Uitwerking speech Andre Verburg, d.d. 140424 Dames en heren, wat ik nu ga doen in zo’n een half uur is iets vertellen over de bedoelingen die we hebben gehad met de nieuwe zaaksbehandeling. Want, zoals u heeft gezien, na de pauze komt Bert Marseille en die gaat iets zeggen hoe het uitgepakt is. Dus, ik loop een enorm risico. Daar sta ik dan met mijn goede fatsoen: ik vertel de bedoelingen en ik loop het risico dat Bert daarna gaat zeggen dat het allemaal toch een stuk minder is geworden. Tja, dat risico neem ik dan maar. Ik begin daarvoor met wat de belangrijkste aanleiding is. Er zijn heel veel aanleidingen geweest voor de nieuwe zaaksbehandeling van de bestuursrechter, maar de derde evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht is wel de zwaarste en ook het koppijnding geworden binnen de rechtspraak. De derde evaluatie kwam behoorlijk hard binnen binnen de bestuursrechtspraak. Tot die tijd waren er toch heel veel bestuursrechters die hetzij gelaten waren en dachten van ‘Ja, het kan nu eenmaal niet anders dan hoe we het al doen’, hetzij heel tevreden waren, ‘goh, wat doen wij het geweldig’. Die derde evaluatie liet zien dat er toch nog wel wat aan de hand was. En ik licht daarom de drie belangrijkste problemen eruit die uit de derde evaluatie naar voren kwamen. Het eerste probleem was dat de bestuursrechter de problemen niet feitelijk oplost, noch het juridische geschil, noch het onderliggende conflict. Het tweede punt was vooral uit het bewijs- en feitenonderzoek: de bestuurechter maakt eigenlijk veel te weinig duidelijk welke partij wat moet bewijzen, wie aan de beurt is, wat de ‘ tussenstand’ is. Dat soort signalen krijg je niet van de bestuursrechter; een vriendelijk lachende man, of vrouw, die vriendelijk naar je luistert en na een week of zes krijg je een uitspraak in de bus waarin staat: “Het lag op de weg van eiser om dit en dit aannemelijk te maken.” En de reactie van die eiser is dan natuurlijk: “Had het me verteld; heeft nooit iemand mij verteld”. Dat is het tweede probleem. Het derde probleem dat uit de evaluatie kwam, is dat de uniforme aanpak die de rechter is gaan toepassen sinds ongeveer 1994 begint te knellen. Als je ziet wat die rechtbanken doen, dat wisselt van vergunningen voor windparken in de Noordzee tot een parkeerboete van 42,50 euro en al die zaken hebben we lange tijd toch min of meer op dezelfde wijze behandeld. Dat gaat knellen. Dat zijn de drie belangrijkste problemen even heel kort neergezet uit de derde evaluatie. Als de nieuwe zaaksbehandeling daar een antwoord op moet zijn, dan gaat natuurlijk niet verrassen wat dan de hoofdpunten daarvan zijn. Er verscheen deze poster toen we begonnen met de nieuwe zaaksbehandeling. Ik moet zeggen deze poster geeft wel heel mooi weer wat de kern is van de nieuwe zaaksbehandeling. Het gaat om maatwerk, snelheid en oplossingsgerichtheid. Dat zijn de drie kernelementen van de nieuwe zaaksbehandeling. Als ik nou eens focus op die man daar in het midden, dan zou ik het zo uiteen kunnen rafelen. Eens kijken, wat zit er allemaal in? Die zaak komt snel op zitting, bij voorkeur de vierde maand na het instellen van beroep. En ik weet, lang niet alle rechtbanken halen dat op dit moment en ook de rechtbanken die dit grosso modo wel halen, hebben nog steeds zaken waarbij dat niet zo is.
1
Volgend belangrijk element van die nieuwe zaaksbehandeling is dat die rechter niet alleen het juridische geschil met partijen wil bespreken maar ook het onderliggende conflict. En hij past daarbij toe de methode van conflictdiagnose, een techniek, met wat aanpassingen, overgenomen uit de mediationwereld. De grote lijn van conflictdiagnose is dat je niet focust op de standpunten, dan worden partijen het nooit eens, maar dat je focust op de achterliggende belangen. Daar kan een oplossing mogelijk zijn. Dus van standpunten naar belangen. Verder zie je, en dat lijkt ook heel sterk op de ontwikkeling die je bij de Afdeling bestuursrechtspraak ziet zoals Jaap Polak die heeft geschetst, dat die rechter steeds meer actief geworden is in zijn regierol op de zitting. Als het goed is, laat die rechter daar wel ruimte voor ‘meeregisseren’ door partijen en dat is ook mijn eerste aanbeveling eigenlijk aan u. Maak gebruik van die mogelijkheid om mee te regisseren, want dat is juist de bedoeling. Als het gaat om de vraag ‘hoe pakken we deze zaak aan?’ is het juist goed als u ook zegt wat u denkt hoe die zaak verder zou moeten gaan. Dus: actieve rechter in zijn regierol, ruimte voor partijen. De rechter streeft naar finale geschilbeslechting. Vanzelfsprekend een onderwerp waar je een hele dag over kan praten, maar dat ga ik nu niet doen. Ik hou het nu juist erg kort en zeg alleen dat het grote streven is gericht op finale geschilbeslechting. Wat ik zelf erg belangrijk vind, is dat de rechter transparantie moet bieden, en dan met name over bewijskwesties. Zoals net gezegd: dat was één van de grote tekortkomingen die werden gesignaleerd in de derde evaluatie dat die rechter daar niet transparant genoeg over is. En daar kan je, naar mijn ervaring, ontzettend transparant over zijn, zonder dat het als vooringenomenheid wordt beschouwd. Partijen zijn er eigenlijk altijd blij mee als je zegt, bijvoorbeeld in de sociale verzekeringssfeer: “Moet u horen, het UWV heeft al met een bezwaarverzekeringsarts, een bezwaararbeidsdeskundige naar deze zaak gekeken en dat heeft eigenlijk stapels bewijs opgeleverd en van uw kant zie ik daar nog onvoldoende tegenover gesteld. Wat gaat u daar aan doen?” En door die transparantie bied je eigenlijk iemand de mogelijkheid om nog bewijs in te brengen, voor zover hij daar de mogelijkheid toe heeft en voor zover hij komt met een beetje reëel plan. Niet dat hij nog wel eens op zolder gaat kijken, maar dat hij bereid is om zelf ook een vrije verzekeringsarts in te schakelen. Het is heel moeilijk om een vrije verzekeringsarts te vinden, want ze werken allemaal bijna voor het UWV heb ik vaak het beeld, maar dat is wat dan iemand zou kunnen aanbieden. Transparantie dus. Vervolgens, en dat begint wat mij betreft dan bij het onderliggende conflict, van daaruit gaat die rechter kijken wat dan een goede aanpak zou zijn om met deze zaak verder te gaan. Gaan we met deze zaak verder in de richting van een schikking? Gaan we hiermee verder in de richting van mediation? Of is deze zaak nog niet voldragen en is het juist goed om met een informele of formele bestuurlijke lus dan wel met een “bewijsopdracht” aan de eiser met deze zaak verder te gaan? En als dat niet zo is, dan werken we dus toe naar een uitspraak. Ik zeg er altijd bij dat de uitspraak nog steeds een kernproduct is van de bestuursrechter natuurlijk. Dan gaan we toe naar een uitspraak en dan zou een mondelinge uitspraak heel fijn zijn, maar het is in de meeste gevallen natuurlijk nog steeds een schriftelijke uitspraak. Dat over een aantal belangrijke aspecten van de nieuwe zaakbehandeling. Dan iets meer over het feitelijk verloop van de zitting. De kern vind ik eigenlijk dat die rechter daar probeert, in dat enorme spectrum van geschillen dat wij nu eenmaal hebben, van WMO2
voorzieningen tot parkeerboetes, tot enorme bouwprojecten, alles hebben we hier, is dat die rechter probeert een reëel gesprek aan te gaan met die partijen. En het hangt er van af wat voor type zaak het is, als het een kleine zaak is bijvoorbeeld in de zorg, krijgt iemand een traplift of niet, dan begint dat wat mij betreft met een soort huisartsenvraag: “waar zit ‘m de pijn?” Ja, die bedoel ik natuurlijk niet letterlijk, maar als een “waar zit de pijn in uw zoeken naar een oplossing, wat heeft u nodig?” En ook aan het bestuur: “Wat maakt dat u tot nu toe deze lijn heeft gekozen?” Heel argumentatief en soms ook heel letterlijk: “Waar zit voor u de pijn?” Ook aan de gemeente. Of “wat staat er vandaag voor u op het spel?”. Allemaal vragen om ervoor te zorgen dat we het hebben waar het echt om gaat. En mijn claim is dat in elke zaak, hoe technisch hij ook is, al wordt hij puur bemand door advocaten die er zakelijk in zitten, beter te krijgen is door te kijken naar waar het nu in de kern om gaat, met weglating van alle rimram. Daar is wat te winnen met wat ik noem: reëel het gesprek aangaan. De rechter begint daarom in de eerste aanleg met vragen. Wij hebben niet zoals de Afdeling bestuursrechtspraak die ‘vijf-minuten-pleidooien’. De rechter begint met vragen. Waarom beginnen wij met vragen en hebben wij niet die vijf-minuten-pleidooien? Een van de redenen daarvoor is dat wij toch ook er op focussen of partijen er zelf uit kunnen komen met een schikking of met mediation. Of er een andere manier van afdoen is dan gewoon de reguliere uitspraak. Hierop ligt bij de eerste lijn meer het accent dan bij de Afdeling bestuursrechtspraak, denk ik. En dat betekent, als je ook zoekt naar minnelijke oplossingen, als je dan die pleidooien toelaat, tja wij juristen kunnen toch maar heel slecht onze mond open doen zonder gelijk in strijdtaal te gaan. Je hebt de procedures ‘tegen’, er is iets ‘onzorgvuldig’ en dan stimuleer je dus strijdtaal. Nou, daarna is het eigenlijk harder werken om nog te kijken of je naar een schikking toe kunt. Ook allemaal weer geen wet van Meden en Perzen, maar van heel veel zaken denk ik dat het eigenlijk beter is om even die strijdtaal te reduceren en sneller door te pakken naar ‘kunnen we hier werken naar een oplossing?’. Geen roze wolk verhaal; er zijn nog steeds relatief weinig zaken die geschikt worden, maar in een vijftiental maanden dat wij in de rechtbank Utrecht een keer zelf hebben gekeken, kwamen we op een behoorlijk hoog percentage, uit mijn hoofd zeg ik nu even tussen de 7 en de 8%. Dus vandaar: niet teveel richten op argumentatieve taal, maar kijken of je snel kunt naar oplossingstaal. Ik heb al genoemd dat de rechter begint met vragen, maar daar zit ook de mogelijkheid in dat natuurlijk partijen alles zeggen wat zij nog willen zeggen, en er zit nog een belangrijk keuzemoment in hoe verder te gaan met deze zaak in samenspraak met partijen. Wat wij vaak aan eisers, en misschien te weinig aan bestuurders, maar vaak aan eisers vragen, is: “Stel dat u deze zaak wint, hoe ziet uw wereld er dan uit?” en “Stel dat u deze zaak verliest, hoe ziet uw wereld er dan uit?”… mijn favoriete vragen. Er is geen snellere methode naar mijn ervaring om boven tafel te krijgen wat iemand nu werkelijk denkt dat een bestuursrechter kan, en voor hem mag doen en hoort te doen en zal doen. Geen sterkere methode ook om daarmee de discrepantie ten opzichte van de werkelijkheid boven tafel te krijgen. Dus dit is een snelle methode om te kijken wat u nou eigenlijk verwacht, wat denkt u dat er gebeurt als u deze zaak wint, hoe ziet uw wereld er dan uit. En waarom is dat nou zo belangrijk? Omdat je als rechter vanaf daar twee kanten op kunt gaan.
3
Laten we eerlijk zijn, we hebben als bestuursrechters in de rechtbank jarenlang eigenlijk allerlei punten waar we geen oplossing voor konden bieden gewoon buiten de boot gehouden. Als het ging over emoties, als het ging over andere besluiten, als het ging waar wat ons betreft de zaak juridisch niet over ging, zeiden we dat ook als iemand nog maar drie woorden in zijn zin onderweg was. Dan zeiden we: “Daar kunt het vandaag niet met mij over hebben. Ik heb het vandaag met u alleen maar over de ontvankelijkheid”, bijvoorbeeld. Jarenlang hebben we eigenlijk van alles buiten de boot gehouden. De twee vragen die ik op de vorige slide liet zien die maken het heel goed mogelijk om dus snel naar boven te krijgen wat u verwacht van de bestuursrechter en dan daarmee ook transparant, ja ik weet het transparant is een modewoord, maar het is toch echt wel een van mijn favoriete begrippen als het gaat om een goede manier van een zitting doen om zo snel mogelijk ook transparant te krijgen wat die rechter wel of niet gaat doen en dus er eerlijk in te zijn in plaats van dat je de onderwerpen wegdrukt. Daarin zijn wij op zoek naar wat je daar kunt doen om duidelijk te maken: “U vraagt iets van de bestuursrechter wat de bestuursrechter helemaal niet kan, I’m sorry maar daarvoor moet u bij de tweede kamer zijn en vragen of ze een initiatiefwet willen indienen want dit kan niet in deze wet”. Ja, soms moet je dat natuurlijk zeggen, maar ik zeg dat dan liever expliciet dat ik dat niet kan doen dan dat ik het onderwerp wegschuif. De andere kant is natuurlijk dat je komt op iets waar ik bij mijn voorbereiding ook van dacht dat het dossier daar niet over ging, dat daar de zaak niet over ging, maar het blijkt op te komen en partijen blijken daar wel allebei iets aan te kunnen doen. De zaak lijkt te gaan over een terrasvergunning. Die vergunning zit allemaal keurig netjes in elkaar, maar het blijkt wel dat het mogelijk is om allemaal aanvullende afspraken te maken over wanneer dat terras wordt beheerd. Of dat er iemand van het personeel permanent buiten staat om ’s avonds laat de herrie tegen te houden. Dat soort afspraken zijn regelmatig natuurlijk wel te maken in dit soort zaken terwijl het eigenlijk een technisch juridische puzzel leek te zijn. Dus je kunt twee kanten op: je kunt juist zeggen wat je niet gaat doen als bestuursrechter en je kunt kijken of je in dat bredere, onderliggende conflict iets kan betekenen met name door partijen tot een gezamenlijke oplossing te brengen. Wat is dan de rol van de gemeente? Nou, in ieder geval geen uitvoerige pleidooien dat snapt u, noch bij de Afdeling bestuursrechtspraak, noch bij de rechtbanken. Maar op een paar dingen zou ik wel graag willen wijzen. Net als Jaap Polak zeg ik ook: voorbereiding is heel erg belangrijk, zeker omdat die zittingen bij de bestuursrechter, bij de rechtbanken rijker zijn geworden. Ze kunnen over meer gaan. Dat betekent ook dat je eigenlijk als gemachtigde van de gemeente met nog meer munitie moet komen, nog beter het dossier moet kennen, nog beter soms ook moet snappen wat er allemaal speelt. Maar zeker ook als je werkt in een gemeente met een aparte afdeling bezwaar en beroep zou ik zorgen dat je, als je nu gaat naar zo’n een zitting van de bestuursrechter, goed overleg hebt met de primaire afdeling, want er gaan op die zitting vragen worden gesteld of er een schikking mogelijk is, of er ook een andere oplossing mogelijk was geweest. Het is niet meer puur het juridisch verdedigen. Het kan ook zijn dat we de onderliggende wereld willen weten en soms weet een ambtenaar op de primaire afdeling daar meer van dan de ambtenaar van de afdeling bezwaar en beroep. Een ander punt is natuurlijk het mandaat. Wij vragen nogal wat van ambtenaren, zoals: “Is hier nog een andere oplossing mogelijk?”. En rechters vinden het ook niet fijn als dan wordt gezegd: “Ik heb daar het mandaat niet voor”. Dus, ik weet niet of u het al een keer heeft moeten meemaken, als iemand zegt: “O, o, o, ik weet niet helemaal of mijn mandaat wel daartoe strekt”, dan zal de gemiddelde rechter nu zeggen: “Nou, dan schors ik vijf minuten. U heeft vast wel een mobieltje bij u.
4
Bel ‘m effe, die wethouder, en vraag maar of dit binnen uw mandaat valt”. Wij vinden het belangrijk dat er een goed mandaat is. Het laatste bolletje op deze slide is ‘hoe bereid die ambtenaar zich in mijn ogen voor?’. Ik heb dat uit een artikel van onder andere Jean-Paul Heinrich, van de landsadvocaat, recent in JB-plus over hoe gaan bestuursorganen, althans in dat geval de landsadvocaat, om met de nieuwe zaaksbehandeling. Een van zijn punten was als we dan niet meer mogen pleiten dan gaan we toch van tevoren bedenken welke vragen we waarschijnlijk krijgen en dan maken we toch even kaartjes voor als deze vraag komt, dan wil ik precies dit antwoorden, want ik wil zorgen dat dit op de millimeter in het dossier komt en dat ik niet in de esprit van het moment net even iets vergeet. Dus die maken Q&Akaartjes per te verwachten vraag: als dit de ‘question’ is, dan is dit mijn ‘answer’. Dat is op een vrij korte manier verteld wat NZB inhoudt. Ook dit is weer een korte samenvatting van wat we eigenlijk doen. We proberen te komen van geschil naar conflict. Vanuit conflict gaan we dan verder kijken naar wat nou de juiste aanpak is voor deze zaak. En als dat de aanpak is, dan proberen we te komen tot een finale oplossing daarvoor. Ik heb al een paar keer gezegd: “Ik hou geen roze wolk verhaal”. Het is niet zo dat ineens elke zaak eindigt in een ‘group hug’, zeker niet. Natuurlijk, er is nog steeds zo’n 60% van de zaken die gewoon eindigt in een schriftelijke uitspraak, allemaal prima. Maar wij vinden het heel waardevol dat ook die andere kanten allemaal tot hun recht komen en dat ook de mensen die beroep instellen tot hun recht komen. En daarvoor, voor dat tot hun recht komen van in de eerste plaats de burger, ga ik u een paar vragen stellen. We zijn inmiddels anderhalf uur bezig en een paar mensen hebben tussentijds een vraag kunnen stellen maar de rest moest allemaal bewegingsloos zitten luisteren dus dit is het juiste moment om u even in lichte mate in beweging te krijgen, namelijk door uw linkerdan wel rechterarm. Ik ga u drie vragen stellen. En die gaan uiteindelijk over procedurele rechtvaardigheid. Wie van u vindt het belangrijk om thuis een goede computer te hebben? Mag ik armen zien? Ja, dat is duidelijk hè, ongeveer iedereen is dit. Als nou die computer stuk gaat, wie heeft dan een behoorlijk bedrag over om die te vervangen, die computer? Iets minder, maar nog steeds heel erg veel. En dan de laatste: wie van u weet veel van computertechniek? Het zijn altijd één of twee mensen, o drie? Dat is echt een rijkdom. Mag ik even met u vaststellen dat wij als juristen dit stukje vergeten wat wij als computerkopers heel goed weten, namelijk dat elke burger, natuurlijk we hebben ‘repeatplayers’, maar de meeste burgers komen bij ons de zaal in met een zaak, het gaat om iets dat belangrijk voor hen is, er is meestal ook een behoorlijk bedrag of een ander groot belang mee gemoeid, maar de techniek en in ons geval is dat de juridische techniek waarmee gaat worden beslist of zij er recht op hebben of niet, gaat hen totaal boven de pet. En als jurist vergeten wij dat snel en als computerkopers weten wij dat heel goed. Tenminste, ik voel mij altijd ernstig gehandicapt als ik zo’n computerwinkel binnen ga. Ik neem altijd mijn dochter mee, die weet er alles van, dat is een truc dan. Maar als ik dat niet zou kunnen doen, daar wil ik nog even op inzoomen. Ik weet niet wat u doet als u een computerwinkel binnen gaat, maar ik ga opletten op dingen als: ziet die winkel er een beetje netjes uit? Is die verkoper netjes gekleed? Staat hij mij netjes te woord? Of zegt hij juist: “Nou meneer, ik zou maar snel beslissen want morgen gaat die aanbieding eruit”. Of vraagt hij: “Goh meneer, waarvoor gaat u deze computer gebruiken?” Al deze dingen, behalve de laatste vraag, gaan niet over computertechniek. En ik denk dat het goed is om ons te realiseren dat 5
ook de meeste burgers de zittingszaal binnen komen en alle vragen over zorgvuldigheid, artikel 3:2 van de Awb, alle technische dingen waarin wij gewend zijn te spreken, dat gaat hen niet overtuigen dat dit een situatie is waarin hen wordt recht gedaan. Hij gaat letten op diezelfde ‘cues’ als we doen in die computerwinkel. Wordt ik met respect behandeld? Mag mijn verhaal er zijn (voice)? Wordt dat verhaal weggewoven of wordt dat in overweging genomen? Wordt daar begripvol op gereageerd? Heb ik er enige mate van invloed op? Wordt mij verteld hoe die procedure in elkaar zit? Dit zijn allemaal factoren die bekend zijn uit studies naar procedurele rechtvaardigheid (vanaf 1975). Ben ik met respect behandeld, mag mijn verhaal er zijn, wordt daar ‘due consideration’ aan gegeven (wordt dat serieus genomen), en is mij de procedure duidelijk? Even voor de mensen die daar sceptisch over zijn, dat ‘due consideration’ dat kan dus ook inhouden: “Meneer, daar kan ik niks mee doen”, maar dan moet je dat wel netter zeggen dan: “Meneer, daar kan ik niks mee doen”. Maar op zich, de boodschap en de uitleg, het verhaal waarom je ergens niks mee kan, valt ook nog onder ‘due consideration’, wees daar gerust van. Maar deze factoren, en nog vele andere, zijn bepalend voor de overtuiging waarmee iemand naar huis kan gaan dat in ieder geval zijn deel van het verhaal er mocht zijn en dat hem recht is gedaan, dat hij, en dat dan waarschijnlijk de belangrijkste, eerlijk is behandeld. Want over rechtvaardig zijn behandeld, dat vinden we allemaal heel erg moeilijk om te beoordelen, maar of we eerlijk zijn behandeld daar hebben we allemaal een robuuste intuïtie bij, ook die burger die daar bij ons in de zittingszaal is geweest. Wat is nou ideaal als je een nieuwe zaaksbehandeling hebt gehad? Wat zou fijn zijn dat partijen die de deur uitlopen beleven of hebben beleefd op dat vlak van procedurele rechtvaardigheid? Wij streven er naar dat iemand de zaal uit kan gaan met ‘Ik ben met respect behandeld, ik heb kunnen zeggen wat ik van belang vond, de rechters hebben er gepaste aandacht aan geschonken, ik had enige mate van invloed op de wijze waarop de procedure verder ging, mij was duidelijk hoe de procedure zou verlopen en wat er in het kader van deze procedure mogelijk was, en ik had direct contact met die rechter. Daar streven wij naar. We zijn er nog niet, maar we streven er wel naar. En dat gaat uiteindelijk om herstel van vertrouwen. Hier in de zaal, Dick Allewijn, heeft regelmatig gezegd in verschillende bronnen: “Eigenlijk is elke bestuursrechtelijke zaak, een issue van schade aan vertrouwen dat de burger op dat moment in de overheid heeft”. En als die rechter daar in die zittingszaal zit en hij probeert met die elementen van procedurele rechtvaardigheid duidelijk te maken dat het verhaal van die burger er ook mag zijn, is dat een poging om uiteindelijk het vertrouwen van die burger in zijn overheid maar ook in zijn rechtspraak te herstellen. En dit wordt vanzelfsprekend juist van belang als die burger ongelijk gaat krijgen. Want laten we eerlijk zijn, in het bestuursrecht krijgt die burger heel vaak ongelijk. Zoals de toenmalige minister, thans vicepresident van de Raad van State, heeft gezegd: “Het zou toch heel erg kwalijk zijn gesteld met het openbaar bestuur als de burger in 50% van de bestuursrechtelijke zaken zou winnen”. Dus de burger verliest procentueel bezien veel zaken en juist dan is van belang dat hij het vertrouwen heeft dat hij rechtvaardig en eerlijk is behandeld. En dit investeren in procedurele rechtvaardigheid dat de rechtbanken nastreven heeft daar mee te maken, dat herstellen van vertrouwen. Meestal begrijpen gemachtigden van gemeenten ook prima dat die rechter daar mee bezig is. Een enkele keer zie je dat die gemachtigde dan nerveus wordt, als die rechter heel veel begrip toont voor het verhaal van de burger, dat uit juridisch perspectief misschien helemaal niet zo veel om het lijf heeft, maar die rechter toch zegt: “Ja, dat snap ik, dat heeft heel erg rot voor u uitgepakt”. En soms wordt dan die gemachtigde van de gemeente nerveus en die gaat dan het fort bewaken. Die gaat dan nog een keer 6
zeggen waarom dat er allemaal vooral niet toe doet. Tuurlijk, u moet allemaal afwegen wanneer u dat waardevol vindt om in te zetten, wanneer u dat nodig vindt, zeker, maar het pleidooi dat ik zou willen houden is toch dat het beter is om te bekrachtigen wat die rechter daar doet en te kijken of inderdaad dat herstel van vertrouwen in jou als gemachtigde van de overheid mogelijk is. En dat is een bekrachtiging die soms loopt via gewoon begrip voor hoe iemand in zo’n zaak zit. Een van de markantste uitkomsten is naar onze ervaring, en ik ben heel benieuwd of u dat nou gaat herkennen. Alle onderzoeken naar procedurele rechtvaardigheid wereldwijd al sinds 1975 gaan over, voor zover het bestuursrecht betreft, de burger en hoe die het ervaart. En één van de voor ons in de bestuursrechtspraak in eerste aanleg meest opvallende punten is dat ook de gemachtigde van het bestuur eigenlijk diezelfde behoefte laat zien. ‘Ben ik met respect behandeld? Mag mijn verhaal er zijn? Wordt daar de gepaste aandacht aan geschonken?’ Dat geldt dus ook voor die gemachtigde van het bestuur. Sterker nog, het is niet ineens dat er dan allerlei toverdingen gaan gebeuren, maar ik zie wel een duidelijk verband dat pas als je als rechter ruimte hebt geschonken aan het belang waarmee het bestuursorgaan er zit, dat pas dan het bestuursorgaan afscheid neemt van zijn koude conflictstijl. Kent u die? Ik hoop niet dat u dat doet hè, maar die koude conflictstijl van bestuursorganen is: “Wij zijn best nog wel bereid ons besluit nóg een keer uit te leggen”. Dat is de koude conflictstijl waar sommige bestuursorganen soms inzitten, en je merkt dus dat pas als die rechter ook dat bestuursorgaan duidelijk maakt ‘jouw verhaal mag er zijn’, dat pas dan er eventueel ruimte in bestaat om te zeggen: “Wij staan nog steeds achter de rechtmatigheid van ons besluit, maar ik geef wel toe: er waren alternatieven die we nog hadden kunnen onderzoeken en daar wil ik graag met u verder over praten”. Ook hier weer: ik hou geen roze wolk verhaal, ik zeg niet dat dat heel vaak gebeurt, maar het gebeurt wel zo veel keer dat het de moeite waard is er op te investeren. Dit is een kort verhaal van nu 31 minuutjes over wat de bedoeling is van de nieuwe zaaksbehandeling en als opmaat voor de volgende spreker leg ik u dan vervolgens voor: “Heeft bijvoorbeeld deze bestuursrechter dan wel zo’n reëel zelfbeeld als hij denkt dat hij dit allemaal kan” of “Heeft hij de adequate middelen om dit allemaal te doen?” dan wel “Heeft deze rechter niet een veel te vol beladen taak?”. Nou, dat zijn dingen die allemaal denk ik straks aan de orde komen bij het stuk van Bert Marseille. Dankuwel.
7