Mango’s uit Goa Tot haar twaalfde zat oma’s liefde in de blikken mangojam die ze met de boot vanuit India naar Mozambique meestuurde. Niet dat Sonia daar in die tijd bij stilstond. Ze besefte nog niet dat oma haar liefde toonde door lekkere dingen te sturen die zo’n zesduizend kilometer moesten afleggen om bij haar terecht te komen. Daar was Sonia veel te jong voor. Ze was nog maar een kind, zes, hooguit zeven jaar. Een opgewekt meisje dat in Afrika woonde, in Mozambique, en dat zoals elk kind verwachtte dat ze er haar hele leven zou blijven. Zij had er geen idee van dat er toen al buiten de stad een onafhankelijkheidsguerrilla woedde tegen kolonisator Portugal. Laat staan dat haar leven binnen een paar jaar overhoop gegooid zou worden. Dat ze voor altijd haar geboorteland zou moeten verlaten. Sonia had een zorgeloze kindertijd binnen een hecht katholiek gezin. Samen met haar vader Oscar en moeder Odette, haar twee oudere broers Rui en Carlos en haar jongere zusje Rosa woonde ze in een vrijstaand huis vlakbij de Indische Oceaan, in de stad Beira. Een zwart-witkiekje uit die tijd laat een deel van hun koloniale villa zien, met Oscars Opel pontificaal voor het tuinhek, de enige auto op dat stukje straat.
Hun achtertuin stond vol fruitbomen waar kippen en de hond tussendoor scharrelden. Kok Armando en dienstmeisjes runden het huishouden, zoals gebruikelijk was in die tijd. Overdag ging Sonia naar school. Ze ging er graag naartoe en had er veel vriendinnen. Vooral kinderen van Portugese afkomst, hoewel er ook enkele klasgenootjes waren zoals Sonia, met roots in Portugees India. Afrikaans-Mozambikaanse kinderen zaten er niet of nauwelijks tussen, die gingen niet naar school. Buiten schooltijd speelde ze lekker buiten met die vriendinnen, haar zusje, neefjes en nichtjes. Of vader Oscar nam na zijn werk Sonia en zijn andere kinderen mee voor een ritje in zijn auto, in de Opel Kapitän uit 1956, waar hij gek op was.
Die ritjes maakten ze ook altijd in het weekend. Oscar zat dan fier achter het stuur, sigaret tussen z’n vingers. Hij genoot ervan zijn vrouw en kinderen naar het centrum te rijden om hen daar op een ijsje of een sapje te trakteren. Of ze gingen met z’n allen naar de moderne luchthaven, wat broer Carlos zo spannend vond, om de ronkende vliegtuigen te zien landen en opstijgen. Als ze in de stad waren bezochten ze geregeld het kantoor van Oscar waar zijn collega’s de kinderen een glaasje cola gaven. Oscar was douanebeambte in dienst van the British Empire voor buurland Rhodesië, wat nu Zimbabwe is. Omdat Rhodesië zelf niet aan zee ligt, was Beira toevoerhaven voor deze voormalige Britse kolonie. Die grote zeehaven van Beira was ook een geliefd familie-uitstapje. Vanaf de wal zag Sonia tijdens die uitjes zeeschepen uit de hele wereld de haven binnenvaren. Soms zaten daar ook schepen tussen met vracht en passagiers uit India, het land van haar moeder. Heel soms, misschien eens in de twee jaar, deed een schip uit India de haven aan met daarin een familielid of een bekende van oma. Oma had het familielid dan zover gekregen om een pakket met etenswaar en soms een jurkje voor haar kleindochters mee te nemen. Vooral de geur, de zoete smaak en de smeuïgheid van de mangojam uit die incidentele pakketten etenswaar zouden Sonia altijd bijblijven. Na de eerste hap van een mariakaakje met oma’s mangojam wist ze dat Goa de allerlekkerste mango’s moest hebben, omdat de jam alleen al verrukkelijk was. Dat de jam gemaakt was van mango’s uit haar grootouders’ eigen mangoboomgaard ver weg in India, maakte het extra bijzonder. Sonia’s kindertijd werd geleidelijk aan minder zorgeloos. In 1974 brak in Portugal de Anjerrevolutie uit, die het einde betekende van het heersende autoritaire bewind in Europa. Een woelige periode volgde, het gezag brokkelde af. Het ontging Sonia, ze was pas acht, maar ze zag haar vader vaak bij de radio in de woonkamer zitten om het nieuws te volgen via de World Service van de BBC of via de Wereldomroep uit Hilversum. Broer Rui begreep al een beetje Engels en was oud genoeg om aan te voelen dat hun leven zou kunnen veranderen.
Uit die tijd dateert een kleurenfoto, gemaakt op een zonnige dag voor de voordeur van hun villa, zo eind ’74, begin ’75. Het gezin is klaar om naar een bruiloft te gaan. Odette ziet er beeldschoon uit in haar lange blauwe prinsessenjurk. Sonia heeft haar witte communiejurkje aan, dat oma van vaders kant had genaaid, met eronder spierwitte kniekousen en sandalen. Het witte jurkje van Rosa was helemaal uit Goa gekomen, gemaakt door tante Edna. De jongens dragen een overhemd met manchetknopen, een stropdas en een hoog opgetrokken lichtgekleurde broek. Oscar poseert trots in een grijs pak, nonchalant, met zijn eeuwige sigaret in de hand. Niets uit deze foto doet vermoeden dat dit gelukkige gezin uiteen zou vallen. De eerste Portugezen begonnen Mozambique te verlaten. Ze vreesden dat dit land onafhankelijk zou worden en dat er voor hen geen plek meer zou zijn. In het binnenland voerde het bevrijdingsfront Frelimo de onafhankelijksstrijd op. Sonia had daar helemaal geen weet van, want die strijd bereikte Beira niet. Portugal, arm en verzwakt, kon uiteindelijk niet tegenhouden dat Mozambique op 25 juni 1975 onafhankelijk werd. Sonia, intussen negen jaar oud, zag hoe de hele stad versierd werd met vlaggen en banieren. Slogans beloofden dat vanaf nu het leven beter zou worden. Staatshoofden van bevriende landen kwamen op bezoek om banden aan te knopen met het nieuwe, communistische land. Zo reed op een middag de kersverse president Samora Machel met de Cubaanse leider Fidel Castro voorbij hun villa en zwaaiden beide mannen naar Sonia en haar broers die bij het tuinhek nieuwsgierig het tafereel gade sloegen. Er hing duidelijk optimisme in de lucht en Sonia ging mee in het optimisme, hoewel haar leven eigenlijk niet beter hoefde te worden. Haar moeder, die voor de onafhankelijkheid voor de overheid werkte, behield haar baan. Ze kreeg een nieuw contract aangeboden, geldig tot de zomer van 1977. Toen vermoedden ze al dat het einde van dit contract ook het einde van hun Mozambikaanse leven zou worden. Het nieuwe regime sijpelde het klaslokaal binnen. In de aardrijkskundeles ging het niet meer over de rivier de Taag, maar over de rivier Zambezi. Tijdens de les politieke opvoeding hoorde Sonia voor het eerst over het gedachtegoed van Frelimo, over Marx en Lenin. Maar het maakte haar niets uit – ze slikte het voor zoete koek. Wel verontrustte het haar dat ze klasgenootjes van de ene dag op de andere niet meer zag. Toen een rumoer de kop opstak dat het nieuwe regime kinderen wilde nationaliseren, raakten in een klap nog meer schoolbankjes leeg. Hele gezinnen vertrokken of stuurden de kinderen naar familie in thuisland Portugal. Oscar vond die uittocht belachelijk. Onder geen beding zou hij zijn kinderen naar Europa sturen, ze moesten bij elkaar blijven. Met de hele familie vertrekken was evenmin een optie. Wat zou hij trouwens in Portugal moeten doen, een land dat hij pas een keer in zijn leven even had bezocht? De situatie bij Sonia thuis werd echter moeilijk toen de grens tussen Mozambique en Rhodesië in 1976 werd gesloten. Oscar raakte zijn baan bij de douane kwijt, want er waren geen goederen meer in te klaren. Die zouden toch nooit in Rhodesië aankomen. Odette was nu de kostwinner. Ook was er de dreiging van roofovervallen. Met als dieptepunt het gruwelijke drama dat slechts enkele deuren verderop plaatsvond, in het huis waar Sonia’s oudtante alleen woonde. Ze werd in een grote plas bloed in haar woning aangetroffen. De schok van deze roofmoord was enorm. Oscar bleef nachten op, terwijl hij ramen en deuren nauwgezet in de gaten hield, bang dat hij was dat zijn gezin ook ten prooi zou vallen aan gewelddadige bandieten. De sfeer werd grimmiger en Oscar vond maar geen ander werk, zodat er niks anders op zat dan naar Portugal te gaan zodra Odettes contract zou aflopen. Naar het land waarover ze zoveel hadden gehoord, waar ze de taal van spraken, waar hun volkslied vandaan kwam, maar waar Odette en de kinderen nog nooit een stap hadden gezet.
Berooid kwamen ze aan in Lissabon. Bijna alles hadden ze moeten achterlaten: de trouwe kok Armando die zo graag met het gezin mee had gewild, het dienstmeisje, de kippen en de hond, de Opel, de paar vrienden die het nog niet opgaven en het huis. Geld was opgegaan aan de reis naar de hoofdstad van het uit elkaar gevallen imperium. Goddank was er een familielid dat onderdak bood. De villa in Beira met de Opel voor de deur werd noodgedwongen ingeruild voor een flatje dat ze moesten delen met een alleenstaande zus van Oscar en zijn moeder, die al eerder Mozambique had verlaten. Sonia had verwacht nu eindelijk eens die metropool mee te maken, waarover ze op school in Mozambique zoveel had gehoord. Maar wat was ze in een achtergebleven land terechtgekomen. Kinderen liepen blootsvoets, de was hing zomaar buiten midden op straat, oude vrouwtjes kleedden zich compleet in het zwart en de wegen zaten vol gaten en kuilen. Als ze met de bus ergens naartoe ging, moest ze overgeven van al het gehobbel. In de Opel in Beira was haar dat nog nooit overkomen. Toch was ze niet ongelukkig. Ze nam het zoals het was en speelde veel op straat met kinderen uit de buurt. Naar school gingen Sonia en Rosa niet. Wel zag Sonia haar broers gebogen over het cursusboek Do-It-Yourself BBC English Language, en soms hoorde ze die taal als Rui en Carlos de cassettes afspeelden die bij het lesboek hoorden. Ze merkte dat haar vader niet kon aarden en met geen mogelijkheid werk kon vinden. De overheid bood weinig hulp aan de half miljoen retornados, de mensen die terugkeerden uit de verschillende koloniën. Niet alleen uit Mozambique, maar ook uit ex-koloniën als Angola, Oost-Timor en Kaap-Verdië. Sonia ving gesprekken op tussen haar ouders over hoe het nu verder moest. Oscar begon steeds vaker over Goa, dat ze daar een betere toekomst zouden hebben. Hier in Lissabon zat hij zonder werk en geld, opgepropt in het appartement van zijn zus, terwijl Goa het land was van zijn ouders en dat van zijn vrouw, ze hadden er familie, er was het ruime huis van zijn schoonmoeder, de kinderen konden er Engels leren. Eind september 1978 verkaste Sonia, inmiddels twaalfenhalf jaar oud, met het hele gezin naar Goa. Ze gingen wonen bij de moeder van haar moeder, voor Sonia de oma van de mangojam. In een groot, koloniaal huis, in een klein dorpje midden tussen de rijstvelden, op loopafstand van de mangoboomgaard. Idyllisch zo op het eerste gezicht, maar dat was schijn. De klap moest nog komen. En die zou bitterzoet blijken te zijn. Sonia’s moeder had het voorzien. Odette had in Lissabon vaak genoeg aan Oscar gezegd dat het geen goed plan was om naar het volgende continent te verhuizen, dat er geen perspectief voor hem zou zijn in Goa. Voor Odette stond de toekomst van haar man en gezin voorop, en die toekomst zou in Portugal beter zijn. Hoewel ze tegelijkertijd wist dat verhuizen naar India voor haar persoonlijk naar huis gaan betekende. Naar de fijne plek waar ze was geboren en was opgegroeid. Als ze Oscar in 1961 niet op een bruiloft in Goa had ontmoet en niet verliefd op hem was geworden, dan was ze nooit vertrokken. Maar ze was gevallen voor die slanke, vriendelijke Portugese Indiër die in Mozambique was geboren en daar een goede baan had. De prille liefde hield stand, ook nadat Oscar weer naar Afrika was vertrokken. Ze verloofden zich in Goa, zonder dat Oscar er zelf bij was. Een jongere broer van Oscar deed dienst als stand-in. Juni 1962 verhuisde Odette dan eindelijk naar Mozambique, om te trouwen met haar Oscar en een nieuw leven te beginnen. De bruiloft vond na drie weken plaats in de kathedraal van Beira, zonder familie van de bruid, maar omringd door familie van de bruidegom. De toestand waarin Odette Goa had achtergelaten, was een turbulente geweest. Nog geen half jaar daarvoor had India deze Portugese kolonie met geweld geannexeerd. Odette was daarna slechts twee keer in Goa geweest, voor familiebezoek en de begrafenis van haar vader. Nu ze in 1978 met haar hele gezin terugkeerde naar Goa, op zoek naar een betere toekomst, werd haar gezin liefdevol opgenomen in het grote huis van oma.
Een kleurenfoto uit 2004 geeft de grandeur van dit koloniale huis prijs, ook al valt een groot deel weg achter de overdadige begroeiing van palmbomen, bloemen en planten. Uiteraard is niets uit de foto op te maken van de verzengende hitte, de muggen en de stroomuitval waar het gezin dagelijks mee te maken kreeg. Wel valt het decoratieve houtsnijwerk van de witte dakranden op dat mooi contrasteert met het groen van de houten veranda en gevel. Oma bood liefde, kost en inwoning aan haar dochters gezin en allerlei ooms, tantes, neven en nichten overstelpten hen met genegenheid. Het waren er heel wat, want het katholicisme dat de Portugezen haddden geïntroduceerd, predikte grote gezinnen. Voor Sonia voelden de aandacht en liefde van al die nieuwe familieleden als een warm bad. Vooral tijdens de grote vakantie van mei ’79 besefte ze hoe belangrijk familie kon zijn, hoe fijn het was dat ze kon terugvallen op mensen met wie ze een bloedband had. Die hele meimaand was het een zoete inval van neefjes en nichtjes in oma’s huis. De tieners struinden met z’n allen uren rond door het dorp en in de groene heuvels. Als ze vermoeid, maar vrolijk terugkwamen, vielen ze aan op de rijpe mango’s uit oma’s fruitboomgaard. Toen de dienstmeid op zo’n meimiddag op een houtvuurtje er jam van maakte, vulde het hele huis zich met de zoete geur van de mango’s. Opeens kwamen bij Sonia de dierbare herinneringen aan Mozambique in alle hevigheid naar boven. Zoals ze toen had genoten van de geur van de verre mango’s, zo verlangde ze nu terug naar de mariakaakjes met mangojam, naar hun villa in Beira, naar de uitjes met de Opel en naar haar vriendinnen van school. Toch overheerste het zonnige gevoel die meivakantie. Ze hoefde niet elke dag naar de verschrikkelijke dorpsschool. Bij aankomst in Goa had Sonia zich er erg op verheugd om weer naar school te gaan. Ze had toen niet kunnen geloven dat haar tijd op dit schooltje zou uitlopen op een kwelling. Maanden had ze tijdens de pauzes op het schoolplein alleen of samen met zusje Rosa doorgebracht. Tussen allemaal kinderen die er ongeveer hetzelfde uitzagen als zij, maar die ze niet begreep. Ze werd aangestaard door kinderen die de lokale taal Konkani spraken waar ze niks van verstond. Er werd over haar geroddeld, voelde ze. In de klas zelf werden weer twee andere talen gesproken, Hindi en Engels. Hoewel Sonia enigszins vertrouwd was met het Engels, klonk het toch heel anders dan het BBC Engels van de radio en de lesboekcassettes van haar broers. En het schrift waarin Hindi geschreven was, kon ze niet ontcijferen. Sonia voelde zich buitengesloten, ontheemd en diep ongelukkig. Wat miste ze haar school en de klasgenootjes uit Mozambique, haar gemoedelijke leven in Afrika dat niet meer bestond en nooit meer zou terugkomen. Elke ochtend sleepte ze zich de heuvel op tussen de rijstvelden en palmbomen door naar school. Iedere stap dichter bij school maakte haar bedrukter. De subtiele vijandigheid van de kinderen, haar onvermogen om vrienden te maken en de lesstof die ze niet kon verstaan, maakten de dag tot een bittere ellende. Elke middag liep ze opgelucht de heuvel af naar beneden, naar oma en haar moeder die haar opwachtten met zoete lekkernijen, zodat Sonia voor een moment de rotdag kon vergeten. Alsof de kwelling van school niet genoeg was, kreeg Sonia ook te maken met een dilemma binnen het gezin. Haar vader, de rots in de branding waar ze zoveel van hield, moest het opgeven. Odette had gelijk gekregen, er was geen toekomst voor hem in Goa. Uiteindelijk moest de familieman in hart en nieren zijn gezin uiteen laten vallen om een baan in Israël te accepteren, meer dan vierduizend kilometer van huis. Met pijn in het hart vertrok hij eind 1979 en liet de anderen verscheurd achter.