Centrum voor Taal en Migratie Steunpunt Nederlands als Tweede Taal
UITVAL: WAAROM? EEN ANALYSE VAN OMVANG EN OORZAKEN
Martien Berben juni 2003
Voorwoord Het slagen van dit onderzoek is te danken aan de medewerking van verschillende personen. In de eerste plaats zou ik graag mevrouw Frieke Van Zundert van de Dienst Integratie Antwerpen bedanken voor de positieve samenwerking. Graag bedank ik ook alle betrokken NT2-aanbodverstrekkers voor hun medewerking aan het onderzoek. Aan alle directeurs, NT2coördinatoren, leerkrachten en secretariaten: dank voor de nodige praktische ondersteuning bij het onderzoek. Een speciaal woordje van dank richt ik ook tot de tolkendienst van de stad Antwerpen. Voor de vele schriftelijke en mondelinge vertalingen kon ik steeds op hen een beroep doen. Het onderzoek kon ook niet uitgevoerd worden zonder de belangeloze medewerking van de vele cursisten die een enquête invulden of meewerkten aan een interview. Tenslotte wil ik ook heel graag mijn collega's van het Centrum voor Taal en Migratie bedanken. In het bijzonder denk ik aan Kris Van den Branden, Matthias Vienne, Piet Van Avermaet, Machteld Verhelst en Heidi De Niel. Dank je wel voor jullie suggesties en ondersteuning!
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
2
Inhoudstafel 1. Inleiding 2. Situatie met betrekking tot uitval in Nederland 3. Situatie met betrekking tot uitval in Antwerpen vóór juni 2002 4. Onderzoeksplan 4.1. Inleiding 4.2. Probleemformulering 4.2.1. Doelstelling: waartoe onderzoeken? 4.2.2. Vraagstelling: wat onderzoeken? 4.3. Onderzoeksopzet 4.3.1. Wie? 4.3.2. Waar? 4.3.3. Wanneer? 4.3.4. Hoe: methoden van dataverzameling en data-analyse 4.3.4.1. Eerste ronde 4.3.4.2. Tweede ronde 4.3.4.3. Derde ronde 5. Resultaten: algemene beschrijving 5.1. Hoeveel cursisten zijn er betrokken? 5.2. Een beeld van de betrokken cursisten 5.2.1. Kenmerken van de cursist 5.2.1.1. Personalia 5.2.1.2. Kinderen 5.2.1.3. Thuissituatie 5.2.1.4. Werk- en studeeractiviteiten 5.2.1.5. Opleiding 5.2.1.6. Taal 5.2.2. Kenmerken van de cursus 5.2.2.1. Type cursus 5.2.2.2. Intentie en belangrijkheid cursus 5.2.2.3. Organisatie cursus 5.2.2.4. Beoordeling cursus 5.2.3. Kenmerken van de onderwijsinstelling 5.2.3.1. Type onderwijsinstelling 5.2.3.2. Beoordeling onderwijsinstelling 6. Hoe groot is de uitval bij de geselecteerde cursisten? 7. Waarom vallen de geselecteerde cursisten uit? 7.1. Inleiding 7.2. Een algemene blik op de eerste en de tweede ronde 7.2.1. Kenmerken van de cursist 7.2.1.1. Personalia 7.2.1.2. Thuissituatie 7.2.1.3. Werk- en studeeractiviteiten 7.2.2. Kenmerken van de cursus 7.2.2.1. Type cursus 7.2.2.2. Intentie en belangrijkheid cursus 7.2.2.3. Organisatie cursus 7.2.2.4. Beoordeling cursus 7.2.3. Kenmerken van de onderwijsinstelling
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
5 6 8 14 14 14 14 14 15 15 15 18 18 18 22 25 26 26 27 27 27 31 33 35 35 36 41 41 42 43 45 48 48 49 53 56 56 56 57 58 59 60 61 62 64 65 65 69
3
7.2.3.1. Type onderwijsinstelling 7.2.3.2. Beoordeling onderwijsinstelling 7.2.4. De uitvallers aan het woord over de afhaakredenen 7.2.5. Besluit 7.3. Relaties tussen factoren die uitval veroorzaken 7.3.1. Inleiding 7.3.2. Bespreking 7.3.3. Besluit 7.4. Interviews met uitvallers 7.4.1. Inleiding: schets van de geïnterviewde cursisten. 7.4.2. De vraag naar inlichtingen 7.4.2.1. De onderwijsinstelling en haar cursisten 7.4.2.2. De leerkracht en haar cursisten 7.4.3. De persoonlijke situatie 7.4.3.1. Gezondheid 7.4.3.2. Niet-definitieve verblijfsvergunning: schrik en gebrek aan perspectief 7.4.3.3. Werk 7.4.4. De lessen 7.4.4.1. Het juiste tijdstip? 7.4.4.2. Te weinig intensieve lessen 7.4.4.3. Te snelle lessen 7.4.4.4. Niet het gewenste Nederlands in de lessen 7.4.5. Groepssamenstelling 7.4.6. Het lesgeven 7.4.7. De eindbalans: weinig vorderingen gemaakt 7.4.8. Weinig gebruik van het Nederlands 7.4.9. Het vermijden van uitval: opsporen en op zoek naar oplossingen 7.4.9.1. Opsporen van uitval 7.4.9.2. Welke oplossingen stellen de cursisten zelf voor? 7.4.9.3. Reactie van de cursisten op voorgestelde oplossingen 7.4.10. Besluit 8. Algemene samenvatting 9. Aanbevelingen om uitval te verminderen 10. Plannen voor verder onderzoek
70 72 73 76 79 79 79 83 84 84 87 87 88 88 89 89 90 92 92 93 93 94 96 99 100 101 102 102 104 105 110 111 115 117
Lijst van Figuren Bijlagen
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
4
1. Inleiding De verschillende NT2-aanbodverstrekkers in de stad Antwerpen stellen een systematische uitval van cursisten vast. Cursisten schrijven zich in voor een cursus maar haken af voor zij de cursus afgerond hebben. Leerkrachten getuigen van klassen in het eerste jaar waar 40 cursisten starten en er maar een goede 25 eindigen. Maar is dit cijfer te veralgemenen en zo ja, waarom stoppen deze cursisten dan? Om meer inzicht in de problematiek te krijgen, gaf de vzw OOPA1, destijds verantwoordelijk voor de NT2-coördinatie, op 1 juni 2002 aan het Centrum voor Taal en Migratie in Leuven de opdracht om een onderzoek uit te voeren naar de uitval van cursisten in een basiscursus Nederlands. Het rapport van dat onderzoek ligt nu voor. We bespreken kort de structuur ervan. Ten eerste hebben we aandacht voor een recent onderzoek dat in Nederland gebeurde omtrent uitval in inburgeringstrajecten. Ook in Nederland is de uitvalproblematiek actueel en baart het fenomeen de aanbodverstrekkers zorgen. Daarna bekijken we wat de aanbodverstrekkers in Antwerpen al wisten over uitval voor het onderzoek gebeurde. Hadden zij reeds een zicht op uitval? Namen zij eventueel maatregelen om die uitval te verkleinen? Vervolgens gaan we dieper in op ons onderzoeksplan en verduidelijken we onze vraagstellingen. We besteden met name aandacht aan de vraag hoe groot de uitval is bij de betrokken Antwerpse NT2-aanbodverstrekkers en waarom de cursisten uitvallen. In het onderzoeksplan zetten we ook uiteen hoe we het onderzoek uitvoerden. Vervolgens bespreken we de resultaten van het onderzoek bij de twee vraagstellingen. Tenslotte formuleren we enkele aanbevelingen om de uitval te verminderen en een aantal voorstellen voor verder onderzoek.
1
In januari 2003 is de NT2-coördinatie van onderwijs naar burgerzaken overgeheveld. Op dit moment valt de NT2-coördinatie onder de bevoegdheid van de Dienst Integratie Antwerpen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
5
2. Situatie met betrekking tot uitval in Nederland Om meer inzicht te krijgen in de problematiek van uitval, zijn we op zoek gegaan naar al eerder gepubliceerde onderzoeken. Het bleek dat we daarvoor naar Nederland moesten: alleen daar vonden we een recent onderzoek dat de uitval van cursisten in inburgeringstrajecten2 naging. Meteen wijzen we hier ook al op een belangrijk verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse context: in Nederland is de inburgering immers verplicht, in Vlaanderen nog niet3. We lichten in wat volgt de resultaten van het Nederlandse onderzoek toe. Het bureau ICE in Nederland voerde in opdracht van de Taskforce Inburgering in het voorjaar van 2002 een onderzoek naar de uitval in inburgeringstrajecten. Via dit onderzoek wou men vooral te weten komen waarom cursisten uitvallen en wat er aan die uitval kan gedaan worden. De vraag hoeveel cursisten er precies uitvallen, werd in dit onderzoek niet gesteld. Om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen nam men 63 interviews af: 32 van uitvallers en 31 van blijvers. De interviews werden afgenomen van cursisten die bij Regionale Opleidingcentra in Amersfoort, Eindhoven en Den Bosch les volgden. In de interviews ging men enerzijds in op aanbodfactoren, anderzijds op vraagfactoren. Aanbodfactoren zijn factoren die samenhangen met het inburgeringstraject, zoals de vorm en de inhoud van de inburgeringscursussen. Verder worden er ook factoren onder verstaan die samenhangen met de omgeving van de inburgeraar en het inburgeringstraject, zoals bijvoorbeeld kinderopvangvoorzieningen. Tenslotte verstaat men onder aanbodfactoren ook het pakket van incentives en sancties. Vraagfactoren zijn persoonskenmerken en factoren inzake onderwijsbehoeften en onderwijsmotivatie van de cursist. Men stelde vier zaken vast in het onderzoek. Ten eerste zag men dat inburgeraars een hoge intrinsieke beginmotivatie hebben. Er blijkt voor de beginmotivatie ook geen verschil te zijn tussen uitvallers en blijvers. Beide groepen willen graag het Nederlands leren om zo deel te kunnen nemen aan het ‘alledaagse gemeenschappelijke verkeer’. Beide groepen realiseren zich ook dat Nederlands leren belangrijk is om verder te kunnen studeren en om betaald werk te hebben. Zowel verder studeren als het hebben van betaald werk wordt belangrijk geacht om in sociaal en economisch opzicht een goed bestaan te hebben. Ten tweede werd vastgesteld dat veel uitvallers gestruikeld zijn over te vermijden barrières. Vrouwen vallen volgens het onderzoek vooral uit omdat ze het inburgeringstraject niet kunnen combineren met de zorg 2
Visser, W. Bureau ICE. (2002). Inburgeren en uitvallen. Oorzaken, oplossingen en instrumenten.
3
In Nederland is de inburgering van nieuwkomers verplicht. In Vlaanderen wordt in de toekomst deze inburgering ook verplicht (Decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid ).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
6
voor kinderen. Mannen vallen daarentegen vooral uit omdat ze het inburgeringsprogramma niet kunnen combineren met een baan. Veel inburgeraars (zowel mannen als vrouwen) geven ook aan dat ze les kregen op een te hoog of een te laag niveau. Een kleiner deel van de inburgeraars viel uit omwille van persoonlijke problemen. Ten derde werd vastgesteld dat uitval niet blijvend hoeft te zijn. De onderzoekers stellen vast dat er voor 90 % van de cursisten een oplossing is: kinderopvang en het aanpassen van de uren van de cursus aan de werkuren kunnen al veel problemen oplossen. Ten vierde stelde men vast dat de functie van incentives en sancties ondersteunend is. Inburgeraars hebben immers een hoge beginmotivatie en uitval wordt voornamelijk veroorzaakt door aanbodfactoren. De effectiviteit van incentives en sancties zal naar verwachting dus klein zijn. Aan de andere kant onderstreepten de geïnterviewde cursisten dat de incentives en sancties noodzakelijk zijn om het verplichte karakter van de inburgering te onderstrepen. Enerzijds geeft dit Nederlandse onderzoek dus een beter inzicht in de problematiek van uitval. Anderzijds moeten we ook vaststellen dat de context in Nederland toch anders is dan de context in Vlaanderen. We kunnen de resultaten van dit Nederlandse onderzoek dus niet zomaar veralgemenen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
7
3. Situatie met betrekking tot uitval in Antwerpen vóór juni 2002 We stellen in wat volgt de vraag wat er in Vlaanderen al geweten is over uitval. Eerst en vooral stelden we vast dat er in Vlaanderen nog geen onderzoek gedaan werd naar de uitval van cursisten. Om toch een beter zicht te krijgen op de Vlaamse en de specifiek Antwerpse context gingen we vervolgens bij de betrokken NT2-aanbodverstrekkers te rade. Hadden zij al een zicht op de uitval voor het onderzoek gebeurde? Namen zij eventueel al maatregelen om de uitval te verkleinen? Om een antwoord te krijgen op deze vragen contacteerden we reeds aan het begin van het onderzoek de betrokken NT2-aanbodverstrekkers mondeling. In de loop van het onderzoek vroegen we hen ook om schriftelijk een korte vragenlijst in te vullen met betrekking tot de uitval van cursisten in een basiscursus Nederlands. Alle vragen in deze vragenlijst hadden betrekking op het schooljaar 2001-2002, het schooljaar vóór het onderzoek gebeurde. We beschrijven nu eerst welke NT2-aanbodverstrekkers uit Antwerpen de vragenlijst hebben ingevuld4. 5 Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO) werkten mee. Het ging om SCVO Sité, CVO Deurne, CVO LBC-NVK, CVO Antwerpen Zuid en CVO Israëlitische Scholen Sociale Promotie. De doelgroep van al deze CVO’s voor de cursussen Nederlands zijn hooggeschoolde migranten en anderstaligen. De cursisten moeten al minstens tien jaar scholing hebben gehad voor zij aan de NT2-cursus in een CVO kunnen beginnen. Verder deden ook de twee universitaire talencentra mee aan het onderzoek: UFSIA-ICTL en UIA. Zij richten zich op nog hoger geschoolde cursisten. Om toegelaten te worden moeten cursisten minstens beschikken over een diploma secundair onderwijs en bij voorkeur over een diploma hoger onderwijs. Tenslotte participeerden ook het Project Alfabetisering Migrantenmoeders en Open School, die we in wat volgt de Centra voor Basiseducatie of de CBE zullen noemen. Deze twee aanbodverstrekkers hebben een specifiek NT2-aanbod voor laaggeschoolde en educatief achtergestelde migranten en anderstaligen. Aan al deze NT2aanbodverstrekkers5 werd gevraagd om de volgende vragenlijst in te vullen:
4
De VDAB en de derden werd niet in het onderzoek betrokken. Een meer gedetailleerde beschrijving van de aanbodverstrekkers is te vinden in 4.3.2.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
8
1. Hoe definieerde u in het schooljaar 2001-2002 uitval? Hoe lang mochten cursisten gewettigd afwezig zijn voor u ze als uitgevallen beschouwde? 2. Volgde u tijdens het schooljaar 2001-2002 cursisten die afwezig waren op? Hoe? 3. Wat waren in het schooljaar 2001-2002 volgens u de belangrijkste redenen waarom cursisten stopten met les volgen? 4. Zou u ons de volgende gegevens kunnen bezorgen voor het schooljaar 2001 – 2002? - hoeveel cursisten hadden zich in het schooljaar 2001-2002 ingeschreven voor het basisniveau of voor de module 1.1? - hoeveel cursisten hebben uiteindelijk ook deelgenomen aan toetsen/ examens aan het einde van het basisniveau of van de module 1.1? In wat volgt zullen we kort het uitvalbeleid van de verschillende NT2-aanbodverstrekkers schetsen. Een aantal scholen geeft aan dat zij geen expliciete maatregelen nemen om de uitval te verminderen. Zo wijzen CVO Antwerpen Zuid, CVO LBC-NVK, SCVO Sité, CVO Deurne, UFSIA en UIA erop dat zij de uitval van cursisten niet opvolgen, tenzij het gebeurt op eigen initiatief van de leerkracht. Hier zijn verschillende redenen voor. Zo had CVO Antwerpen Zuid in het schooljaar 2001-2002 geen systeem voor cursistenopvolging (vanaf het schooljaar 2002-2003 is dat systeem er wel). Ook bij UIA was er in het schooljaar 20012002 geen systeem voor cursistenopvolging (vanaf het schooljaar 2002-2003 was dit systeem er wel). Tijdsgebrek, het taalprobleem en het feit dat cursisten vaak niet meer bereikbaar zijn op opgegeven telefoonnummers zorgen er volgens CVO LBC-NVK ook voor dat cursisten niet opgevolgd worden. Dezelfde redenen worden aangehaald door CVO Deurne en SCVO Sité. Bij SCVO Sité wijst men er ook op dat het grote aantal cursisten ervoor zorgt dat er geen opvolging kan gebeuren. Bij UFSIA wordt er dan weer op gewezen dat cursisten een hoog inschrijvingsgeld betalen6. Als cursisten niet komen opdagen, dan gaan de leerkrachten ervan uit dat zij hier een gegronde reden voor hebben en houden ze zich er verder niet meer mee bezig uit respect voor de keuze van de cursisten.
5
De cursisten die door PINA - het onthaalbureau van de stad Antwerpen - begeleid worden, zijn ook in het onderzoek betrokken. PINA richt zelf geen lessen in, maar koopt cursussen in bij de verschillende NT2aanbodverstrekkers. Vandaar dat PINA geen vragenlijst invulde. 6 Ook bij UIA betalen de cursisten trouwens een hoog inschrijvingsgeld.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
9
CVO Antwerpen Zuid, SCVO Sité, CVO LBC-NVK, CVO Deurne, UFSIA en UIA hebben dan wel geen expliciet uitvalbeleid, maar zij wijzen erop dat zij toch een aantal maatregelen nemen. Zo besteden alle scholen aandacht aan de intake. Bij CVO LBC-NVK neemt men een eigen intaketoets af. Cursisten die niet slagen worden doorverwezen naar het voor die cursisten beter passende aanbod van de basiseducatie. Bij SCVO Sité, CVO Deurne, CVO Antwerpen Zuid leggen alle cursisten voor de start van de cursus de Covaar7 af. Cursisten die niet slagen worden ook hier doorverwezen naar de basiseducatie. Ook in UFSIA nam men vroeger de Covaar af. De tijdsinvestering en twijfel aan de resultaten behaald op de Covaar deed hen daar echter van af zien. Om er toch zeker van te zijn dat men bij UFSIA het juiste doelpubliek bereikt (nl. hooggeschoolden), worden de diploma’s van de cursisten opgevraagd. Als cursisten geen geschikt diploma kunnen voorleggen, worden ze doorverwezen naar de CVO’s of de CBE. Ook bij UIA vraagt men de diploma’s van cursisten op en verwijst men door. De Covaar neemt men niet af. Verder geven alle aanbodverstrekkers aan dat als tijdens het traject blijkt dat cursisten het aanbod niet aankunnen, er soms wordt doorverwezen en soms wordt gezocht naar oplossingen binnen de onderwijsinstelling. Omdat CVO Antwerpen Zuid, SCVO Sité, CVO LBC-NVK, CVO Deurne, UFSIA en UIA de uitval niet opvolgen kunnen zij ook niet met absolute zekerheid de uitvalredenen aanhalen. Zij hebben echter wel vermoedens. Belangrijke uitvalredenen zijn volgens hen: werk vinden, repatriëring, opgeroepen worden voor een cursus van de VDAB en dan de combinatie met de cursus Nederlands te zwaar vinden, papieren die niet in orde zijn, gebrek aan kinderopvang, desinteresse (bij cursisten die les moeten volgen van het OCMW), ziekte, te moeilijke of te intensieve cursussen, … Open School, PAM en CVO Israëlitische Scholen wijzen erop dat ze wel een expliciet uitvalbeleid hebben. Bij CVO Israëlitische Scholen worden de cursisten die gedurende 4 à 5 lessen niet komen opdagen zonder een geldige reden als uitvallers beschouwd. Zij worden telefonisch of schriftelijk gecontacteerd. De redenen waarom cursisten uitvallen worden niet systematisch bijgehouden maar via de contacten met cursisten heeft men er toch een idee van waarom cursisten afhaken. Men haalt dezelfde redenen aan als die hierboven opgesomd werden. Bij Open School worden cursisten die twee opeenvolgende lessen niet aanwezig zijn geweest, gecontacteerd. De lesgever contacteert de uitgevallen cursisten telefonisch of schriftelijk (via standaardbrieven). De eerste brief spoort de cursist aan iets te laten weten. Als er geen reactie van de cursist komt, krijgt hij een brief met een ultimatum. Als de cursist niet 7
De Covaar is een test die cognitieve vaardigheden meet. De bedoeling is om na te gaan of cursisten in de BE thuishoren of in de CVO’s.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
10
voor een bepaalde datum naar de les komt of laat weten waarom hij afwezig is, zal hij geschrapt worden van de lijst. Bij Open School houdt men bij waarom cursisten uitvallen. Het volgende overzicht geldt voor alle cursisten die les volgen bij Open School, dus niet alleen voor de cursisten die les volgen in het basisniveau: Reden uitval Onbekend
Procent 66,45 %
Werk gevonden
12,09 %
Volgt andere opleiding
4,67 %
Familiale redenen
4,67 %
Andere redenen
3,22 %
Tijdsgebrek
2,41 %
Ziekte
2,25 %
Onregelmatig cursist
1,93 %
Verhuis
1,45 %
Te hoog geschoold
0,32 %
Te hoog niveau cursus
0,32 %
Uitwijzing/ Terug naar
0,16 %
herkomstland Tabel 1: Uitvalredenen voor cursisten die les volgen bij Open School
Van de meeste cursisten is dus niet geweten waarom ze uitvallen. Een laatste aanbodverstrekker die afwezige cursisten contacteert is PAM. Cursisten die les volgen bij PAM mogen twee weken afwezig zijn. Indien ze langer afwezig zijn, worden ze telefonisch gecontacteerd. Als het niet lukt om de cursisten telefonisch te bereiken, gaat men even langs bij de cursisten of probeert men via andere cursisten iets te weten te komen over de afwezige cursist. Er wordt ook aan de cursisten geleerd hoe zij moeten melden dat zij niet naar de les kunnen komen. Bij PAM weet men ook meestal waarom de cursisten zijn uitgevallen. De volgende overzichten geven per semester de uitvalredenen weer.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
11
Van september tot december 2001 haakten er bij PAM van de 322 ingeschreven cursisten 13 af omwille van de volgende redenen: Reden uitval
Aantal
gezondheidsproblemen
3
overgestapt naar een ander lesaanbod 2 van CBE onbekend
2
verkeersongeval dochter
1
verhuisd naar Brussel
1
bevallen
1
het lesaanbod te moeilijk
1
Tabel 2: Uitvalredenen van cursisten die les volgen bij PAM
Van januari tot juni 2002 zijn er van de 322 cursisten nog eens 46 gestopt : Reden uitval
Aantal
tijdelijk gestopt wegens bevalling
19
doorgestroomd naar tewerkstelling
7
gezondheidsproblemen
7
niveau te hoog of te laag
5
persoonlijke problemen
4
onbekend
4
Tabel 3: Uitvalredenen van cursisten die les volgen bij PAM
De NT2-aanbodverstrekkers gaven verder ook aan hoeveel cursisten er ingeschreven waren en hoeveel cursisten er uiteindelijk hebben deelgenomen aan het examen. We hebben de antwoorden gegroepeerd per type onderwijsinstelling (CVO, CBE, UNIV):
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
12
Onderwijsinstelling
Deelname aan examen 2654
Procent uitval
CVO
Ingeschreven Cursisten 4358
CBE
1094
745
31.9 %
UNIV8
174
159
8.6 %
39.1 %
Tabel 4: Uitvalprocent per type onderwijsinstelling voor het schooljaar 2001 – 2002.
Uit bovenstaande tabel kunnen we afleiden dat de uitval nogal verschilt per type onderwijsinstelling. In de tabel zijn wel twee groepen cursisten niet opgenomen: cursisten die zich ingeschreven hebben maar nooit gestart zijn en cursisten die al vroeg afgehaakt zijn. De gegeven percentages van uitval kunnen dan ook enkel beschouwd worden als aanduidingen van grote tendensen. Wat het meest opvalt in deze korte bevraging is dat de meeste centra de uitval niet systematisch opvolgen. Verder zijn er wel algemene vermoedens over waarom cursisten uitvallen. Exacte cijfers over de grote van uitval ontbreken echter. De bedoeling van het onderzoek is dan ook om in deze problematiek klaarheid te brengen.
8
Van UFSIA zijn er geen cijfers bekend. We geven dus enkel de cijfers van UIA.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
13
4. Onderzoeksplan 4.1. Inleiding In dit hoofdstuk bespreken we wat het doel en de middelen zijn van het onderzoek9. Eerst gaan we dieper in op de probleemformulering of het doel van het onderzoek. De probleemformulering splitsen we nog verder op in een doelstelling en een vraagstelling. In de doelstelling zoeken we een antwoord op de vraag waartoe het onderzoek gebeurt. In de vraagstelling geven we weer wat er precies onderzocht wordt. Na de probleemformulering gaan we in op het onderzoeksopzet. We beschrijven daarin de vers
4.2. Probleemformulering 4.2.1. Doelstelling: waartoe onderzoeken? De Antwerpse NT2-aanbodverstrekkers stellen een systematische uitval van cursisten in een basiscursus Nederlands vast. In paragraaf drie hebben we vastgesteld dat er veel vragen zijn rond de omvang en de redenen van uitval. Dit onderzoek gebeurt precies om op deze vragen een antwoord te geven en mogelijke oplossingen aan te reiken.
4.2.2. Vraagstelling: wat onderzoeken? We stellen in ons onderzoek twee vragen. In een eerste vraagstelling gaan we na hoe groot de uitval is bij cursisten die in het schooljaar 2002 – 2003 een basiscursus Nederlands volgen bij één van de betrokken Antwerpse NT2-aanbodverstrekkers. In een tweede vraagstelling onderzoeken we waarom deze cursisten uitvallen. Bij deze vraagstelling horen drie deelvraagstellingen. In een eerste deelvraagstelling bekijken we of
9
’t Hart, H., van Dijk, J. de Goede, M., Jansen, W. & Teunissen, J. (1996). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom. Hüttner, H., Renckstorf, K. & Wester, F. (1995). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
14
persoonsgebonden kenmerken een rol spelen. In een tweede deelvraagstelling onderzoeken we of kenmerken van de cursus uitval veroorzaken. In een derde en laatste deelvraagstelling bekijken we of kenmerken van de onderwijsinstelling meespelen.
4.3. Onderzoeksopzet 4.3.1. Wie? In het schooljaar 2001-2002 startten er in Antwerpen ongeveer 3500 cursisten met een basiscursus Nederlands. We gingen er van uit dat dit aantal voor het schooljaar 2002-2003 zeker niet zou verkleinen en berekenden dat er via een ad-random steekproef van 15 % van de totale populatie er ongeveer 525 cursisten in het onderzoek betrokken zouden worden. Een voldoende grote en ad-random steekproef10 garandeert een goede afspiegeling van de totale populatie. We kregen vervolgens van de NT2-aanbodverstrekkers alle namen van de cursisten die zich hadden ingeschreven voor een basiscursus Nederlands. Het ging telkens om de lijst zoals die bestond op de eerste dag van de lessen11. De namen van deze cursisten werden ingegeven in de computer en via MS Excel werd per onderwijsinstelling willekeurig 15 % van de cursisten op de lijst geselecteerd.
4.3.2. Waar? Het onderzoek werd uitgevoerd bij de volgende 10 NT2-aanbodverstrekkers van de stad Antwerpen. We geven telkens de gegevens van de centra weer alsook de naam van de contactpersoon in de onderwijsinstelling en de begin- en einddatum van de betrokken cursussen. Open School Antwerpen
Project Alfabetisering Migrantenmoeders
Vredestraat 93
Stuivenbergplein 36
10
Bij een ad-random steekproef laat men de selectie van de cursisten geheel aan het toeval over. De lijsten waren op dat moment nog zeker niet definitief. Er konden nog cursisten bijkomen, cursisten konden nog wisselen van groep enz. Toch opteerden we voor deze lijst. Als we b.v. twee weken zouden wachten met het opvragen van de lijst, dan was de kans zeer groot dat er al een aantal cursisten uitgevallen waren. Deze cursisten zouden we dus niet meer kunnen terugvinden op de lijst en we zouden hen bijgevolg ook niet in het onderzoek kunnen betrekken.
11
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
15
2600 Berchem 03/ 230 22 33
2060 Antwerpen 03/ 236 60 37 03/ 295 60 39
Karen Laurent
[email protected]
Patricia Wildiers
[email protected]
begin: 16/ 09/ 2002 eind: drie cursussen: 31/ 01/ 2002 andere cursussen: 16/ 06/ 2003 UFSIA-ICTL
begin: 16/ 09/ 2002 eind: 16/ 06/ 2003 Universiteit Antwerpen UIA
Prinsstraat 10 2000 Antwerpen 03/ 220 48 45
Universiteitplein 1 2610 Wilrijk 03/ 820 27 87
Veerle Frateur
[email protected]
Sabine Steemans
[email protected]
begin: 7/ 10/ 2002 eind: 16/ 12/ 2002
begin: 14/ 10/ 2002 eind: 10/ 02/ 2003
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
16
SCVO Sité
CVO Deurne
Kipdorpvest 24 2000 Antwerpen 03/ 233 37 90 03/ 234 13 49
F. Craeybeckx-laan 22 2100 Deurne 03/ 328 18 44
Janien Vennesoen Trees de Muynck
[email protected] [email protected]
Nicole Brooymans
[email protected]
begin : 2/ 09/ 2002 eind : zeer snelle modulaire cursussen: 15/ 11/ 2002 normale modulaire cursussen: 31/ 01/ 2002 CVO LBC-NVK
begin : 2 / 09/ 2002 eind: alle cursussen: 8/ 01/ 2003
CVO Antwerpen Zuid
Sudermanstraat 5 2000 Antwerpen 03/ 220 89 00
Distelvinklaan 22 2660 Hoboken 03/830 41 05
Erika Goubert
[email protected]
Johan Donckers
[email protected]
begin : 2/ 09/ 2002 eind : modulaire cursussen 20/ 12/ 2002 trage, lineaire cursussen 15/ 06/ 2003
begin: 9/ 11/ 2002 eind: zeer snelle modulaire cursussen 9/ 11/ 2002 normale modulaire cursussen 18/ 01/ 2003
CVO Israëlitische Scholen Sociale Promotie
PINA
Lange van Ruusbroeckstraat 12-34 2018 Antwerpen 03/239 25 35
Borgerhoutsestraat 28 2018 Antwerpen 03/ 270 02 00
Eddy Boey
[email protected]
Hassan Boujedaïn
[email protected]
begin: 2/ 09/ 2002 eind: alle cursussen: 16/ 05/ 2003 Tabel 5: Overzicht van alle betrokken onderwijsinstellingen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
17
4.3.3. Wanneer? Het onderzoek ging van start in de zomer van 2002. De eigenlijke dataverzameling liep van september 2002 tot en met maart 2003. In het vervolg wordt bij de verschillende onderdelen van het onderzoek aangeduid wanneer ze zijn gebeurd.
4.3.4. Hoe: methoden van dataverzameling en data-analyse We hebben het onderzoek uitgevoerd in drie rondes. In wat nu volgt zullen we kort bespreken via welke onderzoekstypes en welke methodes we de data in de drie opeenvolgende rondes verzameld hebben.
4.3.4.1. Eerste ronde onderzoekstype en dataverzamelingsmethode In de eerste ronde, die werd afgenomen aan het begin van de cursus, kozen we voor het onderzoekstype van het kwantitatieve survey. Elke survey - kwantitatieve zowel als kwalitatieve - wil op empirische wijze een overzicht krijgen van een bepaald verschijnsel: in dit geval de uitval van cursisten in een basiscursus Nederlands. De specifieke bedoeling van een kwantitatieve survey is de verdeling van b.v. bepaalde redenen van uitval na te gaan alsook de mate waarin deze redenen in de geselecteerde populatie voorkomen. Om de data te verzamelen maakten we gebruik van een gestandaardiseerde schriftelijke enquête (bijlage 1). Aangezien de enquête afgenomen moest worden van cursisten die een basiscursus Nederlands volgden, was het noodzakelijk om de enquête te vertalen. De tolken van de stad Antwerpen en een aantal freelancers vertaalden de enquête naar de volgende talen: Russisch, Turks, Duits, Filippijns, Portugees, Albanees, Frans, Engels, Arabisch, Pools, ServoKroatisch, Roemeens, Tsjechisch, Slovaaks, Dari (Perzisch), Chinees, Spaans en Italiaans. We verduidelijken vervolgens de opbouw van de enquête. De enquête verzamelt drie soorten gegevens: gegevens over de cursist, gegevens over de cursus en gegevens over de onderwijsinstelling (cfr. de drie deelvraagstellingen bij de tweede vraagstelling). De vragen zijn bovendien ingedeeld in twee categorieën: vragen waarop het antwoord in de loop van het
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
18
onderzoek niet significant kon veranderen (b.v. leeftijd van de cursist en van zijn kinderen) en vragen waarop het antwoord in de loop van het onderzoek wel significant kon veranderen (b.v. zich goed voelen in de onderwijsinstelling). Schematisch gezien was de enquête dus als volgt opgebouwd:
Persoonlijke gegevens
Algemeen
geboortejaar?
onveranderlijk
verblijfsvergunning?
veranderlijk
heeft u kinderen?
veranderlijk
leeftijd kinderen?
onveranderlijk
Thuissituatie
huisvestingproblemen?
veranderlijk
Werk/ Studie
moeilijk om werk/ studie te combineren met cursus?
veranderlijk
Opleiding
opleiding genoten in land van herkomst?
onveranderlijk
Taal
moedertaal?
onveranderlijk
motivatie om Nederlands te leren?
veranderlijk
hoeveel keer per week?
onveranderlijk
te veel of te weinig naar de les moeten gaan?
veranderlijk
de onderwijsinstelling
onveranderlijk
vlot bereiken?
veranderlijk
Kinderen
Cursusgegevens
Gegevens over de onderwijsinstelling
zich goed voelen in onderwijsinstelling?
Tabel 6: Opbouw van de eerste enquête.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
19
We willen hier nog even wijzen op het belang van de eerste enquête. Deze enquête levert vooral een aantal eerste indrukken op. Zeer interessant is bovendien dat we op deze manier de potentiële uitvallers bevragen nog voor zij uitgevallen zijn. Op deze manier vermijden we mogelijke rationalisaties: bij een bevraging nadat de cursist al gestopt is met les volgen is de kans reëel dat de cursist de ‘faalervaring’ zal willen goedpraten.
Afnames In wat volgt beschrijven we hoe de enquêtes werden afgenomen. We bezorgden van elke taal voldoende vertalingen aan elke onderwijsinstelling. Aan iedere leerkracht werd ook een begeleidende brief toegestuurd om het verloop van het onderzoek toe te lichten (bijlage 2). Twee weken na de start van de cursussen namen de leerkrachten12 de enquêtes af van de geselecteerde cursisten (zie 4.3.2. voor de precieze startdatum van de cursussen). De leerkrachten kregen drie weken tijd om de enquêtes te laten invullen. Voor cursisten die na deze periode geen enquête hadden ingevuld, vulden de leerkrachten een apart formulier in (bijlage 3). Op dit formulier stonden vier keuzemogelijkheden: -
de cursist weigert deel te nemen;
-
de cursist kan geen enkele van de talen waarin de enquête vertaald is lezen;
-
de cursist is niet gestart;
-
de cursist is wel gestart, maar is niet aanwezig op moment van afname.
Deze laatste groep cursisten werd beschouwd als vroeg uitgevallen cursisten. Zij waren immers wel gestart maar enkel opgedaagd tijdens de eerste lessen. Na die lessen hadden deze cursisten al afgehaakt.
12
De onderzoeker nam zelf - in samenwerking met de tolken van de Stad Antwerpen - de enquêtes af van de analfabeten in Open School en in PAM. Aangezien deze cursisten niet kunnen lezen en schrijven in de eigen taal was het noodzakelijk om de afnames mondeling te doen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
20
Opvolging van uitgevallen cursisten Na de afnames van de enquêtes volgde de leerkracht de geselecteerde cursisten op. Als de geselecteerde cursisten uitvielen dan signaleerde de leerkracht dit via de contactpersoon (zie 4.3.2.) aan de onderzoeker. Er werd gevraagd om de uitval te signaleren aan de hand van de volgende definitie: intensiteit cursus
verwittig de NT2-coördinator als …
een niet-intensieve cursus (één les per een cursist na drie weken afwezigheid week): niet terugkomt. een semi-intensieve cursus (twee tot drie een cursist na twee weken afwezigheid lessen per week): niet terugkomt. een intensieve cursus (meer dan drie een cursist na één week afwezigheid lessen per week): niet terugkomt. Tabel 7: Definitie van uitval.
Deze definitie vormde voor de leerkrachten een handige leidraad en maakte het voor de onderzoeker mogelijk om systematisch een overzicht bij te houden van de cursisten die uitgevallen waren. De leerkrachten werden per post of via e-mail verschillende keren herinnerd aan het signaleren van uitval (bijlage 4). Om ervoor te zorgen dat zeker alle uitvallers opgespoord waren, vroegen we na de examens bij de scholen de lijst op van de cursisten die examen hadden gedaan. Als niet gesignaleerd was dat een cursist was uitgevallen, dan kwamen we er op deze manier achter. Na de examens hadden we dus vier groepen cursisten: -
de niet – starters: de cursisten die zich wel ingeschreven hadden, maar nooit opgedaagd waren in de les;
-
de blijvers: de cursisten die niet uitgevallen waren;
-
de vroeg uitgevallen cursisten: de cursisten die uitgevallen waren nog voor zij de eerste enquête hadden kunnen invullen;
-
de uitgevallen cursisten: de cursisten die uitgevallen waren nadat ze de eerste enquête hadden ingevuld.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
21
Data-analyse Aan elke vraag uit de enquête werd een unieke code gegeven. Ook alle mogelijke antwoorden op een vraag kregen een unieke code. Alle gegevens werden in MS Excel ingevoerd en vervolgens omgezet naar SPSS om er statistische analyses mee te doen.
4.3.4.2. Tweede ronde onderzoekstype en dataverzamelingsmethode Zowel de blijvers, de vroeg uitgevallen cursisten als de uitgevallen cursisten werden in de tweede ronde bevraagd. De tweede ronde enquêtes werd afgenomen op het einde van de cursus. Ook hier kozen we voor een kwantitatieve survey en verzamelden we de data via een gestandaardiseerde schriftelijke enquête. De tolkendienst van de Stad Antwerpen en een aantal freelancers vertaalden weer de enquêtes naar eerdergenoemde talen13 (zie 4.3.4.1.). Waarom was deze tweede ronde van enquêtes nodig? Eerst en vooral is het zo dat de antwoorden op bepaalde vragen uit de eerste ronde veranderd konden zijn. Zo kan iemand zich in het begin van de cursus goed hebben gevoeld in de onderwijsinstelling, maar op het einde van de cursus niet meer. Verder is het zo dat er in de tweede ronde meer diepgaande vragen i.v.m. de cursus en de onderwijsinstelling gesteld konden worden. Zo had het weinig zin om in de eerste enquête te vragen of de cursus voldeed aan de verwachtingen van de cursist. Deze vraag kon wel gesteld worden in de tweede ronde. De vragen waren niet dezelfde voor de drie groepen van cursisten (bijlage 5 voor de respectievelijke enquêtes). Aan de blijvers werden de veranderlijke vragen opnieuw gesteld, maar nu in de verleden tijd. Terwijl in de eerste ronde de vraag dus was ‘Vindt u dat u voor deze cursus te veel naar de les moet gaan?’, werd in de tweede ronde de vraag ‘Vond u dat u voor deze cursus te veel naar de les moest gaan?’. Verder werden aan de blijvers ook meer diepgaande vragen gesteld. Bij de uitvallers kwamen naast de veranderlijke vragen in de verleden tijd en de meer diepgaande vragen ook de extra vragen voor de uitvallers aan bod. 13
Er werd echter niet meer vertaald naar Duits, Tjsechisch en Filippijns. Deze vertalingen werden in de eerste ronde niet of maar zeer weinig gebruikt. De cursisten die toch voor deze talen hadden gekozen, beheersten bovendien nog een andere taal waar wel nog naar vertaald werd.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
22
De extra vragen voor de uitvallers gaven hen de kans om zelf te verwoorden waarom zij de cursus niet hadden afgemaakt. Aan de vroege uitvallers werden tenslotte de veranderlijke vragen in de verleden tijd, de extra vragen voor de tweede ronde, de extra vragen voor de uitvallers en de onveranderlijke vragen gesteld. De onveranderlijke vragen moesten gesteld worden omdat deze cursisten de eerste enquête waarin deze vragen ook gesteld waren, niet hadden ingevuld. Zij waren immers al uitgevallen nog voor zij de eerste enquête hadden kunnen invullen14. Schematisch ziet het geheel er dus als volgt uit: Opbouw enquête tweede ronde onveranderlijk
veranderlijk
extra 2de ronde
extra uitvallers
v.b. geboortejaar?
v.b. Huisvestingproblemen?
v.b. De cursus voldeed aan mijn verwachtingen.
v.b. Waarom bent u gestopt met de cursus?
blijvers
x
x
uitvallers
x
x
x
x
x
x
vroege
x
uitvallers Tabel 8: Opbouw van de tweede enquête.
Afnames In wat nu volgt beschrijven we hoe de enquête van de tweede ronde bij de blijvers, de uitvallers en de vroege uitvallers is afgenomen. De enquêtes van de blijvers werden opnieuw door de leerkrachten in de onderwijsinstelling afgenomen15. Dit gebeurde voor alle modulaire cursussen tijdens de laatste les of op het examen (zie 4.3.2. voor de precieze data). PAM, Open School (sommige cursussen), CVO Israëlitische scholen en CVO LBC-NVK (traag traject) organiseren echter jaarcursussen of lineaire cursussen. Als de leerkrachten van deze NT2-aanbodverstrekkers de enquêtes ook tijdens de laatste les of op het examen zouden afnemen dan moesten we wachten 14
De vroege uitvallers hebben de veranderlijke vragen enkel in de V.T. en niet in de T.T. ingevuld. Op moment van afname van de eerste enquête waren zij immers al afwezig. Zij vulden enkel de tweede enquête in, op het moment dat zij met de cursus stopten.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
23
tot juni. Binnen de grenzen van het onderzoek was dit echter niet haalbaar daar het project slecht liep tot eind juni; we hebben dus de maand januari in die scholen als examenmaand beschouwd16. Van de cursisten die tijdens de cursus uitvielen en cursisten die al vroeg uitgevallen waren aan het begin van de cursus, konden de enquêtes uiteraard niet meer in de onderwijsinstelling afgenomen worden. Deze cursisten werden door ons gecontacteerd. Dat verliep in verschillende fases: 1. Er werd een vertaling van de tweede enquête via de post opgestuurd. Bij de enquête werd een begeleidende brief voorzien die de cursist inlichtte over het onderzoek, geheimhouding garandeerde… (bijlage 5). Verder voorzagen we een enveloppe met port betaald door bestemmeling. Als de cursisten de enquête binnen de zeven werkdagen terugstuurden, beloofden we als beloning een stadsplan van Antwerpen op te sturen. 2. Als we de enquête niet binnen de zeven werkdagen terugkregen, deden we met behulp van de tolken van de Stad Antwerpen een eerste herinneringstelefoontje. Via conference calling17 waren we in staat de cursisten te telefoneren en te vragen of zij alsnog de enquête wilden terugsturen. 3.
De situatie werd verder opgevolgd. Indien we de enquête nog niet ontvingen na weer
zeven werkdagen gewacht te hebben, werd er een tweede herinneringstelefoontje gedaan. Door dit systeem van intensieve opvolging hoopten we de respons zo groot mogelijk te maken. We voorzagen immers dat die respons een probleem kon vormen: misschien vonden uitgevallen cursisten dat ze gefaald hadden en wilden ze niet graag over die ervaring praten.
Data-analyse Aan de vragen van de tweede ronde werd een unieke code gegeven. Verder kregen ook alle mogelijke antwoorden op een vraag een unieke code. Uiteindelijk werden alle gegevens uit de eerste enquête en uit de tweede enquête van de blijvers, uitvallers en vroege uitvallers samengebracht in één MS Excel-bestand. Deze gegevens werden vervolgens omgezet naar SPSS om de statistische analyses te doen.
15
Van de analfabeten in Open School en PAM nam de onderzoeker in samenwerking met tolken weer zelf de enquêtes af. 16 Het is dus nog mogelijk dat er cursisten tussen januari en juni uitgevallen zijn. Deze data hebben we echter niet meer kunnen verwerken. 17 Conference calling is een dienst die de cliënt in staat stelt om een telefoongesprek met drie aan te gaan.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
24
4.3.4.3. Derde ronde onderzoekstype en dataverzamelingsmethode In de derde ronde kozen we voor het onderzoekstype van een kwalitatieve survey. We interviewden vijftien uitvallers. Dit kwalitatieve survey is erop gericht de grote tendensen die we in de kwantitatieve survey van het onderzoek konden vaststellen, verder uit te diepen. We verzamelden onze data via een halfgestandaardiseerd interview (bijlage 6). Bij een halfgestandaardiseerd interview kan de onderzoeker enerzijds een aantal relevante onderwerpen in verband met uitval aan bod laten komen en heeft anderzijds de respondent meer vrijheid om te antwoorden dan bij een gestandaardiseerde schriftelijke enquête. De respondenten werden gekozen door de onderzoeker op basis van de resultaten uit de kwantitatieve survey. Cursisten wiens profiel paste in een tendens die we hadden kunnen vaststellen in de kwantitatieve survey en die bovendien interessante antwoorden hadden gegeven op de open vragen in de enquêtes, werden gecontacteerd.
Afnames Voor deze afnames konden we opnieuw een beroep doen op de tolken van de Stad Antwerpen. Via conference calling maakten we een afspraak met de cursisten. Alle gesprekken werden in aanwezigheid van een tolk gevoerd en opgenomen op band. De gesprekken werden in maart 2003 gevoerd.
Data-analyse Alle gesprekken werden volledig getranscribeerd en geanalyseerd in het licht van de resultaten uit het kwantitatieve onderzoek.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
25
5. Resultaten: algemene beschrijving In wat volgt bespreken we de algemene resultaten van het onderzoek. Eerst beschrijven we hoeveel cursisten er daadwerkelijk betrokken zijn in het onderzoek en vervolgens geven we een algemeen beeld van de geselecteerde cursisten.
5.1. Hoeveel cursisten zijn er betrokken? In 4.3.1. wezen we erop dat we kozen voor een ad-random steekproef van 15 % van de totale populatie. In totaal werden er op die manier 537 cursisten geselecteerd. Uiteindelijk zijn er 469 cursisten opgenomen in het onderzoek. 68 geselecteerde cursisten deden dus niet mee aan het onderzoek. Hier zijn verschillende redenen voor: - 42 cursisten konden niet meedoen omdat hun leerkracht niet gemotiveerd was om de enquête af te nemen; - 6 cursisten wilden zelf niet meewerken aan het onderzoek; - 20 cursisten konden geen enkele taal waarin de enquête vertaald was, lezen. Er deden dus 469 cursisten mee aan het onderzoek, maar dit betekent niet dat er voor elke vraag 469 antwoorden zijn. Voor de eerste ronde enquêtes zijn er maximaal 387 antwoorden. Dit komt omdat: - niet iedere cursist iedere vraag beantwoord heeft; - er een aantal cursisten niet gestart zijn. Deze cursisten zijn verder niet in het onderzoek betrokken, we hebben van hen dus geen gegevens. Voor de precieze cijfers zie paragraaf 6; - er een aantal vroege uitvallers zijn die hun enquête niet hebben teruggestuurd. Voor de precieze cijfers zie paragraaf 6; - er 7 blijvers de enquête van de eerste ronde niet hebben ingevuld omdat ze nooit aanwezig waren op de momenten van afname. Zij waren echter wel regelmatig aanwezig en hebben deelgenomen aan de enquête van de tweede ronde.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
26
Voor de tweede ronde zijn er maximaal 343 antwoorden. Ook hier zijn een aantal redenen voor: - niet iedere cursist vulde iedere vraag in; - het aantal niet – starters blijft vanzelfsprekend hetzelfde; - niet alle uitvallers en vroege uitvallers hebben hun enquête van de tweede ronde teruggestuurd; - 18 blijvers hebben de enquête van de tweede ronde niet ingevuld. Zij waren nooit aanwezig op momenten van afname. Zij waren echter wel regelmatig aanwezig en hebben ook examen afgelegd.
5.2. Een beeld van de betrokken cursisten In wat volgt stellen we de volgende vragen: Wie zijn de betrokken cursisten? Wat vinden deze cursisten van de cursus en van de onderwijsinstelling? We bespreken hier de antwoorden van alle cursisten op de enquêtes van de eerste en de tweede ronde. We geven dan ook telkens aan of een vraag in de enquête van de eerste ronde (begin cursus = 1), tweede ronde (einde cursus = 2) of zowel in de enquête van de eerste als die van de tweede ronde (1 + 2) werd gesteld. Voor de exacte formulering van de vragen zie bijlage 1 en 5. We geven in de volgende tabellen enkel procenten weer, de absolute aantallen zijn te vinden in bijlage 7.
5.2.1. Kenmerken van de cursist 5.2.1.1. Personalia In het volgende bespreken we een aantal personalia. De factor geslacht is zo een persoonlijk kenmerk. We zien dat er in de steekproef minder mannen vertegenwoordigd zijn dan vrouwen: 42.6 % mannen en 57.4 % vrouwen. Uit tabel 9 kunnen we vervolgens afleiden dat de meeste respondenten in de leeftijdscategorie van 24 jaar tot en met 33 jaar zitten:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
27
Leeftijd ? (1) van 54 jaar t.e.m. 66 jaar
2.9 %
van 44 jaar t.e.m. 53 jaar
11.1 %
van 34 jaar t.e.m. 43 jaar
27.6 %
van 24 jaar t.e.m. 33 jaar
45.2 %
van 18 jaar t.e.m. 23 jaar
13.2 %
Tabel 9: Leeftijd van de geselecteerde cursisten.
Verder valt in tabel 10 op dat de cursisten vooral uit Polen en Balticum, Marokko en NoordAfrika komen: Herkomstland? (1) Polen en Balticum
17.7 %
Marokko en Noord-Afrika
14.8 %
Zuid-en Centraal-Amerika
10.0 %
Turkije en Nabije Oosten
9.8 %
Rusland en Kaukazische republieken
8.5 %
Oost- en West-Afrika
7.9 %
India en buren
7.1 %
Centraal en Zuidelijk Afrika
4.2 %
EU
5.0 %
Midden-Europa en Balkan
5.8 %
Verre Oosten
3.4 %
Centraal Aziatische republieken
3.2 %
Zuid-Oost Azië
2.6 %
Tabel 10: Herkomstland van de geselecteerde cursisten.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
28
Als we tabel 11 in verband met nationaliteit bekijken, dan zien we ook dat de cursisten uit de categorieën Marokko en Noord-Afrika, Polen en Balticum de grootste groepen vormen: Nationaliteit? (1) Marokko en Noord-Afrika
14.6 %
Polen en Balticum
14.2 %
EU
12.5 %
Rusland en Kaukazische republieken
10.0 %
Zuid-en Centraal-Amerika
9.6 %
Turkije en Nabije Oosten
7.8 %
India en buren
7.8 %
Oost- en West-Afrika
7.5 %
Midden-Europa en Balkan
6.4 %
Centraal en Zuidelijk Afrika
4.3 %
Zuid-Oost Azië
2.8 %
Verre Oosten
2.1 %
Centraal Aziatische republieken
0.4 %
Tabel 11: Nationaliteit van de geselecteerde cursisten.
Uit tabel 12 kunnen we afleiden dat zowel in het begin van de cursus als op het einde de meeste geselecteerde cursisten getrouwd zijn. Er is echter ook een vrij grote groep van cursisten die niet getrouwd is: Burgerlijke staat? (1 + 2) getrouwd samenwonend weduwe/ weduwnaar gescheiden niet getrouwd ste
1 ronde
46.2 %
8.4 %
4.2 %
6.2 %
35.0 %
2de ronde
51.1 %
5.6 %
4.0 %
6.2 %
33.1 %
Tabel 12: Burgerlijke staat van de geselecteerde cursisten.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
29
Voor wat betreft de woonsituatie kunnen we uit tabel 13 afleiden dat in de eerste ronde de meeste cursisten samenwonen met b.v. familie, vrienden, …In de tweede ronde treedt er weinig verschil op: Woonsituatie? (1+ 2) samen met …
alleen
in een opvangcentrum
1ste ronde
69.8 %
29.6 %
0.6 %
2de ronde
70.3 %
28.8 %
0.9 %
Tabel 13: Woonsituatie van de geselecteerde cursisten.
Als we vervolgens kijken naar de verblijfsduur van de cursisten, dan leiden we uit tabel 14 af dat de meeste cursisten tussen 1 en 5 jaar in België verblijven: Verblijfsduur? (1) minder dan 1 jaar
1 tot 5 jaar
langer dan 5 jaar
30.6 %
47.3 %
22.1 %
Tabel 14: Verblijfsduur van de geselecteerde cursisten.
Uit tabel 15 kunnen we afleiden dat de meeste cursisten zowel in het begin als op het einde van de cursus een niet-definitieve verblijfsvergunning hebben. In de tweede ronde zijn er wel iets
meer
cursisten
met
een
definitieve
verblijfsvergunning.
Cursisten
die
een
verblijfsvergunning van 1 tot 5 jaar hebben en cursisten die geen verblijfsvergunning hebben, hebben we gerekend bij de cursisten die een niet-definitieve verblijfsvergunning hebben. Cursisten die een definitieve verblijfsvergunning hebben of cursisten die Belg zijn vallen onder de categorie definitieve verblijfsvergunning: Verblijfsvergunning? (1+ 2) Definitieve verblijfsvergunning
Niet-definitieve verblijfsvergunning
1ste ronde 39.5 %
60.5 %
2de ronde
56.4 %
43.6 %
Tabel 15: Verblijfsvergunning van de geselecteerde cursisten.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
30
5.2.1.2. Kinderen Tabel 16 geeft aan dat zowel in de eerste ronde als in de tweede ronde een kleine meerderheid van de cursisten kinderen heeft: Kinderen? (1 +2 ) ja
neen
1ste ronde 53.0 %
47.0 %
2de ronde
45.5 %
54.5 %
Tabel 16: Hebben de geselecteerde cursisten kinderen?
Verder leiden we uit tabel 17 af dat zowel in de eerste als de tweede ronde de meeste cursisten die kinderen hebben, 1 kind hebben: Aantal kinderen? (1 + 2) 1 kind
2 kinderen
3 kinderen
meer dan 3 kinderen
1ste ronde
40.3 %
27.4 %
20.5 %
11.8 %
2de ronde
36.5 %
32.0 %
18.8 %
12.7 %
Tabel 17: Hoeveel kinderen hebben de geselecteerde cursisten die kinderen hebben?
Uit tabel 18 leiden we af dat aan het begin van de cursus maar een kleine minderheid van de cursisten aangeeft dat zijzelf of hun partner zwanger zijn. Naar het einde van de cursus toe gebeuren hier geen grote verschuivingen: Zwangerschap? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 6.2 %
93.8 %
2de ronde
91.5 %
8.5 %
Tabel 18: Is de geselecteerde cursist of de partner van de geselecteerde cursist zwanger?
In tabel 19 valt op dat het merendeel van de cursisten zegt geen opvang nodig te hebben (hoewel er toch een verschuiving merkbaar is in de tweede ronde). Verder kunnen we uit tabel 20 afleiden dat de cursisten in de eerste ronde gemakkelijk opvang vinden, in de tweede ronde hebben zij het daarentegen veel moeilijker om opvang te vinden. De gegevens uit tabel 21
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
31
zeggen ons tenslotte dat zowel in de eerste als de tweede ronde de meeste cursisten vinden dat de onderwijsinstelling geen hulp biedt bij het vinden van opvang: Opvang kinderen nodig? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 29.1 %
70.9 %
2de ronde
65.3 %
34.7 %
Tabel 19: Hebben de geselecteerde cursisten hulp nodig bij de opvang van de kinderen?
Gemakkelijk opvang vinden? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 61.0 %
39.0 %
2de ronde
52.6 %
47.4 %
Tabel 20: Vinden de geselecteerde cursisten die kinderopvang nodig hebben, gemakkelijk kinderopvang?
Hulp onderwijsinstelling bij opvang? (1 + 2) ja ste
neen
1 ronde 32.5 %
67.5 %
2de ronde
75.0 %
25.0 %
Tabel 21: Biedt de onderwijsinstelling hulp aan cursisten die kinderopvang nodig hebben?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
32
5.2.1.3. Thuissituatie Als we een blik werpen op tabel 22, dan zien we dat in de eerste ronde niet veel cursisten aangeven dat ze huisvestingsproblemen hebben. Relatief veel cursisten – zo’n kleine 40.0 % denken er volgens tabel 23 in het begin van de cursus echter wel aan om te verhuizen. Aan het einde van de cursus blijkt uit tabel 22 dat het aantal cursisten met huisvestingsproblemen gedaald is en volgens tabel 23 is ook maar een kleine 20 % procent van de cursisten daadwerkelijk verhuisd: Huisvestingsproblemen? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 18.5 %
81.5 %
2de ronde
86.3 %
13.7 %
Tabel 22: Hebben de geselecteerde cursisten huisvestingsproblemen?
Verhuizen? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 37.6 %
62.4 %
2de ronde
84.0 %
16.0 %
Tabel 23: Willen de geselecteerde cursisten verhuizen?
Tabel 24 vertelt ons dat zowel in de eerste als de tweede ronde ongeveer 40 % van de cursisten aangeeft dat ze voor hun familie of inwonenden moeten zorgen: Zorg tijdens cursus voor familie of inwonenden? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 36.1 %
63.9 %
2de ronde
58.9 %
41.1 %
Tabel 24: Moeten de geselecteerde cursisten tijdens de cursus zorgen voor familie of inwonenden?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
33
Tabel 25 leert ons dat zowel in de eerste als in de tweede ronde vrij weinig cursisten erop wijzen dat zij geen tijd en ruimte hebben om te studeren: Tijd en ruimte om te studeren? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 83.4 %
16.6 %
2de ronde
19.9 %
80.1 %
Tabel 25: Hebben de geselecteerde cursisten tijd en ruimte om te studeren?
Verder zeggen in tabel 26 zowel in de eerste ronde als in de tweede vrij weinig cursisten dat zij last hebben van gezondheidsproblemen: Gezondheidsproblemen? (1 + 2) ja 1ste ronde 14.6 % de
2 ronde
20.3 %
neen 85.4 % 79.7 %
Tabel 26: Hebben de geselecteerde cursisten gezondheidsproblemen?
Tenslotte kunnen we uit tabel 27 afleiden dat in het begin van de cursus een kleine minderheid van de cursisten beweert van plan te zijn om tijdelijk of definitief naar het herkomstland terug te keren tijdens de cursus. Aan het einde blijkt dat er toch iets meer cursisten dan verwacht daadwerkelijk naar hun herkomstland zijn geweest: Terugkeer naar land van herkomst? (1 + 2) neen
ik weet het niet18
1ste ronde 12.5 %
65.2 %
22.2 %
2de ronde
79.9 %
/
ja 20.1 %
Tabel 27: Gaan de geselecteerde cursisten tijdens de cursus naar hun land van herkomst?
18
Aangezien de eerste enquête werd afgenomen in het begin van de cursus gaven we de cursisten ook de kans om aan te duiden dat zij nog niet wisten of ze zouden terugkeren naar hun land van herkomst. De tweede enquête werd echter op het einde van de cursus afgenomen. We vroegen in de tweede enquête dan ook alleen of cursisten in de loop van de cursus waren teruggekeerd naar hun land van herkomst of niet.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
34
5.2.1.4. Werk- en studeeractiviteiten Uit tabel 28 kunnen we afleiden dat zowel in het begin als op het einde van de cursus de meeste cursisten aangeven dat zij niet werken: Werk- en studeeractiviteiten? (1 + 2) werkt niet
werkt voltijds
werkt deeltijds
student
1ste ronde
54.9 %
17.2 %
15.7 %
12.2 %
2de ronde
51.3 %
22.2 %
12.6 %
13.9 %
Tabel 28: Werk- en studeeractiviteiten van de geselecteerde cursisten.
Uit tabel 29 leiden we af dat in het begin van de cursus een kleine 40 % van de cursisten die werken of studeren de combinatie met de cursus moeilijk vinden. Aan het einde van de cursus stijgt dit percentage tot bijna de helft: Combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands moeilijk? (1 + 2) Ja
neen
1ste ronde
37.6 %
62.4 %
2de ronde
47.0 %
53.0 %
Tabel 29: Vinden de geselecteerde cursisten die werken of studeren de combinatie met de cursus Nederlands moeilijk?
5.2.1.5. Opleiding Tabel 30 vertelt ons dat de meeste cursisten in hun land van herkomst onderwijs hebben gevolgd: Onderwijs? (1) Ja
neen
92.0 %
8.0 %
Tabel 30: Hebben de geselecteerde cursisten onderwijs genoten in hun land van herkomst?
De meeste cursisten hebben volgens tabel 31 ook langer dan tien jaar onderwijs gevolgd: Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
35
Duur onderwijs? (1) 4 jaar of minder
tussen de 4 en de 10 jaar
meer dan 10 jaar
9.7 %
17.2 %
73.1 %
Tabel 31: Hoe lang hebben de geselecteerde cursisten onderwijs gevolgd?
5.2.1.6. Taal Een overzicht van de moedertaal van de cursisten is te vinden in bijlage 7 (tabel 32). Vervolgens bekijken we in tabel 33 hoe de cursisten zelf hun beheersing van contacttalen inschatten. We zien dat ongeveer 30 % van de cursisten aanduidt dat zij het Engels zeer goed tot goed beheersen en dat 20 % van de cursisten aanduidt dat zij het Frans goed tot zeer goed beheersen. De overgrote meerderheid van de cursisten zegt echter weinig kennis van het Frans, Engels, Duits, Italiaans of Spaans te hebben. Ook valt op dat er meer cursisten zijn die zeggen het Spaans zeer goed te beheersen dan dat er cursisten zijn die zeggen het Engels zeer goed te beheersen: Beheersing contacttalen? (1) Frans
Engels
Duits
Italiaans
Spaans
niet
52.0 %
27.0 %
84.1 %
86.5 %
72.2 %
een beetje
25.8 %
42.3 %
13.2 %
10.0 %
10.4 %
goed
16.2 %
19.7 %
2.2 %
1.3 %
3.3 %
zeer goed
5.9 %
11.0 %
0.4 %
2.2 %
14.1 %
Tabel 33: Beheersing van contacttalen door geselecteerde cursisten.
Verder hebben volgens tabel 34 de cursisten vrij weinig contact met Nederlandstaligen: Contact Nederlandstaligen? (1 + 2) zeer weinig
weinig
matig
veel
zeer veel
1ste ronde
25.2 %
16.4 %
30.7 %
17.0 %
10.7 %
2de ronde
25.7 %
27.2 %
25.7 %
12.8 %
8.6 %
Tabel 34: Hoeveel contact hebben de geselecteerde cursisten met Nederlandstaligen?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
36
Vervolgens kunnen we ons afvragen waarom de cursisten Nederlands willen leren. We zien dat de cursisten zowel in het begin als op het einde van de cursus aanduiden dat zij Nederlands willen leren om informele gesprekken te kunnen voeren in b.v. de winkel, om zich in België op hun gemak te voelen, om formele gesprekken te kunnen voeren bij b.v. de bank en omdat ze willen werken19: Waarom willen cursisten Nederlands leren? (1) ja
neen
Voor informele gesprekken
77.4 %
22.6 %
Om zich beter op gemak te voelen
74.1 %
25.9 %
Voor formele gesprekken
69.8 %
30.2 %
Voor werk
65.3 %
34.7 %
Om mensen te leren kennen
57.6 %
42.4 %
Om verder te studeren
43.8 %
56.2 %
Voor de kinderen
37.2 %
62.8 %
Om beter te kunnen werken of voor promotie
30.1 %
69.9¨%
Omdat de cursisten in België wonen
4.9%
95.1 %
Omdat de cursisten Belgische verwanten hebben
3.4%
96.6 %
Om te kunnen/ mogen blijven in België
2.8 %
97.2 %
Omdat de cursisten een liefde voor leren hebben
2.8 %
97.2 %
Om gerespecteerd te worden
0.8 %
99.2 %
Om onafhankelijk te zijn
0.5 %
99.5 %
Om familie te laten overkomen
0.5 %
99.5 %
Tabel 35: Waarom willen cursisten Nederlands leren (1)?
19
De cursisten konden kiezen tussen een aantal opgegeven redenen. Dit zijn de eerste acht redenen die in de tabellen 34 en 35 weergegeven zijn. Verder konden de cursisten ook zelf redenen aanhalen. Dit zijn de laatste zeven redenen in tabellen 34 en 35. Het aantal cursisten dat nog extra redenen aanhaalde, was echter beperkt. Vandaar dat de percentages hier ook lager liggen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
37
Waarom willen cursisten Nederlands leren? (2) ja
neen
Voor informele gesprekken
80.6 %
19.4 %
Om zich beter op gemak te voelen
78.9 %
21.1 %
Voor formele gesprekken
74.5 %
25.5 %
Voor werk
65.0 %
35.0 %
Om mensen te leren kennen
58.9 %
41.1 %
Om verder te studeren
38.4 %
61.6 %
Voor de kinderen
37.0 %
63.0 %
Om beter te kunnen werken of voor promotie
27.9 %
72.1 %
Omdat de cursisten in België wonen
5.9 %
94.1 %
Om te kunnen/ mogen blijven in België
2.9 %
97.1 %
Omdat de cursisten Belgische verwanten hebben
1.8¨%
98.2 %
Om gerespecteerd te worden
1.5 %
98.5 %
Omdat de cursisten een liefde voor leren hebben
1.2 %
98.8 %
Om familie te laten overkomen
0.6 %
99.4 %
Om onafhankelijk te zijn
0.6 %
99.4 %
Tabel 36: Waarom willen cursisten Nederlands leren (2)?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
38
De volgende grafiek vat samen waarom de cursisten in de eerste ronde Nederlands willen leren:
100
80
60
40
20
0
len t a ijn en or z rd vo ijk o e el w fd nk erd en n lie fha c te komlijve a e r on esp ove en b r g ge ilie mo lgië nten m / e fa nen in B rwa n e ku en e v n e on h ct n w gisc l n ta cte n Bedere con nta nne e o kinmel le c n ke r e e fo rm ler elen o n o inf nse te v ren e e m ak tud m s ge der erk r ve er w t be rk e w
39
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
De volgende grafiek geeft weer waarom de cursisten in de tweede ronde Nederlands willen leren. Er zijn niet veel verschuivingen t.o.v. van de vorige grafiek.
100
80
60
40
20
0
len t a ijn en or z rd vo ijk o e el w fd nk erd en n lie fha c te komlijve a e r on esp ove en b r g ge ilie mo lgië nten m / e fa nen in B rwa n e ku en e v n e on h ct n w gisc l n ta cte n Bedere con nta nne e o kinmel le c n ke r e e fo rm ler elen o n o inf nse te v ren e e m ak tud m s ge der erk r ve er w t be rk e w
40
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
5.2.2. Kenmerken van de cursus 5.2.2.1. Type cursus Hieronder bekijken we welk type cursus het meest gevolgd wordt. Uit de tabellen 37 en 38 kunnen we afleiden dat de meeste cursisten een cursus van 120 uur volgen en dat de meesten ook twee tot drie keer per week naar de les gaan. Verder volgen de meesten volgens tabel 39 ’s avonds les. Bovendien volgen de meesten ook lessen die drie uur duren (tabel 40): Duur cursus? (1) minder dan 120 uur
120 uur
tussen de 120 en de 200 uur
meer dan 200 uur
5.9 %
66.7 %
20.4 %
7.0 %
Tabel 37: Hoe lang duurt de cursus die de geselecteerde cursisten volgen?
Keer per week naar de les? (1) 1 keer
2 tot 3 keer
meer dan 3 keer
14.9 %
66.8 %
18.3 %
Tabel 38: Hoeveel keer per week moeten de geselecteerde cursisten naar de les gaan?
Tijdstip les? (1) in de voormiddag
in de namiddag
’s avonds
26.8 %
21.9 %
51.3 %
Tabel 39: Wanneer moeten de geselecteerde cursisten les volgen?
Duur van de les? (1) 2 uur
2.5 uur
3 uur
meer dan 3 uur
21.6 %
12.4 %
48.9 %
17.1 %
Tabel 40: Hoe lang duurt de les die de geselecteerde cursisten moeten volgen?
Verder zien we ook dat de cursisten zich bijna uitsluitend richten op de gekozen cursus Nederlands. Tabellen 41 en 42 vertellen ons dat een kleine minderheid van de cursisten in de eerste enquête nog een andere cursus Nederlands of een andere talencursus volgt. Ook uit de antwoorden op de tweede enquête kunnen we afleiden dat de cursisten die twee cursussen combineren in de minderheid zijn:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
41
Nog andere cursus Nederlands? (1 + 2) ja
Neen
1ste ronde 12.7 %
87.3 %
2de ronde
86.1 %
13.9 %
Tabel 41: Volgen de geselecteerde cursisten nog een andere cursus Nederlands?
Nog een andere talencursus? (1 + 2) ja 1ste ronde 11.6 % de
2 ronde
10.2 %
Neen 88.4 % 89.8 %
Tabel 42: Volgen de geselecteerde cursisten nog een andere talencursus?
5.2.2.2. Intentie en belangrijkheid cursus Hoe belangrijk vinden de cursisten de cursus Nederlands? Tabel 43 leert ons dat zowel in de eerste ronde als in de tweede ronde de cursisten de cursus zeer belangrijk vinden. Ook de families of inwonenden vinden het volgens tabel 44 zeer belangrijk dat de cursisten een cursus Nederlands volgen. Volgens tabel 45 hebben de cursisten zelf ook sterk de intentie20 om de cursus af te maken: meer dan de helft zegt de cursus zeker te willen afmaken, ongeveer één derde zegt de cursus waarschijnlijk te zullen afmaken: Cursus Nederlands belangrijk volgens u? (1 + 2) Ja 1ste ronde 98.3 % de
2 ronde
95.8 %
neen 1.7 % 4.2 %
Tabel 43: Vinden de geselecteerde cursisten de cursus Nederlands belangrijk?
20
Als de cursisten het antwoord ‘zeker niet’ of ‘waarschijnlijk niet’ aanduidden op de vraag of zij van plan waren om de cursus af te maken, vroegen we ook om dit antwoord te verduidelijken. De antwoorden waren echter zeer uiteenlopend en zijn verder bijgevolg niet verwerkt.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
42
Cursus Nederlands belangrijk volgens familie of inwonenden? (1 +2) ja
neen
1ste ronde 89.2 %
10.8 %
2de ronde
10.0 %
90.0 %
Tabel 44: Vinden de familie of de inwonenden van de geselecteerde cursisten het belangrijk dat de cursisten een cursus Nederlands volgen?
Intentie om cursus af te maken? (1) zeker niet
waarschijnlijk niet
waarschijnlijk wel
zeker wel
2.2 %
4.4 %
36.5 %
56.9 %
Tabel 45: Hebben de geselecteerde cursisten de intentie om de cursus af te maken?
5.2.2.3. Organisatie cursus We bekijken hier of de cursisten de organisatie van de cursus waarin ze terecht zijn gekomen goed vinden. Globaal komt er een positief beeld naar voren. Uit tabel 46 blijkt dat noch in de eerste ronde, noch in de tweede ronde cursisten de cursus te lang vinden. Zoals uit tabel 47 blijkt, is er zelfs telkens ongeveer één derde van de cursisten dat de cursus te kort vindt: Cursus te lang? (1 + 2) ja
Neen
1ste ronde 6.5 %
93.5 %
2de ronde
92.0 %
8.0 %
Tabel 46: Vinden de geselecteerde cursisten de cursus te lang?
Cursus te kort? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 32.5 %
67.5 %
2de ronde
66.7 %
33.3 %
Tabel 47: Vinden de geselecteerde cursisten de cursus te kort?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
43
Verder blijkt uit tabel 48 dat zowel aan het begin als aan het einde van de cursus ongeveer één derde van de cursisten vindt dat er te veel lessen zijn op één week. Zoals uit tabel 49 blijkt, vindt echter zowel aan het begin als op het einde van de cursus ook ongeveer één derde van de cursisten dat er te weinig lessen zijn op één week: Te veel les? (1 + 2) ja
Neen
1ste ronde 36.7 %
63.3 %
2de ronde
68.3 %
31.7 %
Tabel 48: Vinden de geselecteerde cursisten dat zij te veel les moeten volgen?
Te weinig les? (1 + 2) ja 1ste ronde 29.8 % de
2 ronde
32.4 %
neen 70.2 % 67.6 %
Tabel 49: Vinden de geselecteerde cursisten dat zij te weinig les kunnen volgen?
Zoals uit tabel 50 af te lezen is, vindt zowel in het begin van de cursus als aan het einde van de cursus de overgrote meerderheid van de cursisten het tijdstip van de cursus in orde. Uit tabel 51 kunnen we afleiden dat de overgrote meerderheid van de cursisten zowel aan het begin als aan het eind van de cursus oordeelt dat een les niet te lang is. Zoals uit tabel 52 blijkt, vindt zowel aan het begin van de cursus als aan het einde ongeveer één derde van de cursisten dat een les te kort is. Tenslotte zien we in tabel 53 dat de cursisten aan het begin van de cursus oordelen dat de cursus niet te duur is: Tijdstip cursus goed ? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 90.6 %
9.4 %
2de ronde
12.0 %
88.0 %
Tabel 50: Vinden de geselecteerde cursisten het tijdstip van de cursus in orde?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
44
Les te lang? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 3.9 %
96.1 %
2de ronde
91.6 %
8.4 %
Tabel 51: Vinden de geselecteerde cursisten dat een les te lang is?
Les te kort? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 29.1 %
70.9 %
2de ronde
72.1 %
27.9 %
Tabel 52: Vinden de geselecteerde cursisten dat een les te kort is?
Cursus te duur? (1) ja
neen
17.8 %
82.2 %
Tabel 53: Vinden de geselecteerde cursisten dat de cursus te duur is?
5.2.2.4. Beoordeling cursus In wat volgt bekijken we hoe tevreden de cursisten zijn over de kwaliteit van de cursus. Globaal kunnen we besluiten dat cursisten tevreden zijn. Zo zien we in tabel 54 dat de meerderheid van de cursisten vindt dat ze goed ingelicht zijn over de cursus. Tabel 55 vertelt ons dat de meeste cursisten de cursus interessant vinden: Goed ingelicht over de cursus? (1 + 2) ja
Neen
1ste ronde 82.3 %
17.7 %
2de ronde
18.4 %
81.6 %
Tabel 54: Vinden de geselecteerde cursisten dat ze goed ingelicht zijn over de cursus?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
45
Cursus interessant? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 97.1 %
2.9 %
2de ronde
10.1 %
89.9 %
Tabel 55: Vinden de geselecteerde cursisten de cursus interessant?
Verder konden de cursisten hun oordeel uitspreken over een aantal stellingen (tabel 56). Het merendeel van de cursisten oordeelt op het einde dat de cursus voldeed aan hun verwachtingen, dat ze het Nederlands geleerd hebben wat ze wilden leren en dat de handboeken en het lesmateriaal goed zijn. Voor de meeste cursisten is de cursus niet te moeilijk en niet te gemakkelijk, het tempo is voor de meeste cursisten niet te hoog en niet te laag. De kwaliteit van de cursus is goed en de meeste cursisten vinden ook dat ze goede vorderingen gemaakt hebben tijdens de cursus. De meeste cursisten zijn ook tevreden over het lesgeven (tabel 57) en iets meer dan één derde van de cursisten heeft op het einde toch wel schrik voor de examens (tabel 58): helemaal
niet mee min of meer
mee
helemaal mee
niet mee
eens
mee eens
eens
eens
4.4 %
8.4 %
24.4 %
30.2 %
32.6 %
5.9 %
12.1 %
29.1 %
30.7 %
22.2 %
6.3 %
4.9 %
19.7 %
33.9 %
35.2 %
Te moeilijk? (2)
26.2 %
23.9 %
27.6 %
15.1 %
7.2 %
Te makkelijk? (2)
20.6 %
30.2 %
30.6 %
12.3 %
6.3 %
Tempo te hoog? (2)
26.7 %
22.5 %
25.7 %
11.7 %
13.4 %
Tempo te laag? (2)
33.3 %
29.6 %
24.6 %
7.4 %
5.1 %
Kwaliteit goed ? (2)
3.9 %
3.3 %
15.1 %
38.2 %
39.5 %
Goede vorderingen? (2)
6.4 %
7.0 %
26.2 %
31.6 %
28.8 %
eens Verwachtingen ingelost? (2) Nederlands dat ik wilde leren? (2) Handboeken en het lesmateriaal O.K.? (2)
Tabel 56: Hoe beoordelen de geselecteerde cursisten hun cursus?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
46
Tevreden over het lesgeven? (2) Ja
neen
90.5 %
9.5 %
Tabel 57: Zijn de geselecteerde cursisten tevreden over het lesgeven?
Angst voor de examens? (2) Ja
neen
38.7 %
61.3 %
Tabel 58: Hebben de geselecteerde cursisten schrik voor de examens?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
47
5.2.3. Kenmerken van de onderwijsinstelling
5.2.3.1. Type onderwijsinstelling In tabel 59 geven we weer hoeveel cursisten er per type onderwijsinstelling (CVO, CBE of UNIV) hebben deelgenomen aan de twee enquêtes (zie ook 5.1.): CVO
CBE
UNIV
80.7 %
14.0 %
5.3 %
Tabel 59: Hoe is de verdeling van de geselecteerde cursisten over de verschillende types van scholen?
Volgende grafiek stelt deze gegevens voor:
100
80
60
40
Percent
20
0
CVO
BE
UNIV
Type school
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
48
5.2.3.2. Beoordeling onderwijsinstelling De meeste cursisten beoordelen hun onderwijsinstelling vrij positief. We kijken eerst naar de vragen die alleen in de eerste ronde zijn gesteld. Dan kunnen we uit tabel 60 afleiden dat de meerderheid van de cursisten aangeeft dat het eerste contact met de onderwijsinstelling aangenaam was. Tabel 61 vertelt ons echter ook dat de meeste cursisten vinden dat de onderwijsinstelling niet gevraagd heeft naar hun verwachtingen. De onderwijsinstelling heeft volgens de gegevens in tabel 62 in het algemeen wel voldoende voorzieningen (stoelen, tafels, computers). Verder kunnen we uit tabel 63 nog afleiden dat de meeste cursisten hun onderwijsinstelling vlot kunnen bereiken: Eerste contact aangenaam? (1) ja
Neen
97.3 %
2.7 %
Tabel 60: Vinden de geselecteerde cursisten het eerste contact met hun onderwijsinstelling aangenaam?
Vraag onderwijsinstelling naar verwachtingen? (1) ja
neen
32.3 %
67.7 %
Tabel 61: Heeft de onderwijsinstelling gevraagd naar de verwachtingen van de geselecteerde cursisten?
Voldoende voorzieningen in de onderwijsinstelling? (1) ja
neen
87.4 %
12.6 %
Tabel 62: Zijn er voldoende voorzieningen in de onderwijsinstelling?
Onderwijsinstelling vlot te bereiken? (1) ja
neen
91.7 %
8.3 %
Tabel 63: Is de onderwijsinstelling vlot te bereiken?
Als we kijken naar de vragen die zowel in de eerste enquête als in de tweede enquête zijn gesteld, dan zien we in tabel 64 dat in de eerste enquête de meerderheid van de cursisten aangeeft dat de onderwijsinstelling hen helpt bij het invullen van papieren. In de tweede enquête daalt dit aantal zo’n 10 %. Uit tabel 65 kunnen we afleiden dat zowel in het begin als Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
49
op het einde van de cursus de overgrote meerderheid van de cursisten zich goed voelt in de onderwijsinstelling. Tabel 66 en 67 laten zien dat zowel in het begin als op het einde van de cursus de overgrote meerderheid van de cursisten een goed contact heeft met de leerkracht en de andere cursisten. Tabel 68 laat tenslotte zien dat zowel in het begin als op het einde één vijfde van de cursisten vindt dat de groep cursisten te groot is: Hulp onderwijsinstelling bij invullen papieren? (1 + 2) Ja
neen
1ste ronde 67.5 %
32.5 %
2de ronde
43.5 %
56.5 %
Tabel 64: Helpt de onderwijsinstelling de geselecteerde cursisten bij het invullen van de papieren?
Voelt u zich goed in de onderwijsinstelling? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 97.8 %
2.2 %
2de ronde
5.0 %
95.0 %
Tabel 65: Voelen de geselecteerde cursisten zich goed in de onderwijsinstelling?
Goed contact met de leerkracht? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 97.8 %
2.2 %
2de ronde
6.9 %
93.1 %
Tabel 66: Hebben de geselecteerde cursisten een goed contact met de leerkracht?
Goed contact met de andere cursisten? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 92.0 %
8.0 %
2de ronde
10.3 %
89.7 %
Tabel 67: Hebben de geselecteerde cursisten een goed contact met de andere cursisten?
Groep cursisten te groot? (1 + 2) ja
neen
1ste ronde 23.2 %
76.8 %
2de ronde
79.4 %
20.6 %
Tabel 68: Vinden de geselecteerde cursisten de groep cursisten te groot?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
50
In de tweede enquête is nog verder ingegaan op het aspect van de groepssamenstelling. Uit tabel 69 kunnen we afleiden dat de meerderheid van de cursisten vindt dat de groep goed is samengesteld. Opvallend is ook dat een vrij grote groep cursisten niet weet of de groep goed is samengesteld. Verder laat tabel 70 zien dat ongeveer de helft van de cursisten grote leeftijdsverschillen opmerkt in de groep, maar zij vinden die leeftijdsverschillen niet storend (tabel 71). De meerderheid van de cursisten merkt volgens tabel 72 ook op dat er verschillende godsdiensten zijn in de groep, maar ook die verschillende godsdiensten zijn niet storend (tabel 73). Bijna iedere cursist merkt verder op dat er verschillende nationaliteiten in de groep zijn (tabel 74), maar die verschillen worden niet storend geacht (tabel 75). Groep cursisten goed samengesteld? (2) ja
neen
ik weet het niet
67.5 %
8.0 %
24.5 %
Tabel 69: Vinden de geselecteerde cursisten dat de groep goed is samengesteld?
Grote leeftijdsverschillen in de groep? (2) ja
neen
ik weet het niet
56.9 %
32.9 %
10.2 %
Tabel 70: Vinden de geselecteerde cursisten dat er grote leeftijdverschillen zijn in de groep?
Leeftijdsverschillen storend? (2) ja
neen
ik weet het niet
9.2 %
81.0 %
9.8 %
Tabel 71: Vinden de geselecteerde cursisten dat de leeftijdsverschillen storend zijn?
Verschillende godsdiensten in de groep? (2) ja
neen
ik weet het niet
80.2 %
5.0 %
14.8 %
Tabel 72: Vinden de geselecteerde cursisten dat er verschillende godsdiensten zijn in de groep?
Verschillende godsdiensten storend? (2) ja
neen
ik weet het niet
5.0 %
90.8 %
4.2 %
Tabel 73: Vinden de geselecteerde cursisten de verschillende godsdiensten storend?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
51
Verschillende nationaliteiten in de groep? (2) ja
neen
ik weet het niet
94.9 %
3.5 %
1.6 %
Tabel 74: Vinden de geselecteerde cursisten dat er verschillende nationaliteiten zijn?
Verschillende nationaliteiten storend? (2) ja
neen
ik weet het niet
3.8 %
94.0 %
2.2 %
Tabel 75: Vinden de geselecteerde cursisten dat de verschillende nationaliteiten storend zijn?
Verder merkt volgens tabel 76 een kleine helft van de cursisten op dat er cursisten afhaken in de groep. Tabel 77 laat zien dat de meerderheid van de cursisten toegeeft dat ze wel eens afwezig waren, maar slechts één derde van de cursisten geeft aan ooit door de onderwijsinstelling gecontacteerd te zijn geweest bij afwezigheid (tabel 78). Afhaken van veel vrienden? (2) ja
neen
ik weet het niet
38.4 %
29.4 %
32.2 %
Tabel 76: Vinden de geselecteerde cursisten dat er veel vrienden afhaken tijdens de cursus?
Soms afwezig? (2) ja
neen
totaal
71.8 %
28.2 %
100 %
Tabel 77: Zijn de geselecteerde cursisten soms afwezig tijdens de cursus?
Contact door onderwijsinstelling bij afwezigheid? (2) ja
neen
30.9 %
69.1 %
Tabel 78: Neemt de onderwijsinstelling volgens de geselecteerde cursisten contact op bij afwezigheid?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
52
6. Hoe groot is de uitval bij de geselecteerde cursisten? Er namen 469 cursisten deel aan het onderzoek. Al deze cursisten zijn in de loop van het onderzoek opgevolgd. Aan het einde van het onderzoek waren er vier groepen cursisten: er waren 50 (of 10.6 %) niet – starters, 292 (of 62.3 %) blijvers, 37 (of 7.9 %) vroege uitvallers en 90 (of 19.2 %) uitvallers. Als we de vroege uitvallers en de uitvallers samentellen dan hebben er dus 127 (of 27.1 %) personen de basiscursus niet afgemaakt. Volgende grafiek geeft een beeld van deze verdeling:
70
60
50
40
30
20
10 0
niet-sta rters
uitvallers
vroege uitva llers
blijvers
We willen bij voorgaande cijfers echter nog opmerken dat we voor een aantal scholen de uitval niet tot op het einde van de cursus hebben vastgesteld. Een aantal scholen organiseren jaarcursussen: CVO Israëlitische scholen, CVO LBC-NVK (enkel de cursus voor de trage leerders), Open School (sommige cursussen eindigen ook in januari) en PAM. Zeker voor PAM is geweten dat in het schooljaar 2001 – 2002 de meeste uitval in de tweede helft van het jaar heeft plaatsgevonden (zie 3.). De kleinschaligheid van het onderzoek maakte echter dat
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
53
we het meten van uitval eind januari 2003 moesten afsluiten. Het is ook met die opmerkingen in het achterhoofd dat de volgende cijfers per type school moeten bekeken worden: CVO
BE
UNIV
Aantal
Procent
Aantal
Procent
Aantal
Procent
niet-starters
37
9.8 %
11
16.4 %
2
8.3 %
vroege uitvallers
34
9.0 %
2
3.0 %
1
4.2 %
uitvallers
86
22.8 %
2
3.0 %
2
8.3 %
blijvers
221
58.4 %
52
77.6 %
19
79.2 %
Totaal
378
100 %
67
100 %
24
100 %
Tabel 79: Niet-starters, vroege uitvallers, uitvallers en blijvers per type onderwijsinstelling.
Volgende grafiek geeft het beeld weer:
100
80
60
40
blijvers niet-sta rters
20
uitva llers vroege uitva llers
0
CVO
BE
U NIV
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
54
Om af te ronden vermelden we nog hoeveel uitvallers en vroege uitvallers er de enquête van de tweede ronde hebben teruggestuurd. Het bleek dat het systeem van de intensieve opvolging een succes was. De respons van de vroege uitvallers en de uitvallers samen bedroeg 54.3 %. Van de 90 uitvallers stuurden er 57 hun enquête terug. Dit was een respons van 63 %. Voor de vroege uitvallers lag de respons wat lager: van de 37 vroege uitvallers stuurden er 12 hun enquête terug, een respons van 32.4 %21. Voor de eerste ronde hebben we dus gegevens van 102 uitvallers (90 uitvallers en 12 vroege uitvallers22). Voor de tweede ronde hebben we gegevens van 69 uitvallers (57 uitvallers en 12 vroege uitvallers).
21
Omdat er maar 12 vroege uitvallers hun enquête terugstuurden, besloten we om niet te onderzoeken of de vroege uitvallers andere redenen hadden om uit te vallen dan de uitvallers. Het aantal enquêtes dat we terugkregen was te beperkt. 22 De vroege uitvallers hebben van de eerste enquête enkel de onveranderlijke vragen beantwoord (zie 4.3.4.2.).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
55
7. Waarom vallen de geselecteerde cursisten uit?
7.1. Inleiding Het is interessant om vast te stellen hoe groot de uitval is, maar het is nog interessanter om te onderzoeken waarom cursisten stoppen met de cursus. We gaan dan ook op zoek naar de uitvalredenen. We onderzoeken of er binnen de enquête van de eerste ronde al verschillen zijn op te merken tussen de blijvers en de uitvallers. Hetzelfde doen we voor de tweede ronde: verschillen de antwoorden van de blijvers en de uitvallers?23
7.2. Een algemene blik op de eerste en de tweede ronde In wat volgt beschrijven we welke kenmerken uitval kunnen veroorzaken. We onderzoeken of er kenmerken van de cursist, kenmerken van de cursus en kenmerken van de onderwijsinstelling uitval kunnen veroorzaken. Bij iedere variabele duiden we aan of hij bevraagd is in de eerste ronde of de tweede ronde24. Verder geven we in de tabellen ook de absolute aantallen, de procenten en de significantiewaarde. Een waarde is significant25 als ze kleiner is dan .05 (p < .05). Voor de analyse van de verschillen maakten we gebruik van de Pearson Chikwadraattest. Als een waarde zich situeert tussen .05 en .1 dan spreken we van een tendens. We beperken ons hier tot het beschrijven van factoren die uitval veroorzaken. In 7.3. en 7.4. gaan we op zoek naar verklaringen en verbanden.
23
Wegens de beperkte respons van de vroege uitvallers, kunnen we niet onderzoeken of vroege uitvallers andere redenen hebben om uit te vallen dan uitvallers. Als we het dus in het vervolg over uitvallers hebben, dan gaat het zowel om de vroege uitvallers als de uitvallers die later in het traject afgehaakt zijn. 24 Als een vraag in de eerste en de tweede ronde is gesteld, maar de antwoorden waren enkel voor de tweede ronde significant verschillend tussen blijvers en uitvallers, dan staat er het cijfer 2 achter deze vraag. 25 We verduidelijken hier nog even het begrip significantie. Vastgestelde verschillen kunnen aan toeval te wijten zijn. Als de significantiewaarde echter kleiner is dan .05 dan is de kans dat het vastgestelde verschil aan toeval te wijten is, miniem.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
56
7.2.1. Kenmerken van de cursist
We bespreken in wat volgt enkel de verschillen tussen de uitvallers en de blijvers die significant waren of een sterke tendens toonden. De volgende personalia verschilden significant tussen uitvallers en blijvers: geslacht en verblijfsvergunning. Van de variabelen die bevraagd werden in verband met de thuissituatie verschilden de volgende variabelen significant tussen uitvallers en blijvers: gezondheidsproblemen, teruggaan naar het land van herkomst tijdens de cursus en het hebben van tijd en ruimte om te studeren. Analyses voor wat betreft de werk- en studeeractiviteiten en de combinatie van het werk of studie met de cursus Nederlands lieten ook significante verschillen zien tussen uitvallers en blijvers. Er waren echter in onze gegevens ook een aantal variabelen die niet significant verschilden voor blijvers en uitvallers. Zo is er wat betreft de personalia geen verschil tussen uitvallers en blijvers voor wat betreft herkomstland, nationaliteit, burgerlijke staat, woonsituatie en verblijfsduur. Het hebben van kinderen en een eventuele zwangerschap waren ook geen significante uitvalfactoren. Ook vragen naar eventuele moeilijkheden bij het vinden van opvang voor de kinderen en naar hulp van de onderwijsinstelling bij het vinden van opvang lieten geen significante verschillen zien tussen uitvallers en blijvers. Bij factoren die bevraagd werden in verband met de thuissituatie veroorzaken huisvestingsproblemen en het daarmee aanverwante verhuizen volgens onze gegevens geen uitval. Ook het tijdens de cursus moeten zorgen voor familie of inwonenden vergroot de kans op uitval niet. Het al dan niet hebben genoten van onderwijs en de duur van dat onderwijs spelen ook geen rol in uitval. Ook de beheersing van contacttalen en het contact met Nederlandstaligen doet er in verband met uitval niet toe. We bekijken hieronder deze resultaten in detail.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
57
7.2.1.1. Personalia Blijkbaar speelt de factor geslacht een grote rol. Procentueel gezien zijn er bij de uitvallers beduidend meer mannen dan bij de blijvers: Geslacht? (1)
p: 0.003 Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
man
55
55.6 %
110
38.2 %
vrouw
44
44.4 %
178
61.8 %
totaal
99
100 %
288
100 %
Tabel 80: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in geslacht.
Verder blijkt de verblijfsvergunning van de cursisten ook een grote rol te spelen. Zowel in de eerste ronde als in de tweede ronde is deze variabele significant verschillend tussen uitvallers en blijvers. Uit de gegevens van de eerste ronde kunnen we afleiden dat er bij de uitvallers in verhouding veel meer cursisten zijn met een niet-definitieve verblijfsvergunning dan bij de blijvers. Uit de gegevens van de tweede ronde kunnen we hetzelfde afleiden: Verblijfsvergunning? (1)
p: 0.008
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
niet – definitief
64
72.7 %
152
56.5 %
definitief
24
27.3 %
117
43.5 %
totaal
88
100 %
269
100 %
Tabel 81: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in verblijfsvergunning (1).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
58
Verblijfsvergunning? (2)
p: 0.003
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
niet- definitief
47
72.3 %
133
52.4 %
definitief
18
27.7 %
121
47.6 %
totaal
65
100 %
254
100 %
Tabel 82: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in verblijfsvergunning (2).
7.2.1.2. Thuissituatie Ook een aantal kenmerken van de thuissituatie spelen mee in de uitval van cursisten. Zo hebben bij de uitvallers in verhouding meer cursisten gezondheidsproblemen dan bij de blijvers: Gezondheidsproblemen? (2)
p: 0.007
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
21
32.3 %
45
17.3 %
neen
44
67.7 %
215
82.7 %
totaal
65
100 %
260
100 %
Tabel 83: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in gezondheidsproblemen.
Verder gaan er bij de uitvallers in verhouding ook meer cursisten tijdelijk of definitief terug naar hun land van herkomst dan bij de blijvers: Terugkeer naar land van herkomst?(2) Uitvaller
p: 0.025 Blijver
ja
20
29.9 %
47
17.6 %
neen
47
70.1 %
220
82.4 %
totaal
67
100 %
267
100 %
Tabel 84: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in teruggaan naar land van herkomst tijdens de cursus.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
59
Uit tabel 85 kunnen we afleiden dat er bij de uitvallers in verhouding meer cursisten zijn die geen tijd en ruimte hebben om te studeren dan bij de blijvers: Tijd en ruimte om te studeren? (2)
p: 0.036
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
46
70.8 %
211
82.4 %
neen
19
29.2 %
45
17.6 %
totaal
65
100 %
256
100 %
Tabel 85: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in beschikbare tijd en ruimte om te studeren.
7.2.1.3. Werk- en studeeractiviteiten Ook de werksituatie draagt bij tot uitval. In verhouding zijn er bij de uitvallers immers meer cursisten die voltijds werken dan bij de blijvers: Werk- en studeeractiviteiten? (2)
p: 0.030
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
werkt niet
32
49.2 %
123
51.9 %
werkt voltijds
22
33.8 %
45
19.0 %
werkt deeltijds
7
10.8 %
31
13.1 %
student
4
6.2 %
38
16.0 %
totaal
65
100 %
237
100 %
Tabel 86: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in de werk- en studeeractiviteiten.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
60
Het is ook zeer interessant om op te merken dat bij de uitvallers in verhouding meer cursisten de combinatie werk of studie met de cursus Nederlands zwaar vinden dan bij de blijvers: Combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands moeilijk? (2) Uitvaller
p: 0.000
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
26
78.8 %
45
38.1 %
neen
7
21.2 %
73
61.9 %
totaal
33
100 %
118
100 %
Tabel 87: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in de combineerbaarheid van werk/ studie met de cursus Nederlands.
7.2.2. Kenmerken van de cursus
In wat volgt bekijken we welke kenmerken van de cursus sterke tendensen of significante verschillen veroorzaken tussen uitvallers en blijvers. Voor de variabelen die in verband met het type cursus bevraagd zijn, zien we een tendens of significant verschil tussen uitvallers en blijvers voor wat betreft het aantal keer dat cursisten per week naar de les gaan, het tijdstip van de les, de duur van de cursus en het volgen van een andere talencursus. In verband met de intentie en de belangrijkheid van de cursus laat de variabele intentie een significant verschil zien tussen uitvallers en blijvers. Het oordeel over het tijdstip van de cursus is de enige variabele in verband met de organisatie van de cursus die significant verschilde voor de uitvallers en de blijvers. Maar in verband met de beoordeling van de cursus verschilden er wel een aantal variabelen significant tussen uitvallers en blijvers: het ingelicht zijn over de cursus, het interessant vinden van de cursus, het tevreden zijn over het lesgeven, het voldoen van de cursus aan de verwachtingen, het leren van het Nederlands dat men wilde leren, het oordeel over het tempo van de cursus en het oordeel over de vorderingen die de cursist gemaakt heeft tijdens de cursus. Er waren echter ook een aantal variabelen die niet significant verschilden voor uitvallers en blijvers. Zo merkten we in verband met het type cursus geen significant verschil tussen blijvers en uitvallers op voor wat betreft de duur van de les. Het belangrijk vinden van de cursus Nederlands door de cursist zelf of door familie en inwonenden speelde ook geen rol bij uitval. In verband met de belangrijkheid van de cursus was er trouwens ook geen Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
61
significant verschil op te merken tussen blijvers en uitvallers voor wat betreft het volgen van een andere cursus Nederlands. Verder was er in verband met de organisatie van de cursus geen significant verschil tussen uitvallers en blijvers voor wat betreft de volgende variabelen: de duur van de cursus (te lang of te kort), de duur van een les (te lang of te kort), de hoeveelheid les (te veel of te weinig), de kostprijs van de cursus. In verband met de beoordeling van de cursus laten tenslotte de volgende variabelen geen significant verschil zien tussen uitvallers en blijvers: het oordeel over de handboeken en het lesmateriaal, het oordeel over de moeilijkheidsgraad van de cursus, het oordeel over het te lage tempo van de cursus, het oordeel over de kwaliteit van de cursus en de angst voor examens.
7.2.2.1. Type cursus We kunnen uit tabel 88 afleiden dat er in verhouding bij de uitvallers meer cursisten 1 keer per week les volgen dan bij de blijvers. De blijvers vinden we in verhouding meer terug bij de cursisten die meer dan drie keer per week les volgen: Keer per week naar de les? (1)
p: 0.004
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
1 keer
22
21.6 %
35
12.5 %
2 of 3 keer
71
69.6 %
185
65.8 %
meer dan 3 keer
9
8.8 %
61
21.7 %
totaal
102
100 %
281
100 %
Tabel 88: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het aantal keer dat zij per week naar de les moeten gaan.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
62
Tabel 89 laat zien dat er in verhouding bij de uitvallers meer cursisten zijn die ’s avonds les volgen dan bij de blijvers: Tijdstip les? (1)
p: 0.003 Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
voormiddag
19
16 %
83
30.7 %
namiddag
19
19 %
62
23.0 %
’s avonds
65
65 %
125
46.3 %
totaal
100
100 %
270
100 %
Tabel 89: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het tijdstip wanneer les gevolgd wordt.
In verband met de duur van de cursus stellen we een sterke tendens vast. Er zijn in verhouding bij de uitvallers meer cursisten die 120 uur les volgen dan bij de blijvers. Bij alle andere cursussen zijn er in verhouding meer blijvers dan uitvallers: Duur cursus? (1)
p: 0.051
Uitvaller Aantal
Blijver Procent
Aantal
Procent
3.9 %
19
6.6 %
77
75.5 %
181
63.5 %
tussen de 120 19 en de 200 uur
18.6 %
60
21.1 %
meer dan 200 2 uur
2.0 %
25
8.8 %
totaal
100 %
285
100 %
minder 120 uur 120 uur
dan 4
102
Tabel 90: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in de duur van de gevolgde cursus.
Bij de beschrijving van de populatie (zie 5.) wezen we erop dat de overgrote meerderheid van de cursisten ervoor kiest om enkel de cursus Nederlands te volgen. Bij cursisten die toch twee cursussen combineren valt op dat er in verhouding meer uitvallers dan blijvers zijn:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
63
Nog andere talencursus? (1)
p: 0.016
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
16
18.8 %
24
9.2 %
neen
69
81.2 %
237
90.8 %
totaal
85
100 %
261
100 %
Tabel 91: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het volgen van een andere talencursus.
7.2.2.2. Intentie en belangrijkheid cursus Uit de volgende tabel kunnen we enkele interessante gegevens afleiden. Het valt immers op dat er bij de uitvallers in verhouding meer cursisten zeggen dat ze ‘waarschijnlijk wel’ de cursus gaan afmaken. De uitvallers twijfelen dus. Bij de blijvers zijn er in verhouding meer cursisten die de cursus ‘zeker wel’ gaan afmaken. Hier heerst dus zekerheid: Intentie? (1)
p: 0.000 Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
zeker niet
2
2.3 %
6
2.2 %
waarschijnlijk niet
6
6.9 %
10
3.6 %
waarschijnlijk wel
47
54.0 %
85
30.9 %
zeker wel
32
36.8 %
174
63.3 %
totaal
87
100 %
275
100 %
Tabel 92: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in de intentie om de cursus af te maken.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
64
7.2.2.3. Organisatie cursus Uit tabel 99 kunnen we afleiden dat er in verhouding bij de uitvallers meer cursisten zijn die het tijdstip van de cursus niet goed vinden dan bij de blijvers: Tijdstip cursus goed? (1)
p: 0.000
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
47
71.2 %
239
92.3 %
neen
19
28.8 %
20
7.7 %
totaal
66
100 %
259
100 %
Tabel 93: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het goedvinden van het tijdstip van de les.
7.2.2.4. Beoordeling cursus Bij de beoordeling van de cursus valt meteen op dat de uitvallers in verhouding veel minder tevreden zijn dan de blijvers. Uit tabel 94 blijkt dat de uitvallers in verhouding meer vinden dat ze slecht ingelicht zijn over de cursus dan de blijvers: Goed ingelicht over de cursus? (2)
p: 0.033
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
44
72.1 %
214
83.9 %
neen
17
27.9 %
41
16.1 %
totaal
61
100 %
255
100 %
Tabel 94: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het ingelicht zijn.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
65
Verder vinden de uitvallers in verhouding ook meer dan de blijvers dat de cursus niet interessant was: Cursus interessant? (2)
p: 0.010
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
52
81.2 %
242
92.0 %
neen
12
18.8 %
21
8.0 %
totaal
64
100 %
263
100 %
Tabel 95: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het interessant vinden van de cursus.
We zien trouwens ook dat er in verhouding bij de uitvallers meer cursisten niet tevreden zijn over het lesgeven dan bij de blijvers: Tevreden over lesgeven? (2)
p: 0.001
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
49
79.0 %
246
93.2 %
neen
13
21.0 %
18
6.8 %
totaal
62
100 %
264
100 %
Tabel 96: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het tevreden zijn over het lesgeven.
Verder zien we dat bij de blijvers in verhouding meer cursisten dan bij de uitvallers het ‘eens’ of ‘helemaal eens’ zijn met de stelling dat de cursus voldeed aan hun verwachtingen. De uitvallers antwoorden in verhouding tot de blijvers veel meer dat ze het ‘helemaal niet eens’, ‘niet eens’ of ‘min of meer eens’ zijn met de stelling:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
66
Verwachtingen ingelost? (2)
p: 0.010
Uitvaller Aantal
Blijver Procent
Aantal
Procent
helemaal niet 4 mee eens
6.8 %
9
3.8 %
niet mee eens
13.6 %
17
7.1 %
min of meer 22 mee eens
37.3 %
51
21.3 %
mee eens
13
22.0 %
77
32.2 %
helemaal mee 12 eens
20.3 %
85
35.6 %
Totaal
100 %
239
100 %
8
59
Tabel 97: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in de vervulling van de verwachtingen in verband met de cursus.
Bij de volgende variabele komt hetzelfde beeld terug. Zo zien we dat er in verhouding bij de blijvers meer cursisten dan bij de uitvallers het ‘eens’ of ‘helemaal eens’ zijn met de stelling dat ze het Nederlands geleerd hebben dat ze wilden leren. Bij de uitvallers zijn er in verhouding meer cursisten dan bij de blijvers die vinden dat ze ‘niet’, ‘helemaal niet’ of ‘min of meer’ het Nederlands geleerd hebben dat ze wilden leren: Nederlands dat ik wilde leren? (2)
p: 0.000
Uitvaller Aantal
Blijver Procent
Aantal
Procent
helemaal niet 10 mee eens
16.7 %
8
3.3 %
niet mee eens
11
18.3 %
26
10.6 %
min of meer 24 mee eens
40.0 %
65
26.4 %
mee eens
18.3 %
83
33.8 %
helemaal mee 4 eens
6.7 %
64
5.9 %
totaal
100 %
246
100 %
11
60
Tabel 98: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het goedkeuren van het Nederlands dat ze geleerd hebben.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
67
Ongeveer hetzelfde beeld zien we ook bij de volgende variabele: vindt de cursist het tempo te hoog? Bij de blijvers zijn er in verhouding meer cursisten dan bij de uitvallers die het ‘helemaal niet eens’ of ‘niet eens’ zijn met deze stelling. De uitvallers duiden in verhouding tot de blijvers resoluut meer aan dat ze ‘helemaal eens’ zijn met de stelling: Tempo te hoog? (2)
p: 0.003
Uitvaller Aantal
Blijver Procent
Aantal
Procent
helemaal niet 13 mee eens
20.3 %
69
28.4 %
niet mee eens
14.1 %
60
24.7 %
min of meer 20 mee eens
31.3 %
59
24.3 %
mee eens
7.8 %
31
12.8 %
helemaal mee 17 eens
26.5 %
24
9.8 %
totaal
100 %
243
100 %
9
5
64
Tabel 99: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het beoordelen van het tempo van de cursus.
Ook bij de antwoorden van de vraag naar de vorderingen die cursisten gemaakt hebben, is er een duidelijk verschil merkbaar tussen uitvallers en blijvers. Er zijn bij de uitvallers in verhouding meer cursisten dan bij de blijvers die het ‘helemaal niet eens’ of ‘niet eens’ zijn met de stelling. Bij de blijvers zijn er in verhouding meer cursisten dan bij de uitvallers die het ‘helemaal eens’ of ‘eens’ zijn met de stelling:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
68
Goede vorderingen? (2)
p: 0.000
Uitvaller Aantal
Blijver Procent
Aantal
Procent
helemaal niet 8 mee eens
12.3 %
12
4.8 %
niet mee eens
12
18.5 %
10
4.0 %
min of meer 17 mee eens
26.2 %
65
26.2 %
mee eens
16
24.6 %
83
33.5 %
helemaal mee 12 eens
18.4 %
78
31.5 %
totaal
100 %
248
100 %
65
Tabel 100: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het beoordelen van de vorderingen die ze tijdens de cursus gemaakt hebben.
7.2.3. Kenmerken van de onderwijsinstelling
In verband met de onderwijsinstelling zijn er weinig verschillen tussen uitvallers en blijvers. Er is wel een significant verschil tussen uitvallers en blijvers voor wat betreft het type onderwijsinstelling. In verband met de beoordeling van de onderwijsinstelling is er enkel een significant verschil tussen uitvallers en blijvers voor wat betreft het zien afhaken van vrienden en het soms afwezig zijn. Dit wil dus zeggen dat er geen significant verschil is tussen uitvallers en blijvers voor alle variabelen die bevraagd zijn in verband met de groepssamenstelling. Het gaat dan over het goed samengesteld zijn van de groep, de grootte van de groep, over de vraag of er leeftijds- nationaliteits- en godsdienstverschillen zijn en of die verschillen storend zijn. Verder leverden in verband met de beoordeling van de onderwijsinstelling ook de volgende variabelen geen significant verschil op tussen uitvallers en blijvers: het al dan niet gecontacteerd worden door de onderwijsinstelling bij afwezigheid, de vraag of de onderwijsinstelling helpt bij het invullen van papieren, het feit of de cursist zich al dan niet goed voelt in de onderwijsinstelling, het contact met de leerkracht en de andere cursisten in de onderwijsinstelling.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
69
7.2.3.1. Type onderwijsinstelling We wezen er in paragraaf 6 al op dat de uitval per type onderwijsinstelling nogal verschilt. We merkten toen echter ook op dat de cijfers met enige omzichtigheid dienen benaderd te worden. We geven hier nogmaals de uitvalcijfers per type onderwijsinstelling. De cijfers omvatten nu echter enkel de cursisten waarvan we gegevens hebben. We hadden gegevens van 102 uitvallers (102 voor de eerste ronde, nog 69 voor de tweede ronde) en van 292 blijvers. De percentages verschuiven een beetje t.o.v. de eerder voorgestelde tabel in paragraaf 6, maar het beeld blijft hetzelfde: er zijn in verhouding meer uitvallers die bij de CVO’s les volgen dan bij de UNIV of de CBE. Type onderwijsinstelling? (1) CVO
p: 0.000 BE
UNIV
Aantal
Procent
Aantal
Procent
uitvallers
97
30.5 %
3
5.5 %
2
9.5 %
blijvers
221
69.5 %
52
94.5 %
19
90.5 %
totaal
318
100 %
55
100 %
21
100 %
Tabel 101: Verschillen in het type onderwijsinstelling waar uitvallers en blijvers les volgen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
70
Volgende grafiek stelt de gegevens visueel voor:
100
80
60
40
20
blijvers uitvallers
0
CVO
BE
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
UNIV
71
7.2.3.2. Beoordeling onderwijsinstelling Slecht twee variabelen verschilden hier significant tussen de uitvallers en de blijvers: het afhaken van vrienden tijdens de cursus en het soms afwezig zijn tijdens de les. Er zijn in verhouding meer blijvers dan uitvallers die vinden dat er niet veel vrienden afgehaakt zijn tijdens de cursus. Ook valt op dat er in verhouding meer uitvallers dan blijvers zijn die niet weten of er veel vrienden afgehaakt zijn: Afhaken van veel vrienden? (1)
p: 0.025
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
26
40.0 %
98
38.0 %
neen
11
16.9 %
84
32.6 %
ik weet het niet 28
43.1 %
76
29.5 %
totaal
100 %
258
100 %
65
Tabel 102: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het zien afhaken van vrienden.
Verder zien we ook dat er in verhouding bij de uitvallers meer cursisten zeggen soms afwezig te zijn geweest dan bij de blijvers: Soms afwezig? (1)
p: 0.000
Uitvaller
Blijver
Aantal
Procent
Aantal
Procent
ja
52
96.3 %
154
66.1 %
neen
2
3.7 %
79
33.9 %
totaal
54
100 %
233
100 %
Tabel 103: Verschillen tussen uitvallers en blijvers in het soms afwezig zijn.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
72
7.2.4. De uitvallers aan het woord over de afhaakredenen In de tweede enquête gaven we de uitvallers in een open vraag ook de kans om te verduidelijken waarom zij gestopt zijn met de cursus (bijlage 5). De antwoorden van de uitvallers zijn ingedeeld in categorieën en dat leverde volgend beeld op: Uitvaller (2) Aantal
Procent
24
35.8 %
of 13
19.4 %
tempo in de cursus te hoog
13
19.4 %
financiële redenen
9
13.4 %
zorg voor kinderen
8
11.9 %
tijdstip van de les niet goed
6
9.0 %
geen tijd
5
7.5 %
huisvestingsproblemen
4
6.0 %
moeilijk om onderwijsinstelling te bereiken
4
6.0 %
zwangerschap
3
4.5 %
totaal
67
100 %
werk gezondheidsproblemen familieleden
van
cursist
Tabel 104: Uitvalredenen volgens de uitgevallen cursisten.
De drie belangrijkste uitvalredenen die cursisten aanhalen n.l. werk, het te hoge tempo en gezondheidsproblemen zijn inderdaad significante uitvalredenen (zie 7.2.1.2. en 7.2.2.4.). De cursisten halen ook een aantal uitvalredenen aan die niet significant verschilden tussen uitvallers en blijvers. Het is echter moeilijk om hier conclusies aan te verbinden aangezien telkens maar een beperkt aantal cursisten deze aangeeft. Volgende grafiek stelt de antwoorden van de cursisten visueel voor:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
73
,08 ,07 ,06 ,05 ,04 ,03
M ean
,02 ,01 0,00 us rs cu re d e id an h e g ar No ikb a re r be nge a d Zw n t ij g in g e ti Ge v es s is le g Hu i p o o st h jd e t n Ti p o re m de Te te kin ek o r Z i vo en rg en Zo k red er le W n cië na Fi
We vroegen de uitvallers ook of zij in de toekomst van plan waren om met een nieuwe cursus te starten. De overgrote meerderheid van de cursisten antwoordde bevestigend op deze vraag: Uitvaller (2) Aantal
Procent
ja
47
74.6 %
neen
10
15.9 %
ik weet het niet
6
9.5 %
totaal
63
100 %
Tabel 105: Zijn de uitgevallen cursisten van plan om in de toekomst met een nieuwe cursus Nederlands te starten?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
74
Waarom zouden de uitvallers die in de toekomst terug starten met een cursus Nederlands willen leren? Zowel in het begin als op het einde van de cursus werd deze vraag gesteld (zie 5.) en toen bleek dat cursisten vooral Nederlands willen leren om te werken in België, om zich in België op hun gemak te voelen, om informele en formele gesprekken te kunnen voeren. Hetzelfde beeld keert hier terug. Een reden als ‘andere mensen leren kennen’ wint wel aan belang26. Uitvaller (2) Aantal
Procent
formele gesprekken
54
91.5 %
informele gesprekken
51
86.4 %
beter op gemak te voelen
48
81.4 %
werk
42
71.2 %
mensen leren kennen
42
71.2 %
verder studeren
24
40.7 %
beter kunnen werken of promotie
22
37.3 %
kinderen
20
33.9 %
totaal
59
100 %
Tabel 106: Redenen waarom de uitgevallen cursisten in de toekomst Nederlands willen leren.
26
Ook een aantal cursisten die aangaven niet opnieuw te willen starten, hebben geantwoord op deze vraag. Omdat ook dit interessante informatie is, hebben we hun antwoorden meegeteld.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
75
Volgende grafiek stelt de gegevens visueel voor:
,08 ,07 ,06 ,05 ,04 ,03
Mean
,02 ,01 0,00 us rs cu re de id an e g a rh No ikba re r be nge a d Zw tij ing e n t ig Ge ves is les g Hu ip o st h o jd e n Ti p o t re m de Te te kin ek o r Z i vo en rg en Zo k red er le W ncië na Fi
7.2.5. Besluit In het voorgaande bespraken we welke tendensen en significante verschillen we konden vaststellen tussen uitvallers en blijvers. We zagen dat uitval kan veroorzaakt worden door een aantal persoonlijke factoren, een aantal factoren in verband met de cursus en een aantal factoren in verband met de onderwijsinstelling. De meeste uitvalredenen situeren zich echter in de persoonlijke wereld of houden verband met de cursus. We zetten alle factoren tot slot nog eens op een rijtje.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
76
In verband met de kenmerken van de cursist verschilden volgende variabelen significant tussen uitvallers en blijvers: Geslacht? (1)
p: 0.003
Verblijfsvergunning? (1)
p: 0.008
Verblijfsvergunning? (2)
p: 0.003
Gezondheidsproblemen? (2)
p: 0.007
Terugkeer naar land van herkomst? (2)
p: 0.025
Tijd en ruimte om te studeren? (2)
p: 0.036
Werk- en studeeractiviteiten? (2)
p: 0.030
Combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands moeilijk? (2)
p: 0.000
Tabel 107: Significante uitvalfactoren in verband met de cursist.
In verband met de cursus vertoonden volgende variabelen een significant verschil tussen uitvallers en blijvers: Keer per week naar de les? (1)
p: 0.004
Tijdstip les? (1)
p: 0.003
Duur cursus? (1)
p: 0.051
Nog andere talencursus? (1)
p: 0.016
Intentie? (1)
p: 0.000
Tijdstip cursus goed? (1)
p: 0.000
Goed ingelicht over de cursus? (2)
p: 0.033
Cursus interessant? (2)
p: 0.010
Tevreden over lesgeven? (2)
p: 0.001
Verwachtingen ingelost? (2
p: 0.010
Nederlands dat ik wilde leren? (2)
p: 0.000
Tempo te hoog? (2)
p: 0.003
Goede vorderingen? (2)
p: 0.000
Tabel 108: Significante uitvalfactoren in verband met de cursus.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
77
In verband met de onderwijsinstelling was er tenslotte voor de volgende variabelen een significant verschil tussen uitvallers en blijvers: Type onderwijsinstelling? (1)
p: 0.000
Afhaken van veel vrienden? (1)
p: 0.025
Soms afwezig? (1)
p: 0.000
Tabel 109: Significante uitvalredenen in verband met de onderwijsinstelling.
Er waren echter ook een aantal variabelen die geen significant verschil lieten zien tussen uitvallers en blijvers. Een aantal voor de hand liggende hypotheses omtrent uitval werden dus niet bevestigd. Eén van die verrassende vaststellingen was dat het hebben van kinderen volgens onze gegevens de kans op uitval niet vergroot27. Ook de verblijfsduur, het beheersen van contacttalen en het contact met Nederlandstaligen spelen geen rol in uitval. Verder bleek ook dat de groepssamenstelling geen bepalende rol in de uitval speelde. Leeftijds-, nationaliteits- en godsdienstverschillen en te grote groepen zijn dus niet bepalend voor de uitval. Tenslotte lieten we ook de uitvallers zelf aan het woord. Zij haalden als drie belangrijkste oorzaken van uitval het hebben van werk, gezondheidsproblemen en het te hoge tempo van de cursus aan en noemden daarmee factoren die volgens de enquêtes inderdaad een significant verschil lieten zien tussen uitvallers en blijvers.
27
Dit in tegenstelling tot het onderzoek dat in Nederland gevoerd werd (zie 2.). Daar stelde men vast dat vrouwen met kinderen meer kans maken om uit te vallen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
78
7.3. Relaties tussen factoren die uitval veroorzaken 7.3.1. Inleiding In het voorgaande bespraken we factoren die uitval veroorzaken. Interessant is verder te onderzoeken wat de relatie is tussen die factoren. Om deze vraag te beantwoorden werden er meer gedetailleerde statistische analyses gedaan. Er werden vragen gesteld als: vallen er procentueel gezien meer mannen uit dan vrouwen omdat er meer mannen werken? Bij de interpretatie van dergelijke statistische analyses met drie variabelen (b.v. uitval, geslacht, werk) is wel enige voorzichtigheid geboden. Het aantal personen waarover een uitspraak wordt gedaan, wordt immers steeds kleiner (in het voorbeeld gaat het over de uitvallers die man zijn en die ook nog werken). Over een te klein aantal personen kan men geen betrouwbare uitspraken meer doen. Als we die informatie in het achterhoofd houden, dan kunnen we toch een aantal interessante relaties vaststellen.
7.3.2. Bespreking We kunnen b.v. tussen een aantal kenmerken van de cursist die uitval veroorzaken een verband leggen. Zo blijkt dat er een verband is tussen de factor verblijfsvergunning en de factor combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands. We zien dat er bij de uitvallers die een niet-definitieve verblijfsvergunning hebben in verhouding meer cursisten zijn die de combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands moeilijk vinden dan bij de uitvallers die een definitieve verblijfsvergunning hebben:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
79
Verblijfsvergunning (1) en combinatie werk/ studie met de cursus (2)
p: 0.023
niet-definitieve
definitieve
verblijfsvergunning
verblijfsvergunning
Aantal
Procent
Aantal
Procent
combinatie gemakkelijk 3
14.3 %
3
57.1 %
combinatie moeilijk
18
85.7 %
4
42.9 %
totaal
21
100 %
7
100 %
Tabel 110: Combinatie van de significante uitvalfactoren verblijfsvergunning en combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands.
Verder zien we dat er een verband is tussen de werk- en studeeractiviteiten en de tijd en de ruimte die cursisten hebben om te studeren. Bij de uitvallers die tijd en ruimte hebben om te studeren zijn er in verhouding meer cursisten die niet werken dan bij de uitvallers die geen tijd en ruimte hebben om te studeren. Bij de uitvallers die geen tijd en ruimte hebben om te studeren zijn er in verhouding dan weer meer cursisten die voltijds werken dan bij de uitvallers die tijd en ruimte hebben om te studeren: Tijd en ruimte om te studeren (2) en werk- en studeeractiviteiten (2)
p: 0.043
tijd en ruimte om te studeren
geen tijd en ruimte om te studeren
Aantal
Procent
Aantal
Procent
werkt niet
25
56.8 %
5
27.8 %
werkt voltijds
11
25.0 %
11
61.1 %
werkt deeltijds
5
11.4 %
2
11.1 %
Student
3
6.8 %
0
0%
Totaal
44
100 %
18
100 %
Tabel 111: Combinatie van de significante uitvalfactoren tijd en ruimte om te studeren en werk- en studeeractiviteiten.
Er zijn ook een aantal kenmerken van de cursus waar we een verband tussen zien. Zo is er een verband tussen het aantal keer dat een cursist per week les volgt en het teruggaan naar het herkomstland gedurende de cursus. De uitvallers die teruggaan naar hun herkomstland vinden we in verhouding meer terug bij de cursisten die 1 keer per week les volgen dan de uitvallers die niet teruggaan naar hun herkomstland:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
80
Keer per week naar de les (1) en naar herkomstland tijdens de cursus (2)
p: 0. 008
terug naar herkomstland
niet terug naar herkomstland
Aantal
Procent
Aantal
Procent
10
50.0 %
7
14.9 %
2 of 3 keer per 10 week
50.0 %
37
78.7 %
meer dan 3 keer 0 per week
/
3
6.4 %
Totaal
100
47
100
1 keer per week
20
Tabel 112: Combinatie van de significante uitvalfactoren keer per week naar de les en naar herkomstland tijdens de cursus.
Verder kunnen we ook een verband vaststellen tussen het tijdstip waarop een cursist les volgt en het aantal keren dat een cursist per week naar de les gaat. Het valt op dat uitvallers die ’s avonds les volgen in verhouding ook veel meer 1 keer per week les volgen dan uitvallers die in de voor- of namiddag les volgen: Het tijdstip (1) en het aantal keer les (1) voormiddag
p: 0.001 namiddag
’s avonds
Aantal
Procent
Aantal
Procent
Aantal
Procent
1 keer per week
0
/
1
5.3 %
21
32.3 %
2 of 3 keer per week
13
81.3 %
15
78.9 %
42
64.6 %
meer dan 3 keer per 3 week
18.8 %
3
15.8 %
2
3.1 %
Totaal
100 %
19
100 %
65
100 %
16
Tabel 113: Combinatie van de significante uitvalfactoren tijdstip van de les en het aantal keer per week les.
We hebben dus vastgesteld dat er een verband is tussen het aantal keer dat een uitvaller per week naar de les gaat en het teruggaan naar het herkomstland. We stelden ook vast dat er een verband is tussen het tijdstip van de les en het aantal keer dat een uitvaller per week naar de les gaat. Een logisch gevolg is dat we een verband vaststellen tussen het tijdstip van de les en het teruggaan naar het herkomstland. We zien dat de uitvallers die teruggaan naar hun herkomstland in verhouding veel meer ’s avonds les volgen dan de uitvallers die niet teruggaan naar hun herkomstland:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
81
Tijdstip les (1) en naar herkomstland tijdens de cursus (2)
p: 0.014
terug naar herkomstland
niet terug naar herkomstland
Aantal
Procent
Aantal
Procent
voormiddag
0
/
8
17.0 %
namiddag
1
5.0 %
11
23.4 %
‘s avonds
19
95.0 %
28
59.6 %
totaal
20
100 %
47
100 %
Tabel 114: Combinatie van de significante uitvalfactoren tijdstip van de les en teruggaan naar herkomstland tijdens de cursus.
Verder stellen we nog een verband vast tussen het tijdstip van de les en het tempo van de les. Uitvallers die ’s avonds les volgen zeggen in verhouding veel meer dat het tempo te hoog ligt dan uitvallers die in de voor- of namiddag les volgen: Tijdstip (1) en tempo (2)
p: 0.026
voormiddag
namiddag
’s avonds
Aantal
Procent
Aantal
Procent
Aantal
Procent
helemaal niet eens
2
25.0 %
4
33.3 %
7
15.9 %
niet eens
2
25.0 %
2
16.7 %
5
11.4 %
min of meer eens
0
/
4
33.3 %
16
36.4 %
Eens
3
37.5 %
0
/
2
4.5 %
helemaal mee eens
1
12.5 %
2
16.7 %
14
31.8 %
Totaal
8
100 %
12
100 %
44
100 %
Tabel 115: Combinatie van de significante uitvalfactoren tijdstip van de les en tempo van de les.
Tenslotte is het ook interessant dat we een aantal verbanden niet kunnen vaststellen. Zo kunnen we uit de statistische gegevens niet afleiden waarom mannen meer uitvallen dan vrouwen. Dit betekent dus dat zowel voor vrouwen als voor mannen de combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands problematisch is28. Het zijn ook zowel mannen als vrouwen die vragen stellen bij de kwaliteit van de cursus (zie de factoren bij 7.2.2.4.). Er is ook geen significant verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de intentie om af te haken: 28
Dit dus in tegenstelling tot het eerdergenoemde Nederlandse onderzoek (zie 2.). Daar concludeerde men dat het hebben van werk vooral bij mannen leidde tot uitval.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
82
beide groepen hebben al vanaf het begin de intentie om af te haken. Verder zijn zowel mannen als vrouwen soms afwezig in de les. We kunnen uit de statistische gegevens ook niet afleiden waarom er meer cursisten uitvallen bij de CVO’s dan bij de CBE en de UNIV. Dit heeft echter te maken met het feit dat er zo weinig cursisten uitgevallen zijn in de CBE en de UNIV dat er geen statistische analyses gedaan kunnen worden.
7.3.3. Besluit In het voorgaande hebben we enkele relaties kunnen vaststellen tussen factoren die uitval veroorzaken. Er werden een aantal relaties gevonden tussen factoren in verband met de persoonlijke situatie en een aantal relaties tussen factoren in verband met de cursus. We zagen een verband tussen het hebben van een niet-definitieve verblijfsvergunning en tussen het moeilijk vinden van de combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands. Ook werd er een verband vastgesteld tussen het gebrek aan tijd en ruimte en het voltijds werken. Er werd ook een verband vastgesteld tussen het teruggaan naar het land van herkomst en 1 keer per week les volgen. Tussen ’s avonds les volgen en 1 keer per week les volgen bleek er ook een verband te zijn, net als tussen ’s avonds les volgen en het teruggaan naar het land van herkomst. Tenslotte stelden we ook een verband vast tussen het ’s avonds les volgen en het tempo van de les. Er bleven ook nog een aantal vragen over: waarom vallen er meer mannen uit dan vrouwen en waarom vallen er meer cursisten uit van de CVO’s?
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
83
7.4. Interviews met uitvallers 7.4.1. Inleiding: schets van de geïnterviewde cursisten. In wat volgt willen we dieper ingaan op een aantal factoren die uitval veroorzaken en op zoek gaan naar relaties tussen significante factoren voor uitval. We zullen dit doen a.d.h.v. de interviews die we hebben afgenomen van de uitvallers (zie 4.3.4.3.). Zoals vermeld werden er vijftien interviews gedaan. We beschrijven kort welke cursisten29 er hebben deelgenomen aan het onderzoek. In de volgende tabel vermelden we de naam van de cursist, het geslacht, de moedertaal en het type onderwijsinstelling waar les gevolgd werd. We vermelden ook of het de eerste keer was dat de cursist een cursus Nederlands volgde: Naam
Geslacht
Moedertaal
Type
Hoeveelste keer
onderwijsinstelling
Nederlands?
Marcelo
Man
Spaans
CVO
tweede keer
Rafat
Man
Pools
CVO
eerste keer
Krzystof
Man
Pools
CVO
eerste keer
Diallo
Vrouw
Frans
CVO
eerste keer
Tomasz
Man
Pools
CVO
tweede keer
Nadia
Vrouw
Arabisch
CVO
eerste keer
Jerzy
Man
Pools
CVO
eerste keer
Artur
Man
Pools
CVO
eerste keer
Lao
Vrouw
Chinees
CVO
tweede keer
Igor
Man
Russisch
CVO
eerste keer
Mohammed
Man
Arabisch
CVO
eerste keer
Pjotr
Man
Pools
CVO
eerste keer
Angela
Vrouw
Spaans
BE
tweede keer
Marjan
Vrouw
Dari
CVO
eerste keer
Abdallah
Man
Arabisch
CVO
eerste keer
Tabel 116: De cursisten die hebben deelgenomen aan de diepte-interviews.
29
De namen van de cursisten hebben we uit respect voor hun privacy veranderd. We hebben voornamelijk cursisten geïnterviewd die les volgden bij de CVO’s. Hier waren twee redenen voor. Ten eerste situeerde de meeste uitval zich bij de CVO’s. Ten tweede waren de uitgevallen cursisten van de CBE en van de Universiteiten niet altijd bereid om mee te werken aan de interviews.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
84
Alle geïnterviewde cursisten vinden het volgen van een cursus Nederlands heel belangrijk (zie ook 5.2.2.2.). De motivatie van de cursisten om de cursus Nederlands te volgen situeert zich voornamelijk op drie vlakken: Nederlands leren voor het werk, Nederlands leren voor informele contacten en Nederlands leren voor formele contacten (zie ook 5.2.1.6.). Of zoals de cursisten het zelf zeggen: Ik wil hier blijven, dus moet ik kunnen communiceren in de winkel, de post … Ik heb ook Nederlands nodig voor mijn werk [poetsen] (Marcelo). Ja, ik heb de taal nodig. Vooral op mijn werk, op straat en in de winkel (Rafat). Ik wilde de taal leren omdat ik moeilijk kan verstaan wat er b.v. in de winkel wordt gezegd. Ik wil ook Nederlands leren om te werken, maar daar moet ik nog lang op wachten want mijn papieren zijn niet in orde (Artur). Ik woon hier en wil Nederlands spreken. Gedeeltelijk voor het werk, maar ook voor sociale contacten en voor uit te gaan (Li). Er is een grote gemeenschap van Guinezen in Antwerpen en ik wil hier blijven. En daarom denk ik dat het belangrijk is om Nederlands te volgen. Ik wil ook Nederlands leren om te werken (Diallo). Ik heb het nodig in de winkel, zelfs als ik naar een bioscoop ga. Ik heb het niet zozeer voor het werk nodig want mijn bazen zijn Belgisch maar hun vrouwen zijn Pools en mijn bazen spreken dus allemaal Pools (Jerzy). Ik ben hier gekomen om te werken (Tomasz). Ik wil Nederlands leren omdat ik hier wil blijven en omdat ik hier wil werken. Polen gaat nu bij de [Europese] Unie dus zullen zeker de contacten vermeerderen. Je kan het [Nederlands] b.v. gebruiken om te tolken. Het is geen taal als het Engels of het Duits in Europa. Maar als er ergens een firma opgericht wordt die met Nederland of Belgie te maken heeft, dan is het Nederlands ook een basistaal in Europa (Pjotr). Ik zou hier willen blijven en officieel werken. Ik doe een aanvraag voor regularisatie. Nederlands leren zal me hierbij helpen. Mijn kinderen gaan hier ook naar onderwijsinstelling en ik wil hen helpen bij hun lessen (Krzystof). Ik woon hier en ik heb Nederlands nodig om te communiceren met mensen en voor mijn werk. Als je kiest om op een bepaalde plaats te wonen, verder te leven, dan is het noodzakelijk dat je de mensen begrijpt (Abdallah). Iemand die hier woont moet de taal kennen. Ik heb het nodig voor het werk en om te kunnen praten met de Belgen (Angela).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
85
Ik wil hier wonen en ik ga met mensen om dus is het belangrijk dat ik ook Nederlands ken. Ik moet wel eerst Nederlands leren en dan kan ik beginnen te werken (Marjan). Sommige cursisten wijzen er ook op dat zij een beter contact hebben als zij Nederlands spreken: Het is heel belangrijk om de taal te kunnen beheersen om het ook te kunnen gebruiken in onze samenleving. Ik wil Nederlands leren om boodschappen te kunnen doen in het Nederlands en om mijn eigen papieren te kunnen lezen en begrijpen. Ik probeer ook zoveel mogelijk het Frans te gebruiken, maar dat wordt hier niet altijd aanvaard. En als ik mensen hoor praten, dan voel ik me er niet goed bij want ik begrijp absoluut niet wat die willen zeggen (Nadia). Ik kom op plaatsen waar ze Nederlands spreken en ze willen geen andere taal spreken dan Nederlands. Ik wou ook verder studeren in het Nederlands. Ik wil ook Nederlands leren om andere mensen te leren kennen, om me meer op mijn gemak te voelen, om naar de bank te gaan, de post te gaan…. (Mohammed). Nederlands leren is belangrijk. Ik merk dat wanneer ik hier Engels of Frans spreek, dat ik dan een heel ander contact heb. Ik wil Nederlands leren om beter kennis te maken met de mensen van hier. Ik wil een verblijfsvergunning krijgen hier. Ik wil hier werken, want ik ben wel in staat iets te doen (Igor). De geïnterviewde cursisten vinden de cursus Nederlands dus heel belangrijk en zijn ook met een duidelijk doel aan die cursus begonnen. Toch zijn al deze cursisten afgehaakt. Wat is er dan precies misgelopen? Hieronder zullen we dieper ingaan op de volgende aspecten: de vraag naar inlichtingen, problemen met betrekking tot de persoonlijke situatie, problemen rond de lessen, het feit dat niet het gewenste Nederlands geleerd werd, problemen rond de groepssamenstelling, problemen rond het lesgeven, het feit dat de cursisten weinig vorderingen hebben gemaakt en dat zij het Nederlands ook maar weinig gebruiken.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
86
7.4.2. De vraag naar inlichtingen 7.4.2.1. De onderwijsinstelling en haar cursisten
In 7.2.2.4. bleek dat het slecht ingelicht zijn een significante uitvalfactor was. Diallo en Nadia wijzen erop dat de onderwijsinstelling hen tijdens de inschrijving beter had kunnen inlichten: Het [de inschrijving] ging snel en er was veel volk. Ze hebben niks gevraagd. We zijn aangekomen, ze hebben me alleen gezegd dat de cursus Nederlands gratis was en dat de cursus Engels betalen was. Ik heb gevraagd of er cursussen waren gedurende de dag. Ze zeiden dat het alleen ‘s avonds was. Ik heb me ingeschreven want ik wou heel graag leren. Maar ik heb gehoord dat er andere scholen zijn waar er wel cursussen overdag zijn (Diallo). Spijtig genoeg heb ik de eerste twee lessen gemist omdat ik niet goed geïnformeerd was. Toen ik me ingeschreven had, zeiden ze op het secretariaat dat de lessen na twee weken zouden beginnen. Maar het was na één week, dus ik heb de eerste lessen gemist. Ik had ook wel een brief meegekregen, maar ik heb vooral gelet op de woorden van die mevrouw [van het secretariaat] en niet op die brief. De brief was ook alleen in het Nederlands, het zou beter vertaald worden (Marjan). Andere cursisten zeggen niet expliciet dat ze slecht ingelicht zijn geweest tijdens de inschrijving, maar merken wel op dat de inschrijving heel snel ging. Igor en Mohammed zijn het er alvast over eens: Er was een soort wedstrijd want het aantal plaatsen was beperkt. Er waren geen plaatsen teveel, de aula was klein (Igor). Het was te druk, er waren veel mensen. De lessen waren bijna allemaal vol (Mohammed).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
87
7.4.2.2. De leerkracht en haar cursisten
Diallo en Marjan hebben hierboven aangegeven dat de onderwijsinstelling hen slecht ingelicht heeft (zie 7.4.2.1.) maar er zijn ook een aantal cursisten die vinden dat de leerkracht hen niet goed ingelicht heeft over de inhoud van de cursus: Mijn voornemen was om gewoon naar die lessen te gaan en te leren. We zijn niet geïnformeerd geweest over de inhoud van de lessen (Jerzy). Eigenlijk zijn we niet ingelicht geweest. De leerkracht heeft alleen gezegd dat we Nederlands gingen spreken en lezen (Krzystof). We kregen les per les uitleg, maar voor het begin van de lessen kregen we geen programma, geen visie. Ik denk dat het beter is om aan het begin van de lessen uit te leggen wat we gaan doen, uitleg te geven over het lespakket, over het lestempo … Zoiets dat zou beter zijn (Lao). Ze heeft ons een soort programma gegeven van de cursus: wanneer gaan we examens hebben enz.. Maar we hebben geen inhoudelijke informatie gekregen (Mohammed). Bij elke les wisten we wel waar het over ging, maar in het begin is er nooit uitleg gegeven over wat we gingen zien, wat het programma was of wat er van ons verwacht werd (Nadia).
7.4.3. De persoonlijke situatie In 7.2.1. stelden we vast dat er een aantal problemen i.v.m. de persoonlijke situatie ervoor zorgden dat cursisten voortijdig afhaken. In de interviews hadden de cursisten het in dit verband
vooral
over
gezondheidsproblemen,
problemen
in
verband
met
hun
verblijfsvergunning en problemen rond hun werk- en studeeractiviteiten.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
88
7.4.3.1. Gezondheid Een aantal geïnterviewde uitvallers hadden gezondheidsproblemen. Omwille van die problemen was het voor hen dan ook moeilijk om de cursus vol te houden: Ik had problemen met mijn gezondheid. Men wilde mij een operatie laten ondergaan. Men wilde in mijn hand snijden, want ik had een heel ernstig probleem met mijn gewrichten. Ik ben weggegaan toen men mij naar het ziekenhuis wou sturen. Maar ik volg nu wel een behandeling. Ik heb zelf besloten om een behandeling te volgen (Igor). Ik was zwanger en heel vaak moe. Ik leef hier ook alleen dus nu heb ik niemand om op mijn kinderen te passen [ze had al één dochter] (Diallo). Ik was heel ongerust en ik voelde me slecht. Mijn zoon was bij mijn moeder in Iran, maar mijn moeder was overleden. Dus er was niemand meer om voor hem te zorgen (Marjan).
7.4.3.2. Een niet-definitieve verblijfsvergunning: schrik en gebrek aan perspectief Het gebrek aan een definitieve verblijfsvergunning30 bemoeilijkt het volgen van de Nederlandse lessen. Sommige cursisten (m.n. de illegalen) hebben immers schrik om op straat te komen en kunnen daardoor de Nederlandse lessen niet volgen: Ik had problemen met de politie en ik moest naar Polen terug rijden. Mijn stempel [in mijn paspoort] was vervallen en ik mocht zes maanden niet meer in België zijn. Maar ik ben toch terug omdat ik hier een vriendin heb. Maar ik heb schrik dat ze mij zullen oppakken. Ik heb nu schrik om over straat te lopen. In de onderwijsinstelling kon ik ook niet meer volgen omdat ik te veel lessen gemist heb (Artur). Ik ben constant bang, als ik naar het werk ga of naar de school of ergens anders, dan kijk ik altijd rond. Als er een politiewagen is, dan ben ik bang dat ze gaan stoppen en naar mijn identiteitskaart zullen vragen. Als ik terugkom van mijn werk dan zie ik soms de politie met iemand spreken en dan ben ik verplicht van een blokje om te lopen. Ik zal immers ook niet met hen kunnen communiceren, dat zal het nog moeilijker maken om het hen uit te leggen (Abdallah).
30
Onder de categorie niet-definitieve verblijfsvergunning vallen alle cursisten die geen definitieve verblijfsvergunning hebben (cursisten met een verblijfsvergunning van 1 jaar, van vijf jaar, maar ook de illegalen).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
89
Anderen wijzen er dan weer op dat zij door het gebrek aan verblijfsvergunning geen perspectief hebben. Zij kunnen wel Nederlands leren maar wat als zij uitgewezen worden? Wat is dan het nut van een cursus Nederlands? Ik ben naar hier gekomen omdat ik bepaalde problemen had in Azerbeidjan. In vergelijking met de streek waarin ik woonde is België de hemel. Maar het is mogelijk dat ik naar een ander land zal moeten want ik heb nog geen verblijfsvergunning gekregen. Als ik die had gekregen dan had ik geweten waar ik zou verblijven. Als ik een verblijfsvergunning had gehad zou ik de cursus hebben afgemaakt, ook als ik problemen met mijn gezondheid zou hebben gehad. Het is allemaal een beetje hangende, de situatie waarin ik verkeer (Igor). Ik heb reeds asiel aangevraagd maar de procedure is nog niet gedaan. Ik heb een voorlopige verblijfsvergunning en dat stoort me enorm. Ik weet niet of ik hier mag blijven. Ik kan me niet concentreren. Ik weet niet of het Nederlands leren en een beroep leren me zal dienen. Maar ik doe het toch want ik heb geen keus want ik wil hier blijven dus moet ik de taal kennen. De kennis kunt ge altijd wel gebruiken. Maar het neemt veel tijd, de procedure neemt veel tijd, je moet naar de advocaat … Daarom heb ik het moeilijk om me te concentreren op de les (Diallo).
7.4.3.3. Werk In 7.2.1.3. wezen we erop dat er significant meer uitvallers voltijds werken. Ook een aantal van de geïnterviewde cursisten werkt voltijds. Vaak werken zij in het zwart en doen ze ongeschoolde arbeid. Pjotr, Jerzy, Krzystof, Rafat en Tomasz werken voltijds in de bouw. Abdallah en Lao hebben een voltijdse job in een restaurant. Nadia, Marcelo en Angela werken voltijds als poetsman of poetsvrouw. Buiten Mohammed die nog studeerde, waren de andere cursisten werkloos. Alle cursisten die werken zijn – op uitzondering van Pjotr - het erover eens dat het werk moeilijk te combineren is met de cursus Nederlands (zie ook 7.2.1.3.). Hoe komt dit? Eén mogelijke verklaring kunnen we alvast vinden in het hebben van een nietdefinitieve verblijfsvergunning. Een aantal cursisten die werken en die een niet-definitieve verblijfsvergunning hebben, wijzen erop dat zij veel plichten hebben maar weinig rechten31:
31
Zie ook 7.3.2. waar we een verband vaststelden tussen het verblijfsvergunning en de combinatie werk/ studie met de cursus Nederlands.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
90
Ik werk niet officieel dus ik kan niet tegen mijn baas zeggen dat ik om vijf uur wil thuis zijn. Ik wacht op de regularisatie, ik zou officieel willen werken, dan zou ik geen problemen hebben om naar school te gaan (Krzystof). Maar ik werk in het zwart, dus ik kan niet al mijn rechten opeisen. Je moet meer werken voor minder en je weet niet of het nog lang zal duren of niet. Ik kan ook niet buiten gaan wonen. Het salaris dat ik krijg zal niet genoeg zijn om een woonst buiten het restaurant te huren. Ik ken mensen die een verblijfsvergunning hadden en die naar de school gingen. Ze hebben een bepaalde regelmaat: school gaan, werk gaan, leren. Als je werk bepaald is, dan weet je hoe laat je naar school gaat, gaat werken … er zit een bepaalde regelmaat in jouw leven, maar bij mij is dat niet (Abdallah). Door hun specifieke situatie hebben deze cursisten dus vaak geen tijd om de cursus Nederlands te volgen. In 7.2.1.2. bleek dat het gebrek aan tijd een significante uitvalfactor was32. Tomasz, Lao, Jerzy, Mohammed, Marcelo, Rafat en Nadia wijzen er dan ook op dat het gebrek aan tijd er vaak voor zorgt dat zij de lessen niet kunnen volgen: Het was moeilijk omdat ik thuiskwam om kwart voor vijf, vijf uur. Dan had ik nog geen uur de tijd om vanalles klaar te maken van eten. Daarvoor was het geen probleem want toen woonden we bij mijn schoonmoeder. Maar toen ik met mijn man alleen ging wonen, kwam het huishouden op mij neer. En dan moest ik nog eens drie uur les volgen, tja …dan was het derde uur gewoon om te slapen (Nadia). Het enige probleem was een probleem van tijd. Ik moest naar Brussel gaan om er aanwezig te zijn voor de cursussen dus had ik niet veel tijd om ook nog ‘s avonds naar de Nederlandse les te gaan (Mohammed). Tenslotte halen Angela, Marcelo, Jerzy en Krzystof aan dat je na een hele dag werken ’s avonds vaak te moe bent om nog les te volgen33: Ik was ook te moe, het is eens gebeurd dat ik na een hele dag werken nog naar de les moest en toen ben ik in slaap gevallen (Marcelo). Ik was ook moe van het werk. Soms had ik tien tot twaalf uur gewerkt (Krzystof).
32 33
Zie ook 7.3.2. waar we een verband zagen tussen de werksituatie en het hebben van tijd en ruimte. Zie ook 7.3.2. waar we een verband vaststelden tussen het ’s avonds les volgen en het tempo van de les.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
91
7.4.4. De lessen 7.4.4.1. Het juiste tijdstip?
Uit de interviews blijkt dat het moment dat cursisten kiezen om les te volgen afhangt van de werksituatie. Het tijdstip van de les was een significante uitvalfactor (zie 7.2.2.3.)34. Cursisten als Jerzy, Marcelo, Tomasz, Alteman, Angela, Krzystof, Mohammed, Nadia en Pjotr werken of studeren overdag en volgen ’s avonds les. Lao en Abdallah werken echter in de namiddag en ’s avonds en volgden dus in de voormiddag les. Enerzijds is het tijdstip van les dus goed: al deze cursisten volgden les op het voor hen enig mogelijke moment. Of zoals Angela het zegt: Ik volgde ’s avonds les en dat was goed. Aangezien ik werk van acht tot vijf kan ik overdag niet naar de les komen, dus moet het ’s avonds. Anderzijds merken alle cursisten – buiten Pjotr – op dat de combinatie werk of studie met de cursus Nederlands zwaar is (zie 7.4.3.3.). De cursisten zitten dus tussen twee vuren. Jerzy vat het als volgt samen: In de week is het beter om ’s avonds les te hebben. Maar als het mogelijk is om lessen in het weekend te hebben dan zouden die beter vroeger zijn b.v. in de namiddag. Want tegen de avond is de mens altijd al een beetje slaperig. Maar dat betreft ons: diegenen die werkten. Want ik denk dat diegenen die niet werkten, het wel konden redden met die uren. Igor, Diallo, Marjan en Artur werken niet. Igor, Marjan en Artur volgden ’s avonds les en dat vormde voor hen geen probleem. Diallo volgde echter ook ’s avonds les en ondervond meer problemen: Ik volgde ’s avonds les en dat was niet goed, de kinderen zitten hier dan. Ik heb een probleem om opvang voor mijn kinderen te vinden. ik heb niemand om op de kinderen te letten. Mijn man is niet hier. Ik heb mijn baby ingeschreven in twee crèches. Maar er is nog geen plaats. Mijn ander kind is nog maar juist hier [in België]. Ze heeft schrik, ze slaapt niet goed. Ze is nog niet ingeschreven in de school. Ik kan haar niet alleen laten.
34
We zien hier wel een verband tussen de werksituatie en het tijdstip van de les, maar een echte verklaring waarom er meer cursisten ’s avonds uitvallen of waarom er zoveel uitvallers het tijdstip van de les niet goed vinden, geven de geïnterviewde cursisten niet.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
92
Het zijn dus niet alleen de cursisten die werken die problemen ondervinden met het tijdstip van de les.
7.4.4.2. Te weinig intensieve lessen
Jerzy, Rafat, Krzystof en Diallo volgden één keer per week les. Het één keer per week les volgen was een significante uitvalfactor (zie 7.2.2.1.)35. De vier zijn het volmondig eens: één keer per week is te weinig. Rafat verduidelijkt ook waarom het volgens hem te weinig is: Ik denk dat twee keer per week eigenlijk nog beter is. Ik denk dat het beter is om de taal te verwerven omdat je dan eigenlijk meer contacten hebt met de taal en hetgeen dat je leert kan zich meer vastzetten (Rafat).
7.4.4.3. Te snelle lessen Veel uitvallers wijzen erop dat de lessen te snel gaan. In 7.2.2.4. stelden we vast dat dit een significante uitvalfactor was. Jerzy ervaart de lessen als volgt: Ik weet niet of de leraar dat opgelegd kreeg dat we zoveel oefeningen moesten doorwerken of dat het van hem afzonderlijk afhing. Wij gingen door te veel onderwerpen en door te veel onderwerpen te behandelen, verdwaalde ik. Ik denk dat er meer oefeningen moesten zijn op één thema en dat we minder thema’s moesten behandelen.
35
In 7.2.2.5. bleek dat cursisten die 1 keer per week les volgen, in verhouding meer kans maken om uit te vallen. De geïnterviewde cursisten wijzen erop dat 1 keer per week les hebben te weinig is. In hun concrete gevallen lijken ze dus te suggereren dat er een factor demotivatie in het spel is. Misschien haken deze cursisten af omdat ze niet snel genoeg vorderingen maken? Eerder stelden we vast dat cursisten die 1 keer per week les volgen in verhouding veel meer teruggaan naar hun land van herkomst (zie 7.3.2.). Als we in het achterhoofd houden dat de geïnterviewde cursisten opmerken dat 1 keer per week les hebben weinig is, dan kunnen we misschien
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
93
Krzystof vindt ook dat men te snel gaat en ondervindt daardoor heel wat problemen met leesvaardigheid: Men ging een beetje te snel. Ik kan niet lezen in het Nederlands [wel in het Pools]. De letters worden op een andere manier gelezen b.v. de i plus j wordt ij gelezen en je maakt daardoor fouten. Tegen het einde van de cursus kwamen er puzzels met vragen van alle kanten. Je moest dan dingen samenbrengen en als je niet juist kon lezen wat er gevraagd werd, dan kon je die puzzel niet oplossen. Dan wist je het niet. We zouden meer moeten lezen, meer de letters moeten leren. We moeten leren schrijven. Als je leert schrijven, dan zou het lezen gemakkelijker gaan. Marcelo en Mohammed wijzen erop dat het tempo van de lessen zo snel was dat als men één les miste het zeer moeilijk was om terug aan te sluiten: Als we eens een les niet kwamen, dan hadden we heel veel problemen om te volgen, we waren de rode draad kwijt (Marcelo). We gingen te snel. Als je een les mist dan zitten ze de volgende keer al heel ver. Je moest het allemaal zelf inhalen (Mohammed).
7.4.4.4. Niet het gewenste Nederlands in de lessen Er waren in verhouding meer uitvallers dan blijvers die vonden dat ze niet het Nederlands hadden geleerd dat ze wilden leren en dat de cursus niet voldeed aan hun verwachtingen (zie 7.2.2.4.). Hoe komt het dat de uitvallers op deze punten ontevreden zijn? We zien dat bijna alle geïnterviewde uitvallers het erover eens zijn dat zij zeer graag willen leren spreken. Als er dus weinig aandacht wordt besteed aan spreekvaardigheid, dan spreekt het voor zich dat deze cursisten niet geleerd hebben wat ze wilden leren: Ik wilde grammaticaal juist leren spreken. Maar het te grote aantal cursisten maakte dat we ons vooral bezighielden met de basisprincipes van het schrijven. Er waren ook wel wat oefeningen op de uitspraak, maar dat was heel kort. Want als je met dertig in de klas zit, is het geen optie. Als dan iedereen één zin moet voorlezen dan trekt het op niks, dat werkt niet. (Pjotr).
veronderstellen dat de cursisten precies teruggaan naar hun herkomstland omdat zij ‘maar’ 1 keer per week les hebben. Zij zullen ‘maar’ één les missen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
94
Ik had ook graag beter leren spreken, maar dat kon niet omdat we met veel te veel waren. Volgens mij is het belangrijk om eerst goed te leren spreken. Maar we deden meestal luisteroefeningen of leesoefeningen. We hebben ook een beetje geschreven. Het was vooral de leerkracht die sprak (Marjan). Dit is al mijn tweede cursus. Ik heb dus al twee leerkrachten gehad. De tweede leerkracht was de beste: zij liet de mensen meer spreken. Hoe meer je deelneemt, hoe meer je leert. Luisteren alleen is niet voldoende, je moet praten om de uitspraak te verbeteren (Marcelo). Ik wilde eerst kunnen spreken en verstaan, later wilde ik kunnen schrijven. Maar ik leerde vooral lezen (Artur). We hebben vooral leren luisteren. Ik vond dat in zekere zin wel goed. Vroeger verstond ik niet veel van wat er tegen mij gezegd werd. Maar ik wou ook leren spreken … (Tomasz). Andere cursisten hebben heel specifieke behoeften en die zijn niet vervuld. Zo wou Tomasz vooral woordenschat leren in verband met werken op een bouw en Krzystof wou vooral leren lezen om zijn dochter te kunnen helpen met haar huiswerk: Ik heb een kennis die veel meer op zijn werk heeft geleerd, dan op zijn cursus. Je leert in de cursus wel hoe je bij de gemeente moet spreken maar welke woorden je op je werk moet gebruiken dat wordt niet gezegd. We leerden basisdingen zoals je voorstellen, je gedragen in bepaalde situaties. Dat was er allemaal wel bij, maar de rest moest je zelf leren. Er zouden wat meer thema’s uitgewerkt moeten zijn over beroepen. Er is gewoon aangehaald dat er zulke beroepen zijn, maar daar bleef het bij. Ik wil de namen van de werktuigen kennen. Ik wil bepaalde materialen kunnen benoemen. Wat ik geleerd heb om bij de slager of de bakker te zeggen dat heb ik niet nodig op mijn werk (Tomasz). Er was te weinig aandacht voor lezen. Mijn dochter gaat naar school en ik wil haar helpen. Soms wilde ik haar helpen en ik kon het niet (Krzystof). Tenslotte wijst Krzystof er nog op dat het Nederlands van de school erg verschilt van het Nederlands dat hij in Antwerpen hoort: Ik wist al veel van het luisteren. Ik ben hier al vijf jaar en ik begrijp heel veel. Op school is er een ander Nederlands dan hier in Antwerpen. Het wordt anders gesproken.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
95
Al deze cursisten zeggen eigenlijk hetzelfde: een cursus Nederlands is nuttig als je het geleerde kan gebruiken. Abdallah vat het als volgt samen: Er zijn veel dingen van de cursus die ik vergeten ben omdat ik dat niet in de praktijk kon gebruiken.
7.4.5. Groepssamenstelling In 7.2.3. vonden we geen significante verschillen tussen de uitvallers en de blijvers voor wat betreft de groepssamenstelling. De geïnterviewde uitvallers geven echter extra informatie over de groepssamenstelling. Zo wijzen zij erop dat er in hun groep inderdaad verschillen zijn voor wat betreft de godsdienst en de nationaliteit van de cursisten. Zij hebben geen probleem met die verschillen maar wijzen in verband met de verschillen in nationaliteit wel op een belangrijk gevolg. Dat er veel verschillende nationaliteiten zijn, betekent immers ook dat er veel verschillende talen zijn. Bijna alle geïnterviewde cursisten geven aan dat zij enkel contact hebben met cursisten die ook hun taal spreken. Een Rus heeft enkel contacten met cursisten die ook Russisch spreken, een Marokkaan met andere cursisten die Arabisch spreken enz36. Dat belet de meeste cursisten echter niet om zich goed te voelen in de groep. Met de cursisten uit hun eigen taalgroep hebben ze immers een goed contact. Dat was een gemengde groep, er waren Marokkanen en Polen en nog anderen. Ze spraken hun eigen taal en probeer dan maar te praten …. je kon het niet begrijpen wat ze zeiden. Tijdens de pauze zat iedereen bij mensen die dezelfde taal spraken. Er was niet zo’n goed contact tussen de cursisten, enkel tussen de Polen onderling (Krzystof). De meeste contacten had ik met de Polen. Met anderen, zoals Marokkanen, had ik een slecht contact en dat kwam door de taal. Ik voel me vooral goed bij de Polen. Als er Polen zijn dan is het beter. Dan ben je bij je eigen volk, heb je iemand om mee te spreken tijdens de onderbreking en kan je nieuwe kennissen maken. Maar ik weet niet of het voor Nederlands te leren goed is (Tomasz). Er was wel een communicatieprobleem. De lerares deed ons werken in groepjes en als een Turk in je groep zit, dan begrijp je hem niet. Als hij iets begrijpt en hij wil jou helpen om het te begrijpen dan kan hij het jou niet uitleggen. Als ik iets begrijp dan kan ik het nadien ook niet uitleggen aan de andere (Mohammed). 36
Dit heeft vanzelfsprekend ook te maken met het feit dat het hier om absolute beginners gaat. Bij cursisten die al in een hoger niveau zitten, zal het probleem zich veel minder stellen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
96
Ik voelde me wel goed in de groep maar we spraken niet veel. Want er waren er die Engels spraken, anderen spraken Frans. Er was dus geen gemeenschappelijke taal en dat was wel moeilijk. Ik had eigenlijk alleen maar contacten met de Polen (Artur). Met Marokkanen kon ik communiceren in het Arabisch, met de andere cursisten werd er gesproken in het kader van de lessen. Ik zei tegen hen woorden als: ‘goedendag’, ‘goedemorgen’ (Abdallah). Er waren Polen met wie ik Russisch kon spreken en er waren gasten uit Afghanistan die om een of andere reden ook Russisch spraken. De Cubaanse vrouw sprak enkel Spaans; ik had er geen contact mee. Ik probeerde met die vrouw wel te spreken maar het kwam niet tot een gesprek. Zij kende slecht Nederlands en ik in principe ook wel. Ik sprak ook Engels met wie Engels kon (Igor). We hadden onderling geen problemen. Behalve als we een conversatie hadden met twee cursisten. Als ik een dialoog had met een Poolse vrouw dan was het heel moeilijk, want we hadden geen gemeenschappelijke taal. Maar we deden allebei honderd procent ons best (Nadia). De meeste cursisten waren Russisch of Pools. We hadden niet zoveel contact met elkaar. Ik had alleen contact met een meneer die ook Perzisch sprak. Er was niet zoveel contact met de cursisten omwille van het taalprobleem en omdat er te veel cursisten waren (Marjan). Het was moeilijk voor mij. Ik was de enige Chinees. Normaal gezien is de taal tussen de cursisten Engels. Ik spreek geen Engels, dus was het heel moeilijk om me te integreren in de groep. Ik kon aan niemand uitleg vragen, de leerkracht verstaat mij ook niet. De problemen stapelden zich op en daarom ben ik gestopt (Lao). Een ander punt van de groepssamenstelling waar nogal wat kritiek op was (en dat niet bevraagd is in de enquêtes) was het verschil in taalvaardigheidsniveau. Pjotr zegt bijvoorbeeld: Mensen met een verschillend taalniveau moeten uit elkaar gezet worden. Diegenen die niks weten van Nederlands moeten in een lagere klas zitten. Er werd af en toe wel gelachen in onze groep. Er waren mensen die al wat Nederlands konden en mensen die nog geen Nederlands konden. Met deze mensen werd er wel wat gelachen ja. Er zat bij ons een meisje die daar niks van begreep. Ze keek gewoon bij mij en zei dat ze er niks van had begrepen. Dat meisje had helemaal geen basis van Nederlands. Het niveau was te hoog voor haar (Mohammed).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
97
Het was te moeilijk voor de mensen die de taal totaal niet kennen. Ik ken al veel woorden want ik ben hier al tien jaar en voor mij was het tempo in orde. Mijn vrouw kon niet zo goed volgen en is gestopt. Ik ben dan ook gestopt (Pjotr). Het is volgens mij een groot voordeel als je wat Nederlands kent. Ik heb al drie jaar samengewerkt met Belgen. Nu kon ik de cursus goed volgen, anders was het misschien een probleem geweest. Mijn vrouw kon maar een klein beetje Nederlands. Zij vond de cursus moeilijker. Voor mij was het goed. Ik kon alles wat ik geleerd had op mijn werk memoriseren (Rafat). Ik kende ook al wat Nederlands en dat heeft me toch wel wat geholpen. Er zaten ook mensen die nog helemaal geen Nederlands kenden. Ze hadden het zeker moeilijker, het was hun eerste contact met die taal. Je kon dat verschil wel opmerken (Tomasz). Sommige geïnterviewde uitvallers die nog maar weinig Nederlands konden, merkten ook op dat anderen in de les vaak al beter Nederlands konden. Ik verstond helemaal geen Nederlands. Het niveau was ook te hoog. Wie in de les zat kon beter Nederlands verstaan dan mij. Stel dat u een andere taal zou leren en u kent die taal helemaal niet. Dat is niet gemakkelijk! Ik had stress omdat ik weinig kon verstaan (Artur). Het ging inderdaad nogal snel en het was af en toe moeilijk om te volgen. Voor de mensen die al een basis hadden ging het beter, als er gepraat werd konden zij het volgen en ik niet (Diallo). In mijn visie is de les voor de mensen die al een beetje Nederlands kunnen. Ik kan totaal geen Nederlands. Ik heb geen kennis van grammatica, zelfs enkelvoud en meervoud dat kan ik niet verstaan (Lao). Er was wel een verschil tussen de cursisten. Er waren cursisten die als de leerkracht een vraag stelde, ten eerste de vraag begrepen en ook nog konden antwoorden. Maar ik en andere cursisten begrepen helemaal geen Nederlands. We begrepen de vraag dus niet en we konden al helemaal niet antwoorden. Ik heb aan de studenten eens gevraagd of zij het storend vonden dat wij niet konden volgen. Toen zeiden ze dat ze al eens een cursus hadden gevolgd en dat ze die toen niet hadden afgemaakt. Ze zeiden dat ze al wat Nederlands begrepen. Maar op den duur was het niet meer te doen. Er waren er bij die het begrepen, maar wij begrepen het meestal niet. Als wij dan om meer uitleg vroegen dan was het moeilijk voor die leerkracht om constant maar achter te blijven voor ons. En de neiging van de leerkracht was om verder te gaan. En tja, ook al begrepen we het niet we knikten wel (Nadia).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
98
Volgens sommige cursisten moet er bij de intake dan ook een soort ‘taaltoets’ worden afgenomen. De toets die op dit moment wordt afgenomen, de Covaar, wordt niet zo goed beoordeeld: We hebben ook een test afgelegd. Ik had die test vrij goed afgelegd met 79%. Zij die minder procent hadden gehaald kwamen in een andere klas terecht. Maar die test was dus niet zo goed, want ik kwam in een klas terecht waar het niveau te hoog was. Tja, het was heel moeilijk (Artur). Er zou een examen moeten zijn dat de taal test. Als ze een indeling in klassen maken volgens dit principe dan zouden er waarschijnlijk minder mensen afhaken. Want als ik niks versta in de loop van drie vier maanden en mij in een klas zou bevinden bij mensen die al meer begrijpen dan zou ik afhaken (Pjotr).
7.4.6. Het lesgeven In 7.2.2.4. bleek dat de uitvallers significant minder tevreden waren over het lesgeven dan de blijvers. In de interviews hebben we daar ook een aantal redenen voor gevonden. Zo moet een leerkracht tijdens het lesgeven aandacht besteden aan de begeleiding van haar cursisten. Pjotr en Marjan merken echter ook op dat de leerkracht vaak in een lastig parket zit: Ik geef de leerkracht een score van 7 op 10. Er was een te groot aantal cursisten en het contact met de leraar zou dus beter zijn indien het niet zo was. We moesten elkaar ook helpen maar dat is de taak van de leerkracht. Maar die had geen tijd hiervoor want de groep was te groot (Pjotr). Er moeten in het eerste jaar veel minder cursisten zijn om de leerkrachten de kans te geven met iedere cursist bezig te zijn. Vooral voor cursisten die nog maar pas hier zijn en nog maar pas ingeschreven zijn vind ik dat er opgelet moet worden. Tja, wij verwachtten dat de leerkracht veel bij ons kon werken. Maar er waren veel cursisten in de klas. Dus de leerkracht had eigenlijk niet zoveel tijd om iedereen uitleg te geven. Het is een beetje aan de school zelf: de hoeveelheid cursisten moet een beetje beperkt worden voor een leerkracht. Maar de leerkracht moet ook geduld hebben om veel met de cursisten te kunnen werken. (Marjan).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
99
Ze [de leerkracht in de tweede cursus die Lao volgde] stelde ook direct de vragen aan één persoon. Als de leerkracht begreep dat je het verstond dan ging ze verder, anders niet. Ze maakte het iedereen gemakkelijk om te verstaan. De eerste leerkracht was eigenlijk veel minder bekwaam. Zij gaf gewoon de les. Ze had gewoon een lesplan en dat moest er allemaal behandeld zijn. Ze keek er niet naar of de leerlingen konden volgen of niet (Lao). Een ander kenmerk van een goede leerkracht is iets duidelijk kunnen uitleggen: Mijn persoonlijke indruk is dat de tweede leerkracht beter was dan de eerste. Ze kon goed uitleggen. Ze legde wel in het Nederlands uit, maar ik kon het combineren met de gebarentaal. Tijdens de les had ik via haar ogen contact of via haar gezicht, zo kon ik volgen. Maar die eerste leerkracht bleef gewoon vertellen en ik snapte niks (Lao). De ene keer deed hij [de leerkracht] zo zijn best dat hij zelfs Franse woorden gebruikte in de les. Als hij dan het woord ‘moeilijk’ gebruikte dan zei hij ‘c’est difficile’. Maar soms… hij deed misschien wel zijn best maar we begrepen het nog niet. Het kan zijn dat hij alles gedaan heeft om een bepaalde zin of woord verstaanbaar te maken. Maar het bleef het ons soms onduidelijk wat een bepaalde zin betekent of wat een bepaald woord wil zeggen. En dat was een probleem. Sommige studenten zaten hier, maar na de les hadden ze het toch niet begrepen en dus bleven ze weg (Nadia).
7.4.7. De eindbalans: weinig vorderingen gemaakt Een samenspel van alle voorgaande factoren heeft ervoor gezorgd dat de geïnterviewde cursisten voortijdig afgehaakt zijn. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de eindbalans voor de uitvallers niet zo positief is. Ze vinden dat ze weinig vorderingen gemaakt hebben (zie ook 7.2.2.4. waar we vaststelden dat dit een significante uitvalfactor was): Op drie maanden heb ik niet kunnen leren wat ik wilde leren. Als ik nu een jaar had afgemaakt dan had ik kunnen zeggen of ik iets geleerd had of niet (Pjotr). Ik heb niet veel geleerd omdat ik de les niet heb kunnen afmaken. Ik heb alleen maar de eerste lessen gevolgd (Abdallah). Neen, ik heb niet genoeg geleerd. Maar ik ben niet lang gegaan, slechts een paar maanden (Krzystof).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
100
Ik heb een beetje geleerd, maar ik heb de cursus dan ook moeten onderbreken. Er zijn enkele woorden die je niet van de eerste keer kunt onthouden. Daarvoor zou ik regelmatiger naar de lessen moeten kunnen gaan (Artur).
7.4.8. Weinig gebruik van het Nederlands Omdat de uitvallers vinden dat ze weinig vorderingen gemaakt hebben, gebruiken zij het Nederlands ook maar weinig: Voorlopig gebruik ik het Nederlands nergens. In de winkel spreek ik een klein beetje Nederlands, maar meestal spreek ik Engels. In alle Marokkaanse winkels spreek ik Frans. Maar ik ga nu mijn hand laten genezen en dan ga ik in het zwart werken en dan zal ik spreken met gasten die ook Nederlands kunnen. Ik ga het Nederlands pas echt goed leren als ik het ook kan gebruiken (Igor). Ik gebruik het Frans. Ik ken nog niet veel Nederlands en mijn Frans is beter dan mijn Nederlands. Hier spreek ik meestal met Nederlandstaligen, met hen probeer ik wel Nederlands te spreken en als het niet gaat dan proberen we Engels of Frans (Mohammed). Ik probeer Nederlands te spreken, maar ik kan niet zoveel. Ik kan in de winkel en in de post wel dingen zeggen als: ‘hoeveel kost het’, ‘goedemorgen mevrouw’. Maar als ze horen dat ik geen Nederlands spreken, vragen ze vaak welke taal ik spreek en dan gaan we verder in het Frans. Ik zie dat de mensen meer aandacht geven als ik Nederlands spreek. Als ik Frans spreek, begrijpen ze het vaak wel maar ze willen niet antwoorden (Diallo). Ik gebruik het niet. Omdat ik schrik heb dat ik iets verkeerd ga zeggen, dat ze me gaan uitlachen, dat ik een woord verkeerd uitspreek. Maar de grootste reden is dat ik een heel goede basis heb van Frans. Ik zeg: ‘O.K. daar ben ik zeker van’. Ik steun altijd daarop en ik val er altijd op terug (Nadia). Vaak wijzen de cursisten erop dat je in veel situaties wel je plan kunt trekken zonder het Nederlands te gebruiken: Ik kan wel kleine dingen zeggen zoals de aantallen en ‘dank u’. Maar in supermarkt is alles duidelijk, je moet gewoon iets pakken (Abdallah).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
101
Ik spreek geen Nederlands. In de winkel neem ik gewoon wat ik nodig heb. Als de prijs er niet opstaat kan ik wel vragen wat het kost, maar als er iets niet in de winkel staat kan ik niet vragen waar het staat (Angela). Ik kan niet alles zeggen in de winkel, maar het lukt wel. En bij de post of bij de bank geef je gewoon je overschrijving af. Je moet zoveel niet praten (Artur).
7.4.9. Het vermijden van uitval: opsporen en op zoek naar oplossingen 7.4.9.1. Opsporen van uitval
Hoe kunnen we uitval opsporen? In 7.2.2.2. stelden we vast dat er een significant verschil is tussen uitvallers en blijvers voor wat betreft de intentie om de cursus af te maken. Uitvallers twijfelden er in verhouding tot de blijvers vanaf het begin veel meer aan of zij de cursus wel konden afmaken. Ook sommige geïnterviewde cursisten halen aan dat zij al vanaf het begin van de cursus eraan twijfelden of ze wel het einde zouden halen: Ik voelde dat ik de kracht niet had om door te zetten. Het Engels stoorde ook een beetje bij het leren van het Nederlands. Soms zei ik de namen van de getallen dan in het Engels (Jerzy). Ik twijfelde door het lezen. (Krzystof). Ik had ooit wel eens een eerste les Nederlands begonnen en ik ben er dan twee maanden later mee gestopt. Ook door het werk, ik had geld nodig. Ik wist al snel dat ik moest gaan werken (Tomasz). Omdat ik wist dat Nederlands een moeilijke taal is om te verstaan. Ik zei dat ik het waarschijnlijk niet zou halen omdat ik me niet wou overschatten. Ik wist trouwens ook dat veel cursisten die voorheen naar de les waren gegaan niet gebleven waren. Ik had ook geen contacten met Nederlandstaligen. Als ik die wel had, dan zou het gemakkelijker gegaan zijn. Ik kon alleen Nederlands spreken in de les en dan heb ik nog een vriendin nog, maar die heeft ook kinderen en heeft dus niet altijd tijd (Artur). Verder stelden we in 7.2.3.2. ook een significant verschil vast tussen uitvallers en blijvers voor wat betreft het soms afwezig zijn. Uitvallers zijn in verhouding meer afwezig dan blijvers. Ook sommige geïnterviewde cursisten waren wel eens afwezig:
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
102
Ik was soms niet daar; dat kwam door het werk (Angela). Niet altijd, mijn kind was een beetje ziek. Als je kind ziek is, dan is het beter dat je er bij blijft. Ik had ook een paar problemen met appartement. Ik had immers tijdens een korte periode geen werk, dus er was een periode dat ik dan heel hard moest werken om het huis te bekostigen. Ik wou dus ook meer werken ‘s avonds en dus had ik minder tijd (Rafat). Neen, niet altijd. Dat kwam door het werk (Krzystof).
Ook in 7.2.3.2. werd een significant verband tussen uitvallers en blijvers vastgesteld voor wat betreft het zien afhaken van vrienden. Over dit punt zeggen de geïnterviewde uitvallers: Ja, er zijn er veel gestopt. Er waren waarschijnlijk een paar praktische problemen, misschien waren er sommigen naar een andere stad verhuisd of iets dergelijks, of misschien waren er sommigen die een verbod hadden gekregen om in België te blijven (Igor). Er waren veel Polen, maar die begonnen ook af te haken Ik denk dat er ongeveer vijftien mensen van de zesentwintig mensen hebben afgehaakt. Ik weet niet waarom (Jerzy). In het begin, bij de aanvang waren we in de groep met ongeveer veertig man en daar zijn er vijftien van over gebleven, tegen december waren we nog met vijftien. Ik weet niet waarom ze gestopt zijn (Tomasz). Ja, na anderhalve maand zijn er veel mensen afgehaakt. Er zijn veel mensen die verplicht worden door de O.C.M.W. om les te volgen. Maar als ze het attest van inschrijving hebben, stoppen ze. Voor sommigen is het echt te moeilijk (Mohammed). In het begin was de groep wel groot (een twintigtal), en dan is de ramadan er tussen gekomen en na de ramadan waren we nog maar met zeven. Ze kwamen gewoon niet terug na de Ramadan. De meeste die gestopt zijn, dat komt omdat het niet goed klikte tussen de leerkracht en de studenten (Nadia). Het blijkt dat uitval wel op te sporen is. Er kan om te beginnen al gepeild worden naar de intentie van de cursist en er kan aandacht worden besteed aan de afwezigheden.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
103
7.4.9.2. Welke oplossingen stellen de cursisten zelf voor? Sommige cursisten zien zelf een oplossing voor hun probleem. Zo zijn er een aantal die erop wijzen dat eerst de problemen in hun persoonlijke situatie moeten opgelost worden voordat zij een cursus Nederlands kunnen afmaken. Zolang er geen verandering optreedt in hun persoonlijke situatie zullen de volgende cursisten niet in staat zijn om een cursus Nederlands te voltooien: Het blijft problematisch. Ik moet tien a twaalf uur per dag werken. Ik wacht op de regularisatie. Als ik officiële papieren heb, dan zou ik geen problemen hebben om naar de school te gaan (Krzystof). Ik probeer een andere job te zoeken. Als ik een andere job kan vinden, dan zal het gemakkelijker zijn. Ik wou wel teruggaan naar de les, maar ik was vermoeid en ik had schrik van de politie (Abdallah). Voor het moment heb ik geen oplossing. Mijn OCMW is in Wallonie en ze willen dat ik daar ga wonen. Maar ik wil niet naar daar gaan. Voor het moment is het niet verplicht om te wonen waar je de OCMW - steun krijgt. Ik heb nu hoop met PINA, ze doen wat aan de vorming en daarna verwijzen ze naar de VDAB. Ik denk dat die vorming en het leren van een beroep de oplossing is. Dan heb ik ook geen OCMW meer nodig. PINA gaat een school zoeken voor mijn kind hier in de buurt en mijn baby gaat naar de crèche en dan kan ik terug naar de school gaan (Diallo). Dat zal van die verblijfsvergunning afhangen. Als je in een situatie zit waarin de dingen hangende zijn, dan volg je geen les (Igor). Ik moet mijn papieren in orde krijgen. Als dat gelukt is, kan ik naar de les. Ik heb nu immers een verbod van zes maanden om in België te zijn. Dat verbod is bijna voorbij en ik zal vanaf het begin proberen naar de les te gaan. Daarna zal ik om de drie maanden terug naar Polen moeten gaan (Lata)37. Ik weet het niet. Ik moet echt werken anders heb ik geen geld. Maar werk en cursus: dat gaat niet (Rafat). Ik heb daar nog niet aan zitten denken, maar ik denk dat ik het nog eens ga proberen en dat ik het dan wel ga afmaken. Ik zal minder werken, ik zal tot vijf uur werken en dan zal ik naar school gaan (Tomasz).
37
Polen kunnen een toeristenvisum aanvragen voor b.v. België. Dit visum moet om de drie maanden verlengd worden.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
104
Sommige cursisten willen graag wat veranderen aan de lessen zelf. Enerzijds aan de organisatie van de lessen, anderzijds aan de kwaliteit van de lessen. Marcelo, Nadia en Jerzy willen alvast sleutelen aan de organisatie van de lessen: Het zou goed zijn als er lessen zijn op zaterdag. Je zou dan één dag in de week les kunnen volgen en dan ook nog zaterdagvoormiddag (Marcelo). Die ene dag per week, die zaterdag dat zou ideaal zijn. Want leren ‘s morgens is veel beter dan ‘s avonds. Maar dat is natuurlijk niet genoeg dus dat zou nog kunnen gecombineerd worden met een dag in de week (Nadia). Dan zouden we in september naar een andere school willen gaan. Er is een vriend van mij en die gaat naar een school in een zijstraat van de Meir. Hij gaat daar twee keer per week naar toe, de lessen zijn een beetje korter en je moet daar voor betalen maar dat is niet zoveel geld (Jerzy). Marcelo, Pjotr en Lao hebben voorstellen ter verbetering van de kwaliteit van de lessen: Ik stel een vermindering van het aantal personen in de klas voor. Ook wil ik meer oefenbladen met dialogen (vraag en antwoord). En voor de groep: mensen die reeds een beetje Nederlands kunnen en mensen die helemaal geen Nederlands kunnen, mogen niet in dezelfde groep. Oudere mensen moeten ook in een aparte klas (Pjotr). Deze keer ben ik van plan om de les af te maken als de cursisten in hetzelfde niveau worden verdeeld als mij of iets lager dan mij. Ofwel een iets gemakkelijker lespakket. Dan zal ik de les afmaken. Achteraf zal ik verder gaan met les volgen (Lao). Het zou goed zijn dat het laatste half uur alles herhaald wordt wat in de les gezien is. De volgende les moet er ook herhaald worden wat er tijdens de vorige les is gezien (Marcelo).
7.4.9.3. Reactie van de cursisten op voorgestelde oplossingen Tijdens de interviews werden er door de onderzoeker ook een aantal voorstellen gedaan om de uitval te verminderen. Aan de geïnterviewden werd gevraagd of de voorgestelde oplossingen iets zouden veranderen. Ten eerste werd er gevraagd of de cursisten de cursus zouden afgemaakt hebben als er een persoonlijke begeleider was geweest die hen hielp met
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
105
het oplossen van persoonlijke problemen, waar ze informatie konden vragen over de cursus, waar ze moeilijkheden in verband met de cursus konden melden … Bijna alle cursisten geven aan dat dit een zeer goed initiatief is: Ja, dan zou ik de cursus wel hebben kunnen afmaken (Rafat). Dat zou enorm helpen. Het is niet persé nodig dat die persoon Pools spreekt. Ik versta het (Krzystof) Het is zeer belangrijk, dan kan ik zeggen dat de cursus te snel gaat. Die persoon zou toch wel wat Spaans moeten spreken (Marcelo). Ja, dat is een goede oplossing want het is altijd wel tof om bij iemand te gaan die uw taal spreekt. De taal is en blijft de grote drempel. En als je bij iemand die ook je taal spreekt terecht kunt met je vragen, je problemen, je bezorgheden dan is die stap veel kleiner en dan doe je dat ook. Je kan je uitdrukken in je eigen taal, je moet het niet met handen en voeten uitleggen (Nadia). Dat hoeft niet persé een persoonlijke begeleider te zijn, maar een begeleider per groep cursisten. Misschien volgens taal: een begeleider die Arabisch spreekt voor mensen die Arabisch spreken en een Turk voor mensen die Turks spreken. Het zou goed zijn als je bij hem terecht kunt voor begeleiding of informatie (Mohammed).
Pjotr vindt dat zo’n persoonlijke begeleider niet nodig is. In zijn school is er immers een Open Leercentrum38 en daar kan je altijd terecht als je problemen hebt in verband met de cursus: Eigenlijk is dat [persoonlijke begeleider] niet zo nodig. Er is een extra ruimte. Je moet gewoon een afspraak maken en zeggen hoe laat je komt en dan kan je één of twee uur extra leren. Dit is een goed systeem. Ten tweede werd er gevraagd of de school de cursisten moet contacteren bij afwezigheid39 en binnen de school moet proberen naar een oplossing te zoeken. Over dit voorstel zijn de meningen meer verdeeld. Eén groep cursisten is overtuigd van het nut: Dat zou goed zijn, nu contacteerde de school mij niet (Rafat). 38
In het Open Leercentrum van de school staan twee leerkrachten ter beschikking die cursisten ondersteunen die moeilijkheden ondervinden bij de cursus Nederlands. 39 In 5.2.3.2. stelden we vast dat bijna 70 % van de cursisten meldde dat zij niet gecontacteerd werden door de school bij afwezigheid. Er was hier geen significant verschil tussen uitvallers en blijvers. We kunnen dus besluiten dat de school meestal haar afwezige cursisten niet contacteert.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
106
Het is zeer belangrijk. De school contacteerde mij niet (Marcelo). Het zou goed zijn als de school me contacteerde en die voorstellen deed (Mohammed). Ik zou in de les willen blijven, het zou goed zijn als de school mij vertelt dat er andere klassen zijn met een ander niveau en dat ik daar dan kan blijven (Artur). Er zijn echter ook cursisten die zeggen dat het weinig verschil zal maken als de school hen contacteert bij afwezigheid: Ik heb vaak een andere job gewild, een job met een bepaalde regelmaat in zodat je meer les kunt volgen. Maar zo’n job kun je niet vinden in het zwart, ik werk soms ‘s nachts, soms overdag…. Ik kan niet meer doen dan de les volgen zoals ik gedaan heb (Abdallah). Dat verandert niets, ik heb nog altijd problemen met de kinderen. Zolang de kinderen niet naar de school en naar de crèche gaan, blijf ik problemen hebben (Diallo). Soms wordt er ook op gewezen dat cursisten niet verplicht zijn om les te volgen en dat de onderwijsinstelling de afwezigheden dus ook niet moet natrekken: Ik zie eigenlijk geen behoefte aan een manier waarop de school contact zou opnemen met de cursisten. Als iemand afhaakt, dan haakt hij af. Hij is niet verplicht om naar die lessen te gaan. Dan heeft hij zijn redenen, misschien kijkt hij liever T.V. dan naar school te gaan (Tomasz). Ten derde vroegen we of het toekennen van een diploma iets zou veranderen. De geïnterviewde cursisten weten echter niet zeker of een diploma ervoor zou kunnen zorgen dat meer cursisten de cursus afmaken. Sommigen zijn er alvast van overtuigd: Ik denk dat het veel zou helpen als ik een papier zou hebben dat bevestigt dat ik lessen heb gevolgd (Rafat). Dan maken meer mensen de cursus af. Maar ze moeten dan wel op een test slagen. Het behalen van een attest zou een motivatie zijn om verder te doen (Marcelo). Het is zeer belangrijk. Ik zou dan naar een hogere cursus gaan. Het is motiverend, het toont aan dat u vooruitgang heeft gemaakt (Krzystof). Als ik hier zou blijven en als het een betekenis zou hebben, dan is het belangrijk. Volgens mij maken dan ook meer cursisten de les af (Artur).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
107
Dat zal een motivering zijn, dat is beter dan gewoon school volgen zomaar (Mohammed). Dat zou het beste zijn. Een diploma zou goed zijn. Ik heb papieren ingediend om mijn verblijf te regulariseren, een diploma zou dus een goede zaak zijn. Meer mensen zouden dan cursus afmaken (Pjotr). Anderen denken dan weer dat het behalen van een diploma helemaal niets zou veranderen: Het diploma maakt niet veel uit, als ik de mogelijkheid heb om de lessen te volgen dan doe ik het. Ook al krijg ik een diploma, ik kan de situatie niet veranderen (Diallo). Ja, ik kan niet aan een attest of diploma denken als ik aan woonst, eten, moet denken. Iedereen zou zoiets willen, maar… (Abdallah). Het hangt niet van een diploma af. Het komt er meer op aan om de taal te kennen. Een diploma is een stuk papier (Tomasz). Neen, een diploma zou niet betekenen dat ik de cursus zou afmaken. Het is gewoon zo dat je Nederlands moet kennen. Dan gaan de mensen zich anders gedragen. Als je Frans spreekt of Engels, dat is niet zo goed hier. Als je Nederlands spreekt, dan zit je in een heel ander contact (Igor). Neen, een diploma dat speelt geen rol. Ik leer voor mezelf en ik leer niet voor een diploma. Ik wil het gewoon, ik wil Nederlands kennen. Dan zou de tolk niet nodig zijn, dan zou ik rechtstreeks met u kunnen praten (Jerzy).
Over de vierde voorgestelde oplossing zijn de cursisten het wel eens: het gratis maken van de lessen zal niets veranderen. De cursisten vinden dat ze al heel weinig betaald hebben: We hebben 28 euro betaald. Ik denk niet dat het probleem het financiële is want anders waren er ook niet zoveel cursisten die zich inschreven en die op dat moment ook het inschrijvingsgeld betalen. Ik denk niet dat betalen het grote probleem is want de dag van de inschrijvingen was dat hier boemvol (Nadia). We hebben 15 euro betaald. Mensen zullen niet meer de cursus afmaken als de lessen gratis zullen worden want vijftien euro is niet veel voor een cursus van 6 maanden (Marcelo).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
108
Ik heb 30 euro betaald toen. Gratis zal niet veel uitmaken want dertig euro om een half jaar les te volgen is niet veel geld. Het is het waard om geld te geven. Als je in Polen een andere taal wil leren, dan zal je veel meer geld moeten betalen (Artur). Dat heeft niks te maken met gratis of niet. Momenteel betalen we heel weinig inschrijvingsgeld. Wij, de cursisten, denken dat het heel weinig geld is. Een gratis cursus heeft niks te maken met de motivatie (Lao). Over het vijfde voorstel zijn de meningen weer verdeeld. Sommige cursisten denken dat door het organiseren van uitstapjes en schoolfeestjes meer cursisten de cursus afmaken. Anderen denken het tegenovergestelde: Ik denk dat dat beter zou zijn, dat zou een bijkomende motivatie geven om het land te leren kennen. Dan zou ik ook de andere cursisten beter leren kennen (Rafat) Dat zal motiveren, mensen gaan misschien gemotiveerd naar school komen. Nu wordt het een soort routine: je komt naar school, je zit op dezelfde plaats, je doet dezelfde dingen (Mohammed). Er zouden zeker meer mensen de cursus afmaken. Wij komen twee keer per week voor twee of drie uur. Dat is alle contact dat we hebben met de mensen uit die klas. Er zijn dus geen heel hechte contacten (Pjotr). Dat is heel goed. Ik zou het ook goed vinden als er een zitting of zoiets georganiseerd wordt waarin de leerkracht kleine verhaaltjes voorleest. Dat is wel begrijpelijk en dat zou cursisten stimuleren om boeken te lezen. Daarmee kan je veel bijleren, met kleine verhaaltjes en begrijpelijke taal (Marjan). Anderen denken dat schoolfeestjes en uitstapjes niet veel gaan opleveren: Dat heeft geen betekenis. Je kunt zelf ook een uitstap doen (Tomasz). Neen, ik denk dat het niet veel zou veranderen. Wij hebben dat gedaan voor de kerstvakantie en sindsdien hebben we elkaar niet meer gezien tot voor de examens (Nadia). Dat maakt me niet uit. Het probleem is de communicatie. Als iedereen Engels spreekt en ik niet en we doen een uitstap dan kan ik ook niet volgen (Lao). Als je echt een taal wilt leren, dan heb je geen activiteiten nodig, je zal het hoe dan ook leren (Igor).
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
109
7.4.10. Besluit In het voorgaande hebben we de uitvallers zelf aan het woord gelaten. De gesprekken met hun leverden een beter inzicht op in een aantal significante uitvalfactoren. De uitvallers verduidelijkten b.v. wat ze verstonden onder slecht ingelicht zijn. Zowel de school als de leerkracht kunnen volgens hen zorgen voor betere inlichtingen. Verder gingen ze in op de moeilijkheden rond gezondheidsproblemen en rond het hebben van een niet-definitieve verblijfsvergunning. Een niet-definitieve verblijfsvergunning leidt volgens hen tot schrik en gebrek aan perspectief. Precies die niet-definitieve verblijfsvergunning werd ook aangehaald als een factor die de combinatie werk of studie met een cursus Nederlands bemoeilijkte. Een andere factor die de combinatie bemoeilijkte was het moe zijn na een hele dag gewerkt te hebben. Verder lichtten de cursisten heel wat problemen rond de lessen toe. Rond het tijdstip van de les merkten ze b.v. op ze tussen twee vuren zaten. Enerzijds volgden zij les op het voor hen enige mogelijke moment, anderzijds was de combinatie met werk zwaar. De uitvallers hadden verder ook opmerkingen rond de lessen die te weinig intensief en te snel waren. Ook merkten ze op dat ze in de lessen niet het Nederlands leerden dat ze wilden leren. Zo wilde b.v. een deel van de cursisten leren spreken, een andere deel van de cursisten had de specifieke behoefte om Nederlands te leren voor b.v. het werk. De behoeftes van beide groepen werden echter niet vervuld. Rond de groepssamenstelling merkten de geïnterviewde cursisten op dat zij geen problemen hadden met de verschillen in nationaliteit, maar dat die verschil wel leidden tot een beperkt taalcontact. Ook merkten zij op dat de grote verschillen in taalvaardigheidsniveau niet positief waren. Rond het lesgeven merkten de geïnterviewden verder op dat een leerkracht aandacht moet besteden aan de begeleiding van de cursisten en iets duidelijk moet kunnen uitleggen. De eindbalans is alleszins voor alle uitvallers hetzelfde: zij vinden dat ze weinig vorderingen gemaakt hebben en ze gebruiken het Nederlands bijgevolg amper. Positief was wel om vast te stellen dat uitval ook op te sporen is a.d.h.v. intenties en afwezigheden en dat de uitvallers zelf ook een aantal oplossingen formuleren. Sommige uitvallers wijzen er b.v. op dat als de problemen in hun persoonlijke situatie opgelost zijn, dat ze dan terug les kunnen volgen. Andere wijzen erop dat er iets moet veranderen aan de lessen zelf. Over de oplossingen die de onderzoeker formuleerde zijn de meningen verdeeld. Het toekennen van een persoonlijke begeleider vindt wel bijna iedereen positief, het gratis maken van de lessen vindt ook iedereen overbodig. Maar over het feit of de school de afwezige cursisten moet contacteren, diploma’s moet toekennen en schoolfeestjes en uitstapjes moet organiseren, zijn de meningen meer verdeeld. Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
110
8. Algemene samenvatting De verschillende NT2-aanbodverstrekkers in Antwerpen stelden in de basiscursussen Nederlands allemaal hetzelfde vast: er was een grote uitval van cursisten. Maar hoe groot was de uitval precies en meer nog: waarom haakten deze cursisten voortijdig af? Komt dit door persoonsgebonden kenmerken? Spelen kenmerken van de cursus een rol? En hoe zit het met kenmerken van de onderwijsinstelling: spelen die een rol in het uitvalproces? Het beantwoorden van deze vragen specifiek voor de Antwerpse context was de doelstelling van dit onderzoek. Via een ad-random steekproef selecteerden we 537 cursisten om deel te nemen aan het onderzoek. Een voldoende grote en een ad-random steekproef garandeert een goede afspiegeling van de totale populatie en maakt dat we op basis van de steekproef uitspraken mogen doen over de hele populatie. Het onderzoek werd uitgevoerd in drie rondes. In de eerste ronde vulden de geselecteerde cursisten al twee weken na de start van de cursus een enquête in. Deze enquête verzamelde een aantal persoonlijke gegevens, gegevens over de cursus en de onderwijsinstelling. Het interessante aan deze enquête was dat potentiële uitvallers bevraagd werden nog voor ze uitgevallen waren. Na het invullen van de eerste enquête werden alle geselecteerde cursisten opgevolgd. Als een cursist uitviel, dan kreeg hij een tweede enquête toegestuurd met de post. Cursisten die de cursus wel afmaakten, vulden de tweede enquête op het einde van hun cursus in de school in. Deze tweede enquête was vooral bedoeld om dieper in te gaan op een aantal aspecten van de cursus en – specifiek voor de uitvallers – op de uitvalproblematiek. Alle gegevens werden vervolgens ingevoerd in SPSS om er statistische analyses mee te doen. Bij het uitvoeren van de analyses werd steeds de volgende vraag gesteld: verschillen de antwoorden van de blijvers van die van de uitvallers? We stelden 24 verschillen vast tussen uitvallers en blijvers. Vervolgens zochten we naar relaties tussen de factoren. Enerzijds voerden we diepergaande statische analyses uit. Aangezien er hier over steeds minder personen uitspraken gedaan worden, schuiven we de resultaten met minder zekerheid naar voren dan de eerste analyses. Anderzijds zochten we ook in de interviews van de derde ronde naar verklaringen en verdiepingen van de vastgestelde statistische verbanden. De resultaten van de interviews in de derde ronde mogen echter niet veralgemeend worden, aangezien we hier slechts een beperkt aantal uitvallers geïnterviewd hebben.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
111
Na het uitvoeren van het onderzoek stelden we vast dat er in de basiscursus Nederlands aan de betrokken Antwerpse onderwijsinstellingen van september 2002 tot januari 2003 een uitval was van 27.1 %. Eén derde van de cursisten maakt de basiscursus dus niet af. Vervolgens onderzochten we waarom deze cursisten afhaakten voor zij het basisniveau bereikt hadden. De uitvalredenen bleken zich op drie vlakken te situeren. Er waren problemen in de persoonlijke situatie, in verband met de cursus en in verband met de onderwijsinstelling. Ten eerste zagen we in verband met de persoonlijke situatie dat mannen meer kans maken om uit te vallen dan vrouwen. Een verklaring werd daar vooralsnog niet voor gevonden. Ook stelden we vast dat cursisten die kampen met gezondheidsproblemen en cursisten die tijdens de cursus teruggaan naar hun land van herkomst meer kans maken om uit te vallen. Verder zagen we dat cursisten die een niet-definitieve verblijfsvergunning hebben in verhouding meer uitvallen dan cursisten die een definitieve verblijfsvergunning hebben. In de interviews merkten de uitvallers hierover op dat een niet-definitieve verblijfsvergunning ervoor kan zorgen dat men schrik heeft om zich op straat te vertonen, om naar de onderwijsinstelling te gaan. Een niet-definitieve verblijfsvergunning leidt volgens hen ook tot een gebrek aan perspectief. Waarom Nederlands leren als men toch niet zeker is dat men in België kan blijven? Verder zorgt een niet-definitieve verblijfsvergunning er ook voor dat je weinig rechten hebt. Als je niet officieel werkt, durf je vaak niet aan je baas vragen om op tijd terug te zijn zodat je nog naar de les kan gaan. Precies dit laatste verband werd trouwens ook statistisch vastgesteld. Het bleek dat cursisten die een niet-definitieve verblijfsvergunning hebben in verhouding de combinatie werk/studie met de cursus Nederlands veel moeilijker vinden dan cursisten die wel een definitieve verblijfvergunning hebben. Rond de werk- en studeeractiviteiten stelden we ook een aantal significante verschillen vast tussen uitvallers en blijvers. Zo blijkt dat het hebben van een voltijdse job de kans op uitval vergroot. In verband hiermee hoeft het ons ook niet te verwonderen dat cursisten die de combinatie werk of studie met de cursus Nederlands moeilijk vinden, meer kans maken om uit te vallen. Volgens de geïnterviewde cursisten komt dit enerzijds omdat zij te moe zijn om na het werk nog naar de cursus te gaan, anderzijds omdat zij door hun werk geen tijd meer hebben voor de cursus. Het gebrek aan tijd (en ruimte) vertoonde inderdaad ook een significant verband met uitval: cursisten die geen tijd en ruimte hebben om te studeren, maken meer kans om uit te vallen. Tenslotte zien we ook een verband tussen het gebrek aan tijd en ruimte en de werk- en studeeractiviteiten. Cursisten die geen tijd en ruimte hebben zijn in verhouding meer
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
112
vertegenwoordigd bij de cursisten die voltijds werken dan de cursisten die wel tijd en ruimte hebben. Ten tweede zijn er ook heel wat kenmerken van de cursus die uitval kunnen veroorzaken. Laten we eerst kijken naar het type cursus. In verband daarmee zagen we dat cursisten die 120 uur les volgen, in verhouding veel meer uitvallen dan cursisten die een cursus volgen die langer of korter is. Een verklaring werd er in dit onderzoek niet voor gevonden. Verder merkten we op dat cursisten die 1 keer per week les volgen meer kans maken om uit te vallen. Het zou kunnen dat er hier een factor motivatie meespeelt. De geïnterviewde cursisten die 1 keer per week les volgden, merken immers op dat zij graag meerdere keren per week les zouden hebben om sneller te kunnen leren. De statistische gegevens suggereerden ook een mogelijke verklaring: het bleek dat cursisten die teruggaan naar hun land van herkomst vaker 1 keer per week les volgen dan cursisten die niet teruggaan naar hun land van herkomst. Verder stelden we in de statistische analyses vast dat cursisten die ’s avonds les volgen sneller uitvallen. Een echte verklaring hiervoor kon niet gevonden worden in de antwoorden van de geïnterviewde cursisten. Uit de statistische gegevens konden we echter wel een aantal verbanden afleiden die een tipje van de sluier oplichten. Zo stelden we vast dat uitvallers die ’s avonds les volgen in verhouding ook veel meer 1 keer per week les volgen. Ook zagen we dat uitvallers die teruggaan naar hun land van herkomst in verhouding veel meer ’s avonds les volgen dan overdag. We merkten ook op dat uitvallers die ’s avonds les volgen vaker vinden dat het tempo van de les te hoog ligt. Tenslotte zien we in verband met het type cursus nog dat cursisten die naast de cursus Nederlands nog een andere talencursus volgen, meer kans maken om uit te vallen. Vervolgens kijken we naar de intentie van de cursisten. We zien dat de uitvallers in verhouding veel meer het antwoord ‘waarschijnlijk wel’ hebben aangeduid op de vraag of ze plan zijn de cursus af te maken. De uitvallers twijfelen dus. Een ander punt waarop de antwoorden van de uitvallers verschilden van die van de blijvers ging over de organisatie van de cursus, m.n. over het tijdstip van de les. De uitvallers vonden in verhouding veel meer dat het tijdstip van de les niet in orde was. Noch de geïnterviewde cursisten noch de statistische analyses gaven hiervoor een echte verklaring. Wel opperden de geïnterviewden cursisten dat zij tussen twee vuren zaten. Enerzijds waren zij door hun werk gedwongen om b.v. ’s avonds les te volgen, anderzijds was de combinatie zwaar en vermoeiend. Tenslotte kijken we nog naar de beoordeling van de cursus door de blijvers en de uitvallers. Dan valt op dat vooral hier de uitvallers het toch op een aantal punten oneens zijn met de blijvers. Eén van die punten is het goed ingelicht zijn. De uitvallers vinden in verhouding veel meer dat zij slecht ingelicht zijn. Volgens de Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
113
geïnterviewde cursisten kunnen zowel de onderwijsinstelling als de leerkracht hier extra inspanningen leveren. De onderwijsinstelling kan de cursisten beter inlichten bij de inschrijving en de leerkracht kan dit doen aan het begin van de cursus. Verder zijn de uitvallers ook beduidend minder tevreden dan de blijvers over het interessant zijn van de cursus en het lesgeven. De geïnterviewde cursisten merken in dit verband op dat een leerkracht duidelijk moet uitleggen en aandacht moet besteden aan de begeleiding van de cursisten. Zij wijzen er echter ook op dat de leerkracht vaak in een lastig parket zit: de groepen zijn soms zo groot dat er geen individuele begeleiding mogelijk is. De uitvallers vinden verder ook veel vaker dat de cursus niet voldeed aan hun verwachtingen en dat ze niet het Nederlands geleerd hebben dat ze wilden leren. De geïnterviewde uitvallers halen in dit verband vooral inhoudelijke verklaringen aan. Velen van hen wijzen erop dat ze graag hadden leren spreken en dat ze dit niet geleerd hebben. Anderen hebben dan weer specifieke behoeften om op één bepaald domein te kunnen functioneren en zijn teleurgesteld omdat ze dat niet geleerd hebben. Verder merken de uitvallers ook veel meer dan de blijvers op dat het tempo van de les te hoog was. Tenslotte vinden de uitvallers ook veel meer dan de blijvers dat zij niet genoeg vorderingen hebben gemaakt tijdens de cursus. De geïnterviewde cursisten wijzen er echter ook op dat zij de cursus voortijdig verlaten hebben. Indien dit niet gebeurd zou zijn, zouden ze waarschijnlijk meer vorderingen hebben gemaakt. Ten derde zijn er ook enkele kenmerken in verband met de onderwijsinstelling die uitval kunnen veroorzaken. Zo zien we dat er in verhouding veel meer uitvallers terug te vinden zijn bij de CVO’s dan bij de CBE en de UNIV. We hebben er echter in 7.2.3.1. op gewezen dat de cijfers voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. Waarom er meer cursisten uitvallen bij de CVO’s dan bij de CBE en de UNIV konden we zoals in 7.3.2. vermeld op basis van de huidige gegevens niet verklaren. Wel merken we hier op dat we in paragraaf 3 vaststelden dat precies de CBE aandacht besteden aan de opvolging van cursisten. De meeste CVO’s doen dit niet. De beperkte uitval bij de universiteiten zou verklaard kunnen worden door het hoge inschrijvingsgeld dat cursisten moeten betalen. In verband met de beoordeling van de onderwijsinstelling konden we tenslotte nog vaststellen dat de uitvallers veel meer dan de blijvers opmerken dat hun vrienden in de loop van de cursus ook afgehaakt zijn en dat zij zelf soms afwezig waren tijdens de les.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
114
9. Aanbevelingen om uitval te verminderen Hoe kan er iets aan het probleem van uitval gedaan worden? Welke aanbevelingen kunnen we op basis van dit onderzoek doen om de uitval te verminderen? In wat volgt zullen we enkele aanbevelingen formuleren op drie niveau’s: het macroniveau of het beleidsniveau, het mesoniveau of het niveau van de onderwijsinstelling en het microniveau of het niveau van de klas. Belangrijk is echter dat er een forum gecreëerd wordt om samen met de betrokken partijen te zorgen voor een concrete uitwerking van de aanbevelingen. Op macroniveau kan ervoor gezorgd worden dat er in de regio een behoeftedekkend aanbod is. Op organisatorisch vlak houdt dit in dat er een variatie van cursussen is voor wat betreft het tijdstip van de les, de intensiteit en de duur van de cursus. Verder zou er ook gestreefd kunnen worden naar een zo optimaal mogelijke afstemming van de cursus Nederlands op het werk of de studie. Ook inhoudelijk kan men streven naar een variatie in de cursussen en zo beter inspelen op de behoeften van de cursisten. Uitvallers wezen er immers in verhouding tot de blijvers meer op dat de cursus niet voldeed aan hun verwachtingen en dat ze niet het Nederlands geleerd hebben dat ze wilden leren. Een inhoudelijke variatie zou b.v. kunnen inhouden dat er al op basisniveau specifieke cursussen rond het hebben van werk worden ingericht. Nog op macroniveau kan men ook streven naar een kwalitatief hoogstaand aanbod. Dit kan b.v. door investeringen in de nascholing van leerkrachten. Zo kunnen waarschijnlijk opmerkingen van uitvallers in de aard van ‘de cursus was niet interessant en voldeed niet aan mijn verwachtingen, ik heb niet geleerd wat ik wilde leren, ik heb niet genoeg vorderingen gemaakt, ik ben niet tevreden over het lesgeven en het tempo was te hoog’ voor een deel al ondervangen worden. Op mesoniveau is het de onderwijsinstelling die een aantal extra maatregelen zou kunnen treffen. Eerst en vooral kan er meer aandacht besteed worden aan de intake. Bij de intake zou het goed zijn als men de cursisten duidelijk zou inlichten: welk aanbod heeft de onderwijsinstelling, welk aanbod hebben andere onderwijsinstellingen? Men kan op de intake ook een aantal gegevens van de cursist registreren die uitval kunnen veroorzaken. In dit verband zou er gevraagd kunnen worden naar factoren als de werk- en studeeractiviteiten, de beschikbare tijd en ruimte, de verblijfsvergunning, eventuele gezondheidsproblemen, de combinatie met een eventuele andere talencursus, een eventueel al geplande voorlopige terugkeer naar het land van herkomst. Om vervolgens het passende aanbod voor een cursist te bepalen in termen van tijdstip, intensiteit en duur van de cursus zou zeker met voorgaande factoren rekening gehouden moeten worden. Indien het passende aanbod voor een cursist niet Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
115
in de eigen onderwijsinstelling kan gevonden worden, zou er een vlotte doorstroming en doorverwijzing moeten zijn. Op mesoniveau kan de onderwijsinstelling ook een taak opnemen door de uitval op te volgen en afwezige cursisten te contacteren. Tenslotte kan er op mesoniveau ook aandacht zijn voor de niveaubepaling. Veel uitvallers merkten in de interviews immers op dat er tussen de cursisten een groot verschil was voor wat betreft het taalvaardigheidsniveau. Zij merkten op dat cursisten die nog geen kennis van het Nederlands hadden moeilijk konden volgen. Er moet dus aandacht besteed worden aan het niveau van de basiscursus Nederlands. Tenslotte kan men op mesoniveau ook nadenken over de mogelijkheden van remediëringsmateriaal. Zo kunnen oplossingen gevonden worden voor cursisten die b.v. teruggaan naar hun land van herkomst en die gezondheidsproblemen hebben. Op microniveau is er een taak weggelegd voor de leerkracht. Ten eerste kan ook de leerkracht ervoor zorgen dat cursisten beter ingelicht zijn. Zo kan er b.v. aan het begin van de cursus verteld worden waar de cursus over gaat. Ten tweede kan ook de leerkracht oog hebben voor uitval. Er zijn immers signalen van uitval op te vangen. Zo hebben uitvallers al vrij vroeg de intentie om de cursus niet af te maken. Ook regelmatige afwezigheden zijn een signaal voor uitval. Het zou in dit verband ook raadzaam zijn als de leerkracht de gegevens van de intake ter beschikking had. Cursisten die een aantal ‘risicofactoren’ combineren verdienen extra aandacht. Verder is het belangrijk dat de leerkracht een begeleider is van de cursisten. Een leerkracht zou moeten kunnen differentiëren in werkvormen en methodes. Het is vanzelfsprekend dat een leerkracht daar ook de ruimte moet toe krijgen. Kleinere groepen bieden hier dus een oplossing. Toch moet men er zich ook van bewust zijn dat niet alle problemen uit de wereld geholpen worden als enkel het ruime onderwijsveld maatregelen treft. Veel cursisten kampen immers met persoonlijke problemen, zoals problemen rond de werk- en studeeractiviteiten en de verblijfsvergunning, die het hen moeilijk maken om een cursus Nederlands te volgen. Het probleem is dus dubbel: enerzijds moet het onderwijsveld een aantal maatregelen nemen, anderzijds is ook de zorg voor de stabiliteit van de persoonlijke situatie van de cursisten heel belangrijk. Het is dan ook op die twee pijlers dat een doeltreffend uitvalbeleid moet steunen.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
116
10. Plannen voor verder onderzoek Het huidige onderzoek legt heel wat factoren bloot die uitval kunnen veroorzaken. Tussen een aantal van die factoren hebben we statistische verbanden kunnen leggen en de geïnterviewde cursisten hebben een verklaring gegeven voor bepaalde factoren. Toch roept het huidige onderzoek ook nieuwe vragen op. We brengen hier de belangrijkste onder de aandacht. Voorlopig is het nog een open vraag waarom mannen meer kans maken om uit te vallen dan vrouwen. We stelden wel vast dat mannen niet meer kans hebben om uit te vallen omwille van de werksituatie dan vrouwen. Voltijds werken vergroot de kans op uitval zowel voor mannen als voor vrouwen. Interessant om te zien is dat ook in andere onderzoeken wordt vastgesteld dat meer mannen dan vrouwen uitvallen. Zo stelt Van Damme (2001, p .41)40 in het secundair onderwijs vast dat meisjes er beter in slagen dan jongens ‘om normaal door te stromen’. Ook hier is de reden voorlopig onbekend. Verder zou er in een volgend onderzoek extra aandacht kunnen besteed worden aan de uitval in een bepaald type cursus. Wat zorgt er precies voor dat cursisten die een cursus van 120 uur volgen of ’s avonds een cursus volgen of 1 keer per week naar de les gaan, uitvallen? In een volgend onderzoek zou ook het verschil in uitval tussen de CVO’s en CBE en de UNIV onder de loep genomen kunnen worden. Verder kunnen in een vervolgonderzoek ook gegevens verzameld worden van b.v. de niet-starters. Wat maakt dat deze cursisten zich inschrijven maar nooit komen opdagen? Er kan ook aandacht besteed worden aan de herinschrijvers. Wat drijft hen ertoe om zich opnieuw in te schrijven? En zijn ze bij een herinschrijving wel in staat om de cursus af te maken? Een vervolgonderzoek kan echter ook meer de richting uitgaan van het uitwerken van gerichte maatregelen en het nagaan van de effectiviteit ervan. De in dit onderzoek vastgestelde factoren maken het mogelijk om in samenspraak met de onderwijsinstelling een gericht uitvalbeleid uit te werken.
40
Van Damme, J., Meyer, J., De Troy, A. & Mertens, W. Succesvol middelbaar onderwijs? Een antwoord van het LOSO-project. Leuven: Acco.
Uitval: waarom? Een analyse van omvang en oorzaken.
117