Speech Forum der Joodse Organisaties dd.26 oktober 2009. Mevrouw de minister, Geachte hoogwaardigheidsbekleders, Geachte aanwezigen, Collega’s
Met deze plechtigheid neemt het Forum voor Joodse Organisaties een - naar mijn bescheiden mening - bijzonder lovenswaardig initiatief. Het laat immers toe om een zeer controversiële problematiek als die van de collaboratie van de Antwerpse politie op een meer evenwichtige manier te benaderen en enige nuance aan te brengen over haar rol in een donkere periode van onze geschiedenis.
Dit initiatief komt zeer gelegen omdat allerlei publicaties de jongste 10 jaar een overwegend - om niet te zeggen uitsluitend - negatief beeld schetsten van onze Antwerpse politie tijdens de bezetting. In de oorlogsgeschiedenis, zoals die vandaag wordt geschreven, wordt immers weinig of niets verteld over haar aandeel in de weerstand tegen de bezetter. Dit is altijd een moeizaam verhaal geweest, en zelden wordt nog herinnerd aan de tientallen politiemannen die hierbij het leven lieten. Wat het juiste aantal betreft blijken er meerdere cijfermatige waarheden te bestaan.
De politiegeschiedenis kent vele zwarte bladzijden die lang onbesproken bleven. In 1977 verscheen echter een boek van de joodse auteur en journalist Silvain Brachfeld, met de titel: “Zij hebben het overleefd”. In dat boek beschrijft hij kort hoe de Antwerpse politie in augustus 1942 aan razzia’s deelnam en dus mee verantwoordelijk was voor de arrestatie en deportatie van honderden Joden.
Boven de bespreking van dat boek blokletterde de krant “Het Nieuwsblad” ongenuanceerd : “Antwerpse politie deporteerde Joden”. Deze titel miste zijn schokeffect niet.
Tijdens de daaropvolgende jaren heeft historisch onderzoek geleid naar een preciezer beeld van de medewerking van de Antwerpse politie aan die acties. De studies richtten zich vooral op de razzia van 28 augustus 1942 waarbij de Antwerpse politie, onder bedreiging en toezicht van de Sicherheitsdienst, is overgegaan tot de aanhouding van meer dan 1000 Joden.
Sommige politiemannen kenden geen scrupules, traden op zonder enige vorm van medelijden en schuwden zelfs geen brutaal geweld. Dat blijkt zeer duidelijk uit de rapporten.
1
Maar dat anderen eerder passief bleven en sommigen zelfs een aantal Joden hielpen om te ontsnappen is eveneens een - meestal onderbelicht - feit. In 2007 werd “Gewillig België” gepubliceerd. Dit was het resultaat van een onderzoek dat door de Senaat was opgedragen aan het Studie- en Documentatiecentrum van Oorlog en Hedendaagse Maatschappij. Er werd onderzocht in welke mate de Belgische overheden betrokken waren bij de vervolging en de deportatie van de Joodse bevolking.
Na deze publicatie bood burgemeester Patrick Janssens zijn verontschuldigingen aan aan de Joodse gemeenschap, voor de houding van het stadsbestuur en de politie van Antwerpen tijdens de bezetting.
Een en ander verdient toch een zekere historische duiding. De economische crisis en de ermee gepaard gaande grote werkloosheid in de jaren dertig bracht immers ook een politieke polarisatie teweeg. Door de wankele sociale situatie voelden velen zich aangetrokken tot het gedachtegoed van de extreem rechtse partijen. De voornamelijk uit Duitsland afkomstige Joodse vluchtelingen werd het niet gemakkelijk gemaakt om zich in ons land te vestigen. De verblijfsvoorwaarden waren bijzonder streng.
Al vanaf 1931 is er in de pers sprake van “gedurige razzia’s”. Dagbladen als het Handelsblad blokletterden “Belangrijke klopjacht op ongewenste vreemdelingen” en Le Matin kopte “A quand une épuration d’envergure?”
Vreemdelingenhaat - en in het bijzonder antisemitisme - had als een sluipend gif de toenmalige samenleving ernstig besmet.
Bij de Antwerpse politie was dat zeker niet anders.
Er werd gesproken van een gaandeweg groeiende kloof tussen pro-Engelse en pro-Duitse politiemensen. Van deze laatsten sloten een aantal zich aan bij Verdinaso en vooral bij het VNV. Van die partijen erfden zij het antisemitisme en werden de drempels naar collaboratie verlaagd, zoniet weggenomen.
De verantwoordelijken voor het “zwarte imago” van onze Antwerpse politie vormden een minderheid, maar zij veroorzaakten wel een onuitwisbare smet op het blazoen van ons korps.
Die rol en verantwoordelijkheid wordt ontegensprekelijk ook toege-schreven aan de toenmalige hoofdcommissaris Jozef De Potter.
2
Maar volledigheidshalve dient toch ook vermeld dat hij sedert november 1942 was aangesloten bij de weerstand en dat hijzelf, zijn echtgenote en hun zoon Armand De Potter in de nacht van 14 op 15 januari 1944 werden aangehouden. De jonge politieagent Armand De Potter, die lid was van de Mobiele Brigade, stierf april 1945 in Buchenwald. Dit wist evenwel de kritiek op zijn beleid en acties niet uit. Meer nog, ook vandaag is de rol van de toenmalige korpschef nog onderwerp van historisch onderzoek.
De weerstandsbeweging kwam onmiddellijk na de overgave van het Belgisch leger tot stand. In Antwerpen werd een “Comité de Coördination de la Résistance” opgericht dat, behalve de organisatie van het verzet en het verlenen van hulp aan het Rode Kruis, zich ook inzette voor hulp aan de Joodse gemeenschap.
De verzetsleiding was zich zeer snel bewust van het feit dat politieagenten door de aard van hun werk over uitermate waardevolle informatie beschikten. Van in het begin werden daarom ook politiemensen betrokken. Heel wat leden van de Antwerpse politie sloten zich aan bij de Witte Brigade die in juni 1940 in Antwerpen werd opgericht door de jonge onderwijzer Marcel Louette.
In het begin beperkte de rol van de politiemensen zich voornamelijk tot het doorspelen van belangrijke informatie. Dat veranderde echter tegen het einde van 1941. De bezetter had beslist dat iedereen die een wapen bezat dit moest binnenbrengen bij de politie. Wie dit niet deed riskeerde de doodstraf. Het werd aan de Antwerpse politie overgelaten om op zoek te gaan naar wapens. Het staat vast dat de politiemensen in veel gevallen particulier wapenbezit - en zelfs het bestaan van geheime opslagplaatsen - verzwegen. Zo is geweten dat politieofficier Emiel Bethuyne een proces-verbaal vervalste om het bestaan van een wapenopslagplaats toe te dekken. Dit werd echter ontdekt. Emiel Bethuyne, die eveneens commandant was bij de Witte Brigade, werd op 8 juli 1943 in Breendonk geëxecuteerd.
Al in het begin van 1942 nam het aantal sabotagedaden van het verzet toe. Zelfs verschrikkelijke represailles van de bezetter konden dat niet verhinderen. De Duitse overheid verweet de Antwerpse politie laksheid en beschuldigde haar ervan de - wat zij noemde - “terroristen” te beschermen.
In juli 1942 werden zelfs een aantal Antwerpse politiemensen en rijkswachters opgepakt als gijzelaar. Van hun vrijlating kon geen sprake zijn zolang het aantal aanslagen niet verminderde.
3
Tegenwerking stond gelijk aan sabotage en terrorisme. Wie tegenwerkte riskeerde hetzelfde lot te moeten ondergaan als de verzetsleden die werden betrapt en aangehouden.
Meer bepaald de politie van de toenmalige gemeente Deurne werd bijzonder zwaar getroffen door Duitse wraakacties. Meer dan helft van dat korps was lid van de Witte Brigade – Fidelio. In de nacht van 14 op 15 januari 1944 werden het bijna voltallige politiekorps, bestaande uit officieren, inspecteurs en agenten, aangehouden na de ontdekking van een verborgen wapenopslagplaats in het Rivierenhof. Slechts enkelingen overleefden de ontbering en de martelingen in de concentratiekampen.
Diezelfde nacht werden nog een 30-tal andere politiemensen in de stad en andere toenmalige randgemeenten aangehouden.
Dames en heren, ik heb hier slechts enkele zeer markante feiten aangehaald. Ik besef ten volle dat ik hierdoor onrecht aandoe aan alle andere collega’s die zich ook ten volle hebben ingezet en waarvan er ook een aantal dat met hun leven hebben bekocht.
In totaal kostte deze oorlog het leven aan minstens 91 leden van de Antwerpse politie.
De nabestaanden van de politiemensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven lieten bij het verzet stellen het zeer op prijs dat zij bij deze gelegenheid in dankbaarheid worden herinnerd.
Jammer genoeg kan hun verhaal de gemaakte fouten nooit doen vergeten.
Ik ben blij dat de Belgische wetgever - zij het pas in 1992 - uitdrukkelijk in de wet op het politieambt heeft ingeschreven dat de eerbiediging en de bescherming van de individuele rechten en vrijheden en de democratische ontwikkeling van de maatschappij altijd de richtsnoeren moeten vormen bij het optreden van politiediensten. In onze moderne samenleving, waarin veel waarden in vraag worden gesteld en waarbij soms zelfs de meest elementaire principes - zoals de eerbiediging van de rechten van de mens - met voeten worden getreden, is dit voor mij zeker geen overbodige luxe maar in tegendeel van fundamenteel belang.
Dames en heren, ik hoop u allen enkele elementen te hebben aangereikt die toelaten om met meer nuance naar de rol van de Antwerpse politie in die duistere periode te kijken. De heersende mening was dat de politie fout was. Men moet echter alle achtergronden en feiten kennen vooraleer men zich een juist - en dus meer genuanceerd - beeld kan vormen. Ongeacht hoe moeilijk en pijnlijk die evenwichtsoefening ook is.
4
Laat mij bovendien zeer duidelijk zijn: geen enkele context kan als excuus worden gebruikt voor wat er fout is gegaan!
Zelf heb ik alleszins geleerd om minder zwart-wit te denken. Ik sta hier dan ook met een dubbele beleving.
Enerzijds heb ik een diep gevoel van plaatsvervangende schaamte voor diegenen die gecollaboreerd hebben en een actieve rol hebben gespeeld in de deportatie van Joden.
Anderzijds ben ik fier op de politiemannen die in moeilijke omstandigheden en soms met inzet van hun eigen leven, actie hebben ondernomen om te ageren tegen de gruwel van de bezetting.
Ik dank dan ook in het bijzonder het Forum der Joodse Organisaties om mij vandaag de gelegenheid te geven om onze vermoorde collega’s te eren.
Ik dank u voor uw aandacht.
5