeken. Net zoals bij de vermijdingsstrategie werden hier bijzonder weinig verbanden gevonden. Een reden hiervoor kan zijn omdat deze strategie over het algemeen amper wordt toegepast. Enkel perceived susceptibility (β = .226, p < .05) toonde een significant, positief verband en verklaart 4.4% van de variantie in de opt-out strategie. Dit kan als volgt uitgelegd worden: hoe meer jongeren geloven dat ze vatbaar zijn voor Facebookrisico’s, hoe sneller ze Facebook volledig of tijdelijk zullen verlaten. Perceived severity, response efficacy, self-efficacy, geslacht, leeftijd, studierichting en Facebookervaring waren niet significant met de opt-out strategie. Tabel 11 Enkelvoudige Regressieanalyse voor Opt-out Strategie B
SE
t
p
Constant
.804
.206
3.912
.000
Perceived Susceptibility
.226
.076
2.958
.003**
R2 = .044 *p < .05; **p < .01; ***p < .001.
33
4.6 CONCLUSIE EN DISCUSSIE In het eerste deel van dit onderzoek werd nagegaan welke invloed de balans tussen privacy concerns en social rewards heeft op de factoren van de protection motivation theory (onderzoeksvraag 1). Zoals verwacht had privacy concerns een positieve invloed op perceived severity, response efficacy en self-efficacy. Hieruit kunnen volgende conclusies worden getrokken: hoe meer jongeren bezorgd zijn om hun online privacy op Facebook, hoe ernstiger ze mogelijke risico’s zullen inschatten, maar ook hoe efficiënter ze bepaalde beschermingsstrategieën
zullen
achten
en
ook
hoe
hoger
ze
de
eigen
beschermingscapaciteiten zullen evalueren. Privacy concerns had echter geen invloed op perceived susceptibility. Met andere woorden, privacybezorgheid heeft geen invloed op hoe jongeren zichzelf vatbaar achten voor mogelijke Facebookrisico’s. Bovendien achten de meeste jongeren de kans dat Facebookrisico’s hen zal overkomen eerder klein. Uit voorgaand onderzoek was ook reeds gebleken dat mensen geneigd zijn om te denken dat online risico’s meer bij andere voorkomen dan bij henzelf (Debatin et al., 2009). Hieruit kan geconcludeerd worden dat privacybezorgdheid de grootste invloed heeft op de mate van ernst van risico’s die jongeren ervaren en de efficiëntie van beschermingsstrategieën. Een hoge mate van privacybezorgdheid zal er dus ook voor zorgen dat men meer gemotiveerd is om de eigen online privacy op Facebook te beschermen. Tegen de verwachtingen in had social rewards geen enkele invloed op de vier protection motivation-factoren,. Ook verrassend is dat jongeren over het algemeen laag scoren op social rewards, terwijl uit literatuur is gebleken dat jongeren vaak online veel persoonlijke informatie delen omdat ze hier sociaal voordelen uit halen (Ellison et al., 2007; Waters & Ackerman, 2011). Mogelijk zijn hiervoor drie verklaringen: (1) jongeren beseffen niet waarom ze persoonlijke gegevens delen, (2) jongeren zien toch niet zoveel voordelen in het delen van persoonlijke gegevens als verwacht of (3) ze doen dit nog om heel andere redenen. Jongeren maken zich daarentegen net iets meer zorgen over hun privacy op Facebook dan dat ze er de sociale voordelen van inzien. Dit is in strijd met sommige onderzoeksresultaten die beweren dat jongeren mogelijke risico’s vaak bagatelliseren (Youn, 2005), maar in dezelfde lijn met andere cijfers die aantonen dat mensen wel degelijk bezorgd zijn om hun privacy ("Facebook & your privacy. (Cover story)," 2012; Hichang et al., 2009; Young & QuanHaase, 2013). Privacybezorgdheid neemt echter zeker niet de overhand, dus over het algemeen is men vrij gerust van hun persoonlijke privacy op Facebook wat ook voorgaande literatuur bevestigt (Grimmelmann, 2010).
34
Ook de controlevariabelen toonden enkele verbanden. Zo hadden geslacht, studierichting en leeftijd een positief effect op perceived severity. Hieruit kunnen we halen dat meisjes en leerlingen uit het ASO risico’s op Facebook veel ernstiger inschatten dan jongens en TSOleerlingen. Ook bij oudere tieners is dit het geval want hoe ouder jongeren zijn, hoe meer ze beseffen dat Facebookrisico’s wel degelijk ernstig zijn. Met perceived susceptibility werden over het algemeen de minste verbanden gevonden. Van de controlevariabelen hadden leeftijd en Facebookervaring hier een positief effect op. Hoe ouder jongeren zijn en hoe meer ervaring ze met Facebook hebben hoe meer ze zich ervan bewust zijn dat ze kwetsbaar en vatbaar zijn voor de risico’s en gevaren op Facebook. Ook bij response efficacy hadden enkele demografische en individuele variabelen een invloed. Zo zorgt een hogere leeftijd voor een efficiëntere inschatting van manieren om je Facebookprofiel te beschermen. En ook meisjes en leerlingen uit het ASO schatten het gebruik van online beschermingsstrategieën efficiënter in dan jongens en TSO-leerlingen. Ten slotte had enkel de Facebookervaring een positieve invloed op self-efficacy. Hoe meer ervaring jongeren hebben met Facebook, hoe hoger ze hun eigen capaciteiten zullen ervaren om zichzelf online te beschermen. Over het algemeen toonde leeftijd dus het meeste verband met de protection motivation-factoren. Dit kan erop wijzen dat hoe ouder men wordt, hoe gemotiveerder men zal zijn om het eigen Facebookprofiel te beschermen. De tweede onderzoeksvraag luidde als volgt: Op welke manieren beschermen jongeren specifiek hun online privacy op Facebook en hoe oefenen de factoren van de protection motivation theory hier een invloed op uit? Om het eerste deel van deze vraag te beantwoorden, is eerst getest welke strategieën jongeren precies hanteren om hun online privacy op Facebook te vermijden. Hierbij werd aan de hand van literatuur volgende typologie opgesteld: proactieve strategie, defensieve strategie, vermijdingsstrategie en opt-out strategie. Facebook vermijden is de strategie die over het algemeen het meeste wordt toegepast. Deze strategie kan bestaan uit verschillende manieren, zowel offline (telefoneren) als online (e-mail, Skype, Whatsapp,…). Maar jongeren gaan blijkbaar ook proactief, uit zichzelf hun online privacy veiligstellen, en defensief, online privacy veiligstellen pas na die is geschonden, beschermen. Over het algemeen worden deze strategieën echter nog niet veelvuldig toegepast. Op regelmatige basis de privacy op een proactieve of defensieve manier verdedigen, is dus nog niet aan de orde. Facebook verlaten, de opt-out strategie, is echter ook geen optie voor velen. Deze laatste bevinding komt overeen met verschillende vorige onderzoeken die het ermee eens zijn dat jongeren absoluut niet van
35
de online wereld willen worden uitgesloten, ook al gaat dat ten koste van hun privacy (Jisuk, 2006; Tan et al., 2012; Young & Quan-Haase, 2013). Vorig onderzoek was al nagegaan in welke mate de protection motivation-factoren een invloed hadden op de bescherming van online privacy (zie Lwin et al., 2012; Youn, 2005), maar dit was nog niet toegepast op Facebook. Zoals verwacht zorgden hogere vormen van perceived severity, perceived susceptibility en response efficacy voor een hogere mate van privacybescherming op Facebook. Hieruit kan besloten worden dat wanneer jongeren risico’s op Facebook als ernstig aanzien, ze meer hun online privacy zullen beschermen. Ook wanneer ze denken dat de mogelijkheid groot is dat deze risico’s hen snel zullen overkomen, zijn ze meer geneigd om hun Facebookprofiel te beschermen op één of andere manier. En ten slotte, wanneer bepaalde beschermingsstrategieën als efficiënt worden ervaren, zullen ze deze ook effectief toepassen. Een hogere mate van self-efficacy ging echter niet gepaard met meer Facebookbescherming. Als jongeren dus hun eigen capaciteiten om hun online privacy te beschermen hoog inschatten, wilt dat niet per se zeggen dat ze dat ook effectief doen. Het laatste deel van dit onderzoek bestond erin om na te gaan in welke mate de protection motivation-factoren effect hadden op de verschillende beschermingsstrategieën. Om te beginnen toonden alle protection motivation-factoren een invloed op zowel de proactieve als de defensieve beschermingsstrategie. Als jongeren zich dus vatbaar voelen voor mogelijke risico’s, ze die risico’s ernstig inschatten en ze de bescherming en hun eigen capaciteiten hoog inschatten, zullen ze zich sneller proactief opstellen met betrekking tot privacybescherming en sneller hun verdedigingsschild optrekken. Aangezien al deze factoren ervoor zullen zorgen dat jongeren zich sneller proactief en defensief zullen opstellen online, klopt het ook dat deze strategieën al in redelijke mate worden toegepast door jongeren. Daarentegen heeft geen enkele protection motivation-factor een invloed op de vermijdingsstrategie, hoewel deze net de meest gebruikte strategie is door jongeren. Er zullen dus andere factoren een rol spelen waarom jongeren Facebook vermijden en in de plaats offline en online manieren gebruiken voor sociaal contact. Op de laatste strategie, de opt-out strategie, had enkel perceived susceptibility een verband. Hoe meer jongeren dus geloven dat ze vatbaar zijn voor Facebookrisico’s, hoe sneller ze Facebook volledig of tijdelijk zullen verlaten. De angst die jongeren dus hebben dat de kans groot is dat risico’s hen zullen overkomen, is de belangrijkste reden waarom ze Facebook achterwege zullen laten. Hoe ernstig deze risico’s zijn of hoe laag ze eventueel bepaalde strategieën inschatten is veel minder van belang bij het verlaten van Facebook.
36
Ten
slotte
toonden
de
controlevariabelen
eerder
weinig
invloed
op
de
beschermingsstrategieën. Op de proactieve strategie toonden studierichting en geslacht een positieve invloed. Dit wil zeggen dat scholieren die in een ASO-richting zitten en meisjes meer geneigd zijn om uit zichzelf de privacy op hun Facebookprofiel veilig te stellen. Dit komt overeen met de literatuur die stelt dat naarmate men ouder wordt, hoe meer men geneigd is om de online privacy te beschermen. Bij de defensieve beschermingsstrategie had Facebookervaring dan weer een positief effect. Jongeren die meer ervaring hebben met Facebook en al langer een Facebookprofiel hebben, zullen zich sneller verdedigen. Een mogelijke reden hiervoor is dat ze door hun ervaring beseffen welke risico’s hen kunnen bedreigen en sneller beschermend zullen optreden. Bij de vermijdingsstrategie vervolgens had leeftijd opnieuw een positief effect. Naarmate de leeftijd toeneemt, zullen jongeren meer alternatieve communicatiemiddelen gebruiken dan Facebook. Een logische verklaring hiervoor is dat naarmate je ouder wordt, je meer alternatieve vormen van communicatie leert kennen, terwijl Facebook voor jonge tieners nog een hele nieuwe wereld is om te ontdekken. Ten slotte was geen enkele controlevariabele significant verbonden met de opt-out strategie. Een verklaring kan gezocht worden in het feit dat deze strategie over het algemeen bijzonder weinig wordt toegepast en er dus ook weinig factoren kunnen zijn die dit gedrag beïnvloeden. Algemeen kan besloten worden dat online privacy een actueel onderwerp blijft dat noodzakelijk onder de aandacht moet blijven. Het is immers een bijzonder veranderlijk gegeven, zeker op vlak van privacy. Gebruikers moeten enorm gefocust zijn om op de hoogte te blijven van deze veranderingen zodat ze hun online privacy voldoende kunnen beschermen, zeker op Facebook Dit onderzoek kan relevant zijn voor de overheid omdat privacy een brandende kwestie blijft op vlak van wetgeving, zeker naar jongeren toe. Ook kan dit onderzoek een bijdrage bieden voor onderzoeksgroepen die zich specialiseren in online privacy. Daarnaast kan dit rapport voor scholen inzicht bieden in hoe jongeren omgaan met online risico’s. Het is voor alle bovengenoemde stakeholders immers interessant om te weten op welke manieren jongeren hun online privacy beschermen.
37
4.7 BEPERKINGEN EN TOEKOMSTIG ONDERZOEK Een eerste beperking van dit onderzoek is het feit dat de respondentendata verzameld zijn in slechts één middelbare school, waardoor het geen toevalssteekproef is. Dit is eerder een convenience steekproef, omdat contact werd opgenomen met de vroegere middelbare school van de onderzoeker. Om die reden, zijn de resultaten niet generaliseerbaar. Ook het feit dat de school enkel ASO- en TSO-richtingen maar geen beroepsrichtingen aanbiedt, is een beperking. Verder lag de betrouwbaarheid van de schalen Facebookervaring en perceived susceptibility net iets lager dan de andere schalen. Toekomstig onderzoek zou dus meer geschikte stellingen moeten formuleren voor de schalen in deze context. In dit onderzoek hebben de effecten van social rewards niet aangetoond wat werd verwacht. Daarom kan toekomstig onderzoek hier dieper op ingaan, omdat immers in literatuur al is aangetoond dat jongeren wel degelijk privacyrisico’s nemen omdat het hen bepaalde voordelen biedt op sociaal vlak. Zo zou men bijvoorbeeld persoonlijke interviews kunnen afnemen om erachter te komen waarom jongeren persoonlijke informatie delen op Facebook want in dit onderzoek lijkt het alsof ze zich hier zelf niet echt bewust van zijn. Daarnaast zijn de effecten van de controlevariabelen in dit onderzoek eerder beperkt gebleven dus in toekomstig onderzoek kan hierop nog meer gefocust worden. Ook kan het interessant zijn om ervaringen met privacyinbreuk nader te onderzoeken. Hoe gaan jongeren hiermee om? Welk defensief beschermingsgedrag ontwikkelen ze? Verlaten ze om dit voorval Facebook? Meer algemeen is het uiteraard boeiend om te verschillende verdedigingsstrategieën gedetailleerder te onderzoeken. Het is ook opvallend dat geen enkele protection motivation-factor invloed had op de vermijdingsstrategie, die toch het meest wordt gebruikt door jongeren terwijl deze factoren wel invloed uitoefen op de proactieve en defensieve beschermingsstrategie. Het is dus hoogstwaarschijnlijk dat er andere factoren zijn die de verschuiving van Facebook naar andere communicatiemiddelen beïnvloeden. Dit is een mogelijke piste voor toekomstig onderzoek. Al deze pistes voor toekomstig onderzoek zouden op een meer diepgaande, kwalitatieve manier onderzocht kunnen worden waardoor meer gedetailleerde informatie naar voren zou kunnen komen.
38
Ook al is er reeds bijzonder veel onderzoek gevoerd naar online privacy, het blijft een actueel en heikel onderwerp dat voortdurend evolueert. Er is dus zeker nog voldoende stof op vlak van online privacy voor toekomstig onderzoek.
39
5. DANKWOORD Allereerst wil ik mijn ouders bedanken. Zonder hen had ik immers nooit de mogelijkheid gekregen om twee opleidingen te studeren. Na mijn eerste opleiding hebben ze mij ten volle gesteund toen ik besloot om aan een extra masteropleiding te beginnen. Daar ben ik hen enorm dankbaar voor. Ook bedankt aan mijn vader om deze masterproef met een kritisch oog na te kijken. Vervolgens wil ik uiteraard ook mijn promotor, Michel Walrave, bedanken voor de uitstekende begeleiding bij deze masterproef. Zijn expertise heeft me enorm geholpen om een kwaliteitsvol onderzoek uit te voeren. Uiteraard had ik dit onderzoek niet kunnen volbrengen zonder de medewerking van het Annuntia-Instituut in Wijnegem. Dankzij de goedkeuring van directeur Jos Grommen heb ik nauw kunnen samenwerken met adjunct-directrice Gerda Claessens. Zij heeft me enorm goed geholpen bij het verspreiden van de vragenlijsten. Door haar inzet heb ik een mooie respons van 210 respondenten. Ten slotte waren ook mijn medestudenten en vrienden een grote steun tijdens dit schooljaar. In drukke periodes is het goed om te weten dat je bij mensen terecht kan die zich in dezelfde situatie bevinden.
40
6. BIBLIOGRAFIE Bankston, K. (2009). Facebook's new privacy changes: the good, the bad, and the ugly. Retrieved from https://www.eff.org/deeplinks/2009/12/facebooks-new-privacychanges-good-bad-and-ugly Barnes, S. B. (2006). A privacy paradox: Social networking in the United States. [Article]. First Monday, 11(9), 1-1. Bellman, S., Johnson, E. J., Kobrin, S. J., & Lohse, G. L. (2004). International differences in information privacy concerns: A global survey of consumers. [Article]. Information Society, 20(5), 313-324. doi: 10.1080/01972240490507956 Boyd, D. (2008). Facebook's Privacy Trainwreck. [Article]. Convergence: The Journal of Research into New Media Technologies, 14(1), 13-20. doi: 10.1177/1354856507084416 Boyd, D., & Ellison, N. (2012). Sociality through social network sites. In W. Dutton (Ed.), The Oxford Handbook of Internet Studies. Oxford: Oxford University Press. Boyd, D. M., & Ellison, N. B. (2007). Social network sites: Definition, history, and scholarship. [Article]. Journal of Computer-Mediated Communication, 13(1). Butler, E., McCann, E., & Thomas, J. (2011). Privacy Setting Awareness on Facebook and Its Effect on User-Posted Content. [Article]. Human Communication, 14(1), 39-55. Campbell, A. J. (1997). Relationship marketing in consumer markets: A comparison of managerial and consumer attitudes about information privacy. Journal of Interactive Marketing, 11(3), 44-57. Ch'ng, J. W. M., & Glendon, A. I. (2014). Predicting sun protection behaviors using protection motivation variables. [Article]. Journal of Behavioral Medicine, 37(2), 245256. doi: 10.1007/s10865-012-9482-5 Debatin, B., Lovejoy, J. P., Horn, A.-K., & Hughes, B. N. (2009). Facebook and Online Privacy: Attitudes, Behaviors, and Unintended Consequences. [Article]. Journal of Computer-Mediated Communication, 15(1), 83-108. doi: 10.1111/j.10836101.2009.01494.x Dennis, M. R., Kunkel, A., & Keyton, J. (2008). Problematic Integration Theory, Appraisal Theory, and the Bosom Buddies Breast Cancer Support Group. [Article]. Journal of Applied Communication Research, 36(4), 415-436. doi: 10.1080/00909880802094315
41
Dommeyer, C. J., & Gross, B. L. (2003). What consumers know and what they do: An investigation of consumer knowledge, awareness, and use of privacy protection strategies. Journal of Interactive Marketing, 17(2), 34-51. doi: 10.1002/dir.10053 Eisenberger, R., & Fasolo, P. (1990). Perceived organizational support and employee diligence, commitment, and innovation. [Article]. Journal of Applied Psychology, 75(1), 51. Ellison, N. B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2007). The Benefits of Facebook “Friends:” Social Capital and College Students’ Use of Online Social Network Sites. [Article]. Journal of Computer-Mediated Communication, 12(4), 1143-1168. doi: 10.1111/j.1083-6101.2007.00367.x . EMSOC. Retrieved 26 mei 2014, from http://emsoc.be/ Facebook & your privacy. (Cover story). (2012). [Article]. Consumer Reports, 77(6), 24-31. Facebook face recognition hits privacy protests. (2011). [Article]. Biometric Technology Today, 2011(7), 1-1. doi: 10.1016/s0969-4765(11)70120-5 . Facebook Newsroom. (2013), from http://newsroom.fb.com/ Field, A. (2013). Discovering Statistics using IBM SPSS Statistics Discovering Statistics using IBM SPSS Statistics: SAGE Publications Ltd. Fogel, J., & Nehmad, E. (2009). Internet social network communities: Risk taking, trust, and privacy concerns. Computers in Human Behavior, 25(1), 153-160. doi: 10.1016/j.chb.2008.08.006 Gaston, A., & Prapavessis, H. (2014). Using a combined protection motivation theory and health action process approach intervention to promote exercise during pregnancy. [Article]. Journal of Behavioral Medicine, 37(2), 173-184. doi: 10.1007/s10865-0129477-2 Gilbert, S. J., & Horenstein, D. (1975). The communication of self-disclosure: level versus valence. Human Communication Research, 1(4), 316-222. doi: 10.1111/j.14682958.1975.tb00280.x Grimmelmann, J. (2010). Privacy as product safety. [Article]. Widener Law Journal, 19(3), 793-827. Gross, R., & Acquisti, A. (2005). Information revelation and privacy in online social networks. Paper presented at the Proceedings of the 2005 ACM workshop on Privacy in the electronic society, Alexandria, VA, USA.
42
Ha, L., & Fang, L. (2012). Internet experience and time displacement of traditional news media use: An application of the theory of the niche. [Article]. Telematics & Informatics, 29(2), 177-186. doi: 10.1016/j.tele.2011.06.001 Hichang, C. H. O., Rivera-SÁNchez, M., & Sun Sun, L. I. M. (2009). A multinational study on online privacy: global concerns and local responses. [Article]. New Media & Society, 11(3), 395-416. Horng, J. S., Hu, M. L. M., Teng, C. C. C., & Lin, L. (2014). Energy Saving and Carbon Reduction Behaviors in Tourism - A Perception Study of Asian Visitors from a Protection Motivation Theory Perspective. [Article]. Asia Pacific Journal of Tourism Research, 19(6), 721-735. doi: 10.1080/10941665.2013.797002 Ibrahim, Y. (2008). The new risk communities: Social networking sites and risk. [Article]. International Journal of Media & Cultural Politics, 4(2), 245-253. doi: 10.1386/macp.4.2.245_3 Jenkins, J. L., Grimes, M., Proudfoot, J. G., & Lowry, P. B. (2014). Improving Password Cybersecurity Through Inexpensive and Minimally Invasive Means: Detecting and Deterring Password Reuse Through Keystroke-Dynamics Monitoring and Just-inTime Fear Appeals. [Article]. Information Technology for Development, 20(2), 196213. doi: 10.1080/02681102.2013.814040 Jiang, Z., Heng, C. S., & Choi, B. C. F. (2013). Privacy Concerns and Privacy-Protective Behavior in Synchronous Online Social Interactions. Information Systems Research, 24(3), 579-595. doi: 10.1287/isre.1120.0441 Jisuk, W. (2006). The right not to be identified: privacy and anonymity in the interactive media environment. [Article]. New Media & Society, 8(6), 949-967. doi: 10.1177/1461444806069650 Lorber, A. (2014). Where are teens hanging out in 2014? Hint: It's not Facebook, from http://www.forbes.com/sites/gyro/2014/01/09/forbes-where-are-teens-hanging-out-in2014-hint-its-not-facebook/ Lwin, M. O., Li, B., & Ang, R. P. (2012). Stop bugging me: An examination of adolescents' protection behavior against online harassment. [Article]. Journal of Adolescence, 35(1), 31-41. doi: 10.1016/j.adolescence.2011.06.007 Lwin, M. O., Stanaland, A. J. S., & Chan, D. (2010). Using Protection Motivation Theory to Predict Condom Usage and Assess HIV Health Communication Efficacy in Singapore. [Article]. Health Communication, 25(1), 69-79. doi: 10.1080/10410230903473540
43
Maddux, J. E., & Rogers, R. W. (1983). Protection motivation and self-efficacy: A revised theory of fear appeals and attitude change. Journal of Experimental Social Psychology, 19(5), 469-479. doi: http://dx.doi.org/10.1016/0022-1031(83)90023-9 Malhotra, N. K., Kim, S. S., & Agarwal, J. (2004). Internet users' information privacy concerns (IUIPC): Tthe construct, the scale, and a causal model. [Article]. Information Systems Research, 15(4), 336-355. doi: 10.1287/isre.1040.0032 Milne, G. R., & Gordon, M. E. (1994). A segmentation study of consumers' attitudes toward direct mail. Journal of Direct Marketing, 8(2), 45-52. doi: 10.1002/dir.4000080207 Perez, J. C. (2007). Facebook's Beacon More Intrusive Than Previously Thought. PC World. Retrieved from http://www.pcworld.com/article/140182/article.html Plotnikoff, R. C., Lubans, D. R., Penfold, C. M., & Courneya, K. S. (2014). Testing the utility of three social-cognitive models for predicting objective and self-report physical activity in adults with type 2 diabetes. [Article]. British Journal of Health Psychology, 19(2), 329-346. doi: 10.1111/bjhp.12085 Rapoza, J. (2007). Facebook Beacon. [Article]. eWeek, 24(38), 58-58. Raynes-Goldie, K. (2010). Aliases, creeping, and wall cleaning: understanding privacy in the age of Facebook. First Monday, 15(1). Rodgers, S., & Harris, M. A. (2003). Gender and E-commerce: An exploratory study. [Article]. Journal of Advertising Research, 43(3), 322-329. Rogers, R. W. (1975). A Protection Motivation Theory of Fear Appeals and Attitude Change. [Article]. Journal of Psychology, 91(1), 93. Sheehan, K. B., & Hoy, M. G. (1999). Flaming, complaining, abstaining: How online users respond to privacy concerns. [Article]. Journal of Advertising, 28(3), 37-51. Singh, T., & Hill, M. E. (2003). Consumer privacy and the Internet in Europe: a view from Germany. [Article]. Journal of Consumer Marketing, 20(7), 634-651. doi: 10.1108/07363760310506175 . SPION. Retrieved 26 mei 2014, from http://www.spion.me/ Tan, X., Qin, L., Kim, Y., & Hsu, J. (2012). Impact of privacy concern in social networking web sites. [Article]. Internet Research, 22(2), 211-233. doi: 10.1108/10662241211214575 Tanner Jr, J. F., Hunt, J. B., & Eppright, D. R. (1991). The Protection Motivation Model: A Normative Model of Fear Appeals. [Article]. Journal of Marketing, 55(3), 36-45.
44
Tavani, H. T. (2007). Philosophical Theories of Privacy: Implications for an Adequate Online Privacy Policy. [Article]. Metaphilosophy, 38(1), 1-22. doi: 10.1111/j.14679973.2006.00474.x Tufekci, Z. (2008). Can You See Me Now? Audience and Disclosure Regulation in Online Social Network Sites. [Article]. Bulletin of Science, Technology & Society, 28(1), 2036. doi: 10.1177/0270467607311484 Tyma, A. (2007). Rules of Interchange: Privacy in Online Social Communities--A Rhetorical Critique of MySpace.Com. [Article]. Journal of the Communication, Speech & Theatre Association of North Dakota, 20, 31-39. Wang, P., & Petrison, L. A. (1993). Direct marketing activities and personal privacy. A consumer survey. Journal of Direct Marketing, 7(1), 7-19. doi: 10.1002/dir.4000070104 Waters, S., & Ackerman, J. (2011). Exploring Privacy Management on Facebook: Motivations and Perceived Consequences of Voluntary Disclosure. Journal of Computer-Mediated Communication, 17(1), 101-115. doi: 10.1111/j.10836101.2011.01559.x Whitaker, R. (1999). The end of privacy: how total surveillance is becoming a reality. The New Press. Witte, K. (1992). Putting the fear back into fear appeals: The extended parallel process model. [Article]. Communication Monographs, 59(4), 329-349. Yan, Y. Q., Jacques-Tiura, A. J., Chen, X. G., Xie, N. H., Chen, J., Yang, N. N., . . . MacDonell, K. K. (2014). Application of the Protection Motivation Theory in predicting cigarette smoking among adolescents in China. [Article]. Addictive Behaviors, 39(1), 181-188. doi: 10.1016/j.addbeh.2013.09.027 Youn, S. (2005). Teenagers' Perceptions of Online Privacy and Coping Behaviors: A Risk– Benefit Appraisal Approach. [Article]. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 49(1), 86-110. doi: 10.1207/s15506878jobem4901_6 Young, A. L., & Quan-Haase, A. (2013). Privacy Protection Strategies on Facebook. [Article]. Information, Communication & Society, 16(4), 479-500. doi: 10.1080/1369118x.2013.777757
45
7. BIJLAGEN 7.1 TABELLEN Tabel 12 Beschrijvende Statistieken van Privacy Concern en Social Rewards
Privacy Concern Social Rewards
N 199 198
Minimum 1.36 1.00
Maximum 4.67 4.00
Gemiddelde 3.4514 2.2060
Standaardafwijking .53025 .65334
Tabel 13 Beschrijvende Statistieken van Protection Motivation Factoren (N = 199)
Perceived Severity Perceived Susceptibility Response Efficacy Self-Efficacy
Minimum 1.17 1.17 1.00 1.83
Maximum 4.67 4.50 4.60 5.00
Gemiddelde 3.3414 1.6095 3.2763 4.0431
Standaardafwijking .60080 .64766 .55442 .71204
Tabel 14 Pearson Product-Moment Correlatiematrix voor Privacy Concern, Social Rewards en Protection Motivation-Factoren PC PC
SR
SEV
SUS
RESP EFF
SELF-EFF
Pearson Correlation Sig. N Pearson Correlation Sig. N Pearson Correlation Sig. N Pearson Correlation Sig. N Pearson Correlation Sig. N Pearson Correlation Sig. N
SR
SEV
SUS
RESP EFF
SELFEFF
1 199 -.103 .147 198 .450** .000 199 .117 .099 199 .411** .000 199 .221** .002 199
1 198 -.044 .535 198 .031 .668 198 -.143* .045 198 .027 .707 198
1 199 .048 .499 199 .308** .000 199 -.002 .973 199
1 199 -.068 .341 199 .054 .445 199
1 199 .106 .137 199
1 199
46
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). Afkortingen: PC = Privacy Concern; SR = Social Rewards; SEV = Perceived Severity; SUS = Perceived Susceptibility; RESP EFF = Response Efficacy; SELF-EFF = Self-Efficacy
Tabel 15 Beschrijvende Statistieken van Beschermingsstrategieën N ProtectionProactive 198 ProtectionDefensive 193 ProtectionAvoidance 194 ProtectionOptout 193
Minimum 1.00 1.00 1.00 1.00
Maximum 4.67 6.00 6.00 5.25
Gemiddelde 2.4752 2.4719 2.6589 1.3940
Standaardafwijking .70347 1.03406 .87563 .70816
Tabel 16 Pearson Product-Moment Correlatiematrix voor Protection Motivation-Factoren en Privacy Protection (N = 199) SEV 1
SEV
SUS
Pearson Correlation Sig. SUS Pearson Correlation .048 1 Sig. .499 RESP EFF Pearson Correlation .308** -.068 Sig. .000 .341 SELF-EFF Pearson Correlation -.002 .054 Sig. .973 .445 ** PROT Pearson Correlation .339 .209** Sig. .000 .003 **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
RESP EFF
SELF-EFF
PROT
1 .106 .137 .285** .000
1 .132 .066
1
Afkortingen: SEV = Perceived Severity; SUS = Perceived Susceptibility; RESP EFF = Response Efficacy; SELF-EFF = Self-Efficacy; PROT = Protection
Tabel 17 Pearson Product-Moment Correlatiematrix voor Protection Motivation-Factoren en Beschermingsstrategieën SEV SEV
SUS
Pearson Correlation Sig. N Pearson Correlation Sig.
SUS
RESP EFF
SELFEFF
PROT PRO
PROT DEF
PROT AVOID
PROT OPT-OUT
1
199 .048
1
.499
47
N 199 199 Pearson .308** -.068 Correlation Sig. .000 .341 N 199 199 SELFPearson -.002 .054 EFF Correlation Sig. .973 .445 N 199 199 PROT Pearson .346** .151* PRO Correlation Sig. .000 .034 N 198 198 PROT Pearson .323** .219** DEF Correlation Sig. ,000 .002 N 193 193 PROT Pearson .110 .079 AVOID Correlation Sig. .126 .276 N 194 194 PROT Pearson .119 .209** OPTCorrelation OUT Sig. .100 .003 N 193 193 **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). RESP EFF
1
199 .106
1
.137 199 .314**
199 .233**
1
.000 198 .150*
,001 198 .206**
198 .571**
1
.037 193 .136
,004 193 .024
,000 193 .436**
193 .257**
1
.059 194 .097
.736 194 -.044
.000 194 .199**
,000 192 .342**
194 .264**
1
.182 193
.545 193
.006 192
.000 190
.000 191
193
Afkortingen: SEV = Perceived Severity; SUS = Perceived susceptibility; RESP EFF = Response Efficacy; SELF-EFF = Self-efficacy; PROT PRO = Protection Proactive; PROT DEF = Protection Defensive; PROT AVOID = Protection Avoidance; PROT OPT-OUT = Protection Opt-out
48
7.2 SURVEY EN BIJHORENDE DOCUMENTEN 7.2.1
Vragenlijst
In deze vragenlijst zijn er geen goede of foute antwoorden. Het gaat immers om jouw persoonlijke mening. HARTELIJK DANK VOOR JOUW MEDEWERKING!
Instructies: De vragen moeten op volgorde ingevuld worden. Wanneer je een antwoord moet geven, dan is het belangrijk dat je het bolletje van het antwoord van je keuze kleurt met een zwarte of donkerblauwe balpen. Gebruik geen vulpen en geen Blanco Roller of Tipp-Ex. Je mag slechts één antwoord aanduiden. Kleur het bolletje volledig:
Juist
Fout
Wanneer je een antwoord wilt wijzigen, plaats je een kruis over jouw eerste antwoord en kleur je het bolletje van jouw nieuwe antwoord.
Antwoord wijzigen
We willen benadrukken dat al je antwoorden anoniem en vertrouwelijk behandeld worden. 1.
Schrijf in het eerste vakje in welk jaar je zit en in het tweede welke studierichting je doet.
Bijvoorbeeld: e
5 jaar
Economie-moderne talen
2.
Hoe oud ben je?
3.
Ik ben:
4.
Heb je een eigen Facebookprofiel? Ja. Nee. (hier stopt de vragenlijst voor jou)
5.
Hoeveel vrienden heb je op Facebook? Minder dan 50. Tussen 51 en 100. Tussen 101 en 200. Tussen 201 en 300.
een jongen
een meisje
49
Tussen 301 en 400. Tussen 401 en 500. Meer dan 500. 6.
Hoe lang maak je al gebruik van het internet in het algemeen? Minder dan 6 maanden. Tussen 6 maanden en een jaar. Tussen 1 en 2 jaar. Tussen 2 en 3 jaar. Tussen 3 en 4 jaar. Tussen 4 en 5 jaar. Meer dan 5 jaar.
7.
Hoelang heb je al een eigen Facebookprofiel? Minder dan 6 maanden. Tussen 6 maanden en een jaar. Tussen 1 en 2 jaar. Tussen 2 en 3 jaar. Tussen 3 en 4 jaar. Tussen 4 en 5 jaar. Meer dan 5 jaar.
8.
Hoe vaak check je je Facebookprofiel? Minder dan enkele keren per maand. Enkele keren per maand. Enkele keren per week. Dagelijks. Meerdere keren per dag.
9.
Hoeveel tijd besteed je gemiddeld per dag op Facebook? Ik zit niet elke dag op Facebook. Minder dan 10 minuten per dag. 10 tot 30 minuten per dag. 30 tot 60 minuten per dag. 1 tot 2 uur per dag. 2 tot 3 uur per dag. Meer dan 3 uur per dag.
10. Hoe vaak post je statussen? Nooit. Bijna nooit. Om de paar maanden. Enkele keren per maand. Enkele keren per week. Elke dag. 11. In hoeverre ben je het eens met volgende stellingen?
Ik vind het belangrijk om mezelf te informeren over eventuele veranderingen in privacysettings op Facebook.
Helemaal oneens
Oneens
Neutraal
Eens
Helemaal eens
50
Ik vind het belangrijk dat ik me ervan bewust ben hoe mijn eigen privacysettings op Facebook zijn ingesteld.
Ik denk er goed over na wat er met mijn persoonlijke informatie kan gebeuren eens ik die op mijn Facebookprofiel zet.
Ik vind dat het privacybeleid van Facebook duidelijk moet zijn.
Ik denk er goed over na welke persoonlijke informatie ik op mijn Facebookprofiel zet.
Het stoort me wanneer anderen om mijn persoonlijke informatie vragen op Facebook.
Ik ben soms bezorgd dat anderen mijn persoonlijke informatie zullen gebruiken.
Controle behouden over mijn persoonlijke informatie vind ik het belangrijkste voor mijn privacy.
Wanneer iemand die ik niet ken mij een vriendschapsverzoek stuurt op Facebook, ben ik bezorgd.
Wanneer iemand die ik niet kent mij een privébericht stuurt op Facebook, ben ik bezorgd.
Als iemand mij tagt in een status, foto of video ben ik bezorgd dat anderen dat ook kunnen zien.
12. In hoeverre ben je het eens met volgende stellingen? Helemaal oneens
Oneens
Neutraal
Eens
Helemaal eens
Ik post persoonlijke informatie op Facebook (statussen, foto’s,…) omdat ik denk dat het mijn relatie met anderen verbetert.
Ik post persoonlijke informatie op Facebook (statussen, foto’s…) omdat ik denk dat het mijn sociale behoeften (aanvaarding, respect, populariteit,...) helpt.
Ik post persoonlijke informatie op Facebook (statussen, foto’s…) omdat dat mij goed doet voelen.
Ik post persoonlijke informatie op Facebook (statussen, foto’s,…) omdat ik anderen graag op de hoogte hou van wat ik doe of hoe ik me voel.
Ik aanvaard vriendschapsverzoeken van onbekenden om nieuwe contacten te leggen.
Ik beantwoord privéberichten van onbekenden om nieuwe contacten te leggen.
Ik stuur zelf vriendschapsverzoeken naar onbekenden om nieuwe contacten te leggen.
Ik stuur zelf privéberichten naar onbekenden om nieuwe contacten te leggen.
51
13. Hoe ernstig zou jij het vinden dat deze dingen jou zouden overkomen op Facebook? Helemaal niet ernstig
Niet ernstig
Neutraal
Ernstig
Heel ernstig
Iemand onbekend stuurt mij een vriendschapsverzoek.
Iemand onbekend stuurt mij een privébericht.
Iemand tagt mij in foto’s, video’s of statussen waarin ik niet getagd wil zijn.
Iemand anders gebruikt mijn foto’s of video’s op zijn/haar profiel zonder mijn toestemming.
Iemand doet zich voor als mij op Facebook.
Iemand misbruikt de persoonlijke informatie die ik op mijn Facebookprofiel heb gezet.
14. Hoe groot denk je dat de kans is dat volgende dingen jou overkomen op Facebook? Helemaal niet groot
Niet groot
Neutraal
Groot
Heel groot
Iemand onbekend stuurt mij een vriendschapsverzoek.
Iemand onbekend stuurt mij een privébericht.
Iemand tagt mij in foto’s, video’s of statussen waarin ik helemaal niet getagd wil zijn.
Iemand anders gebruikt mijn foto’s of video’s op zijn/haar profiel zonder mijn toestemming.
Iemand doet zich voor als mij op Facebook.
Iemand misbruikt de persoonlijke informatie die ik op mijn Facebookprofiel heb gezet.
15. Hoe efficiënt denk je dat volgende reacties zijn om je privacy te beschermen op Facebook? Helemaal niet efficiënt
Niet efficiënt
Neutraal
Efficiënt
Heel efficiënt
Foute of valse informatie over mezelf op Facebook zetten zodat anderen niet alles over mij te weten komen.
Niet al mijn persoonlijke informatie op Facebook zetten zodat anderen niet alles over mij te weten komen.
Raad vragen aan leeftijdsgenoten over privacy op Facebook.
Raad vragen aan ouders over privacy op Facebook.
Raad vragen aan leerkrachten over privacy op Facebook.
Mijn privacysettings aanpassen.
Facebookcontacten blokkeren.
52
Geen contact hebben met onbekenden op Facebook.
Mijn Facebookprofiel enkel zichtbaar maken voor vrienden.
Mijn Facebookprofiel op non-actief zetten. (non-actief betekent je Facebookprofiel tijdelijk onzichtbaar maken voor iedereen)
Mijn Facebookprofiel verwijderen.
Helemaal oneens
Oneens
Neutraal
Eens
Helemaal eens
Ik weet hoe ik mijn privacyinstellingen moet aanpassen.
Ik weet hoe ik mensen moet blokkeren.
Ik weet hoe ik mijn profiel alleen toegankelijk voor vrienden kan maken.
Ik kan inschatten wanneer ik valse of onvolledige informatie moet geven om mijn online privacy te beschermen.
Ik weet aan wie ik raad kan vragen over online privacy.
Ik weet hoe ik onbekenden het best kan vermijden op Facebook.
16. In hoeverre ben jij het eens met volgende stellingen?
17. Heb je volgende strategieën om je privacy op Facebook te beschermen al eens toegepast? n.v.t. betekent: niet van toepassing op jou. Nog nooit
Al eens een keer
Soms
Vaak
Meestal
Altijd
n.v.t
De privacyregeling van Facebook lezen.
Raad vragen aan leeftijdsgenoten over privacy op Facebook.
Raad vragen aan ouders over privacy op Facebook.
Raad vragen aan leerkrachten over privacy op Facebook.
Uit mezelf de standaardprivacysettings van Facebook aanpassen.
Opzoekingswerk over privacysettings op Facebook doen.
Niet alle informatie over mezelf op Facebook zetten zodat anderen niet alles over me te weten kunnen komen.
Foute of valse informatie over mezelf geven op Facebook zodat anderen geen informatie over mij te weten zouden komen.
Geen vriendschapsverzoeken van onbekenden aanvaarden.
Privéberichten op Facebook sturen in plaats van op iemands wall posten zodat anderen de boodschap niet kunnen zien.
53
Foto’s waarop ik ben getagd onzichtbaar maken voor anderen.
Mijn privacysettings aanpassen nadat mijn privacy op Facebook wordt geschonden.
Tags van mezelf in foto’s, video’s of statussen verwijderen gepost door Facebookcontacten.
Onbekenden verwijderen als vriend na privacyschending of ongewild contact.
Berichten die anderen op mijn profiel posten, verwijderen zodat anderen dit bericht niet konden zien.
Mijn profiel voor bepaalde Facebookcontacten beperkt zichtbaar maken.
Facebookcontacten blokkeren zodat ze mij niet meer kunnen contacteren en geen toegang meer hebben tot mijn Facebookprofiel.
E-mail gebruiken om mensen te contacteren in plaats van via Facebook.
Skype gebruiken om mensen te contacteren in plaats van via Facebook.
Telefoneren om mensen te contacteren in plaats van via Facebook.
Sms’en om mensen te contacteren in plaats van via Facebook.
Mobiele applicaties (zoals Whatsapp) gebruiken om mensen te contacteren in plaats van via Facebook. (de applicatie Messenger is ook van Facebook)
Een profiel op een andere sociale netwerksite aanmaken om Facebook te vermijden.
Erover nadenken om mijn Facebookprofiel op non-actief te zetten.
Erover praten om mijn Facebookprofiel op non-actief te zetten.
Mijn Facebookprofiel op non-actief zetten.
Erover nadenken om mijn Facebookprofiel te verwijderen.
Erover praten om mijn Facebookprofiel te verwijderen.
Mijn Facebookprofiel verwijderen.
54
7.2.2
Vragenlijst bij pretest
1. Had je het gevoel dat je op voorhand te weinig informatie kreeg om deze vragenlijst goed te kunnen invullen? O Nee. O Ja. Welke informatie had je dan nog graag gehad? …………………………………………………………… 2. Had je het gevoel dat er misleidende of minder relevante informatie aanwezig was in verband met het invullen van de vragenlijst? O Nee. O Ja. Over welke informatie ging het dan? …………………………………………………………………………….. 3. Zijn er vragen of stellingen die je niet begrijpt of die je verwarrend vindt? O Nee. O Ja. Welke? ……………………………………………………………………………………………………… Waren er problemen bij het invullen van de enquête? O Nee. O Ja. Waar zaten deze problemen dan? ………………………………………………………………………………… 4. Waren er vragen waarop je niet kon antwoorden doordat je je niet in een bepaalde categorie vertegenwoordigd voelde? O Nee. O Ja. Over welke vragen ging het en tot welke categorie zou je jezelf dan rekenen? ……………………………………………………………………………………………………… Waren er vragen bij die naar je mening dubbel waren of waarbij je het gevoel had dat je deze al eens had beantwoord? O Nee. O Ja. Welke? ……………………………………………………………………………………………………… Waren er vragen waarvan je het gevoel had dat je verplicht werd een antwoord in te vullen zonder dat het van toepassing was op jou? O Nee. O Ja. Welke? ……………………………………………………………………………………………………… Waren er vragen die je liever niet had willen beantwoorden? O Nee. O Ja. Welke? ………………………………………………………………………………………………………
55
7.2.3
Leidraad leerkrachten
Beste leerkrachten,
De bijgevoegde vragenlijsten zijn in functie van mijn masterproef die gaat over Facebook, privacy en de daaraan gerelateerde beschermingsstrategieën. Er zullen misschien enkele leerlingen geen eigen Facebookprofiel hebben, maar ook zij moeten de vragenlijst invullen. Na enkele vragen zijn deze leerlingen dan al klaar, de anderen met wel een eigen profiel zullen wat meer vragen moeten beantwoorden. Eerst geven jullie elke leerling een exemplaar van de vragenlijst. De papieren mogen niet losgemaakt worden van elkaar en de vragen moeten in chronologische volgorde worden ingevuld. De leerlingen moeten de bolletjes volledig inkleuren en mogen maar één antwoord per vraag aanduiden. Als ze een fout maken, zetten ze een groot kruis over het fout ingekleurde bolletje en kleuren ze het juiste bolletje in. Ze mogen geen vulpen of Tipp-Ex gebruiken. Het is belangrijk dat de leerlingen de vragenlijst zeer correct invullen. Enkele dagen geleden zijn reeds informatiebrieven met de ouders meegegeven. Deze bevatte informatie over de masterproef en de vragenlijsten en mijn contactgegevens voor als ze vragen hebben of liever niet hebben dat hun kind deelneemt. Het is dus mogelijk dat enkele leerlingen van hun ouders niet mogen deelnemen aan de enquête. Enorm hard bedankt voor jullie medewerking! En vooral een extra bedanking voor Gerda Claessens om hieraan mee te werken!
Valérie Rosiers
[email protected]
56
7.2.4
Informatiebrief ouders
Beste ouders
Mijn naam is Valérie Rosiers en ik ben enkele jaren geleden afgestudeerd aan het AnnuntiaInstituut. Momenteel ben ik masterstudente aan de Universiteit Antwerpen in de richting communicatiewetenschappen. Voor mijn masterproef doe ik onderzoek naar Facebook, privacy en de daaraan gerelateerde beschermingsstrategieën. Deze week zullen er enquêtes worden afgenomen van uw zoon/dochter in verband met dit onderzoek naar Facebook. Deze resultaten zullen anoniem worden verwerkt en dienen uitsluitend voor het onderzoek rond mijn masterproef. Als u nog vragen hebt in verband met de enquête kan u mij altijd op onderstaand e-mailadres bereiken. U kan er ook voor kiezen om uw zoon of dochter niet te laten deelnemen aan de enquête, dat is geen enkel probleem.
Vriendelijke groeten
Valérie Rosiers Universiteit Antwerpen
[email protected]
57