Uitblinken op alle niveaus Een verkenning van good practices op het gebied van talentontwikkeling in het voortgezet onderwijs
Tilburg, februari 2009 drs. Jantiene Bakker drs. Marian Kat drs. Michiel Rovers dr. Tamara van Schilt-Mol drs. Marijke van Vijfeijken
IVA beleidsonderzoek en advies
ii
Uitblinken op alle niveaus
Uitgever: IVA Warandelaan 2 Postbus 90153 5000 LE Tilburg Telefoonnummer: 013-4668466 Telefax: 013-4668477 IVA is gelieerd aan de UvT
© 2009 IVA Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het IVA. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
IVA beleidsonderzoek en advies
iii
Inhoudsopgave
Samenvatting.............................................................................................................. 1
1
Inleiding........................................................................................................... 7
2
Uitblinken op alle niveaus................................................................................ 9
2.1 2.2 2.3 2.4
Inleiding........................................................................................................... 9 (Hoog)begaafdheid.......................................................................................... 9 Talent ............................................................................................................ 12 Talentontwikkeling in het onderwijs ............................................................... 14 2.4.1 Onderbenutting van cognitieve begaafdheden................................... 14 2.4.2 Talentontwikkeling en loopbaanbegeleiding....................................... 15 Factoren en bijbehorende knelpunten bij doorstroom en talentontwikkeling . 16 2.5.1 Factoren en knelpunten ..................................................................... 16
2.5
3
Good practices en implementatie .................................................................. 18
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding......................................................................................................... 18 Good practices .............................................................................................. 18 Het stappenplan ............................................................................................ 20 Good practices en onderwijsinnovatie........................................................... 25
4
Aspecten die een rol spelen bij de implementatie, uitvoering en evaluatie van initiatieven op het gebied van talentontwikkeling........................................... 27
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Visie op talent en aandacht voor begaafdheidsfactoren................................ 27 Integratie in schoolbeleid en professionalisering van docenten .................... 28 Implementatie en programma-aanpassingen ................................................ 30 Loopbaanoriëntatie en –begeleiding ............................................................. 32 Effectiviteit..................................................................................................... 33 Randvoorwaarden ......................................................................................... 35 Overdraagbaarheid ....................................................................................... 36
5
Initiatieven op het gebied van cognitief talent................................................ 37
5.1
Gertrudiscollege – VWO-plusklas en Cambridge Engels .............................. 37
iv
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
Uitblinken op alle niveaus
5.1.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 37 5.1.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 38 5.1.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 39 5.1.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 40 5.1.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 42 5.1.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling.................. 43 Theresia Lyceum – TOM traject .................................................................... 45 5.2.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 45 5.2.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 45 5.2.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 46 5.2.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 47 5.2.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 50 Bonhoeffer College – Maatwerk .................................................................... 52 5.3.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 52 5.3.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 52 5.3.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 53 5.3.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 53 5.3.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 54 Goese Lyceum – Tweetalig VWO (TTO) en International Baccalaureate (IB)55 5.4.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 55 5.4.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 55 5.4.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 56 5.4.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 56 5.4.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 57 OSG Erasmus – Masterklasje ....................................................................... 58 5.5.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 58 5.5.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 58 5.5.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 58 5.5.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 59 5.5.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 59 Haagse Kopklas ............................................................................................ 60 5.6.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 60 5.6.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 61 5.6.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 61 5.6.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 62 5.6.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 63
6
Initiatieven op het gebied van cultureel talent ............................................... 65
6.1
Segbroek College – Segbroek Plannen ........................................................ 65 6.1.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 65 6.1.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 65 6.1.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 66 6.1.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 67 6.1.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 68 6.1.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling.................. 69
IVA beleidsonderzoek en advies
6.2
6.3
6.4
6.5
6.6
6.7
6.8
6.9
v
Theresialyceum – Kunst Beeldend en Kunst Muziek .................................... 70 6.2.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 70 6.2.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 71 6.2.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 72 6.2.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 73 6.2.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 75 6.2.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling.................. 76 Plein College Sint Joris – Kunst & Cultuur .................................................... 76 6.3.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 76 6.3.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 77 6.3.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 77 6.3.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 77 6.3.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 78 Thorbecke Voortgezet Onderwijs .................................................................. 79 6.4.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 79 6.4.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 80 6.4.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 80 6.4.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 81 6.4.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 82 6.4.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling.................. 83 Meander College – Muziek + en Beeldend + ................................................ 84 6.5.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 84 6.5.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 85 6.5.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 85 6.5.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 86 6.5.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 88 6.5.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling.................. 88 Goese Lyceum – Theaterschool en Kunst- & Cultuurklas ............................. 88 6.6.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 88 6.6.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 89 6.6.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 90 6.6.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 90 6.6.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 92 Roelof van Echten College – Voortraject Conservatorium ............................ 93 6.7.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 93 6.7.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 93 6.7.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 93 6.7.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 93 6.7.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 94 Zandvlietcollege – Talentlessen en HAVO+ .................................................. 95 6.8.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................... 95 6.8.2 Doelstelling, aanleiding en visie ......................................................... 96 6.8.3 Implementatie van het initiatief........................................................... 96 6.8.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................... 97 6.8.5 Evaluatie van het initiatief .................................................................. 99 Stedelijk Daltoncollege – Muziektheater...................................................... 100 6.9.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 100
vi
Uitblinken op alle niveaus
6.9.2 6.9.3 6.9.4 6.9.5
Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 100 Implementatie van het initiatief......................................................... 100 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 101 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 102
7
Initiatieven op het gebied van sportief talent ............................................... 105
7.1
Plein College Sint Joris – Studie & Topsport............................................... 105 7.1.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 105 7.1.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 106 7.1.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 106 7.1.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 107 7.1.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 108 Thorbecke Voortgezet Onderwijs – LOOT, Sportklassen en Highschool .... 108 7.2.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 108 7.2.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 109 7.2.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 109 7.2.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 110 7.2.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 112 Rölingcollege – LOOT ................................................................................. 114 7.3.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 114 7.3.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 114 7.3.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 115 7.3.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 116 7.3.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 118 Thomas a Kempis – LOOT & Centre for Sports and Education (CSE)........ 119 7.4.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 119 7.4.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 120 7.4.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 121 7.4.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 121 7.4.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 124 Scala College .............................................................................................. 125 7.5.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 125 7.5.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 125 7.5.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 126 7.5.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 127 7.5.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 128 7.5.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling................ 128 Scheldemond College ................................................................................. 129 7.6.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 129 7.6.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 129 7.6.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 130 7.6.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 131 7.6.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 132
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
IVA beleidsonderzoek en advies
vii
8
Initiatieven op het gebied van bèta-technisch talent.................................... 135
8.1
Plein College Sint Joris – Gymnasium & Exact Plus ................................... 135 8.1.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 135 8.1.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 135 8.1.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 135 8.1.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 136 8.1.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 137 OSG Erasmus – Vakcollege Techniek ........................................................ 137 8.2.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 137 8.2.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 137 8.2.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 138 8.2.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 138 8.2.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 139
8.2
9
Initiatieven op het gebied van intra-persoonlijke intelligentie....................... 141
9.1
Newmancollege – BBO, Jong leert oud, Van leerling tot leermeester en International Award for Young People......................................................... 141 9.1.1 Korte omschrijving van het initiatief.................................................. 141 9.1.2 Doelstelling, aanleiding en visie ....................................................... 142 9.1.3 Implementatie van het initiatief......................................................... 143 9.1.4 Het initiatief in de praktijk ................................................................. 144 9.1.5 Evaluatie van het initiatief ................................................................ 145 9.1.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling................ 147
IVA beleidsonderzoek en advies
1
Samenvatting
Om de ambities ten aanzien van het Nederlandse onderwijssysteem waar te kunnen maken, is het van groot belang dat excellentie en toptalent niet alleen (h)erkend, maar ook benut wordt. Scholen moeten leerlingen de ruimte geven zich te ontwikkelen en ergens in uit te blinken. Daarnaast moeten voldoende aandacht besteed worden aan zowel maatwerk als loopbaanoriëntatie en -begeleiding als voorwaarde voor talentontwikkeling, maar ook om schooluitval te voorkomen, leerlingen beter passende keuzes te laten maken en de leermotivatie te verhogen. Om meer inzicht te krijgen in de verschillende initiatieven die scholen gestart zijn op het gebied van talentontwikkeling, heeft IVA een inventariserend onderzoek uitgevoerd. In deze rapportage worden de bevindingen hiervan gepresenteerd. Op de eerste plaats wordt ingegaan op de wijze waarop in het Voortgezet Onderwijs vormgegeven wordt aan talent en talentontwikkeling en welke factoren een rol spelen bij doorstroom en talentontwikkeling. Daarnaast worden beschrijvingen gegeven van 24 bezochte initiatieven op de volgende talentgebieden: cognitie (hiertoe behoren ondermeer hoogbegaafdheid en maatwerk, 6 initiatieven), cultuur (hieronder valt bijvoorbeeld drama, dans, muziek en beeldende kunst, 9 initiatieven), sport (6 initiatieven), bètatechniek (2 initiatieven) en intra-persoonlijke intelligentie (1 initiatief). Omdat het van belang is dat scholen c.q. docenten zich bewust zijn van de succesfactoren die nodig zijn voor het realiseren van een cultuur van kunnen en willen uitblinken in toptalent en voor het realiseren van goede loopbaanbegeleiding en -oriëntatie en maatwerk binnen de opleiding, is tijdens de schoolbezoeken uitdrukkelijk gesproken over implementatie, schoolbeleid, visie op talent, effectiviteit, randvoorwaarden, overdraagbaarheid en loopbaanoriëntatie en -begeleiding. De conclusies van een metaanalyse op deze aspecten worden eveneens in deze rapportage gepresenteerd.
Factoren die een rol spelen bij doorstroom en talentontwikkeling Bij de doorstroom van leerlingen en de vormgeving van initiatieven op het gebied van 1 talentontwikkeling spelen de volgende factoren en knelpunten een belangrijke rol :
1
•
Factor 1: programmastructuur In het Nederlandse onderwijssysteem is sprake vaneen vroege selectie en daarmee een vroege keuze die leerlingen moeten maken voor een specifieke vorm van voortgezet onderwijs. Een knelpunt hierbij is dat talenten van leerlingen bij wie niet in een vroeg stadium duidelijk is welke vorm van onderwijs het meest geschikt is, mogelijkerwijs onbenut blijven.
•
Factor 2: programma-inhoud Een knelpunt bij programma-inhoud is dat er momenteel weinig mogelijkheden
Onderwijsraad (2007). Doorstroom en talentontwikkeling. Den Haag: Onderwijsraad
2
Uitblinken op alle niveaus
zijn om getalenteerde leerlingen specifieke vakken aan te bieden op een hoger niveau (in relatie tot het onderwijsniveau waaraan deze leerlingen deelnemen). Verondersteld wordt dat des te beter men de leerbehoeften en dus het leertraject van leerlingen kan voorspellen, des te beter de leerlingen aan leertrajecten op maat toegewezen kunnen worden en talentontwikkeling plaatsvindt. Deze maatwerktrajecten moeten uiteraard gefaciliteerd worden door organisatorische randvoorwaarden op het gebied van personeel, ICT en tijd. •
Factor 3: loopbaanoriëntatie en –begeleiding Een krachtige loopbaanleeromgeving zorgt voor talentontwikkeling. Desondanks wordt er in het voortgezet onderwijs (vrijwel) geen (continue) dialoog gevoerd over motieven en kwaliteiten van de leerling en hoe deze om te zetten zijn voor de verdere studieloopbaan. Ook worden onderwijsinstellingen voor vervolgopleidingen en het bedrijfsleven hier in onvoldoende mate bij betrokken: wanneer leerlingen al in een vroeg stadium kennis maken met mogelijke vervolgopleidingen en beroepsmogelijkheden kan dit het maken van een juiste keuze voor een vervolgopleiding bevorderen en het maken van verkeerde studiekeuzes verminderen.
•
Factor 4: incentivestructuur Scholen worden financieel onvoldoende geprikkeld om maatwerktrajecten voor leerlingen te bieden. Daar waar voldoende financiële en institutionele prikkels aanwezig zijn, worden deze niet altijd op de meest effectieve manier ingezet. Volgens de onderwijsraad begint een betere benutting van talent dan ook bij een betere benutting van de onderwijstijd.
•
Factor 5: de rol van docenten De docenten spelen een belangrijke rol bij de herkenning en ontwikkeling van talenten en bij de doorstroom van leerlingen. Het is dan ook van groot belang om te investeren in het opleidingsniveau van docenten om talentontwikkeling en doorstroom te bevorderen.
Aspecten die een rol spelen bij de implementatie, uitvoering en evaluatie van initiatieven op het gebied van talentontwikkeling Het is van groot belang dat scholen c.q. docenten zich bewust zijn van de succesfactoren die nodig zijn voor het realiseren van een cultuur van kunnen en willen uitblinken in toptalent en voor het realiseren van goede loopbaanbegeleiding en -oriëntatie en maatwerk binnen de opleiding. Tijdens de schoolbezoeken is daarom uitdrukkelijk gesproken over implementatie, schoolbeleid, visie op talent, effectiviteit, randvoorwaarden, overdraagbaarheid en loopbaanoriëntatie en -begeleiding. •
Visie op talent en aandacht voor begaafdheidsfactoren Er is veel overeenstemming tussen de scholen betreffende visie op talent en talentontwikkeling. De meerderheid van de scholen vindt het belangrijk dat leerlingen hun eigen talenten en kwaliteiten kunnen ontdekken en dat zij begeleiding moeten krijgen om dat talent zoveel mogelijk te kunnen ontwikkelen. Desondanks wordt hier door vrijwel alle scholen aan toegevoegd dat het ontwikkelen
IVA beleidsonderzoek en advies
3
van een talent op een specifiek gebied (bijvoorbeeld tennis, dans etc.) niet ten koste mag gaan van de andere ontwikkelingsterreinen. Elke leerling moet uiteindelijk ook het schooldiploma halen wat bij zijn of haar intellectuele capaciteiten past. Waar het om gaat, is dat de leerling mág excelleren.
2
•
Integratie in schoolbeleid en professionalisering van docenten Voor de meeste scholen geldt dat de visie op talentontwikkeling en de concrete activiteiten die uitgevoerd worden in het kader hiervan zijn geïntegreerd in het schoolbeleid. Voor de initiatieven op beta-technisch vlak geldt dat deze nog te recent gestart zijn om zich in dat stadium te bevinden. De meeste scholen gebruiken dat schoolbeleid ook ter profilering naar buiten toe. Wat betreft professionaliseringsactiviteiten zijn er grote verschillen tussen de verschillende type talenten. Over het algemeen kan gesteld worden dat bij initiatieven voor cognitief talent meestal gebruik gemaakt wordt van intensieve professionalisering. Initiatieven voor cultureel talent worden veelal uitgevoerd door al geschoolde docenten (bijv afkomstig van de Kunstacademie), bij initiatieven voor sportief talent worden de trainers vrijwel altijd van buitenaf aangetrokken. Bij de initiatieven op bèta-technisch en intra-persoonlijk vlak wordt over het algemeen nog niet gesproken van professionaliseringsactiviteiten. Opvallend is dat áls bij de verschillende initiatieven wordt gesproken over professionalisering in het kader van het initiatief tot talentontwikkeling, dat meestal gaat over vakinhoudelijke competenties. Vrijwel geen enkele school spreekt van professionalisering in het kader van herkennen en ontwikkelen van talent, of van loopbaanbegeleiding als voorwaarde voor talentontwikkeling.
•
Implementatie en aanpassingen De wijze van implementatie en de aanpassingen in programma-inhoud en programma-structuur die deze implementatie vereisen, wisselen sterk voor de verschillende soorten initiatieven. Voor de initiatieven waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen van sportief talent geldt over het algemeen dat een LOOT-licentie aangevraagd wordt om de roostertechnische aanpassingen die extra trainingen vereisen toe te kunnen passen. De LOOT-licentie biedt scholen de mogelijkheid leerlingen specifieke faciliteiten aan te bieden die zij nodig hebben om onderwijs te kunnen combineren met topsport, zoals (gedeeltelijke) vrijstelling van bepaalde vakken, uitstel of aanpassing van repetities en/of schoolonderzoeken en/of schoolonderzoeken en de mogelijkheid om gespreid examen te doen over twee schooljaren. Voor de scholen die leerlingen wel de mogelijkheid bieden sportieve talenten te ontwikkelen, maar hiervoor geen LOOT-licentie hebben aangevraagd, geldt over het algemeen dat ruimte voor extra lessen lichamelijke opvoeding of specifieke sporttraining opgenomen is in het lesrooster. Voor de scholen die initiatieven aanbieden op het gebied van cultureel talent en cognitief talent geldt over het algemeen dat de initiatieven kleinschalig gestart zijn en dat de lessen die gegeven worden in het kader van de initiatieven opge2 nomen zijn in de lesroosters . In een aantal gevallen mogen deze lessen dienen
Dit is overigens niet altijd het geval bij scholen die geen cultuurprofielschool zijn: de lessen vallen echter vaak buiten het reguliere curriculum, wat betekent dat leerlingen de lessen vaak buiten schooltijd (in de randuren) volgen.
4
Uitblinken op alle niveaus
als compensatie voor reguliere lessen (waarbij onder meer beeldende vorming, lichamelijke opvoeding en biologie genoemd worden). In veel gevallen is samenwerking gezocht met externe partijen, zowel bij de implementatie als de uitvoering van het initiatief. In een aantal gevallen zijn specifieke afspraken gemaakt over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden: zo geldt voor een aantal culturele initiatieven dat de verantwoordelijkheid voor de (kwaliteit van de) lessen ligt bij externe partners, evenals de beoordeling van de prestaties op cultureel vlak. In alle gevallen ligt de verantwoordelijkheid voor en de beoordeling van de cognitieve activiteiten bij de scholen. Voor de cognitieve initiatieven geldt dat een aantal scholen leerlingen de mogelijkheid biedt om lessen te volgen aan bijvoorbeeld universiteiten of om deel te nemen aan interne Masterclasses, die gegeven worden door een van de externe partners. Een aantal scholen biedt leerlingen daarnaast de mogelijkheid verdiepingslessen te volgen, waarbij zij vrijstelling krijgen voor reguliere vakken. Voor de initiatieven op het gebied van bèta-techniek en intra-persoonlijke intelligentie geldt over het algemeen dat de activiteiten in het kader van deze initiatieven plaatsvinden buiten het reguliere curriculum en buiten de reguliere lestijden. Zo krijgen de leerlingen bijvoorbeeld meer lesuren techniek aangeboden en nemen zij deel aan excursies. Ook voor deze initiatieven geldt dat zij kleinschalig gestart zijn. Opgemerkt moet worden dat vrijwel alle gesprekspartners aangeven dat implementatie van een initiatief bottom-up dient te gebeuren: er moeten direct bij de start van een initiatief enthousiaste en betrokken docenten benaderd worden, die het initiatief vanaf de werkvloer implementeren om zo voldoende draagvlak en daarmee slagingskans te creëren. •
Loopbaanoriëntatie en –begeleiding Op vrijwel alle bezochte scholen wordt loopbaanoriëntatie- en begeleiding (LOB) nog sterk los gezien wordt van talentontwikkeling, terwijl het dat juist zou kunnen versterken. Daarnaast is er vrijwel geen enkele school sprake van loopbaandialoog. De leerlingen die deelnemen aan een specifiek initiatief ontvangen in vrijwel alle gevallen dezelfde LOB als ‘reguliere leerlingen’: dat betekent dat de leerling bijvoorbeeld wel een gesprek met de decaan heeft over de profielkeuze, maar dat er niet specifiek wordt ingezoomd op wat het talent van de leerling betekent voor diens loopbaan. De scholen waarbij een initiatief tot ontwikkeling van cognitief talent is opgezet geven aan vooral extra mogelijkheden te bieden wat betreft de ontwikkeling van talent. Het gaat niet uit van LOB om te reflecteren op capaciteiten en motieven van leerlingen. Bij de scholen met een initiatief op het gebied van bèta-techniek ligt wat LOB betreft de nadruk op het bieden van mogelijkheden voor talentontwikkeling en het organiseren van oriëntatieactiviteiten op bijvoorbeeld vervolgopleidingen en de beroepenwereld. Bij talentontwikkeling op sportgebied zorgen de scholen vooral voor het organiseren van mogelijkheden tot talentontwikkeling en combineren met de opleiding op school. Begeleiding speelt vooral in het afstemmen van die twee gebieden. De loopbaancompetenties komen weinig aan bod, soms is er wel sprake van werkexploratie. Opvallend is dat scholen met initiatieven voor talentontwikkeling op cultuurgebied zich wat meer richten op orientatie op het werkveld en vervolgopleidingen, door bijvoorbeeld leerlingen in
IVA beleidsonderzoek en advies
5
gesprek te laten gaan met theatermakers en praktijkopdrachten te laten doen. Daarnaast is er ook wat meer sprake van een individuele benadering. •
Effectiviteit Scholen voeren weinig onderzoek uit naar de effectiviteit van het initiatief dat zij leerlingen aanbieden. Hierbij is wel een onderscheid te maken naar de scholen die een initiatief aanbieden vanuit een specifiek netwerk (bijvoorbeeld LOOTscholen) en scholen die niet bij een dergelijk netwerk zijn aangesloten. Door vrijwel alle scholen wordt opgemerkt dat er sprake is van een effectief initiatief. Hierbij wordt effectiviteit door de scholen voornamelijk geoperationaliseerd als zijnde leerling- en oudertevredenheid, toename van school/sportprestaties, leerling-participatie en doorstroom naar vervolgopleidingen.
•
Randvoorwaarden Er bestaan geen verschillen tussen de randvoorwaarden die volgens de gesprekspartners gelden voor initiatieven op het gebied van cognitie, sport, cultuur, bèta-techniek en intra-persoonlijke intelligentie. Randvoorwaarden die het meest genoemd worden zijn: • voldoende betrokken, enthousiaste en flexibele docenten; • voldoende draagvlak onder docenten en management’; • aanwezigheid van benodigde faciliteiten zoals beschikbare tijd, geschikte ruimte en financiële middelen; • aanwezigheid van helder concept en goede methode; • aansluiten bij profiel van de school en interesses van leerlingen en docenten; • voldoende kwalitatief goede docenten en voldoende mogelijkheden voor professionalisering; • voldoende cognitief niveau van leerlingen: deelname aan initiatief mag niet ten koste gaan van schoolprestaties op reguliere schoolactiviteiten.
•
Overdraagbaarheid Niet alle in deze rapportage beschreven initiatieven zijn zonder meer overdraagbaar naar andere scholen. Zo richt een aantal initiatieven zich bijvoorbeeld specifiek op een bepaalde groep leerlingen. Bovendien wordt door een aantal gesprekspartners in het algemeen opgemerkt dat de initiatieven als geheel niet overdraagbaar zijn, maar dat deze initiatieven wel kunnen dienen als uitgangspunt om een initiatief ‘school-eigen’ te maken. Het merendeel van de gesprekspartners geeft echter aan dat de initiatieven wel overdraagbaar zijn, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden. Hierbij worden de volgende voorwaarden genoemd: • Voorafgaand aan de invoering van een initiatief moet hierover overleg plaatsvinden met het personeel: het initiatief moet niet van ‘bovenaf’ worden opgelegd • Er moet voldoende draagvlak bestaan onder al het personeel; docenten moeten bereid zijn zich flexibel op te stellen
6
Uitblinken op alle niveaus
•
•
Er moet voorafgaand aan de invoering voldoende tijd besteed worden aan de organisatorische aspecten en het beschikbaar maken/stellen van faciliteiten De school moet bereid zijn in het initiatief te investeren
IVA beleidsonderzoek en advies
1
7
Inleiding
Binnen het Nederlandse onderwijs is er op dit moment veel aandacht voor leerlingen die ‘normaal’ presteren en leerlingen die wat ‘zwakker’ zijn. Leerlingen die gemiddeld 3 beter presteren dan hun klasgenootjes daarentegen, krijgen deze extra aandacht niet. Dit is opmerkelijk omdat het van groot belang is dat juist deze leerlingen de kans krijgen hun talenten verder te ontwikkelen. Het benutten van excellentie en toptalent is immers nodig om ambities ten aanzien van het Nederlandse onderwijssysteem waar te kunnen maken. Daarnaast is er binnen het Nederlandse onderwijssysteem momenteel sprake van een relatief grote groep jongeren die voortijdig stopt met hun opleiding. Dit dient uiteraard zo veel mogelijk voorkomen te worden. Om dit te bereiken zijn goede loopbaanbegeleiding en -oriëntatie en daarnaast maatwerk binnen de opleiding van essentieel belang. Er wordt dan ook gestreefd naar een passende kwalificatie en optimale leerloopbaan voor alle leerlingen. In de Kwaliteitsagenda VO zijn ten aanzien van deze trends twee specifieke beleidsprioriteiten geformuleerd die in de komende beleidsperiode de nadruk zullen krijgen. Dit zijn de volgende: • •
Excellentie bevorderen, betere ontwikkeling van toptalent Alle leerlingen een passende kwalificatie
Ten aanzien van de eerste beleidsprioriteit staat in de Kwaliteitsagenda VO dat scholen leerlingen de ruimte moeten geven ergens in uit te blinken. Hierbij wordt opgemerkt dat “meer onderzoek nodig is om te kunnen onderbouwen welke aanpakken van scholen optimaal bijdragen aan de stimulering van toptalent”. Dit onderzoek moet zich, volgens de Kwaliteitsagenda, richten op de succesfactoren die nodig zijn voor het realiseren van een cultuur van kunnen en willen uitblinken in toptalent. De resultaten hiervan dienen uiteraard verspreid te worden onder docenten en kunnen wellicht gebruikt te worden voor deskundigheidsbevordering van docenten met betrekking tot de begeleiding van toptalent. Ten aanzien van de tweede beleidsprioriteit wordt opgemerkt dat maatwerk en loopbaanoriëntatie en -begeleiding essentieel zijn voor het voorkomen van schooluitval, verhogen van de leermotivatie en de kwaliteit van keuzes en daarmee het behouden 4 van talenten op school.
3 Het gaat niet alleen om leerlingen die beter presteren dan hun leeftijdsgenootjes, maar specifiek om leerlingen die beter presteren dan hun klasgenootjes: op alle niveaus moeten leerlingen in staat gesteld worden hun talenten te ontwikkelen. 4 Meijers, F., Kuijpers, M. & Bakker, J. (2006). Over leerloopbanen en loopbaanleren. Loopbaancompetenties in het (v)mbo. Driebergen: Het Platform BeroepsOnderwijs
8
Uitblinken op alle niveaus
Om meer inzicht te krijgen in de verschillende initiatieven die scholen gestart zijn om de doelstellingen van de genoemde beleidsprioriteiten te bereiken, heeft IVA een inventariserend onderzoek uitgevoerd. Hierbij is door middel van een beknopte deskresearch getracht om deze initiatieven in kaart te brengen. Daarnaast zijn op basis van beschrijvingen van initiatieven op het gebied van talentontwikkeling good practices geselecteerd. Het gaat hierbij om good practices die scholen inzetten om talentontwikkeling van leerlingen te stimuleren en om leerlingen de kans te geven ergens in uit te blinken en het maximale uit zichzelf te halen. Aan de hand van gesprekken met betrokken schoolleiders, projectleiders, docenten, leerlingen en eventuele extern betrokkenen en aan de hand van observaties zijn beschrijvingen van deze good practices opgesteld. Hierbij moet worden vermeld dat de initiatieven in percepties van de betrokkenen zijn beschreven. In deze rapportage wordt op de eerste plaats ingegaan op het begrip talent en de wijze waarop hier in het onderwijs mee wordt omgegaan (hoofdstuk 2). Op de tweede plaats wordt ingegaan op de aspecten waaraan een initiatief op het gebied van talentontwikkeling moet voldoen om aangemerkt te kunnen worden als good practices (hoofdstuk 3). Hieruit voorvloeiend wordt in hoofdstuk 3 eveneens aandacht besteed aan de wijze waarop onderhavig onderzoek is opgebouwd. Omdat het voor het bereiken van de doelstellingen van de eerder genoemde beleidsprioriteiten van belang is dat scholen c.q. docenten zich bewust zijn van de succesfactoren die nodig zijn voor het realiseren van een cultuur van kunnen en willen uitblinken in toptalent en voor het realiseren van goede loopbaanbegeleiding en oriëntatie en maatwerk binnen de opleiding, is tijdens de gesprekken uitdrukkelijk gesproken over effectiviteit, randvoorwaarden, overdraagbaarheid en loopbaanoriëntatie en -begeleiding. In hoofdstuk 4 worden de conclusies gepresenteerd van een meta-analyse op deze aspecten. Vervolgens worden de good practices die bezocht zijn beschreven. Achtereenvolgens zijn good practices beschreven op de volgende talentgebieden: cognitie (hiertoe behoren ondermeer hoogbegaafdheid en maatwerk, hoofdstuk 5), cultuur (hieronder valt bijvoorbeeld drama, dans, muziek en beeldende kunst, hoofdstuk 6), sport (hoofdstuk 7), bètatechniek (hoofdstuk 8) en intra-persoonlijke intelligentie (hoofdstuk 9). Per gebied is vermeld wat er onder wordt verstaan onder het betreffende initiatief, hoe scholen over het algemeen over talentontwikkeling met betrekking tot het initiatief denken, waar aandacht aan besteed wordt bij de talentontwikkeling, welke factoren een rol spelen in het beleid, hoe de good practice tot op heden is verlopen en waarop gelet moet worden bij de implementatie.
IVA beleidsonderzoek en advies
2
Uitblinken op alle niveaus
2.1
Inleiding
9
In dit hoofdstuk wordt toegelicht vanuit welke theoretische achtergronden deze studie naar praktijkvoorbeelden van het bevorderen van talentontwikkeling in het voortgezet onderwijs is opgezet. Als eerste wordt uiteengezet wat op dit moment de meest gehanteerde theorie is over het begrip (hoog-) begaafdheid. Vervolgens wordt er een relatie gelegd met talent en talentontwikkeling. Dit onderzoek richt zich niet alleen op cognitieve talenten maar ook op talenten op andere gebieden zoals sport, cultuur, muziek etc. Dit betekent dat het niet alleen van belang is hoe de school omgaat met leerlingen die qua cognitieve prestaties bovengemiddeld presteren maar ook wat betreft andere talenten. Hiermee komt men op het terrein van talentontwikkeling en loopbaanbegeleiding- en oriëntatie. Talentontwikkeling vindt namelijk vooral plaats op scholen met een krachtige loopbaan-leeromgeving. Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) blijkt essentieel te zijn voor het herkennen en vervolgens ontwikkelen en inzetten van talenten voor de loopbaanontwikkeling van leerlingen. In de laatste paragraaf wordt in het kort samengevat welke vijf factoren en bijbehorende knelpunten volgens de Onderwijsraad van invloed zijn op doorstroom en talentontwikkeling van leerlingen in het onderwijs.
2.2
(Hoog)begaafdheid Binnen de wetenschap zijn de meningen over wat (hoog)begaafdheid nu is nog steeds verdeeld. Een intelligentietest zegt iets over de hoogte van iemands intelligentie. Maar om iets te kunnen zeggen over iemands begaafdheid is meer nodig. Bij het meten van begaafdheid gaat het namelijk, naast de intelligentie die van belang is om prestaties te kunnen leveren, om de specifieke persoonlijkheidskenmerken en om iemands omgeving die medebepalend blijkt te zijn voor de mate waarin hij kan komen tot hogere prestaties. Voor dit laatste kan verwezen worden naar het onderzoek 5 van Dronkers naar de invloed van het sociaal milieu op talentontwikkeling. Het sociaal milieu waar de leerling zich in bevindt is van invloed op het al dan niet krijgen van gelijke kansen voor talentontwikkeling in het onderwijs. Renzulli bracht in 1985 het triadisch model van Renzulli naar voren. In dit model werd voor het eerst afgestapt van het smalle begrip over hoogbegaafdheid, alsof het alleen over de intellectuele capaciteiten van de mens zou gaan. Volgens Renzulli wordt de basis voor hoogbegaafdheid gevormd door drie factoren: •
5
Een hoge intelligentie
Dronkers, J. (2007) Ruggengraat van ongelijkheid. Beperkingen en mogelijkheden om ongelijke onderwijskansen te veranderen. Amsterdam: Mets & Schilt, Wiardi Beckman Stichting
10
• •
Uitblinken op alle niveaus
Doorzettingsvermogen (taakgerichtheid) Creativiteit
Mönks verfijnde het model van Renzulli, door er omgevingsfactoren aan toe te voe6 gen. Dit wordt het multifactorenmodel van Mönks genoemd .
Mönks onderscheidt 3 belangrijke beïnvloedende omgevingsfactoren voor het tot zijn recht komen van een hoogbegaafd potentieel: • • •
Thuis (gezin) School (klas, aanpak, klasgroep) Peers (ontwikkelingsgelijken, kameraden, vrienden)
Over peers moet gedacht worden als ontwikkelingsgelijken, eerder dan simpelweg zomaar leeftijdsgenoten. Het gaat over de kinderen waarbij het kind in kwestie “aansluiting” vindt omwille van interesses, ontwikkelingsgelijkheid, wederzijds begrip. Het hoeft hier dus niet te gaan om leeftijdsgenootjes. Een kind dat als hoogbegaafd kan worden aangeduid moet over intellectuele vermogens (een standaard hiervoor is een IQ van 130 of hoger) beschikken. Verder dient het kind, volgens dit model, taakgericht te zijn en met volharding aan een taak kunnen werken. Dit vraagt van het kind doorzettingsvermogen. Daarnaast moet het kind een creatief vermogen hebben. Het gaat hierbij om het oplossen van problemen op een creatieve manier. Van belang is 6
Oorspronkelijke publicaties van Renzulli en Mönks zijn: Renzulli, The three-ring conception of giftedness. A developmental model for creative productivity. In: Sternberg en Davidson, conceptions of giftedness, Cambridge, MA, Cambridge university press. Franz Mönks en Irene Ypenburg, Hoogbegaafde kinderen thuis en op school, Assen, Dekker en van de Vegt, 1993, en herdruk Samson, H.D. Tjeen Willink, 1995.
IVA beleidsonderzoek en advies
11
ook de samenwerking van het gezin, de school en vrienden van een kind. Een kind dat niet gestimuleerd wordt, geen respons krijgt, zal zich niet kunnen ontwikkelen zoals hij of zij dat zou kunnen in een stimulerende omgeving. De hoogbegaafdheid zal dan niet tot uiting komen. Andersom, een kind dat veel gestimuleerd wordt, maar één van de drie persoonskenmerken mist, kan volgens dit model niet hoogbegaafd zijn. 7
Het model van Mönks is door Heller (1992) uitgebreid in het Munich model of Giftedness and Talent. In dit model zijn ook andere niet-cognitieve factoren medebepalend voor het uiteindelijk niveau en terrein waarop de hoogbegaafdheid tot uiting komt. Het model laat het samenspel zien tussen niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken, begaafdheden, omgevingsfactoren en prestatiegebieden. Dit model geeft handvatten voor onderzoek waarom een kind met een hoog potentieel, niet altijd er aan toe komt dit om te zetten in uitzonderlijke prestaties. Een voorbeeld: een leerling met bovengemiddelde intellectuele vaardigheden, die faalangstig is, zal minder goed presteren dan een leerling met dezelfde intellectuele mogelijkheden die niet faalangstig is.
Niet-cognitieve persoonslijkheidskenmerken
stressbestendigheid motivatie om te presteren faalangst controle leer- en werkstrategieën
Prestaties
Begaafdheidsfactoren
intellectuele capaciteiten sociale competentie psychomotische vaardigheden muzikale-artistieke vaardigheden creativiteit
sociale betrekkingen kunst abstract denken talen wiskunde techniek sport natuurwetenschappen
Omgevingskenmerken
klassenklimaat kritische levenservaring familieklimaat
7 Het model van Heller (inclusief vertaling van dit model) is terug te vinden in: Drent en Van Gerven, Professioneel omgaan met hoogbegaafde leerlingen in het basisonderwijs. Utrecht, Lemma, 2002.
12
2.3
Uitblinken op alle niveaus
Talent In het model van Heller uit de vorige paragraaf wordt aandacht besteed aan de verschillende terreinen waarop begaafdheden tot uiting kunnen komen. Hiermee heeft Heller ook de ideeën van Gardner, die in deze paragraaf ook nog besproken zullen worden, aan zijn model toegevoegd. Het is duidelijk dat een onderzoek naar good practices om talentontwikkeling in het voortgezet onderwijs te bevorderen zich niet alleen kan richten op programma’s ter bevordering van cognitieve begaafdheid. Ook 8 bezien vanuit de beleidsnotitie die als speerpunt benoemt “een passende kwalificatie voor alle leerlingen en het bevorderen van excellentie en betere ontwikkeling van toptalent” moet in dit onderzoek uitgegaan worden van een meervoudige benadering van talentontwikkeling. Het huidige onderwijssysteem is niet in staat om potentiële toptalenten (waarbij intelligentie, motivatie en creativiteit vaak niet op een harmonieuze wijze samengaan) datgene te bieden wat ze nodig hebben. Daarnaast is het systeem ook niet in staat om talenten die eenzijdig gericht zijn (bijvoorbeeld sterk bèta gericht) dàt te bieden wat ze nodig hebben, waardoor ook deze potentiële talenten uitvallen. In dit onderzoek gaan we op zoek naar voorbeelden waarin het onderwijs er wel in slaagt of als doel heeft om potentiële talenten tot hun recht te laten komen. Talent is, zoals al eerder gezegd, niet alleen in te vullen met cognitieve begaafdheid of met ‘intelligentie’ die te meten is met de klassieke IQ-testen. Talent is een meervoudig begrip. Men spreekt van linguïstische en wiskundige begaafdheden, talent om iets te creeëren, muzikale talenten, sportieve talenten en van sociale intelligentie. Talent is ook dynamisch in zijn ontwikkeling. Talent is een bijzondere eigenschap van een persoon die in de kern is aangeboren, maar die door oefening in een leerproces ontwikkeld kan worden en door relevante ervaringen kan worden verrijkt: nature én nurture. Dit leerproces vindt overal en op allerlei manieren plaats, zowel in het on9 derwijs als daarbuiten. 10
De psycholoog Gardner onderscheidt acht begaafdheidsgebieden (later zijn er nog twee aan toegevoegd, te weten: spirituele intelligentie en existentiële intelligentie), ook wel dimensies genoemd, die los van elkaar staan: • • •
8
Verbaal-linguïstische intelligentie (luisteren, spreken, lezen, schrijven, coderen en decoderen van taal) Logisch-mathematische intelligentie (probleem oplossen, redeneren, logica, rekenen en wiskunde) Visueel-ruimtelijke intelligentie (navigeren, ontwerpen, architectuur, schilderen, beeldhouwen, inrichten, decoderen)
Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs - Tekenen voor Kwaliteit: afspraken voor een beter voortgezet onderwijs 2008 -2011 9 Juli 2006 - Leren excelleren 10 Frames of the mind, Gardner, H.,1983. Intelligence Reframed: Multiple Intelligences for the 21st Century, gardner, H., 1999
IVA beleidsonderzoek en advies
• • •
• •
13
Muzikaal-ritmische intelligentie (componeren, optreden, waarderen en herkennen van muziek, patronen herkennen) Lichamelijk kinesthetische intelligentie (sportieve vaardigheden, dans, lichaamstaal, toneel, handig/ambachtelijk bezig zijn) Naturalistische intelligentie (onderscheiden, herkennen, gedetailleerd observeren, categoriseren, verzamelen, samenhangende gehele onderscheiden, ‘groene vingers’, dieren verzorgen) Interpersoonlijke intelligentie (empathie, organiseren en leiden van groepen, relaties kunnen aangaan en onderhouden, conflictoplossing, teamwerk) Intrapersoonlijke intelligentie (reflectie, zelfkennis, zelfsturend, doelen stellen, plannen maken, evaluatie, bewust van waarden en normen)
Van belang is om de verschillen tussen talenten te onderkennen en daar op een positieve wijze mee om te gaan. In het huidige Nederlandse onderwijs is dit absoluut nog niet vanzelfsprekend. Er wordt in dit kader vaker gesproken van een cultuuromslag. Door de verschillen positief te waarderen ontstaan unieke ontwikkelingskansen voor ieder individu. Uitgaan van deze meerdimensionale talentbenadering bevordert dat het beste uit leerlingen gehaald wordt en dus talenten benut worden. Toptalent komt langzamerhand uit de taboesfeer. In Nederland is de cultuur tot nu toe vooral geweest dat iedereen zoveel mogelijk gelijk moest zijn. Het Nederlandse onderwijs richt zich op het gemiddelde kind. Daarnaast wordt in het huidige Nederlandse onderwijs nog vaak de nadruk gelegd op wat iemand tekort komt (en dan met name op 11 het cognitieve vlak) . In dit onderzoek ligt de focus op herkenning van praktijkvoorbeelden in het voortgezet onderwijs waarbij aandacht is voor talentontwikkeling op verschillende terreinen. Leerlingen kunnen talenten hebben op verschillende vakgebieden. De theorieën over (hoog)begaafdheid en begaafdheidsgebieden zijn van belang als het gaat om het herkennen van programma’s die scholen inzetten om potentiële (top)talenten uit te laten groeien tot werkelijke (top)talenten.
11
Juli 2006- Leren excelleren
14
2.4
Uitblinken op alle niveaus
Talentontwikkeling in het onderwijs In de vorige paragraaf kwam al naar voren dat het Nederlandse onderwijs nog weinig doet met de verschillen tussen leerlingen wat betreft het naar boven uitblinken van 12 kinderen op verschillende terreinen. In een rapport van het Centraal Planbureau wordt een overzicht gegeven van het onderzoek naar de bijdrage van menselijk kapitaal aan productiviteit. Het blijkt dat op het allerhoogste vaardigheidsniveau Nederland niet tot de top van de wereld behoort terwijl Nederland wel vergeleken met andere landen erg hoog scoort als het gaat om het opkrikken van gemiddelde niveaus en het ervoor zorgen dat leerlingen met een laag niveau hoger uitkomen. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat beleid dat de Nederlandse prestaties op hoog en 13 op topniveau verbetert de Nederlandse productiviteit zal verhogen . Er is dus meer aandacht voor kinderen die lager dan gemiddeld scoren en dan vooral op het cognitieve vlak. Dit heeft tot gevolg dat er leerlingen zijn die minder presteren dan ze eigenlijk kunnen. In dit kader wordt gesproken van onderbenutting. Het begrip onderbenutting en mogelijke oorzaken van onderbenutting van cognitieve talenten wordt in de volgende subparagraaf toegelicht. Daarna komt aan bod op welke manier een krachtige loopbaanleeromgeving kan bijdragen aan het bevorderen van talentontwikkeling op scholen.
2.4.1
Onderbenutting van cognitieve begaafdheden Een leerling die langdurig onder zijn niveau wordt aangesproken kan zijn motivatie verliezen en zich dientengevolge niet langer inspannen bij het uitvoeren van taken en onder zijn eigen kunnen gaan presteren. Onderpresteren is het geval als er een groot verschil is ontstaan tussen de prestaties die het kind op school laat zien en het feite14 lijk niveau van zijn intellectuele capaciteiten . Onderbenutting kan op verschillende manieren tot uiting komen. Zo kan een onder zijn niveau presterende leerling bijvoorbeeld hinderlijk gedrag vertonen in de klas, zich niet kunnen concentreren of een slecht motivatie laten zien. Daarnaast gebeurt het regelmatig dat deze leerlingen zeer wisselende schoolresultaten laten zien. 15
In het Prima-cohortonderzoek komt naar voren dat in het voorgezet onderwijs landelijk bezien sprake is van onderbenutting van cognitief talent. Afhankelijk van de gekozen vergelijkingsmaat vindt onderpresteren bij 10% tot 18% van de leerlingen plaats. In het voortgezet onderwijs komt onderpresteren meer voor bij Engels dan bij Wiskunde en meer bij Wiskunde dan bij Nederlands. Onderpresteren komt het meest voor bij leerlingen met een hoog IQ, maar ook bij leerlingen met een gemiddeld IQ is sprake van onderbenutting van talent. 12
Minne, B., Rensman, M., Vroomen, B. en Webbink, D. Excellence for productivity, CPB, Centraal Planbureau Lommen, Y., Boven het maaiveld uit: een verkenning naar de rol van gymnasia in de jacht op toptalent: afstudeerscriptie OMO School of Management, mei 2008 14 Bron: www. leerlingenzorg po.kennisnet.nl 15 Mulder, Roeleveld & Vierke, 2007. Het Prima-cohortonderzoek beschrijft de resultaten in de verdere schoolloopbaan van diverse cohorten (jaargangen) van het primair onderwijs 13
IVA beleidsonderzoek en advies
15
Het tegengaan van onderpresteren vraagt onderwijs op maat voor bepaalde groepen leerlingen. Dit kan door te differentiëren in het onderwijsaanbod (bijvoorbeeld extra leerstof, extra leertijd), binnen een klas (bijvoorbeeld verrijkingsuren, klassenverkleining) en een school (bijvoorbeeld ICT, thuiswerkvrij onderwijs) of daarbuiten (zomerschool, intensieve begeleiding). Maatwerk kan vervolgens alleen geleverd worden als er een goed systeem van intake en loopbaanbegeleiding gehanteerd wordt (paper in wording, Bakker, Den Boer & Nieuwenhuis). 16
Rimm noemt het ontbreken van een intellectueel klimaat als belangrijke oorzaak voor onderpresteren. Op scholen waar relatief meer aandacht is voor en meer waarde wordt gehecht aan sport en sociale status van leerlingen ten opzichte van cognitieve prestaties is de kans dat talentvolle leerlingen onderpresteren groter. Datzelfde geldt voor scholen waar relatief weinig sprake is van flexibilisering en waar leerlingen niet de mogelijkheid hebben extra keuzemodulen te volgen of aan vakken een nade17 re invulling te geven. Reis en McCoach wijzen erop dat onderpresterende leerlingen vaak aangeven dat zij de invloed van klasgenoten als het meest belemmerend ervaren. Dit onderpresteren betreft cognitieve talenten, en bijvoorbeeld niet sportieve, creatieve en muzikale talenten. 2.4.2
Talentontwikkeling en loopbaanbegeleiding Talentontwikkeling vindt vooral plaats op scholen met een krachtige loopbaanleeromgeving. Loopbaanbegeleiding en –oriëntatie (LOB) is essentieel voor het herkennen en vervolgens ontwikkelen en inzetten van talenten voor de loopbaanontwikkeling van leerlingen. Onderzoek heeft al aangetoond dat LOB onder de juiste randvoorwaarden de leermotivatie verhoogt, de kwaliteit van keuzes doet toenemen en de neiging tot schooluitval vermindert. Het verhoogt namelijk de ontwikkeling van (vijf) loopbaancompetenties, waaronder capaciteitenreflectie en motievenreflectie. Ook worden deze competenties meer ingezet voor talentontwikkeling, door middel van de competentie loopbaansturing. Ontwikkeling van de loopbaancompetenties zorgt dus voor het bewust worden van kwaliteiten en drijfveren en actieve toeeigening van de eigen ontwikkeling. Zo’n krachtige loopbaangerichte leeromgeving die daarvoor nodig is, zal niet alleen dialogisch, vraaggericht en praktijkgericht moeten zijn, maar ook afgestemd moeten zijn op het type student. Er worden in het onderwijs verschillende modellen van LOB 18 toegepast , waarbij in het vmbo helaas veelal een relatief zwakke loopbaan-
16
Rimm, SB. (1995). Why bright kids get poor grades and what you can do about it. New York: Crown Reis, S.M. & McCoach, D.B. (2000). The underachievement of gifted students: what do we know and where do we go? 18 Bakker, J. Nijman, D, & Boer, P. Den. (2007) LOB in Zeeuws perspectief. Een onderzoek naar de toepassing van en ambities in loopbaanoriëntatie en –begeleiding van onderwijsinstellingen in Zeeland. Tilburg: IVA Kuijpers, M., Meijers, F. & Bakker, J. (2006). Krachtige loopbaangerichte leeromgevingen in het (v)mbo: hoe werkt het? Driebergen: Het Platform BeroepsOnderwijs Meijers, F., Kuijpers, M. & Bakker, J. (2006). Over leerloopbanen en loopbaanleren. Loopbaancompetenties in het (v)mbo. Driebergen: Het Platform BeroepsOnderwijs Bakker, J. (2005) Van decaan tot levensloopbaan. Een onderzoek naar de toepassing van loopbaanoriëntatie en – begeleiding in het (v)mbo. Doctoraalscriptie. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen/Andragogiek 17
16
Uitblinken op alle niveaus
leeromgeving voorkomt. In de onderbouw is meestal wel sprake van een schoolbreed LOB-beleid, vaak gericht op het kiezen van een studierichting in de bovenbouw. LOB is meer dan alleen een instrument voor talentontwikkeling, het is een onderwijsvisie. Een aantal modellen c.q. leeromgevingen van LOB hebben daarbij groter effect dan andere op het ontwikkelen van talent. Deze modellen worden meegenomen in het onderzoek. Scholen met sterke loopbaan-leeromgevingen worden dan ook betrokken bij het onderzoek. Daarbij is ook de inhoud van het programma van belang: welke leeractiviteiten stimuleren talentontwikkeling? Ook de instrumenten die ingezet worden voor het geven van een advies voor het voorgezet onderwijs verdienen aandacht in dit onderzoek.
2.5
Factoren en bijbehorende knelpunten bij doorstroom en talentontwikkeling 19
In deze paragraaf wordt ingegaan op het rapport Doorstroom en talentontwikkeling een onderhoudsplan voor het onderwijs aan 12-18-jarigen. De onderwijsraad pleit hierin voor het stimuleren van talent en vreest dat als dit onvoldoende gebeurt onderbenutting op de loer ligt. Ook bepleit de raad investeringen in het opleidingsniveau van docenten, gericht op het beter onderkennen van talenten en doorstroommogelijkheden van leerlingen. Interessant zijn de vijf factoren en bijbehorende knelpunten die worden genoemd die volgens de Onderwijsraad van invloed zijn op door20 stroom en talentontwikkeling Deze zijn: de programmastructuur, de programmainhoud, de loopbaanoriëntatie- en begeleiding, de incentivestructuur en de rol van docenten. In dit onderzoek naar praktijkvoorbeelden waarop de scholen talentontwikkeling willen bevorderen bij de leerlingen is tijdens de gesprekken aandacht besteed aan de wijze waarop rekening is gehouden met deze factoren. Ook in de beschrijving van de good practices zijn deze factoren steeds opgenomen. 2.5.1
Factoren en knelpunten Factor 1. Programmastructuur: Het knelpunt betreft hier de vroege selectie en de vroege keuze die leerlingen moeten maken voor het voortgezet onderwijs. Factor 2: Programma-inhoud: Ook hieraan kan een en ander verbeterd worden. Getalenteerde leerlingen zouden bijvoorbeeld de mogelijkheid moeten krijgen om bepaalde vakken op een hoger niveau te doen, terwijl sommige leerlingen die vakken niet of op een lager niveau kunnen doen. Hierbij is van belang te kijken naar de toewijzing aan leertrajecten. Verondersteld wordt dat des te beter men de leerbehoeften en dus leertraject van leerlingen kan voorspellen, des te beter de leerlingen aan leertrajecten toegewezen kunnen worden en talentontwikkeling plaatsvindt. Onderwijs kan hiervoor ‘klanttypologieën’ opstellen die als basis voor de toewijzing kunnen dienen. Deze klanttypologieën komen dan voort uit een expertsysteem, dat gebaseerd is op data van management- en leerlingvolgsystemen en impliciete kennis (tacit
19
Onderwijsraad (2007): Doorstroom en talentontwikkeling. Den Haag: Onderwijsraad Lommen, Y., Boven het maaiveld uit: een verkenning naar de rol van gymnasia in de jacht op toptalent. Afstudeerscriptie OMO School of Management - 3. Mei 2008. 20
IVA beleidsonderzoek en advies
17
knowledge) van de professionals op de werkvloer. Deze toewijzing aan leertrajecten is niet eenmalig, voor echte talentontwikkeling en dus maatwerkonderwijs is een permanente intake nodig, vooraf en tijdens het traject. Dit kan via loopbaanbegeleiding en coaching. De toewijzing moet dan ook naar maatwerk toeleiden. De school moet bepalen in welke mate maatwerk geleverd kan worden en waar het ontkoppelpunt ligt tussen standaard en codesign. Het maatwerk traject dat de talentontwikkeling moet stimuleren moet natuurlijk gefaciliteerd worden door organisatorische randvoorwaarden: dan kan zijn op het gebied van personeel, ICT, planning etc. Factor 3: Loopbaanoriëntatie- en begeleiding: Een krachtige loopbaanleeromgeving zorgt voor talentontwikkeling. Helaas worden loopbaanbegeleiding en talentontwikkeling vaak los van elkaar beschouwd en wordt met name in het VO geen (continue) dialoog gevoerd over motieven en kwaliteiten van de leerling, en hoe deze ver te ontwikkelen en in te zetten zijn voor de studieloopbaan. Daarnaast kunnen onderwijsinstellingen voor vervolgopleidingen en het bedrijfsleven een belangrijke rol spelen om toekomstige studenten op de juiste plaats te krijgen door ze eerder te laten kennismaken met de vervolgopleidingen en het werkveld. Voorlichting is daarmee één van de mogelijke instrumenten van loopbaanbegeleiding, andere aspecten zijn al genoemd in 2.4.2. Factor 4: Incentivestructuur: Dit is met name interessant voor de school zelf. Scholen worden financieel onvoldoende geprikkeld om maatwerktrajecten voor leerlingen te bieden. Volgens de onderwijsraad begint een betere benutting van talent bij een betere benutting van de onderwijstijd. Naast de incentivestructuur kunnen ook andere stelselcondities van invloed zijn op mogelijke talentontwikkeling in het onderwijs. Bekeken zal worden in hoeverre eisen vanuit inspectie of randvoorwaarden vanuit ministerie adequaat zijn voor talentontwikkeling in het VO. Docenten moeten worden gestimuleerd om talent te onderkennen. Hiermee is een brug te slaan naar de laatste invloedsfactor die de onderwijsraad noemt. Factor 5: de rol van docenten: Investeren in het opleidingsniveau van docenten is van groot belang om talentontwikkeling en doorstroming van leerlingen te bevorderen.
18
3
Good practices en implementatie
3.1
Inleiding
Uitblinken op alle niveaus
In deze studie ligt het accent op aan de ene kant het inventariseren van initiatieven op het gebied van “uitblinken op alle niveaus” en aan de andere kant het vaststellen van welke van deze initiatieven beschouwd kunnen worden als ‘good practices’. Daarnaast wordt door middel van een meta-analyse op de beschrijvingen van de good practices inzicht geboden in randvoorwaarden, succes en faalfactoren die een rol kunnen spelen bij het implementeren van good practices op het gebied van “uitblinken op alle niveaus”. Om de echte ‘good practices’ vast te kunnen stellen en om een goede meta-analyse uit te kunnen voeren is een beperkte literatuurstudie gedaan naar de definities van good practices en de rol van good practices bij het implementeren van innovaties. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk worden de definities die in dit onderzoek worden gehanteerd toegelicht. Vervolgens worden de stappen toegelicht die zijn gezet om te komen tot het vaststellen en beschrijven van de ‘good practices’ toegelicht in de tweede paragraaf. In de derde paragraaf komt kort aan bod op welke wijze ‘good practices’ een rol kunnen spelen bij het implementeren van innovaties op het gebied van ‘uitblinken op alle niveaus”.
3.2
Good practices De termen ‘good practices’ en ‘best practices’ worden in het onderwijs regelmatig gebruikt. Hiermee bedoelen we dat we simpelweg op zoek gaan naar praktijkvoorbeelden die in de praktijk gewerkt hebben en daarmee hun effectiviteit al ‘bewezen’ zouden hebben. Het idee hierachter is dat door het overnemen van deze praktijkvoorbeelden innovaties geïmplementeerd kunnen worden. Voor deze studie zijn op zoek gegaan naar innovatieprojecten waar praktijkvoorbeelden een belangrijke rol hebben gespeeld. In het hoger onderwijs is voor de ictinnovatie een belangrijke rol toegekend aan praktijkvoorbeelden. Dit is verwoord in 21 een ICT-monitor over het studiejaar 2002/2003 . Het stappenplan voor het ontwikkelen van een zogenaamd ‘best practice-programma’ is in deze monitor ontleend aan
21
Schoonenboom, J., Roozen F., Sligte, H. (2004). Gebruikmaken van best practices: mogelijkheden voor best practice-programma’s in het Nederlands Hoger Onderwijs. SCO-Kohnstamm Instituut, Universiteit van Amsterdam.
IVA beleidsonderzoek en advies
19
22
Skyme . Met een best practice-programma wordt in het genoemde rapport bedoeld een programma dat tot doel heeft: • • • •
Het aan de hand van best practices identificeren van belangrijke onderwijsdoelen voor een bepaald toepassingsgebied dat gerelateerd is aan de inzet van ict in het hoger onderwijs. Het opstellen van richtlijnen voor het bereiken van die onderwijsdoelen. Het verspreiden en implementeren van deze richtlijnen door gebruik te maken van best practices.
Skyrmes definitie van een best practice’ luidt “processes that represent the most effective way of achieving a specific objective”. In het rapport wordt een stappenplan gepresenteerd voor het opzetten van een best practice-programma. De achtereenvolgende stappen staan hieronder kort weergegeven. De stappen zijn grotendeels op zowel ICT3 (2002) als Skyrme (2002) gebaseerd. Het afleiden van richtlijnen op basis van best practices, in stap 6, is uitsluitend aan ICT3 ontleend. Stap 7 en 8, het toegankelijk maken en implementeren van best practices, is uitsluitend gebaseerd op Skyrme. Stappen in het ontwikkelen van een best practice-programma Stap 1: Toepassingsgebied bepalen Stap 2: Opstellen van onderwijsdoelen Stap 3: Opstellen van beoordelingscriteria Stap 4: Opsporen en beschrijven van potentiële best practices Stap 5: Validering van best practices aan de hand van de beoordelingscriteria Stap 6: Uit best practices afleiden van richtlijnen voor het toepassingsgebied Stap 7: Vastleggen van de best practices op een toegankelijke manier Stap 8: Verspreiding en implementatie van de best practices Stap 9: Ontwikkeling van een ondersteunende infrastructuur Voor deze studie naar praktijkvoorbeelden van talentontwikkeling lijkt het in eerste instantie niet noodzakelijk om alle stappen te doorlopen. Aangezien voor het inventariseren van praktijkvoorbeelden op het gebied van “uitblinken op alle niveaus” niet één specifiek onderwijsdoel als maatstaf kan dienen zijn de praktijkvoorbeelden onderling niet altijd goed vergelijkbaar. We zijn op zoek naar praktijkvoorbeelden op verschillende niveaus en onderscheiden ook verschillende talenten. Strikt genomen kan dan hier ook niet gesteld worden dat een praktijkvoorbeeld ‘best’ is, wat een vergelijking impliceert. Beter is het om te spreken van een ‘good practice’ een praktijkvoorbeeld dat op een goede manier een bepaald onderwijsdoel bereikt, waarbij dat onderwijsdoel per praktijkvoorbeeld verschilt maar ten goede komt aan de bevorde-
22
Skyrme, S. (2002). Best Practices: insight and practical guidance for the knowledge professional. David Skyrme Associates.
20
Uitblinken op alle niveaus
ring van talentontwikkeling op alle niveaus. Dit betekent dan ook dat in deze rapportage alle gevonden initiatieven kort worden beschreven. De definitie voor een good practice in dit onderzoek is: Een praktijkvoorbeeld dat op een goede manier een onderwijsdoel bereikt op het gebied van het bevorderen van talentontwikkeling binnen het voortgezet onderwijs. Het concrete onderwijsdoel kan hierbij per praktijkvoorbeeld verschillen. Wanneer we alleen deze ‘good practices’ in kaart zouden brengen, kunnen we in deze studie volstaan met stap 7 namelijk het vastleggen (het beschrijven) van de good practices. We zijn echter wel een stap verder gegaan door de good practices te scoren volgens een aantal criteria te weten: • • • •
Draagt de good practice daadwerkelijk bij aan de ontwikkeling van talent oftewel heeft de school inzicht in deze effectiviteit? Is de good practice overdraagbaar op andere scholen, andere niveaus, andere talenten? Geeft de good practice inzicht in de randvoorwaarden die de school moet bieden voor de uitvoering ervan? Geeft de good practice inzicht in de succes- en faalfactoren die een rol spelen bij de uitvoering?
De good practices die gezien de informatie die beschikbaar was over bovenstaande punten positief scoorden (of een aantal punten) zijn bevraagd door middel van schoolbezoeken en interviews met relevante betrokkenen. Dit resulteert in uitgebreidere informatie over deze good practices. Bovenstaande uitgangspunten hebben geleid tot een stappenplan die ontleend is voor een deel aan Skyrme (2002) en voor een deel aan de genoemde ICT-monitor. Dit stappenplan wordt in de volgende paragraaf toegelicht.
3.3
Het stappenplan In deze paragraaf wordt toegelicht het stappenplan dat in deze studie gehanteerd wordt met als doel een beschrijving te geven van good practices in scholen voor voortgezet onderwijs op het gebied van “uitblinken op alle niveaus” (talentontwikkeling). Het onderzoek bestaat uit vijf stappen: Stap 1: Toepassingsgebied van de good practices vaststellen Stap 2: Opsporen van good practices en ontwikkelen van landelijk schematisch overzicht Stap 3: Beschrijving van good practices Stap 4: Meta-analyse van de good practices Stap 5: Toegankelijk maken van de good practices
IVA beleidsonderzoek en advies
21
Stap 1: Toepassingsgebied van de good practices vaststellen De eerste stap omvat het vaststellen van wat we zien als good practices op het gebied van het bevorderen van talentontwikkeling in het voortgezet onderwijs. Hiervoor is een beperkte literatuurstudie uitgevoerd dat geleid heeft tot de volgende uitgangspunten voor het vaststellen van de good practices: 1.
2.
Talent is een meervoudig begrip. We gaan dus op zoek naar praktijkvoorbeelden op het gebied van de ontwikkeling en benutting van alle talenten:, zoals sportieve, culturele/creatieve en cognitieve talenten. Een praktijkvoorbeeld dat wij beschrijven als een good practice moet zich richten op de ontwikkeling van één of meerdere van de genoemde talenten. Een aantal factoren is van invloed op doorstroom van leerlingen naar hogere niveaus en op talentontwikkeling. We gaan op zoek naar praktijkvoorbeelden die werken aan de beïnvloeding van in ieder geval één van deze factoren zodat er sprake is van betere ontwikkeling en benutting van alle talenten.
Het gaat hier om de volgende factoren: • • • • •
Programmastructuur Programma-inhoud Loopbaanoriëntatie- en begeleiding Incentivestructuur Rol van docenten
Stap 2 Opsporen van good practices en ontwikkelen van landelijk schematisch overzicht De tweede stap bestaat uit het opsporen van potentiële good practices op het toepassingsgebied en het beschrijven van deze good practices aan de hand van een aantal specifieke criteria. Hiervoor worden de criteria gebruikt die in stap 1 genoemd zijn. De inventarisatie van deze good practices vindt plaats op verschillende manieren: • • • •
Via (lopende) innovatieprojecten Via erkende scholen op het gebied van talentontwikkeling (LOOT-scholen, cultuurprofielscholen en begaafdheidsprofielscholen) Via internet en tijdschrijften Via een advertentie in de digitale nieuwsbrief van de VO-raad
Contactpersonen van de verschillende good practices zijn via e-mail benaderd met de vraag om hun initiatief te beschrijven met behulp van een vragenlijst. Daarnaast hebben zij aan kunnen geven of zij in het kader van een uitgebreidere beschrijving als good practice mee wilden doen aan het onderzoek en aldus bereid waren om gedurende een dag de onderzoekers te kunnen ontvangen.
22
Uitblinken op alle niveaus
Alle gevonden initiatieven (dus ook de initiatieven waarover geen vragenlijst is ingevuld maar waarover wel informatie op internet te vinden was) zijn schematisch beschreven voor zover de informatie over deze initiatieven beschikbaar was. Dit heeft geleid tot een landelijk overzicht van 132 good practices op het gebied van talentontwikkeling.
Stap 3 Beschrijving van good practices Nadat alle initiatieven op het gebied van het bevorderen van talentontwikkeling in het schema zijn opgenomen is een keuze gemaakt voor een verdergaande beschrijving van een twintigtal initiatieven. Deze keuze is gemaakt op basis van: • • •
De bereidheid van de contactpersonen om mee te doen aan het onderzoek De spreiding van diverse soorten good practices (type talent, type leerling, type school, inzet instrumenten) De mate waarin de good practice voldoet aan de uitgangspunten in stap 1
In deze derde stap zijn gesprekken gevoerd met betrokkenen bij de good practices. Er zijn gesprekken gevoerd met (in overleg met de school) diverse betrokkenen. Dit kon per school verschillen. In de meeste gevallen ging het om: • • • •
de schoolleider de projectleider betrokken leraren leerlingen
Zo mogelijk, en afhankelijk van de inhoud en vorm van de potentiële good practice, zijn eventuele andere betrokkenen (bijv. externen) benaderd. Vanwege de relatief korte doorlooptijd van het onderzoek zijn de scholen bezocht gedurende één dag waarin (indien van toepassing): • • • • •
de onderzoeker gedurende een dagdeel de uitvoering van het initiatief observeerde; er een groepsinterview plaatsvond met de leerlingen die deelnemen aan de good practice; er een individueel interview plaatsvond met de schoolleider en/of projectleider; er een (groeps)interview plaatsvond met docent(en); er een (individueel) interview plaats vond met extern betrokkene.
De beschrijving van de good practice moet niet alleen blootleggen wát er gebeurt (beschrijvend) maar ook waarom het gebeurt (verklarend). Een “goed praktijkvoorbeeld” bestaat dan uit twee essentiële en niet te scheiden delen: een diepgaande en rijke beschrijving van de concrete praktijk in het kader van dit praktijkvoorbeeld ( het “wat” ) en een systematisch ontrafelen van de vraag: waarom loopt het in deze concrete praktijk zoals het loopt? (het “waarom”). Enkel het benadrukken van het “wat” is onvoldoende omdat er voor de gebruiker dan weinig ankerpunten zijn voor de eigen praktijk en opvattingen. Alleen het waarom beschrijven is ook onvoldoende omdat
IVA beleidsonderzoek en advies
23
het belangrijk is dat de analyse van de praktijk gegrond is in de beschrijving van die 23 praktijk . De beschrijving bevat dus zoveel mogelijk informatie aanvullend op het landelijk schematisch overzicht. Het gaat hier niet alleen om een omschrijving van het wat (welk doel wordt met welk middel bereikt), maar ook van het waarom, op de volgende punten: • • • • • • • •
• • • • • • •
•
doel (wat is het doel van de good practice); het bereik (op welke type leerlingen en aantal leerlingen gericht en waarom); begaafdheidsfactoren (intellectuele capaciteiten, sociale competentie, psychomotorische vaardigheden, muzikale-artistieke vaardigheden en creativiteit) omgevingskenmerken (klassenklimaat, kritische levenservaring en familieklimaat) niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken (stressbestendigheid, motivatie om te presteren, faalangst, controle en leer- en werkstrategieën); prestaties (sociale betrekkingen, kunst, abstract denken, talen, wiskunde, techniek, sport en natuurwetenschappen); de communicatie tussen betrokkenen (hoe verloopt de dialoog tussen leerling en docent/school, en in hoeverre worden ouders er bij betrokken en waarom). factoren die beïnvloed worden door de good practice (programmastructuur, programma-inhoud, loopbaanoriëntatie- en begeleiding, incentivestructuur, rol van docenten); de vormgeving en organisatie (hoe wordt het instrument ingezet en waarom); de verwachte en gepercipieerde (of aangetoonde) effecten (hoe draagt de good practice bij aan de ontwikkeling van talent); overdraagbaarheid (op welke manier is de good practice ook toepasbaar in een andere schoolcontext); integratie in het schoolbeleid (hoe is de good practice geïntegreerd in het schoolbeleid); inzicht in randvoorwaarden (welke randvoorwaarden die een school moet bieden zijn in de good practice opgenomen); inzicht in de daadwerkelijke bijdrage aan ontwikkeling van talent (heeft de school inzicht in de effectiviteit van de good practice/de aanpak); inzicht in succes- en faalfactoren (met welke factoren wordt in deze good practice rekening gehouden bij de uitvoering, welke factoren worden “onder controle” gehouden). Implementatie
Voor deze studie zijn 23 initiatieven bezocht van 18 scholen.
Stap 4 Meta-analyse van de good practices
23
Kelchtermans, G., Ballet, K.B., Peeters, E.P., Verckens, A.V., (2008). Goede praktijkvoorbeelden: determinanten en kritische factoren. Individueel paper, KU Leuven, Onderwijs Research Dagen 2008.
24
Uitblinken op alle niveaus
Op basis van de verschillende good practices die beschreven zijn in stap 3 wordt er een meta-analyse uitgevoerd die een soort “overall beeld” schetst van de wijze waarop scholen met het bevorderen van talentontwikkeling aan de slag zijn gegaan. Deze analyses richten zich met name op de volgende punten: • •
• • •
Mate waarin scholen inzicht hebben in de effectiviteit van de good practice De succes- en faalfactoren en randvoorwaarden die van belang zijn bij het invoeren van een good practice op het gebied van het bevorderen van talentontwikkeling Loopbaanoriëntatie en begeleiding Overdraagbaarheid Implementatie
Stap 5 Toegankelijk maken van de good practices Voor dit onderzoek is gekozen voor een schematische overzicht van landelijke initiatieven en een uitgebreidere beschrijving van de good practices in een rapportage. Om ervoor te zorgen dat de mensen van het veld gebruik maken van de good practi22 ces moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan volgens Skyrme . Voor de opzet van het schematisch overzicht en de uitgebreidere rapportage over de good practices op het gebied van het bevorderen van talentontwikkeling zijn de volgende richtlijnen geformuleerd: • • • •
• •
De good practices zijn allemaal op dezelfde standaardmanier vastgelegd in het schematisch overzicht en in de uitgebreidere rapportage. De informatie over ieder praktijkvoorbeeld wordt kort en globaal beschreven zodat mensen praktijkvoorbeelden snel kunnen scannen op bruikbaarheid. Het taalgebruik en de accenten bij de beschrijvingen zijn toegespitst op de doelgroep. Het praktijkvoorbeeld hoeft niet zozeer gedetailleerd beschreven te worden, maar zodanig dat men weet op welke situaties deze best practice van toepassing is en waar men meer informatie kan vinden. De beschrijving van het praktijkvoorbeeld moet niet te veel interne structuur hebben. Een goede samenvatting van het praktijkvoorbeeld is essentieel.
Indien van de good practices op het gebied van het bevorderen van talentontwikkeling een database wordt gemaakt is het van belang dat er regelmatig good practices worden toegevoegd en de informatie wordt onderhouden. Dit betekent dat er een permanente redactie zou moeten zijn die goede contacten heeft met mensen in het veld. Ten aanzien van de eerder genoemde beleidsprioriteit ‘excellentie bevorderen, betere ontwikkeling van toptalent’, wordt in de Kwaliteitsagenda VO opgemerkt dat scholen leerlingen de ruimte moeten geven ergens in uit te blinken. Hierbij wordt opgemerkt dat “meer onderzoek nodig is om te kunnen onderbouwen welke aanpakken van scholen optimaal bijdragen aan de stimulering van toptalent”. Dit onderzoek
IVA beleidsonderzoek en advies
25
moet zich, volgens de Kwaliteitsagenda, richten op de succesfactoren die nodig zijn voor het realiseren van een cultuur van kunnen en willen uitblinken in toptalent. De resultaten hiervan dienen verspreid te worden onder docenten en kunnen wellicht gebruikt te worden voor deskundigheidsbevordering van docenten met betrekking tot de begeleiding van toptalent. IVA stelt dan ook voor om zowel de resultaten van onderhavig onderzoek, als de resultaten van de inventarisatie naar instrumenten, kennis en vaardigheden, en mechanismen die nodig zijn bij het (laten) ontwikkelen van talent, in een gezamenlijke rapportage te verspreiden onder alle scholen voor voortgezet onderwijs. De scholen die in het kader van dit onderzoek bezocht zijn, hebben alle aangegeven dat beschrijvingen van de door hen uitgevoerde initiatieven verspreid zouden mogen worden als voorbeeld van good practice. Bovendien hebben zij alle aangeven hiervoor ook beeldmateriaal beschikbaar te willen stellen. Op deze wijze ontvangen alle VOscholen niet alleen aansprekende voorbeelden van initiatieven op het gebied van talentontwikkeling op alle niveaus, maar eveneens een overzicht van onder meer rand24 voorwaarden, faal- en succesfactoren, effectiviteit, instrumenten en vaardigheden .
3.4
Good practices en onderwijsinnovatie Zoals al eerder genoemd is het idee achter het beschrijven van good practices dat door het overnemen van deze praktijkvoorbeelden innovaties geïmplementeerd kunnen worden. 25
Recent onderzoek naar de impact van praktijkvoorbeelden laat zien dat praktijkvoorbeelden bij de gebruikers meestal iets teweeg brengen, ook al is dat voor de betrokkenen niet altijd makkelijk om dit precies te benoemen. Het kan verschillen tot het opdoen van inspiratie tot concrete stappen voor grondige wijzigingen in de klas- en schoolpraktijk. Van belang hierbij is dat professionele ontwikkeling niet alleen beschouwd dient te worden als kwalitatieve veranderingen in het handelen van de professional maar ook om kwalitatieve veranderingen in het denken van de professio26 nal . Wil een praktijkvoorbeeld leiden tot professionele ontwikkeling, dan is het van belang dat het niet alleen aanzet tot concrete acties maar dat deze steeds samengaan met veranderingen in de persoonlijke opvattingen van de betrokkenen. Zo niet, dan bestaat het gevaar voor een oppervlakkige toepassing van enkele tips en trucs die men verzamelt uit een praktijkvoorbeeld.
24 In 2008 heeft het IVA, in opdracht van de directie Primair Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, een vergelijkbare uitgave uitgebracht: de ‘VVE-Catalogus’. Deze is verspreid onder alle scholen voor primair onderwijs. In deze uitgave worden niet alleen verschillende VVE-programma’s besproken, ook worden handreikingen gegeven voor de keuze van een VVE-programma en voor het implementeren en uitvoeren hiervan. 25 Kelchtermans, G., Ballet, K., Peeters, E., & Verckens, A. (2007). PBPWO 04.04 "Goede praktijkvoorbeelden als hefboom voor schoolontwikkeling - Identificatie van determinanten en kritische kenmerken". Koepelrapport. Leuven: Centrum voor Onderwijsbeleid en - vernieuwing. 26 Kelchtermans, G. (2001). Reflectief ervaringsleren voor leerkrachten. Een werkboek voor opleiders, nascholers en stagebegeleiders. (Cahiers voor Didactiek, 10). Deurne: Wolters Plantyn.
26
Uitblinken op alle niveaus
Duidelijk is dat het kennismaken met of het bijwonen van een praktijkvoorbeeld op zich geen garantie op professionele ontwikkeling en schoolontwikkeling biedt. Kelchtermans25 spreekt van de noodzaak aan ondersteuning die cruciaal is bij het realiseren van veranderingsacties naar aanleiding van een praktijkvoorbeeld. Deze ondersteuning kent diverse vormen namelijk: • • • • •
Aanmoediging Interesse Inhoudelijke steun Materiële en organisatorische steun Erkenning door inbedding in het vernieuwingsbeleid van de school
Ook kan deze ondersteuning uitgevoerd worden door meerdere personen (collega’s, schoolleiding en presentatoren) en op verschillende vlakken (inhoudelijk of procesmatig).
IVA beleidsonderzoek en advies
4
27
Aspecten die een rol spelen bij de implementatie, uitvoering en evaluatie van initiatieven op het gebied van talentontwikkeling
Zoals eerder vermeld zijn in de Kwaliteitsagenda VO specifieke beleidsprioriteiten geformuleerd ten aanzien van het benutten van excellentie en toptalent en het streven naar een passende kwalificatie en optimale leerloopbaan voor alle leerlingen. Om de doelstellingen van deze beleidsprioriteiten te kunnen bereiken is het van belang dat scholen c.q. docenten zich bewust zijn van de succesfactoren die nodig zijn voor het realiseren van een cultuur van kunnen en willen uitblinken in toptalent en voor het realiseren van goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding en maatwerk binnen de opleiding. Tijdens de gesprekken die in het kader van onderhavig onderzoek zijn gevoerd met schoolleiders, projectleiders, docenten en leerlingen is daarom niet alleen ingegaan op de aanleiding, vormgeving en wijze van implementatie van de verschillende initiatieven, maar ook uitdrukkelijk gesproken over onder meer effectiviteit, randvoorwaarden en loopbaanoriëntatie en -begeleiding. In dit hoofdstuk zal op deze aspecten worden ingegaan. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de visie op talent en aandacht voor begaafdheidsfactoren, in paragraaf 4.2 op de integratie in schoolbeleid en de professionalisering van docenten. In paragraaf 4.3 komen implementatie en programma-aanpassingen aan bod, in paragraaf 4.4 loopbaanoriëntatie en –begeleiding. In de paragrafen 4.5, 4.6 en 4.7 wordt achtereenvolgens ingegaan op effectiviteit, randvoorwaarden en overdraagbaarheid. Opgemerkt moet worden dat bij de bespreking van de genoemde aspecten niet wordt ingegaan op de situatie op specifieke scholen. Hiervoor wordt verwezen naar de initiatiefbeschrijvingen in de hoofdstukken 5 tot en met 9.
4.1
Visie op talent en aandacht voor begaafdheidsfactoren Er is veel overeenstemming tussen de scholen betreffende visie op talent en talentontwikkeling. De meerderheid van de scholen vindt het belangrijk dat leerlingen hun eigen talenten en kwaliteiten kunnen ontdekken en dat zij begeleiding moeten krijgen om dat talent zoveel mogelijk te kunnen ontwikkelen. Desondanks wordt hier door vrijwel alle scholen aan toegevoegd dat het ontwikkelen van een talent op een specifiek gebied (bijvoorbeeld tennis, dans etc.) niet ten koste mag gaan van de andere ontwikkelingsterreinen. Elke leerling moet uiteindelijk ook het schooldiploma halen wat bij zijn of haar intellectuele capaciteiten past. Waar het om gaat is dat de leerling mág excelleren. Er zijn aparte initiatieven voor verschillende begaafdheidsfactoren. De meeste initiatieven liggen op het gebied van sport, muzikale-artistieke vaardigheden en intellectuele capaciteiten. Opvallend is dat sommige scholen met bijvoorbeeld een sportprofiel, dit profiel ook (willen) uitbreiden naar ook een cultuurprofiel en/of een begaafd-
28
Uitblinken op alle niveaus
heidsprofiel. De wens lijkt vanzelf te ontstaan om aan zoveel mogelijk talenten van leerlingen tegemoet te kunnen komen. Scholen met een initiatief die zich voornamelijk lijken te richten op het ontwikkelen van intellectuele capaciteiten zoals bijvoorbeeld de begaafdheidsprofielscholen en de bètatechnische initiatieven blijken ook veel aandacht te besteden aan creativiteit doordat deze leerlingen andere werkvormen krijgen aangeboden waarbij ze vaak zelfstandig naar creatieve oplossingen op zoek moeten gaan. Ook bij de scholen waar de nadruk ligt op muzikale-artistieke vaardigheden wil men talentontwikkeling ook wel wat ruimer zien. Een leerling die bijvoorbeeld talent heeft voor drama komt tijdens de opleiding in aanraking met andere artistieke vaardigheden en ook de sociale competentie krijgt hier de aandacht. Talentontwikkeling wordt hier vaak gezien als het groeien van de persoon, waarbij leerlingen de ruimte moeten krijgen zich te kunnen profileren. Eén school heeft diverse initiatieven ontwikkeld waarbij vooral aandacht is voor de sociale competentie. Zo geven deze leerlingen les aan andere leerlingen, leerlingen uit het primair onderwijs of ouderen. Prestaties uiten zich in doorzettingsvermogen, ambitie en sociale cohesie. Hierbij speelt ook de interpersoonlijke intelligentie een belangrijke rol als het gaat om empathie, organiseren en leiden van groepen en relaties aan kunnen gaan voor het geven van begeleiding.
4.2
Integratie in schoolbeleid en professionalisering van docenten Wat betreft initiatieven op het gebied van cognitief talent heeft bijna elke school de visie op talent gekoppeld aan concrete activiteiten in het schoolbeleid. Opvallend is dat op alle scholen professionalisering van docent als noodzakelijk werd gezien, of het nou ging om een korte cursus of zelfs meerjarige opleidingen. Op sommige scholen werden andere docenten ook op de hoogte gehouden vis bijv studiedagen of symposia. Op een enkele school werd professionalisering niet officieel georganiseerd of benadrukt, maar werden wel mogelijkheden voor scholing geboden. Wat betreft de initiatieven mbt cultureel talent was de status van cultuurprofielschool in het schoolbeleid opgenomen. Veelal wordt in het schoolbeleidsplan de koppeling gemaakt tussen de visie op talentontwikkeling en de missie van de school, die verschillend wordt benoemd, van brede ontwikkeling tot voorbereiden op vervolgonderwijs/maatschappij. In een enkel geval is het initiatief nog te nieuw om verankerd te zijn in het schoolbeleid. Regelmatig wordt door deze scholen genoemd dat het schoolbeleid een profileringsfunctie heeft en daarmee onderdeel is van een marketingstrategie. Qua professionalisering vonden weinig activiteiten plaats, vaak waren de uitvoerenden al geschoolde/bevoegde mensen, doordat het docenten van ‘buiten’ zijn. Zo hebben een aantal bijv een opleiding aan de kunstacademie afgerond. Professionalisering is dan ook weinig genoemd als noodzakelijk. Opvallend is dat 1 school aangaf dat diversiteit in het soort docenten en hun talenten/geschooldheid belangrijk
IVA beleidsonderzoek en advies
29
is. Deze zelfde school maakt gebruik van LD functies, dat zijn functies waarin de docent leiding geeft aan vakoverstijgende vernieuwingen De initiatieven mbt sportief talent zijn allen ingebed in het schoolbeleid, waarbij alle scholen uitgaan van een missie die de combinatie van sport en school centraal zet. Soms heeft een school daar nog iets specifieks aan toegevoegd, bijv toegankelijkheid van het initiatief voor alle onderwijsniveaus. Enkele scholen geven ook hier aan dat het schoolbeleid op talentontwikkeling ook dient ter profilering van de school. Alle scholen hebben een LOOT-status. Wat betreft professionalisering geven alle scholen dat scholingsactiviteiten niet zijn ingezet, aangezien trainers veelal door externe partijen als sportbonden worden geleverd. 1 school geeft specifiek aan dat de visie van ingehuurde trainers moet aansluiten bij de visie van de school. Interne scholing, bijv wat betreft omgaan met talentontwikkeling wordt niet als noodzakelijk gezien. Door 1 school werd benoemd dat er wel behoefte was aan kennis over het effect van sport, selectie, winnen en verliezen op leerlingen en over het carrière-perspectief en de mentale ontwikkeling van leerlingen. Wel worden er extra competenties en flexibiliteit van andere docenten gevraagd, zonder dat daarvoor professionaliseringsactiviteiten worden ingezet. Zo moeten docenten vaak zelf voortdurend hun onderwijsprogramma aanpassen en verruimen, toetsen uitstellen en aanpassen. Verder moet een docent soms persoonlijke begeleiding geven aan bijvoorbeeld een kind dat onder druk staat. Er zijn slechts twee initiatieven op Beta-technisch vlak in dit onderzoek meegenomen, en beide zijn nog te recent gestart om te spreken van integratie in het schoolbeleid. Er wordt ook nog niet gesproken over professionaliseringsactiviteiten. Het enige initiatief op het gebied van intra-persoonlijke intelligentie heeft een schoolbeleid waarin de maatschappelijke opdracht, de uitwerking daarvan en de visie op talentontwikkeling zijn opgenomen. Professionalisering vindt niet plaats, wel wordt opgemerkt dat al werkende weg docenten hun vaardigheden als mentor ontwikkelen.
Voor zowel cognitief talent, cultureel talent, sportief talent en intrapersoonlijk talent geldt dat bij de initiatieven veelal door de school de visie op talentontwikkeling en de concrete activiteiten zijn geïntegreerd in het schoolbeleid. Alleen de twee initiatieven op beta-technisch vlak zijn nog te recent gestart om zich in dat stadium te bevinden. De meeste scholen gebruiken dat schoolbeleid ook ter profilering naar buiten toe. Wat betreft professionaliseringsactiviteiten zijn er grote verschillen tussen de verschillende type talenten. Voor cognitief talent geldt bijv dat meestal van intensieve professionalisering gebruik wordt gemaakt, terwijl bij cultureel talent het juist meestal wordt uitgevoerd door al geschoolde docenten die van bijv de Kunstacademie komen. Voor sportief talent geldt weer dat de trainers van buiten worden gehaald en daardoor professionaliseringsactiviteiten niet de aandacht hebben. Bij de initiatieven op bèta-technisch en intrapersoonlijk vlak wordt nog niet gesproken van professionaliseringsactiviteiten. Opvallend is dat als bij de verschillende initiatieven wel wordt gesproken
30
Uitblinken op alle niveaus
over professionalisering in het kader van het initiatief tot talentontwikkeling, dat meestal gaat over vakinhoudelijke competenties. Bijna geen school spreekt van professionalisering in het kader van herkennen en ontwikkelen van talent, laat staan van loopbaanbegeleiding als voorwaarde voor talentontwikkeling. Andere opvallende verschillen zijn dat bij initiatieven op het gebied van cognitief talent ook door sommige scholen aandacht wordt besteed aan het op de hoogte houden van andere docenten die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering via bijv studiedagen of symposia. Dit wordt bijv bij intiatieven mbt sportief talent weinig genoemd, terwijl andere docenten daar hun eigen werk juist veel op moeten aanpassen, denk aan het onderwijsprogramma aanpassen en verruimen, toetsen uitstellen en aanpassen, leerling begeleiden die onder druk staat etc. Nog interessant om te noemen is dat 1 school leiding geven aan vakoverstijgende vernieuwingen aan een LD functie heeft toegewezen. Iedere VOschool kent LB, LC en LD-functies. Toekenning van functies kunnen afhankelijk zijn van bijv diploma’s (eerste graad, academicus, ..), aantal jaren leservaring, lesuren in bovenbouw, werken aan onderwijsinnovaties etc. Iedere school kan dit voor zichzelf invullen. LD-functies worden vaak toegekend op basis van ervaring (seniorfuncties). In het geval van de school die je noemt lijkt het zo dat een specifieke taak die aan een LD-er is toegekend is dat hij vakoverstijgende vernieuwingen in zijn takenpakket heeft.
4.3
Implementatie en programma-aanpassingen
De wijze van implementatie en de aanpassingen in programma-inhoud en programma-structuur die deze implementatie vereisen, wisselen sterk voor de verschillende soorten initiatieven. Voor de initiatieven waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen van sportief talent geldt over het algemeen dat een LOOT-licentie aangevraagd wordt om de roostertechnische aanpassingen die extra trainingen vereisen toe te kunnen passen. De LOOT-licentie biedt scholen de mogelijkheid leerlingen specifieke faciliteiten aan te bieden die zij nodig hebben om onderwijs te kunnen combineren met topsport. 27 Deze faciliteiten zijn : • • • • • • •
27
Een flexibel lesrooster dat ruimte laat voor trainingen en wedstrijden; (gedeeltelijke) vrijstelling van bepaalde vakken; uitstel of vermindering van huiswerk; voorzieningen om achterstanden, veroorzaakt door afwezigheid ivm trainingen en wedstrijden, weg te werken; uitstel of aanpassing van repetities en/of schoolonderzoeken en/of schoolonderzoeken; begeleiding van een LOOT-begeleider; gespreid examen over twee schooljaren.
Bron: www.stichtingloot.nl
IVA beleidsonderzoek en advies
31
Voor de scholen die leerlingen wel de mogelijkheid bieden sportieve talenten te ontwikkelen, maar hiervoor geen LOOT-licentie hebben aangevraagd, geldt over het algemeen dat ruimte voor extra lessen lichamelijke opvoeding of specifieke sporttraining opgenomen is in het lesrooster. In een aantal gevallen wordt leerlingen de mogelijkheid geboden reguliere lessen te vervangen door sporttrainingen; vaak worden de leerlingen begeleid bij de keuze voor het reguliere vak dat zij niet meer gaan volgen en krijgen zij de mogelijkheid bijlessen te volgen. Voor de scholen die initiatieven aanbieden op het gebied van cultureel talent geldt dat er een duidelijk onderscheid is tussen cultuurprofielscholen en scholen die geen impuls aangevraagd of ontvangen hebben. Voor de cultuurprofielscholen geldt over het algemeen dat de initiatieven kleinschalig gestart zijn en dat de lessen die gegeven worden in het kader van de initiatieven opgenomen zijn in de lesroosters. In een aantal gevallen mogen deze lessen dienen als compensatie voor reguliere lessen (waarbij onder meer beeldende vorming, lichamelijke opvoeding en biologie genoemd worden). Voor de overige scholen geldt eveneens dat deze vaak kleinschalig gestart zijn, de lessen vallen echter vaak buiten het reguliere curriculum, wat betekent dat leerlingen de lessen vaak buiten schooltijd (in de randuren) volgen. Dit vereist van de docenten eveneens dat zij zich buiten hun reguliere taken hiervoor in moeten willen zetten. Voor beide type scholen geldt dat in veel gevallen samenwerking gezocht wordt met externe partijen, zowel bij de implementatie als de uitvoering van het initiatief. In een aantal gevallen zijn specifieke afspraken gemaakt over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden: zo geldt voor een aantal initiatieven dat de verantwoordelijkheid voor de (kwaliteit van de) lessen ligt bij externe partners, evenals de beoordeling van de prestaties op cultureel vlak. In alle gevallen ligt de verantwoordelijkheid voor en de beoordeling van de cognitieve activiteiten bij de scholen. Daarnaast geldt voor beide type scholen dat de gesprekspartners aangeven dat implementatie van het initiatief bottom-up dient te gebeuren: er moeten direct bij de start van een initiatief enthousiaste en betrokken docenten benaderd worden, die het initiatief vanaf de werkvloer implementeren om zo voldoende draagvlak en daarmee slagingskans te creëren. Voor de scholen die een initiatief aanbieden dat zich richt op cognitief talent geldt, evenals voor de culturele initiatieven, dat zij over het algemeen kleinschalig gestart zijn. Daarnaast wordt door een aantal gesprekspartners aangegeven dat direct bij de start van het initiatief niet alleen enthousiaste docenten betrokken zijn (in verband met het creëren van draagvlak), maar dat ook direct externe partners benaderd zijn. Dit heeft een duidelijke weerslag op de wijzigingen in de programma-structuur: een aantal scholen biedt, als gevolg van de samenwerking met externe partners, leerlingen de mogelijkheid om lessen te volgen aan bijvoorbeeld universiteiten of om deel te nemen aan interne Masterclasses die gegeven worden door een van de externe partners. Een aantal scholen biedt leerlingen daarnaast de mogelijkheid verdiepingslessen te volgen, waarbij zij vrijstelling krijgen voor reguliere vakken. Ook vakoverstijgende projecten, facultatieve lessen, keuzewerktijd-uren en het geven van reguliere lessen in het Engels worden genoemd als aanpassingen in de programmastructuur van scholen. Voor het merendeel van deze initiatieven geldt dat deze aan-
32
Uitblinken op alle niveaus
geboden worden tijdens de reguliere lestijden en onderdeel uitmaken van het lesrooster. Voor de initiatieven op het gebied van bèta-techniek en intra-persoonlijke intelligentie geldt over het algemeen dat de activiteiten in het kader van deze initiatieven plaatsvinden buiten het reguliere curriculum en buiten de reguliere lestijden. Zo krijgen de leerlingen bijvoorbeeld meer lesuren techniek aangeboden en nemen zij deel aan excursies. Ook voor deze initiatieven geldt dat zij kleinschalig gestart zijn en dat enthousiaste docenten hier een grote rol in hebben gespeeld.
4.4
Loopbaanoriëntatie en –begeleiding Talentontwikkeling vindt vooral plaats op scholen met een krachtige loopbaanleeromgeving. Loopbaanbegeleiding en –oriëntatie (LOB) is essentieel voor het herkennen en vervolgens ontwikkelen en inzetten van talenten voor de loopbaanontwikkeling van leerlingen. Er is gelet op de sterkte van de loopbaanleeromgeving door te kijken naar in welke mate dialoog, vraagsturing en praktijkgerichtheid is vormgegeven. Daarnaast was er aandacht voor de ontwikkeling van loopbaancompetenties, die noodzakelijk zijn voor ontwikkeling en inzetten van talenten. De loopbaancompetenties zijn motievenreflectie, capaciteitenreflectie, werkexploratie, netwerken en loopbaansturing. Per soort talent waarop het initiatief zich richt worden de uitkomsten weergegeven. Er zijn duidelijke verschillen waar te nemen, hoewel in bijna alle gevallen LOB nog sterk los gezien wordt van talentontwikkeling, terwijl het dat juist zou kunnen versterken. De scholen waarbij een initiatief tot ontwikkeling van cognitief talent is opgezet geven aan vooral extra mogelijkheden te bieden wat betreft de ontwikkeling van talent. Het gaat niet uit van LOB om te reflecteren op capaciteiten en motieven van leerlingen. Voor de groep leerlingen die het programma volgt is meestal niet iets anders of meer geregeld voor de leerlingen dan bij de reguliere leerlingen. Dat betekent dat de leerling bijvoorbeeld wel een gesprek met de decaan heeft over de profielkeuze zoals elke leerling, maar er wordt niet specifiek ingezoomd op wat het talent van de leerling betekent voor diens loopbaan. Incidenteel worden op scholen wel enige extra activiteiten ingezet als oriëntatie op opleidingen of bedrijfsleven waar het betreffende talent over gaat of wordt een soort portfolio of POP (persoonlijk ontwikkelplan) gebruikt. Soms is er sprake van een speciaal aangesteld iemand (trajectbegeleider of talentbegeleider) die zorgt voor praktische afstemming van alle binnenschoolse en buitenschoolse activiteiten, maar deze houdt zich niet met de loopbaanontwikkeling van de leerling bezig. Bijzonder is dat op één school wel begeleiding is gericht op het leren kiezen. Deze school vindt dat hoogbegaafde leerlingen, juist omdat zij veel kunnen, moeite hebben met kiezen voor iets wat zij leuk vinden. Loopbaandialoog is ook weinig aanwezig op de scholen. Wel is er enigszins sprake van vraagsturing door het diversifiëren van het aanbod, en enigszins inspelen op leervragen van leerlingen. Praktijkgerichtheid is via activiteiten binnenschools vormgegeven, buitenschoolse opdrachten komen weinig voor.
IVA beleidsonderzoek en advies
33
Bij de scholen met een initiatief op het gebied van bèta-techniek ligt wat LOB betreft de nadruk op het bieden van mogelijkheden voor talentontwikkeling en het organiseren van oriëntatieactiviteiten op bijvoorbeeld vervolgopleidingen en de beroepenwereld. Van loopbaandialoog is eigenlijk geen sprake. Vraagsturing wordt voornamelijk via diversifiëren van het aanbod vormgegeven. De praktijkgerichtheid speelt zich hier vooral binnenschools af, maar ook oriëntatie op de beroepspraktijk komt aan bod. Wat betreft loopbaancompetenties komt werkexploratie enigszins aan bod. Aan reflectie, loopbaansturing en netwerken wordt weinig gedaan. Bij talentontwikkeling op sportgebied zorgen de scholen vooral voor het organiseren van mogelijkheden tot talentontwikkeling en combineren met de opleiding op school. Begeleiding speelt vooral in het afstemmen van die twee gebieden. Oriëntatie op de sportwereld is bij de ene school wel van belang, een andere vindt dat weer meer een taak van de sportbond. In ieder geval krijgen de sporters meestal les van topsporters waardoor ze via die rolmodellen de sportwereld leren kennen. Verder krijgen deze leerlingen ook weer dezelfde LOB als andere leerlingen. De loopbaancompetenties komen weinig aan bod, soms is sprake van werkexploratie. Reflectie op motieven en kwaliteiten en de ontwikkeling daarvan wordt weinig vormgegeven, net als netwerken en loopbaansturing. Opvallend is dat scholen met initiatieven voor talentontwikkeling op cultuurgebied zich wat meer richten op oriëntatie op het werkveld en vervolgopleidingen, door bijvoorbeeld leerlingen in gesprek te laten gaan met theatermakers en praktijkopdrachten te laten doen. Daarnaast is er ook wat meer sprake van een individuele benadering. Op één school is er ook sprake van een speciale begeleiding die voor de afstemming tussen het talentprogramma en het reguliere programma zorgt. Van loopbaandialoog is nog steeds weinig sprake, maar de praktijkgerichtheid en vraagsturing zijn behoorlijk aanwezig. Werkexploratie wordt al vormgegeven, reflectie is ook hier weinig terug te vinden. Loopbaansturing komt al meer aanbod, aangezien leerlingen meer in staat worden gesteld hun programmaonderdelen af te stemmen op hun wensen.
4.5
Effectiviteit Over het algemeen wordt er weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de ingezette initiatieven. De effectiviteit van initiatieven die zich richten op intellectuele capaciteiten van leerlingen worden door de scholen veelal uitgedrukt in het verbeteren van schoolprestaties en de mate van tevredenheid van leerlingen en ouders. Vrijwel alle scholen geven aan een stijging te zien in de prestaties, harde cijfers zijn echter vrijwel niet voorhanden. Eén van de scholen heeft aangegeven dat er onderzoek naar effectiviteit uitgevoerd is door een universiteit, het effect van dit initiatief bleek echter moeilijk meetbaar. Ook voor de scholen die een initiatief uitvoeren dat zich richt op culturele activiteiten geldt dat er wel nagedacht wordt over de (mate van) effectiviteit, maar dat er op slechts een beperkt aantal scholen concrete acties ondernomen worden om de effec-
34
Uitblinken op alle niveaus
tiviteit in kaart te brengen. Op een tweetal scholen worden ouders bevraagd over de mate van tevredenheid van henzelf en hun kinderen. Door een aantal scholen wordt effectiviteit uitgedrukt in termen van het aantal leerlingen dat daadwerkelijk doorstroomt naar een kunstopleiding. De betreffende scholen hebben goed zicht op dit aantal. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de mate van doorstroom geen consequenties heeft voor de opzet en uitvoering van de initiatieven. Voor de meeste scholen die een cultureel initiatief uitvoeren geldt dat zij effectiviteit uitdrukken in de tevredenheid van leerlingen en het aantal leerlingen dat deelneemt aan het initiatief. Door een enkele school wordt opgemerkt dat de effectiviteit van het initiatief zichtbaar is in de wijze waarop leerlingen niet alleen het beste uit zichzelf halen, maar ook andere leerlingen weten te stimuleren. Voor de scholen met een LOOT-status geldt dat effectiviteit voornamelijk wordt uitgedrukt als het behalen van goede/betere prestaties op sportief en cognitief gebied. Een aantal van deze scholen werkt samen met universiteiten en hogescholen om de relatie tussen (top)sportprestaties en schoolprestaties te onderzoeken. Het merendeel van de scholen ervaart zelf een positieve relatie tussen beide aspecten: leerlingen die topsport beoefenen, behalen hogere cijfers en behalen gemiddeld vaker hun eindexamen dan leerlingen die geen topsport-status hebben. Door zowel de LOOTscholen als de scholen die sportinitiatieven aanbieden wordt ook tevredenheid als belangrijke graadmeter voor effectiviteit genoemd. Een aantal scholen voeren tevredenheidonderzoek uit onder leerlingen en ouders. De betreffende scholen geven aan dat zowel de ouders als de leerlingen erg tevreden zijn over het initiatief. Een van de instrumenten die worden ingezet voor tevredenheidonderzoek is ‘Kwaliteitscholen’ (www.kwaliteitscholen.nl). Op de scholen die een initiatief uitvieren op het gebied van bèta-techniek wordt vooralsnog geen concreet onderzoek uitgevoerd naar effectiviteit. Ook bij deze scholen wordt effectiviteit vooral afgemeten aan het aantal leerlingen dat participeert in het initiatief en de tevredenheid van leerlingen en ouders. Over het algemeen kan de conclusie getrokken worden dat scholen weinig onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van het initiatief dat zij leerlingen aanbieden. Hierbij is wel een onderscheid te maken naar de scholen die een initiatief aanbieden vanuit een specifiek netwerk (bijvoorbeeld LOOT-scholen) en scholen die niet bij een dergelijk netwerk zijn aangesloten. Wel wordt door vrijwel alle scholen opgemerkt dat er sprake is van een effectief initiatief. Hierbij wordt effectiviteit door de scholen voornamelijk geoperationaliseerd als zijnde leerling- en oudertevredenheid, toename van school/sportprestaties, leerling-participatie en doorstroom naar vervolgopleidingen. Geen van de scholen koppelt de (gepercipieerde) effectiviteit van het initiatief aan de vijf factoren die door de Onderwijsraad zijn geformuleerd als zijnde van invloed op doorstroom en talentontwikkeling: programmastructuur, programma-inhoud, loopbaanoriëntatie en –begeleiding, incentivestructuur en de rol van docenten. Bij de opzet en uitvoering van de verschillende initiatieven wordt hier wel aandacht aan besteed, deze aspecten worden echter niet betrokken bij het eventueel in kaart brengen van effectiviteit.
IVA beleidsonderzoek en advies
4.6
35
Randvoorwaarden Tijdens de gesprekken met alle betrokkenen is gesproken over zowel succesfactoren en knelpunten als over randvoorwaarden. Over het algemeen geldt dat deze elkaar voor een groot deel overlappen: het niet kunnen realiseren van randvoorwaarden leidt tot knelpunten, goed uitgevoerde randvoorwaarden worden vaak benoemd als garantie voor succes. Uit de gesprekken komt naar voren dat er geen verschillen bestaan tussen de randvoorwaarden die gelden voor initiatieven die zich richten op cognitie, sport, cultuur en bèta-techniek. Vrijwel alle gesprekspartners geven aan dat het voor het slagen van een initiatief noodzakelijk is dat er voldoende betrokken en enthousiaste docenten zijn, die bereid zijn extra (en vaak eigen) tijd te investeren in het initiatief. Daarnaast wordt opgemerkt dat het van groot belang is dat het initiatief onderschreven wordt door het management. Dit is op de eerste plaats van belang voor het creëren van voldoende draagvlak onder alle docenten, eveneens een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast zal de bereidheid van de school om docenten extra faciliteiten te bieden voor de uitvoering van het initiatief groter zijn, wanneer het management het belang en de waarde van het initiatief onderschrijft. Door het merendeel van de gesprekspartners wordt de aanwezigheid van benodigde faciliteiten zowel aangeduid als een knelpunt als een randvoorwaarde: hierbij worden onder meer beschikbare tijd, geschikte ruimte en financiële middelen genoemd. Daarnaast wordt aangegeven dat het van essentieel belang is dat er een goed rooster beschikbaar is, waarin docenten ruimte hebben om het initiatief uit te voeren en leerlingen ruimte krijgen om het initiatief te volgen en eventueel op andere tijdstippen andere lessen in te halen. Dit vereist een grote mate van flexibiliteit van docenten: niet alleen de betrokken docenten moeten bereid zijn hun tijd flexibel in te zetten, ook niet-betrokken docenten moeten bereid zijn flexibel om te gaan met onder meer het inhalen van lessen en proefwerken. De aanwezigheid van een helder concept en een goede methode wordt aangeduid als randvoorwaarden om een initiatief op te zetten. Andere randvoorwaarden die genoemd worden als zijnde van groot belang bij de invoering van een nieuw initiatief zijn: • • • • • •
aansluiten bij het profiel van de school uitgaan van eigen kwaliteiten en interesses van docenten en leerlingen overzicht hebben in de reikwijdte van het initiatief (afbakening) voeren van overleg met personeel over de consequenties voor schoolbeleid zorgen voor een duidelijke leiding zorgen voor een duidelijk aanspreekpunt voor leerlingen
Door zowel de schoolleiding, docenten als leerlingen wordt opgemerkt dat het van groot belang is dat de docenten die het initiatief uitvoeren competent genoeg zijn: de inzet van kwalitatief goede docenten wordt dan ook gezien als belangrijke randvoorwaarde. In het verlengde hiervan wordt ook professionalisering van docenten aange-
36
Uitblinken op alle niveaus
duid als succesfactor. Tot slot wordt opgemerkt dat ook het niveau van de leerlingen goed genoeg moet zijn: deelname aan een initiatief mag niet leiden tot afname van de schoolprestaties op reguliere activiteiten.
4.7
Overdraagbaarheid Tijdens de gesprekken is aan de schoolleiders, projectleiders en docenten de vraag voorgelegd in hoeverre het initiatief dat bij hen op school wordt uitgevoerd over28 draagbaar is naar andere scholen. Het merendeel van de gesprekspartners geeft aan dat de verschillende initiatieven overdraagbaar zijn, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden komen in grote mate overeen met de randvoorwaarden die de gesprekspartners aan de uitvoering van de initiatieven stelden (zie paragraaf 1.2). De meest genoemde voorwaarden zijn: • • • •
Voorafgaand aan de invoering van een initiatief moet hierover overleg plaatsvinden met het personeel: het initiatief moet niet van ‘bovenaf’ worden opgelegd Er moet voldoende draagvlak bestaan onder al het personeel; docenten moeten bereid zijn zich flexibel op te stellen Er moet voorafgaand aan de invoering voldoende tijd besteed worden aan de organisatorische aspecten en het beschikbaar maken/stellen van faciliteiten De school moet bereid zijn in het initiatief te investeren
Daarnaast wordt door een aantal gesprekspartners ook opgemerkt dat niet alle initiatieven één-op-één overgenomen kunnen worden. Als belangrijkste reden geven zij hiervoor aan dat een initiatief moet passen bij de visie, uitgangspunten en cultuur van een school en bij het personeel. Bovendien richten een aantal initiatieven zich specifiek op een bepaalde groep leerlingen (bijvoorbeeld HAVO-leerlingen); dergelijke initiatieven zijn niet zonder meer toepasbaar voor bijvoorbeeld vmbo-leerlingen. Een aantal gesprekspartners geeft aan dat de concepten achter de initiatieven als geheel niet overdraagbaar zijn, maar goed kunnen dienen als uitgangspunt om een schooleigen initiatief te maken. Tot slot merken enkele gesprekspartners op dat juist het school-eigenmaken een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van het initiatief. Een van de gesprekspartners zegt hierover: “Iedere school moet het concept van A tot Z doorlopen, je kunt niet bij K beginnen.”
28
Hierbij is geen sprake van verschillen tussen de verschillende talenttypen die in de initiatieven als uitgangspunt genomen zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies
5
Initiatieven op het gebied van cognitief talent
5.1
Gertrudiscollege – VWO-plusklas en Cambridge Engels
5.1.1
37
Korte omschrijving van het initiatief Het Gertrudiscollege is sinds maart 2008 een begaafdheidsprofielschool. Dit betekent dat zij met het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS) afspraken maken over de opleiding en begeleiding van (hoog)begaafde leerlingen. De leerlingen uit de brugklas VWO-plus en HAVO/VWO zullen in de toekomst een officiële hoogbegaafdheidtest krijgen (IST). Op basis van de uitslag van deze test zullen de leerlingen een persoonlijke begeleidingscoach en verschillende extra mogelijkheden aangeboden worden. De extra mogelijkheden worden aangeboden door onder andere verdiepingsopdrachten en verrijkingslessen. Deze lessen vallen in het rooster gelijk met de ondersteuningslessen van de leerlingen die extra begeleiding nodig hebben. Bij de verrijkingslessen worden ook leerlingen van de basisschool uitgenodigd. Deze verrijkingslessen worden gegeven in plaats van de reguliere studielessen. Op het gebied van cognitief talent heeft het Gertrudiscollege verschillende initiatieven. Zo bieden zij leerlingen de mogelijkheid deel te nemen aan de VWO-plusklas en de muziekklas (zie voor de muziekklas paragraaf 4.1.6). Daarnaast worden leerlingen met een sportief talent in de gelegenheid gesteld sport te combineren met school (zie eveneens paragraaf 4.1.6) en kunnen leerlingen deelnemen aan het vak Cambridge Engels. De VWO-plusklas is in alle opzichten een VWO-klas, de leerlingen die hiervoor kiezen krijgen in klas 1 een uur minder techniek. Daarvoor in de plaats krijgen zij een Gertrudisuur. In het Gertrudisuur werken de leerlingen in de brugklas aan vier projecten. In drie daarvan wordt gewerkt aan een opdracht die gerelateerd is aan meerdere vakken. Deze opdracht is daarmee vakoverstijgend. De projecten worden gecombineerd met themamiddagen. In het vierde project mag de leerling zelf een keuze maken uit de projecten die op het Gertrudiscollege gereed liggen. De projecten zijn tot stand gekomen in samenwerking met Perdix, een stichting die het onderwijs aan hoogbegaafden in het voortgezet onderwijs ondersteunt. Leerlingen in de VWO-plusklas kunnen vanaf klas 2 Spaans kiezen en vanaf klas 3 extra Informatica. Interne en externe examens zijn in volgende leerjaren mogelijk. Spaans wordt vervolgd in de klassen 3 en 4 en na drie jaar is het voor elke cursist mogelijk een certificaat te behalen op niveau A1. De betere leerlingen kunnen ook een examen doen op A2-niveau en de beste leerlingen kunnen in Utrecht het landelijk erkend Certificado Inicial de Español behalen. De extra informatica lessen worden
38
Uitblinken op alle niveaus
gedurende twee jaar aangeboden en tijdens deze lessen krijgen de leerlingen een introductieprogramma op de programmeertaal Java. Deze lessen worden verzorgd door Cisco Systems en heten officieel Fundamentals of Java Programming. De leerlingen ronden deze lessen af met een toets en bij goed resultaat ontvangen de leerlingen een bewijs van deelname van Cisco Systems. Alle leerlingen in de VWO-plusklas voldoen aan de hoge toelatingscriteria voor deze klas. Ook daardoor kan een stimulerende omgeving voor de leerlingen ontstaan. De VWO-plusklas kan vanaf klas 2 ook gecombineerd worden met het gymnasium. Binnen de VWO-plusklas hebben de leerlingen daarnaast de mogelijkheid deel te nemen aan Digi-plus. Digi-plus biedt dezelfde mogelijkheden als VWO-plus, maar kan het onderwijs met behulp van een uitgebreidere inzet van moderne ICT-middelen nog beter op maat aanbieden. Dit past uitstekend bij de doelstellingen die het Gertrudiscollege heeft als begaafdheidsprofielschool. De leerlingen in deze klas zijn voor een groot deel werkzaam in de elektronische leeromgeving (ELO) N@tschool. Een ELO ondersteunt langs digitale weg het leerproces, de communicatie tijdens het leerproces en de organisatie van leeractiviteiten. Het leren wordt in bepaalde mate plaats-, tijd- en docentonafhankelijk, omdat informatie en een deel van lessen vanuit elke plek en op elk moment bereikbaar zijn via het internet. De ELO wordt ook ingezet als centrale aanleverplaats van lesmateriaal of andere informatie zoals leerstof, studiewijzers, vakoverstijgende projecten, logboeken en werkstukken. De leerling werkt met een eigen laptop, die wordt voorgefinancierd. Deze leerlingen krijgen les in eigen lokalen waar een draadloos netwerk is gerealiseerd. Omdat de lessen webbased zijn, kan een leerling met zijn account thuis ook in de elektronische leeromgeving werken. In plaats van krijtjes hebben docent en leerling in het klaslokaal een digitaal smartboard en een white board tot hun beschikking. Naast VWO-plus biedt het Getrudiscollege leerlingen sinds 1998 de gelegenheid om naast het reguliere examen Engels een diploma halen dat internationaal wordt erkend. Het gaat om het CAE (Certificate in Advanced English) voor VWO-leerlingen en het FCE (First Certificate in English) voor HAVO-leerlingen. Het behalen van dit diploma vindt plaats voorafgaand aan de eindexamens in 5 HAVO en 6 VWO. Bij de Cambridge examens worden de leerlingen getest op hun spreek-, luister-, leesen schrijfvaardigheid. Een vijfde onderdeel van het examen is Use of English waarbij vocabulaire en grammatica centraal staan. De examens staan onder verantwoordelijkheid van de University of Cambridge Local Examinations Syndicate (UCLES) in Cambridge, Engeland. In Nederland worden zij georganiseerd door de British Council. 5.1.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het Gertrudis heeft zelf initiatief genomen om begaafdheidsprofielschool te worden na ruim tien jaar bezig geweest te zijn met talent en talentontwikkeling. Hiermee wilde de school recht doen aan de verschillen tussen kinderen. Nadat het Gertrudiscollege vijf jaar geleden (op aanvraag van voetbalclub RBC) op kleine schaal gestart is
IVA beleidsonderzoek en advies
39
met het aanbieden van de mogelijkheid om sport en onderwijs te combineren, zijn ook de andere initiatieven op het gebied van talentontwikkeling gestart (VWO-plus, muziekklas). Het doel van de verschillende initiatieven is om leerlingen hun eigen talenten te laten ontdekken en ze vervolgens te begeleiden om die talenten te kunnen ontwikkelen. Op deze manier zijn leerlingen meer gemotiveerd om naar school te gaan en vinden ze school ook leuker. Dit sluit aan bij de visie die het Gertrudiscollege heeft op talent en talentontwikkeling: “ieder kind heeft talent en ieder kind moet de mogelijkheid en begeleiding krijgen om dat talent te ontwikkelen”. Belangrijk aspect hierbij is dat leerlingen de mogelijkheid krijgen hun talenten en kwaliteiten te ontdekken, maar dat leerlingen door aandacht voor andere talenten niet onder hun cognitief niveau mogen gaan presteren en opgeleid worden. Het ontwikkelen van een sporttalent mag er bijvoorbeeld niet toe leiden dat een VWO-leerling naar de HAVO gaat.
5.1.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Met de plusklassen is alleen in het VWO gestart om het, alvorens het initiatief uit te breiden naar andere niveaus, op kleine schaal goed te organiseren. Op deze manier verloopt de implementatie van alle initiatieven: bepaalde faciliteiten worden voor een beperkt aantal leerlingen georganiseerd en als het succesvol blijkt, wordt een olievlekwerking naar de rest van de school gestimuleerd: “Je moet ergens beginnen en kijken of het aanslaat.” Door de gesprekspartners wordt opgemerkt dat het creëren van draagvlak voor een initiatief van groot belang is bij de implementatie hiervan. Als een project op kleine schaal succesvol is, moet het gedragen worden door vrijwel het hele docententeam om het goed vorm te (kunnen) geven binnen de rest van de school. De directie staat open voor initiatieven van docenten en door deze ‘bottom-up methode’ is er altijd een zekere mate van draagvlak bij de docenten. Ook leerlingen worden bij veel zaken betrokken door middel van leerling-klankbordgroepen. Door de gesprekspartners wordt aangegeven dat het belangrijk is dat ook goed naar hen wordt geluisterd. Integratie in schoolbeleid Het bieden van kansen en uitdagingen om de talenten van leerlingen maximaal te benutten, is in het beleidsplan benoemd als de missie van de school. In het beleidsplan staat dat de school in cognitief opzicht vele uitdagingen biedt, met optimale mogelijkheden tot interne, maar ook externe doorstroom, en extra ondersteuning daar waar nodig en gewenst. Ook staat concreet omschreven dat het Gertrudiscollege een school is die faciliteiten biedt om de schoolopleiding van leerlingen te combineren met andere ambities, zoals sociale, sportieve, creatieve en culturele ambities. Ook onderwijs op maat, met extra uitdaging voor leerlingen die bovengemiddeld presteren en extra begeleiding voor leerlingen die onderpresteren, zijn speerpunten voor het Gertrudiscollege.
40
Uitblinken op alle niveaus
Professionalisering van docenten De docenten worden geschoold in het omgaan met hoogbegaafde leerlingen en onderpresteren. De individuele coaches voor onderpresteren volgen daar een speciale cursus voor. In lessituaties wordt op het Gertrudiscollege niet altijd even gedifferentieerd gewerkt. Door de gesprekspartners wordt opgemerkt dat op dit gebied nog een slag gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door scholing van docenten. 5.1.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Leerlingen worden cijfermatig beoordeeld voor de verschillende verrijkingsopdrachten en voor de modules (de modules moeten de leerlingen met minimaal een voldoende afronden). Leerlingen kunnen voor een aantal initiatieven die voldoende zijn afgesloten een (inter)nationaal erkend certificaat verkrijgen. Cognitief talent wordt in het VWO en gymnasium vooral gestimuleerd door de VWOplusklassen. Binnen deze klassen krijgen de leerlingen de mogelijkheid om dieper op de stof in te gaan. In het eerste leerjaar is er aandacht voor cognitief talent door middel van verrijkingslessen. Deze verrijkingslessen starten ieder jaar vanaf januari en beslaan twee periodes van zes weken. Gelijktijd met deze verrijkingslessen worden steunlessen aangeboden voor leerlingen die extra begeleiding nodig hebben. Daarnaast worden leerlingen gestimuleerd in de vrije ruimte van de Tweede Fase verschillende modules te volgen. In de bovenbouw zijn deze modules verplicht. Bij het Gertrudiscollege is er voor vrijwel alle leerlingen de mogelijkheid om op hun eigen manier hun talenten te ontplooien en gebruiken. Doordat dit op grote schaal gebeurd, ‘schamen’ leerlingen zich daar ook niet voor en worden ze daar niet om gepest: “leerlingen durven te excelleren”. Hoogbegaafde onderpresteerders krijgen een individuele coach, die speciaal geschoold is in het begeleiden van deze leerlingen. Binnen de zorgstructuur van het Gertrudiscollege is voorzien in een zorgcoördinator. Momenteel wordt de zorgstructuur aangepast om hoogbegaafde onderpresteerder goed te kunnen begeleiden. Hierbij zal in eerste instantie worden bekeken waarom een leerling onderpresteert (hierbij wordt niet alleen uitgegaan van de schoolsituatie, maar wordt ook rekening gehouden met de thuissituatie van een leerling) en welke middelen en/of extra begeleiding nodig is om de leerling te kunnen begeleiden. De zorgstructuur zal in de toekomst verbreed worden naar de rest van de school. Ouders worden op verschillende manier betrokken en geïnformeerd bij de school. Zo kunnen ouders participeren in verschillende klankbordgroepen. Ouders worden tevens betrokken bij de inschrijving voor de verschillende initiatieven. Veranderingen in het programma Binnen de VWO-plusklassen krijgen leerlingen extra stof aangeboden. Voor Engels is er bijvoorbeeld een internetsite met extra materiaal dat wordt aangeboden vanuit de leermethode zelf. Daarnaast zijn er vakoverstijgende projecten waarbij twee vakken worden gecombineerd. Door de gesprekspartners wordt opgemerkt dat de inhoud van deze projecten niet zozeer van een hoger niveau is, maar dat er wel verbanden tussen de verschillende vakken worden gelegd die niet gelegd worden in re-
IVA beleidsonderzoek en advies
41
guliere projecten. Voor de VWO-plusklas geldt dat er veranderingen plaatsgevonden hebben in de reguliere programmastructuur: leerlingen die aan de VWO-plusklas deelnemen volgen in de eerste klas een uur techniek minder en “krijgen daar een Gertrudis-uur voor terug”. De bedoeling is om de leerlingen binnen de VWO-plusklassen ook de mogelijkheid te bieden om hen, in ruil voor verrijkingsmogelijkheden, een lesuur minder te laten volgen in vakken waar zij goed in zijn. Dat is nog in ontwikkeling. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Het Gertrudiscollege heeft voor de begeleiding van leerlingen een mentor en leerjaarcoördinator, een zorgcoördinator en een zorg advies team (ZAT) dat bestaat uit een counselor, schoolmaatschappelijk werk, een schoolarts en schoolpsycholoog. Daarnaast is er specifiek voor loopbaanbegeleiding een decaan en er is een vertrouwenspersoon. De decanen hebben als belangrijkste taak het verzorgen en coördineren van Oriëntatie op Studie en Beroep (OSB) in de onderbouw HAVO-VWO en in de theoretische en gemengde leerweg op het vmbo en Loopbaanoriëntatie en -Begeleiding (LOB) in de bovenbouw HAVO-VWO. In de onderbouw verzorgen de decanen, samen met de mentoren, een aantal lessen met betrekking tot pakket- en profiel-/sectorkeuze. Vanaf het schooljaar 2007-2008 zijn deze keuzelessen in de HAVO gekoppeld aan het project “Havisten Competent” (HACO). Daarbinnen stelt de school zich tot doel de aansluiting van de HAVO op het HBO te verbeteren door rekening te houden met factoren die het succesvol dooplopen van het HBO bevorderen. De HACO lessen zijn in de vorm van webquests gegoten en drie studenten van de Hogeschool Rotterdam bieden deze lessen aan. In het project worden deze studenten begeleid door de mentoren van 3 HAVO en de decaan. Op deze manier worden leerlingen ook gestimuleerd om de lerarenopleiding te gaan volgen en dat is gekoppeld aan het feit dat het Gertrudiscollege ook een opleidingsschool is. In de bovenbouw krijgen de leerlingen een LOB-dossier, waarin zij hun vorderingen van het uitstippelen van de keuze voor de vervolgopleiding grotendeels zelfstandig kunnen bijhouden. Buiten- en bovenschools organiseren de decanen lokale of regionale informatieactiviteiten voor leerlingen, die zich daarbij kunnen oriënteren op beroepsbeelden en vervolgstudies. Daarnaast zijn er verschillende mogelijkheden voor leerlingen om zich te oriënteren op vervolgstudies door het volgen van colleges aan de Universiteit van Leiden, Online Proefstuderen aan de Universiteit van Leiden, het volgen van webclasses aan de Universiteit van Amsterdam, de Hogeschool van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen, masterclasses aan diverse universiteiten, colleges aan de Open Universiteit en de Technische Universiteit Eindhoven, participatie in de Erasmus MC Junior Med School en meeloopdagen aan diverse universiteiten. De zorgcoördinator ondersteunt leerlingen die minder begaafd zijn, deficiënte leervermogens hebben (zoals dyslexie of ADHD) en hoogbegaafde onderpresteerders.
42
Uitblinken op alle niveaus
Financiering van het initiatief Voor de ontwikkeling van de begaafdheidsprofielschool ontvangt het Gertrudiscollege een subsidie van €17.000 per jaar, waarvan de extra uren die docenten besteden worden betaald. Het is niet zeker of het Gertrudiscollege die subsidie komend jaar ook nog zal ontvangen. Wanneer dit niet het geval is, zal in de begroting geld vrij worden gemaakt. Voor deelname aan de initiatieven geldt over het algemeen dat ouders geen vrijwillige financiële bijdrage betalen, omdat het Gertrudiscollege onderdeel is van Ons Middelbaar Onderwijs (OMO). Voor excursies en Cambridge betalen ouders wel extra. Bij Spaans wordt alleen betaald voor het examen. De docent wordt uit de middelen van de school betaald. Hetzelfde geldt voor de begeleiding bij de reguliere huiswerkklas. Daarnaast hebben leerlingen de mogelijkheid deel te nemen aan huiswerkbegeleiding die gefaciliteerd wordt door een particulier instituut (dat hiervoor naar de school toe komt): hiervoor geldt dat ouders dit zelf moeten bekostigen. 5.1.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er wordt momenteel geen onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van de initiatieven: er is dan ook nog geen zicht op de effecten van de verschillende initiatieven. Wel heeft een visitatie plaatsgevonden van CPS voor de erkenning als begaafdheidsprofielschool. Daaruit bleek dat het Gertrudiscollege voldoet aan de criteria voor een begaafdheidsprofielschool. Hoewel deze bevindingen niet gestaafd kunnen worden uit onderzoek, geven de gesprekspartners aan dat de leerlingen die gebruik maken van de initiatieven ter bevordering van talentontwikkeling, vaak gemotiveerder zijn om naar school te gaan. Deze leerlingen blijken in de praktijk dan ook regelmatig aan meerdere initiatieven deel te nemen (bijvoorbeeld aan de sportopleiding en de digi-plusklas). Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Volgens de gesprekspartners is één van de succesfactoren van het Gertrudiscollege het brede aanbod van ondersteuning en extra faciliteiten en de begeleiding die daarbij wordt gegeven. De school doet naar eigen zeggen alles wat mogelijk is om leerlingen de begeleiding te geven die zij nodig hebben. Bovendien zijn de faciliteiten, howel gestart voor een specifieke groep leerlingen, ook toegankelijk voor andere leerlingen. Een andere succesfactor die genoemd wordt door de gesprekspartners is het feit dat leerlingen vanuit groep 8 van de basisschool uitgenodigd voor de verrijkingslessen van de eerste klas. Op die manier worden leerlingen aan de school verbonden en willen de vrienden en vriendinnen van deze leerlingen ook vaak naar het Gertrudiscollege. Het grootste knelpunt van de verschillende initiatieven is het rooster. Daarnaast wordt de werkdruk van de docenten ervaren als een beperking van de mogelijkheden om hen in te zetten voor bepaalde initiatieven of voor bijvoorbeeld bijles. Ook een beperkt draagvlak wordt aangegeven als knelpunt: niet alle docenten staan achter de grote veranderingen die de school doormaakt en sommigen vragen zich af of al die
IVA beleidsonderzoek en advies
43
verschillende faciliteiten wel echt nodig zijn. Docenten zullen volgens een van de gesprekspartners daarom meer betrokken moeten worden bij de ontwikkeling van de begaafdheidsprofielschool, zodat de gedachten hierover breder gedragen worden. De succesfactoren en knelpunten die door de gesprekspartners genoemd zijn, komen in grote mate overeen met de door hen aangegeven randvoorwaarden: voldoende draagvlak op de school, bereidheid van docenten om deel te nemen aan de initiatieven en bereidheid van de school om extra faciliteiten te bieden, worden aangeduid als belangrijkste randvoorwaarden. Daarnaast wordt door de gesprekspartners opgemerkt dat het belangrijk is om te realiseren dat iedere school afhankelijk is van het docententeam: juist de docenten moeten dus de noodzaak van de faciliteiten inzien om een succesvolle uitvoering van een initiatief te bewerkstelligen. Een laatste randvoorwaarde die genoemd wordt, is een goed rooster: veel docenten hebben geen bezwaar tegen lesuitval, maar zijn vanwege (werk)drukte niet altijd in staat om bijlessen te verzorgen voor leerlingen die de lessen missen. De school is daarvoor op zoek naar ondersteuning. Overdraagbaarheid De initiatieven van het Gertrudiscollege zijn in principe ook op andere scholen aan te bieden. Hierbij moeten scholen zich realiseren dat zij op organisatorisch vlak tegen problemen aan kunnen lopen. Ook moeten scholen er zorg voor dragen dat faciliteiten als instrumenten, lokalen, laptops, en financiële middelen aanwezig zijn. Om extra opdrachten te organiseren (zoals dat gebeurt bij de VWO-plusklassen), kunnen universiteiten worden benaderd. Daarnaast is het van belang om de initiatieven goed voor te bereiden: de school moet zelf weten wat ze aan gaat bieden en hoeveel tijd de implementatie en uitvoering zal kosten voor leerlingen, docenten en de coördinatoren. 5.1.6
Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling Sporttalenten en leren Vijf jaar geleden is het Gertrudiscollege benaderd door RBC, om te kijken wat de mogelijkheden zouden zijn voor het combineren van een sportopleiding en onderwijs. Daarmee is het Gertrudiscollege op kleine schaal gestart en dat bleek succesvol. Inmiddels biedt het Gertrudiscollege 60 talentvolle sporters de mogelijkheid om het ontplooien van hun sporttalent te combineren met kwalitatief hoogwaardig onderwijs (waarvan 30 leerlingen vanuit RBC). Daarbij is het onderwijs altijd leidend en is er een goede afstemming tussen sport en leren. De basis van dit initiatief is de samenwerking met de voetbalopleiding van RBC Roosendaal, waarbij vanuit de voetbalopleiding eveneens de erkenning bestaat dan onderwijs voor sport gaat. Zo kan het zijn dat misdragingen op school ertoe leiden dat er contact wordt opgenomen met de trainer en dat deze beslist dat de leerling tijdens de eerstvolgende wedstrijd niet wordt opgesteld. Een succesfactor van de sportopleiding is volgens de gesprekspartners dan ook dat het onderwijs de primaire focus blijft van zowel de leerlingen, als de trainers vanuit de sportopleidingen.
44
Uitblinken op alle niveaus
Het Gertrudiscollege is Olympisch steunpunt en wordt begeleid en ondersteund door Sportservice Noord-Brabant en het NOC-NSF. De sportopleiding wordt georganiseerd voor leerlingen van het vmbo tot en met de leerlingen in de VWO-plusklassen. Leerlingen in de sportopleiding kunnen vrijstelling krijgen voor Lichamelijke Oefening om bepaalde lessen die zij hebben gemist in te halen. Ook kunnen zij in overleg met de vakdocent bepaalde lessen missen (vooral bij een vak dat vier uren per week wordt gegeven), mits zij goede cijfers halen voor dat vak. Muziekklas De muziekklas is op vrijwillige basis en de enige voorwaarde voor participatie is het bespelen van een instrument en daar ook buiten school lessen in volgen. In samenwerking met onder andere de muziekschool, wil het Gertrudiscollege leerlingen een pakket aanbieden waarin leerlingen naast de lessen muziek in het voortgezet onderwijs en de individuele (instrumentale of vocale) lessen op de muziekschool, wekelijks twee extra muzieklessen krijgen. Leerlingen krijgen één les theorie, waarbij leerjaren van elkaar gescheiden zijn en één les praktijk, waarbij de leerjaren 1, 2 en 3 bij elkaar in de klas zitten. De leerlingen van de verschillende cognitieve niveaus zitten altijd gezamenlijk in de muziekklas. Er participeren 30 leerlingen verdeeld over de eerste drie leerjaren. Er zijn ook leerlingen bij die later meer met muziek willen gaan doen en die kunnen doorstromen naar de HAVO voor Muziek en Dans in Rotterdam, dat is een vooropleiding voor het conservatorium. In de theorieles worden leerlingen begeleid op solfège, algemene muziekleer, (globale) muziekgeschiedenis en er komen ook verschillende stromingen aan bod. Het praktisch uur is een ensembleles. In deze les wordt er samen gemusiceerd en worden leerlingen gestimuleerd om ook muziekgenres te spelen die zij normaal gesproken niet spelen. Ook de theorie, behandeld in de theorieles, wordt hier toegepast (Toegepaste Theorielessen). Overige initiatieven Naast bovenstaande initiatieven biedt het Gertrudiscollege de leerlingen in het vmbo en de HAVO bovenbouw een sollicitatie- en presentatieproject en is het Gertrudiscollege een JetNet-school, wat betekent dat de school in samenwerking met enkele bedrijven de leerlingen die belangstelling hebben voor techniek op de praktijk toegesneden projecten aanbiedt. Daarnaast kiezen de leerlingen in de vrije ruimte in de Tweede Fase enkele modules. In totaal volgen HAVO-leerlingen in 4 en 5 HAVO twee modules: tijdens elk leerjaar één, met uitzondering van de leerlingen die een extra examenvak hebben gekozen. In 2007-2008 hebben de leerlingen van 4 HAVO kunnen kiezen uit de onderwerpen Spaans, Italiaans, Bridge, Popmuziek, Beeldende dans, Digitale vormgeving, Sterrenkunde, Criminaliteit, het Europees Computer Rijbewijs, een EHBO-cursus, Duits voor het Goethe-Zertifikat, een opfriscursus rekenen als voorbereiding op de pabo-toets, een opfriscursus Nederlands spelling als voorbereiding op de pabo-toets. In totaal volgen VWO-leerlingen vier modules: één in de vierde, twee in de vijfde en één in het zesde leerjaar. In 2007-2008 hebben de leerlingen van 4 VWO kunnen kiezen uit de onderwerpen Spaans, Italiaans, Bridge, Popmuziek, Beeldende dans,
IVA beleidsonderzoek en advies
45
Digitale vormgeving, Criminaliteit, een EHBO-cursus of het Europees Computer Rijbewijs. Andere verrijkingsmogelijkheden voor de VWO bovenbouw zijn de Shell Ecomarathon, de wiskunde olympiade en de kangoeroewedstrijd, de biologie olympiade, het volgen van colleges aan de Universiteit van Leiden, Online Proefstuderen aan de Universiteit van Leiden, het volgen van webclasses aan de Universiteit van Amsterdam, de Hogeschool van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen, masterclasses aan diverse universiteiten, colleges aan de Open Universiteit en de Technische Universiteit Eindhoven, participatie in de Erasmus MC Junior Med School en meeloopdagen aan diverse universiteiten.
5.2 5.2.1
Theresia Lyceum – TOM traject Korte omschrijving van het initiatief Het TOM-project van het Theresialyceum bestaat uit onderwijsaanpassingen voor hoogbegaafde leerlingen. Belangrijke waarden blijven daarbij ten alle tijden: het welbevinden van de leerlingen, het halen van het eindexamen en contact met gelijken zijn. Hoogbegaafdheid betekent voor deze school dat leerlingen niet alleen een uitzonderlijk hoog IQ hebben, maar dat ze daarnaast een relatief hoge motivatie en creativiteit bezitten. Via een test worden ieder jaar 30 tot 50 kinderen geselecteerd voor de topklas. Zij worden ook gedurende hun hele schoolperiode gevolgd omdat bij hen hoogbegaafdheid is gesignaleerd. De school heeft de opdracht deze leerlingen uit te dagen om op de top van hun kunnen te presteren en zichzelf zo veel mogelijk te ontplooien. Daarvoor is een duidelijke motivatie een voorwaarde. Door de uitnodiging voor het TOMproject krijgen deze leerlingen die basishouding en worden ze extra gemotiveerd. Bovendien kunnen de leerlingen, wanneer hoogbegaafdheid officieel is geconstateerd, beter plaatsen wat er anders aan hen is en krijgen ze er meer zelfvertrouwen van. Samenvattend bestaat het TOM-project uit zes onderdelen, te weten: groepsbijeenkomsten in series van zes, individuele projecten, twee gezelligheidsbijeenkomsten, het volgen van extra vakken, het volgen van colleges aan een universiteit en begeleiding op maat. Per onderdeel geeft de leerling aan of hij er behoefte aan heeft. Het is niet verplicht om aan alle onderdelen deel te nemen, of om ieder jaar deel te nemen.
5.2.2
Doelstelling, aanleiding en visie Tien jaar geleden (1999) is het Theresialyceum gestart met een driejarige brugperiode voor HAVO en VWO leerlingen. Deze brugperiode heeft een hoog niveau want HAVO leerlingen zitten drie jaar lang samen in de klas met VWO leerlingen. Bovendien zijn er geen lagere niveaus op het Theresialyceum, dus als leerlingen het niveau niet vol kunnen houden, moeten ze naar een andere school. Dan is het voor de leerlingen van belang zeker te weten dat ze de HAVO aankunnen. In die periode is van-
46
Uitblinken op alle niveaus
uit OMO (Ons Middelbaar Onderwijs) een pilot gestart om te onderzoeken wat de onderwijsbehoeften zijn van hoogbegaafde leerlingen. Hier waren vijf scholen, waaronder het Theresia Lyceum, bij betrokken. Het Theresialyceum is daarbij gestart met TOM: Traject op maat. Het TOM-project is, met andere woorden, gestart om ook de leerlingen die aan de bovenkant afwijken van de norm, te ondersteunen en begeleiden. Daarnaast wil het Teresio Lyceum die leerlingen vooral extra uitdagen om toch het cognitieve en creatieve talent dat zij bezitten, optimaal te ontwikkelen. Na enige oriëntatie werden de doelen die het Theresialyceum daarbij stelde duidelijk: de leerlingen met elkaar in contact brengen om het sociale welzijn te vergroten, ze uitdagend onderwijs te bieden en, zo nodig, (studie)begeleiding. In het schoolplan dat 28 oktober 2008 is gepresenteerd staat de visie op talent beschreven: iedere leerling heeft talent. Ieder kind is begaafd op zijn eigen manier, overal zit talent in. Het is zaak voor de school, de leerling en de ouders om dat talent te ontdekken. Met name hoogbegaafdheid krijgt hierbij extra aandacht, gedefinieerd als niet alleen een uitzonderlijk hoog IQ hebben, maar dat daarnaast een relatief hoge motivatie en creativiteit bezitten. Belangrijke waarden blijven voor de school ten alle tijden: het welbevinden van de leerlingen, het halen van het eindexamen en contact met ontwikkelingsgelijken zijn. 5.2.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Het Theresialyceum is begonnen met de eerste klas, daar hebben ze vervolgens alle kinderen laten testen op hoogbegaafdheid met een GIVO-test. Ieder jaar zijn er 30 tot 50 kinderen die mee kunnen in het TOM-traject. Integratie in schoolbeleid Het Theresialyceum probeert zo veel mogelijk projecten bij elkaar te brengen en te verweven. Zo is er een poot internationalisering binnen de school. In het kader daarvan zijn twee leerlingen naar Portugal geweest om hun profielwerkstuk te maken. Op deze manier worden de leerlingen voorbereid op een mogelijke buitenlandse stage op HBO of WO niveau. Het netwerk dat voor dit initiatief benut wordt, bestaat al 16 jaar. De leerlingen gaan dan in het buitenland naar een middelbare school, waar ze lessen volgen en de onderzoeksvraag van hun profielwerkstuk onderzoeken, die van tevoren naar de school is opgestuurd. Een voorbeeld van een onderzoeksvraag die een leerling gesteld heeft, had betrekking op Salvador Dali; deze leerling is naar Figueres gegaan, de geboorteplaats van Dali waar het Dali-museum is gevestigd. Het schoolbeleid is erop gericht om leerlingen breed te vormen (bildungsideaal) en om hen te stimuleren goed en op hoog niveau te presteren (of excelleren). Daarbij worden de verschillen tussen leerlingen als uitgangspunt genomen: er zijn leerlingen die hoogbegaafd zijn (begaafdheidsprofielschool), er zijn leerlingen die in de Betavakken excelleren, in de talen of in kunst/cultuur (cultuurprofielschool en kunstvakken als examenvak). Leerlingen kunnen in de bovenbouw kiezen uit modules die aanslui-
IVA beleidsonderzoek en advies
47
ten bij hun interesses en beroepsmogelijkheden en op deze manier zijn de verschillende initiatieven verweven met het schoolbeleid. Professionalisering van docenten Twee bij het TOM-project betrokken docenten hebben de opleiding van het European Counsil of High Ability (ECHA) gevolgd wat verzorgd werd door het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO) vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit omdat het Theresialyceum de noodzaak van een goede wetenschappelijke basis erkent voor het doceren en begeleiden. De coördinator van het TOM-project heeft daarnaast ook orthopedagogiek gestudeerd: zij geeft aan dat die kennis noodzakelijk is om testrapporten te kunnen begrijpen. Daarnaast wordt er twee keer per jaar een studiedag voor docenten georganiseerd, om hen op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en het project en ze kennis te laten maken met hoogbegaafdheid. 5.2.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Het cognitief talent komt aan bod binnen het TOM-project en daarnaast ook in de curricula van de Betavakken, Talen en de Kunst- en Cultuurvakken, door ook theorie aan bod te laten komen. Daarnaast is er uitgebreid aandacht voor het creatief talent, zowel binnen de denklessen van de TOM-leerlingen als binnen de Cultuurprofielschool. De ontwikkeling die met het TOM-project wordt gestimuleerd, is niet alleen cognitief, maar juist ook gericht op ontplooiing en zelfvertrouwen. TOM-leerlingen moeten bijvoorbeeld roostertechnische problemen als zij een bepaald extra vak willen volgen, zelf oplossen onder begeleiding van een docent. Zo leren leerlingen dat als ze iets willen bereiken, ze er zelf voor moeten gaan en dapperheid moeten hebben en ervoor moeten durven gaan. Daarnaast is er ook aandacht voor bijvoorbeeld faalangst. Daarover wordt gesproken gedurende de eerste denklessen en dan wordt ook gesproken over het feit dat de leerlingen soms angstig kunnen worden, omdat ze ineens lagere cijfers halen dan ze gewend zijn. De aandacht voor faalangst is niet structureel, maar er zijn een aantal zaken nog in ontwikkeling. Zo is er een docent die contact heeft met de universiteit over zelfstandig leren. Er wordt op basis van de kennis over leren, die onder andere van de universiteit komt, in de brugklas gesproken over leren en de wijze van studeren, om te voorkomen dat er in de vierde klas hoogbegaafde leerlingen zitten die nog niet goed kunnen studeren. Er is wel structureel aandacht voor studievaardigheid in het curriculum. Deze aandacht is voor iedereen maar voor TOM-leerlingen specifiek is het belangrijk, aangezien die hebben nooit hebben hoeven leren te leren. Daarnaast komen de aspecten als zelfstandig leren en samenwerken aan bod binnen de kunstklassen. Andere leerlingen hebben geen problemen met het feit dat zij ook bij TOM-leerlingen in de klas zitten. Het voordeel van het Theresialyceum is dat alle leerlingen een goede intelligentie hebben (HAVO-VWO niveau). Met betrekking op de integratie van de
48
Uitblinken op alle niveaus
TOM-leerlingen en reguliere leerlingen is er bij het Theresialyceum bewust voor gekozen om leerlingen, vanwege sociale contacten (zowel op school als buiten school) niet in afzonderlijke klassen te plaatsen. Om toch te voorzien in de behoefte aan interactie met leerlingen van hun eigen niveau, worden er ook afzonderlijk lessen aan hen gegeven. De TOM-leerlingen worden wel geaccepteerd in de reguliere klassen, ondanks dat ze een afzonderlijke groep in de klas zijn. TOM-leerling-zijn heeft geen negatieve lading en wordt ook niet als zodanig ervaren. Vooral de niet TOMleerlingen zijn zich bewuster van de tweedeling, de TOM-leerlingen zelf merken er weinig van. Dit komt waarschijnlijk omdat de niet TOM-leerlingen beperkt zicht hebben op wat er tijdens de TOM-lessen gebeurt en waar de TOM-leerlingen zich mee bezig houden. Ouders worden ook betrokken, dat begint al tijdens de voorlichtingsdagen. De school stimuleert te participeren. Daarnaast worden ouderavonden georganiseerd over de mogelijkheden die de school biedt en worden ouders ook betrokken bij bijvoorbeeld een masterclass. Verder is er een specifieke ouderavond voor ouders van leerlingen in de bovenbouw en voor de ouders van TOM-leerlingen in de onderbouw. Veranderingen in het programma Voor TOM-leerlingen worden afzonderlijke facultatieve lessen gegeven. Ieder leerjaar komen in de afzonderlijk lessen voor de hoogbegaafde leerlingen vaste aspecten aan bod. Er wordt gestart met een basis van zes zogenaamde denklessen. In de eerste klas gaan leerlingen praten over wat het betekent om hoogbegaafd te zijn. Daarbij wordt besproken dat je eigenlijk nog hoogbegaafd moet worden en dat daarvoor studievaardigheden van belang zijn. Dit wordt door de school benadrukt omdat sommige van deze leerlingen doordat ze hoogbegaafd zijn, nooit geleerd hebben te leren. Dit staat dan ook als eerste centraal in de denklessen. In de tweede klas gaan de leerlingen aan het werk met creativiteit omdat dat een aspect van hoogbegaafdheid is. De methode die gebruikt wordt is speels, omdat volgens de school vooral niet moet worden vergeten dat de leerlingen boven alles altijd nog kinderen zijn. In de derde klas maken de leerlingen een spel en een belangrijk aspect van deze lessen is om de leerlingen te leren ook dingen af te maken. Deze hoogbegaafde leerlingen hebben vaak een breed interessespectrum, waardoor ze ook het risico lopen dat ze niks afmaken. Bovendien worden ze gestimuleerd om hun studie te laten resulteren in een product. In de vierde klas gaan de leerlingen aan de slag met hun eigen identiteit. Als je veel of bijna alles kunt, is het lastig om te bepalen wat je echt leuk vindt of wat je wilt gaan studeren en daarin worden de leerlingen ook begeleid. Per leerjaar zijn er zes denklessen of TOM-lessen en de inhoud van deze lessen is ieder cohort gelijk. In de eerste klas doen alle hoogbegaafde leerlingen mee, in klas twee neemt dit wel af, dan blijft ongeveer eenderde van de leerlingen over. Om te zorgen dat ze nog buiten de denklessen om contact met elkaar kunnen hebben, worden er dan ook gezelligheidsbijeenkomsten voor de TOM-leerlingen georganiseerd. Dan mogen ze leuke dingen met elkaar doen en staat het volledig los van de cogni-
IVA beleidsonderzoek en advies
49
tieve ontwikkeling. Het is wel een opgave om leerlingen zich niet te laten schamen voor het feit dat ze graag en goed leren. Binnen het TOM-project worden ook een paar keer per jaar masterclasses georganiseerd. Dan komen verschillende professoren over hun onderzoek of werk vertellen. In januari komt een professor van de Universiteit van Utrecht, die bezig is met stamcelonderzoek een lezing geven, waar ook alle leerlingen bij aan mogen sluiten. Dit is dan alleen mogelijk als de betrokken docenten daarin meegaan. Zo krijgen leerlingen in de vierde klas ook de keus om in het daarop volgende jaar naar de Technische Universiteit Eindhoven (TuE) te gaan om daar colleges te volgen. Alle mogelijkheden voor de leerlingen in het kader van het TOM-project van de vierde, vijfde en zesde klas staan op een speciaal TOM-formulier op een rij. Voor het reguliere lesprogramma geldt dat TOM-leerlingen, in overleg met een docent, via TOM-kaarten vrijstelling kunnen krijgen voor lessen. Leerlingen kunnen hiervoor zelf projecten kiezen die zij onder reguliere lestijd uitvoeren. Dit vraagt wel van leraren dat zij hier flexibel mee om kunnen gaan. Hierbij wordt door een van de gesprekspartners opgemerkt dat niet alle docenten weten hoe zij het beste om kunnen gaan met hoogbegaafdheid. Het Theresialyceum is van mening dat het zinvol is om de komende jaren modules te ontwikkelen om het TOM-project zo op een vaste manier in het rooster te verankeren. Op die manier is het ook georganiseerd bij een school in Middelburg: de Nehalennia Stedelijke Scholengemeenschap. Daar zijn vier modules per jaar, waarbij de leerlingen per periode voor een bepaalde module kunnen kiezen. Op een school in Oss hebben alle kinderen twee keer per jaar een keuze-uur waar ze alles kunnen kiezen. Het voordeel van het project structureel in het rooster verankeren is dat het dan gemakkelijker te organiseren is. Bij het Theresialyceum krijgt ieder kind nu nog een eigen inrichting van het rooster, en dat kost veel tijd en organisatie (en randvoorwaarden). Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Gedurende de gehele brugperiode is de begeleiding volledig ingebed in het onderwijs. Vanuit de behoefte van bovengemiddelde leerlingen en hun ouders zijn voor deze groep leerlingen extra vakken en begeleiding ingevoerd. De loopbaanbegeleiding wordt verzorgd door decanen en omdat de hoogbegaafde kinderen individueel gevolgd worden en het een traject op maat is kent de coördinator de leerlingen ook persoonlijk. Er is daarnaast met de decaan gesproken om te vragen rekening te houden met het feit dat bepaalde leerlingen TOM-leerlingen zijn. Zo is er een leerling die het profiel Cultuur en Maatschappij (C&M) wil kiezen en geen Latijn meer wil volgen, terwijl ze het wel allemaal zou kunnen gezien haar potentie. In zo’n geval volgt een gesprek met de betreffende leerling en de ouders over de keuze van de leerling. Ook gaan de TOM-leerlingen de vierde klas tijdens de denklessen aan de slag met hun eigen identiteit. Als je veel of bijna alles kunt is het lastig om te bepalen wat je echt leuk vindt of wat je wilt gaan studeren en daarin worden de leerlingen ook begeleid.
50
Uitblinken op alle niveaus
Er is daarnaast speciale begeleiding voor mensen die problemen ervaren met het zich aanpassen aan de nieuwe structuur. Leerlingen worden daarvoor uitgenodigd, om ze te helpen met leren en het omgaan met de voor hen nieuwe situatie. Daarnaast maken de TOM-leerlingen gebruik van een TOM-formulier waarop de activiteiten voor TOM-leerlingen op een rij staan. Dit is ook onderdeel van hun loopbaanbegeleiding. Daarnaast hebben ook alle niet-TOM-leerlingen de mogelijkheid deel te nemen aan de activiteiten die op dat formulier staan, mits de schoolresultaten dat toelaten. Financiering van het initiatief Zowel voor het initiatief van het TOM-project als voor de Cultuurprofielschool heeft het Theresialyceum subsidie ontvangen, maar die is eindig. Het TOM-project financiert de school uit reguliere middelen, dus worden aan ouders/verzorgers van leerlingen die deelnemen aan het project geen extra kosten in rekening gebracht. Helaas kent de overheid geen subsidie toe; dit betekent dat het Theresialyceum het project met eigen beperkte middelen moet dragen. De school pretendeert dan ook niet alle noodzakelijke zorg te kunnen bieden, maar doet wel haar best de leerling de school succesvol te laten doorlopen, met oog voor het welzijn van het kind. 5.2.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Volgens de gesprekspartners is een project succesvol als de leerlingen zich blijven ontwikkelen en niet stilstaan; zeker bij hoogbegaafde leerlingen. Zij mogen zich niet gaan vervelen want dan worden ze ongelukkig. Ze moeten zich kunnen ontwikkelen en zolang ontwikkeling zichtbaar is werkt het project. Bij TOM-leerlingen bestaat een hoger risico om onder te gaan presteren en buiten de boot te vallen, daardoor kunnen ze zich ongelukkig gaan voelen; ze kunnen hun talent niet optimaal ontwikkelen en worden te weinig gestimuleerd. Juist voor de TOM-leerlingen is dat belangrijk, niet alleen cognitief, maar juist ook op persoonlijk gebied. Een grote pré is dat de kinderen erkend en ondersteund worden. Als een van de successen van het TOM-projecten wordt genoemd dat hiermee veel leerlingen bereikt worden. Ook leerlingen die buiten het TOM-project vallen, kunnen gebruik maken van alle faciliteiten en mogelijkheden. De leerlingen die hierin participeren, krijgen een waardevolle bagage mee. Afgezien van individuele prijzen voor leerlingen, is het erg belangrijk om het breed te trekken voor de school. Als de school kijkt naar effecten geven ze aan dat ouders heel tevreden zijn, juist omdat hun kind en de eigenheid van hun kind wordt gezien en erkend. Er zitten 220 hoogbegaafde leerlingen op het Theresialyceum, waardoor de hoogbegaafde leerlingen niet de vreemde eend in de bijt zijn. De kinderen krijgen volgens de school door het TOM-project meer inzicht in de eigen potentie en een bredere visie op de mogelijkheden van de toekomst. Wel is het zo dat nog een relatief groot aantal TOMleerlingen alsnog blijft zitten, wat volgens de school op een motivatieprobleem duidt.
IVA beleidsonderzoek en advies
51
Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Één van de succesfactoren is volgens de school het gedeelde besef dat het welbevinden van het kind centraal staat. Daarnaast is één van de sterke punten van het TOM-project dat er niet gekozen is voor een aparte plusklas; een afzonderlijke plusklas is organisatorisch weliswaar gemakkelijker, maar er is, vanwege sociale contacten, bewust voor gekozen om de TOM-leerlingen in de reguliere klassen te integreren. De leerlingen geven aan dat een andere succesfactor is dat de school een hele open cultuur heeft, waardoor er veel mogelijkheden zijn om de plannen die leerlingen in hun hoofd hebben te faciliteren. Er is erg veel mogelijk als leerlingen zichzelf inzetten. Een van de knelpunten die door de gesprekspartners genoemd worden, is dat het rooster niet altijd alles toelaat, maar dat moeten en kunnen de TOM-leerlingen zelf oplossen. Daarnaast wordt opgemerkt dat veel TOM-leerlingen alsnog blijven zitten, wat op een motivatieprobleem duidt. De intentie bestaat wel om deze leerlingen gemotiveerd te houden, maar dat lukt blijkbaar niet optimaal omdat er toch een aantal blijven zitten. Bovendien motiveren zij de andere TOM-leerlingen op deze manier ook niet. Een oplossing zou volgens één van de leerlingen zijn om de TOM-leerlingen te verdelen in een groep gemotiveerde en minder gemotiveerde leerlingen. Als randvoorwaarde voor het slagen van het initiatief wordt verankering van het initiatief binnen de school genoemd. Niet alleen ‘die ene bevlogen persoon’, maar ook de collega’s moeten het project mee gaan dragen en wanneer er draagvlak is, kan het project worden verankerd en geborgd in het schoolplan. Daarnaast wordt aangegeven dat er voldoende financiële middelen beschikbaar moeten zijn: “het lijkt een publiek geheim dat middelbare scholen geen geld hebben”. Om die reden is de rector dan ook blij dat ze subsidie hebben ontvangen om het TOM-initiatief te ontwikkelen en van start te gaan. Uiteraard houdt de subsidie op een gegeven moment op en als een project succesvol is moet de voortzetting ervan worden bekostigd uit eigen middelen. Aan de andere kant trekt succes natuurlijk ook wel publiek en meer begaafde leerlingen. Overdraagbaarheid De initiatieven van het Theresialyceum zijn zeker overdraagbaar naar andere scholen. Bij sommige scholen worden bepaalde initiatieven van bovenaf de organisatie in ‘gedumpt’ en dan is dat hoogst waarschijnlijk gedoemd te mislukken. Het moet deel zijn van de school en er als het ware ingroeien. Voorwaarde is dan dat het past in de visie van de school, maar zeker ook in de visie van de docenten. Volgens de leerlingen zou het initiatief van het TOM-project overal mogelijk moeten zijn, juist ook op vmbo scholen: volgens de leerlingen zitten daar ook intelligente leerlingen die nooit gemotiveerd zijn geweest en daardoor lage cijfers halen. Toch is het niet zomaar overdraagbaar, op het vmbo hebben leerlingen ook hele andere talenten. Het doel kan hetzelfde blijven, namelijk ontplooiing van talent, maar de invulling moet wel worden aanpast aan het niveau en talent van de leerlingen.
52
Uitblinken op alle niveaus
Door de gesprekspartners wordt aangeraden om bij een eventuele implementatie van het TOM-project te beginnen met een klein aantal TOM-leerlingen te beginnen. Als vervolgens blijkt dat de leerlingen uitzonderlijk goed presteren, kan het project verder uitgebreid worden. Daarnaast moet een school bij de start van het initiatief zich goed realiseren dat alles wat wordt aangeboden, moet kunnen worden begeleid. Leerlingen kiezen zelf, maar de school moet de tijd hebben om wat wordt voorgesteld, waar te kunnen maken. Er zijn een hoop randvoorwaardelijke zaken die geregeld moeten worden zoals de testen zelf, ouderavonden, en het contact met de ouders; daar heb is tijd en know-how voor nodig. Een valkuil is volgens de school om direct te hoog in te zetten en te veel tegelijk te willen doen.
5.3 5.3.1
Bonhoeffer College – Maatwerk Korte omschrijving van het initiatief Het Bonhoeffer College in Enschede beschikt over verschillende locaties. Op de locatie ana de Geessinkweg huizen de eerste twee leerjaren VMBO, alle leerjaren HAVO en het eerste t/m derde leerjaar Gymnasium en Atheneum. Op deze locatie is vanaf 2003 het project Maatwerk uitgevoerd, waaraan alle leerlingen deelnemen. De leerlingen krijgen minder aparte vakken, samenhangende vakken zijn leergebieden geworden. Van de lestijd is een gedeelte keuzewerktijd, zodat de leerlingen onder begeleiding - zelf het vak kunnen kiezen waaraan zij willen werken. Dat gebeurt in het juniorstudiehuis en het practicumlokaal voor natuur & techniek en natuur & gezondheid. De leerlingen gaan daar zelfstandig met de lesstof aan de slag, waarbij ze worden begeleid door onderwijsassistenten. Het ‘vroegere’ huiswerk is zodanig opgenomen, dat het meestal af is als de leerlingen naar huis gaan. Leerlingen leren hun tijd goed in te delen en verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leerproces. Ze leren daardoor beter wat binnen hun vermogen ligt. Of de nieuwe werkwijze aan de verwachtingen beantwoordt, wordt intensief in de gaten gehouden. De communicatie met de leerlingen geschiedt voor een groot gedeelte via Teletop, de elektronische leeromgeving. Hier kunnen de leerlingen hun studiewijzer en opdrachten op vinden. De docenten en ouders kunnen hier ook op inloggen om vorderingen te bekijken.
5.3.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het project Maatwerk is zes jaar geleden jaar geleden van start gegaan. Het Bonhoeffer College wilde het onderwijs een ander gezicht geven en aantrekkelijker maken voor de leerling. De school ziet talent als een breed begrip is en vindt dat ieder kind talent heeft. Uiteindelijk gaat het de school erom dat de leerlingen zich gelukkig voelen.
IVA beleidsonderzoek en advies
53
Het doel van project Maatwerk is om actieve, zelfstandige leerlingen te creëren, met als uitgangspunt dat in het vervolgonderwijs (MBO/HBO/Universiteit) steeds meer zelfstandigheid gevraagd wordt. 5.3.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie SLO heeft vakmensen geleverd voor de implementatie van het project. De Universiteit Twente was verantwoordelijk voor procesbewaking en evaluatie. De vakmensen van SLO maakten ook deel uit van het ontwikkelteam binnen de school. Professionalisering van docenten Er is veel ingezet op scholing, vooral van onderwijsassistenten. Op dit moment kunnen geen opgeleide onderwijsassistenten vanuit het ROC worden ingezet, omdat het ROC niet toegespitst is op Maatwerk. Voor de functie van onderwijsassistent stelt de school een minimale kwalificatie op MBO-niveau als eis. De assistenten hebben ook procesbegeleidende taken toegewezen gekregen, zoals een duo-mentoraat met docenten. Het personeel wordt regelmatig bijgeschoold.
5.3.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren In het project Maatwerk wordt vooral aandacht besteed aan prestaties in de breedte, dus niet aan specifieke talenten. Er is aandacht voor alle vakken en er is bij alle vakken de mogelijkheid om op het eigen niveau verder te komen en hopelijk boven verwachting te eindigen. De kern van Maatwerk wordt gevormd door niet-cognitieve vaardigheden. Er is bijvoorbeeld een faalangst-reductie-training. In het project Maatwerk wordt faalangst snel duidelijk, omdat er al vroeg een beroep wordt gedaan op de niet-cognitieve vaardigheden van leerlingen. Omdat de leerlingen moeten kunnen presenteren en daarbij zelf het voortouw moeten nemen, wordt in het project maatwerk al vroeg een beroep gedaan op hun stressbestendigheid. Aangezien de leerlingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen werk, blijven ze beter gemotiveerd. “Ze moeten het zelf doen en kunnen meer tijd besteden aan vakken waar ze minder goed in zijn.” De omgeving waarin de leerlingen zelfstandig werken, moet hier wel op zijn toegerust. Er is een stilteruimte en de leerlingen moeten hun tassen in een kluisje doen, zodat ze zo min mogelijk worden afgeleid. Er is altijd een docent of onderwijsassistent aanwezig om de leerlingen te begeleiden. Ook de thuissituatie wordt in de vorm van een zeer actief ouderplatform bij het project betrokken. Veranderingen in het programma In het project Maatwerk worden minder klassikale lessen gegeven dan in reguliere onderwijssituaties. In plaats daarvan brengen de leerlingen de keuzewerktijd door in
54
Uitblinken op alle niveaus
het studiehuis. Hier kunnen ze werken aan opdrachten die ze vinden op de elektronische leeromgeving. Soms worden er ook speciale ‘KWT-lessen’ gegeven. Dit gebeurt vooral in de bovenbouw, vanwege de zwaardere vakinhoud. Het streven is om kinderen geen huiswerk mee naar huis te geven, maar al het werk binnen de keuzewerktijd op school te laten uitvoeren. De inhoud van het programma is niet daadwerkelijk veranderd, wel zijn er lesmethodes uitgekozen en aangepast op geschiktheid voor zelfstandig werken. Er zijn in het project twee manieren om de lesstof vorm te geven. Ten eerste lesstof die geschikt is voor de klassikale lessen. Delen van de stof moeten echter zelfstandig verwerkt worden door de leerlingen. Verschillende ontwikkelteams hebben daar per leergebied stof voor ontwikkeld, bijvoorbeeld de dubbele leerlijn voor Nederlands. Daarbij hebben de ontwikkelteams gebruik gemaakt van verschillende methodes. Financiering van het initiatief Als gevolg van het inzetten van keuzewerktijd hoeven de docenten per week minder uren klassikaal les te geven. Deze uren kunnen worden gebruikt om lesstof te ontwikkelen. SLO heeft daarnaast vakmensen geleverd om het project op te zetten, en de Universiteit Twente heeft de procesbewakingen en evaluatie voor haar rekening genomen. Het project heeft financiële consequenties gehad voor het Bonhoeffer college in de vorm van investeringen in geld, tijd en materiaal gekost. Een groot deel van de financiering voor dit project op één locatie is gekomen uit het budget van het Bonhoeffer College. 5.3.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er is een evaluatieonderzoek gedaan door Universiteit Twente, maar het bleek moeilijk om effecten van dit project te meten. Wel geven oud-leerlingen aan dat hun ervaring met Maatwerk hen voordeel geeft bij hun vervolgopleiding. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Voor het slagen van dit project is breed draagvlak in de school en het docententeam belangrijk. De schoolleiding heeft een daarbij duidelijke rol en is bovendien nauw betrokken bij de uitvoering. Het is belangrijk dat er een breed draagvlak is voor het project. Ook financiële middelen en ruimte zijn belangrijk voor het slagen. De ambitie van de school was soms groter dan de capaciteit. Ook op organisatorisch vlak moeten de rollen goed verdeeld zijn. Bij aanvang van het project waren er een projectleider, een projectdirecteur en de schoolleiding die allen een rol speelden. Dat bleek niet te werken, men heeft geconcludeerd dat de projectleider dichter op het project moet zitten. Niet alle docenten stonden open voor dit nieuwe onderwijsconcept, dientengevolge is er ook personeel afgevloeid. De overstap onderbouw/bovenbouw is voor veel docenten moeilijk geweest, vooral voor bovenbouwdocenten. Ook de dubbelrol van de docent was een knelpunt. De docent is niet in dit project niet meer alleen klassikaal do-
IVA beleidsonderzoek en advies
55
cent, maar moet ook meer coachen/begeleiden. Voor veel docenten is lesgeven juist een veilige haven, al is dat ook van de persoon afhankelijk. Sommige docenten willen bovendien geen ontwikkeluren. De school vindt op dat punt dat docenten ook vooral moeten doen waar ze zelf goed in zijn, maar “mensen ergens op aanspreken blijft ook een moeilijk punt.” Overdraagbaarheid Er zijn verschillende aspecten van het project op andere plaatsen overgenomen, maar het concept als geheel is volgens het Bonhoeffer College niet zonder meer over te nemen. Dat heeft te maken met de school, cultuur en mensen. Er is wel een school die het onderwijsconcept voor het VMBO heeft overgenomen. De docenten van het Bonhoeffer college hebben daar als ontwikkelaars aan bijgedragen.
5.4 5.4.1
Goese Lyceum – Tweetalig VWO (TTO) en International Baccalaureate (IB) Korte omschrijving van het initiatief Het Goese Lyceum in Goes is tien jaar geleden gestart met een afdeling tweetalig onderwijs (TTO) in de onderbouw van het VWO, waarbij de meeste vakken in het Engels worden gegeven. De leerlingen beginnen in de onderbouw in een speciale Tvwo klas. De kinderen worden al op intelligentie en vaardigheden gefilterd (Citoscore van minimaal 545). Na drie jaar TTO kunnen de leerlingen kiezen voor regulier vwo, of hun tweetalige onderwijs vervolgen in de bovenbouw. Daar worden alleen die vakken die met een schoolexamen worden afgesloten in het Engels gegeven (o.a. CKV, Social Studies, ANW, gym). Aan het einde van het zesde leerjaar VWO is het niveau van de leerlingen vergelijkbaar met het eerste half jaar aan de universiteit. De vakken waarvoor een schoolexamen wordt afgenomen, kunnen in het Engels worden geëxamineerd. Tevens kunnen deze leerlingen kiezen voor International Baccalaureate English (IB: omvat Engelse taal en literatuur maar behandelt bijvoorbeeld ook de media). IB is één examenvak, zoals dat gegeven wordt op de International Schools van het IBO. Tweetalige scholen mogen het vak IB English aanbieden. Wanneer de leerlingen kiezen voor IB, krijgen ze hier een apart examen voor.
5.4.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het tweetalig vwo is in de bovenbouw in 2002 van start gegaan. De school had al een sterke zorgstructuur die zich echter voornamelijk richtte op leerlingen die uitvielen wegens leer- of gedragsproblemen. Voor de begaafdere leerling was er nog geen speciale aandacht. Door een Engelstalige stroom in te voeren, zou ook in de behoeften van deze leerlingen voorzien kunnen worden. Voorwaarde zou dan wel zijn dat de leerling belangstelling zou hebben voor de Engelse taal en het internationale speelveld.
56
Uitblinken op alle niveaus
De doelstelling van TTO en IB is om de leerlingen die slimmer zijn op maat te bedienen met onderwijs op maat. Daarbij staan overigens belangstelling voor de Engelse taal, een bredere visie en een internationale kijk voorop. Het programma biedt meerwaarde voor de vervolgopleidingen aan de universiteit, maar is ook zeker waardevol voor het leven na de school. Het uitgangspunt is de ‘Generatie Einstein’. Het onderwijssysteem moet worden aangepast aan de individuele wensen van de leerling en wordt steeds meer gericht op het ontwikkelen van competenties in betekenisvolle situaties. De leerlingen zijn verantwoordelijk voor hun eigen prestaties. Voor slimme leerlingen die een extra uitdaging willen is het tweetalig onderwijs een mogelijkheid. 5.4.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie De school heeft een projectplan geschreven waarmee subsidie is aangevraagd. De school heeft bovendien de status cultuurprofielschool gekregen. De docent IB heeft het totale onderwijs voor IB en CKV ontwikkeld. Professionalisering van docenten De helft van de vakken wordt nu in het Engels gegeven. De docenten moeten dus in het Engels lesgeven en daar ook voor geschoold worden. De docenten zijn in Engeland en Nederland wekelijks geschoold en hebben daarnaast huiswerk moeten maken.
5.4.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Tweetalig vwo draait vooral om de inhoud, cognitieve prestaties staan voorop. Door de vorm waar de verschillende opdrachten in worden gegoten, worden ook andere vaardigheden, zoals creativiteit aangesproken. Volgens de leerlingen haalt dat het beste in elke leerling naar boven. “Je kunt immers de vaardigheid hebben om een taal te leren, maar als je de kans niet krijgt werkt het alsnog niet.” Intelligentie en motivatie vormen daarbij de belangrijkste factoren. Degenen die op een hoger niveau beginnen, worden uitgedaagd om op dat hogere niveau verder te gaan. Er is aandacht voor verschillende vaardigheden, zoals samenwerken, communiceren en reflecteren, maar er moet ook worden gepresenteerd en georganiseerd, waardoor de leerlingen aan hun stressbestendigheid werken. In Engelstalige workshops wordt ook aan de artistieke disciplines aandacht besteed. De Engelse taal staat voorop, maar ook op inhoudelijk gebied verwachten de docenten veel van de leerlingen. De leerlingen in dit project moeten erg gemotiveerd zijn en werken veel met elkaar samen, meestal aan groepsproducten. Er wordt veel in thema’s gewerkt, een uitvloeisel van de culturele inslag van de school. De ouders worden nauw bij het onderwijs betrokken via klankbordgroepen.
IVA beleidsonderzoek en advies
57
Veranderingen in het programma Omdat de Tvwo leerlingen andere lessen volgen dan de reguliere vwo leerlingen worden extra eisen aan de roostering gesteld. De vakken CKV, social studies, gym en ANW worden in het Engels gegeven. De eindtermen zoals die voor het Nederlandse reguliere onderwijs gesteld zijn moeten wel gehaald worden, maar de wijze waarop de stof wordt aangeboden en de onderwerpen die ter sprake komen zijn verschillend en er is ruimte om de stof door een internationale bril te bezien. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Er is een talentbegeleider aanwezig die leerlingen kan helpen om alles goed in te passen wanneer zij (ook buiten school) aan hun talenten werken. Financiering van het initiatief De ouders betalen extra schoolgeld voor leerlingen die TTO en IB volgen. Dit extra geld is echter niet kostendekkend; de rest wordt betaald door de school. Er wordt wel gewerkt met een budget. De kosten voor de ouders zijn in de loop van de jaren iets gestegen omdat de school aanvankelijk laagdrempelig wilde beginnen. Toch is het programma volgens de school nog voor iedereen toegankelijk. De school heeft daarnaast de status gekregen van een cultuurprofielschool en zet ook die subsidiemiddelen in. 5.4.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten De verwachting is van de school is en de leerlingen dat de leerlingen het beter zullen doen in het vervolgonderwijs. Volgens de leerlingen: “Je bent zo intensief bezig met het analyseren van teksten, dat je er in het vervolgonderwijs altijd wat aan hebt. De kunst van het analyseren komt altijd weer van pas”. Er is geen nulmeting uitgevoerd bij aanvang van het project, dus uitspraken doen over effecten is moeilijk. Toch zijn er aanwijzingen dat de effecten positief zijn. “Omdat de leerlingen hun talenten benutten, zijn ze meer tevreden. De cijfers zijn van een 8,1 naar een 8,3 gemiddeld gegaan, deze cijfers zijn door de leerlingen aan de school gegeven vanuit een tevredenheidsenquête. Ook de examenresultaten zijn goed; vier sterren.” De docente IB is gevraagd om IB examiner te worden voor het IBO. Oud-leerlingen scoren goed, ook op Nederlandse universiteiten waar hoofdzakelijk in het Engels wordt gewerkt, en geven op het Goese Lyceum zelfs ook gastcolleges in het Engels. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Er is een helder concept nodig, de reikwijdte moet goed worden overzien, en de juiste faciliteiten zijn nodig. Ook is het van belang om vast te houden aan de visie en daar geen concessies aan te doen. Het is belangrijk dat er een breed draagvlak is voor het een innovatie als tweetalig onderwijs, en dat alle docenten meedoen. Er is een grote verscheidenheid aan werkvormen en lessen ontwikkeld. Docenten dienen ook overal mee te kunnen werken,
58
Uitblinken op alle niveaus
en bij de leerlingen verschillende zintuigen en talenten te kunnen prikkelen. “Je moet het geluk hebben dat je kwalitatief goede en gemotiveerde docenten hebt.” Het Goese Lyceum vindt het zeer belangrijk om die mensen ook te faciliteren, want voor docenten kan actief zijn in tweetalig onderwijs soms een behoorlijke belasting vormen. Overdraagbaarheid Alle stappen in het proces zijn belangrijk wanneer aan een dergelijke onderwijsinnovatie wordt begonnen. “Iedere school moet het concept van A tot Z doorlopen, je kunt niet bij K beginnen.”
5.5 5.5.1
OSG Erasmus – Masterklasje Korte omschrijving van het initiatief Het OSG Erasmus in Almelo is een brede scholengemeenschap voor praktijkonderwijs, VMBO, HAVO en VWO. Het Masterklasje is bestemd voor meer- en hoogbegaafde kinderen van de basischool (groep 7/8) die de leerstof sneller kunnen doorlopen en daardoor tijd over hebben voor eigen onderwerpen en zelfgestuurde studie. Basisscholen die meedoen selecteren de leerlingen. De leerlingen krijgen vanuit de OSG Erasmus drie projecten aangeboden, aangeboden door docenten van het Erasmus in samenwerking met leerkrachten van de toeleverende basisscholen. Voor elk project komen zij drie keer op het Erasmus, de overige werkzaamheden voor het project voeren ze uit op de eigen basisschool.
5.5.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het initiatief is opgezet n.a.v. negatieve ervaringen met het te vroeg instromen van meer-/hoogbegaafde basisschoolleerlingen in het voortgezet onderwijs. Het gaat om leerlingen die in leeftijd ongeveer twee tot drie jaar jaar verschillen met hun klasgenootjes en daardoor problemen krijgen. Er zijn eerst andere vormen uitgeprobeerd (bijv. lessen meelopen op de middelbare school, naast het programma op de basisschool), maar dit leidde tot problemen in overlap met de stof die leerlingen krijgen als ze daadwerkelijk op de middelbare school zitten. Het doel is om meer uitdaging te bieden aan meerbegaafde leerlingen om te voorkomen dat ze gaan versnellen en te vroeg instromen in het voortgezet onderwijs én om daarbij overlap met latere lesstof te voorkomen.
5.5.3
Implementatie van het initiatief Integratie in schoolbeleid In het onderwijs draait het om leerlingen. Die moeten worden uitgedaagd om iets te leren en ook iets leren wat bij ze past. Het gaat in dit initiatief om cognitieve talenten: kinderen die meer- of hoogbegaafd zijn, maar OSG Erasmus kent ook initiatieven zoals de kunstroom en de sportstroom, waar het accent op andere talenten ligt.
IVA beleidsonderzoek en advies
59
Professionalisering van docenten De initiatiefnemers hebben enkele cursussen gevolgd over hoogbegaafdheid en zijn naar netwerkbijeenkomsten geweest. Door middel van een symposium zijn/ worden collega’s van de eigen school en de belangstellende basisscholen op de hoogte gehouden. 5.5.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren In het masterklasje is aandacht voor een mix van prestaties. Projecten gaan over techniek, muziek, poëzie, geofictie, etc. Er is aandacht voor verschillende begaafdheidsfactoren, niet alleen voor intellectuele capaciteiten. Zo moeten de leerlingen leren samenwerken d.m.v. groepsopdrachten en leren ze soms ook hun psychomotorische vaardigheden te ontwikkelen (o.a. solderen, schetsen, kalligrafie). Er wordt aandacht geschnken aan stressbestendigheid door bijvoorbeeld opdrachten uit te laten voeren die de kinderen best een beetje eng vinden (solderen) en door elkaars werk te beoordelen. In de opbouw van het project wordt er daarnaast voor gekozen om langzaam aan de kinderen steeds meer los te laten en zelfstandig te laten werken. Veranderingen in het programma Docenten zijn voor een gedeelte van hun tijd beschikbaar voor andere activiteiten dan lesgeven (zoals surveilleren in de pauze, etc.). Deze tijd wordt bij het Masterklasje betrokken docenten ingevuld met activiteiten voor het hoogbegaafdheidsbeleid. Het gaat daarbij om speciale projecten die worden ontwikkeld voor het Masterklasje. Er is hierdoor geen overlap met later te behandelen leerstof op de middelbare school.
5.5.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten e Het Masterklasje wordt nu al voor het 5 jaar georganiseerd. Er zijn verschillende scholen die meewerken en die meer dan één leerling opgeven (in het schooljaar 2008-2009 bestaat de groep uit ongeveer 39 leerlingen van 11 verschillende basisscholen). Daarbij komt dat verschillende scholen die in het verleden aan het project mee hebben gedaan, het voorbeeld van het Masterklasje zijn gaan volgen. Zij bieden nu binnen de eigen basisschool initiatieven om meerbegaafde kinderen meer uitdaging te bieden. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De good practice maakt het mogelijk leerlingen voldoende uitdaging te bieden, zonder ze van hun leeftijdsgenootjes te scheiden. Wat de basisschoolleerlingen vooral aanspreekt is dat ze met een grote mate van zelfstandigheid kunnen werken aan een grote diversiteit van onderwerpen met ruime diepgang.
60
Uitblinken op alle niveaus
Het grootste knelpunt is tijd. Op dat gebied moet eventuele weerstand bij andere docenten worden overwonnen. Die vinden dat beschikbare tijd besteed moet worden aan middelbare scholieren en niet aan basisschoolleerlingen. Bovendien steken de betrokken docenten veel vrije tijd in het draaiende houden van dit project. Het project hangt daarmee sterk aan enkele enthousiaste docenten, alhoewel door de jaren heen steeds meer betrokkenen ervaring met de good practice hebben opgebouwd. Bij het implementeren van een dergelijke good practice is het daarom van belang ruimte en tijd te geven aan enthousiaste mensen.
5.6 5.6.1
Haagse Kopklas Korte omschrijving van het initiatief De Haagse Kopklas richt zich vooral op kinderen die getalenteerd genoeg zijn om HAVO of VWO te behalen, maar die door hun Nederlandse taalachterstand een lager advies krijgen van de basisschool. Veel leerlingen met het talent om naar de HAVO/VWO te gaan bleken dit niveau niet te halen en werden naar lager niveau verwezen. De Kopklas biedt faciliteiten om dit niveau binnen een jaar wel te halen, zodat zij het volgende jaar door kunnen stromen. Hiermee vormt de Kopklas een overbruggingsjaar tussen de basisschool en het voortgezet onderwijs, waarin de leerlingen aan hun taalachterstand werken. Dit doen zij door in projecten te werken aan thema’s rondom Den Haag, met veel nadruk op taal in alle facetten en een oplopende moeilijkheidsgraad. Naar mate het jaar vordert worden hogere eisen gesteld aan de leerlingen. De Voorsprong is de verantwoordelijke basisschool waar de Kopklas formeel onder valt, maar de klas is gevestigd op een middelbare school, het Internationaal College Edith Stein. Deze locatie is gekozen omdat leerlingen zo kunnen wennen aan het klimaat op het VO. Er zijn enkele randvoorwaarden verbonden aan deelname aan de Kopklas: allereerst mogen de kinderen bij aanvang niet ouder zijn dan 13 jaar. Andere leergebieden dan taal, waaronder rekenen, moeten de leerlingen wel beheersen op niveau HAVO/VWO. Er bestaat dus een discrepantie tussen de Nederlandse taalvaardigheid en de andere leergebieden. Uit een motivatiegesprek met de leerlingen moet blijken dat zij voldoende gemotiveerd zijn om in de Kopklas aan het werk te gaan. Wat betreft de aanmelding van een leerling bij de Kopklas moeten in eerste instantie de leerkracht groep 8 en de ouders van de leerling een formulier invullen voor aanmelding voor de Kopklas. Vervolgens heeft de coördinator een intakegesprek met de leerling, en waar nodig ook met de ouders van de leerling. Tijdens de aanmeldprocedure is het noodzakelijk dat de leerling ook wordt ingeschreven bij een reguliere school voor voortgezet onderwijs: bij afwijzing zal het kind in het voortgezet onderwijs doorstromen. Dit jaar zijn tien leerlingen aangenomen in de Kopklas, gemiddeld zijn dit er jaarlijks twaalf tot vijftien. Op grond van het motivatiegesprek valt elk jaar een aantal leerlingen af: de leerkrachten of ouders beschouwen de Kopklas in die gevallen meer als
IVA beleidsonderzoek en advies
61
opvangklas (bijvoorbeeld voor leerlingen met gedragsstoornissen) en de leerlingen missen dan ook de motivatie voor deelname aan de Kopklas. 5.6.2
Doelstelling, aanleiding en visie De Kopklas is het resultaat van een samenwerkingsverband tussen schoolbesturen en de gemeente Den Haag. De initiatiefnemer is met de Kopklas toen hij zich realiseerde dat kansen voor bepaalde kinderen in Den Haag te weinig werden benut. Daardoor kwamen veel kinderen met een hoog IQ terecht in de VMBO beroepsgerichte leerweg: “cognitief talent ging verloren”. De gemeente Den Haag heeft samen met het HCO (Haags Centrum voor Onderwijsbegeleiding) en basisschool de Voorsprong het initiatief genomen voor de opstart van de Kopklas. Vanuit het VO bestond in de vorm van het internationaal College Edith Stein interesse om de Kopklas te huisvesten. Talent is volgens betrokkenen bij de Kopklas “het goed zijn in iets”. Het huidige onderwijs beperkt dit talent echter, er is onvoldoende uitdaging in het huidige onderwijssysteem. Vandaar dat de Kopklas een motivatiegesprek als selectiecriterium hanteert. Talent mág tot ontwikkeling komen in de Kopklas, en er is veel aandacht voor zelfontplooiing. Wanneer leerlingen gemotiveerd zijn, kan alles wat leerlingen leuk vinden ook naar buiten komen. Leerlingen sterken elkaar hierin, en voelen zich veilig om talenten te ontwikkelen. Deze vrijheid en veiligheid zijn volgens de geïnterviewden duidelijke randvoorwaarden voor talentontwikkeling. Er is dan ook veel vrijheid in het programma, al ligt de nadruk op taal. Dit kost de leerlingen in het begin wel wat moeite, er gaat een nieuwe wereld voor hen open, het gaat nu namelijk om hen. Het aanpassen aan deze nieuwe cultuur is dan ook een andere randvoorwaarde voor talentontwikkeling; veel leerlingen komen er pas in de Kopklas achter wat hun talent/passie is. Naast de nadruk op zelfontplooiing is ook vaardigheidstraining nodig. Er moet een balans gezocht worden tussen het ontwikkelen van talent en het trainen van basisvaardigheden. Ook de leerlingen vinden dat ze allemaal een talent hebben, zoals rekenen, topografie, of geschiedenis. Deze talenten gaan echter gepaard met een taalachterstand. Onder een talent verstaan de leerlingen iets waar je goed in bent. Dit talent kun je oefenen, maar je moet er wel veel zin in hebben en het leuk vinden.
5.6.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Twee docenten hebben de Kopklas gezamenlijk opgezet. Eén van hen is nu samen met een andere docent verantwoordelijk voor het onderwijsproces. Bij het (organisatorisch) opzetten van de Kopklas is gebruik gemaakt van kennis van een organisatie in Utrecht. Deze organisatie fungeert als monitor voor alle Kopklassen in Nederland, en ondersteunt het opzetten ervan. Lesstof die gebruikt kon worden in de Kopklas was bij aanvang niet voor handen, maar is door de docenten zelf moeten ontwikkeld. Het voordeel daarvan is maatwerk. Ook cursussen/materiaal voor de ontwikkeling
62
Uitblinken op alle niveaus
van docenten van de Kopklas was niet voor handen, en moet gaandeweg vorm krijgen Ten aanzien van de informatievoorziening naar de basisscholen heeft men een aantal lijnen. Uit onderzoek is gebleken dat de Kopklas een relatieve onbekendheid geniet. Daarom is men nu een ‘informatie-offensief’ begonnen. Op elke school in Den Haag komen adviseurs van het HCO; zij voorzien de school van informatie over de Kopklas. Daarnaast zijn er brochures verspreid en presentaties gegeven aan intern begeleiders van de basisscholen en bij de verschillende samenwerkingsverbanden. Als laatste heeft de coördinator via de BOVO-markt (gericht op versoepeling van de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs in de regio Den Haag) de mogelijkheid om informatie in een nieuwsbrief te plaatsen, welke rechtstreeks verspreid wordt aan leerkrachten groep 8 in Den Haag. Integratie in schoolbeleid De Kopklas heeft een eigen beleid en is niet ingebed in het beleid van de betrokken basisschool. Doordat de Kopklas formeel en organisatorisch echter wel is ondergebracht bij een basisschool is de directie verantwoordelijk voor de Kopklas. De directie geeft aan dat zijn taak het opvangen van behoeften en knelpunten is. Deze worden vervolgens bij de juiste beleidsmakers neergelegd. Dit kunnen zaken zijn betreffende faciliteiten, maar ook wat betreft budgetten. Professionalisering van docenten De professionalisering van de docenten is niet officieel georganiseerd. De docenten hebben echter wel de mogelijkheid tot het volgen van cursussen, onder meer gericht op de begeleiding van de leerlingen. Aan de andere kant hebben de docenten, door hun ervaringen in de Kopklas kennis opgedaan van de methode en de wijze waarop leerlingen goed begeleid kunnen worden. 5.6.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Naast het ontwikkelen van talenten besteedt de Kopklas aandacht aan nietcognitieve persoonlijkheidskenmerken. Zo besteden de docenten in het begin vooral veel tijd aan het omgaan met eventuele beperkingen vanuit de omgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot huiswerk. Niet alle ouders kunnen helpen bij het huiswerk of hebben er tijd voor. De docenten benadrukken dan dat er ook andere oplossingen zijn, zoals het inschakelen van klasgenootjes. Ook wordt er in het begin veel aan gedaan faalangst te beperken. Dit wordt beperkt doordat de leerlingen elkaar helpen, bijvoorbeeld door elkaar uitleg te geven over onderwerpen die andere leerlingen moeilijk vinden. Belangrijk hierbij is dat alle leerlingen het idee hebben dat ze allemaal hetzelfde doel nastreven, en ze dit alleen samen kunnen bereiken. Hiervoor is veel discipline nodig, en de leerlingen moeten in het begin hierin opgevoed worden. De leerlingen moeten veel zelf doen en elkaar helpen. Om dit te stimuleren vormt de docent groepjes, en daarbinnen overleggen de leerlingen. Het gaat daarbij vaak over taal en spelling, maar ook over andere dingen zoals het nieuws. De actualiteit wordt
IVA beleidsonderzoek en advies
63
gebruikt om onderwerpen uit te diepen. Ook andere vakken krijgen extra aandacht wanneer leerlingen erom vragen. De leerlingen geven aan dat ze in de klas leren hoe ze moeten leren. De leerlingen vinden de Kopklas vooral goed omdat ze veel individuele aandacht krijgen. Problemen in de klas worden snel uitgepraat en de docent helpt hierbij. Ook helpen ze elkaar. Alle geïnterviewde leerlingen krijgen steun van de ouders. De ouders zijn erg trots wanneer leerlingen na een jaar een hoger advies krijgen. Wanneer ouders niet kunnen helpen bij huiswerk, vragen de leerlingen hun broers, zussen, grootouders of zelfs ooms en tantes. De docenten proberen de ouders zoveel mogelijk te betrekken bij de activiteiten van de Kopklas. Soms zijn ze verplicht aanwezig, bijvoorbeeld bij presentaties van de leerlingen. Huiselijke omstandigheden zorgen er wel eens voor dat een leerling de Kopklas moet verlaten. De leerlingen van de Kopklas moeten erg zelfredzaam zijn, “daar wordt ook echt veel op gehamerd door de docenten”. Veranderingen in het programma Voor de leerlingen in de Kopklas bestaat geen regulier programma. In die zin is er daarom in dit initiatief geen sprake van veranderingen in de programma-inhoud, maar van een geheel ander programma dat door de docenten zelf is ontwikkeld. Er zijn soortgelijke initiatieven in Nederland, maar wat uniek is voor de Haagse Kopklas is dat het onderwijs georganiseerd is rondom projecten over Den Haag. Dit was een specifieke eis van de beleidsmakers bij het opstarten van de kopklas. Zo zijn bezoeken gebracht aan Scheveningen, ambassades, Provinciale Staten, de Tweede kamer. Hierover worden door de leerlingen tentoonstellingen gehouden, waarbij ook de ouders van de kinderen aanwezig zijn. Financiering van het initiatief De Kopklas wordt ondersteund door het HCO, de besturen van de basisscholen, de besturen van de betrokken VO-scholen en de gemeente Den Haag onder andere vanuit het Gemeentelijk Onderwijs Achterstandenbeleid (GOA). 5.6.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er wordt gedurende het lesjaar een tweede keer de Cito-toets afgenomen (de eerste is afgenomen in groep 8 van de basisschool), en er zijn grote sprongen voorwaarts waarneembaar. Sommige leerlingen scoren 10 tot 15 punten hoger dan de vorige keer dat ze de Cito-toets deden. Gemikt wordt op 100% doorstroom naar het HAVO/VWO. Inmiddels gaat het met ongeveer 80% van de leerlingen die doorstromen naar het HAVO/VWO, goed. Leerlingen die de Kopklas hebben afgerond worden gevolgd, maar vaak krijgt de docent zelf ook berichten van de oud-leerlingen. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De Kopklas is in de laatste jaren gegroeid. Momenteel is er echter sprake van het teruglopen van de instroom. Uit onderzoek blijkt volgens de coördinator dat de Kopklas een relatieve onbekendheid geniet. Instanties worden daarom bestookt met informa-
64
Uitblinken op alle niveaus
tie, leerkrachten worden veel geïnformeerd. Dit werkt wel, maar (nog) niet voldoende. Een andere reden van de teruglopende instroom zou kunnen zijn dat ouders van potentiële leerlingen niet enthousiast zijn over het initiatief. Mogelijk zien zij het als een afgang wanneer leerlingen deelnemen aan de Kopklas, of ze zien het als een verloren jaar. Zoals eerder omschreven moeten de docenten van de Kopklas veel zelf doen. Dit kan als knelpunt gezien worden, maar ook als succesfactor. Hier staat namelijk tegenover dat er nauwelijks vergaderingen zijn, er is weinig overleg, vaak alleen tussen de docenten. De docenten van de Kopklas hebben als het ware een onafhankelijke beslissingsbevoegdheid, waardoor beslissingen genomen kunnen worden. Het gevaar van het maatwerk dat wordt aangeboden aan de leerlingen, is dat docenten nauwelijks vervangbaar zijn. Een budget is er nu nog onvoldoende. Een ander knelpunt is dat de hoge mate van bureaucratie ervoor zorgt dat problemen niet altijd tijdig en goed opgelost kunnen worden. De leerlingen vinden het klaslokaal een knelpunt: zij zouden graag een groter klaslokaal willen. De coördinator geeft aan dat de aanmeldprocedure de instroom van leerlingen bemoeilijkt. Overdraagbaarheid Wanneer andere steden ook een Kopklas willen opstarten kunnen ze aankloppen bij Sardes in Utrecht, waar men een plan heeft voor het organisatorisch opzetten van een Kopklas. Qua inhoud moet de Kopklas verder alles zelf echter invullen. Hiervoor zijn gespecialiseerde en goed uitgeruste docenten nodig, die veel uitdaging zien in het doceren in een Kopklas. De vrijheid in het programma is fijn maar kost ook veel tijd, en er gaat veel expertise in zitten. Dit maakt dat de docenten die nu lesgeven in de Kopklas moeilijk vervangbaar zijn. Daarnaast is goede facilitatie van een Kopklas erg belangrijk. Zo is een centrale locatie erg prettig, het spaart bijvoorbeeld veel geld uit wanneer activiteiten georganiseerd worden: vaak bestaat de mogelijkheid activiteiten te voet te bereiken. De leerlingen geven aan dat wanneer andere scholen een Kopklas willen opzetten, de leerlingen hard moeten werken en gemotiveerd moeten zijn. De leerling moet namelijk zelf willen leren, en leren nadenken. Ook moet een leerling in zichzelf geloven.
IVA beleidsonderzoek en advies
6
Initiatieven op het gebied van cultureel talent
6.1
Segbroek College – Segbroek Plannen
6.1.1
65
Korte omschrijving van het initiatief Het Segbroek College biedt leerlingen de mogelijkheid om talenten op het gebied van muziek, dans, theater en kunst te ontwikkelen in de SegbroekPlannen. Voor deelname aan een van de Plannen moeten leerlingen auditie doen. Deze vinden plaats voor de toelating van de leerlingen op het Segbroek College (de leerlingen zitten dan dus nog in groep 8 van de basisschool). Per jaar worden maximaal 30 leerlingen aangenomen voor het TheaterPlan, 20 voor het DansPlan, 18 voor het KunstPlan en 15 leerlingen voor het MuziekPlan. Leerlingen die niet aangenomen worden voor een Plan, maar zich wel hebben aangemeld bij het Segbroek College, kunnen als reguliere leerling worden geplaatst. Alle cultuurplannen vinden plaats in de middag, veelal op locatie. Er is dan ook sprake van een intensieve samenwerking met verschillende externe partners, zoals Koorenhuis, het Haagse Centrum voor Cultuur, het Nationaal Toneel en de Koninklijke Academie voor Kunsten. Met de partners is overeengekomen dat de school verantwoordelijk is voor de schoolprestaties van de leerlingen, de partners zijn dat voor de prestaties op het gebied van het specifieke Plan. Leerlingen die deelnemen aan het MuziekPlan besteden ongeveer vier uur per week aan muziekonderwijs. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan muziektheorie als aan het maken van muziek. Ook voor de lessen die gegeven worden binnen het DansPlan geldt dat er zowel aandacht besteed wordt aan theorie als aan praktijk. Een middag in de week bezoeken de leerlingen de praktijklessen (extern), de wekelijkse theorieles wordt verzorgd op het Segbroek College. De leerlingen van het TheaterPlan en het KunstPlan volgen eveneens een dagdeel per week lessen buiten de school.
6.1.2
Doelstelling, aanleiding en visie Nadat het Segbroek al geruime tijd gewerkt had met een SportPlan (zie voor de beschrijving hiervan paragraaf 6.6.6, is besloten een aantal ‘plannen’ toe te voegen. Als eerste zijn het DansPlan en het MuziekPlan ingevoerd, later volgden ook het TheaterPlan en het Kunstplan. Voor alle plannen geldt dat reeds bij de opzet en invoering externe partners betrokken zijn: zo wordt samengewerkt met het Koorenhuis, het Haagse Centrum voor Cultuur, het Nationaal Toneel en de Koninklijke Academie voor Kunsten. Sinds drie jaar is Segbroek College erkend als cultuurprofielschool.
66
Uitblinken op alle niveaus
Het doel van de Plannen is om leerlingen in de gelegenheid te stellen zich te ontwikkelen en het maximale uit zichzelf te halen. Optimale ontplooiing wordt dan ook uitdrukkelijk genoemd als een van de doelstellingen van talentontwikkeling. Hierbij wordt opgemerkt dat optimale ontplooiing en ontwikkeling niet alleen gericht is op de ontwikkeling van cognitieve prestaties: ook culturele en sportieve prestaties vallen hieronder, evenals prestaties van zowel VMBO- als VWO-leerlingen. Door de gesprekspartners wordt bovendien opgemerkt dat cognitieve ontwikkeling op zich iets is dat scholen sowieso aan moeten bieden: door leerlingen in de gelegenheid te stellen hun talenten op andere vlakken te ontwikkelen, kan een school hen iets extra’s bieden. Talent wordt door de coördinatoren van de verschillende plannen omschreven als ‘het beter dan gemiddeld presteren op een bepaald aspect’. Hierbij wordt opgemerkt dat alleen prestaties niet voldoende zijn voor talent: ook motivatie, doorzettingsvermogen en het weten hoe je omgaat met je talent maken een belangrijk onderdeel uit van talent. Talentontwikkeling wordt omschreven als het ‘faciliteren van leerlingen om het optimale uit zichzelf te kunnen halen’. Daarnaast wordt opgemerkt dat talentontwikkeling betekent dat je als school “iets doet met het specialisme van je leerlingen”. Het Segbroek College profileert zichzelf dan ook als kansschool: “Wij zijn een kansschool. Je moet wel iets kunnen. We mikken erop dat we bij de kinderen het onderste uit de kan kunnen halen. Optimaal ontplooien, in dat verlengde zien we ook talentontwikkeling.” Door de leerlingen wordt opgemerkt dat alleen talent niet voldoende is om jezelf te ontwikkelen. Om een talent tot bloei te laten komen zijn volgens de leerlingen een goede mentaliteit, motivatie, begeleiding, doorzettingsvermogen, materialen en steun van ouders en familie van groot belang. 6.1.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Bij de invoering van de Plannen zijn de verschillende Plannen geleidelijk aan ingevoerd. Met de ervaringen die opgedaan waren bij het SportPlan (zie paragraaf 6.6.6) zijn in eerste instantie het DansPlan en het MuziekPlan ingevoerd, later volgden ook het TheaterPlan en het Kunstplan. Voor alle plannen geldt dat reeds bij de opzet en invoering externe partners betrokken zijn: zo werd vanaf het begin van de invoering actief samengewerkt met onder meer het Koorenhuis, het Haagse Centrum voor Cultuur, het Nationaal Toneel en de Koninklijke Academie voor Kunsten. Voor de coördinatie van de Plannen zijn verschillende docenten rechtstreeks benaderd. Omdat de invoering van de Plannen niet alleen flexibiliteit van de betrokken docenten vereist, maar ook van de docenten van reguliere vakken (die doordat leerlingen hun les soms niet kunnen volgen bereid moeten zijn extra bijlessen en proefwerken te geven), wordt vanaf de invoering van de Plannen ook in het aanname beleid aandacht besteed aan de extra eisen die de Plannen stellen aan docenten: “Iedereen die wordt aangenomen wordt als voorwaarde gesteld dat hij bereid moet zijn extra tijd en energie te steken in de Planleerlingen”. Integratie in schoolbeleid De uitvoering van de Plannen vereist niet alleen van de leerlingen, maar ook van de docenten een extra inspanning: leerlingen moeten gefaciliteerd worden om, waar no-
IVA beleidsonderzoek en advies
67
dig, reguliere lessen en/of proefwerken die zij missen door deelname aan een Plan, op een later tijdstip in te halen. Van alle docenten die werkzaam zijn op het Segbroek College wordt verwacht dat zij hiertoe bereid zijn: de wijze waarop met behulp van de Plannen vormgegeven wordt aan talentontwikkeling is een profilering van de school. De Plannen zijn volgens de gesprekspartners volledig geïntegreerd in het schoolbeleid. Dit is onder meer zichtbaar in de wijze waarop de roosters gemaakt worden (met activiteiten van de verschillende Plannen in de middagen) en de wijze waarop in het aanname beleid rekening gehouden wordt met extra belasting van docenten. Professionalisering van docenten Zoals eerder opgemerkt geven de docenten aan dat het belangrijk is dat de bij de Plannen betrokken docenten de passie en motivatie van de leerlingen delen op het gebied van een specifiek Plan. Alle betrokken docenten hebben dan ook zelf onderwijs gevolgd aan bijvoorbeeld het conservatorium en de kunstacademie. Specifieke professionalisering op het gebied van omgang met talent en talentontwikkeling vindt niet structureel plaats. 6.1.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Binnen de Plannen is ruime aandacht voor de ontwikkeling van de prestaties op het gebied van dans, theater, kunst en muziek. Alle deelnemende leerlingen krijgen drie keer per jaar een rapport waarin ze worden beoordeeld op onder meer gedrevenheid, motivatie, inzet, ijver, omgaan met medeleerlingen en ontwikkelbaarheid. Op grond van het rapport kan besloten worden dat leerlingen deelname aan een van de Plannen tussentijds beëindigen. Dit gebeurt altijd in overleg met zowel de ouders als de leerlingen. Met name ontwikkelbaarheid speelt hierbij een grote rol: “Als een leerling alleen maar meedoet omdat hij het leuk vind, is dat niet voldoende: er moet wel ontwikkelbaarheid zijn.” De leerlingen die deelnemen aan een van de Plannen zitten niet noodzakelijkerwijs bij elkaar in de klas: uitgangspunt bij het indelen van de klassen is het onderwijskundig niveau van de leerlingen. Waar mogelijk worden leerlingen binnen de verschillende niveaus bij elkaar geplaatst. Veranderingen in het programma Voor het TheaterPlan, het KunstPlan en het DansPlan geldt dat leerlingen een plan e e e afronden in hun laatste opleidingsjaar (4 jaar voor mavo, 5 jaar voor HAVO en 6 jaar voor VWO). Bij de beoordeling worden voor het theoretisch gedeelte landelijke normen gehanteerd, de externe theaterdocent/kunstdocent neemt een praktijkexamen af. Voor het MuziekPlan geldt dat HAVO- en VWO-leerlingen dit af kunnen ronden in het laatste opleidingsjaar. De leerlingen nemen hierbij deel aan de landelijke centraal schriftelijke eindexamens. Voor de mavo-leerlingen geldt echter dat zij het MuziekPlan niet formeel af kunnen sluiten, doordat muziek niet is opgenomen als eindexamenvak. Deze leerlingen worden beoordeeld door de muziekdocent van het Segbroek College. De leerlingen die deelnemen aan de plannen volgen gemiddeld één middag per week lessen buiten de school. Deze externe lessen vinden plaats na 12.00u. Voor
68
Uitblinken op alle niveaus
leerlingen van de onderbouw geldt dat zij over het algemeen dispensatie kunnen krijgen voor het aantal uren dat zij deelnemen aan een Plan, omdat veel van de eindtermen van de basisvorming behaald worden door deelname hieraan. Voor leerlingen uit de bovenbouw geldt dat het voor kan komen dat zij niet deel kunnen nemen aan een reguliere les: indien mogelijk kunnen hiervoor bijlessen gevolgd worden. Alle Planleerlingen mogen daarnaast gratis deelnemen aan huiswerkbegeleiding. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Specifieke loopbaanoriëntatie en –begeleiding op het gebied van de talenten van de leerlingen vindt niet structureel plaats: docenten wijzen leerlingen op open dagen (en gaan daar af en toe ook met leerlingen naar toe als onderdeel van het lesprogramma). Daarnaast wordt bij het TheaterPlan aandacht besteed aan auditie-training. Door de docenten wordt in dit kader uitdrukkelijk opgemerkt: “School is geen vooropleiding.” Financiering van het initiatief Voor de bekostiging van de Plannen is een eigen bijdrage van de ouders noodzakelijk: alle ouders waarvan de leerlingen deelnemen aan een Plan betalen hiervoor jaarlijks een bijdrage van 495 euro.
6.1.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er vindt geen specifiek onderzoek plaats naar de effectiviteit van de Plannen. Door de gesprekpartners wordt echter aangegeven dat deelname aan de Plannen volgens hen wel effect heeft op aspecten als motivatie en doorzettingsvermogen. Vanuit Het Segbroek College wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de school geen vooropleiding is voor specifieke vervolgopleidingen (zoals bijvoorbeeld het conservatorium). De verwachting is echter wel dat leerlingen door deelname aan de Plannen hun talent optimaal kunnen ontwikkelen. Daarnaast draagt het initiatief ertoe bij dat leerlingen “er plezier aan ontlenen en er als mens beter van worden”. Dit wordt momenteel afgemeten aan het plezier dat leerlingen hebben bij deelname aan een Plan, het hechter zijn van groepen die hieraan deelnemen en de gezamenlijke passie van leerlingen. Door de docenten wordt opgemerkt dat zij van leerlingen verwachten dat leerlingen de kansen nemen die hen door school aangeboden worden. Deelname aan de Plannen wordt hierbij omschreven als een verrijking van de schooltijd. Door een van de docenten wordt opgemerkt dat de Plannen wat hem betreft geslaagd zijn “als een leerling zich later nooit hoeft af te vragen hoe goed hij had kúnnen worden.” Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Een van de succesfactoren van de Plannen is het enthousiasme van zowel de schoolleiding, als de betrokken docenten en de leerlingen: iedereen is bereid tijd en energie te investeren in het succesvol laten verlopen van de Plannen. Leerlingen geven aan daarnaast aan dat een van succesfactoren het feit is dat leerlingen de ruimte krijgen om hun talent te ontwikkelen: “Je moet goed presteren, maar je krijgt ook de
IVA beleidsonderzoek en advies
69
ruimte om dat te doen”. Door de Plan-coördinatoren wordt opgemerkt dat het voor het succesvol verlopen van een Plan van groot belang is dat er gedreven docenten zijn, die de passie van de leerlingen voor de activiteiten van een Plan delen en dat er coördinatoren zijn die in staat zijn en bereid zijn om in relatief weinig tijd leerlingen goed te begeleiden. Daarnaast wordt opgemerkt dat vooral ook de drive en professionaliteit van docenten belangrijke succesfactoren zijn. Als knelpunt wordt genoemd dat er voor culturele initiatieven momenteel nog geen regeling bestaat die vergelijkbaar is met LOOT; hierbij krijgen leerlingen bijvoorbeeld onder meer de mogelijkheid om het eindexamen gespreid over twee schooljaren af te nemen en is er sprake van duidelijke vrijstellingen. Volgens de gesprekpartners zouden ook voor culturele initiatieven dergelijke regelingen opgesteld moeten worden. Concreet wordt hierbij LOOK genoemd, waarbij de ‘K’ staat voor ‘Kunst (en Cultuur). Een van de schoolleiders merkt in dit kader op: “Eigenlijk gaat het ook gewoon over topsport, maar dan op het gebied van cultuur”. Door de docenten wordt als knelpunt opgemerkt dat, hoewel het draagvlak voor de culturele initiatieven groot is, er vanuit niet direct-betrokken collega docenten weinig animo is om betrokken te raken bij de initiatieven: zo komen er bijvoorbeeld maar weinig collega’s luisteren bij muziekavonden en realiseren de meeste collega’s zich te weinig wat de taak van de Plancoordinatoren inhoudt: “Het is soms best frustrerend dat je je naar collega’s toe moet verdedigen over je tijdsbesteding”. Door de gesprekspartners worden meerdere randvoorwaarden genoemd, waarvan tijd, betrokken en gemotiveerde docenten en goede faciliteiten de meest genoemde zijn. Daarnaast wordt door de schoolleiders opgemerkt dat het van groot belang is dat er sprake is van een goede communicatie tussen ouders en de school en dat er geen dingen beloofd worden aan ouders die niet waargemaakt kunnen worden. Ook wordt aangegeven dat een school “zichzelf niet voorbij moet lopen”: “Als school moet je niet teveel leerlingen willen plaatsen: je moet selecteren op kwaliteit, niet zomaar alles binnenhalen. En je moet je ook niet op teveel gebieden willen meten of met andere scholen”. Een andere belangrijke randvoorwaarde die genoemd wordt is dat de school zich moet inspannen om het evenwicht te bewaren tussen het kind-zijn en talentontwikkeling. Overdraagbaarheid De verschillende Plannen zijn volgens de gesprekspartners ook toepasbaar op andere scholen, mits zij de contacten hebben met externe partners die verantwoordelijk gemaakt kunnen worden voor de prestaties op het gebied van het specifieke talent. Daarnaast moeten de Plannen passen binnen het profiel van de school. 6.1.6
Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling SportPlan Naast alle culturele Plannen, biedt het Segbroek College leerlingen de mogelijkheid deel te nemen aan het SportPlan. Het Segbroek College biedt dit plan aan vanuit de LOOT-status die deze school heeft. Voor de uitvoering van het SportPlan zijn er drie interne Sport-coordinatoren, daarnaast is een van de schoolleiders bestuurslid bij
70
Uitblinken op alle niveaus
Stichting LOOT. Over het algemeen heeft het Segbroek College jaarlijks 35 tot 40 leerlingen die deelnemen aan het SportPlan. De school ontvangt hiervoor gelden van de gemeente en van NOC NSF. De SportPlanleerlingen zijn zo veel mogelijk geclusterd in klassen: zo is er momenteel een rugbyklas en een voetbalklas. Dit is noodzakelijk in verband met de trainingen: voor sommige sporten is er sprake van een ochtendbelang (waarbij trainingen dus in de ochtend plaats moeten vinden), voor andere sporten van een middagbelang. Door deze leerlingen te clusteren kan er rekening gehouden worden met zowel de trainingen als de onderwijskundige vakken. In het kader van het meten van effectiviteit worden jaarlijs de slagings- en overgangspercentages van LOOT-leerlingen vergeleken met die van de reguliere leerlingen. Over het algemeen geldt dat hiertussen geen verschillen zichtbaar zijn. Door de docenten wordt opgemerkt dat zij van LOOT-leerlingen merken dat het doorzettingsvermogen dat zij hebben op sportief gebied, hen ook helpt op school. Door de docenten en trainers worden, in het kader van loopbaanoriëntatie en – begeleiding , regelmatig gesprekken gevoerd over de beoogde sportcarrière; waar nodig worden ook ouders hierbij betrokken. Naast loopbaanbegeleiding, biedt de school de leerlingen ook algemene begeleiding; hiervoor is een sportpsycholoog beschikbaar.
6.2 6.2.1
Theresialyceum – Kunst Beeldend en Kunst Muziek Korte omschrijving van het initiatief Binnen het initiatief van de Cultuurprofielschool van het Theresialyceum worden de vakken Kunst Beeldend en Kunst Muziek als examenvakken aangeboden. Dit kan binnen het profiel C&M en E&M maar ook in het vrije deel worden gevolgd. Kunst algemeen maakt daarvan onderdeel uit. In het concept voor Kunst heeft het Theresialyceum gesteld dat het wenselijk is dat er binnen het examenvak Kunst zoveel mogelijk sprake is van een wisselwerking is tussen Kunst Algemeen en Kunst Beeldend en Kunst Muziek. Docenten die in het Kunst Algemeen team zitten ook in het Kunst beeldend/muziek team, daarmee wil het Theresialyceum voor leerlingen duidelijke verbanden leggen tussen de algemene theorie van Kunst Algemeen en de vaktheorie van Kunst Beeldend en Muziek en zo overbodige overlap voorkomen. Verder probeert het Theresialyceum bij Kunst beeldend ook in de thema's voor praktijkopdrachten, daar waar mogelijk aansluiting te zoeken bij de onderwerpen van Kunst Algemeen. Op deze manier gaan leerlingen meer verbanden tussen theorie en praktijk zien, en kunnen ze zich geconcentreerd (met meer diepgang) op een onderwerp/thema richten. Op deze manier wordt de beperkte tijd van Kunst Algemeen en Kunst beeldend samengebundeld. Kunst Beeldend/Muziek bevat twee vakonderdelen: Praktijk ( muziek, dans, drama of beeldend) en vaktheorie - behorend bij de gekozen discipline. Leerlingen kiezen voor één discipline en leren over deze discipline aan de hand van het vormgeven in, en het reflecteren over deze discipline. De onderdelen praktijk en vaktheorie kunnen aan de hand van opdrachten of thema's met elkaar verbonden worden. Leerlingen
IVA beleidsonderzoek en advies
71
analyseren beelden, muziek, dans, drama van kunstenaars en daarmee leren ze hoe ze zelf met een van deze kunstvormen kunnen werken. Leerlingen leren vakspecifieke vaardigheden, kennis, begrippen aan de hand van productie en reflectie binnen een of meerdere gekozen kunstdisciplines die de school kan aanbieden. 6.2.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het Theresialyceum is een Cultuurprofielschool. De school heeft altijd een brede populatie leerlingen die kiest voor de N-profielen, maar eveneens getalenteerde leerlingen op het gebied van beeldende vormgeving en muziek. Om daar meer evenwicht in aan te brengen is het initiatief van de Cultuurprofielschool gestart. Daarbij is het van belang niet alleen de cultureel georiënteerde leerlingen, maar ook de bètageorienteerde leerlingen in contact te brengen met cultuur. De visie op talent is omschreven in het schoolplan dat 28 oktober 2008 is gepresenteerd: iedere leerling heeft talent. Ieder kind is begaafd op zijn eigen manier, overal zit talent in. Het is zaak voor de school, de leerling en de ouders om dat talent te ontdekken. Het initiatief van de cultuurprofielschool is gestart om kunst, cultuur en erfgoed in het curriculum (van de kunst- en cultuurvakken) te integreren. Aan de hand van themaprojecten wordt vakoverstijgend gewerkt. Er is een doorlopende leerlijn ontwikkeld waarbij leerlingen cultureel gevormd worden gedurende hun schoolloopbaan. Daarnaast kunnen kunstvakken als examenvak worden gekozen. Tijdens deze lessen wordt het ontwikkelen van creatief en cultureel (beeldend en muzikaal) talent centraal gesteld: leerlingen leren analoog aan de processen van kunstenaars en vormgevers hoe zij een creatief proces kunnen ontwikkelen. Daarnaast leren zij te reflecteren op hun eigen beeldende/muzikale proces door te kijken naar het werk van anderen via een kader gebaseerd op professionele kunst uit heden en verleden. Met behulp van zowel de inhoudelijke als financiële mogelijkheden die deze subsidie voor cultuurprofielscholen biedt, wil het Theresialyceum: 1. 2.
3.
4. 5. 6.
Het huidige lesprogramma en het huidige excursieprogramma van alle jaren in een doorlopende leerlijn gaan vormgeven. Kunst, cultuur en cultureel erfgoed (met daarbij een nadruk op erfgoed in de omgeving van de school in Tilburg) dienen daarbij een structurele plaats te krijgen. Het creëren van samenhang tussen de kunstvakken en geschiedenis, aardrijkskunde (en eventueel maatschappijleer/ talen) is daarbij tevens een van de doelstellingen. Structurele samenwerking met het regionaal historisch centrum en het Textielmuseum Binnen de beeldende vakken, leerlingen op een andere wijze dan volgens de gebruikelijke ‘schoolkunst’ laten werken. Structurele samenwerking met instellingen als Fundament Foundation, het Textielmuseum en het Regionaal Historisch Centrum is daarvoor wenselijk.
72
Uitblinken op alle niveaus
Wanneer de doorlopende leerlijn ontwikkeld is, zal deze zo spoedig mogelijk geïmplementeerd worden in het curriculum en daardoor duurzaam zijn. 6.2.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Voorafgaand aan de ontwikkeling tot cultuurprofielschool, was er al een traject tot een doorlopende leerlijn in de kunstvakken ingezet bij de beeldende vakken. In de onderbouw is een nieuw curriculum voor geïntegreerde beeldende vakken ontwikkeld in samenhang met het curriculum dat toen ontwikkeld was voor CKV 2,3. Deze ontwikkelingen gaven de aanzet tot de verdere ontwikkeling tot cultuurprofielschool, waarbij authentiek leren en omgevingsgericht leren over professionele kunst in heden en verleden in de uitgangspunten vormden. Het initiatief van de Cultuurprofielschool is op kleine schaal gestart. Wel zijn direct verschillende secties betrokken om vanaf de aanvang van het project, vakoverstijgend te werk te gaan en met het oog op de verankering binnen het curriculum en het project een structurele plaats te kunnen geven. De secties geschiedenis, aardrijkskunde en Nederlands zijn vanaf de start bij het initiatief betrokken. Met die secties zijn verschillende grote projecten opgezet die per leerjaar bij verschillende vakken aan bod komen. Integratie in schoolbeleid Het Theresialyceum probeert zo veel mogelijk projecten bij elkaar te brengen en te verweven. Zo is er een poot internationalisering binnen de school. Ik het kader daarvan zijn twee leerlingen naar Portugal geweest om hun profielwerkstuk te maken. Op deze manier worden de leerlingen voorbereid op een mogelijke buitenlandse stage op HBO of WO niveau. Het netwerk dat voor dit initiatief benut wordt bestaat al 16 jaar. De leerlingen gaan dan in het buitenland naar een middelbare school, waar ze lessen volgen en de onderzoeksvraag van hun profielwerkstuk onderzoeken, die van tevoren naar de school is opgestuurd. Een voorbeeld van een onderzoeksvraag die een leerling gesteld heeft, had betrekking op Salvador Dali; deze leerling is naar Figueres gegaan, de geboorteplaats van Dali waar het Dali-museum is gevestigd. Het schoolbeleid is erop gericht om leerlingen breed te vormen (bildungsideaal) en om hen te stimuleren goed en op hoog niveau te presteren (of excelleren). Daarbij worden de verschillen tussen leerlingen als uitgangspunt genomen: er zijn leerlingen die hoogbegaafd zijn (hoogbegaafdheidsprofielschool), er zijn leerlingen die in de Betavakken excelleren, in de talen of in kunst/cultuur (cultuurprofielschool en kunstvakken als examenvak). Leerlingen kunnen in de bovenbouw kiezen uit modules die aansluiten bij hun interesses en beroepsmogelijkheden en op deze manier zijn de verschillende initiatieven verweven met het schoolbeleid. Professionalisering van docenten Door de veranderingen binnen de school in het kader van de Cultuurprofielschool, werd van de kunst en cultuur docenten meer vaardigheden in de breedte als in de diepte gevraagd. De coördinator van de cultuurprofielschool heeft een master Kunstgeschiedenis gevolgd, om zodoende het curriculum op een professioneel niveau te
IVA beleidsonderzoek en advies
73
kunnen ontwikkelen en zo de lessen op het Theresialyceum naadloos aan te laten sluiten op de lessen die leerlingen op de universiteit en hbo zullen krijgen (zie www.kunstcontext.com). 6.2.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Dankzij een andere insteek tijdens de lessen vanuit de Cultuurprofielschool, vergaren de leerlingen meer begrip en inzicht in hoe dingen om zich heen gemaakt worden. Daarnaast leren de leerlingen bij de kunstvakken dat een plaats te kunnen geven en te koppelen aan hun eigen creatieve processen. Het Theresialyceum wil leerlingen op een professionele manier leren werken met beelden en muziek binnen het vak Kunst. De ontwikkelingen in de professionele kunst en cultuur vormen daarvoor het referentiekader. Hierdoor worden talentvolle leerlingen voorbereid op eventuele vervolgopleidingen in de kunsten. Bij het vak Kunst als examenvak wordt er veel aandacht besteed aan het doorstromen naar vervolgopleidingen in de kunsten. Het curriculum van de kunstvakken als examenvak is zo ingericht, dat zowel naar kunstopleidingen (op het gebied van beeldende vormgeving en muziek) als naar universitaire kunst en/of cultuur opleidingen een optimale doorstroming is. Bij de kunstvakken wordt specifiek aandacht besteed aan creativiteitsprocessen en wordt er eveneens veel aandacht besteed aan kunstzinnige en culturele vorming van alle leerlingen, niet alleen de leerlingen die zich verder willen verdiepen in een kunstvak. In het kader van samenwerkingsprojecten tussen verschillende vakken wordt gepoogd kunst, cultuur en erfgoed in het curriculum te integreren en zijn er samenwerkingsprojecten met diverse instellingen zoals Fundament Foundation, audax Textielmuseum en diverse podia. Bij het initiatief van de Cultuurprofielschool is aandacht voor verschillende begaafsheidsfactoren. Het cognitief talent komt aan bod binnen het TOM-project en daarnaast ook in de curricula van de Betavakken, Talen en de Kunst- en Cultuurvakken, door ook theorie aan bod te laten komen. Daarnaast is er uitgebreid aandacht voor het creatief talent, zowel binnen de denklessen van de TOM-leerlingen als binnen de Cultuurprofielschool. Veranderingen in het programma Leerlingen moeten in de derde klas een keuze maken tussen Muziek of Beeldende Vorming. Daarbij kiest driekwart van de leerlingen voor Beeldende Vorming. In de bovenbouw kunnen leerlingen het vak Kunst Beeldend of Kunst Muziek kiezen als examenvak in het profiel C&M en E&M, en als vrije deelvak. Daarnaast hebben alle leerlingen tot het voorlaatste jaar ook Culturele Kunstzinnige Vorming. De cultuurprofielschool heeft als nieuw uitgangspunt authentiek leren en omgevingsgericht leren over professionele kunst in heden en verleden. De toekomstige ontwikkelingen van de cultuurprofielschool staan in het beleidsplan dat reeds ontwikkeld is en te vinden is op www.kunsttrees.nl. In het kader van de vakoverstijgende projecten is het de bedoeling dat andere vakken (naast de kunstvakken) nog meer betrokken zijn bij de ontwikkeling en uitvoering van projectdagen. Bij de kunstvakken in de bovenbouw is het idee dat er een nog betere vormgeving
74
Uitblinken op alle niveaus
van het onderwijs in creatieve processen ontwikkeld kan worden. Hierdoor krijgen leerlingen meer inzicht in hun eigen proces en daardoor ontwikkelen ze meer autonomie over hun eigen leren en kunnen ze nog betere leerresultaten behalen. Daarmee is het Theresialyceum nog aan het experimenteren, literatuur en gedaan onderzoek kan beter verwerkt worden in de didactiek bij de kunstvakken. Daarnaast onderzoekt het Theresialyceum de mogelijkheid om talentvolle leerlingen in beeldende vormgeving en muziek te laten kennismaken met vervolgopleidingen in de kunsten. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Binnen het vak Kunst is er ook aandacht voor loopbaanoriëntatie. De kunstvakken zijn in het leerplan opgenomen en vooral in bovenbouw staat het ontwikkelen van het eigen talent centraal door de combinatie van praktijk en theorie. De leerlingen krijgen brede kunst- en cultuurgeschiedenis bij het vak Kunst Algemeen en daarbij zijn o.a. de ideeën van Vermunt in verwerkt (van geleid, naar begeleid naar zelfstandig leren en werken). Deze lessen sluiten goed aan bij wat leerlingen op de universiteit moeten doen. In de praktijk van Kunst Beeldend en Kunst Muziek wordt het individuele creatieve proces van de leerling als uitgangspunt genomen en zijn leerprocessen meer individueel ingericht. Wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van de creativiteitsontwikkeling worden in de lessen verwerkt, waardoor de leerlingen leren – analoog aan de creatieve processen van kunstenaars – hoe zij hun eigen creatieve proces kunnen ontwikkelen. Belangrijk is dat leerlingen inzicht ontwikkelen in hun eigen leer- en creatieve proces: een metacognitieve visie. Dat doen leerlingen ook op basis van eigen logboeken. Daar zijn zij elke les mee bezig, vanaf de eerste klas en wordt gebruikt als een portfolio waar al hun opdrachten in zitten. Voor de onderbouw is een vakwerkplan en leerplan opgesteld waarbij wordt aangesloten bij het niveau van leerlingen op cognitief, affectief en senso-motorisch gebied. In de eerste jaren hebben alle leerlingen dezelfde opdrachten die uitmonden in vakoverstijgende themaprojecten, vanaf de derde klas wordt meer gewerkt vanuit de eigen interesses, maar wel binnen een gezamenlijk thema. Vanwege de keuzes voor een profiel zijn er in de derde klassen gesprekken over vervolgopleidingen en beroepen. Leerlingen uit de examenklassen spelen daarbij een rol. Zij kunnen derdeklassers informeren over het vak, maar ook over de werkwijze bij de kunstvakken. Uit leerlingenenquêtes bleek dat leerlingen erg geïnteresseerd zijn in de mogelijkheden die zij bij vervolgopleidingen of bij beroepen hebben met een kunstvak. In de voorlichting aan leerlingen speelt de legitimatie van de kunstvakken (waarom is een kunstvak van belang voor leerlingen) een belangrijke rol. In dat kader is het onderzoek van Hetland & Winner (2007) gebruikt. Financiering van het initiatief Voor het initiatief van de Cultuurprofielschool heeft het Theresialyceum van 2004 tot 2007 subsidie ontvangen en ze zijn nu lid. Om dit project op te zetten heeft het Theresialyceum € 40.000 ontvangen vanuit de landelijke subsidie. Daarnaast heeft het Theresialyceum ook nog een vervolg subsidie vanuit OMO ontvangen.
IVA beleidsonderzoek en advies
6.2.5
75
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Ouders geven aan tevreden te zijn, omdat hun kind en de eigenheid van hun kind wordt gezien en erkend.. Daarnaast zijn er volgens de school veel leerlingen die hier een instrument spelen, zelfs op hoog niveau. Ook stromen veel talentvolle beeldende leerlingen door naar kunstopleidingen. Bovendien krijgen kinderen volgens de school meer inzicht in de eigen potentie en een bredere visie op de mogelijkheden van de toekomst. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De manier waarop het initiatief van de Cultuurprofielschool is geïntroduceerd in de school, had beter gekund. Door het woord Cultuurprofielschool op deze manier in te voeren, ondervond het project wat weerstand onder andere docenten, die vreesden dat de profilering van het Theresialyceum zich tot dat zou beperken. Om de verwachtingen helder over te brengen is communicatie heel belangrijk. Nu verschillende docenten ervaring hebben met de projecten in het kader van de Cultuurprofielschool, is de weerstand duidelijk afgenomen. Als een project start dan is daar geld voor nodig; “het lijkt een publiek geheim dat middelbare scholen geen geld hebben”. Om die reden is de rector blij dat ze subsidie hebben ontvangen om het initiatief te ontwikkelen en van start te gaan. Uiteraard houdt de subsidie op een gegeven moment op en als een project succesvol is moet de voortzetting ervan worden bekostigd uit eigen middelen. Aan de andere kant trekt succes natuurlijk ook wel publiek en meer begaafde leerlingen. De betrokkenen bij dit project zijn erg bevlogen. Ook dat is nodig om een project tot een succes te maken. Als er niet een persoon is, die er voor de volle honderd procent voor gaat, dan kunnen er briljante ideeën ontstaan, maar komt het niet tot een succesvolle uitvoering. Dat kan alleen als er iemand is die echt bevlogen is en de financiële middelen aanwezig zijn, om de betrokkenen ontwikkeltijd te bieden. Vervolgens moeten lesmateriaal en denklessen ontwikkeld worden en daarnaast ook nog menskracht beschikbaar gesteld worden om het uit te voeren. Na verloop van tijd neemt de benodigde ontwikkeltijd binnen een project af, maar het uitvoeren van een project blijft tijd kosten. De verankering van projecten is één van de voorwaarden. Niet alleen die bevlogen persoon, maar ook de collega’s moeten het project mee gaan dragen en wanneer er draagvlak is kan het project worden verankerd en geborgd in het schoolplan. Het is belangrijk om op kleine schaal te starten en een olievlekwerking te stimuleren. Dat begint met een kleine groep collega’s rond de bevlogen persoon en zij moeten successen uitdragen en tonen dat het project volledig past binnen de school, zonder de structuur van de lessen te beïnvloeden; het project moet als het ware geruisloos overgaan in de dagelijkse gang van zaken, dan is er vaak bereidheid om mee te gaan vanuit de andere docenten. Belangrijke succesfactor bij dit alles is het centraal stellen van het welbevinden van het kind.
76
Uitblinken op alle niveaus
Overdraagbaarheid De initiatieven van het Theresialyceum zijn zeker overdraagbaar naar andere scholen. Bij sommige scholen worden bepaalde initiatieven van bovenaf de organisatie in ‘gedumpt’ en dan is dat hoogst waarschijnlijk gedoemd te mislukken. Het moet deel zijn van de school en er als het ware ingroeien. Voorwaarde is dan dat het past in de visie van de school maar zeker ook in de visie van de docenten. 6.2.6
Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling Het Theresialyceum heeft de dag voor het interview de Onderwijsprijs Brabant gewonnen, evenals de presentatieprijs voor het schrijversproject in klas 2 en het dichtersproject in klas 3. Deze prijs hebben zij gekregen voor een initiatief ten bate van leesbevordering, dat al 19 jaar loopt. Het feit dat dit initiatief al zo lang loopt was één van de redenen om de prijs toe te kennen, het project is namelijk al sterk verankerd in de school. In de onderbouw worden schrijvers en dichters uitgenodigd en gedurende het project wordt een relatie met de beeldende vakken gelegd. Dat levert enorm mooie tekeningen op waar gedichten in zijn verwerkt, of mooi vormgegeven boekomslagen. Een hele generatie leerlingen van het Theresialyceum is opgegroeid met deze leesprojecten. Zo is bijvoorbeeld de titel “Blauwe plekken” van Anke de Vries bedacht door één van de leerlingen tijdens het project. Daarnaast is het Theresialyceum een initiatief gestart met de Open Universiteit. Dit is het eerste jaar dat dit project wordt uitgevoerd met de Open Universiteit. Juist de Open Universiteit is een uitkomst voor onze leerlingen omdat er dan sprake is van afstandsonderwijs en dat is ideaal. Op deze manier krijgen leerlingen de mogelijkheid om hun tanden te zetten in bepaalde modules (digitale werkboeken) en zij kunnen zelfs op afstand begeleiding krijgen vanuit de universiteit. Er is een voorlichtingsavond geweest waar mensen van de universiteit bij aanwezig waren. Leerlingen hebben daar ook een studiegids gekregen: ‘academic experience’, daarin staan de mogelijkheden voor leerlingen van het VWO omschreven. Het enige nadeel hiervan is dat het redelijk duur is: het kost ongeveer 263 euro per module. Leerlingen kunnen alleen participeren als de ouders dat kunnen betalen, dus de aanmelding viel tegen. Nu is de school met de Open Universiteit aan het bekijken in hoeverre hier sponsorgelden voor te krijgen zijn in samenwerking met bedrijven. De Open Universiteit is ook erg enthousiast en zeer bereid om samen over de mogelijkheden van projecten na te denken. Zo blijft de school ook altijd evolueren.
6.3 6.3.1
Plein College Sint Joris – Kunst & Cultuur Korte omschrijving van het initiatief In het project Kunst & Cultuur kunnen leerlingen deelnemen die een bijzondere belangstelling hebben voor beeldende vorming, dans, drama of muziek. Het project start in de brugklas. De leerlingen kiezen één van de vier kunstdisciplines en zijn gemiddeld 6 tot 9 uur per week met dat vak bezig. Zij krijgen op school les in kleinere groepjes. Dit zijn de zogenaamde discipline-uren. Naast deze uren krijgen zij ook les
IVA beleidsonderzoek en advies
77
op CKE (Centrum voor de Kunsten Eindhoven). De leerlingen van de brugklas en van de tweede en derde klas HAVO/VWO krijgen wekelijks met de hele klas les in de vier kunstdisciplines. Leerlingen die bevorderd worden naar de tweede en derde kas vmbo-t, blijven de speciale lessen in hun kunstdiscipline volgen. In de bovenbouw HAVO/VWO kunnen leerlingen binnen het gekozen profiel of in de vrije ruimte voor een van de kunstdisciplines kiezen als eindexamenvak en deelnemen aan een extra programma. 6.3.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het project Kunst & Cultuur is 12 jaar geleden jaar geleden van start gegaan naar analogie van het project Studie & topsport. Oorspronkelijk alleen voor HAVO en VWO leerlingen maar inmiddels ook voor vmbo-t leerlingen. Het project Kunst & Cultuur is bedoeld voor leerlingen met een bijzondere belangstelling voor een van de volgende kunstdisciplines: beeldende vorming, dans, drama en muziek. Op het Plein college Sint Joris vindt men het belangrijk dat de leerlingen de kansen hebben om hun drive verder te ontwikkelen. Hiervoor moeten de leerlingen discipline hebben. Met het project Kunst & Cultuur wordt onder andere beoogd om die discipline aan te leren en de passie die ze hebben te combineren met de middelbare school. In dit project wordt ook een koppeling gemaakt met loopbaanoriëntatie door talentvolle leerlingen de mogelijkheid te bieden om aansluiting te vinden met het kunstvakonderwijs. Leerlingen ervaren of het kunstvak iets voor ze is.
6.3.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie De implementatie is tot stand gekomen in samenwerking met het CKE. Alle stappen zijn steeds geëvalueerd en vervolgens bijgesteld. Daarnaast is bij de implementatie samengewerkt met Koning Willem II uit Tilburg. Integratie in schoolbeleid Pleincollege Sint-Joris heeft als cultuurprofielschool een licentie van OCW. Dit is als integraal onderdeel opgenomen in het schoolbeleid. Professionalisering van docenten De kunstvakdocenten zijn allemaal bevoegd om les te geven en zijn zelf ook kunstenaar. Er is regelmatig overleg tussen docenten van de school en docenten van CKE. Docenten moeten zich blijven ontwikkelen.
6.3.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren In het project Kunst & Cultuur wordt vooral aandacht besteed aan prestaties op het gebied van kunst. Daarnaast volgen leerlingen het reguliere programma waarin ook aandacht wordt besteed aan de andere prestaties. Centraal staan de muzikaalartistieke vaardigheden en de creativiteit van de leerlingen tijdens het project Kunst & Cultuur.
78
Uitblinken op alle niveaus
Veranderingen in het programma In het rooster van de deelnemende leerlingen van de brugklas en van de tweede en derde klas HAVO/VWO zijn zeven dagen per week ingeroosterd voor de kunstvakken. Er is aandacht voor kunstzinnige en/of culturele activiteiten buiten de school. In de bovenbouw HAVO/VWO beginnen de leerlingen met de tweede fase. Zij kunnen dan binnen het gekozen profiel of in de vrije ruimte kiezen voor een van de kunstdisciplines als eindexamenvak. Daarnaast kunnen leerlingen die van de docenten van hun discipline na de derde klas een positieve beoordeling hebben gekregen, deelnemen aan een extra programma. Dit programma komt in samenwerking met CKE en/of de Fontys Hogeschool voor Kunsten tot stand. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Door deelname aan het project ervaren leerlingen of het kunstvak wat voor ze is. Met name met de leerlingen die gekozen hebben voor de discipline dans worden veel gesprekken gevoerd over hun mogelijke loopbaan. In de derde klas is wel duidelijk of leerlingen hun beroep willen gaan maken van het kunstvak of niet. De keuzegesprekken worden gevoerd met de kunstvakdocenten. Financiering van het initiatief Het CKE wordt betaald van de extra ouderbijdrage die de ouders van de deelnemende leerlingen moeten betalen. De overheadkosten die de school maakt zijn voor eigen rekening van de school. De school heeft de status gekregen van een cultuurprofielschool maar heeft geen subsidie ontvangen voor het ontwikkelen ervan omdat ze destijds al te ver waren met hun eigen ontwikkeling. 6.3.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er is nooit onderzoek gedaan naar de effecten voor leerlingen van het project. De ervaringen zijn dat leerlingen elkaar stimuleren. Leerlingen leren kritisch naar zichzelf en anderen te kijken en leren elkaar feedback te geven. Niet alle leerlingen gaan naar een vervolgkunstopleiding. Niet alle leerlingen streven beroemdheid na. Vaak kiezen ze ook voor het project omdat ze het gewoon leuk vinden. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Het succes van het project wordt bepaald doordat leerlingen helder krijgen datgene wat ze willen en kunnen en zichzelf doelen leren stellen met een bijpassend plan van aanpak. Een aantal belangrijke voorwaarden voor het slagen van het project zijn: enthousiaste (kunstvak)docenten, enthousiast management, breed netwerk (CKE, Fontys, Van Abbemuseum), inhoudelijk goed programma, geld (tijd) en de ruimte Overdraagbaarheid Het project Kunst & Cultuur is overdraagbaar op andere scholen mits de school een samenwerking aan kan gaan met een centrum voor kunst en cultuur. Een school kan het namelijk niet alleen. Van het begin af aan zal de school samen met zo’n centrum de plannen moeten ontwikkelen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de competenties en de ambities van de docenten van de school.
IVA beleidsonderzoek en advies
6.4
79
Thorbecke Voortgezet Onderwijs 6.4.1 Korte omschrijving van het initiatief Binnen het initiatief van de Cultuurprofielschool zijn drie richtingen te kiezen, de Creative Highschool, de Highschool Podiumkunst en de Highschool Dans. De Creative Highschool staat voor het ontwikkelen van creatieve talenten en het opdoen van mediawijsheid. Binnen deze Highschool wordt een programma aangeboden van zowel binnen- als buitenschoolse activiteiten. De partner van het Thorbecke Voortgezet Onderwijs in het kader van deze Highschool is de Willem de Kooning Academie en leerlingen kunnen ook lessen volgen op deze kunstacademie. In de onderbouw staan technieken als tekenen, film/fotografie, ruimtelijke vormgeving, styling en digitale media centraal. Daarnaast komen maatschappelijke thema’s aan bod en in het derde jaar wordt gewerkt met een projectmatige aanpak. Na de onderbouw kan gekozen worden voor tekenen (MAVO) of Beeldende Vorming (HAVO, VWO). In de Highschool Podiumkunst krijgen de leerlingen per week zes lessen podiumkunst op school en twee lessen binnen de Schouwburg. In het onderwijsporgramma sstaan lessen drama en dans centraal, maar er is ook ruimte voor andere podiumkunsten, zoals bijvoorbeeld circus arts. In het kader van deze Highschool is een samenwerkingsverband aangegaan met de Rotterdamse Schouwburg. Leerlingen maken binnen deze Highschool kennis met het theaterbedrijf voor en achter de schermen en vervolgens gaan leerlingen in gesprek met professionele theatermakers iver hoe zij aankijken tegen theater. Dit resulteert in een eigen theaterproductie in de derde klas. In de bovenbouw kunnen leerlingen het Kunstvak Dans of Kunstvak Drama als eindexamenvak opnemen. Voor dit profiel moeten leerlingen auditie doen om toegelaten te worden. Lichaamshouding, stemgebruik en inlevingsvermogen zijn thema’s die aan bod komen tijdens de lessen. Binnen de dramalessen leren leerlingen presenteren en improviseren. Daarnaast staan theatergeschiedenis, de geschiedenis van vormgeving en de geschiedenis van theatermuziek, het analyseren van voorstellingen, het beoordelen van eigen werk en verbanden leggen tussen presentaties centraal. Om te tonen wat leerlingen geleerd hebben worden kunst- en cultuuravonden georganiseerd waar ook ouders en medeleerlingen naar kunnen komen kijken. De Highschool dans is voor VMBO en MAVO leerlingen. Leerlingen volgen zes uur per week dans binnen het normale lesprogramma en daarnaast noog twee uur extra lessen in drama en zang. Er is een speciale dansstudio waar deze lessen gegeven worden en er is een nauwe samenwerking met het Scapino Ballet en de dansopleiding van het Albeda Voortgezet Onderwijs. Tijdens de uren dans krijgen leerlingen alle vormen van dans aangebonden. Leningheid en kracht zijn daarbij belangrijk. Ieder jaar worden ook optredens verzorgd in Rotterdam en ieder jaar wordt afgesloten met een voorstelling in het Isala Theater. Daarnaast kunnen de leerlingen meedoen in “The Best of Thorbecke” in de Rottedamse Schouwburg. Uit alle klassen worden getalenteerde leerlingen geselecteerd die extra willen trainen in de avonduren. Deze
80
Uitblinken op alle niveaus
leerlingen maken dan ook deel uit van de “Thorbecke Dance Company”. In de bovenbouw worden deze lessen buiten het reguliere curriculum verzorgd. 6.4.2 Doelstelling, aanleiding en visie Een jaar of 18 geleden stond het Thorbecke Voortgezet Onderwijs er niet goed voor, zeker wat betreft de HAVO en VWO klassen. De toenmalige plaatsvervangend rector heeft toen besloten om topsporttalenten op te leiden en te faciliteren. Dit initiatief bleek succesvol en was de redding voor de school. Voor de leerlingen die minder met sport hadden, maar ook omdat sport zich altijd buiten het schoolgebouw afspeelt en dus niet een sfeermaker is, heeft Thorbecke gekozen om tevens Cultuurprofielschool te worden. Zo zijn verschillende Higschools ingericht (vallend binnen het concept van de Brede School) en zijn er samenwerkingsverbanden met o.a. de Willem de Kooning Academie. Als laatst is gestart met ‘Ander Talent’. Dit is enigszins vanuit de negatieve kant gestart: leerlingen die nog niets hadden gekozen kwamen in de Ander Talent klas, maar dit is zich nu steeds meer aan het ontwikkelen. Het idee van het Thorbecke Voortgezet Onderwijs over talent is dat elk mens talent heeft. Talent is een uizonderlijke kwaliteit of potentie in een bepaald aspect. Voor kinderen is het prettig om het idee te hebben dat ze ergens van nature goed in zijn, beter dan anderen, daarop wilde het Thorbecke Voortgezet Onderwijs anticiperen. Wat vooral niet wordt nagestreeft is het vervlakken van leerlingen, daaruit ontstaat onvrede en criminaliteit. Daarnaast is een kern van talent dat het ontwikkeld moet worden, je kunt ergens nog beter in worden als je er tijd in steekt. Daarom is motivatie een belangrijk aspect als het gaat om talentontwikkeling. 6.4.3 Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs is gestart met het initatief van de LOOT-school en binnen korte tijd was deze school een van de grotere LOOT-scholen. Zeven jaar geleden is het besluit genomen om ook iets te gaan doen op het gebied van cultuur, met talentontwikkeling en talentherkenning. Er is toen een convenant gesloten met het Jeugdtheater Hofplein, maar die samenwerking liep stuk op financiële gronden. Er is gestart met een kunst en cultuurklas, zo hadden leerlingen ook de mogelijkheid zich breder te oriënteren op kunst en cultuur. Het investeren in de verschillende initiatieven is met wisselend succes gebeurd. Het is een proces geweest van trial-anderror door op kleine schaal te starten met het initiatief en dit in te bouwen in het curriculum en vervolgens verder vorm te geven. De cultuurklassen zijn nog steeds niet stevig van de grond gekomen, dat is ook gerelateerd aan het feit dat de kartrekker ziek is geworden en het eigenaarschap verder nergens was belegd. Daar is wel een les uit geleerd en er is nu een goed programma uitgerold. Daar komt nu een highschool programma voor. Belangrijk bij het opzetten van de verschillende initiatieven
IVA beleidsonderzoek en advies
81
zijn externe organisaties, zoals de Rotterdamse Schouwburg en de Willem de Kooning academie. Nu is het nog zaak om de verschillende initiatieven die nog enigzins als losse eilandjes opereren, goed te verbinden met de rest van de school. Integratie in schoolbeleid In het schoolplan wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan talentherkenning en talentontwikkeling, evenals aan leerlinggericht onderwijs. Deze zijn benoemd in de missie van de school. In het plan wordt de Highschool omschreven als talentontwikkelconcept. Door de gesprekspartners wordt aangegeven dat het Thorbecke Voortgezet Onderwijs zich naar buiten toe op deze wijze zal gaan profileren. Professionalisering van docenten De gesprekspartners geven aan dat professionalisering van de docenten “vrijwel automatisch gaat”: “Mensen maken elkaar enthousiast”. Daarnaast is er in het kader van de Cultuurprofielschool een nauwe samenwerking met de kunstacademie, waardoor voortdurende kruisbestuiving plaatsvindt. Bovendien is er uitwisseling van stagestudenten. 6.4.4 Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Binnen de verschillende profielen krijgen de leerlingen een cijfermatige beoordeling voor de lessen die zij volgen. Daarnaast is er aandacht voor de verschillende talenten tijdens de voorstellingen. Volgens de gesprekspartners zijn de schoolresultaten van de leerlingen die een kunstprofiel volgen hoger dan gemiddeld. Als de resultaten van de reguliere vakken minder worden, wordt contact opgenomen met de ouders en dan volgt een overleg waarbij de docent, de leerling en de ouders aanwezig zijn. Er is wel altijd sprake van correctie achteraf: leerlingen krijgen eerst de ruimte om zelf te ervaren hoe het gaat en als het dan niet goed loopt wordt er ingegrepen. Naast cognitieve en culturele prestaties, wordt ook aandacht besteed aan persoonlijkheidskenmerken. Een belangrijk persoonlijkheidskenmerk dat door verschillende gesprekspartners is benoemd, is de motivatie van leerlingen. Schoolbreed wordt daarnaast ook aandacht besteed aan faalangst en sociale vaardigheidstraining. Veranderingen in het programma Bij de invoering van de culturele-initiatieven is er voor gekozen om de programmainhoud zo min mogelijk te veranderen. Wel is er begeleiding bij de keuze voor welke lessen kunnen worden gemist. Indien noodzakelijk, kunnen lessen worden ingehaald door middel van bijles of het Keuze-Werk-Tijd uur (KWT-uur). Verder is er in het rooster van de onderbouw twee keer per week ruimte voor de talentklassen, waarbij de leerlingen tijd mogen besteden aan het profiel dat zij gekozen hebben. Dat betekent dat een deel van het lesrooster wordt bestempeld als talentzone (twee keer twee klokuren per week). Om alle andere vakken nog voldoende aan te kunnen bieden heeft het Thorbecke Voortgezet Onderwijs lesdagen met tien lesuren (van 45 minuten).
82
Uitblinken op alle niveaus
Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding In het reguliere curriculum zijn OSB-uren (oriëntatie) ingebouwd door de decanen. Daarnaast hebben leerlingen een mentor en een zorgcoördinator die kunnen doorverwijzen naar de maatschappelijk werkster. In het kader van de loopbaanbegeleiding zijn er verschillende testen die leerlingen kunnen doen en boeken die leerlingen kunnen lezen. Daarnaast krijgen leerlingen de mogelijkheid verschillende open dagen te bezoeken. Daarnaast huurt de Highschool Podiumkunst dramadocenten en theatermakers in, maar maakt ook gebruik van de expertise van de Willem de Kooning academie. De Creative Highschool werkt met eigen docenten beeldende vorming. Leerlingen in de bovenbouw kunnen deelnemen aan het kunstlyceum (van oktober tot maart één avond per week), met allerlei thema’s. Het voordeel dat zij erbij hebben is inzicht krijgen in de eisen van de opleiding en kunnen voorbespreken of ze geschikt zouden zijn voor de vervolgopleiding. Financiering van het initiatief De verschillende initiatieven zijn “op eigen kracht opgestart”. Leerlingen betalen momenteel een bijdrage van 100 tot 140 euro, deze bijdrage is voor iedereen gelijk. 6.4.5 Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er wordt geen systematisch onderzoek naar de effecten van de verschillende initiatieven uitgevoerd. Door de gesprekspartners wordt opgemerkt dat de initiatieven wat hen betreft succesvol zijn als leerlingen vrolijk naar school komen en naar huis toe gaan en een duidelijke vooruitgang boeken. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Een van de succesfactoren die benoemd zijn, is een “ijzersterk relatienetwerk” en goede partners om mee samen te werken. Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs heeft een goede verbinding met de maatschappij en externe organisaties als verenigingen en de gemeente. De gesprekspartners geven aan dat deze samenwerking gekoesterd moet worden. Dat hangt niet alleen op goede managementafspraken, maar ook op de passie van de docenten die ervoor gaan, erin geloven en persoonlijke contacten onderhouden met de partners. Door de leerlingen worden de afsluitende activiteiten benoemd als een succesfactor. Ieder blok wordt afgesloten met een presentatie, uitstapje of excursie en dat motiveert de leerlingen. Een van de knelpunten is volgens de gesprekspartners dat een school niet teveel tegelijk moet willen doen en ook niet moet onderschatten wat de veranderingen teweegbrengen. Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs zit roostertechnisch nu aan de grenzen van wat ze kunnen, dat is een knelpunt. Daarnaast zijn de financiële middelen een knelpunt. De leerlingen benoemen ook de communicatie als knelpunt: zij zijn niet altijd goed op de hoogte van waar bepaalde activiteiten plaatsvinden.
IVA beleidsonderzoek en advies
83
Als randvoorwaarden voor het succesvol laten verlopen van een initiatief worden genoemd: • • • •
enthousiaste docenten voldoende draagvlak flexibiliteit van docenten goede accommodaties
Daarnaast wordt opgemerkt dat er genoeg ruimte moet zijn in het lesrooster en dat alles moet goed ingepland worden. Ook moeten leerlingen de mogelijkheid krijgen om verschillende lessen op andere tijden in te halen. Verder moeten er financiële offers worden gebracht en moeten er dus ook voldoende financiële middelen zijn. Het management moet volledig achter de initiatieven staan en dit uitdragen naar de rest van de organisatie. Het invoeren van een initiatief vereist volgens de gesprekspartners beleidsmatige keuzes die een vertaling moeten vinden in de rest van de organisatie. Overdraagbaarheid De initiatieven binnen het Thorbecke Voortgezet Onderwijs zijn volgens de gesprekspartners overdraagbaar naar andere scholen. Zo heeft het Scala Voortgezet Onderwijs uit Alphen aan den Rijn het idee van de Highschool van Thorbecke overgenomen. Aangegeven wordt dat het bij de invoering van een dergelijk initiatief van belang is duidelijke keuzes te maken en bereid te zijn om hierin te investeren. Verder is het noodzakelijk een goed netwerk op te bouwen en de contacten daarbinnen goed te onderhouden. 6.4.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling De Rotonde is ontstaan vanuit een SVO-LOM school voor leerlingen met ontwikkelingsstoornissen. De Rotonde is altijd een schakelschool geweest (tot en met het tweede jaar). In de loop der tijd is de bovenbouw ontstaan voor kinderen die niet in staat waren na het tweede jaar door te stromen naar het VMBO. In 1999 is de bovenbouw gestart met drie kinderen. In 2002, toen A niveau en SVO LOM afgeschaft werden, mocht de schoolsoort niet meer zelfstandig blijven en is aansluiting gezocht bij het Thorbecke Voortgezet Onderwijs omdat zij het dichtst bij de Rotonde gevestigd waren. De Rotonde is binnen de fusiegemeenschap zelfstandig gebleven als specifieke zorglocatie voor deze leerlingen. Zij hebben meer structuur en begeleiding nodig. Thorbecke zat in de buurt en was een goede partner, de samenwerking is voor beide voordelig. Geld voor beroepenoriëntatie was weg door de nieuwe maatregelen. Er wordt VMBO-onderwijs gegeven aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben (LWOO). Er wordt gewerkt in kleine groepen waardoor er meer aandacht is voor de individuele leerling. Leerlingen volgen wel het normale programma van de basisvorming, om na twee jaar door te kunnen stromen naar een VMBO-school om hun diploma te halen. Als dat niet lukt is er een speciaal programma waarin praktijk-
84
Uitblinken op alle niveaus
vakken worden afgewisseld met stages in bedrijven. Leerlingen hebben in het eerste en tweede jaar TaBo (Talent – Beroepenoriëntatie). In totaal zitten er 240 leerlingen op de Rotonde in 17 klassen. e
In 2 jaar is er een opsplitsing in groepen voor louter VMBO (die kunnen overstappen naar klas 3 van het VMBO op weg naar een diploma). Daarnaast zijn er vier groepen ROC, deze gaan rechtstreeks naar het ROC toe voor een niveau 1 diploma. Binnen de Rotonde is op verschillende manieren aandacht voor de prestaties van leerlingen. Zo is twee jaar geleden gestart met CO, daarbij staan competenties op niveau centraal, zoals op tijd komen, gedragsregels en afspraken maken. Bij de Rotonde krijgen de leerlingen in het eerste en tweede jaar TaBo. Bij TaBo komen de leerlingen in aanraking met verschillende sectoren en zo kunnen de leerlingen op zoek gaan naar hun eigen telenten. De leerlingen op de Rotonde zijn soms gefrustreerd en beschadigd geraakt op het basisonderwijs, waardoor zij naast een leerprobleem ook een gedragsprobleem kunnen ontwikkelen. Er zijn verschillende trainingen die leerlingen kunnen volgen, zoals faalangst, weerbaarheid en sociale vaardigheden. De trainingen worden door speciale mensen gegeven gedurende een aantal uren in de week. Zo wordt drama gegeven door een dramatherapeut en handvaardigheid door een creatief therapeut. Er is dus een brede en intensieve begeleiding in huis (psychologen, zorgcoördinatoren, logopedisten etc). Binnen de Rotonde zijn op maandag en woensdagmiddag huiswerkklassen en op dinsdag en donderdagmiddag wordt TaBo aangeboden. Verder worden veel uren door de eigen mentor gegeven. Daarnaast is er iedere dag een startkwartier een afsluitingskwartier van de dag om op te starten en af te sluiten, zodat de lessen ten volle benut kunnen worden.
6.5
Meander College – Muziek + en Beeldend + 6.5.1 Korte omschrijving van het initiatief Het Meander College in Zwolle is een cultuurprofielschool met verschillende plusprogramma’s in de onderbouw voor getalenteerde leerlingen. Leerlingen die deelnemen aan de Muziek+ klas hebben meestal al een paar jaar les op hun instrument. Het uitgangspunt van de Muziek+ klas is plezier hebben in muziek maken. De beleving van het muziek maken staat altijd voorop. De lessen worden gegeven door twee muziekdocenten met ieder hun eigen specialiteit (instrumentaal musiceren en vocaal musiceren & vaktheorie) die ook verbonden zijn aan het Conservatorium als docent en mentor. Elk jaar is er een speciale openbare presentatieavond van de muziekklas, waarop leerlingen laten zien wat ze hebben gepresteerd. Daarnaast wordt er samengewerkt met de muzikale ensembles van het Meander: de Meander Bigband, het Meander Popkoor, Meander Vocaal, en het Meander Strijkensemble.
IVA beleidsonderzoek en advies
85
De Beeldend+ klas is voor alle leerlingen met een beeldend talent. Ze waren op de basisschool altijd al goed in tekenen of handvaardigheid, en willen graag nog creatiever worden. Uitgangspunt van de beeldend+ klas is het werken aan de ontwikkeling de talenten van de leerlingen. Er wordt dieper ingegaan op de ‘gewone’ lesstof. De extra lestijd stelt de leerlingen bovendien in staat om activiteiten uit te voeren waarvoor in de gewone lessen geen tijd is, bijvoorbeeld uitgebreid schilderen of driekleurenlino’s maken. Ook bekijken de leerlingen werk van kunstenaars en worden bezoeken gebracht aan een beeldentuin of museum. 6.5.2 Doelstelling, aanleiding en visie Om negatieve gevolgen van concurrentie te bestrijden, hebben de Zwolse scholen onderling afgesproken om zich ieder op een ander gebied te profileren (Thomas à Kempis als sportschool, Carolus Clusius als wereldschool en het Meander College als cultuurschool). Voordat de plusklassen werden opgestart bestond er binnen het Meander al een culturele traditie met veel aandacht voor muziek. Vooral de bigband, het strijkersensemble en zangkoor hadden een uitstraling tot ver buiten Zwolle. Deze laatste initiatieven zijn vervolgens verder uitgebreid, ook de beeldende vakken zijn versterkt en e e het Meander heeft gekozen voor het aanbieden van drama (in de 1 en 2 klas is dat e inmiddels verplicht, in het 3 jaar is het een keuzevak). Op dit moment profileert het Meander zich onder meer met de vooropleiding voor het conservatorium, exposities, cd’s en een jaarlijkse kunstkalender. De doelstelling van het Meander College bij de plusklassen is “aandacht besteden aan de ontwikkeling van leerlingen in de breedte en niet alleen kijken naar studieresultaten”. Er wordt daarbij voortgeborduurd op de competenties van de docenten. Docenten met netwerken in bijvoorbeeld conservatoria blijven werken op het Meander College. Vanuit hun expertise wordt ervoor gezorgd dat er goede lesprogramma’s kunnen worden opgezet. De docenten van het Meander College vinden het erg belangrijk dat talent de mogelijkheid krijgt zich te ontplooien. Iedereen heeft volgens hen talent, maar niet iedereen is zich daarvan bewust. Docenten moeten in hun ogen goed met leerlingen omgaan om door te krijgen waar hun talenten liggen. 6.5.3 Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Om de kans op succes te vergroten wil de schoolleiding naar eigen zeggen zo min mogelijk risico’s nemen. De directie kenmerkt de cultuur als: “een school van doeners, beter een klein succes dan een grote mislukking”. Men wil vooral praktisch aan de slag, een initiatief moet eerst op kleine schaal zijn gerealiseerd voordat alles op papier wordt gezet. Dit heeft volgens de school ook nadelen: de visie op het leren en de ontwikkeling van kinderen en de rol die cultuur daarin kan spelen staat niet vanaf het begin op papier en dus vast. Bovendien blijft een klein initiatief zo lang afhankelijk van enkele initiatiefnemers.
86
Uitblinken op alle niveaus
De directeur kenmerkt zijn werkwijze als “first who, then what”. Het is belangrijk om eerst de juiste enthousiaste mensen bij elkaar te zetten, die vervolgens bekijken waarmee ze aan de slag gaan. Op die manier worden de kwaliteiten van deze mensen optimaal benut en krijgen zij voldoende speelruimte. “Je ziet vaak dat men het wat bedenkt, maar dat de mensen die het moeten doen niet voldoende ruimte hebben.” Integratie in schoolbeleid De directie hecht veel waarde aan talentontwikkeling en kwaliteit. De school wil zich naar buiten toe goed kunnen vertonen. Dat houdt in dat er eisen gesteld worden aan leerlingen voordat ze aan een plusklas mee kunnen of mogen doen. Naast de bestaande plusklassen wordt momenteel gewerkt aan het opstarten van een Exact+ klas. Ook daar wordt echter de koppeling met cultuur gelegd (er zijn bijvoorbeeld plannen om aandacht te besteden aan industrieel ontwerpen). Professionalisering van docenten De docenten krijgen geen extra instructie of opleiding op het gebied van talentherkenning. Wel geeft het Meander College zelf aan dat er inmiddels zoveel talentvolle docenten met vakinhoudelijke (met name muzikale) bagage aanwezig zijn dat continuïteit van de kwaliteit gewaarborgd is. Diversiteit is daarbij erg belangrijk. De docenten geven ook aan dat zij ook zelf graag hun talenten benut zien. Een docent die betrokken is bij de ontwikkeling van de Exact+ klas merkt op: “Als ervaren bovenbouwdocent ben ik op deze school aangenomen in een LD-functie. Dat gebeurt erg weinig op scholen maar zou veel vaker moeten met academisch opgeleide mensen. In de functieomschrijving LD staat dat je als docent leiding met geven aan vakoverstijgende vernieuwingen.” Het faciliteren van ontwikkelcapaciteit door middel van het beschikbaar stellen van taakuren is ook een optie. Docenten zijn geneigd om ‘leuke’ taken er even bij te doen, terwijl ze op de lange termijn een verzwaring van de werkdruk kunnen betekenen. 6.5.4 Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Prestaties van de leerlingen zijn voor het Meander College belangrijk. Als de prestaties niet goed genoeg zijn wordt bekeken of deelnemen aan de plusklas voor de leerling wel haalbaar is. Een leerling: ”De docenten bij muziek zijn wel heel streng. Als je voor de andere vakken niet goed presteert mag je niet meer mee doen. Je moet het wel zelf bij kunnen houden. Het is net zo belangrijk als je andere vakken. Als het niet goed gaat met de andere vakken moet je wel stoppen met de plusklas.” Sociale vaardigheden zijn een basis voor talentontwikkeling waaraan uitgebreid aandacht wordt besteed. Ook creatieve vaardigheden zijn belangrijk, er wordt met name ingezet op muzikale en beeldende vorming, waarbij ook aandacht is voor de technische kant van deze disciplines.
IVA beleidsonderzoek en advies
87
De leerlingen geven aan dat de docenten veel persoonlijke aandacht aan de leerlingen geven. Docenten geven op hun beurt aan dat het nog wel eens voorkomt dat leerlingen in hun enthousiasme meer vakken willen volgen dan zij aankunnen. Indien nodig kunnen leerlingen zelf aangeven dat zij bijles willen volgen. Veranderingen in het programma Er is veel samenwerking met andere organisaties en andere opleidingen. Het conservatorium en de muziekschool zijn al nauwe samenwerkingspartners. Daarnaast worden er veel excursies georganiseerd naar culturele instellingen waarbij leerlingen in aanraking komen met de praktijk. Het lesprogramma van de plusklassen ligt in principe vast, maar als een leerling nieuwe aansluiting vraagt op een eigen interesse is het wel mogelijk deze in het programma in te passen. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en –begeleiding De docenten bespreken met de leelingen hoe het is om een toekomst te kiezen in één van de (creatieve) vakken. Ze richten zich daar echter niet in de onderbouw op, maar in de bovenbouwjaren. De leerlingen uit de plusklassen geven aan dat de docenten wel bereid zijn te helpen met vragen op dit gebied. “Er wordt ook wel eens gevraagd om na te denken over wat je later wilt doen. Je leert je eigen talenten wel ontdekken en ze helpen ermee om die uit te breiden.” Financiering van het initiatief Het Meander College beschikt niet altijd over voldoende ruimte en heeft beperkt budget om het aanbod van lessen en vakken uit te breiden. Een deel van de kosten die met de huidige plusklassen zijn gemoeid kunnen uit algemene middelen worden betaald. Er zijn voor de exacte vakken ook uibreidingsplannen, maar het onderwijs in de exacte vakken is relatief duur. Ook voor het aanbieden van een Exact+ klas zijn extra middelen en ruimten nodig. Er is inmiddels al een open ruimte ingericht als ‘nat lab’ maar daar moet nog een ‘droog lab’ bij worden gevoegd. Daar zijn flinke bedragen mee gemoeid, terwijl ook op andere plaatsen om extra geld wordt gevraagd. Er is bijvoorbeeld een tweede muzieklokaal nodig en de noodbouw moet vervangen worden. Toch beschikt het Meander College naar eigen zeggen over goede faciliteiten, zoals aparte sectieruimtes, een ruime docentenkamer, zeven digitale schoolborden en een draadloze internetverbinding. De kosten kunnen worden gespreid door het gebouw buiten lesuren voor andere doeleinden ter beschikking te stellen aan derden, zo is er een bibliotheek die ’s ochtends voor leerlingen is en in de middag openbaar toegankelijk, wordt de aula in het weekend als kerk gebruikt en zijn enkele leslokalen gevestigd in een gemeenschapsruimte waar na schooltijd de buurt gebruik van kan maken. Voor faciliteiten zoekt men ook samenwerking met andere onderwijsinstellingen, zoals bijvoorbeeld hogeschool Windesheim of de ROC’s in de omgeving.
88
Uitblinken op alle niveaus
6.5.5 Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er wordt geen onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de plusklassen. De school verzamelt wel informatie over waar de leerlingen na hun examen terechtkomen. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Het is belangrijk dat leerlingen bij elkaar zien waartoe anderen in staat zijn en hoe zij daartoe komen. Andere kinderen kunnen zo een voorbeeldfunctie vervullen. Onderling stimuleren en motiveren is daarbij belangrijk. Het is tevens van groot belang dat leerlingen het leuk vinden om naar school te komen. De knelpunten van de plusklassen liggen voornamelijk bij de leerlingen zelf. Leerlingen willen nog wel eens teveel hooi op hun vork nemen, om dat te voorkomen is bij het Meander College een rol voor de docenten weggelegd. Het Meander College ziet als belangrijke randvoorwaarde dat er voor een talentprogramma een keuze wordt gemaakt vanuit de school(leiding) en dat het personeel daar achter staat. Dat houdt in dat er vooraf goed overlegd moet worden hoe het beleid met het personeel kan worden vormgegeven. 6.5.6 Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling Atheneum+ is bedoeld voor leerlingen die goed kunnen leren, graag hun best doen om goede cijfers te halen en een brede interesse hebben. Leerlingen in Atheneum+ krijgen extra vakken met verdieping die in de ‘gewone’ HAVO- en Atheneumklassen niet aan bod komt. Elke leerjaar kent specifieke verdiepingsvakken: • • •
6.6 6.6.1
Klas 1: klassieke cultuur en culturele en kunstzinnige vorming (ckv) Klas 2: filosofie en algemene natuurwetenschappen (anw) Klas 3: milieukunde, astronomie en drama
Goese Lyceum – Theaterschool en Kunst- & Cultuurklas Korte omschrijving van het initiatief Het Goese Lyceum in Goes is een Cultuurprofielschool. Op twee verschillende locaties biedt de school programma’s aan voor kinderen die aan hun talenten op cultureel vlak willen werken. Voor VMBO leerlingen bestaat vanaf september 2004 de mogelijkheid om op de Theaterschool een beroepsgerichte opleiding theater, dienstverlening en techniek te volgen. De Theaterschool is bestemd voor leerlingen die na het basisonderwijs naar het VMBO gaan en later willen werken in de wereld van theater, ontspanning (entertainment) en evenementen. Er zijn twee varianten: theaterinhoud en theatertechniek. Theaterinhoud richt zich op de vaardig voor op het podium, zoals dans, drama en zang. Theatertechniek richt zich meer op de vaardigheden voor acher de coulissen,
IVA beleidsonderzoek en advies
89
zoals beeld, licht, geluid en decorbouw. In beide richtingen is evenementenorganisatie een belangrijk onderdeel. Er is bij de school een theater gebouwd waar leerlingen kunnen oefenen en het geleerde in de praktijk kunnen brengen. In 18 praktijkuren exploreren de leerlingen zichzelf in zinvolle situaties. Er wordt veel gewerkt aan opdrachten van buiten de school, zo hebben ze een museumproductie gedaan waarbij 24 leerlingen voorstelling in verschillende zalen van een museum opvoerden om kinderen van 12 tot 18 jaar het museum in te lokken. Het tweede initiatief dat in het kader van dit onderzoek is bezocht is, is de Kunst- & Cultuurklas. Leerlingen van VMBO tot VWO kunnen gedurende drie jaar deelnemen. Aan het einde van het derde jaar krijgen de leerlingen een certificaat. Er wordt met thema’s gewerkt die hun weerklank vinden in alle kunstvakken en waar mogelijk ook in andere vakken. Leerlingen sluiten thema’s af met een presentatie. Aanvankelijk worden de vakken dans, toneel en audiovisuele vormgeving aangeboden. In het tweede jaar laten de leerlingen één van de drie vakken vallen. In het derde jaar is het mogelijk verder te specialiseren en met één vak verder te gaan. Per leerjaar nemen de leerlingen deel aan een dagexcursie en aan diverse workshops. In het tweede en derde leerjaar is er een buitenlandse excursie. Tevens wordt er samengewerkt met de Theaterschool. VMBO-leerlingen uit de Kunst- & Cultuurklassen kunnen in het derde leerjaar deelnemen aan de gemengde leerweg Theatertechniek en Vormgeving. In het vierde jaar kunnen de leerlingen een CKVplus programma volgen in plaats van het standaardvak CKV. Dit kost niet meer werk, maar levert wel meer verdieping en extra bagage. 6.6.2
Doelstelling, aanleiding en visie Programma’s als Weer Samen Naar School zorgen voor een brede instroom je in het VMBO. Daar moet het onderwijs op aangepast worden, want klassikaal of natuurlijk leren is niet voor alle leerlingen geschikt. Daarom biedt de school twee scenario’s aan. Pro-lijn waarbij de leerlingen een leerweg volgen via een digitale studiewijzer, en @(s)cool, zonder boeken, waarbij de leerlingen zelf richting geven aan hun leerweg. De theaterschool valt binnen en @(s)cool. Met de Theaterschool wordt eenheid en verscheidenheid als overkoepelend thema beoogd. Ook Kunst&Cultuur initiatief is een structureel en concreet antwoord op de vraag om tegemoet te komen aan specifieke interesses van leerlingen. Het toch al culturele klimaat van de school leende zich daar goed voor. Leerlingen krijgen nu meer mogelijkheden om “in de breedte aan kunst en cultuur te doen”. “Niet alleen onderwijs op maat als lippendienst, maar gewoon doen.” De leerling moeten zichzelf basisvaardigheden aanleren en zichzelf naar een hoger plan brengen. Het uitgangspunt voor de onderwijsvisie is de “Generatie Einstein”. Het onderwijssysteem moet worden aangepast aan de individuele wensen van de leerling en
90
Uitblinken op alle niveaus
wordt steeds meer gericht op het ontwikkelen van competenties in betekenisvolle situaties. 6.6.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie De school heeft het plan opgezet en subsidie aangevraagd. De school heeft de status Cultuurprofielschool gekregen. Dit betekent dat de school in de volle breedte meer te bieden heeft op het gebied van kunst en cultuur. De leden van de ontwikkelgroep hebben i.s.m. de docenten het totale onderwijsprogramma voor Kunst&Cultuur ontwikkeld. Integratie in schoolbeleid Sinds een jaar of negen biedt de school voor VMBO-leerlingen twee scenario’s aan. Pro-lijn, waarbij de leerlingen een leerweg volgen via een studiewijzer, en @(s)cool, zonder boeken, waarbij de leerlingen zelf richting geven aan hun leerweg en leerporces. De theaterschool valt binnen en @(s)cool. Professionalisering van docenten De docenten die graag op de Theaterschool wilden gaan werken zijn dat gaan doen. Met voortrekkers is de weg geëffend. Er is een kleine groep docenten die het onderwijs ontwerpt en uitvoert, daarbij zijn toneel-, dans- en techniekdocenten betrokken. Vanwege de overstap naar het thematisch werken, moeten de docenten in de Kunst& Cultuurklassen nu verder gaan dan het behandelen van de lesmethode. Er moet immers naar het groter geheel gekeken worden. Daarvoor zijn docenten bijgeschoold.
6.6.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren De leerlingen van de Theaterschool krijgen een competentierapport en ze doen presentaties voor hun ouders. Op het rapport staan een tip en een top, de ouders beoordelen de presentaties ook met tips en tops. De leerlingen moeten elkaar ook tips en tops geven. Op deze manier wordt zichtbaar gemaakt dat intelligentie meerdere vormen heeft, zoals performance en organisatie. De nadruk wordt gelegd op vaardigheden. Daarom wordt er gewerkt met competenties en APK’s (Algemene Praktische Kennis en vaardigheden). Er is veel aandacht voor motivatie en kunnen samenwerken. De producten worden niet alleen beoordeeld op het eindproduct, maar de leerlingen moeten ook hun visie er achter kunnen verwoorden. Ook het omgaan met stress en faalangst is een belangrijke factor binnen de theaterschool. Samenwerken is belangrijk in de Kunst- & Cultuurklassen. De leerlingen verzinnen samen een project en werken dat uit. Ze moeten daarvoor goed gemotiveerd zijn. Ook ontwikkelen de leerlingen individueel concepten. Ze proberen naar buiten te
IVA beleidsonderzoek en advies
91
brengen wat er van binnen leeft, maar wel binnen een thema. De leerlingen worden beoordeeld op motivatie, kunnen associëren, beeldend inzicht, samenwerken, enthousiasme en conceptueel kunnen werken. Aan omgaan met stress en faalangst wordt ook in deze klassen aandacht besteed. Ouders worden via klankbordgroepen bij het onderwijs betrokken. Veranderingen in het programma De structuur van de school is met de komst van de Theaterschool totaal aangepast. Van klassikaal onderwijs is men naar ‘natuurlijk leren’ overgestapt. De leerlingen werken in een grote ruimte, waar ze zelf kunnen bepalen waar ze aan gaan werken. Ze werken niet vanuit boeken, maar vanuit een opdracht, bijvoorbeeld aangereikt door een externe opdrachtgever. Deze manier is goed te vergelijken met het ‘nieuwe leren’. Alle vakken op de Theaterschool worden in het kader van het theater gegeven. De inhoud wordt dus thematisch gestructureerd en in dienst gesteld van de productie waar op dat moment aan gewerkt wordt. Dit levert zinvolle leersituaties op. Aangezien de Kunst- & Cultuurleerlingen andere lessen volgen dan de reguliere leerlingen, moet verschillend worden geroosterd. Er zijn nieuwe culturele vakken bijgekomen, die door de ontwikkelgroep Kunst&Cultuur i.s.m. docenten zijn vormgegeven. Door het invoeren van het thematisch onderwijs, bieden de andere vakken de reguliere lesstof zoveel mogelijk binnen de thema’s aan. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Er is een talentbegeleider aanwezig. Wanneer leerlingen veel bezig zijn met hun talenten, ook buiten school, kan de talentbegeleider helpen om alles goed in te passen. Ook de APK’s bij de Theaterschool helpen bij het aansluiten op vervolgopleidingen. De basisvaardigheden die de leerlingen opdoen komen van pas bij elke opleiding. Financiering van het initiatief Voor de Theaterschool is een theater gebouwd. Ook heeft er een totale vernieuwing van het bestaande schoolgebouw plaatsgevonden, om de ruimte te bieden aan het ‘natuurlijk leren’, maar ook aan faciliteiten als een geluidsstudio, dans- en theaterruimtes en muzieklokalen. Meestal worden de onkosten voor een productie betaald door de externe opdrachtgever. Het gebouw waar de Kunst- & Cultuurklassen huizen is daar waar mogelijk qua inrichting aangepast om de docenten en leerlingen de faciliteiten te bieden om werkelijk thematisch bezig te gaan met Kunst & Cultuur. Dit is nog niet voldoende, nieuwbouw moet op termijn uitkomst bieden. De ouders betalen extra schoolgeld voor leerlingen die de Theaterschool bezoeken of deelnemen aan de Kunst- & Cultuurklassen. De kosten voor de ouders zijn in de loop van de jaren iets gestegen, omdat de school laagdrempelig wilde starten, maar de projecten nu kostendekkend wil maken. Toch zijn de programma’s volgens de school nog wel voor iedereen nog toegankelijk.
92
Uitblinken op alle niveaus
De school heeft de status gekregen van een Cultuurprofielschool en heeft vier jaar geleden daaruit voortvloeiende subsidie benut voor het ontwikkelen van het Kunst & Cultuurprogramma. 6.6.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten De aansluiting van de Theaterklas op het onderwijs in de vervolgopleidingen bij het ROC verloopt in principe goed, maar kan volgens de school nog beter. Beter zou het zijn als middelbare school en MBO als één vloeiende leerlijn zou verlopen. De bovenbouw loopt bovendien voor qua prestaties, maar de onderbouw maakt nu een inhaalslag. Er is geen nulmeting uitgevoerd bij aanvang van het project, dus uitspraken doen over effecten is moeilijk. Toch zijn er aanwijzingen dat de effecten positief zijn. “Omdat de leerlingen hun talenten benutten, zijn ze meer tevreden. De cijfers zijn van een 8,1 naar een 8,3 gemiddeld gegaan, deze cijfers zijn door de leerlingen aan de school gegeven vanuit een tevredenheidsenquête. Ook de examenresultaten zijn goed; vier sterren.” Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Er is een helder concept nodig, de reikwijdte moet goed worden overzien, en de juiste faciliteiten zijn nodig. Ook is het van belang om vast te houden aan de visie en daar geen concessies aan te doen. Het is belangrijk dat er een breed draagvlak is, en dat alle docenten meedoen. Het Goese Lyceum vindt het zeer belangrijk om die mensen ook te faciliteren, want voor docenten kan een dergelijk project soms een behoorlijke belasting vormen. Sommige docenten wilden niet deelnemen en zijn vertrokken. “Je moet het geluk hebben dat je kwalitatief goede en gemotiveerde docenten hebt.” Qua faciliteiten is het bij de Kunst- & Cultuurklassen soms nog wat behelpen, maar er zijn wel overal ruimtes voor. De school wil met de geplande nieuwbouw het gebouw beter laten aansluiten op de specifieke eisen van het programma. Het evalueren en verder ontwikkelen van het programma met het docententeam loopt soms vast op infrastructuur en tijd. “Wanneer je niet alle mensen bij elkaar kunt krijgen om te evalueren, loop het risico op dezelfde voet verder te gaan en dat je niet kritisch blijft.” Overdraagbaarheid “Bespreek wat er op een school als deze gebeurt, maar maak wel je eigen plan. Kopieer niets, want daarvoor heb je dezelfde mensen met dezelfde motivatie en denkbeelden nodig. Kijk wat bij jouw school past. Men moet willen en kunnen investeren.”
IVA beleidsonderzoek en advies
6.7 6.7.1
93
Roelof van Echten College – Voortraject Conservatorium Korte omschrijving van het initiatief Het Voortraject is een initiatief van het Roelof van Echtencollege in Hoogeveen, ArtEZ Conservatorium en het plaatselijke centrum voor de kunsten Scala, gericht op leerlingen in de bovenbouw. De cursus kan grotendeels worden gevolgd in CKV-tijd (dus binnen het lesrooster) en biedt door voorbereiding op het toelatingsexamen aansluiting op het conservatorium als vervolgopleiding. Het project wordt dit schooljaar voor het eerst uitgevoerd en bestaat uit een cursus van 20 – 25 bijeenkomsten. Het gaat om nieuwe inhoud die op dit moment wordt getest met vier leerlingen.
6.7.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het Roelof van Echten College is een school met veel initiatieven op het gebied van talentontwikkeling. Het bestuur gelooft dat maatwerk zorgt voor gemotiveerde leerlingen én docenten en probeert daarom sinds een paar jaar op allerlei manieren maatwerk aan te bieden. Zodra er een leuk idee rond talentontwikkeling wordt gebracht, dat past binnen het schoolbeleid, wordt onder de docenten gezocht naar enthousiastelingen die het idee verder willen uitwerken. Wanneer daarbij scholing of faciliteiten nodig zijn, kunnen die ter beschikking worden gesteld. Vervolgens wordt gedurende een paar jaar bezien of er voldoende belangstelling voor het initiatief is. Doel is om de leerlingen de mogelijkheid te bieden om de vooropleiding van het Conservatorium in het VO te doen en op een vroeg tijdstip te beginnen met de talentontwikkeling van leerlingen. Door daarbij wekelijks met muziektheorie bezig te zijn blijft de stof beter hangen. Ook dat draagt volgens de school weer bij aan een betere talentontwikkeling.Het Roelof van Echten wil bovendien graag de banden met hogescholen en universiteiten aanhalen, waaronder ook het Conservatorium.
6.7.3
Implementatie van het initiatief Professionalisering van docenten De betreffende docent werkt ook op het conservatorium; zo is de kwaliteit gegarandeerd.
6.7.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Het initiatief richt zich op muzikale-artistieke vaardigheden (solfège en algemene muziekleer). In het Voortraject wordt niet speciaal stil gestaan bij niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken zoals stressbestendigheid of faalangst. Daar wordt door middel van presentaties en optredens tijdens de reguliere muzieklesuren al aandacht aan geschonken. Bovendien bestaat binnen de school een groep voor leerlingen met faalangst en kunnen leerlingen met problemen – op eigen initiatief – bij diverse mensen terecht.
94
Uitblinken op alle niveaus
De docent die verantwoordelijk is voor het Voortraject is ook muziekdocent op de school. Getalenteerde leerlingen in het reguliere muziekonderwijs in de onderbouw worden door de muziekleraar in de gaten gehouden en gemotiveerd (bijvoorbeeld door ze net een iets uitdagendere opdracht te geven), zodat zij later eventueel kunnen instromen in het Voortraject. Interessant is dat de meeste deelnemers aan het initiatief in eerste instantie worden aangetrokken door de wens om aan het conservatorium te gaan studeren. Door de aandacht voor talentontwikkeling in algemene muziektheorie is bij één van de deelnemers nu echter interesse voor een studie muziekwetenschappen gewekt. Veranderingen in het programma Momenteel valt het Voortraject buiten het reguliere rooster. het is daarom nog wel eens lastig voor de leerlingen om in te plannen. Het Roelof van Echten hoopt er met ingang van het schooljaar 2009-2010 in te slagen om het Voortraject in het rooster te integreren. Het Voortraject kan voor het grootste deel worden gevolgd binnen CKVtijd. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en –begeleiding Er zijn geen veranderingen in loopbaanoriëntatie en begeleiding doorgevoerd voor het Voortraject. Financiering van het initiatief De uitvoering van het initiatief brengt extra kosten met zich mee. Dit extra lesgeld wordt door de ouders betaald. Hieronder vallen ook de praktijkmuzieklessen aan de muziekschool. 6.7.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er is nog weinig te zeggen over het verloop van de good practice. Het Voortraject is namelijk pas dit schooljaar van start gegaan. De schoolleiding geeft aan dat effecten moeilijk zijn te meten. Er wordt daarom met name de vinger aan de pols gehouden bij leerlingen (wat wordt er over het initiatief gezegd) en gekeken naar aantallen deelnemers. Hoeveel leerlingen doen uiteindelijk mee aan zo’n initiatief en wat is het effect ervan op andere vakken? De huidige deelnemende leerlingen zijn in ieder geval enthousiast. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De lessen zijn door de beperkte groepsomvang (4 personen op het moment) heel persoonlijk en worden gegeven door een enthousiaste docent. Er kan veel aandacht worden gegeven aan de ontwikkeling van de individuele deelnemers. De docent kan immers de prestaties zeer goed in de gaten houden, direct feedback geven en op de behoeften van de individuele leerling ingespelen. Er zijn heel veel verschillende initiatieven op de school, maar het is moeilijk om tijd te vinden voor deelname hieraan. Leerlingen hebben in de bovenbouw allemaal verschillende roosters, waardoor het moeilijk wordt om een geschikt moment te vinden
IVA beleidsonderzoek en advies
95
om gezamenlijk af te spreken. Ook rond het Voortraject bestonden problemen met inroosteren, die zijn opgelost door iets eerder te beginnen en in de pauze door te gaan. Leerlingen hebben er ook last van dat het initiatief niet bekend is bij andere docenten. De leerlingen pleiten voor een toets die het basisniveau bepaalt. Er wordt vrij snel door de stof heengegaan en zonder een voldoende voorkennis is dat lastig. Het enthousiasme van de docent, de afwisseling in de les en het feit dat het niet verplicht is (‘geen druk”) maken het volgens de leerlingen leuk om deel te nemen. De schoolleiding is van mening dat je maatwerkinitiatieven gewoon moet uitvoeren. Dit betekent ook dingen durven loslaten, het laten overlaten aan je docenten. Verder zijn voldoende geld en ruimte (verschillende lokalen voor verschillende groepsgroottes, etc.) noodzakelijk. Overdraagbaarheid Er zijn al andere scholen waar dit concept ook wordt toegepast.
6.8 6.8.1
Zandvlietcollege – Talentlessen en HAVO+ Korte omschrijving van het initiatief Het Haagse Zandvlietcollege is een Cultuurprofielschool, wat betekent dat de school veel aandacht besteedt aan muziek, toneel en andere culturele activiteiten. Er wordt samengewerkt met het Conservatorium, het filmhuis, theaters en ook de docent is extern aangetrokken. Als een leerling een instrument bespeelt, kan hij bijvoorbeeld les krijgen van een student van het conservatorium. Voor de jaarlijkse musical kunnen leerlingen toneelles krijgen van een beroepsregisseur. Binnen het Zandvlietcollege is gekozen voor een systeem dat werkt voor zowel leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben als leerlingen die meer uitdaging nodig hebben. De leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben kunnen extra lessen volgen (bijles) en de leerlingen die dat niet nodig hebben, kunnen gedurende dezelfde uren in het rooster voor talentlessen kiezen. Er zijn binnen het Zandvlietcollege verschillende talentlessen die leerlingen kunnen volgen voor extra uitdaging, Zo zijn er lessen drama, sport, Cambrigde Engels, Russisch, science-lessen en een module klassieke talen die leerlingen in de onderbouw kunnen kiezen. Leerlingen die hun opleiding op HAVO-niveau volgen, maar die gedurende bepaalde lessen hebben getoond dat zij die vakken op een hoger niveau kunnen volgen, krijgen op initiatief van de docent de mogelijkheid om dat vak op VWO niveau af te sluiten (HAVO+). Voorheen deden deze leerlingen dan twee keer examen in dat vak, op HAVO en op VWO niveau, maar dat is veranderd, waardoor leerlingen alleen nog het VWO examen hoeven te doen. Er zijn steeds meer docenten en daarmee dus vakken die participeren in dit initiatief.
96
6.8.2
Uitblinken op alle niveaus
Doelstelling, aanleiding en visie Het Zandvlietcollege is ambitieus en wil leerlingen stimuleren zich optimaal te ontwikkelen. Vanuit een brede basis, met extra lessen taal- en rekenvaardigheid in de eerste en tweede klassen, biedt de school extra programma’s aan om de ambitie en het ondernemerschap van leerlingen te prikkelen. Leerlingen worden gestimuleerd bewust te participeren in de verschillende programma’s. Waar men in reguliere lessituaties vaak geconfronteerd wordt met tekorten en lacunes, staat bij de meeste van de programma’s van het Zandvlietcollege juist het talent of de kracht van een leerling centraal. Hieraan werken levert de leerlingen vaak de energie op om ook te investeren in vakdomeinen die minder goed zijn ontwikkeld. De leerlingen geven ook aan dat zij het waarderen dat de mogelijkheden worden aangeboden en dat de school nog bezig is met bijvoorbeeld andere vakken zoals Spaans of Italiaans, omdat daar binnen de leerlingpopulatie ook animo voor is. Aanleiding voor de talentlessen en HAVO+ was de behoefte aan meer maatwerk voor leerlingen met als doel hen te stimuleren zich zo veel mogelijk te ontplooien. Het aanbieden van vakken op zowel HAVO als VWO niveau stelt leerlingen in staat om elk vak op hun eigen niveau te volgen. Zo kunnen zij op hun capaciteiten worden aangesproken en blijft hun talent niet onderbenut. Het doel van HAVO+ is uitdaging bieden en extra mogelijkheden te geven. De HAVO-leerlingen krijgen meer zelfvertrouwen, plezier en een betere motivatie.
6.8.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Er is gestart met de mogelijkheid te bieden voor leerlingen om zich in de breedte te kunnen ontwikkelen (kunst en cultuur en sport) en dat is gaandeweg uitgebreid naar allerlei andere mogelijkheden waar animo voor bestond. De dramalessen draaien al geruime tijd, de HAVO+ klassen lopen voor het derde opeenvolgende jaar. Cambridge Engels, Russisch en de klassieke talenmodule worden voor het tweede jaar aangeboden. De science klassen zijn dit jaar nieuw. Integratie in schoolbeleid In het beleidsplan van het Zandvlietcollege spreekt de school haar ambitie uit om de leerlingen gedegen voor te bereiden op het vervolgonderwijs en een plek in de maatschappij. Bovendien moeten leerlingen die meer willen mogelijkheden krijgen vanuit de school om deel te nemen aan extra activiteiten. Zo wil de school de ambitie van leerlingen prikkelen. Bij het inrichten van het onderwijs is optimaal gebruik gemaakt van de netwerken binnen HBO, Universiteit en bedrijfswereld. De HAVO+ klassen, de Pre- university en het Cambridge certificate zijn afzonderlijk in het beleid opgenomen, net als het zijn van een Cultuurprofielschool. Creativiteit is belangrijk om te stimuleren, niet alleen door deelname aan creatieve vakken, het gaat er ook om dat de leerling creatief leert kijken naar problemen en oplossingen.
IVA beleidsonderzoek en advies
97
De verschillende initiatieven zijn onderdeel van het beleid van de school niet afhankelijk van enkele bevlogen enthousiastelingen. Ze wormen ook een belangrijk onderdeel in de marketingstrategie van de school. De ambitie van de school voor de HAVO+ klassen is om verder uit te breiden tot alle leerlingen de mogelijkheid hebben het vak waar zij goed in zijn op VWO niveau te volgen en af te sluiten. Daarmee zou het onderwijs van het Zandvlietcollege meer volgens het Australische model worden vormgegeven. Bovendien zou het aanbieden van deze mogelijkheid voor leerlingen ervoor kunnen zorgen dat er ook minder motivatieproblemen op de HAVO ontstaan. Verder wil het Zandvlietcollege de faciliteiten die nu geboden worden een goede plek geven in het beleid en de structuur van de school om een sterk geheel aan activiteiten op te zetten. Er is in een paar jaar tijd veel gedaan op het Zandvlietcollege en het is nu zaak dat allemaal goed te verbinden met de rest van de school. Professionalisering van docenten Verschillende docenten die betrokken zijn bij de talentlessen komen van buiten. Zo komen de docent drama, rugby en Russisch niet vanuit de school. De lessen voor Cambridge Engels worden door de reguliere docent Engels gegeven, die is daar niet speciaal voor bijgeschool. In het budget van de school is rekening gehouden met bijscholingsgelden voor docenten. Ook de docenten die bepaalde klassen opzetten worden toebedeeld vanuit deze middelen. 6.8.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Cognitief talent staat centraal bij de talentlessen Russisch, Engels, Science en de Klassieke talen. De leerlingen die een gemengd diploma halen krijgen een certificaat van de school. Daarnaast krijgen leerlingen voor het Cambridge Engels ook een internationaal erkend certificaat. Voor de talentklassen Russisch, Science en de Klassieke talen krijgen de leerlingen geen officieel certificaat, maar daar heet de school wel zelf een certificaat gemaakt. Bij de lessen Russisch krijgen de leerlingen wel cijfers, maar die tellen niet mee voor het overgaan naar de volgende klas. Sporttalent komt aan bod binnen de sportlessen op de vrijdagmiddag en cultureel en muzikaal talent staat centraal binnen de lessen die aangeboden worden in het kader van de Cultuurprofielschool. Er is aandacht voor de motivatie van leerlingen. Ze moeten aangeven waarom willen deelnemen en leveren bovendien vrije tijd in omdat deze lessen buiten het reguliere rooster om worden gegeven. Voor andere niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken zoals faalanst zijn er testen, trainingen en gesprekken met ouders. Leerlingen kunnen zelf aangeven de cursus zelfvertrouwen nodig te hebben, maar ook de mentor, de afdelingsleider en de ouders kunnen hen aanmelden. Gemiddeld nemen tien leerlingen van de eerste en tweede klas deel aan deze cursus. Leerlingen van hogere klassen krijgen individuele begeleiding.
98
Uitblinken op alle niveaus
De mentoren geven studielessen die in het teken staan van ‘leren leren’. Daarnaast hebben leerlingen de mogelijkheid om huiswerkbegeleiding te krijgen. Aan het begin van de brugperiode vindt een dyslexiescreening-onderzoek Voortgezet Onderwijs plaats. Op basis daarvan kan in overleg met school, orthopedagoge en ouders rmedial teaching worden aangeboden. Op het Zandvlietcollege is eveneens een zorgteam actief dat indien nodig kan verwijzen naar andere deskundigen. Tot slot is er nog een systeem van school-leerling bemiddeling. Er zijn meestal twee leerlingen per leerjaar die een extra opleiding die bij een ruzie tussen leerlingen tussenbeide kunnen komen. Leerlingen zien beter wat er speelt, zijn minder bedreigend voor de andere leerlingen en begrijpen de ruzies vaak beter. Ouders spelen een actieve rol bij het Zandvlietcollege, onder meer door participatie in de Ouderraad. Veranderingen in het programma De talentlessen in de onderbouw vallen gelijk met de ondersteuningsuren die andere leerlingen volgen en zijn daarmee geïntegreerd in het rooster. Een aantal extra faciliteiten die leerlingen worden geboden (zoals Cambridge Engels en Russisch) wordt gegeven tijdens na het laatste lesuur van die dag, wat betekent dat het tijdens het zevende of achtste uur wordt aangeboden. De rest van de school heeft dan al vrij. De HAVO+ leerlingen kunnen daar waar mogelijk de lessen gelijk met de VWO leerlingen volgen. Een andere optie is het volgen van de VWO-lessen op afstand of het geven van extra stof voor tijdens de eigen les. Voorheen moeseten deze leerlingen bovendien naar een andere school om hun certificaat te halen. Nu mogen de leerlingen wel op het Zandvlietcollege examen doen. Bij het Zandvlietcollege wordt nu drie jaar gewerkt met de HAVO+ klassen. Momenteel wordt bekeken of ook de exacte vakken kunnen deelnemen. Daarbij vormen vooral de vaardigheden die de leerlingen moeten leren een beperking. Het volgen van Cambridge Engels heeft geen gevolgen voor de inhoud van de regulieren lessen Engels, maar de leerlingen die in Cambridge participeren hebben wel een voorsprong. Leerlingen krijgen lessen in Engels die in het reguliere rooster pas later aan bod komen. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en –begeleiding Het Zandvlietcollege heeft een uitgebreid systeem van loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB), met onder meer vorm in decaanlessen, groeps- en individuele gesprekken en gesprekken met ouders. Er wordt digitaal en via ene jaarlijkse beurs informatie verstrekt over vervolgopleidingen. Leerlingen in de bovenbouw hebben de mogelijkheid om masterclasses en gastcolleges te volgen en deel te nemen aan de Pre-university van de Universiteit Leiden. Financiering van het initiatief De financiële middelen die nodig zijn om alle deze activiteiten te faciliteren worden gehaald uit de reguliere middelen van de school door te bezuinigen op andere as-
IVA beleidsonderzoek en advies
99
pecten. Het opzetten van bijvoorbeeld de Science klassen hebben enthousiaste docenten op zich genomen die achteraf urenvergoeding kregen. 6.8.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er is nog geen structureel onderzoek gedaan naar de effecten van de verschillende initiatieven. Wel is inzicht in het slagingspercentage van de HAVO+ leerlingen. Deze leerlingen slagen vrijwel altijd voor het vak dat zij op VWO niveau halen. Als ze zakken voor hun examen, ligt dat aan de vakken die zij op HAVO niveau hebben gevolgd. Over de Science lessen zijn de kinderen weliswaar erg enthousiast, maar over effecten is nog niets duidelijk. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De belangrijkste randvoorwaarde die de leerlingen benoemden is competentie van de docent. De docenten zien dat als een automatisch vereiste bij het geven van talentlessen. Docenten moeten ook gestimuleerd worden zich te ontwikkelen. Daarnaast is een goede methode nodig en voldoende financiële middelen. De docenten zien de regeling rond contacturen die gelden als onderwijstijd als beperkend. Dat stimuleert scholen volgens hen niet om op extra tijd en geld aan talentontwikkeling te besteden. Bovendien zou het prettig zijn om meer financiële middelen vanuit het ministerie te ontvangen in het kader van talentontwikkeling, omdat dat niet vanuit het bestaande budget te financieren is. Grotere scholen hebben meer ruimte en tijd voor talentontwikkeling dan kleine scholen. Het opzetten en voorbereiden van dit soort klassen kost veel tijd en docenten moeten bereid zijn daar energie in te steken. Daarin moeten zij ook worden gefaciliteerd. Het ad-hoc organiseren van initiatieven is erg belastend voor docenten. Het is daarom van belang dat zowel de schoolleiding als de betrokken docenten op de hoogte zijn van wat er gaat gebeuren en wanneer. Een initiatief moet daarnaast een status krijgen binnen de school, anders wordt het een soort hobby-project van een paar docenten. Om dat te voorkomen moet het verankerd worden in het beleid van de school, zodat het serieus wordt genomen. Overdraagbaarheid Deze initiatieven kunnen volgens het Zandvlietcollege ook op andere scholen worden ontplooid, maar dan moet er wel een aanbod van zowel HAVO als VWO zijn. De talentklassen die gedurende de ondersteuningsuren van andere leerlingen vallen zouden op alle scholen waar extra lessen gegeven worden kunnen worden georganiseerd, maar dan moeten er wel docenten zijn die dat op zich willen nemen en de benodigde financiële middelen.
100
6.9 6.9.1
Uitblinken op alle niveaus
Stedelijk Daltoncollege – Muziektheater Korte omschrijving van het initiatief Het Stedelijk Daltoncollege biedt leerlingen de mogelijkheid deel te nemen aan de Muziektheaterklas. In de lessen wordt (op een praktische manier) aandacht besteed aan theater. Om deel te mogen nemen aan de Muziektheaterklas moeten leerlingen (bij de aanmelding voor de school) een auditie doen. De Muziektheaterklas is zowel bedoeld voor leerlingen met een specifiek talent op het gebied van muziek, dans en drama, als voor leerlingen die aanleg en/of affiniteit hiermee hebben.In het eerste en tweede leerjaar zijn er een havo/vwo- en een vmbo/havo-muziektheaterklas. De voor deze klassen geselecteerde leerlingen krijgen een aangepast rooster, waarin veel aandacht besteed wordt aan muziek, dans en drama. In het derde en vierde leerjaar kunnen de leerlingen kiezen uit de vakken muziek, dans en drama. Vanaf het vierde lesjaar kan het vak drama gekozen worden als eindexamenvak.
6.9.2
Doelstelling, aanleiding en visie Volgens een van de gesprekspartners was de aanleiding om zes jaar geleden te starten met het initiatief het dalende leerlingaantal: er was sprake van een sterk leerling-verloop. De start van het initiatief viel samen met de start van het Daltononderwijs. Beide veranderingen hebben erin geresulteerd dat het leerlingaantal in de afgelopen jaren sterk is toegenomen; het initiatief wordt door de gesprekspartner dan ook gezien als een succes. Momenteel is een van de doelstellingen van het initiatief dat leerlingen de mogelijkheid krijgen zichzelf te ontplooien. De visie van het Stedelijk Dalton College op talentontwikkeling houdt dan ook in dat leerlingen, in het geval van Muziektheater, de mogelijkheid krijgen hun authenticiteit te ontwikkelen. Een van de gesprekspartners geeft aan dat leerlingen hun eigenbeeld kunnen ontlenen aan de lessen die gegeven worden in het kader van Muziektheater: “Dit is een verrijking van de ik van de leerling en dit is de insteek die gekozen wordt voor het initiatief. Het gaat niet om het werkelijke talent, dat is alleen mooi meegenomen, het gaat om het breed bevorderen van de authenticiteit van de leerlingen”. Opgemerkt wordt dat talentontwikkeling ruimer gezien wordt dan enkel het talent voor drama. In algemene zin wordt talentontwikkeling gezien als het groeien van de persoon, waarbij leerlingen de ruimte moeten krijgen zich te kunnen profileren. Ook de leerlingen geven aan dat zij zichzelf en anderen in de lessen zien groeien. Volgens de leerlingen is een voorwaarde om iets te bereiken op het gebied van talenten dat leerlingen zelf het initiatief nemen: “Als je dat niet wilt, dan mag je ook niks verwachten”.
6.9.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie
IVA beleidsonderzoek en advies
101
Ruim zes jaar geleden is het Stedelijk Dalton College gestart met Muziektheater. De invoering hiervan verliep gelijktijdig met het invoeren van het Dalton-principe. Bij de start van het initiatief was er sprake van een klein aantal leerlingen dat deel kon nemen. Inmiddels is het aantal Muziektheaterklassen uitgebreid en kan meer leerlingen de mogelijkheid geboden worden hieraan deel te nemen. Bij de uitvoering van het initiatief is er voor gekozen om gebruik te maken van een binnen- en buitenkring: in de binnenkring, ook wel de ontwikkelgroep, wordt door een beperkt aantal docenten vormgegeven aan het initiatief. De buitenkring bevat de docenten die lesgeven in de betreffende klassen. Integratie in schoolbeleid Het initiatief is opgenomen in het schoolplan. Hierbij wordt er specifieke aandacht besteed aan de wijze waarop het initiatief vorm krijgt binnen de school en een verbinding heeft met andere vakken. Zo wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat er aandacht besteed zal gaan worden aan de verdere ontwikkeling van een curriculum en doorgaande leerlingen voor de Muziektheaterklassen en aan de afstemming van de vaklessen op het profiel van de Muziektheaterleerling. 6.9.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren In het initiatief is aandacht voor meerdere begaafdheidsfactoren. De lessen zijn in eerste instantie gericht op het opdoen van kennis en vaardigheden op het gebied van Muziektheater. Verder zorgt de docent ervoor dat de leerlingen elkaar tijdens de lessen stimuleren en dat de leerlingen een positieve bijdrage leveren aan de les (sociaal). Tijdens de lessen worden leerlingen aangespoord om bezig te zijn met drama, dans en muziek. Op deze wijze is er aandacht voor de muzikale/artistieke begaafdheidsfactor. Daarnaast is er specifieke aandacht voor reflectie: leerlingen moeten formuleren wat goed en minder goed gaat bij het uitvoeren van een opdracht. Een van de gesprekspartners geeft aan dat bij de beoordeling van de prestaties van de leerlingen vooral gekeken wordt naar de ontwikkeling van de leerling. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzet tonen voor het vak (het willen leren) en dat zij samenwerken en elkaar vooruit helpen. In de bovenbouw worden de leerlingen daarnaast ook beoordeeld op theorie. Veranderingen in het programma Leerlingen die op basis van hun auditie deel mogen nemen aan de Muziektheaterklas krijgen in de eerste twee leerjaren een aangepast rooster. Hierin wordt extra aandacht besteed aan muziek, dans en drama. Deze lessen komen deels boven het reguliere programma, deels ter vervanging van andere vakken (waaronder lichamelijke opvoeding, beeldende vorming en biologie). Hiermee is het programma voor de leerlingen in de muziek/theaterklas iets zwaarder dan het reguliere programma. Momenteel zijn er initiatieven om vakoverstijgend drama en theater aan te gaan bieden (onder meer bij de talen (Duits) en aardrijkskunde). Het gaat hierbij vooral om
102
Uitblinken op alle niveaus
presentaties, waarbij van de leerlingen die deelnemen aan de Muziektheaterklas niet alleen aandacht besteed wordt aan de inhoud, maar ook meer gelet wordt op de wijze van presenteren. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en –begeleiding Op het gebied van het initiatief is er geen sprake van expliciete aandacht voor loopbaanoriëntatie. Wel geven zowel docenten als de leerlingen aan dat leerlingen die verder willen gaan in het (muziek)theatervak hulp kunnen krijgen bij oriëntatie op vervolgopleidingen en bij het voorbereiden van audities. Het initiatief hiervoor logt bij de leerlingen zelf. 6.9.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er vindt momenteel geen structureel onderzoek plaats naar de effectiviteit van het initiatief. Wel wordt er een tevredenheidonderzoek afgenomen onder ouders: de resultaten hiervan zijn positief. Dit geldt eveneens voor de reacties op de eindpresentaties waarmee ieder leerjaar wordt afgesloten. Tot slot vindt er (interne) evaluatie plaats onder de betrokken docenten (de buitenkring) en de docenten die zich bezighouden met de ontwikkeling van het initiatief (de binnenkring). Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Een van de knelpunten die door zowel docenten als leerlingen genoemd wordt, is het rooster: het blijkt niet altijd mogelijk alle vakken in te plannen, bovendien houden roosterwijzigingen niet altijd rekening met lessen voor Muziektheater. Daarnaast wordt ook beschikbare ruimte aangeduid als knelpunt: momenteel vinden veel lessen plaats in de gymzaal of de aula: deze zijn minder geschikt voor het geven van lessen Muziektheater. Door de leerlingen wordt daarnaast opgemerkt dat zij het als knelpunt ervaren dat de dramalessen theorie (kunstgeschiedenis) en praktijk (opvoeren toneelstuk) in de bovenbouw erg ver uit elkaar lopen. Als succesfactoren worden genoemd dat zowel de talentvolle leerlingen als de leerlingen met aanleg en/of affiniteit op het gebied van dans, muziek of drama de mogelijkheid krijgen zichzelf te ontplooien op het gebied van Muziektheater. Daarnaast wordt ook de enthousiaste betrokkenheid van docenten genoemd als belangrijke succesfactor.
IVA beleidsonderzoek en advies
103
IVA beleidsonderzoek en advies
7
Initiatieven op het gebied van sportief talent
7.1
Plein College Sint Joris – Studie & Topsport
7.1.1
105
Korte omschrijving van het initiatief Studie& Topsportleerlingen hebben vergeleken met reguliere leerlingen extra faciliteiten die ervoor zorgen dat zij hun studie kunnen combineren met topsport. Het gaat om de volgende faciliteiten: • • • • • •
Meer studietijd en vrijstellingen voor bepaalde vakken afhankelijk van de persoonlijke situatie van het kind (leveren van maatwerk) Proefwerken en schoolonderzoeken op aangepaste tijden Verlofregeling voor belangrijke wedstrijden en/of toernooien Aangepaste studieprogramma’s Bijlessen Gespreid examen indien nodig
Plein College Sint Joris is een school voor VWO, HAVO en vmbo-t. De school hanteert naast de reguliere toelatingseisen ook toelatingseisen van het NOC*NSF. Het Olympisch Netwerk Brabant en de sportbonden bepalen aan de hand van deze criteria of een leerling de LOOT-status krijgt toegewezen. De leerling moet zich hiervoor zelf aanmelden bij één van de LOOT-scholen of bij het Olympisch Netwerk. De leerling wordt dan automatisch doorgestuurd naar de dichtstbijzijnde LOOT-school. Uiteindelijk bepaalt het Olympisch Netwerk of een leerling in aanmerking komt voor een LOOT-status. De precieze toelatingseisen zijn per sport verschillend en staan beschreven in het zogenaamde Statushandboek. Dit handboek is opgesteld door de Stichting LOOT, het Olympisch Netwerk en de sportbonden. Van belang is dat docenten die werkzaam zijn op het Pleincollege er achter staan dat de genoemde faciliteiten worden geboden aan de leerlingen die de LOOT-status hebben. Het komt voor dat docenten toch moeite hebben met bijvoorbeeld het verlenen van vrijstellingen. Een commissie bestaande uit drie coördinatoren werkzaam bij Sint Joris dragen er zorg voor dat de benodigde aanpassingen in het programma voor de topsporters mogelijk zijn. Deze coördinatoren zijn van belang omdat er veel tijd gaat zitten in externe communicatie bestaande uit contacten met verenigingen, sportbonden, topcoaches, NOC*NSF etc. en ander soort netwerken zoals de gemeente Eindhoven die zichzelf Talentstad Eindhoven noemt maar ook HBO-en MBO-opleidingen en de 4 centra voor Topsport en Onderwijs (CTO). Het draait om de optimale samenwerking tussen topsport en onderwijs. Voor de school is de inrichting van het onderwijs belangrijk. De verwachting vanuit NOC*NSF is: Sport is leidend, onderwijs is flankerend. Het NOV*NSF zet zijn ambities uit in cycli van 4 jaar. De ambities zijn omschreven in de vorm van targets voor trainingen,
106
Uitblinken op alle niveaus
ambities en inzet. Het belang voor de school is het goed opleiden van leerlingen, ook voor het geval ze geen topsporters worden. 7.1.2
Doelstelling, aanleiding en visie Het is moeilijk voor leerlingen op scholen voor voortgezet onderwijs om topsport te bedrijven zonder dat de studie daarbij in het gedrang komt. Leerlingen met (top)talent hebben vaardigheden op een bepaald gebied en daarnaast ook de ambitie om dat talent zo goed mogelijk te ontwikkelen. Zij hebben de wens om op dat gebied ook tot de nationale of internationale top te behoren. De school richt zich behalve op sporttalenten ook op andere talenten. Een belangrijke slogan van de school is: “Je mag ergens heel goed in zijn”.
7.1.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Midden jaren ’80 waren er leerlingen van Pleincollege Sint Joris met goede talenten (voetballers en tennissers) voor wie verlof werd gevraagd voor onder andere deelname aan wedstrijden nationaal en internationaal. De school moest regelmatig een oogje dichtknijpen bij schoolverzuim. Het dilemma dat hierin een rol speelde was het inpassen van trainingstijden, trainingsbelasting, reistijd en wedstrijden in het dagelijks leefpatroon van de leerling, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de leerling. Het bleek dat ook elders in het land er scholen waren die voor dit dilemma stonden. Vijf scholen, waaronder Sint Joris, hebben de koppen bijeen gestoken. Uiteindelijk is in 1991 door het ministerie van Onderwijs, het Nederlands Olympisch Comité en een aantal scholen voor voortgezet onderwijs, het LOOT opgericht. LOOT staat voor Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport. Op dit moment zijn er 24 scholen in Nederland met LOOT faciliteiten. Een voorwaarde om LOOT faciliteiten te krijgen is dat er minimaal 40 leerlingen in aanmerking komt voor de LOOT-status. De scholen krijgen een licentie voor 4 jaar van het ministerie. Integratie in schoolbeleid Docenten onderschrijven bij hun benoeming de uitgangspunten van de school. LOOT (en Kunst en Cultuur) zijn zichtbaar in het beleid van de school opgenomen. Pleincollege Sint-Joris heeft als LOOTschool een licentie van OCW. Daarnaast kent het LOOTproject een hoge mate van individualisering. Dit is als integraal onderdeel opgenomen in het schoolbeleid. Onder de directie van Pleincollege Sint-Joris vallen nog 4 lokaties met diverse vormen van onderwijs: Pleincollege De Burgh (vmbob/k/LWOO), Pleincollege Aloysius/De Roosten (vmbo-t), Pleincollege Antoon Schellens (Speciaal onderwijs) en Pleincollege Praktijkschool. Ook op deze lokaties is LOOT mogelijk. Door deze organisatievorm is LOOT voor alle onderwijsvormen toegankelijk. Van praktijkonderwijs tot gymnasium. Professionalisering van docenten Het project Studie & Topsport heeft geen directe gevolgen voor de professionalisering van de docenten. Er worden van docenten wel extra competenties vereist. Docenten moeten namelijk zelf voortdurend hun onderwijsprogramma aanpassen en
IVA beleidsonderzoek en advies
107
verruimen, toetsen uitstellen en aanpassen. Docenten hebben hier verschillende opvattingen over maar ze zullen zich ze moeten conformeren aan de afspraken die de school met de bonden heeft gemaakt. Verder moet een docent soms persoonlijke begeleiding geven aan bijvoorbeeld een kind dat onder druk staat. Het gaat in deze verder dan dat de school alleen de voorwaarden biedt om het kind de mogelijkheden zijn talent verder te ontplooien. De school moet er ook echt zijn voor de kinderen. De school helpt het kind bij stress, plannen en motivatie, maar staat hierin niet alleen. Leerlingen geven zelf aan dat zij vooral ook steun krijgen van hun ouders en de trainers op deze gebieden. De school heeft contacten met andere LOOT-scholen en wisselt ook ervaringen uit. Als individuele docenten moeite hebben met bijvoorbeeld het inplannen van bijlessen voor een leerling of het later afnemen van toetsen dan wordt samen (coördinatordocent) naar oplossingen gezocht. 7.1.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Het project Studie & Topsport zorgt ervoor dat leerlingen aandacht kunnen besteden aan topprestaties op het gebied van sport. Dit betekent niet dat er geen aandacht is voor andere prestaties. Er worden veel individuele bijlessen gegeven. De school wil dat de leerlingen ondanks het feit dat ze veel tijd met hun sport bezig zijn hun diploma’s op een goede wijze behalen. Niet alle mogelijkheden voor vrijstellingen worden benut. Er wordt maatwerk geleverd: uitgangspunt is dat wat de leerling nodig heeft aan vrijstellingen. Op school wordt net als op andere scholen aandacht besteed aan de andere begaafdheidsfactoren Veranderingen in het programma De sporttrainingen worden niet uitgevoerd door de school maar door de sportbonden zelf. Deze trainingen vallen ook onder de verantwoordelijkheid van de sportbonden. De aandacht gaat tijdens deze trainingen natuurlijk vooral uit naar psychomotorische vaardigheden maar sociale competenties zijn daarin ook van belang. De meeste leerlingen hebben vrijstellingen voor lessen lichamelijke oefening op Sint Joris. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Maar een klein percentage van de leerlingen haalt daadwerkelijk de top. In de loopbaanbegeleiding is de aandacht gericht op de leerlingen die niet de topsport halen en gewoon een plaats in de maatschappij moeten bemachtigen. Dat betekent dat ze dezelfde loopbaanbegeleiding krijgen als de andere leerlingen. Financiering van het initiatief De ouders betalen een extra bijdrage om hun leerlingen deel te laten nemen aan het project Studie & Topsport. Hiervoor kunnen zij subsidie aanvragen. Door het feit dat deze projectorganisatie extra personeelsinzet kost (coördinatoren, surveillance, bijlesdocenten) en andere kosten (PR, huisvesting, vervoer) met zich meebrengt, heeft de school een aantal activiteiten georganiseerd die geld opleveren. Naast de extra ouderbijdrage zijn dit de Golfdag en een voetbalclinic voor bedrijven, een loterij en een actief sponsorbeleid.
108
7.1.5
Uitblinken op alle niveaus
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Een manier om hiernaar te kijken is in hoeverre afgestudeerde leerlingen daadwerkelijk hun geld verdienen met sport. Het aantal leerlingen dat uiteindelijk naar de Olympische spelen gaat is laag. Veel leerlingen kiezen uiteindelijk voor een maatschappelijke carrière. Het blijkt dat deze kinderen als zij uitvallen in de sportwereld toch goed slagen in het maatschappelijke leven. Dit wordt beschouwd als een teken dat ze naast de intensieve trainingen goed onderwijs hebben kunnen volgen. Er zijn geen exacte cijfers bekend van het aantal leerlingen die in de topsport terecht komen. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Het allerbelangrijkste is dat ouders, de leerlingen en ook de trainers zich ervan bewust zijn dat prestaties op school ook belangrijk zijn. De school heeft de mogelijkheid om ervoor te zorgen dat de leerling dat ook kan. Hiervoor is telkens goed overleggen met elkaar heel belangrijk. Er zijn ochtendtrainingen en/of centrale trainingen (bv Papaendal). Leerlingen missen lessen en/of complete dagen. Dit kan in de toekomst gevolgen hebben voor de schoolresultaten. Er is een bezinning gaande over inhoud en organisatie van LOOT op het Joris in de toekomst. Overdraagbaarheid Een school die een LOOT-status wil verkrijgen zal moeten onderzoeken of in zijn omgeving hier behoefte aan is. Daarnaast zijn er een aantal algemene regels waar een school aan moet voldoen. Deze zijn te lezen op de site: www.stichtingloot.nl.
7.2 7.2.1
Thorbecke Voortgezet Onderwijs – LOOT, Sportklassen en Highschool Korte omschrijving van het initiatief LOOT Erg talentvolle leerlingen die uitblinken binnen een bepaalde sport krijgen via de LOOT-status van de school de mogelijkheid om hun rooster aan te passen en voor enkele vakken vrijstelling te krijgen, zodat zij het grote aantal benodigde trainingsuren om hun sporttalent te ontwikkelen kunnen combineren met school. In het kader daarvan zijn er samenwerkingsverbanden met de sportbonden, Rotterdam Topsport, NOC*NSF en de eigen club of vereniging van de leerlingen. Sportklassen De sportklassen zijn er voor leerlingen die graag sporten en binnen hun schoolopleiding verschillende sporten beter willen leren beoefenen. In de onderbouw krijgen leerlingen binnen het sportprofiel zes uur sport en bewegen. Daarnaast zijn er verschillende activiteiten buiten de school, zo gaan leerlingen in het derde jaar (voor HAVO en VWO) bijvoorbeeld naar Texel om daar te raften en te abseilen. In de bovenbouw worden naast LO1, BSM en LO2 aangeboden als examenvakken voor leer-
IVA beleidsonderzoek en advies
109
lingen die later de sport in willen. Bovendien kent de school de VMBO-opleiding Sport, Dienstverlening en Veiligheid. Highschool Leerlingen die in de Higschool zitten volgen het reguliere curriculum. In de zogenaamde talentzone krijgen deze leerlingen twee keer per week training in de sport die zij ook in hun vrije tijd beoefenen. Leerlingen moeten lid zijn van een vereniging willen zij participeren aan de Highschool. Binnen de Highschool zijn de volgende sporten te beoefenen: voetbal, hockey, basketbal en atletiek. De Highschool wordt alleen aangeboden in de onderbouw. 7.2.2
Doelstelling, aanleiding en visie Ongeveer 18 geleden stond het Thorbecke Voortgezet Onderwijs er niet goed voor, zeker wat betreft de HAVO en VWO klassen. De toenmalige plaatsvervangend rector heeft destijds besloten om topsporttalenten op te leiden en te faciliteren. Dit initiatief bleek succesvol en was de redding voor de school. Vervolgens is besloten om naast de topsporttalenten ook andere leerlingen meer sport aan te bieden, door middel van de sportklassen. In deze sportklassen worden verschillende sporten in de breedte aangeboden. Daarnaast waren er leerlingen die buiten school actief waren binnen één sport (lidmaatschap van een vereniging) die meer met hun sport wilden doen. Samen met de gemeente Rotterdam is bekeken hoe een programma aangeboden kon worden waarbij leerlingen gestimuleerd werden lid te worden en/of te blijven van een sportvereniging. Door Higschool aan te bieden kunnen leerlingen overdag extra trainen in hun sport en blijven ze lid van hun vereniging (dat is verplicht). Het aanbieden van sportlessen aan de topsporttalenten heeft als primair doel het opleiden en faciliteren van topsporters, zodat zij hun sporttalent zouden kunnen ontplooien en daarnaast ook een diploma zouden halen. Daarnaast hoopt het Thorbecke Voortgezet Onderwijs door het aanbieden van een onderwijsprogramma met een breder sportkarakter waarin leerlingen met verschillende achtergronden en culturen samen sporten, bij te kunnen dragen aan interculturele vorming. De visie van het Thorbecke Voortgezet Onderwijs op talent is dat elk mens talent heeft. Talent is een uitzonderlijke kwaliteit of potentie in een bepaald aspect. Voor kinderen is het prettig om het idee te hebben dat ze ergens van nature goed in zijn. Wat volgens de gesprekspartners vooral niet wordt nagestreefd, is het vervlakken van leerlingen; daaruit ontstaat volgens hen onvrede en criminaliteit. Daarnaast wordt opgemerkt dat een kern van talent is dat het ontwikkeld moet worden: “je kunt ergens nog beter in worden als je er tijd in steekt”. Motivatie is daarom een belangrijk aspect als het gaat om talentontwikkeling.
7.2.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs is gestart met het LOOT-initatief en was binnen korte tijd een van de grotere LOOT-scholen. Omdat de LOOT-status een succes
110
Uitblinken op alle niveaus
bleek, is het Thorbecke Voortgezet Onderwijs, zoals eerder vermeld, eveneens gestart met sportklassen. Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs was daarmee de eerste school in Nederland met een dergelijk initiatief. Het oprichten van de sportklassen had een duidelijke relatie met LOOT: er waren al veel trainers in huis die zich bekommeren om de sportleerlingen. De LO-docenten wilden de sport “opkrikken” en hebben de implementatie van de LOOT-school als voorbeeld genomen voor de implementatie van de andere initiatieven. Kinderen konden tijdens de sportklassen gericht kennismaken met onder meer roeien, skiën, skateboarden en mountainbiken. Door de gesprekspartners wordt opgemerkt dat de samenwerking met externe organisaties (zoals Rotterdam Topsport, en Feyenoord) lelangrijk is geweest bij het opzetten van de verschillende initiatieven. Integratie in schoolbeleid In het schoolplan wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan talentherkenning en talentontwikkeling, evenals aan leerlinggericht onderwijs. Deze zijn benoemd in de missie van de school. In het plan wordt de Highschool omschreven als talentontwikkelconcept. Door de gesprekspartners wordt aangegeven dat het Thorbecke Voortgezet Onderwijs zich naar buiten toe op deze wijze zal gaan profileren. Professionalisering van docenten De gesprekspartners geven aan dat professionalisering van de docenten “vrijwel automatisch gaat”: “Mensen maken elkaar enthousiast”. 7.2.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren De leerlingen krijgen een cijfermatige beoordeling voor de lessen die zij volgen. Op sportgebied ontvangen de leerlingen een apart rapport waarin cijfers voor zowel het resultaat van de sport als de inzet en houding van de leerlingen tijdens de lessen worden weergegeven. De schoolresultaten van de topsporters zijn volgens de gesprekspartners hoger dan gemiddeld. Als de resultaten van de reguliere vakken minder worden, wordt contact opgenomen met de ouders en dan volgt een overleg waarbij de trainer, de leerling en de ouders aanwezig zijn. Er is wel altijd sprake van correctie achteraf: leerlingen krijgen eerst de ruimte om zelf te ervaren hoe het gaat en als het dan niet goed loopt wordt er ingegrepen. Voor de sportieve resultaten van topsporters geldt dat deze via email naar de rest van de school gecommuniceerd worden. Alle leerlingen zijn hierdoor op de hoogte van een prestatie een topsporter. Dit werkt stimulerend voor de topsporter. Naast cognitieve en sportieve prestaties, wordt ook aandacht besteed aan persoonlijkheidskenmerken. Een belangrijk persoonlijkheidskenmerk dat door verschillende gesprekspartners is benoemd, is de motivatie van leerlingen. Verder wordt er binnen de sportklassen aandacht besteed aan stabiliteitstraining, doelgerichtheid, concentratievermogen, betrokkenheid, mediatraining en discipline. Schoolbreed wordt daar-
IVA beleidsonderzoek en advies
111
naast ook aandacht besteed aan faalangst en sociale vaardigheidstraining. Binnen de sportlessen worden leerlingen van verschillende cognitieve niveaus bij elkaar gezet om van elkaar te leren. Volgens zowel de leerlingen als de docenten werkt dit goed: leerlingen praten met elkaar over de verschillende activiteiten die zij ontplooien. Ouders worden veel betrokken bij de verschillende sport-initiatieven. Het functioneren van het Thorbecke Topsport Plan is grotendeels maatwerk. Binnen het Topsporttalent hebben de ouders bij aanmelding van hun zoon of dochter een duidelijk verwachtingspatroon ten aanzien van de voorzieningen en de hulp, die geboden kan worden. Het is om die reden van belang regelmatig met de ouders te overleggen. Het contact met de ouders vindt op de volgende manieren plaats: 1. 2. 3. 4.
schriftelijk door middel van brieven van informatieve aard; mondeling, in de contacten van de studiebegeleiders (persoonlijk of telefonisch); het jaarverslag; de nieuwsbrief die vier wordt uitgegeven;
Daarnaast zijn tijdens ouderavonden vrijwel altijd de topsportbegeleiders aanwezig om vragen van ouders te beantwoorden. Veranderingen in het programma Bij de invoering van de sport-initiatieven is er voor gekozen om de programmainhoud zo min mogelijk te veranderen. Wel is er begeleiding bij de keuze voor welke lessen kunnen worden gemist. Indien noodzakelijk, kunnen lessen worden ingehaald door middel van bijles of het Keuze-Werk-Tijd uur (KWT-uur). De LOOT-leerlingen mogen gebruik maken van specifieke faciliteiten, zoals het aanvragen van vrijstellingen voor bepaalde vakken en gespreid examen doen. De leerlingen geven aan dat de meeste activiteiten in het kader van de topsporttalenten buiten het reguliere curriculum vallen, maar dat ze wel vrijstelling kunnen krijgen als zij bijvoorbeeld naar het buitenland moeten voor een wereldkampioenschap. Verder is er in het rooster van de onderbouw twee keer per week ruimte voor de talentklassen, waarbij de leerlingen tijd mogen besteden aan het profiel dat zij gekozen hebben. Dat betekent dat een deel van het lesrooster wordt bestempeld als talentzone (twee keer twee klokuren per week). Om alle andere vakken nog voldoende aan te kunnen bieden heeft het Thorbecke Voortgezet Onderwijs lesdagen met tien lesuren (van 45 minuten). Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding In het reguliere curriculum zijn OSB-uren (oriëntatie) ingebouwd door de decanen. Daarnaast hebben leerlingen een mentor en een zorgcoördinator die kunnen doorverwijzen naar de maatschappelijk werkster.
112
Uitblinken op alle niveaus
In het kader van de loopbaanbegeleiding zijn er verschillende testen die leerlingen kunnen doen en boeken die leerlingen kunnen lezen. Daarnaast krijgen leerlingen de mogelijkheid verschillende open dagen te bezoeken. In de bovenbouw is er geen tijd om leerlingen te begeleiden richting een baan in de topsport. Het is de taak van de sportbond en de leerling om dat te doen, op school zit het hele programma van de bovenbouw te vol. Er is nu in het derde jaar wel gestart met mediatraining (een uur per week). Op dit moment zijn er twee sporters die in het eerste van Feyenoord spelen, en die op zestienjarige leeftijd een miljoenencontract krijgen aangeboden. Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs heeft daarnaast al diverse malen meegemaakt dat een leerling vlak voor het examen afgehaakt is vanwege een lonkende voetbalcarrière. De topsporters worden zeer intensief begeleid door studiebegeleiders en er zijn bijlesprogramma’s voor deze leerlingen ingericht. Voor de topsportbegeleiding zijn ook een speciale sportcoördinator en een studiecoördinator. De trainers van de sport Highschool worden ingehuurd. Hierbij wordt door de school specifiek gezocht naar deskundigen op verschillende vakgebieden. Financiering van het initiatief De verschillende initiatieven zijn “op eigen kracht opgestart”. Leerlingen betalen momenteel een bijdrage van 100 tot 140 euro, deze bijdrage is voor iedereen gelijk. Daarnaast betalen verschillende sportorganisaties een bedrag om de begeleiding van topsporters te realiseren. 7.2.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er wordt geen systematisch onderzoek naar de effecten van de verschillende initiatieven uitgevoerd. Vorig jaar heeft een eerste evaluatie van de highschool plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat zowel leerlingen als ouders het initiatief positief waarderen. Over het algemeen scoren de leerlingen wat lager in het onderwijs, maar het is niet duidelijk waar dat precies aan ligt. Wel wordt aangegeven dat het een zware belasting is voor kinderen; de gesprekspartners geven aan dat ze een druk leven leiden. Daarentegen wordt door de gesprekspartners eveneens opgemerkt dat de leerlingen volgens hen gezonder leven, minder roken en drinken en de straat niet onveilig maken. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De gesprekspartners geven aan dat zij tevreden zijn over de initiatieven als de leerlingen vrolijk naar school komen en naar huis toe gaan en duidelijk vooruitgang boeken. Een van de succesfactoren die benoemd zijn, is een “ijzersterk relatienetwerk” en goede partners om mee samen te werken. Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs heeft een goede verbinding met de maatschappij en externe organisaties als verenigingen en de gemeente. De gesprekspartners geven aan dat deze samenwerking
IVA beleidsonderzoek en advies
113
gekoesterd moet worden. Dat hangt niet alleen op goede managementafspraken, maar ook op de passie van de docenten die ervoor gaan, erin geloven en persoonlijke contacten onderhouden met de partners. Aangegeven wordt dat het feit dat de leerlingen overdag kunnen trainen prettig is voor de clubs: niet alleen kunnen hun leden meer tijd op het sportveld besteden, ook zijn deze sportvelden nu overdag ook gevuld. Door de leerlingen worden de afsluitende activiteiten benoemd als een succesfactor. Ieder blok wordt afgesloten met een presentatie, uitstapje of excursie en dat motiveert de leerlingen. Een van de knelpunten is volgens de gesprekspartners dat een school niet teveel tegelijk moet willen doen en ook niet moet onderschatten wat de veranderingen teweegbrengen. Het Thorbecke Voortgezet Onderwijs zit roostertechnisch nu aan de grenzen van wat ze kunnen, dat is een knelpunt. Daarnaast zijn de financiële middelen een knelpunt. De leerlingen benoemen ook de communicatie als knelpunt: zij zijn niet altijd goed op de hoogte van waar bepaalde activiteiten plaatsvinden of horen het te laat als er bijvoorbeeld een clinic uitvalt. Het laatste knelpunt dat is benoemd is, is dat er in de metingen van het ministerie voor de kwaliteitskaart geen rekening gehouden wordt met bijvoorbeeld de verhoogde uitstroom van leerlingen die bij Feyenoord gaan voetballen. Daar zou volgens de gesprekspartners meer rekening mee mogen worden gehouden. Als randvoorwaarden voor het succesvol laten verlopen van een initiatief worden genoemd: • • • •
enthousiaste docenten voldoende draagvlak flexibiliteit van docenten goede accommodaties
Daarnaast wordt opgemerkt dat er genoeg ruimte moet zijn in het lesrooster en dat alles moet goed ingepland worden. Ook moeten leerlingen de mogelijkheid krijgen om verschillende lessen op andere tijden in te halen. Verder moeten er financiële offers worden gebracht en moeten er dus ook voldoende financiële middelen zijn. Het management moet volledig achter de initiatieven staan en dit uitdragen naar de rest van de organisatie. Het invoeren van een initiatief vereist volgens de gesprekspartners beleidsmatige keuzes die een vertaling moeten vinden in de rest van de organisatie. Overdraagbaarheid De initiatieven binnen het Thorbecke Voortgezet Onderwijs zijn volgens de gesprekspartners overdraagbaar naar andere scholen. Zo heeft het Scala Voortgezet Onderwijs uit Alphen aan den Rijn het idee van de Highschool van Thorbecke overgenomen. Aangegeven wordt dat het bij de invoering van een dergelijk initiatief van belang is duidelijke keuzes te maken en bereid te zijn om hierin te investeren. Verder
114
Uitblinken op alle niveaus
is het noodzakelijk een goed netwerk op te bouwen en de contacten daarbinnen goed te onderhouden.
7.3
Rölingcollege – LOOT 7.3.1 Korte omschrijving van het initiatief Het Rölingcollege biedt jonge topsporters de mogelijkheid om sporten op hoog niveau te combineren met leren. Het Rölingcollege heeft een LOOT-status. Door deze LOOT-status mogen de leerlingen van de school die daarvoor in aanmerking komen, afwijken van de geldende lessentabellen en examenregelingen. Hiervoor moeten deze leerlingen voldoen aan de NOC*NSF-richtlijnen. Naast een speciale begeleiding door de topsportcoördinatoren krijgen topsporters extra faciliteiten om hun sport met school te kunnen combineren. Het Rölingcollege richt zich hierbij momenteel niet (uitsluitend) op individuele training, maar op het inzetten van sport in het onderwijs 29 (waarbij uitgegaan wordt van ‘long term atlete development ’). Sinds vier jaar worden sport en onderwijs gecombineerd met behulp van talentklassen. Momenteel zijn er 6 talentklassen, waarin 7 verschillende sporten vertegenwoordigd zijn. Het gaat hierbij om de volgende talentklassen cq sporten: • Voetbal (2 klassen) • Schaatsen • Judo • Tennis • Tafeltennis • Handbal • Basketbal Naar alle verwachting zullen op korte termijn ook een atletiek- en volleybaltalentklas opgezet worden. 7.3.2 Doelstelling, aanleiding en visie Al sinds de jaren ‘90 biedt het Rölingcollege topsporters de mogelijkheid om sporten op hoog niveau te combineren met leren. Na experimenten betreffende topsport in het onderwijs, is het Rölingcollege een ‘vervolgschool’ geworden, waarmee zij 30 a 40 leerlingen konden begeleiden op het gebied van topsport. Op dit moment heeft het Rölingcollege een LOOT-status. De gesprekspartners geven aan dat het Rölingcollege geen andere doelstellingen heeft dan reguliere middelbare scholen: “Wij bieden alleen iets extra’s”. Bovendien wordt talentontwikkeling als zodanig niet beschouwd als aparte onderwijsdoelstelling: “Het onderwijs geeft ons handvatten om talent te ontwikkelen.” De visie van de
29 een kind begint al jong met trainen beginnen en maakt zo veel mogelijk trainingsuren om te leren trainen. Vanaf 12 tot 15-16 jaar trainen kinderen om beter te worden (techniek, skills (8 tot 16 uur)), van 16 tot 18 jaar trainen zij gericht voor topprestaties (topsport).
IVA beleidsonderzoek en advies
115
school op talent en talentontwikkeling is dan ook dat zij, door LOOT-school te zijn, leerlingen iets extra aan kunnen bieden waarmee zij zich, zowel individueel als in groepsverband, optimaal kunnen ontwikkelen. De leerkrachten geven aan dat talentontwikkeling zich bovendien niet alleen richt op sportief talent: “Wij ontwikkelen een kind door het kind bewust te maken waar hij staat en wat hij doet.” Naast ontwikkelingen op het gebied van sport wordt dan ook aandacht besteed aan het creëren van weerstand, het op een logische manier leren oplossen van complexe problemen en het leren omgaan met tegenspelers. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat ieder kind een talent bezit: uiteraard is een bepaalde aanleg vereist, maar zolang een kind zich kan ontwikkelen, echt wil, fysiek in staat is te trainen en kneedbaar is, moet het in de gelegenheid gesteld worden zichzelf te ontwikkelen. Zij merken hierbij op: “Bij talentvolle leerlingen mag je hogere eisen hoger stellen voor het ontwikkelen van hun vaardigheden, bij reguliere leerlingen is plezier op zich al een doel”. Op het gebied van talentontwikkeling wordt tot slot opgemerkt dat landelijke spreiding van LOOT-scholen belangrijk is, maar dat de spreiding van faciliteiten en contacten belangrijker is. Volgens een van de gesprekspartners zou toegewerkt moeten worden naar LOOTT-steden (Topsport en Talentontwikkeling), waar leerlingen in een doorlopende leerlijn zich vanaf de basisschool tot aan de universiteit op het gebied van sport in een groep zouden moeten kunnen ontwikkelen. 7.3.3 Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Het Rölingcollege is al in de jaren 90 gestart met het aanbieden van trainingsmogelijkheden voor topsporters. In eerste instantie vond met name individuele training van leerlingen plaats. Destijds is er bewust voor gekozen te starten met een relatief kleine groep sporters (30 à 40 leerlingen). Geleidelijk aan zijn in de loop van de jaren zowel het concept van de school als de opvattingen ten aanzien van sport veranderd: doordat steeds meer docenten er affiniteit mee hebben en het belang van sport inzien (en vooral het combineren van sport met onderwijs), groeit niet alleen de betrokkenheid van docenten, maar ook het aantal leerlingen. Zo is bijvoorbeeld recentelijk op initiatief van een enthousiaste docent gestart met het aanbieden van handbal. Vier jaar geleden is gestart met de invoering van talentgroepen: hierbij ligt de nadruk minder op individuele trajecten en meer op groepsprocessen. Er is bewust gekozen voor een geleidelijke invoering van deze klassen: in het eerste jaar zijn de klassen alleen voor het eerste lesjaar ingevoerd, vervolgens zijn ook andere leerjaren gestart. Door de geleidelijke invoering was het mogelijk roosterknelpunten die ontstonden in het eerste invoeringsjaar op te lossen en te voorkomen bij de invoering van de talentklassen in de andere leerjaren. Integratie in schoolbeleid Het Rölingcollege is volledig ingericht op het combineren van sport met onderwijs, onder meer door het instellen van de talentklassen. Hoewel bij de meeste sporten die aangeboden worden de verschillende sportbonden verantwoordelijk zijn voor het
116
Uitblinken op alle niveaus
aanstellen van trainers, wil de school wil invloed uitoefenen op de keuze voor een trainer: zij willen er zeker van zijn dat het jeugdtrainers zijn en dat de visie van de trainers op trainen en bijvoorbeeld voeding aansluit bij de visie van de school (hierbij hecht de school sterk aan het programma ‘long term atlete developement’). Professionalisering van docenten Er vindt geen specifieke professionalisering van docenten plaats. Door de docenten wordt aangegeven dat het sporttalentteam bestaat uit mensen die weten hoe ze met leerlingen om moeten gaan. Wel geven enkele docenten aan dat er onder docenten behoefte bestaat aan kennis over het effect van sport, selectie, winnen en verliezen op leerlingen en over carrière-perspectief en de mentale ontwikkeling van leerlingen. 7.3.4 Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Hoewel de school uitdrukkelijk een LOOT-school is, wordt door alle gesprekspartners opgemerkt dat schoolprestaties altijd voor gaan; bij slechte prestaties ontzeggen trainers leerlingen de toegang tot training totdat schoolprestaties verbeterd/goed zijn. Dit leidt volgens de betrokkenen tot een grote motivatie bij leerlingen. De leerlingen moeten zolang zij niet deel mogen nemen aan training verplicht deelnemen aan studiebegeleiding en de huiswerkklas. De docenten geven aan dat het deelnemen aan training over het algemeen een positief effect heeft op het leren: de leerlingen hebben meer discipline, kunnen beter plannen en beter organiseren. Daarbij merken zij tevens op dat de leerlingen vaak zelf het initiatief nemen: indien een leerling voor training of wedstrijden een tijd afwezig is van school, komen de leerlingen zelf naar de studiebegeleider om te bekijken hoe het onderwijs het beste vormgegeven kan worden tijdens hun afwezigheid. Naast sportieve en cognitieve ontwikkeling, wordt ook veel aandacht besteed aan sociale ontwikkeling en stressbestendigheid. Bij zowel de cognitieve als sportieve en sociale ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van dossiers en portfolio’s die de leerlingen bij moeten houden en waar ze op afgerekend worden. Opgemerkt wordt dat er op dit moment veel gesproken wordt over het koppelen van de competenties die de leerlingen leren op sportief gebied aan de competenties die verworven moeten worden binnen school: “Daar is nog wel winst te behalen”. Voor begeleiding van prestaties op sportief gebied maakt de school gebruik van een sporttalentteam: hierin zitten trainers en docenten die gezamenlijk de voortgang van de leerlingen bespreken. Daarnaast hebben een aantal sporten een vaste leerlingbegeleider, die eens per drie maanden gesprekken voert met de leerlingen over welbevinden, schoolprestaties en sportprestaties. Vanaf januari 2009 gaat het Rölingcollege gebruik maken van een leerlingvolgsysteem, waarmee de ontwikkeling van de leerlingen op het gebied van een specifieke sport voor iedereen (ook ouders) inzichtelijk wordt.
IVA beleidsonderzoek en advies
117
Veranderingen in het programma LOOT-leerlingen mogen gebruik maken van de geldende LOOT-faciliteiten, zoals het aanvragen van vrijstellingen en het gespreid afnemen van het eindexamen. Door de school worden de leerlingen gefaciliteerd zodat zij 8 tot 16 uur per week kunnen trainen. De sportcoördinator van het Rölingcollege bezoekt regelmatig trainingen, zodat de trainers en de coördinator kort leerlingen kunnen bespreken. Daarnaast zijn er 3 keer per jaar structurele gesprekken tussen de school en de trainers. Binnen de verschillende talentklassen trainen leerlingen van verschillende leerjaren samen: dit leidt volgens de gesprekspartners tot “een soort gelijkheid, het is qua groepsontwikkeling een mooie dynamiek”. Waar nodig wordt wel gedifferentieerd naar techniekontwikkeling. Een van de gevolgen van de talentklassen is dat LOOTleerlingen vaak meer klassenoverstijgende contacten hebben dan reguliere leerlingen. Binnen de school is een sportservicecentrum opgericht voor derde klassers. Deze leerlingen geven zelf een krantje uit, dat vooral bedoeld is voor leerlingen die wel sport-minded zijn, maar geen LOOT-status hebben. Binnen het Rölingcollege wordt er momenteel gesproken over het opzetten van een sportklas voor deze en vergelijkbare leerlingen. Om te bewerkstelligen dat LOOT-leerlingen zoveel mogelijk vakken kunnen volgen, is er voor gekozen om in de bovenbouw twee profielen (alfa en bèta) volledig roostertechnisch mogelijk te maken voor deze leerlingen. Bij het samenstellen van deze profielen is uitgegaan van de vakken die LOOT-leerlingen over het algemeen het meest kiezen. Wanneer LOOT-leerlingen de keuze maken voor een van deze twee profielen, kunnen zij alle vakken en alle trainingen zonder problemen volgen. Wanneer zij kiezen voor een ander profiel, wordt er door middel van maatwerk een rooster samengesteld waarmee zij alle trainingen kunnen volgen. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Net als de reguliere leerlingen, krijgen ook LOOT-leerlingen in het vierde lesjaar LOB: hierin wordt onder begeleiding van een docent/mentor bekeken wat een leerling graag wil doen/worden. Op het gebied van sport vindt geen specifieke loopbaanoriëntatie en –begeleiding plaats. Wel merken de docenten op dat leerlingen anders tegen hun loopbaan aankijken doordat ze toptalent zijn: “Op mbo-niveau kiezen ze voor JC College of MBO sport en bewegen. Er is niet zoveel keuze. HAVO-leerlingen kiezen vaak voor HIS (HBO instituut voor sport). De keuze van de leerlingen is vaak sport-georiënteerd”. Daarnaast maken de docenten de leerlingen er met regelmaat op alert dat zij wel realistisch moeten zijn: “De toptalenten moeten een flinke dosis realisme bezitten: wat kunnen talenten in Nederland? Leerlingen en ouders moeten beseffen dat kansen klein zijn en dat een opleiding belangrijk is. Het is gevaarlijk om te zeggen dat sport genoeg is, een opleiding is noodzakelijk”. Bij de regulieren LOB bespreken docenten/mentoren daarom ook bewust de alternatieven buiten de sport.
118
Uitblinken op alle niveaus
Financiering van het initiatief Het Rölingcollege ontvangt als LOOT-school subsidie. De school betaalt voor een deel de trainers, de verschillende bonden betalen materiele kosten en kosten voor de trainingslocaties. Voor een aantal sporten moeten leerlingen een bijdrage betalen. Voor handbal bedraagt dit bedrag 25 euro per maand, voor schaatsen jaarlijks 50 euro en bij voetbal moeten leerlingen zelf het kledingpakket bekostigen. Daarnaast hoeven ouders geen aanvullende ouderbijdrage te betalen. Bij een aantal sporten vindt sponsoring plaats in de vorm van kleding en sporttassen. 7.3.5 Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er vindt momenteel geen structureel onderzoek plaats door het Rölingcollege naar de effectiviteit van het combineren van sport en onderwijs. Wel onderhoudt de school 30 contacten met prof. Visser, die onderzoek uitgevoerd heeft op dit terrein . Het beoogde effect van het aanbieden van sport en onderwijs is dat leerlingen die getalenteerd zijn, in staat zijn talenten te ontwikkelen en een diploma te halen dat past bij hun mogelijkheden. Een ander beoogd effect is dat leerlingen op hoog niveau sportief goed presteren (wat volgens de gesprekspartners ook gebeurt) en dat de school een kweekvijver wordt voor talent. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Als succesfactoren worden door de gesprekspartners de goede verbinding van studie en sport en de goede relatie met trainers en bonden genoemd. Daarnaast worden ook de sportfaciliteiten in omgeving en het schoolklimaat waarin iedereen openstaat voor en de ruimte geeft aan sporttalenten aangeduid als succesfactoren. Deze factoren sluiten nauw aan bij de genoemde randvoorwaarden: er moet een goed netwerk zijn waar sportbonden, sportverenigingen, gemeentes en provincies deel van uitmaken, er moeten voldoende betrokken en gedreven docenten en leerlingen zijn en er moeten voldoende en goede trainingslocaties zijn. Andere randvoorwaarden die genoemd worden zijn:
30
•
sportopleiding moet opgenomen worden in schoolbeleid
•
school moet flexibel zijn in de organisatie van reguliere lessen en sporttrainingen
•
docenten moeten flexibel zijn en rekening (willen) houden met leerlingen die bijvoorbeeld toetsen later of op een andere locatie moeten maken en leerlingen waaraan bijles gegeven moet worden
•
alle docenten moeten een affiniteit hebben met sport
•
het externe netwerk moet overdraagbaar zijn (en niet ‘hangen’ op één persoon)
PUBLICATIE TOEVOEGEN!!!
IVA beleidsonderzoek en advies
•
119
de schoolkantine moet aangepast worden op de voedingsschema’s van de leerlingen
Als knelpunt wordt door de gesprekspartners genoemd dat er soms verschillen bestaat tussen de trainingsmethodes van trainers en verenigingen (waar leerlingen naast school lid van zijn). Daarnaast wordt ook de financiering van het sportinitiatief aangeduid als knelpunt. Tot slot wordt genoemd dat een school als gevolg van de trainingen moet gaan nadenken over de organisatie van lessen en onderwijs (bijvoorbeeld het invoeren van afstandsonderwijs) en het creëren van voldoende draagvlak onder docenten: “Een docent vindt zijn eigen vak altijd het belangrijkste; op een reguliere school mag dat, maar op een LOOT-school niet”. Overdraagbaarheid De wijze waarop het Rölingcollege het LOOT-principe geïntegreerd heeft op school, is volgens de gesprekspartners ook toepasbaar binnen andere scholen. Hierbij wordt wel opgemerkt dat dan voldaan moet worden aan de eerder genoemde randvoorwaarden.
7.4
Thomas a Kempis – LOOT & Centre for Sports and Education (CSE) 7.4.1 Korte omschrijving van het initiatief Als LOOT-school biedt het Thomas a Kempis College in Zwolle topsporters de mogelijkheid om sporten op hoog niveau te combineren met leren. Naast een speciale begeleiding door de topsportcoördinatoren krijgen topsporters extra faciliteiten om hun sport met school te kunnen combineren. Door de LOOT-licentie mogen de leerlingen van de school die daarvoor in aanmerking komen, afwijken van de geldende lessentabellen en examenregelingen. Hiervoor moeten deze leerlingen voldoen aan de NOC*NSF-richtlijnen. Het Thomas a Kempis College kan maatwerk leveren als het gaat om bijvoorbeeld individuele roosterafspraken. Het systeem van studiebegeleiding heeft zelfs een speciale topsport-insteek. Op de locatie Centrum, waar de meeste topsporters zijn gehuisvest, is er een speciale topsportbegeleider. Deze bespreekt zaken als roostering en studiebegeleiding met individuele leerlingen en onderhoudt contacten met de sportverenigingen waar de topsportleerlingen vandaan komen. De oude conciërgewoning fungeert als speciaal Topsporthuis, dat is ingericht als studieplek voor uitsluitend de topsporters. Zowel met FC Zwolle als met de diverse talentcentra (Basketbal Talent Centrum, Thomas a Kempis Volleybal Talent Centrum en Damesvoetbal Talentcentrum) heeft men een samenwerkingsovereenkomst betreffende de jeugdspelers. Zij bezoeken de school en de school regelt zo goed mogelijk dat de trainingen op tijd kunnen beginnen. Ook hier is de topsportbegeleider de centrale figuur. Het Centre for Sports and Education (CSE, eveneens in Zwolle) biedt leertrajecten om basketballer, volleyballer, of voetballer te worden. Jonge sporters krijgen de kans hun talenten optimaal te ontwikkelen. Zij kunnen zich volledig concentreren op hun
120
Uitblinken op alle niveaus
sport, maar werken tegelijkertijd aan een zelfstandige plaats in de samenleving. Jonge, talentvolle en ambitieuze sporters hebben veel baat bij een deskundige en intensieve begeleiding. Eentje die niet hun sporttalent, maar ook hun persoonlijkheid helpt te ontwikkelen, waarbij het ook belangrijk is de blik op de toekomst gericht te houden. Belangrijk in de leertrajecten is bewustwording, ontwikkeling, leren kiezen en het leggen en onderhouden van relaties met anderen. Sporters worden geholpen bij het ontdekken en ontplooien van hun sporttalenten. De leerlingen en studenten zijn daarbij eigenaar van hun eigen leertraject, maar is er altijd sprake van een goede begeleiding. Daarom staat de relatie tussen de student en de coaches, begeleiders en sportcoach centraal. 7.4.2 Doelstelling, aanleiding en visie Sport wordt dooe het Thomas a Kempis College gezien als een vorm om sociale cohesie te creëren. Daarom is men in eerste instantie gestart met het aanbieden van een sportprofiel, vervolgens heeft het Thomas a Kempis College zich in 2003 aangesloten bij het Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport (LOOT) en vanaf het schooljaar 2008-2009 biedt men in de vorm van het CSE een verder geïntegreerd programma aan voor onderwijs en (top)sport. De schoolleider geeft aan dat men zich hiermee in de markt kan profileren en toptalent aan kan trekken om hen de gelegenheid te bieden onderwijs en topsport te combineren. Het Centre for Sports and Education (CSE) is een samenwerking tussen het ROC Landstede, het Thomas a Kempis College en Talentstad (de bovenbouwafdeling VWBO van drie Zwolse scholen) en is in het afgelopen jaar van start gegaan. Het CSE is naar eigen zeggen ontstaan vanuit de ambitie om sportief talent de mogelijkheden te bieden om hun talent nog beter te (laten) ontwikkelen. Uit onderzoek blijkt immers dat, om aan de sportieve top te komen, gedurende 10 jaar minstens 1000 uur per jaar getraind moet worden. Binnen het LOOT-onderwijs is dit in de visie van het TaK en CSE niet altijd mogelijk. Het doel van LOOT is het bevorderen van de mogelijkheden voor de leerlingen om zowel sport als voortgezet onderwijs op het hoogst mogelijke niveau te combineren. Hiervan afgeleid is de doelstelling van de scholen het helpen van de topsportleerlingen met de combinatie van sport en school. In beide initiatieven wil men de leerlingen optimaal de gelegenheid geven om te trainen, maar ook ondersteunen bij het behalen van hun diploma. Het Thomas a Kempis College beschouwt zich als LOOTschool geslaagd als alle topsportleerlingen een diploma halen op het niveau dat bij ze past en bovendien sportieve prestaties hebben afgeleverd, waar ze trots op kunnen zijn. Daarnaast is het voor de regio goed als er potentiële topsporttalenten worden herkend en op hoog niveau hun ambities kunnen waarmaken. Het CSE vindt het eigen initiatief geslaagd als de leerlingen terugkijken op hun schooltijd met het idee dat zij alles uit zichzelf hebben kunnen halen wat er aan sport en intellect aanwezig was. Daarnaast vindt het CSE zichzelf geslaagd als er over vijf jaar een mooie school staat, waar leerlingen onderwijs en topsport goed kunnen combineren.
IVA beleidsonderzoek en advies
121
Volgens TaK en CSE heeft iedereen talent op zijn eigen niveau, en dat talent heeft de juiste omstandigheden nodig om zich te ontwikkelen. Om talent maximaal tot zijn recht te laten komen is het nodig dat de leerling in eerste instantie zijn of haar talent ontdekt en passie en betrokkenheid voelt bij dat talent. Zonder deze passie wil de leerling zich niet verder bekwamen. Daarna is het nodig dat de omgeving, zowel thuis, bij de sportvereniging als op school, het talent van de leerling herkent en erkent. Vervolgens moet de ruimte worden geboden om het talent ten volle te ontplooien. Hiervoor is het nodig dat de leerlingen een bepaalde mentaliteit, leerbaarheid en discipline ontwikkelen. De ondersteuning vanuit de omgeving van de leerlingen is hierbij belangrijk. 7.4.3 Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Het Thomas a Kempis College is in eerste instantie begonnen met het aanbieden van een sportprofiel. In 2003 is men aangesloten bij het LOOT, waarbij men zich is gaan richten op het aantrekken van toptalent. In het CSE is het Thomas a Kempis College gaan samenwerken met Landstede en Talentstad om leerlingen een geïntegreerd programma van sport en school te kunnen bieden. Waar in het Thomas a Kempis College zowel leerlingen met, als leerlingen zonder LOOT-status onderwijs volgen, hebben alle leerlingen van het CSE een LOOT-status. In het Thomas a Kempis College is er veel aandacht voor de leerlingen, zowel wat betreft algehele begeleiding, als wat betreft individuele behoeften van leerlingen. Hierin speelt de topsportcoördinator een belangrijke rol. Ook geeft men de leerlingen de mogelijkheid om te studeren en eten te bereiden in het Topsporthuis. Docenten van het CSE komen van de drie verschillende scholen en hebben op die manier zicht op de voortgang van de leerlingen van het CSE. Er is iedere maand overleg tussen de docenten en de coördinator. De lijnen zijn kort en men heeft een leerlingvolgsysteem waar men inzicht krijgt in de ontwikkeling van de leerling. Integratie in schoolbeleid Het Thomas a Kempis College is een LOOT-school. Het beleid van de LOOT is ingebed in het schoolbeleid. Het beleid van het CSE is integraal gericht op de realisatie van opleiden tot topsporter én opleiden voor een maatschappelijke carrière. Professionalisering van docenten De docenten van het CSE, de vakexperts, en de docenten van het Thomas a Kempis zijn niet geprofessionaliseerd in het kader van deze initiatieven. Bij het CSE worden wel professionele sporters in het onderwijs betrokken. 7.4.4 Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Wat de leerlingen op sportgebied presteren wordt ook op het CSE bekeken. Leerlingen reflecteren ook zelf op hun ontwikkeling, waardoor zij ook inzicht krijgen in hun
122
Uitblinken op alle niveaus
ontwikkeling. Er worden regelmatig gesprekken gehouden met de leerlingen. Ook is men bezig met het opzetten van de Ondernemersacademie, zodat ook leerlingen die uitvallen in de sport mogelijkheden hebben om zich op een toekomst gericht op sport te richten. De begeleiding van de leerlingen op het Thomas a Kempis College wordt verzorgd door de topsportcoördinator. Zij heeft regelmatig gesprekken met de leerlingen, vooral als het niet goed gaat met de schoolprestaties van de leerling. In zulke gevallen wordt bezien op welke wijze de leerling deze kan verbeteren. Leraren die lesgeven op het CSE geven aan dat zij rekening houden met de leerling en waar mogelijk de sportomgeving gebruiken als metafoor voor de uitleg van hun stof. Alle leraren, zowel van het CSE als van het Thomas a Kempis zien een verschil in de wijze waarop voetballers omgaan met school en schoolprestaties in tegenstelling tot leerlingen die een andere sport bedrijven. De laatsten zijn over het algemener wat serieuzer met de combinatie aan de slag dan de eersten. De voetballers worden daar wel regelmatig op aangesproken. In beide scholen heeft men aandacht voor faalangst en faalangstreductietraining. Zowel op het CSE als op het Thomas a Kermpis College heeft men de beschikking over een orthopedagoog die leerlingen met bijvoorbeeld dyscalculie of dyslexie kan begeleiden en/of docenten kan adviseren hoe hiermee om te gaan. Wat betreft blessures is er ondersteuning en begeleiding van de leerlingen door een sportarts. De leerlingen geven aan dat ze goed met de coördinator kunnen praten als het niet goed gaat op school of met de sport. Toch geven de leerlingen aan daar nog niet echt gebruik van te hebben gemaakt, omdat er geen aanleiding toe is geweest. In beide scholen wordt ook aandacht besteed aan het leren plannen. Leerlingen moeten leren hoe zij dit zelf beter kunnen doen. De ervaring van de leerlingen, zowel van het CSE, als het Thomas a Kempis College is dat zij leren hoe zij gedisciplineerd met hun sport om kunnen gaan. Verder worden de leerlingen van het CSE bijgestaan door de docenten, die zij vragen kunnen stellen via de e-mail. De leerlingen met een LOOT-status worden op het Thomas a Kempis College niet anders behandeld dan andere leerlingen. De leraren en topsportcoördinator merken dat de voetballers enigszins eigengereid zijn en worden hier op aangesproken: “Het mag niet ten koste gaan van het leren van de andere leerlingen”. Als het niet goed gaat met een leerling, betrekken de coördinatoren de ouders in een gesprek. De houding van de ouders ten aanzien van sport en school verschilt. De coördinatoren van TaK en CSE geven aan dat in hun ogen schoolprestaties van de leerlingen minstens net zo belangrijk zijn als sportprestaties, maar dat dit niet door alle ouders zo wordt gezien. In het CSE bemoeit de coördinator zich in principe niet met de thuissituatie, tenzij dit echt nodig is. Op deze manier zorgt hij ervoor dat de leerlingen vertrouwen in hem hebben en houden, zodat hij op de hoogte wordt gehouden door de leerlingen. De
IVA beleidsonderzoek en advies
123
leerlingen op het Thomas a Kempis geven aan dat hun ouders niet betrokken zijn bij de school omdat zij alles zelf regelen. Veranderingen in het programma Er zijn op beide scholen veranderingen in de programmastructuur rond de sport waarneembaar. In het CSE, dat geheel nieuw is opgezet, zou je echter kunnen spreken van een nieuw onderwijsconcept. Het CSE biedt leerlingen in een ander ritme op een dag minder klassikale lessen aan dan in het reguliere onderwijs. Hierdoor hebben de leerlingen meer mogelijkheden om te trainen. De hoeveelheid stof is echter gelijk, dus leerlingen moeten met instructie én zelfwerkzame uren hetzelfde niveau bereiken binnen de verplichte hoeveelheid onderwijstijd. In het CSE is men bezig met het verzorgen van mogelijkheden om eten te bereiden. Er wordt binnen het CSE iets soepeler omgegaan met inleverdata voor werkstukken en dergelijke en extra opdrachten kunnen als dit nodig is weggelaten worden. Het Thomas a Kempis College biedt een aantal vrijstellingen aan de leerlingen, zoals voor het vak lichamelijke opvoeding. Leerlingen krijgen mogelijkheden om te studeren in het topsporthuis. In dit huis is ook een keuken aanwezig, zodat de leerlingen mogelijkheden hebben om hun maaltijden op school te gebruiken. Leerlingen hebben de mogelijkheid om in verband met de sport toetsen te verplaatsen. Het CSE biedt onderwijs aan dat deels wordt georganiseerd met materiaal van de Wereldschool, een omschreven methode voor docentonafhankelijke lessen op afstand. Naast de zelfwerkzaamheid onder begeleiding, krijgen de leerlingen binnen het CSE les aangeboden door vakexperts. Omdat het nodig is veel te trainen om aan de top te komen en dit niet mogelijk is met de reguliere normen van het onderwijs (1040 uur), bestaat de mogelijkheid voor de sporters, zowel op het CSE als op het Thomas a Kempis College om vrijstellingen te krijgen, onder meer voor het vak lichamelijke oefening. Ook bestaat de mogelijkheid om repetities en andere toetsen te spreiden als de leerling een drukke trainings- of wedstrijdperiode heeft. Behalve de vrijstellingen voor lichamelijke opvoeding, zijn er geen veranderingen in programma-inhoud. Hiervoor wordt bewust gekozen: men vindt dat het onderwijsniveau gegarandeerd moet worden en dat kan alleen als alle lesstof aan alle leerlingen wordt aangeboden. De leerlingen van zowel het CSE als het Thomas a Kempis College hebben echter wel de mogelijkheid om zelfstandig te werken in plaats van lessen te volgen. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en –begeleiding Leerlingen op het CSE krijgen lessen van professionele sporters, waardoor zij een beeld krijgen van wat topsport inhoud en wat ze ermee kunnen bereiken. Ouders van de leerlingen zien niet altijd dat school het belangrijkste is, maar de scholen vinden beide dat sport en school even belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de leerling. Als de leerling moeite heeft, ofwel op sportief gebied, danwel met schoolprestaties, dan wordt de leerling begeleid en volgen gesprekken waarin bezien wordt op welke wijze de leerling hiermee het beste om kan gaan. Dit kan voor de leerling betekenen dat hij of zij bijvoorbeeld minder gaat trainen.
124
Uitblinken op alle niveaus
Financiering van het initiatief Het opzetten van een nieuw initiatief als het CSE vraagt een flinke investering. De schoolleiding geeft echter aan dat het voordeel van het vallen onder een grote scholengroep is dat er meer geld vrijgemaakt kan worden voor dit soort initiatieven. 7.4.5 Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Het Thomas a Kempis College heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de resultaten van leerlingen met een LOOT-status ten opzichte van leerlingen zonder LOOTstatus. Het blijkt dat de leerlingen met LOOT-status vaker dan gemiddeld hun eindexamen halen. De ambitie van het CSE komt voort uit onderzoek naar de effecten van training op de topsportstatus. Het blijkt dat gedurende 10 jaar 1000 uur per jaar getraind moet worden om aan de top te komen. Op beide scholen wordt de voortgang van de sportieve prestaties van de leerlingen gevolgd. Het CSE heeft dit ook in rapportages vastgelegd en laat studenten onderzoek uitvoeren, waarbij een enquête verspreid wordt onder leerlingen en ouders. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Eén van de belangrijke factoren voor het slagen van het CSE is de ondersteuning door de schoolleiding. De schoolleiding ziet op haar beurt dat het flexibel omgaan met het onderwijs geld kost, “dit moet je wel hebben”. Men heeft alle nodige faciliteiten ook kunnen realiseren. De directie van het Thomas a Kempis College is vertegenwoordigd in de ledenraad van de Stichting LOOT, waardoor ontwikkelingen gevolgd worden. Er is veel aandacht voor de leerlingen, zowel wat betreft begeleiding van de groep, als wat betreft individuele behoeften van leerlingen. De topsportcoördinator speelt een belangrijke rol voor de leerlingen. Mede door de intensieve begeleiding van deze functionaris lukt het de leerlingen hun sport en school te combineren. Deze coördinator moet wel zelf een sporter zijn volgens de leerlingen. Dit wordt beaamd door schoolleiding en docenten. De leerlingen verschillen van mening over waar zij het beste onderwijs kunnen volgen. De leerlingen van het CSE vinden het daar het leukst, omdat zij veel aan hun sport kunnen doen en relatief veel zelf kunnen indelen. De leerlingen van het Thomas a Kempis College zien het voordeel vooral in de sociale contacten in de school met andere leerlingen dan sporters. Voor de leerlingen van het CSE is het naar school gaan in de buurt van de sportclub een groot voordeel. Het is volgens hen minder zwaar dan naar school gaan in de woonplaats. Eén van de leerlingen van het Thomas a Kempis College zit in een gastgezin om gebruik te kunnen maken van de LOOT-school. Ondanks een goede regionale spreiding van LOOT-scholen over het land, is de dichtstbijzijnde school soms toch nog te ver weg. En dat betekent een forse investering voor leerling en ouders.
IVA beleidsonderzoek en advies
125
Volgens de leerlingen van het Thomas a Kempis College hebben sommige leraren niet door wat het inhoudt om topsporter te zijn. Daardoor is er volgens hen wel eens onbegrip over het missen van lessen of het inhalen van toetsen. Ook docenten moeten volgens de leerlingen bereid zijn om de leerling met de lesstof te helpen. De schoolleiding geeft aan dat er soms erg star om wordt gegaan met de onderwijstijd, dit zou volgens hen flexibeler kunnen. Het Topsporthuis van het TaK waarin de leerlingen de mogelijkheid hebben om rustig te studeren wordt door de topsportcoördinator als zeer belangrijk ervaren. Overdraagbaarheid Zowel de schoolleiding van het CSE als de schoolleiding van het Thomas a Kempis College geven aan dat het onderwijsconcept mogelijk overgenomen kan worden door andere scholen, met de beperking dat deze school buiten de door LOOT vastgestelde regio valt.
7.5 7.5.1
Scala College Korte omschrijving van het initiatief Het Scala College biedt jonge topsporters de mogelijkheid om sporten op hoog niveau te combineren met leren. Door de LOOT-status die het Scala College heeft, mogen de leerlingen van de school die daarvoor in aanmerking komen, afwijken van de geldende lessentabellen en examenregelingen. Hiervoor moeten deze leerlingen voldoen aan de NOC*NSF-richtlijnen. Naast de faciliteiten die het Scala College leerlingen kan bieden in het kader van de LOOT-status, bieden zij leerlingen die niet uitzonderlijk goed zijn in sport, maar die zich wel graag breed willen oriënteren op verschillende sporten de mogelijkheid deel te nemen aan Sportklassen. In deze klassen hebben de leerlingen extra sportlessen in de breedte (en op een lager niveau dan in de LOOT-lessen). Tot slot kunnen de leerlingen ook participeren in de Highschool. Dit initiatief is gestart om het niveauverschil tussen de LOOT-lessen en de sportklassen te dichten. Binnen de krijgen de leerlingen de mogelijkheid om onder schooltijd tijd te besteden aan een bepaalde sport. Evenals de sportklassen is het niveau hierbij lager dan in de LOOT-lessen.
7.5.2
Doelstelling, aanleiding en visie De aanleiding voor het Scala College om met de verschillende initiatieven te starten was een terugloop in het aantal aanmeldingen van leerlingen. Bovendien wilde het Scala College zich meer profileren en een gezicht geven aan de school. Met de sportklassen is daar, op initiatief van de Lichamelijke Oefening (LO) docenten, in eerste instantie invulling aan gegeven. Met de start van de sportklassen werd leerlingen de mogelijkheid gegeven zich breder te oriënteren en onderwijs te combineren met sport. In een later stadium is, om te voorzien in het niveau tussen de sportklassen en de LOOT-school, gestart met de Highschool.
126
Uitblinken op alle niveaus
Op het Scala College wordt uitgegaan van de visie dat leerlingen kiezen wat bij hen past. Talentontwikkeling staat hierbij voorop (de ‘slogan’ van de school is: Scala, met accent op talent). Om talenten te kunnen ontwikkelen is het volgens het Scala Colege van belang de leerlingen een breed scala van richtingen aan te bieden, om aan de ene kant meer inzicht te krijgen op de eigen talenten en deze dan ook verder te kunnen ontplooien. Volgens de visie van het Scala College resulteert het combineren van school en het doen van dingen die je leuk vindt of waar je goed in bent, in het meest optimale resultaat. Het accent ligt hierbij op de talenten van de leerlingen. Door te werken met professionele trainers, die op de hoogte zijn van de ontwikkelingen binnen hun eigen sport, en die door de betreffende sportbond erkend zijn als trainer, is de situatie voor leerlingen optimaal. In de Highschool trainen de leerlingen twee keer 100 minuten onder schooltijd (volleybal, waterpolo, voetbal, tennis en hockey). Daarnaast trainen zij ook bij hun eigen club (dat is een voorwaarde om te participeren in de Highschool). De gesprekspartners geven aan dat een meerwaarde van de Highschool is dat de trainers in staat zijn om nog niet ontdekt talent te ontdekken, verder te ontwikkelen en de leerlingen hierin te stimuleren, zodat er ook echt iets met het talent wordt gedaan. Ook binnen de sportklassen wordt hier aandacht aan besteed. Door de gesprekspartners wordt opgemerkt dat talentherkenning binnen de Highschool gezien wordt als specifiek doel, binnen de sportklassen is dit een ‘mooie bijkomstigheid’. 7.5.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Het Scala College is in gestart met de sportklassen. Hierbij is in eerste instantie kleinschalig begonnen bij klassen voor vmbo en havo/vwo. De sportklassen zijn steeds uitgebreid met extra uren en meer klassen. Dit geldt ook voor de invoering van de LOOT-klassen en de Highschool, die in een later stadium gestart zijn. Integratie in schoolbeleid Bij het Scala College staat talentontwikkeling van leerlingen centraal met daarbij specifiek aandacht voor onderwijs op maat. Het werken in accenten (Sportklassen, Highschool en LOOT) vormt het uitgangspunt voor het onderwijs, vooral in de onderbouw. Na leerjaar drie komen de accenten eventueel terug in pakketkeuze. Om ook het onderwijs aan topsporters binnen de regio mogelijk te maken is het LOOTcertificaat aangevraagd en toegekend. Professionalisering van docenten Het Scala College is in 2001 opleidingsschool geworden van de lerarenopleiding Archimedes. Studenten van deze opleiding werken tijdens hun studie in een leerwerktraject op het Scala College. Verder zijn er samenwerkingsverbanden met andere lerarenopleidingen waaronder ook eerstegraads opleidingen. Het Scala College heeft jaarlijks meer dan dertig studenten van lerarenopleidingen in huis. Op het gebied van professionalisering wordt het Scala College vooral aandacht besteed naar de aanwezige competenties van het team waar een bepaalde docent in zit of na aanstelling in zal komen te werken, om op die manier een zo breed mogelijk
IVA beleidsonderzoek en advies
127
scala aan competenties binnen de school te (kunnen) realiseren. Er wordt gezocht naar de meerwaarde in de diversiteit van de docenten. Docenten wordt de mogelijkheid geboden deel te nemen aan bijscholingstrajecten. 7.5.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Bij het Scala College wordt specifieke aandacht besteed aan de zogenaamde Scalavaardigheden: samenwerken, communiceren, omgaan met en respect hebben voor verschillen, presenteren, reflecteren, zelfstandig werken en onderzoeken. Voor deze vaardigheden is een doorgaande lijn ingericht, waarbinnen leerlingen een actieve rol vervullen: op die manier ontdekken zij hun eigen talenten. Attitudevorming in het algemeen staat hierbij centraal. Binnen de Scala-vaardigheden kan specifieke aandacht besteed worden aan leerlingen die dat nodig hebben: zo worden onder meer faalangsttrainingen, sociale vaardigheidstrainingen en mentale workshops voor LOOT-leerlingen aangeboden. Daarnaast is er één begeleidingsuur per week waarin leerlingen bijles kunnen volgen voor een specifiek vak (of deel kunnen nemen aan een van de genoemde trainingen). Voor de sportinitiatieven geldt dat de leerlingen aparte cijfermatige beoordelingen krijgen voor de richting die zij hebben gekozen. Zo krijgen de leerlingen een afzonderlijke cijferlijst van hun sportprestaties en kan de voortgang op deze manier goed in de gaten worden houden. Bovendien krijgen leerlingen hierdoor de bevestiging van hun geboekte vooruitgang. Veranderingen in het programma De LOOT-leerlingen mogen gebruik maken van specifieke faciliteiten, zoals het aanvragen van vrijstellingen voor bepaalde vakken en gespreid examen doen. Alle LOOT-leerlingen zitten in één klas. Competentiegericht onderwijs (project- en/of vaardighedenonderwijs) beslaat een belangrijk deel van de onderwijstijd voor deze leerlingen. Voor de leerlingen van de sportklassen geldt dat zij meer uren LO krijgen dan de leerlingen die niet deelnemen aan de sportklassen. De leerlingen die deelnemen aan de Highschool hebben tijdens schooltijd trainingen in hun specifieke sport. Door de invoering van de verschillende sportinitiatieven worden er momenteel een aantal ‘nieuwe’ vakken onderwezen. Dit zijn onder meer Sport, Dienstverlening en Veiligheid (SDV) en Praktische Sector Oriëntatie (PSO). Daarnaast krijgen leerlingen die deelnemen aan een van de sportinitiatieven de mogelijkheid om bepaalde onderdelen van de lessen (bijvoorbeeld de warming up bij een sportklas) te verzorgen. Dit gebeurt in het kader van de Scala-vaardigheden. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Er zijn verschillende initiatieven rondom loopbaanoriëntatie en -begeleiding binnen het Scala College. Zo heeft elke leerlingen heeft verplichte gesprekken met de decaan en wordt er voor vierde- en vijfdejaars leerlingen jaarlijks een beroepenmarkt georganiseerd. Voor de LOOT-leerlingen geldt dat zij aan het begin van de eerste
128
Uitblinken op alle niveaus
klas meer begeleiding krijgen op het gebied van loopbaanoriëntatie en –begeleiding dan de andere leerlingen, omdat zij al in een eerder stadium keuzes moeten maken op het gebied van sport en opleiding. Over het algemeen geldt dat er op het gebied van LOB twee ‘lijnen’ onderscheiden worden op het Scala College: in de eerste lijn spelen mentoren en docenten een belangrijke rol. De tweede lijn wordt gevormd door (studie)begeleiders, decanen, leden van het meldpunt dyslexie, LOOT-coördinatoren en het zorgadviesteam (ZAT).
7.5.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Op het Scala College wordt er een tevredenheidsonderzoek uitgevoerd naar de verschillende initiatieven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de instrumenten van www.kwaliteitsscholen.nl. Deze instrumenten bieden scholen de mogelijkheid om een vergelijking te maken met andere scholen wordt gemaakt (benchmark). Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Als succesfactor wordt door de gesprekspartners de profilering van het Scala College genoemd en het idee daarachter om kinderen iets te bieden dat ze leuk vinden. Daarnaast zorgt de tevredenheid van de leerlingen ervoor dat zij goede mond-totmondreclame geven voor de school. Ook het feit dat leerlingen de ruimte krijgen om te werken aan hun eigen talent, wordt aangeduid als succesfactor. Als belangrijkste knelpunt wordt het rooster genoemd. De gesprekspartners merken daarover op dat het “soms ook een kwestie is van keuzes maken”. Ook de leerlingen geven aan dat er vaak roosterwijzigingen zijn en dat dit niet altijd past met hun buitenschoolse activiteiten. Als randvoorwaarde wordt genoemd dat het noodzakelijk is om alle sportfaciliteiten (dicht)bij de school te hebben. De gesprekspartners geven dan ook aan dat twee voordelen van het Scala College de ruimte in de nieuwbouw en de aanwezige sportfaciliteiten zijn. Overdraagbaarheid Volgens de gesprekspartners zijn alle initiatieven in principe overdraagbaar. Hierbij merken zij op dat het draagvlak hierbij cruciaal is: “Het is het belangrijkst om de docenten mee te hebben op ontwikkelingen. Zonder draagvlak is het lastig veranderen”.
7.5.6
Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling Het Scala College biedt leerlingen naast de sportklassen, de Highschool en de LOOT-lessen de mogelijkheid om deel te nemen aan de volgende initiatieven: •
De cultuurklas: leerlingen die deelnemen aan de cultuurklas krijgen extra lessen Beeldende Vorming en meer verdieping tijdens de lessen.
IVA beleidsonderzoek en advies
•
•
7.6
129
All-round klassen: deze klassen zijn bedoeld voor leerlingen die niet willen kiezen tussen sport en cultuur. In de lessen krijgen deze leerlingen een mix van sport en cultuur aangeboden. Tweetalig onderwijs: binnen het tweetalig onderwijs krijgen de leerlingen extra lessen Engels. Daarnaast wordt een deel van het onderwijs in het Engels gegeven.
Scheldemond College 7.6.1 Korte omschrijving van het initiatief De sporttalenten krijgen binnen het Scheldemond College de mogelijkheid om een hoogst haalbare opleiding te volgen, gecombineerd met extensieve trainingen binnen de sport waar zij talent voor hebben. Het niveau van de trainingen is vergelijkbaar met die van een topclub. De selectie van talenten gebeurt door de sporttrainers zelf tijdens selectiewedstrijden en talentdagen op basis van een checklist met daarin aspecten zoals snelheid, fysieke kracht en conditie. Op dit moment zijn er alleen sportklassen voor voetballers en judoka’s, maar als het Scheldemond College een LOOT-school wordt dan zullen ze de mogelijkheden bekijken om meer in de breedte en dus ook binnen andere sporten, sporttalenten de mogelijkheid te bieden om hun talent te ontplooien. Het Scheldemond College staat open voor vele mogelijkheden op het gebied van sporttalenten en sportklassen. Dit voor zover de organisatorische grenzen dat toestaan. 7.6.2 Doelstelling, aanleiding en visie Het Scheldemond College had een aantal jaren terug een terugloop in het aantal aanmeldingen van leerlingen. Er heeft een overleg plaatsgevonden in 2003 tussen verschillende onderwijsinstellingen uit de regio. Daarbij is besproken welke school zich op wat voor manier zou profileren. Op basis van dat overleg is besloten dat het Scheldemond College zich zou richten op sportieve talenten, terwijl bijvoorbeeld Middelburg zich richt op culturele talenten. De gebroeders De Nooijer hebben vanuit JVOZ (Jeugd Voetbal Opleiding Zeeland) het Scheldemond College benaderd om een voetbalschool te starten waarbij ook de maatschappelijke kant van sporttalent aandacht zou krijgen door voetbal te combineren met school. Voorheen moesten de sporttalenten uit Zeeland ver reizen als ze de ambitie hadden om hun sporttalent te benutten. De sportklassen binnen het Scheldemond College zijn 4 a 5 jaar geleden gestart in het kader van de combinatie van voetbaltalent met onderwijs en bij de eerste lichting waren 80 aanmeldingen. Dit aantal is gedurende de daarop volgende jaren alleen maar toegenomen. De doelstelling van het Scheldemondcollege is om leerlingen met extra sporttalent alle kansen te geven hun talenten op sportgebied verder te ontwikkelen. Tegelijkertijd wil Scheldemond er voor zorgen dat deze talentvolle sporters een schooldiploma ha-
130
Uitblinken op alle niveaus
len op een zo hoog mogelijk niveau, door juist de combinatie van onderwijs en sportontwikkeling op een goede manier met elkaar te verbinden. Sporttalenten zijn niet altijd even gemakkelijk te herkennen, dat heeft vooral ook met de leeftijd te maken. In de pubertijd ontstaan redelijk grote verschillen tussen jongeren en dan is er pas echt iets over te zeggen. Bovendien is talent op zich niet voldoende om binnen de sport de top te bereiken. Talent is een voorwaarde, maar de ambitie en wil om te slagen is belangrijker. 7.6.3 Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Het Scheldemond College is gestart met sportklassen voor voetbal op relatief kleine schaal, met als richtljinen de Betaald Voetbal Organisatie (BVO). Door in kleine schaal te starten konden eerst de randvoorwaarden worden bepaald. Nu is het Scheldemond College de sportklassen aan het uitbreiden met andere takken van sport. Roostertechnisch worden aanpassingen gedaan in samenspraak met de mentor en de teamleider om zo maatwerk te kunnen leveren. Pas als het Scheldemond een officiële LOOT-school is kunnen ze meer faciliteiten voor de topsporters organiseren. Daarnaast is het van belang de verantwoordelijkheden goed vast te leggen door middel van convenanten. Het Scheldemond College heeft convenanten afgesloten met JVOZ en Geelhoed (Judoka-vereniging). Structureel is er eens in de drie maanden overleg tussen de onderwijsdirecteur van het Scheldemond College en het bestuur JVOZ om het verloop te bepalen en elkaar op verantwoordelijkheden aan te spreken. Integratie in schoolbeleid Er is integratie van de sportklassen in het schoolbeleid en dit zal nog structureler vorm krijgen als het Scheldemond College een LOOT-school wordt. Het belangrijkste punt in het kader van de integratie is dat de schoolprestaties niet mogen lijden onder de extra tijd die aan het sporttalent wordt besteed. Daarover zijn goede afspraken met JVOZ en Geelhoed. Zodra er aantoonbaar een achterstand in het onderwijs ontstaat door de sport wordt dit met de docenten, leerling en de ouders besproken. Leraren moeten tussenuren opgeven om de leerlingen uit de sportklassen bij te scholen. Dit kan tot problemen leiden en dient in overleg met de leraren in het schoolbeleid worden opgenomen. Er worden bijeenkomsten met andere docenten georganiseerd omtrent de mogelijkheden van flexibele roostering. Professionalisering van docenten Er is nog geen noodzaak geweest voor extra professionalisering van docenten in het kader van de sportklassen. Docenten ontwikkelen door middel van persoonlijke ontwikkelplannen hun competenties en desgewenst kunnen zij daarvoor extra opleiding volgen. Tot op heden was de behoefte aan het volgen van een extra opleiding bedoeld voor het begeleiden van de sportklassen nog niet noodzakelijk geacht.
IVA beleidsonderzoek en advies
131
7.6.4 Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren De kern waar het binnen de sportklassen om draait is het sportieve talent van jongeren en de progressie daarin. Binnen de sportklassen moeten leerlingen een POP (Persoonlijk Ontwikkelings Plan) maken in overleg met hun trainer en na een jaar worden op basis van dit POP de prestaties geëvalueerd. Op die manier krijgen de trainers en de sporttalenten inzicht in de mate van progressie per jaar en op basis daarvan stellen zij hun doelen ook weer bij. De ontwikkelingen van de sporttalenten in het onderwijs worden in kaart gebracht op basis van mentorgesprekken. Het sporttalent is de basis waarop dit initiatief zich richt. Verder is er ook aandacht voor sociale capaciteiten van leerlingen, het doorzettingsvermogen en psychomotorische vaardigheden. Juist de trainers benadrukken dat talent een voorwaarde is en dat het karakter van de leerlingen doorslaggevend kan zijn als het gaat om het behalen van het topniveau. Daarbij geven zij aan dat vooral het doorzettingsvermogen van leerlingen bepalend kan zijn. Veranderingen in het programma Om de sporttalenten de mogelijkheid te bieden om zowel intensief te trainen als een reguliere opleiding te volgen, is gekozen om een ‘band’ met sportklassen van 8.00 tot 9.30 uur te organiseren. Dit is het eerste jaar dat de trainingen in de ochtend worden georganiseerd en het Scheldemond College is dit nog verder aan het vormgeven. Bovendien is er sprake van ‘inloopuren’ waarbij leerlingen uit sportklassen ‘toestemming’ hebben om na afloop van de trainingen wat later in de klas te komen. Dit betekent wel dat er voor de sportklassen aangepaste roosters zijn. De lessen die zij missen zijn voornamelijk “Lichamelijke Opvoeding”. Er is in ieder geval rekening gehouden met het feit dat deze leerlingen geen examenvakken mogen missen. Wanneer de school officieel LOOT-school is, zullen de mogelijkheden voor maatwerk in het rooster en vrijroostering toenemen. Er is een huiswerkklas voor de leerlingen uit de sportklassen, daarnaast hebben de sporttalenten de mogelijkheid om in de pauzes in een apart lokaal huiswerk te maken. Het Scheldemond College verzorgt twee aparte examenvakken die op sport gericht zijn, namelijk SDV ( Sport, dienstverlening en veiligheid) en SBM (Sport, Bewegen en Maatschappij). Deze vakken worden regelmatig gekozen door de sporttalenten, maar ook andere leerlingen zijn vrij om deze vakken te volgen. BSM wordt door veel leerlingen gekozen en ze raden elkaar ook aan dat vak te volgen, vooral omdat ‘het makkelijk is erbij te doen’. Ook SDV is een populair vak en het grootste deel van de leerlingen die dit vak kiest doet dit in het kader van de vervolgopleiding, het CIOS . Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Er is specifiek aandacht voor het combineren van sport en onderwijs. De coördinatoren praten daar regelmatig over met de leerlingen, docenten en ouders. Binnen de sportklas is aandacht voor een POP, waarin per leerling staat aan welke sportcapaciteiten de leerlingen willen gaan werken. Ook zijn de leerlingen op de hoogte van de beperkte kansen op een glansrijke carrière in de sport (5% bij voetbal). Derhalve benadrukken ook de trainers het belang van een goede vooropleiding. Bovendien wor-
132
Uitblinken op alle niveaus
den de leerlingen op de hoogte gebracht van alternatieve mogelijkheden binnen de sport. Veel sporttalenten binnen het Scheldemondcollege gaan na de middelbare school naar het CIOS. Het Scheldemond College veronderstelt dat de leerlingen doordat zij meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen studie, de leerlingen zich ook meer verantwoordelijk voelen voor hun eigen loopbaan. Overigens verschilt de begeleiding van de leerlingen uit de sportklassen niet met de reguliere leerlingen. Het Scheldemond College wil in de toekomst wel met specifieke sportmentoren gaan werken en die zullen daar ook een passende opleiding voor krijgen. Financiering van het initiatief De school wordt vanuit het ministerie of inspectie niet extra gestimuleerd om aan sporttalentontwikkeling te doen. Als de school in aanmerking komt als LOOTschool verder te gaan en dus voldoende leerlingen een status hebben als potentiële topsporter zal er een tegemoetkoming in de kosten van (slechts) €4.000 euro per jaar worden gegeven. Prikkels om aan talentontwikkeling te doen komen dus vooral van binnenuit: vanuit de ambitie van de school wordt het als belangrijk gezien. De kosten die het met zich meebrengt worden opgebracht door de school, JVOZ en de ouders. 7.6.5 Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Er is nog geen onderzoek gedaan naar de effecten. Het betreft hier een initiatief dat nog maar korte tijd loopt. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Voor de leerlingen zelf is het erg prettig om de opleiding in hun directe omgeving te kunnen volgen. Tot op heden verdween al het topsporttalent uit Zeeland omdat er geen onderwijsvoorzieningen waren. Als randvoorwaarde kan genoemd worden dat er trainingsuren worden verzorgd om sporttalenten te ontplooien en dat er ook voor de benodigde faciliteiten gezorgd is. Huiswerkbegeleiding is erg belangrijk. Daarnaast wordt een goede leiding met visie binnen de verenigingen als een voorwaarde voor succes genoemd. Vooral ook omdat er een duidelijke afbakening moet zijn van verantwoordelijkheden en het nagaan of deze verantwoordelijkheden ook worden nagekomen. Voor het slagen van de school met extra faciliteiten voor sporttalenten is enthousiasme van twee kanten (school en club) nodig en wederzijds vertrouwen. Uiteraard is het van belang dat er geen LOOT-school in de omgeving zit omdat het anders niet rendabel is om sportklassen te organiseren. Als laatste moet er in de omgeving sporttalent zijn die benut kan worden. Het grootste knelpunt dat benoemd is met betrekking tot de sportklassen is de roostering. De trainingen zijn zowel in de middag georganiseerd als in de ochtend en aan beide opties kleven nadelen. Andere knelpunten zijn meer facilitair zoals geld, maar ook vervoer (de leerlingen
IVA beleidsonderzoek en advies
133
komen vaak van ver), lockers (voor het opbergen van de sportkleding), beschikbare velden voor de sportactiviteiten. Een laatste knelpunt betreft het draagvlak onder de docenten. Sommige docenten vinden het niet goed als leerlingen lessen missen. De docenten voor lichamelijke oefening zijn met name kritisch omdat de sporttalenten voornamelijk voor hun lessen vrijstelling hebben. Zij missen deze vaak juist zeer gemotiveerde leerlingen. Overdraagbaarheid Er moeten natuurlijk talenten aanwezig zijn om sportklassen te kunnen organiseren en daarnaast zou het verstandig zijn om advies in te winnen bij scholen met dezelfde problematiek. Als de school inspanningen wil leveren en er draagvlak binnen de school is dan zou het goed toepasbaar moeten zijn. Om draagvlak te creëren is het noodzakelijk om goed te communiceren over het initiatief en om alle docenten op de hoogte te houden en opinieleaders om je heen te verzamelen. Verder is het belangrijk successen te melden en voldoende aan PR te doen. Bekende namen vanuit de sport werken daarbij stimulerend.
IVA beleidsonderzoek en advies
135
8
Initiatieven op het gebied van bèta-technisch talent
8.1
Plein College Sint Joris – Gymnasium & Exact Plus
8.1.1
Korte omschrijving van het initiatief Gymnasium & Exact Plus is bedoeld voor kinderen die een extra uitdaging op theoretisch gebied aankunnen. Deze leerlingen hebben geen moeite met taalverwerving en hebben belangstelling voor de klassiek cultuur, of ze zijn bijzonder geïnteresseerd in de theorie en praktische toepassingen van de vakken wis-, natuur- en scheikunde en techniek. Leerlingen van hetzelfde niveau worden bij elkaar geplaatst en er worden twee stromen aangeboden: exacte vakken of Latijn en klassieke vorming. Dit betekent dat er in de brugklas al gedurende de eerste helft van het jaar het vak Latijn en klassieke vorming wordt aangeboden. Daarnaast is er een extra programma voor de vakken wiskunde, natuurkunde en techniek. In de tweede helft van het schooljaar maken de leerlingen een keuze. Het programma Gymnasium & Exact Plus wordt gecontinueerd in de tweede en derde klas. Aan het einde van het schooljaar kan de leerling besluiten om het programma ook in het volgend jaar te volgen.
8.1.2
Doelstelling, aanleiding en visie Van oorsprong liepen er twee initiatieven op Sint Joris. Het ene initiatief was gericht op leerlingen die extra interesse hadden voor exact en het andere initiatief gericht op de ontwikkeling van een gymnasium. Deze ontwikkelingen zijn samengevoegd tot het project Gymnasium & Exact Plus. Het initiatief is gekomen van een docent Wiskunde. Het doel is om kinderen die cognitief wat meer mogelijkheden hebben uit te dagen door ze andere werkvormen aan te bieden en door ze te ondersteunen bij het ontdekken van hun interessegebieden. Leerlingen moeten tot denken worden aangezet: Welk talent/wat wil ik verder ontwikkelen? Waar ligt mijn belangstelling en waar liggen mijn mogelijkheden? Leerlingen leren reflecteren is daar erg belangrijk voor.
8.1.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Voor de zomervakantie 2008 is gestart met het project. Er is een groep mensen die het project aanstuurt die eens in de twee maanden bij elkaar komt. Er zijn bijeenkomsten met docenten die samen brainstormen over de mogelijkheden. Het project wordt volledig door de docenten zelf geïmplementeerd.
136
Uitblinken op alle niveaus
Integratie in schoolbeleid Docenten hebben de ruimte gekregen om te experimenteren. Dit schooljaar is nog een pilot en er zal nog een evaluatie plaatsvinden. Professionalisering van docenten Het project gaat uit van de professionaliteit van de docenten. Extra investeringen op dit gebied zijn tot nu toe nog niet gedaan. 8.1.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Er is aandacht voor prestaties op alle terreinen maar met de nadruk op techniek, talen, wetenschap en abstract denken Een leerling mag ergens in uitblinken. De nadruk ligt op intellectuele capaciteiten maar ook creativiteit speelt een belangrijke rol als het bijvoorbeeld gaat over het omgaan met opdrachten waarin de leerlingen zelfstandig naar oplossingen voor vraagstukken aan de slag moeten gaan. Daarnaast leren de leerlingen reflecteren waardoor ook hun sociale competenties verbeteren. Veranderingen in het programma Het extra programma in de exacte vakken ziet er in de brugklas als volgt uit: de deelnemende leerlingen maken verspreid over het schooljaar, tijdens ongeveer acht middagen kennis met diverse onderzoeksvragen, methoden van oplossen, informatica, specifieke wiskundige problemen en toepassingen. Ook ontvangen de leerlingen gerenommeerde gastsprekers in de collegezaal van ’t Joris en bezoeken ze een technische onderwijsinstelling, zoals de Technische Universiteit Eindhoven. Hier werken ze actief aan een opdracht en wordt hun getoond hoe techniek in de praktijk wordt toegepast. Tenslotte zijn de leerlingen te gast bij een bedrijf met een technische onderzoeksafdeling, bijvoorbeeld het Natuurkundig Laboratorium van Philips in Waalre. Daarbij wordt eerst gekeken naar de praktische toepassingen van wisen natuurkunde. Voorafgaand aan deze middagen worden de leerlingen die kiezen voor het exacte programma zo nodig tijdens de speciale lessen goed voorbereid op hun technische uitstapjes. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Leerlingen kunnen door het project hun eigen talenten ontdekken. Dit gebeurt door ze te laten reflecteren op hun eigen talenten, mogelijkheden en wensen. Financiering van het initiatief De huidige klas die deelneemt aan dit project is nog te klein (18 leerlingen). Dit betekent dat de school met extra eigen financiële middelen moet investeren in het project. Het project sluit aan op het Universumprogramma waarvoor nadrukkelijk samen wordt gewerkt met de Technische Universiteit, bedrijven (Natlab).
IVA beleidsonderzoek en advies
8.1.5
137
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Vanwege de korte loopduur van het project is er nog geen onderzoek gedaan naar de effecten van het project. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden Het is van belang voor het slagen van het project dat er voldoende enthousiasme binnen het docententeam en het managementteam is en daarnaast voldoende ondersteuning en mogelijkheid om te experimenteren in werkvormen. Het aantal aanmeldingen aan het begin van het schooljaar is tegengevallen. De toelatingscommissie is zelf in dossiers gaan kijken of andere kinderen ook in aanmerking zouden kunnen komen voor het project. Dit heeft een aantal nieuwe aanmeldingen opgeleverd. Om het aantal aanmeldingen te verhogen is goede communicatie nodig met de ouders en de basisscholen. Leerlingen, ouders en leerkrachten van groep 8 dienen op de hoogte te zijn van de mogelijkheden. Het is moeilijk om het programma inhoudelijk gestructureerd neer te zetten. Het vinden van structurele financiële middelen en de organisatie/roostering. Overdraagbaarheid Het project is overdraagbaar op andere scholen mits de school de docenten voldoende faciliteert en extra financiële middelen in wil zetten. Daarnaast is een goede communicatie met de basisscholen in de regio van belang. Elke school heeft docenten met eigen kwaliteiten. Deze kwaliteiten moeten gebruikt worden. Dit betekent ook dat docenten de ruimte moeten krijgen om te experimenteren en om eigen accenten te kunnen leggen binnen het project.
8.2 8.2.1
OSG Erasmus – Vakcollege Techniek Korte omschrijving van het initiatief Het OSG Erasmus in Almelo is een brede scholengemeenschap voor praktijkonderwijs, VMBO, HAVO en VWO. Binnen het Vakcollege techniek krijgen leerlingen in de onderbouw VMBO in plaats van twee uur tien uur techniek. Het gaat om techniek in de breedste zin van het woord: ontdekken, ontwerpen en onderzoeken. Techniek op diverse plekken in de samenleving is hierbij het uitgangspunt. Vanaf het derde jaar gaan de leerlingen op stages en voeren zij opdrachten uit buiten de school. Ze hebben een keuze gemaakt voor een technische richting of een technisch beroep. Het onderwijs is daarop afgestemd en wordt vormgegeven in samenspraak met het bedrijfsleven. Waar dit kan worden de algemene vakken Nederlands, Engels, wiskunde en natuurkunde zoveel mogelijk verbonden aan de beroepsgerichte vakken.
8.2.2
Doelstelling, aanleiding en visie Op voorlichtingsdagen valt op dat geïnteresseerde basisschoolleerlingen vaak direct naar de praktijklokalen van de opleiding gaan. Het praktisch bezig zijn is wat ze aan-
138
Uitblinken op alle niveaus
trekt in een VMBO-opleiding. Dit leidt in de praktijk tot een grote teleurstelling in de eerste twee jaar, omdat leerlingen dan voornamelijk met theorievakken bezig zijn. Wanneer het je lukt om de interesse van een leerling te prikkelen, dan is deze echter vaak tot veel meer in staat dan gedacht. Het doel van het Vkcollege techniek is dan ook om leerlingen die doelbewust kiezen voor een technisch beroep de mogelijkheid te bieden om gelijk aan de gang te gaan met hun interesse. Met het vakcollege techniek kan veel beter worden ingespeeld op de wensen en behoeften van deze leerlingen dan in het reguliere onderwijsprogramma. De bedoeling is om een leerling gedurende zes jaar naar school te laten gaan en zo een MBO-diploma te laten behalen. De knip tussen VMBO en MBO verdwijnt op deze manier, en daardoor kan ook beter worden samengewerkt op het gebied van ruimte, beschikbare docenten en kennis. 8.2.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Er is op kleine schaal begonnen met de implementatie van het vakcollege: in eerste instantie is het vakcollege alleen in het eerste jaar begonnen en met slechts een klein aantal uur techniek. Zo kun je rustig beginnen en knelpunten langzaam zien aankomen.
8.2.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Het initiatief is gericht op technische prestaties, maar er is ook aandacht voor intellectuele capaciteiten, sociale competentie (samenwerken), psychomotorische vaardigheden en in mindere mate ook voor creativiteit. In de bovenbouw komt het accent in toenemende mate te liggen op intellectuele capaciteiten. Er is niet meer aandacht voor niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken dan bij leerlingen in het reguliere onderwijsprogramma (o.a. voor faalangst, controle, zelfstandig kunnen werken). Er wordt ook geen specifieke aandacht besteed aan omgevingskenmerken van het onderwijs en de leerling. Wel valt op dat thuisomstandigheden een keuze spelen bij de keuze voor het vakcollege. Veel leerlingen hebben familie die werken in de techniek en die heel betrokken bij de opleiding zijn (zoals brengen en halen bij excursies, materialen aanleveren ter bespreking in een les, enzovoorts). Veranderingen in het programma Omdat er voor gekozen is om klein te beginnen (met zes uur techniek) zijn er vooralsnog geen echte veranderingen in de programmastructuur. Er worden wel veranderingen in de programmastructuur verwacht ten tijde van het derde jaar. Leerlingen gaan dan stage lopen en dit kan per bedrijf anders zijn geregeld (1 uur in de week, een paar weken fulltime, etc.). Hierdoor zal men van klassikale lessen veel meer naar een individueel aanbod (flexibele roosters) moeten gaan.
IVA beleidsonderzoek en advies
139
Leerlingen van het vakcollege krijgen meer uren techniek dan de andere leerlingen. Deze uren zijn vrijgekomen door het schrappen van de beroepsoriënatielessen (leerlingen aan het vakcollege hebben immers al gekozen voor techniek), het schrappen van enkele andere lesuren en het integreren van theorie in praktijklessen (bijvoorbeeld: schaalberekeningen maken voor een te bouwen maquette in plaats van een reguliere wiskundeles). Verder gaan de leerlingen ook één uur langer naar school.
Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Het vakcollege zelf is min of meer een vorm van loopbaanoriëntatie. Nadat leerlingen gekozen hebben voor techniek, maken zij in de eerste twee jaar kennis met alle mogelijke beroepen in de techniek en wordt er een keuze gemaakt voor een specifieke richting of beroep. Wel is het zo dat leerlingen in het de eerste twee jaar ook belangrijke vakken voor andere sectoren (zorg, handel, etc.) volgen. Hierdoor blijft het mogelijk om eventueel over te stappen naar andere sectoren. Financiering van het initiatief Er is sprake van een intensieve samenwerking met het bedrijfsleven. Dat kan bijvoorbeeld excursies subsidieren, de mogelijkheid bieden aan leerlingen om te zien hoe een heel proces in de praktijk verloopt ofl eermeesters een dagje les laten geven. Ook wordt samengewerkt met ROC’s en HBO-opleidingen. De school heeft bovendien subsidie aangevraagd. 8.2.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Het VMBO Vakcollege is pas net gestart, dus er kunnen nog niet veel uitspraken gedaan worden over het verloop. Wel is er voldoende belangstelling en zijn de leerlingen enthousiast. Ook komen er veel positieve reacties vanuit ouders en het bedrijfsleven. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De belangrijkste reden voor het succes van het initiatief is dat leerlingen gemotiveerd blijven doordat ze gelijk met praktijkvakken aan de slag kunnen en “met hun handen” kunnen werken. Knelpunten kunnen zich aandienen op het gebied van formatie en geld, bijvoorbeeld als leerlingen stage gaan gelopen. Dit is ook afhankelijk van de subsidietoekenning voor dit project. Een belangrijke voorwaarde voor succes is voldoende steun bij de docenten voor de good practice. Daarnaast kan niet elke school zomaar een vakcollege worden. Er bestaat een keurmerk voor, waaraan criteria zijn verbonden voor de inhoud van de lessen en de visie op de ontwikkeling van leerlingen. Bovendien moet er sprake zijn van een zekere geografische spreiding over Nederland. Overdraagbaarheid De schoolleiding en docenten denken dat het principe van een vakcollege ook wel kan gelden voor andere VMBO-sectoren, zoals Zorg en Welzijn. In die sector be-
140
Uitblinken op alle niveaus
staan ook veel grote organisaties waarmee afspraken voor samenwerking kunen worden gemaakt.
IVA beleidsonderzoek en advies
9
Initiatieven op het gebied van intra-persoonlijke intelligentie
9.1
Newmancollege – BBO, Jong leert oud, Van leerling tot leermeester en International Award for Young People
9.1.1
141
Korte omschrijving van het initiatief Bovenbouwleerlingen begeleiden onderbouwleerlingen (BBO) Leerlingen van de bovenbouwleerlingen geven bijles aan onderbouwleerlingen. Op basis van de vraag van onderbouwleerlingen en het aanbod van bovenbouwleerlingen wordt een match gezocht en daarna gaan de leerlingen samen aan de slag. Het gaat hier om leerlingen die het leuk vinden en naar verwachting goed zijn in andere leerlingen iets te leren. Het geeft bovenbouwleerlingen de kans om ook op een andere manier met de leerstof bezig te zijn. Jong leert oud Project waarbij leerlingen leraar kunnen zijn en ouderen cursist. Via het Gilde de Baronie melden ouderen zich aan voor een internetcursus op de school. Leerlingen van het Newmancollege verzorgen deze cursus op hun vrije middag. Aan elke oudere wordt een leerling gekoppeld die de oudere begeleidt tijdens de internetcursus. De cursus is bedoeld voor ouderen die nog nooit met internet hebben gewerkt en is er op gericht ouderen enige basiskennis te geven over internet zoals berichten versturen en ontvangen, sorteren van berichten, attachment meesturen bij de mail. In de lessen ‘voorbereiding’ leren de leerlingen hoe ze het de ouderen kunnen leren. Ook tijdens de cursus zijn er tussentijdse lessen waarin leerlingen met hun vragen terecht kunnen. Door middel van de cursus leren de leerlingen iets over didactiek maar ook om geduld te hebben en rekening te houden met anderen. Van leerling tot leermeester (profielwerkstuk) Examenkandidaten die een profielwerkstuk moeten maken kunnen ervoor kiezen dit op een andere manier aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is ze in het kader van het profielwerkstuk lessen voor de basisschool ontwikkelen, een docentenhandleiding daarbij maken en vervolgens deze lessen ook zelf aan de leerlingen van groep 7 en groep 8 geven. Op deze manier kunnen leerlingen die het leraarschap zien zitten of willen ontdekken hoe ze het vinden om met kinderen te werken hun talenten hierin ontdekken. De theoretische onderbouwing bij de handleiding is belangrijk. Hiervoor krijgen de leerlingen begeleiding van de eigen docent op school. Voor de vertaling naar de lessen voor de basisschool krijgen de leerlingen begeleiding vanuit de pabo.
142
Uitblinken op alle niveaus
International Award for Young People Op het Newmancollege kunnen leerlingen het “International Award for Young People” behalen. Dit project is afkomstig uit Engeland en komt steeds meer voor in Nederland. In Nederland wordt het programma sinds 1991 gevoerd, en vanaf 1995 onder de naam The International Award For Young People, The Netherlands. Het is ondergebracht in een stichting. Het doel van de Stichting is een stimuleringsprogramma voor jongeren te ontwikkelen, uit te voeren en te beheren. Meer informatie hierover is te vinden op www.award.nl. Het Award-programma richt zich op jonge mensen in de leeftijd van 14 tot en met 24 jaar, en bestaat uit activiteiten op vier gebieden: 1. 2. 3. 4.
Maatschappelijke Betrokkenheid Individueel Talent Sport Expeditie/Exploratie
De nadruk ligt daarbij vooral op de ontwikkeling van sociaal leiderschap en individuele karaktervorming van de deelnemers. Het programma kan ook worden gezien als een aanvulling op een school- of bedrijfsopleiding en in het kader van opvoeding in het algemeen. Een Award bestaat uit een certificaat en een medaille en kan op drie niveaus worden behaald: • Brons vanaf 14 jaar • Zilver vanaf 15 jaar • Goud vanaf 16 jaar In tijd vraagt dit minimaal 1 uur per week gedurende respectievelijk 6, 12 en 18 maanden. 9.1.2
Doelstelling, aanleiding en visie De primaire aanleiding voor het Newmancollege om de verschillende initiatieven te starten was een teruglopend leerlingenaantal. Bovendien heeft het Newmancollege de participatie van leerlingen in de maatschappelijke context hoog in het vaandel en de verschillende initiatieven stimuleren dat ieder op hun eigen manier. Daarnaast bleek in de praktijk dat een aantal leerlingen meer/andere vaardigheden hadden dan de docenten hadden verwacht. Leerlingen hadden op verschillende gebieden uitdaging nodig om niet gedemotiveerd te raken. In het schoolplan van het Newmancollege staat participatie van leerlingen in de samenleving centraal. Het Newmancollege wil haar leerlingen niet alleen voorbereiden op de samenleving maar er actief deel aan laten nemen waardoor zij in een realistische context hun sterke en zwakke kanten kunnen ontdekken. Centraal hierbij staat dat de leerlingen eigen talenten leren kennen en ontwikkelen en/ of deze tegelijkertijd dienstbaar maken aan anderen. Participatie, sociale cohesie en burgerschap vormen de pijlers van het schoolbeleid en daar leveren de verschillende initiatieven allemaal op hun eigen manier een bijdrage aan.
IVA beleidsonderzoek en advies
143
Talentontwikkeling is de mogelijkheid die de school biedt aan de leerlingen om over hun eigen grenzen heen te kijken. Door participatie in verschillende sectoren of omgevingen leren leerlingen wat ze leuk vinden, wat ze kunnen en wat ze later gaan doen. Hiermee wordt de talentontwikkeling breder getrokken dan het reguliere curriculum: de meeste initiatieven van het Newmancollege vinden plaats buiten de reguliere schooltijden om. Bij talentontwikkeling is het van belang dat leerlingen gemotiveerd worden en zelfvertrouwen verkrijgen op het gebied dat ze zelf interessant vinden. Daarnaast is van belang de aandacht voor het ontwikkelen van doorzettingsvermogen en ambities. 9.1.3
Implementatie van het initiatief Wijze van implementatie Een van de kernpunten voor de implementatie van de verschillende initiatieven is het kleinschalig starten en uitbouwen als het goed loopt. Niet teveel nieuwe initiatieven tegelijk oppakken, maar gestructureerd aan de slag. Het is van belang dat een school zich aansluit bij andere netwerken. Zo zijn Jong Leert Oud, de International Young People Award beide initiatieven die elders gestart zijn. Belangrijk is om enthousiaste docenten te hebben die bottom-up de initiatieven vormgeven ten behoeve van het draagvlak. Door aan te sluiten bij de interesses en competenties die reeds in huis zijn, krijgen de initiatieven snel vorm en kunnen ook de leerlingen goed geënthousiasmeerd worden. Integratie in schoolbeleid In het schoolplan staat de maatschappelijke opdracht ‘binden en verbinden’ centraal. Het schoolplan 2008-2012 geeft een brede interpretatie van de maatschappelijke opdracht die gericht is op participatie en ontwikkeling van zelfkennis en verantwoordelijkheidsgevoel voor de samenleving. De verschillende initiatieven passen precies in deze maatschappelijke opdracht. Bovendien zijn de meeste initiatieven ontstaan uit eerdere initiatieven. Zo werd er al veel gewerkt met stages en hadden docenten al een coachende rol. Het idee van de Differentiatie-uren en BBO paste daar bij. Het is dus van belang dat het beleid er al voor een deel ligt, of dat het initiatief naadloos aansluit op het beleid dat de school reeds voerde. Daarnaast is er tijd en ruimte nodig om alle betrokkenen hun nieuwe rol en verantwoordelijkheden te leren kennen. Vanwege de hoge sociale cohesie op de school is er een hoge mate van betrokkenheid, waardoor mensen elkaar ook helpen hun (nieuwe) rol op te pakken. Door de betrokkenheid van docenten komen zij ook vaak zelf met nieuwe ideeën die zij uit mogen werken wanneer er meer mensen zijn die daar enthousiast van worden. Talentontwikkeling op zich is ook onderdeel van het schoolbeleid. Juist het stimuleren van een nieuwsgierige houding, de cultuur en de attitude van de leerlingen, zorgt ervoor dat zij meer gemotiveerd worden voor school en als leerlingen dan de kans krijgen zich breed te ontwikkelen, wordt talentontwikkeling gestimuleerd. Professionalisering van docenten De docenten worden gefaciliteerd in tijd en ruimte, uit de middelen van de school.
144
Uitblinken op alle niveaus
Daar waar nodig worden ook externe begeleiders of docenten betrokken om leerlingen te begeleiden. Professionalisering van docenten in het kader van de initiatieven vindt niet direct plaats. Door de uitvoering van de projecten ontwikkelen de docenten hun vaardigheden als mentor. 9.1.4
Het initiatief in de praktijk Aandacht voor prestaties en begaafdheidsfactoren Bij de verschillende initiatieven is vooral aandacht voor prestaties op het gebied van sociale betrekkingen. Zo geven de leerlingen les aan andere leerlingen, leerlingen uit het primair onderwijs of ouderen. Prestaties uiten zich in doorzettingsvermogen, ambitie en sociale cohesie. De leerlingen, ouderen, kinderen uit primair onderwijs snappen niet altijd alles direct en daar moet de leerling begrip voor hebben en mee om kunnen gaan. De aandacht bij de verschillende initiatieven gaat vooral uit naar de sociale competenties. Hierbij speelt zowel de inter-persoonlijke als de intrapersoonlijke intelligentie een belangrijke rol. Inter-persoonlijk als het gaat om empathie, organiseren en leiden van groepen, relaties aan kunnen gaan voor het geven van begeleiding. Zoals eerder vermeld gaat het bij de Award vooral op de ontwikkeling van sociaal leiderschap en individuele karaktervorming van de deelnemers. Desalniettemin is er binnen de Award ook aandacht voor andere prestaties afhankelijk van de doelen die leerlingen zichzelf stellen op één van de vier gebieden (maatschappelijke betrokkenheid, individueel talent, sport of expeditie/exploratie). Teamwork is ook noodzakelijk voor bijvoorbeeld sommige onderdelen van het behalen van een Award. De intrapersoonlijke intelligentie is van belang als het gaat om de reflectie die nodig is voor het evalueren van hun activiteiten, het stellen van doelen, maken van plannen etc. Ook worden leerlingen zich door de activiteiten bewust van hun eigen waarden en normen. Veranderingen in het programma De meeste initiatieven van het Newmancollege vinden plaats buiten de reguliere tijden om. De activiteiten hebben nauwelijks invloed op de programmastructuur. Er zijn ook nauwelijks inhoudelijke veranderingen aangebracht in het programma van de school in het kader van de activiteiten. Veranderingen in loopbaanoriëntatie en -begeleiding Bij een aantal activiteiten staat loopbaanoriëntatie centraal. Met name in het kader van het profielwerkstuk waarin leerlingen lessencycli ontwerpen voor groep 8 van de basisschool inclusief docentenhandleiding en leerlingenhandleiding is de ervaring “werken met jongeren’’ centraal gesteld. Het uitvoeren van de lessen wordt door de leerlingen als uitdagend ervaren. Mede door dit initiatief is er een samenwerkingsverband met Fontys tot stand gekomen waarbij leerlingen die participeren bij Fontys studiedagen volgen waarin inzicht gegeven wordt in de competenties die nodig zijn om in het onderwijs te werken.
IVA beleidsonderzoek en advies
145
Ook de maatschappelijke stage, het project ‘bovenbouw begeleidt onderbouw’, ‘Jong leert oud’ zijn gericht op beroepsbeelden achter vervolgopleidingen. Het volgen van parallelstudies aan de universiteiten van Tilburg, TU Eindhoven en de medische faculteit van de Erasmus Universiteit zijn gericht op de oriëntatie op wetenschap en techniek. Zowel met Avans Hogeschool als met de TU/e is een structurele samenwerking. In het project ‘International Award for Young People’ is de maatschappelijke opdracht gericht op de ervaringen in de sociale beroepen. De leerling moet zich dienstbaar opstellen ten behoeve van een organisatie of een individu. In het technasiumonderwijs op 1 augustus 2009 officieel van start gaat (zie 8.1.6), is de oriëntatie op de beroepenwereld achter de technische opleidingen geïntegreerd. De bedrijven zorgen voor opdrachten, leerlingen bezoeken bedrijven, bedrijven beoordelen leerlingen: optimale participatie. Decanen zijn wel op de hoogte van de verschillende initiatieven, maar niet heel concreet. Het idee is om de decaan te betrekken en centraal te stellen bij alle initiatieven die leerlingen kunnen ontplooien, daarvoor komt een nieuwe lijn beroepenoriëntatie en dit zal geïntegreerd worden in het curriculum. De participatie aan de initiatieven van het Newmancollege kan in een aantal gevallen een vrijstelling bij een vervolgopleiding opleveren en anders een plek krijgen in het portfolio van de leerling. Daarnaast krijgen leerlingen die participeren inzicht in de dingen die ze wel of niet leuk vinden, waardoor ze later een betere keuze kunnen maken voor hun vervolgopleiding. Financiering van het initiatief De activiteiten vinden voornamelijk plaats buiten de schooltijden om. Er zijn geen regelingen getroffen waardoor leerlingen vrijgeroosterd kunnen worden voor lessen. In sommige gevallen zou dit met name voor het behalen van een Award wel wenselijk zijn. 9.1.5
Evaluatie van het initiatief Onderzoek naar effecten Het Newmancollege is van mening dat de effecten met name te meten zijn aan de beoordeling van het pedagogisch klimaat door de inspectie, externe hulpverleningsinstellingen, ambulante begeleiders en ketenpartners. Voorts is het te meten aan het grote aantal leerlingen dat in de projecten participeert. Het Award kent een ongekend groot aantal leerlingen (relatief) dat brons, zilver en goud behalen. Dit schooljaar stevent het Newmancollege af op een record ‘gouden awards for young people’. In de ondersteunende projecten ‘jong leert oud’, ‘bovenbouw begeleidt onderbouw, ‘’ van leerling tot leermeester’ e.a. activiteiten is de participatiegraad hoog en zijn de leerlingen enthousiast. Het Newmancollege beschouwt dat als de sterkste kant van de school temeer omdat een relatief groot aantal leerlingen uit de economischsociaal minder bevoorrechte wijken komen (L+ leerlingen 35%).
146
Uitblinken op alle niveaus
Met name door de betrokkenheid van maatschappelijke partners en de partners in de onderwijsketen evalueren we de projecten jaarlijks op de vraag welke factoren belemmerend c.q. stimulerend zijn. Daarnaast worden concreet vragenlijsten ingevuld door ouders, begeleidde leerlingen en vakdocenten over de leerlingen die bijles geven en de ouders van de begeleidde leerlingen houden de voortgang in de cijfers in de gaten (evenals de docent uiteraard). Er is nog geen onderzoek gedaan naar de International Award for Young People omdat dit op internationale schaal zou moeten worden opgepakt. In Londen zijn daar wel cijfers over en in Engeland krijgen leerlingen die aan deze award hebben geparticipeerd zelfs voorrang bij bepaalde vervolgopleidingen. Succesfactoren, knelpunten en randvoorwaarden De benoemde succesfactoren zijn allereerst de synergie die bestaat tussen de verschillende initiatieven: de leerlingen die bijles geven (bij BBO, Differentiatie-uren en Jong leert Oud) zorgen er voor dat de docenten meer ruimte hebben, waardoor zij de differentiatie-uren kunnen verzorgen. Dit is volgens het train-de-trainer principe en zo worden de leerlingen actief participant van de school en voelen ze zich meer betrokkenheid omdat ze ook verantwoordelijkheid krijgen. Ook zijn er leerlingen die op deze wijze boven hun docenten uit stijgen. Bovendien leren de docenten die de leerlingen die bijles geven begeleiden ook een betere mentor te worden. Docenten hebben dan iedere keer een andere rol en dat maakt het vak als docent aantrekkelijker. De leerlingen krijgen door middel van het behalen van een Award een erkenning voor bepaalde competenties waardoor zij bij een vervolgopleiding vrijstelling van vakken kunnen krijgen. Dit is een duidelijke motivator voor leerlingen. Leerlingen kunnen hun eigen doelen te stellen (zoals bij de International Award for Young People). Hierdoor zijn ze meer gemotiveerd en hebben ze meer eigenaarschap over hun eigen loopbaan. Het eerste knelpunt voor de uitvoering van de activiteiten is de krapte van docenten op de arbeidsmarkt. Dit speelt vooral bij de technische vakken. Er zijn ideeën op het Newmancollege om een eigen opleidingsschool op te starten. Bij Jong Leert Oud is het niet altijd gemakkelijk om nieuwe cursisten te werven. Ook bij de andere projecten is coördinatie een aandachtspunt en is het van belang de deadlines voor bepaalde opdrachten helder te communiceren met de diverse betrokkenen. De leerlingen moeten de mogelijkheid krijgen om voor bepaalde activiteiten vrijgeroosterd te worden (voor bijvoorbeeld het volgens van colleges op de universiteit). Er worden een aantal voorwaarden genoemd voor de verschillende initiatieven, zoals enthousiaste en betrokken docenten en begeleiders, betrokken leerlingen, het niveau van de leerlingen en de aanwezigheid van benodigde faciliteiten. Belangrijk is het uitgaan van de eigen kwaliteiten en interesses van docenten en leerlingen. De school kan zich daar vervolgens op profileren om het uit te kunnen bou-
IVA beleidsonderzoek en advies
147
wen. Het is belangrijk dat deze profilering aansluit bij de richting die de school al op ging en op deze manier wordt ook een mooie voedingsbodem gecreëerd. Overdraagbaarheid Vrijwel alle initiatieven binnen het Newmancollege zijn over te dragen naar andere middelbare scholen. Het belangrijkst is dat er docenten zijn die de initiatieven oppakken en weten welke mensen zij moeten benaderen om het initiatief tot stand te brengen. Het gebruik maken van de aanwezige kennis en aansluiten bij (internationale) initiatieven is daarbij een manier om het voor de school zelf minder ingewikkeld te maken om op te starten. 9.1.6
Overige initiatieven op het gebied van talentontwikkeling (Pré) technasium Het Newmancollege werkt intensief samen met bedrijven, hogescholen, universiteiten en basisscholen. Er is gekozen om naast het brede aanbod, te specialiseren in de ontwikkeling van kwalitatief en uitdagend onderwijs op het gebied van onderzoek en ontwerpen (Design en Technologie). De afgelopen vijf jaren heeft dat geleid tot een netwerk van samenwerkende partners zoals: Avans Hogeschool, Technische Universiteit Eindhoven, NHTV, St. Lucas, ROC West Brabant, Shell Moerdijk, Technocentrum Breda e.a. Het Newmancollege maakt deel uit van de volgende, door het Ministerie van Onderwijs erkende en gestimuleerde projecten: • • • •
VTB = Verbreding Techniek Basisonderwijs UP = Universum Programma JetNet = Jongeren en Technologie Netwerk Bèta-alliantie = Samenwerkingsverband met de Technische Universiteit Eindhoven.
In mei 2008 heeft het Newmancollege het convenant getekend waarin het zich verbindt aan de start van het technasium met ingang van 1 augustus 2009. Vanaf 1 augustus 2009 worden de vakken wiskunde, natuurkunde en techniek etc vakoverstijgend aangeboden als een geïntegreerd vak bètatechniek. Het project is gericht op HAVO en VWO leerlingen. Het idee is om een soortgelijke stroom te ontwikkelen voor vmbo-t.
IVA beleidsonderzoek en advies
149