Uitwerking speech Jaap Polak, d.d. 140424 Inleiding Ja, mij is gevraagd om iets te zeggen over wat goed procederen is, met een soort gedachte dat ik dat zou weten. Dan moet ik u teleurstellen. Het is natuurlijk lastig om te zeggen wat goed procederen is, alleen al omdat het ene geschil niet het andere is, en omdat je daar ook verschillend over kan denken, maar toch zal ik proberen vanuit mijn ervaringen met procederen. Het valt niet te ontkennen dat ik er veel evaring mee heb, want voordat ik bij de raad van State kwam was ik 22 jaar advocaat, ook veel voor gemeenten, dus ook vanuit die ervaring hoop ik daar ook nog iets over te kunnen zeggen. En natuurlijk zal ik ook veel aandacht geven aan de wijze waarop het procederen bij de Raad van State tegenwoordig gaat, want ik denk dat het een wisselwerking is. Aan de ene kant moet u zich instellen op de wijze waarop wij werken en aan de andere kant moeten wij ons instellen op de problemen waarmee u zit. In het materiaal van vandaag, staat eigenlijk al wat ik ga zeggen. Er zit namelijk een A4-tje in uw map en dat A4-tje geeft de punten aan die ik hoop naar voren te kunnen brengen. Ik hoop dat zo te doen dat van de drie kwartier die aan mij als spreektijd ter beschikking is gesteld toch wat over blijft zodat u mij kunt tegenspreken, vragen kunt stellen en in discussie kan gaan. Want de voorzitter gaf aan dat hij zo blij was dat ik hier kwam maar andersom geldt dat middagen als deze voor rechters een hele goede gelegenheid zijn om met elkaar in discussie te kunnen treden op een andere wijze dan we gewend zijn. Want als we elkaar zien, pleegt dat te zijn in de toch betrekkelijk formele setting van een zitting die het niet mogelijk maakt om meer algemene problemen van het procederen zoals die vanmiddag aan de orde zijn met elkaar te bespreken. Een middag als deze leent zich daar bij uitstek voor, dus schroomt u ook vooral niet om kritiek te hebben op de wijze waarop het bijvoorbeeld hier bij de Raad van State aan toe gaat. Niet dat dat dan meteen betekent dat wij onze werkwijze zullen aanpassen, maar andersom geldt ook niet dat we dat niet zullen doen. Het zal in ieder geval weer stof tot nadenken geven en in de laatste jaren hebben we ook met name lerend van onze ervaringen met de buitenwereld onze werkwijze aangepast. D aar kom ik zo over te spreken. Eigenlijk is de opzet van het A4-tje dat u hebt gekregen betrekkelijk eenvoudig. Eerst zal ik ingaan op de vraag die mij gesteld is: “Wat vind jij nou dat goede wenken zijn voor procederen en wat zijn minder goede wenken?” En in de tweede plaats wil ik iets zeggen over de nieuwe wijze waarop de afdeling bestuursrechtspraak sinds een jaar of twee geschillen behandeld, die weer wat afwijkt van de wijze van werken bij de rechtbanken waar André Verburg na mij over zal spreken. En ik zeg erbij: als ik iets zeg over de wijze van procederen heb ik absoluut niet de pretentie dat dat het is, maar dat dat een visie is, generaliter, op hoe je dat zo goed mogelijk moet doen. Het voortraject/ het besluit Mijn eerste punt is dat als u op de zitting komt dat dan eigenlijk het belangrijkste al achter de rug is. Het belangrijkste blijft een goed besluit. Ik denk dat ik daar toch even mee moet beginnen. Ook in de advocatuur zag je toch wel veel advocaten in de tijd dat ik begon, die pas begonnen na te denken over de zaak als ze moesten pleiten. Dat is natuurlijk echt de volstrekt verkeerde benadering van het 1
procederen. Hoe goed je het ook op de zitting doet, een slecht besluit wordt toch in de regel vernietigd. Ik zou er bijna aan willen toevoegen hoe slecht je het ook op de zitting doet, de meeste goede besluiten blijven in stand. Dat ter relativering van datgene wat er op de zitting gebeurt, maar het geeft wel krachtig voeding aan datgene wat er op de gemeentehuizen gebeurt aan de voorbereiding van een besluit. Daar moet het eigenlijk in essentie gebeuren. Daarmee doe ik niets af aan wat ik straks over de zitting ga zeggen, want ook daar kan nog van alles, maar ik denk toch dat die relativerende opmerking buitengewoon belangrijk is en daarin wijkt het bestuursrecht naar mijn ervaring niet af van het strafrecht en het burgerlijk recht. De beste advocaten verliezen nou eenmaal de zwakke zaken ook in het civiele recht en in het strafrecht, als het goed is. Dus daar zou ik mee willen beginnen. Belangrijk in dat voortraject is natuurlijk het goed en zorgvuldig ingaan op de bezwaren of zienswijzen, en daar zeer gedocumenteerd op ingaan. Dat is aan de ene kant natuurlijk een beetje een open deur, maar ik zou daar toch ook wel aan willen verbinden dat het niet alleen maar een open deur is in de zin dat het ook samenhangt met het punt dat later aan de orde komt, de werkwijze van in ieder geval de Raad van State. Dat zal ook gelden voor andere rechters maar ik beperk mij nu even tot de Raad van State, want André Verburg zal iets zeggen over de bestuursrechters in eerste aanleg. Bij de Raad van State is het in ieder geval zo, daar kom ik straks nog uitgebreider over te spreken, dat er natuurlijk veel voorwerk is als een zaak op de zitting komt. Er ligt bij ons een nota over de zaak met de bespreking van de beroepsgronden en het besluit. Dat betekent dus, hoe je het ook wendt of keert, dat het ook daarom van buitengewoon belang is, dat dat besluit goed in elkaar zit en dat ook de stukken die voor de zitting gewisseld zijn ook van uw kant van hele goede kwaliteit zijn. Dat even over het voortraject. De zitting Dan zal ik iets over de zitting zeggen. Wat is daar nou van belang als men zich prepareert op de zitting? Ik denk dat heel erg van belang is dat zowel de juridische aspecten als de meer beleidsinhoudelijke aspecten goed worden voorbereid. In grotere of complexere zaken pleegt dat te gebeuren in teams. Dat is niet noodzakelijkerwijs een garantie voor een goede voorbereiding, want zoals het ook vaker is in de communicatie, het beste communiceren mensen toch nog altijd met zichzelf. Daarmee bedoel ik dit te zeggen: zodra er meer mensen aan te pas komen, dreigt soms, ik zeg helemaal niet altijd, dat de een denkt dat de andere het doet en andersom. En u raadt al wat er dan gebeurt op de zitting. Dan zien wij toch met enige regelmaat dat er bij een wat lastige vraag om zich heen gekeken wordt. “Weet jij dat?” ”Nee, ik dacht eigenlijk dat dat meer jouw pakkie an was”. Dat proces zien wij dus het is buitengewoon van belang dat zodra er met meer mensen aan een zaak wordt gewerkt de rolverdeling duidelijk is. Ik zou daaraan willen toevoegen, en dat is natuurlijk ook altijd een vanzelfsprekende gedachte: één iemand moet de regie hebben. In de meeste gevallen zal dat zijn, denk ik toch, de juridisch inhoudelijke processpeler, maar in een enkel geval kan het zijn dat het bijvoorbeeld bij bestemmingsplannen en stedenbouwkundige geschillen zo dominant is dat dat anders is. Maar ik zou daar toch voor willen waken. Ik zou in het algemeen zeggen dat de specialist op het terrein van het procederen moet zorgen dat alles is afgedekt. En eigenlijk zou ik er altijd voor willen pleiten dat hij of zij bepaalt wie de vraag beantwoordt en dat de regie als het ware niet uit handen wordt gegeven door degene die de regie heeft. Dat is denk ik belangrijk en het is ook heel erg belangrijk dat dat goed voorbereid wordt voor de zitting en niet als het ware op het laatste moment of zelfs nog op de zitting wordt bediscussieerd, want dan kunnen er dingen toch niet goed gaan. 2
Mijn volgende tip, ook niet zo geweldig spannend, maar wel heel erg belangrijk: zorg er voor dat feitelijke vragen goed en vlot worden beantwoord. Dat vinden rechters, in ieder geval de rechters bij de afdeling bestuursrechtspraak, heel belangrijk. Niets is treuriger dan dat op een zitting een vraag wordt gesteld “Hoe groot is nu de afstand van het”, ik praat nu weer even over het omgevingsrecht, het type zaken wat hier veel komt, “Hoe groot is nou de afstand van die nieuwe melkfabriek aan de rand van het dorp tot al die appellanten?” en dat er glazig gekeken wordt en dat er antwoorden worden gegeven waar een factor twee a drie verschil in zit. Ik zeg helemaal niet dat dat altijd gebeurt, in de meeste gevallen gebeurt dat helemaal niet, maar het komt wel voor. En dan gaan we allemaal nog op die zitting een beetje meten met een passer erbij, nou dan komen we er wel uit, maar degenen die de beste indruk maken, hebben het nagemeten en het is 23,5 meter, ik noem maar wat. Die weten daar gewoon het hele antwoord meteen op. Het maakt buitengewoon uit en geeft eerlijk gezegd, ook rechters zijn mensen, wat meer gezag bij de beantwoording van andere vragen. Een volgende, wat meer juridisch inhoudelijke tip. Zeker in zaken die bij de afdeling komen, gaat het vaak om zaken waarin er bestuurlijke vrijheden aan de orde zijn, niet altijd, maar zaken in de sfeer van de openbare orde, dan hebben we het dus over wat we dan noemen beoordelingsvrijheid, maar ook zaken waarbij de vraag is of van een bestemmingsplan moet worden afgeweken, dan hebben we het over kwesties in de sfeer van de beleidsvrijheid. Kortom, vragen waarbij het bestuur discretie heeft. Ik zou enigszins terughoudend zijn om dan tegen de rechter voortdurend te zeggen dat de rechter zich daar niet mee moet bemoeien. Dat is denk ik de verkeerde insteek om het zo te zeggen. Dat wordt nog wel vaak gedaan en als er dan indringende vragen worden gesteld en men die vragen niet beantwoordt, wordt met nog meer fanatisme benadrukt dat we ons daar niet mee moeten bemoeien. Eerlijk gezegd weten wij wel dat er bestuurlijke discretie is bij beoordelingsvrijheid en beleidsvrijheid. Wat meer helpt om dat te benadrukken is nog eens goed inhoudelijk uitleggen waarom het zo’n redelijk besluit is. En dat je daar misschien dan nog verschillend over kan denken, maar dat de gemeenteraad als het daar om gaat dié argumenten heeft laten prevaleren boven dié. Als u dat inhoudelijk motiveert en niet zozeer zegt van “rechter, bemoei je d’r niet mee”, maakt dat bij ons meer indruk. Dus positief uitleggen waarom het besluit een redelijk besluit is, is beter dan benadrukken dat de rechter zoveel mogelijk in zijn hok moet blijven. En dan de volgende ook eenvoudige tip. Rechters houden heel erg van precedenten. Dat geeft hun houvast ook als het gaat om uitleg van wettelijke voorschriften, van toetsing, van beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid. Ik zei het gister nog toen ik met iemand sprak die nu zijn taak volledig in de wetenschap heeft: “Ja rechters en wetenschap, daar zit toch een groot verschil tussen. Want bij de wetenschap weten we dat overschrijven toch niet wordt gewaardeerd, maar rechters doen weinig anders dan overschrijven. Daar is het toch in die zin, overschrijven van zichzelf, of van andere rechters”. U begrijpt dat ik als voorzitter van de afdeling die 61 rechters heeft ook met enige nadruk zeg dat het niet zo moet zijn dat het er van afhangt bij wie u komt. Natuurlijk, iedereen heeft een verschillende stijl en we moeten ook onszelf blijven, dat is ook goed, maar het moet zo min mogelijk uitmaken qua uitkomst, qua toetsing. En dat betekent: hoe zorgen we er voor dat toch zo veel mogelijk langs lijnen van vaste rechtspraak wordt gewerkt. Hetgeen niet wil zeggen dat die rechtspraak niet iets dynamisch is. Daar moeten ook verschillen in zijn, maar wij zijn als hoogste rechter op het terrein van het algemeen bestuursrecht misschien nog wel wat meer dan het college waarvan André Verburg deel uit maakt, erg geneigd toch in beginsel de rechtspraak die er is te volgen. Dat betekent dus voor u dat als u ons voorhoudt van “ja, maar u hebt vorige week in een 3
volstrekt vergelijkbare zaak toen dit en dit beslist” of “het lag misschien wel een beetje anders maar die omstandigheden zijn toch eigenlijk niet van belang bij uw weging”, misschien moet u niet teveel zeggen hoe wij het moeten wegen, maar wel door die rechtspraak aan te geven, kunt u de regie toch sturen naar die uitkomst. Dus het op orde hebben van uw dossier wat betreft de rechtspraak voor de voorliggende zaak, is, in ieder geval in dit huis, vanuit de gedachte van rechtsgelijkheid, van zelfbinding van rechters en dat het toch niet teveel een loterij hier moet worden, zeer belangrijk. Dat kan ik niet genoeg benadrukken. Nou, dan heb ik nog een paar punten opgenomen over wat je in ieder geval niet moet doen, maar wat we toch wel eens zien, want dat was me nadrukkelijk gevraagd. Ik zeg dat nogmaals niet vanuit een soort arrogantie van ‘men doet het zo slecht’, want dat is mijn beeld eerlijk gezegd helemaal niet. Alleen, wat ik wel zeg is dat er betrekkelijk grote verschillen zijn in het optreden van vertegenwoordigers van bestuursorganen. Daar zijn grote verschillen in kwaliteit. Er zijn ongelofelijk goede vertegenwoordigers van gemeenten en er zijn er ook gewoon die zich niet goed hebben voorbereid en die ook niet uitstralen dat zij erg betrokken zijn bij de zaak die aan de orde is. Maar ik zeg erbij: dat zijn de uitzonderingen. De overgrote meerderheid die doet het naar mijn gevoel goed, met uitschieters naar heel goed en helaas ook uitschieters naar beneden. Bijvoorbeeld iets wat inhoudelijk nog niet eens zo verschrikkelijk slechts is, maar wat je soms toch ziet, is dat men teveel als persoon en niet als vertegenwoordiger van het bestuursorgaan spreekt. Waar uit zich dat dan in? Dat uit zich bijvoorbeeld in: “ Ja, u stelt nu een vraag over toen ik nog niet op het gemeentehuis werkte”. Dat gebeurt met enige grote regelmaat en dat is echt niet goed, want u wordt geacht de zaak namens het college te doen en of u daar nou werkte of niet, u zorgt maar dat u die kennis heeft en het feit dat u er al dan niet werkte maakt een slechte indruk. En nog erger is:“mijn collega x heeft dit behandeld” of “werkt op een andere afdeling /dat is niet mijn afdeling”. Als het om een bevoegdheid van burgermeester & wethouders of de gemeenteraad gaat, tja de meeste afdelingen van een gemeente functioneren toch nog steeds onder de verantwoordelijkheid van B&W, dan staat u daar namens B&W. Ik begrijp wel dat het soms, een enkele keer, als het een hele buitenissige vraag is, een begrijpelijk antwoord kan zijn, maar in het algemeen vind ik toch dat u het op orde hoort te hebben en dat u antwoordt namens B&W. U staat daar dus, zou ik zeggen, op zakelijke wijze pal voor het bestuursorgaan. En pal, dan bedoel ik ook qua houding: niet ineengezakt, niet te bescheiden, ook niet te arrogant en zelfingenomen, maar zakelijk voor het bestuursorgaan dat u vertegenwoordigt. Wat meer juridisch gesproken, denk ik dat het bestuursorganen iets meer dan appellanten kwaad doet als onzinnige juridische standpunten worden ingenomen. In de tijd dat ik nog advocaat was, vond ik dat ik als appellant wat makkelijker argumenten naar voren kon brengen die in strijd waren met de jurisprudentie et cetera, dan dat ik dat als bestuursorgaan deed. Daar wordt toch van verwacht iets meer objectief te spreken hoe het recht is. Wanneer het dan weer om beleidsafwegingen gaat, mag daar natuurlijk met kracht een eenzijdig standpunt worden ingenomen, maar niet op basis van onzinnige juridische standpunten. Dat geldt trouwens ook voor appellanten. Ik geef uit de actualiteit een voorbeeld. Het relativiteitsvereiste is niet zo lang geleden in de algemene wet bestuursrecht ingevoerd. Dit zegt dat het besluit niet mag worden vernietigd indien de burger een voorschrift inroept dat niet in zijn belang is geschreven, kennelijk niet in zijn belang is geschreven, ik vat het nu even kort samen. Begrijpelijkerwijs zoeken bestuursorganen de marges op, dat vind ik ook goed, maar als zij gaan zeggen: “Het beroep moet niet ontvankelijk worden verklaard, 4
omdat het relativiteitsvereiste…”, vind ik dat dan weer jammer zeg ik eerlijk, omdat de wetgever uitdrukkelijk ervoor heeft gekozen dat het relativiteitsvereiste niet speelt bij de ontvankelijkheid, maar dat het bij iedere beroepsgrond aan de orde is of die beroepsgrond slaagt. Dat is een beetje een technisch punt, maar het is jammer als u dat nou net juridisch verkeerd zegt. En hoewel wij natuurlijk proberen ieder argument op zijn eigen merites te beoordelen, en dat ook doen, werkt het natuurlijk toch wel een beetje zo dat de kans bestaat dat zulke onzinnige standpunten doorwerken aan uw gezag bij andere punten. Dat is meer een psychologische opmerking dan dat het terecht is. Ik zeg het nogmaals: ieder argument moet op zijn eigen merites worden gewaardeerd. De werkwijze van de afdeling bestuursrechtspraak Dan ga ik nu snel over naar de werkwijze van de afdeling en hoe u daar op kan inspelen. Ik begin er mee te zeggen dat de afdeling bestuursrechtspraak op jaarbasis 14.000 geschillen heeft. Dat is dus heel erg veel. Ik zeg erbij dat qua verdeling iets meer dan de helft daarvan vreemdelingenzaken zijn. Ik denk dat degenen die hier zijn daar in het algemeen gesproken niet veel ervaring mee hebben. Houden we over een 6 à 7.000 andere zaken. Daarvan zijn, ik zeg het nu even globaal, 2500 zaken in eerste en enige aanleg. Dan moet u vooral denken aan zaken in de bestemmingsplankamer. En de andere 3500 die we dan over hebben, die doen zich voor in de algemene hoger beroepskamer. Daar zit ook nog wel iets van eerste en enige aanleg bij, maar het merendeel daarvan is algemeen en hoger beroep en dan moet u dus voor die helft ook weer denken aan zaken in het omgevingsrecht. De andere helft van die 3500 is een restcategorie, dat kan eigenlijk alles zijn. Ik noem er een aantal: WOB, BIBOB-zaken, exploitatievergunning horeca, verklaringen van goed gedrag, kortom een heel scala van besluiten die niet bij andere rechters terecht komen. Om die zaken met 60 rechters op een kwalitatief hoogwaardige wijze én snel (wij vinden korte doorlooptijden buitengewoon belangrijk) te kunnen afdoen, is een goede en grondige voorbereiding noodzakelijk. Dit ligt op het bord van ongeveer 270 juristen op die 1400 zaken. De vraag is dan “hebben de juristen het dan eigenlijk voor het zeggen?” Het antwoord is echt nee, dat is absoluut niet het geval. Het is wel zo dat de juristen natuurlijk, ik zei al precedenten en rechtspraak en vaste lijnen zijn belangrijk, de zaken al bekijken op categorie en daar hun nota voor de zitting geheel op afstemmen. En soms, vaak, doen zij daar ook voorstellen in om de zaak af te doen conform die lijnen. Het zou eerlijk gezegd voor een hoogste rechter ook slecht zijn als het anders zou zijn. Dat het nog helemaal open ligt als de mensen hier op de zitting komen. Dat zou een objectieve wijze van afdoen van die 14.000 zaken niet bevorderen. Dat kan eenvoudigweg niet anders. Maar als het gaat om de vraag of deze zaak nu behoort tot de categorie van zaken A of hoort die meer bij jurisprudentielijn B, die beslissingen worden uiteraard in laatste instantie door de staatsraden genomen, die veel meer dan vroeger ook actief deelnemen aan de voorbereiding van de zaken, betrokken zijn bij die voorbereiding en bij de afhandeling van zaken. Hoe komt het dat zij daar actiever bij betrokken zijn? Daar kan ik een heleboel over zeggen, maar voor u belangrijk is te zeggen dat dat ook wel te maken heeft met de werkwijze die we een paar jaar geleden hebben veranderd. En dat heeft te maken met de ervaring dat wanneer wij partijen, drie kwartier ter beschikking hebbende voor de gemiddelde zaak (exclusief bestemmingsplannen), onbelemmerd lieten in spreektijd het toch vaak een herhaling was van hetgeen we al in de stukken hadden gelezen. En daarmee dreigde de zitting te verworden tot een ritueel. Er zitten wel rituele aspecten aan, maar het moet vooral een inhoudelijke behandeling zijn en als dat slechts een 5
herhaling is van standpunten dan is dat eigenlijk toch zonde van de spaarzame tijd. Dus we hebben intern een discussie gehad over hoe we dat nou gaan doen. Sommigen, ik durf zelfs te zeggen de meerderheid van de staatsraden, was er eigenlijk voorstander van om radicaal het roer om te gooien en te zeggen ‘wij beginnen zelf met vragen’. Een beetje op de wijze van werken zoals de raden van beroep dat plachten te doen, ook op basis van een dossier dat compleet was. Maar er was een niet onbelangrijke minderheid die zei: “Ja, het is ‘the day in court’ voor partijen dus die moeten beginnen”. Toen is, een beetje Nederlands, een compromis, een polderoplossing gekozen en die houdt in dat partijen in de regel een brief krijgen dat ze hun standpunt nog vijf minuten kunnen toelichten. Dat is niet veel en dat wordt ook niet door iedereen toegejuicht, maar eerlijk gezegd vind ik het wel een succes want ik ben onder de indruk van het feit dat de kwaliteit van die vijf minuten echt zoveel hoger is dan de kwaliteit van de 25 à 30 minuten die we hoorden. Men slaagt er in het algemeen echt goed in om in die vijf minuten aan te geven waar het echt om gaat, zowel van de kant van de appellanten als van de kant van de bestuursorganen. En er zijn natuurlijk zaken waarbij die vijf minuten tekort schieten. Daar hebben we natuurlijk ook oog voor. Dat betekent dat als wij denken ‘hier gaan we om, hier spelen belangrijke rechtsvragen, hier moeten we onze eigen jurisprudentie heroverwegen’, we het op prijs stelen om goed te worden voorgelicht over de juridische standpunten van bestuur en appellanten. Daar wordt dan meer tijd voor ingeruimd. Maar in de meeste zaken is dit de benadering, hetgeen helemaal niet wil zeggen dat de argumenten vervolgens niet aan de orde komen, integendeel. Dan is eigenlijk de beurt aan ons. Dat wil zeggen, bij een meervoudige behandeling is bij iedere zaak een rapporteur aangewezen. Die heeft de inhoudelijke leiding op de zitting. Dat betekent dat de voorzitter vooral de procedurele rechtvaardigheid bewaakt. De rapporteur begint dus met het stellen van de vragen op basis van het dossier en probeert daarmee dus sneller tot de kern van het geschil door te dringen dan mogelijk zou zijn als we van die drie kwartier eerst een half uur zouden hebben geluisterd na alle verhalen, waarna dan nog een kwartiertje wat vragen worden afgeraffeld zoals het vroeger ging. Maar dat vergt natuurlijk van onze kant een grondige voorbereiding: wat is nu de kern van de zaak, waar gaat het nu eigenlijk om, wat zijn de juridische punten, wat zijn nog de feitelijke geschilpunten en op die wijze, is toch de ervaring, wordt een verdieping van het debat bepaald bereikt. Betekent voor u dat herhaling in het algemeen geen zin heeft? Ik zou die vijf minuten gebruiken, hoewel het vaak heel goed zou zijn om te zeggen “ik hoef van die vijf minuten helemaal geen gebruik te maken”. Collega’s hier in huis denken daar ook verschillend over: “Moet je dat nou doen die vijf minuten?” Dat hangt natuurlijk ook weer van de zaak af, maar een goede, overtuigende samenvatting van waarom burgemeester en wethouders of de gemeenteraad tot dat besluit is gekomen, daarvoor zou ik die vijf minuten toch wel gebruiken. Maar goed, dat kan je ook niet generaliseren. En vervolgens is het natuurlijk essentieel dat u zich voorbereid op die ondervraging. Want daar ligt nu het zwaartepunt van de behandeling. Welke vragen kunt u verwachten? We werken met hetzelfde materiaal als u, dus dat betekent natuurlijk toch dat wij, kijkend naar het besluit, het beroepsschrift en de jurisprudentie, proberen te geven wat de specifieke probleempunten zijn. Definitieve geschillenbeslechting Afrondend nog enige opmerkingen over definitieve geschillenbeslechting. Wat betekent dat voor uw wijze van opstelling? Van de kant van het bestuur betekent dat dus dat als er mogelijk gebreken zijn in een besluit en u wilt toch zorgen dat er probleemoplossend uiteindelijk iets komt waarmee wij ook verder kunnen, u kunt wijzen op de rechterlijke instrumenten die daartoe zijn. Kunt u zeggen ‘ja, 6
moet ik niet doen’, maar ik denk wel dat u modaliteiten kunt aangeven, al moet u inderdaad niet zeggen ‘u kunt gebruik maken’. Ik begin maar bij de eerste modaliteit die op mijn 4-tje staat, het verruimde 6:22 van de Awb. ‘Tja, hier zit een gebrek in het besluit, maar is dit nou een belangenschending?’ Als er nou al een gebrek zit, dan kunt u daar wel op focussen. U weet, in beginsel kan iedere schending van een voorschrift worden gepasseerd, mits partijen niet zijn benadeeld in de zin van artikel 6:22 en dat is tegenwoordig niet alleen maar zo bij wat we vroeger noemden de formele gebreken. Het is een belangrijk vereiste, maar daar kunt u bij de voorbereiding dus rekening mee houden. Hetzelfde geldt voor de andere instrumenten zoals daar is: het in stand laten van de rechtsgevolgen. Misschien dat ten tijde van het besluit wel onvoldoende onderzoek is geweest, maar het proces is een communicatiemiddel. Met alles wat u nu weet, met het overgelegde nieuwe welstandsrapport moet u toch constateren dat met die kennis van nu het besluit in ieder geval niet meer voor vernietiging in aanmerking zou komen. Dat leidt dan wellicht toch tot vernietiging, omdat het ex tunc redenerend vernietigd moet worden, maar met de kennis van nu niet. Daar heeft de andere partij goed op kunnen reageren en dat zijn de criteria voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van een besluit. Ik wijs daarbij in het bijzonder op een standaarduitspraak van 1 oktober 2008. Als u dan ‘in stand laten rechtsgevolgen’ intikt en ook nog ‘Polak’, dan komt u de uitspraak tegen. Dat zijn twee belangrijke dingen vanuit het gezichtspunt van het bestuur. Deugt er echt iets niet, ook materieel, dan kan het soms ook raadzaam zijn om aan te geven hoe het besluit dan wel zou moeten luiden. Ik denk aan het aangeven welke voorschriften aan een besluit worden verbonden. Want wij kunnen die niet verzinnen, en we missen ook de deskundigheid om die voorschriften te maken, maar als u het aangeeft kan dat ook weer aanleiding geven om zelfvoorziend in één keer het af te maken met wel de juiste voorschriften. Dat is ook een belangrijk punt. Ik heb nog een aantal andere punten op mijn A4-tje geschreven, maar ik zou gelegenheid geven tot discussie en het stellen van vragen. Dat wil ik ook heel graag doen, want ik zei u al: ik ben echt buitengewoon geïnteresseerd naar wat er bij u leeft over hoe wij het doen.
7