UIT DE LEVENDE TAAL MONDELINGB STIJL.. EN TAALOBFENINGBNt SCHRIFTELIJKE STELOEFENINGEN EN OBFENINGEN IN HET ZWVER SCHRIJVEN VOORNAMBLIJK VOOR KWEEK· EN NORMAALSCHOLEN DOOR
T. VAN DEN BLINK
EN
TH. LANCÉE
111 (DERDE STUDIB}AAR)
VIERDE DRUK
BIJ
J. B. WOLTBRS
- GRONINGENt DEN HAAGt 1923
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS-GRONINGEN, DEN HAAG.
J. W. BOERMAN en K. M. KNIP,
NATUURLIJKE HISTORIE. BEKNOPT LEERBOEK DER DIER- EN PLANTKUNDE, VOORNAMELIJK TEN DIENSTE VAN KWEEK- EN NORMAALSCHOLEN. Deel
I: DIERKUNDE. Met 13eekleurde platen en 292 fleuren In den tekst, tal van vrqen en opeaven en alphabetlseh reclater, Ineen. f 3,50, ,.bonden. • • • 138 druk f 3,76
Deel 11: PLANTKUNDE. Met 12 ,ekleurde platen en 256 fl· ,uren In den tekst, tal van vrqen en oppven en alphabetlseh re,later, In,en. f 3,50, ,eb•• 13e druk • 3,76 Deel 111: DIER· EN PLANTKUNDE. Voornamelijk ten dienste van hen, die studeeren voor de hoofdakte. Met 365 fl,uren in den tekst, tal van nqen en oppven en alphabetlseh reelster, In,.n. f 4,25, ,eb. • 3e druk • 4,80
PH Y SIC A. BEKNOPT LEERBOEK DER NATUURKUNDE, VOORNAHEJJUK TEN DIENSTE VAN KWEEK- EN NORMAAJJSCHOLEN. Eerate deel: Eerate en tweede cursus, met 177 fleuren In den tekst, tal van vrqen en oppven en alphabetlach reelster, Ineen. f 3,25, ,.bonden • • Se druk f 3,60 Tweede deel: Derde en vierde cu raus, met 254 fl,uren In den tekst, tal van vrqen en op,aven en alphabetlach reelster, In,en. f 3,25, ,ebonden • • Se druk • 3,60
Dr. W. F. R. SURINGAR,
GEÏLLUSTREERDE ZAKFLORA. HANDLEIDING TOT HET BEPALEN VAN DE IN NEDERLAND WILDGROEIENDE PLANTEN I IN AANSLUITING MET DE WERKEN DER NEDERLANDSCHBOTANISCHE VEREENIGING.
Bewerkt door Dr. L. VUYCK. Met 668 afbeeldln,.n, vervaard led door Dr. J. M. GEERTS.
Veertiende druk.
-:-
-:-
Prijs, aebonden f 5.90
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS-GRONINGEN, DEN HAAG.
UIT DE LEVENDE TAAL. MONDELINGE STIJL EN TAALOEFENINGEN, SCHRIFTELIJKE STELOEFENINGEN EN OEFENINGEN IN HET ZUIVER SCHRIJVEN,
VOORNAMELIJK VOOR KWEEK EN NORMAALSCHOLEN
DOOR
T. VAN DEN BLINK
EN
TH. LANCÉE.
111. (DERDE STUDIEJAAR).
VIERDE
DRUK.
Ing. f 1,90 Oeh. - 2,40
BIJ
J. B. WOLTERS' U. M. -
GRONINGEN, DEN HAAG, 1923.
BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOL TERS.
VOO R B E R I C H T. Inzonderheid drie overwegingen hebben ons bij de samenstelling van dezen stijl- en taalcursus geleid: In de eerste plaats achten wij het wenschelijk, dat zulk een cursus een volledig steloefeningen geeft en dus een geheel vormt. Met het oog op den vierjarigen cursus van Kweek- en Normaalscholen - en die hadden we bij de samenstelling voornamelijk op het oog - zal dit werk dus uit 4 deelen bestaan, voor ieder studiejaar één. Ieder deel zal oefeningen op het gebied van stijl en taal bevatten, zoodat in één boek vereenigd is, waarvoor gewoonlijk de aanschaffing van verschillende boeken noodig is. In de tweede plaats wenschen we den band tusschen taal en lezen wat nauwer aan te halen, dan veelal geschiedt. Daartoe hebben we fragmenten ter bespreking gekozen van bekende Nederlandsche schrijvers en dichters; door korte mededeelingen hopen we althans eenige kennis van het vroeger of tegenwoordig bestaan van die auteurs en van hun voornaamste werken bij te brengen, terwijl we door bepaalde opgaven stelselmatig invloed willen oefenen op de lectuur der leerlingen. Zoo zal, zonder overlading en zonder het examen uit het oog te verliezen, de leerling na den geheelen vierjarigen cursus doorloopen te hebben niet geheel vreemd staan tegenover de letterkunde van onzen tijd. Op welke wijze op het lezen controle geoefend kan en behoort te worden, laten we natuurlijk gaarne aan het oordeel van den leeraar over. Daar wij uit den rijken overvloed van letterkundige produkten een keuze moesten doen, ligt het voor de hand, dat we niet ieders smaak bevredigen. Indien echter het beginsel, dat invloed op de lectuur der leerlingen geoefend kan en moet worden, waardeering vindt, zal ieder de opgaven kunnen wijzigen naar eigen smaak en ... naar de werken, waarover hij te beschikken heeft. Nog hebben we herhaaldelijk door vragen en opgaven de aandacht gevestigd op de groote beteekenis van woordorde, woordaccent, zinsmelodie, klankschoonheid enz. en aldus taal en lezen met elkander in verband gebracht. In de derde plaats zijn we uitgegaan van de stelling: Uit de Levende Taal moet de eenigszins gevorderde leerling zijn eigenlijke taalkennis opdoen. De beteekenis van woorden en uitdrukkingen, de taalregels en verschijnselen worden daarom zooveel mogelijk afgeleid uit de taal zelve, dit is: uit het fragment of uit opzettelijk daartoe gegeven voorbeelden. Lange lijsten van woorden, die in zinnen gebracht of waarvan het tegengestelde opgegeven moet worden en andere oefeningen, los naast elkaar en buiten het verband der eigenlijke taal staande, zoekt men dan ook hier vergeefs. Doordat de vragen betreffende de spraakleer zooveel mogelijk zoo gesteld zijn, dat de taal zelve het aanschouwingsmateriaal vormt, zoodat de leerling door vergelijking tot het antwoord komt, zal, naar we vertrouwen. het grammaticaal inzicht verhelderd worden. Bovendien zijn de vragen op deze
wijze niet gebonden aan een bepaalde spraakkunst of een gegeven volgorde der leerstof. Ze loopen dan ook over het geheele veld der spraakleer, al laten we natuurlijk in den beginne de moeilijkste hoofdstukken rusten. Langzamerhand betrekken we ook deze in de vragen en gaan we op reeds aangeroerde kwesties dieper in. Dit geeft het voordeel van een voortdurende en ongezochte herhaling. En de practijk leert, hoe noodig dit bij een moeilijk en voor het onderwijzersexamen hoogst belangrijk vak als de spraakleer is. Ten slotte nog eenige opmerkingen: Bij ieder fragment van de eerste afdeeling behooren gewoonlijk vier oefeningen: de eerste heeft meestal ten doel de aandacht der leerlingen te bepalen bij den inhoud van het fragment en o. i. groote beteekenis als oefening in het verstaan van anderer en het jnist weergeven van eigen gedachten. De tweede en derde geven stijloefeningen: de vierde is een spraakleeroefening. De met * aangegeven oefeningen van deze eerste afdeeling kunnen o. i. ook geschikt 8chriftelijk bewerkt worden. Bij de tweede afdeeling hebben we gestreefd naar afwisseling en ruime keuze. Natuurlijk sluiten de opgaven het vrije opstel, dat voor ons de beste steloefening blijft, niet uit en zal de met dit onderwijs belaste leeraar weer moeten uitmaken in hoever zijn hulp bij deze afdeeling gewenscht is. Bij de derde afdeeling hebben we vrij wat moeten opnemen, wat nu eenmaal om het examen niet weggelaten mocht worden. Na de opmerkingen van sommige beoordeelaars van het eer8te deel vestigen wij hierop met nadruk de aandacht. Het zuiver schrijven berust voor een belangrijk deel op gezichtsindrukken. Daarom achten we het een voordeel, dat de leerlingen de dictees steeds vooraf bestudeeren kunnen. Gaarne blijven we ons aanbevelen voor wenken en opmerkingen van gebruikers en verder van allen. die kennis willen nemen van ons streven naar ontwikkelend taalonderwijs en naar het wekken van belangstelling voor het werk van goede N ederlandsche schrijvers en dichters. HOORN } Maart 1917. AMSTERDAM
T. VAN DEN BLINK. TH. LANCÉE.
BIJ DEN VIERDEN DRUK. De dictees, vroeger opgegeven op verschillende onderwijzers-examens, zijn weggelaten. Overigens zijn geen noemenswaardige wijzigingen aangebracht. LONNEKER } December 1922. GRONINGEN
T. VAN DEN BLINK. TH. LANCÉE.
EERSTE AFDEEL! NG, MONDELINGE STIJL- EN TAALOEFENINGEN.
1.
DE MAAS VOOR ROTTERDAM.
Wat een flinke stad al niet van een rivier kan maken, is te zien aan de Maas voor Rotterdam. Allerminst wil ik kwaadspreken van een rivier in het algemeen en van de Maas in het bijzonder. Wie toch van de Mookerheide haar zilveren lint, omzoomd door gouden oeverzand, zoo vredig heeft zien kronkelen langs groene, met grazend vee beplekte uiterwaarden, en langs hooge dijken, waarover hier een wit veerhuis en ginds een kerktorentje komt gluren, weet, dat de Maas is een onzer aardigste rivieren. Maar het kan ook onzen besten rivieren overkomen, dat ze, zoodra Holland in zicht komt, de kluts kwijtraken, hot en haar elkaar voor de voeten loopen, onder de hand heur namen verliezen, en, als de vloed ze te pakken krijgt, niet meer weten wáár en óf ze er nog zijn, zoodat het geen wonder is, dat ze niet meer behoorlijk haar eind kunnen vinden. De Maas kan hiervan meepraten. Reeds bij Fort St. Andries kost het moeite de Waal uit de buurt te blijven, en even verder is het gesukkel in vollen gang. Buiten Nederhemert om, of binnendoor? En dan recht vooruit of het Noorden in? Treuzelaars richten met hun getwijfel altijd ongelukken aan - en de Maas niet weinig. Korte metten maken was de eenige remedie, en met een vaartje, in den dubbelen zin des woords, werd de Maas den Biesbosch ingestuurd. Geen wonder, dat zij in dien wirwar van water haar stuur verloor - en haar naam. Och ja, een eind voorbij Dordt begint weer zoo iets, dat zich eerst Oude Maas noemt en wil eindigen als Brielsche Maas, maar het lukt niet. Bos' Schoolatlas heeft er niet eens blauw voor over; even voorbij Brielle loopt de blauwe waterlijn dood in wit, in zand, enkel zandplaat. Neen, de Maas vindt zichzelf weer voor Rotterdam, en voor Rotterdam
8
alleen, en voor héél Rotterdam, van Kralingsche Veer tot Hoek van Holland. Misschien zijn er, die beweren, dat niet een der millioenen droppels Maaswater, die langs Maastricht stroomden, Rotterdam bereikt, dus dat dit water zeer ten onrechte Nieuwe Maas heet. Maar dat zijn geografen. En de geografen zijn zeer weinigen, en de Rotterdammers zijn zeer velen. En wat weten die van Nieuwe Maas? Maar zooveel te meer van de Maas, kort en goed de Maas, hun Maas. Rotterdam is desnoods zonder Rotte, niet zonder Maas te denken; en zoo is het altijd geweest en zal het blijven. G. F.
Uit: Wisselend Uitzicht.
HASPELS.
Opmerkingen. GEORGE FREDERIK HASPELS werd in 1864 te Nijmegen geboren, studeerde te Utrecht in de theologie en werd in 1888 Predikant bij de N ederd. Hervormde gemeente te Colmschate. Sedert 1900 was hij als zoodanig werkzaam te Rotterdam. Hij overleed December 1916. Haspels schreef een aantal novellen en schetsen, in verschillende bundels vereenigd, onder meer: Vreugden van Holland, Zee en HeidG, Wisselend Uitzicht, Onder den Brandaris. Opgave. Lees van dezen schrijver een paar novellen, bijv.: De Medeplichtige uit: Wisselend Uitzicht en U. K. 282 uit Vreugden van Holland.
I.
* Lees
het fragment aandachtig over en tracht dan de volgende vragen te beantwoorden: 1. Vertel, wat volgens den schrijver de Maas tot een onzer aardigste rivieren maakt. 2. Toch heeft de schrijver blijkbaar iets aan te merken op deze rivier. Wat is dat dan? En welke verontschuldiging voert hij aan f 3. Verschillende rivieren raken de kluts kwijt, zoodra Holland in 't zicht komt. Waaruit blijkt dat? En hoe is het te verklaren? 4. Verklaar het gesukkel van de Maas om haar eind te vinden. 5. Toch vindt de Maas zich zelf weer volgens den schrijver. Waar geschiedt dat? 6. De geografen en de Rotterdammers stemmen niet in hun
9
oordeel overeen. In welk opzicht niet ~ Geef een toelichting bij deze beide verschillende opvattingen. 7. Het opschrift: de Maas voor Rotterdam kan op twee wijzen worden opgevat, als we in 't bijzonder letten op het woordje voor. Welke zijn die twee opvattingen ~ Welke van de twee zou hier bedoeld zijn en waarom meent ge dat ~ 8. Wat een flinke stad al niet van een rivier kan maken, is te zien aan de Maas voor Rotterdam. Wordt deze uitspraak van den schrijver in dit fragment toegelicht ~ Zoo ja, op welke wijze ~ Zoo neen, wat zoudt ge dan zelf tot toelichting weten ~
Ir. Wanneer we .bovenstaand fragment lezen, treft ons de levendige en aanschouwelijke wijze van beschrijven. We zien vóór ons, wat de schrijver ons mededeelt. Met woorden beeldt hij uit. Om dit helder in te zien, lezen we nog eens den volgenden zin: "Wie toch van de Mookerheide haar zilveren lint, omzoomd door gouden oeverzand, zoo vredig heeft zien kronkelen langs groene, met grazend vee beplekte uiterwaarden, en langs hooge dijken, waarover hier een veerhuis en ginds een kerktoren komt gluren, weet, dat de Maas is een onzer aardigste rivieren." De Schrijver spreekt van een zilveren lint en bedoelt daarmede den glinsterenden waterspiegel van de Maas. Hij gebruikt dit beeld om zoo juist mogelijk uit te drukken, hoe hij dien waterspiegel zag of zich voorstelt. De Maas maakt op den schrijver een indruk, als was zij een zilveren lint en het gele zand langs haar oevers, als was dit van goud, en het veerhuis en de kerktorens, die juist even zichtbaar zijn, gelijken wel levende wezens, personen, die van uit een schuilhoek zien, zonder opgemerkt te willen worden, dus zooals iemand die gluurt. De schrijver noemt in deze gevallen andere zaken of handelingen dan hij bedoelt, maar die juist de karakteristieke, in 't oog loop ende kenmerken vertoonen, welke hem in de werkelijk bedoelde zaken of handelingen treffen. Nu kan men het beeld stellen in de plaats van de zaak, zooals in bovenstaande voorbeelden. Maar ook kan men het stellen naast de zaak, bijv.:
10 Links van den zijweg, naast de grauwe dorpskerk, ligt, als een nestje in 't lomm'Tig loof bedolven, de pastorie, ombloeid van breede linden. Uit: Blauwe bloemen.
HÉLÈNE SWARTH.
In beide gevallen hebben wij te doen met een veTgelijking. Duidelijk blijkt uit het voorgaande, dat de taal een beeldend vermogen bezit; die uitbeeldende kracht noemen wij plastiek. Letten wij op het gecursiveerde in den aangehaalden zin, dan blijkt dadelijk, dat ook daarin een ruim gebruik gemaakt is van plastische voorstelling. ~Wanneer we, zooals bij zilveTen lint en gouden oeverzand, getroffen door de oveTeenkomst, door het gelijke, het beeld in de plaats stellen voor de eigenlijk bedoelde zaak of eigenschap, noemen we deze beeldspraak een metaphoTa of metafooT. Dit woord beteekent letterlijk - oveTdTacht. Hoe is deze naam te verklaren? Deze beeldspraak ontmoeten we zoowel in de gewone spreek- en schrijftaal als in de taal van den kunstenaar. Hier volgen een aantal voorbeelden, aan het dagelijksch leven ontleend. Wijs de mctaphoTa's aan en zeg, op welke veTgelijkingen ze berusten. 1. Aan den avond van zijn leven was de herinnering hem een bron van genot. 2. De nijvere werkers zijn de steunpilaren van de maatschappij. :3. Thans plukt hij de vruchten van zijn vlijt. 4. Beteugel uw drift en vergal niet het leven uwer naasten. 5. Om zijn hooge idealen te verwezenlijken, getroostte hij zich zware opofferingen. 6. Die schitterende overwinning werd gevolgd door harde vredesvoorwaarden. 7. Met een ijzeren vuist werden de overwonnenen in het gareel der dienstbaarheid geslagen. 8. In blinde razernij sloeg de woesteling los op allen, die in zijn nabijheid kwamen. Vorm nu zelf metaphora's met: a. de volgende zelfstandige naamwooTden: hoofd, wolk, hart, storm, wortel, zon, rozen, broeinest, lente, vrucht.
11
b. deze bijvoeglijke naamwoorden: gulden, diep, taai, bijtend, giftig, heet, hol, blond, onsmakelijk, gezond. c. de werkwoorden: kweeken, rijpen, ondermijnen, ontluiken, ontketenen, streelen, smelten, oprakelen, breidelen, woekeren.
In het fragment komt nog een andere stijlfiguur voor. Letten we slechts op deze gedeelten: waarover hier een wit veerhuis en ginds een kerktorentje komt gluren. Maar het kan ook onzen besten rivieren overkomen, dat ze de kluts kwijt mken. dat ze (nI. de rivieren) niet meer behoorlijk haar eind kunnen vinden. De Maas kan hiervan meepraten. In al deze gevallen wordt van levenlooze dingen gesproken, alsof het levende, dus bezielde wezens waren. Deze figuur verlevendigt den stijl. Ze is weder een metafoor, omdat ze ook op overeenkomst berust en er weer sprake is van overdracht nl. van de eigenschappen of handelingen van levende wezens op levenlooze voorwerpen. Men noemt deze figuur personificatie of persoonsverbeelding. Ook deze figuur wordt dikwijls gebruikt. \Vijs de personificaties in onderstaande regels aan en zeg op welke overeenkomst ze berusten: 1. Hoor, hoe de storm loeit en zie, hoe de zee het schip verzwelgt, dat haar gramschap trotseert. 2. Aan den gapenden afgrond gekomen, hield de vluchteling stil, maar de doodsangst gaf hem vleugels: zijn blik mat den afstand, één gelukkige sprong vergunde hem de vrijheid te smaken, welke hem reeds zoo lang had toegelachen. De personificatie komt in de gewone spreek- en schrijftaal niet zoo veelvuldig voor als de andere metaforen Dat zij echter in het dagelijksche leven, zelfs ten dienste van zakelijke mededeelingen wordt gebezigd, kan blijken uit de volgende voorbeelden, ontleend aan de handelstaal en aangehaald in: Handboek der N ederlandsche taal lI, door Dr. Van Ginneken: Suiker kalm. Raapolie vliegend f 33. Tin bleef deze week zeer vast gestemd en sluit willig. Biet o.pende laag, herstelt zich later, sluit vast. IJzer was loom, lood gemakkelijker. Appelen en pruimen met meer attentie. Lijnolie was deze week kalm gestemd. Wijs de personificaties aan en verklaar ze.
12 Uit al het voorgaande blijkt wel, dat beeldspraak zeer veelvuldig voorkomt. Ten gevolge daarvan is de plastische werking van zulke herhaaldelijk gebezigde beelden gering. Een dichter of schrijver vermindert de waarde van zijn werk door van zulke verbleekte beeldspraak gebruik te maken. Voorbeelden hierv9n zijn: Een zoete droom. De azuren hemel enz. Dit noemt men gemeenplaatsen. Zoek zelf ook eenige van die gemeenplaatsen. Daartegenover staat, dat wij in de producten van letterkundigen vaak beelden ontmoeten, die door hun oorspronkclijkheid en frischheid treffen en de schoonheid van den stijl verhoogen. Behalve voor alledaagsche (conventioneele) beeldspraak moet de l«;ltterkundige zich ook wachten voor onjuiste beelden. Evenzeer is het af te keuren bij de uitbeelding te overdrijven, zoodat de harmonie verloren gaat tusschen het beeld en datgene wat men uitbeelden wil. In zulk geval spreekt men van gezwollen stijl. Wijs in onderstaande zinnen de onjuiste beeldspraak aan: Uit welingelichte bron vernamen wij dat nieuws. 2. Hij bond den strijd aan tegen alle hinderpalen, welke hij op zijn weg ontmoette. Zoek zelf ook eenige voorbeelden. 1.
Hier volgen eenige fragmenten met gezwollen beeldspraak. Wijs die aan: 0, wonder, nooit gedacht! en vreugd na zooveeJ smarte! Daar ketent Rijp zijn makker Heemskerk weer aan 't harte. De ontzetting en de vreugd verwarren luid hun kreten; 't Gejuich doorkruist de lucht, de ellenden zijn vergeten! Uit: Overwintering der Hollanders op Nova Zembla.
H.
TOLLENS
ez.
Sterk sprekende voorbeelden van zoogenaamde rethoriek treffen wij aan in: De Hollandsche Natie, een uitvoerig dichtwerk, waarin JAN FREDERIK HELMERS de roemrijke daden van 't voorgeslacht bezingt.
13 Opmerkingen.
Deze dichter, in 1767 te Amsterdam gebor:m, werd voor den handel opgeleid. Tijdens de Fransche overheersching verscheen bovengenoemd gedicht, dat door het N ederlandsche volk met geestdrift werd ontvangen. Helmers stierf in 1813. Hier volgen nu twee fragmenten uit dat gedicht De Hollandsohe Natie. Wijs de rethoriek daarin aan: I. Zoo verr' gelouterd goud het koper gaat te boven, De gloed van 't eêlgesteent' den glans van glas kan dooven, In geur zich de ananas op bes of noot verheft, Het maagdlijk zilver 't lood in aanzien overtreft; Zoo verre ook overtreft in luister, gloed en waarde, Der Vadren heldendaàn die van elk volk der aarde t Ja alle glans verdwijnt in nevlen, mist en nacht, Bij de onverdoofbre zon van Hollands Voorgeslacht. Il. 0 vaderland! 0 roem, die allen roem verslindt! Uw luister straalt den glans van alle volken blind! Wat streken zijn zoo woest, wat oorden zoo verloren, Waar Neerlands heldennaam niet klinkt in ieders ooren Y De onschendbaarheid en de eer, geketend aan dien naam, Verkonden dien alom op wieken van de faam! Het eeuwig Noord ziet haar op 't ijsgebergte schijnen! En de Afrikaan leest ze in zijn gloeiende woestijnen! Het krijtgebergte knielt voor Hollands duinen neer, En 't krijgt uit onze hand een andren Opperheer. Beantwoord naar aanleiding van deze twee fragmenten de vol· gende vragen: Wat is gelouterd goud ~ Is gelouterd hier letterlijk gebruikt of figuurlijk ~ En in: Een gelouterd karakter ~ Leid de figuurlijke beteekenis uit de letterlijke af. Waarom staat er in den tweeden regel: gloed van goud naast glans van glas? Wat beteekent verheft in den derden regel ~ Waarom maagdelijk zilverY 'Vat beteekent aanzien in den vierden regel ~ Kent ge synoniemen voor luister? En voor waarde? Ziet ge een climax in den zevenden regel YLicht het antwoord toe. Wat bedoelt de dichter met den tweeden regel van fragment IH
14
En wat met: wat oorden zoo verloren in regel 3? Verklaar de beteekenis van de woorden: onverdoofbaar en onschendbaarheid. Wat beteekent: op wieken van de faam? Is dit ook een stijlfiguur? Geef eenige synoniemen voor: verkonden. Wat bedoelt de dichter met: Het eeuwig Noord ~ En wat bedoelt hij met haar in denzelfden regel? Wat is de beteekenis van den voorlaatsten regel van het tweede fragment? Ziet ge er een stijlfiguur in? Geef een toelichting bij den laatsten regel.
* a. Zeg op eenvoudige wijze, wat de dichter met het eerste fragment bedoelt. * b. Dezelfde opgave voor het tweede fragment. Ten slotte volgen hier twee voorbeelden van opzettelijk slechte poëzie, dus van opzettelijke rethoriek. Geef hierbij een toelichting. l\fet welk doel zouden de dichters deze poëzie geschreven hebben' I. 0, ja! ik voel 't, wanneer ik na den eten Met schrijfpapier en pen, Voor mijn bureau zoo rustig ben gezeten, Dat ik een dichter ben, Dan voel 'k een dichtgloed in mijn aad'ren klimmen En haastig dan, eer 't vonkje zou verglimmen, Mijn pen in de inkt gedoopt. Uit: Grassprietjes.
CORNELIS
PARADlJS.
Opmerkingen.
CORNELIS PARADIJS is de schuilnaam (pseudoniem) van Dr. FREDElUK VAN EEDEN. Deze werd in 1860 te Haarlem geboren, studeerde in de geneeskunde en verzekerde zich een eervolle plaats in onze letterkunde door zijn talrijke schoone gedichten en zijn verschillende prozawerken, waaronder vooral bekend is: De kleine Johannes. Il. Mijn hart was toegevroren l\fijn tranen vloeiden niet meer. Toen trof mij haar gloeiende blikstraal En de wateren ruischten weer
15
°
ware ik toch verdronken In den bitter zilten vloed! In brakke Jiefdetranen Te smoren is zoet. Uit: Snikken en Grimlachjes.
PIET PAALTJE:'!S.
Opmerkingen.
PIET PAALTJENS is de schuilnaam van FRANÇOIS HAVERSMIDT, in 1835 te Leeuwarden geboren. Hij schreef behalve Snikken en Grimlachjes een aantal schetsen en verhalen vereenigd in den bundel: Familie en Kennissen. Opgave.
Lees uit dezen bundel een of meer fragmenten.
Thans volgen hier nog eenige fragmenten met schoone beeldspraak. Wijs daarin de metaphora's en hieronder de personificaties aan. 1. 0, laat mij gaan, waar gindsche duinen rusten, Waar koele westenwind nauw ademhaalt, en matte herfstzon zilvertintig straalt en vrede murmelt aan de kalme kusten.
Hoe dartelt als een heerde welig vee van ooi en lam en hooggerugde rammen het duinenleger langs de kalme zee, gedoopt in 't goud der laatste zonnevlammen. Nu zingt de avondzon een psalm van licht En heeft de zee in purpergloed ontstoken; De duinen vlammen van haar stralenstroken : heel 't westen is één gloeiend Godsgedicht. Uit: Aan Hollandsch kusten.
SEERP ANEMA.
Il. Wat zijt gij frisch, 0 meIen lucht! - koelende winden fluisteren .... Vogelen reppen de wieken tot de vlucht, en de boomen? . . . De boomen luisteren. Uit: Gedichten.
POL. M. DE MONT.
16
Lente vloog aan met suizende gebaren met heftig wuiven van groen gewaad, haar losgewonde' en glanzend natte haren zwiepten achter haar aan in wilden maat.
lIl.
Uit: De Nieuwe Geboort.
IV.
HENRIETTE ROLAND HOLST.
De boomen dorren in het laat seizoen, En wachten roerloos den nabij en winter.
Uit: Verzen 1.
V.
WILLEM
De vedel zingt, waar roos en wingerd-ranken Verliefd omhelzen 't huis des akkermans.
Uit: Gedichten.
VI.
KLOos.
JACQUES PERK.
Op den bodem van het leven, In de diepte van het hart Rust de Weemoed En de smart; Maar de Hope rijst er neven In 't geslingerd menschenhart. P.
A.
DE GENESTET.
'" Zeg duidelijk, wat de dichter met deze regels bedoelt. VII.
Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft, 't lijzigste gefluister ook een taal en teeken heeft: blaren van de boomen kouten met malkaar gezwind, baren in de stroom en klappen luide en welgezind, wind en weer en wolken, wegelen van Gods heiligen voet, talen en vertolken 't diep gedoken woord zoo zoet •.• als de ziele luistert!
Uit: Kleengedichtjes.
GUIDO GEZELLE.
17 Wat beteekent de tweede regel van dit gedichtje? Wat beteekent lijzig in den derden regel Y Kent ge nog eeu andere beteekenis van dit woord Y Breng het in die beteekenis in een zin. Waarom staat achter den vierden regel een dubbele puntY taal en teeken. Wat hebt ge hierbij op te merken Y Geef nog eenige voorbeelden. Verklaar, dat dit gefluister taal en teeken kan hebben. Wat beteekent het woord baren in den zevenden regel Y En in: Zijn er nog baren aan boord Y Ook in: Is uw vriend een baar of een oudgast? Wat beteekent: klappen in den achtsten regel? Wat is een klappei? Wat verstaat men onder achterklap? En zotteklap? Wat bedoelt men mijt: op de klap loopen en hoe komt men aan deze uitdrukking'? Wegelen is het Vlaamsche woord voor wegen: Wat z\jn hier die wegen en hoe kan datY Wat beteekent hier talen? En in: zij talen er niet naar, uit te gaan Y Wat is 't diep gedoken woord?
* Zeg op eenvoudige wijze, wat de dichter met dit fragment bedoelt. VIII. Urk lag eenzaam en zalig in zee te turen. Urk lag, zooals altijd, languit opgebeurd uit zee, gesteund op de ellebogen, 't hoofd in de handpalmen, de rugromp langzaam dalende, en de voeten weer in 't water, opgebeurd op de ellebogen, in zee. De zee was één bewegende vlakte van witgloeiend metaaL Gestrekte gordijnen van gouden zilvergaas stonden schuin op tegen den hemel, die middagwit was, blauw uitgestukt hier en daar. Onder 't knipoogen tegen de zon, die kokend licht in de oogen droop, lag Urk te turen, zalig en eenzaam te turen. Links, even een visscherman gezien, die zijn natte netten over de steenen borstwering bij den vuurtoren ging drogen; rechts, schuin op zij, even een tjalk van de Friesche kust opgemerkt, maar eigenlijk alleen gezien, knipoogend getuurd naar de wentelende vervloeüngen van wit-gloeiend metaal, waarop: op den voorgrond, twee botters aan het kuilen, een tweelingbotter, al-'t-zelfde zeil op, met al dezelfde gebaren, koolzwart op 't gloeiend wit, regelmatig galoppeerend en steigerend, ingetoomd door de netten, en parallel deinend; - verderop, niets dan 't geBLINK
en
LANCÉE,
Uit de Levende Taal, lIL 4e druk.
2
18 blikker van de zilver-flikkerende zee, en dààr, den kant van Enkhuizen op, één cordon van masten aan den horizon, allemaal zijn jongens, allemaal Urkers, die met den 1) ansjovis, geld en onbezorgdheid, levenslust en werkschik ophaalden uit de zee, die aan ansjovis alles ophaalden uit de zee. Hè, je snoof den ansjovis in de lucht, je proefde hem in den wind, den ansjovis, dat pracht-exemplaar van de zee, net zoo blank en zoo blauw, zoo groen en zoo grauw,. zoo dartel en zoo vet als de zee-zelve, en zoo alom-ontelbaar als het zout in de zee-zelve; ja, ja, 't was alles ansjovis, en rijkdom alom met den ansjovis .... Uit: Vreugden van Holland. G. F. HASPELS. 1) Ze zeggen allen, dat ansjovis vrouwelijk is, maar hoewel ik hem dat ernstig onder
't oog heb gebracht, blijft Urk praten van den ansjovis.
Noot van den zetter.
* a. Zeg op eenvoudige wijze, zonder beeldspraak, wat de schrijver bedoelt met: 1. Urk lag eenzaam en zalig in zee te turen. 2. Urk lag, zooals altijd, languit opgebeurd uit zee, gesteund op. de ellebogen, 't hoofd in de handpalmen, de rugromp dalende ('n de voeten weer in 't water, opgebeurd op de ellebogen, in zee. 3. Gestrekte gordijnen van goud en zilvergaas stonden schuin op tegen den hemel, die middagwit was, blauw uitgestukt hier en daar. ,1. Onder 't knipoogen tegen de zon, die kokend licht in je oogen droop, lag Urk te turen. * b. Omschrijf de beteekenis van onderstaande uitdrukkingen aan het fragment ontleend: 1. wentelende vervloeiïngen. 2. parallel deinend. 3. 't Geblikker van de zilver-flikkerende zee. 4. een cordon van masten. 5. regelmatig galoppeerend en steigerend. 6. ingetoomd door de netten. 7. ze haalden levenslust en werkschik op. Wat hebt ge op te merken bij den noot van dBn zetter? Ook de Bijbel is rijk aan schoone beeldspraak. Wijs die in de volgende regels aan: De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloedigl\jk sprake uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. Ps. 19: 2, 3 en 4.
19 De Heer regeert i de aarde verheuge zich; dat vele eilanden zich Ps. 97 : 1. verblijden. Dat de rivieren met de handen klappen, dat tegel\jk de gebergten vreugd bedrijven. Ps. 98 : 8. lIl.
* 1. Zeg zoo duidelijk mogelijk op je eigen wijze, wat de Schrijver met de volgende zinnen bedoelt en beantwoord ook de daaronder geplaatste vragen: a. Het kan ook onzen besten rivieren overkomen dat ze, zoodra Holland in zicht komt, de kluts kwijt raken, hot en haar elkaar voor de voeten loopen, onder de hand heur namen verliezen en, als de vloed ze te pakken krijgt, niet meer weten wáár en óf ze er nog zijn, zoodat het geen wonder is, dat ze niet meer behoorlijk haar eind kunnen vinden. Wat beteekent: de kluts kwijt raken? Denk er aan, dat kluts slag beteekent. Gebruik in een zin klutsen en ook klotsen. Vergelijk daarna de beteekenis dezer woorden. Wat beteekent hot en haar? Zeg ook, wat de volgende zegswijzen beteekenen : Van hot noch haar weten. Het paard ging hot, hoewel de voerman haar bedoelde. Treuzelaars richten met hun getwijfel altijd ongelukken aan en de Maas niet weinig. b.
Wat is het verschil tusschen geweifel en getwijfel? c. Korte metten maken was de eenige remedie en met een vaartje, in den dubbelen zin des woords, werd de Maas den Biesbosch ingestuurd.
De uitdrukking korte metten maken is ontleend aan het kerkelijk godsdienstig leven. Metten zijn de Roomseh-katholieke gebeden voor den vroegen morgen. Werden die gebeden vlug en kort afgemaakt, dan sprak men van: korte metten maken en bedoelde dit dus in Jetterlijken zin. In figuurlijken zin bedoelt men met die uitdrukking: iets haastig afmaken, zonder veel omslag. Wat is een remedie? Wat bedoelt men met een universeele remedie? "\Veet ge, wat een panacee is ~
20
Hoe verklaart ge: met een vaartje, in den dubbelen zin dt!s worJrds? d. Rotterdam is desnoods zonder Rotte, niet zonder Maas te denken.
Welke woorden krijgen hier den hoofdklemtoon en waarom? *2. a.
Zeg wat de volgende uitdrukkingen beteekenen : Elkaar voor de voeten loopen. b. Voet bij stuk houden. c. Den voet in den stijgbeugel hebben. d. Een wit voetje bij iemand hebben. e. Met één voet in het graf staan. f. Iemand den voet lichten. g. Dat heeft veel voeten in de aarde. h. Iemand de voeten spoelen. i. Zijn geluk met voeten treden. k. ~ich uit de voeten maken. l. Iemand den voet dwars zetten. m. Dit gaat zoover als 't voetEln heeft.
3. Indien we nauwgezet de beteekenis vergelijken van de woorden: kijken, zien, gluren, turen en staren blijkt ons, dat al deze woorden de gemeenschappelijke beteekenis hebben: iets waarnemen met het gezicht. Naast deze overeenkomst bestaat echter verschil. Letten wij daartoe op de volgende zinnen: a. Je vriend kijkt, of je nog niet komt. b. Ik zie, dat ik me vergist heb. c. Een wit veerhms gluurt over de hooge dijken: men bemerkt het slechts, als toevallig het oog er op valt en het is, of het zich met opzet verscholen houdt. d. Toen wij op den duintop zaten, zagen wij na lang turen een stoomboot aan de kim opdoemen. e. Die jongen staart soms minuten lang voor zich uit, alsof hij ver weg is met zijn gedachten. Hij schrok op bij die mededeeling en staarde mij angstig aan.
Uit deze voorbeelden nu blijkt, dat kijken beteekent: met opzet het oog ergens op vestigen. zien beteekent : bloot waarnemen met het gezicht. gluren = op verscholen wijze en opzettelijk aandachtig naar iets zien. turen = opzettelijk en ingespannen naar iets zien. staren = strak en met wijd open oogen den blik op iets vestigen,
21 soms zonder bepaald doel, soms van angst, verbazing of schrik. Al deze woorden beteekenen: met het oog waarnemen. Dit is dus de gemeenschappelijke beteekenis. Zulke woorden als: kijken, zien, gluren, turen en staren, die ongeveer hetzelfde beteekenen, doch naast die gemeenschappelijke ook nog een eigen beteekenis hebben, noemt men synoniemen of zinverwante woorden. Hoe verklaart ge dien laatsten naam ~ Vul nu in het onderstaande telkens één der hier behandelde synoniemen in: Ge zult daarbij opmerken, dat de omgangstaal niet altijd rekening houdt met deze beteekenisverschillen; ze werpt zulke synoniemen door elkaar. Hebt gij - , dat de trein reeds vertrokken is ~ De jongen - in de verte, maar hij kan niets in het oog krijgen. Jan staat achter gindschen boom en - nu naar zijn vriendje, die hem zoekt, maar hem niet schijnt te -. Wat - mijn vriend mij vol schrik aan, toen ik hem zei, dat er een spoorwegongeluk had plaats gehad . .Jongen, zit niet zoo te - , je lijkt wel heelemaal absent met je gedachten. Nu moet je toch eens - , wat die ondeugd weer heeft uitgehaald. Tracht nu zelf uit onderstaande zinnen af te leiden: 10. de overeenkomst, 2°. het verschil tusschen de synoniemen: beweren, voorgeven en voorwenden. 1. Misschien zijn er, die beweren, dat niet één der millioenen droppels Maaswater, die langs Maastricht stroomden, Rotterdam bereikt. 2. Die jongen geeft voor, dat hij niet wist, hoe laat hij thuis verwacht werd. 3. Wat zal hij nu weer voorwenden, om van dien lastigen plicht ontslagen te worden ~ Vul nu zelf een der drie synoniemen in: .Alle oorlogvoerende partijen - tot den oorlog genoodzaakt te zijn . .Als gij - door drukte verhinderd te zijn, kunt gij gelijk hebben, maar niemand zal het gelooven. Wat gij ook -, altijd spreekt uw 'vriend u tegen. Die lichte ongesteldheid kwam den patroon goed te pas. Hij kon nu - door ziekte verhinderd te zijn, de deputatie te ontvangen.
22 OPGAVEN EN VRAGEN OVER DE SPRAAKKUNST. (Over de woordvorming in het algemeen). vVie toch van de Mookerheide haar zilveren lint, omzoomd door gouden oeverzand, zoo vredig heeft zien kronkelen langs groene, met grazend vee beplekte uiterwaarden en langs hooge dijken, waarover hier een wit veerhuis en ginds een kerktorentje komt gluren, weet, dat de Maas een onzer aardigste rivieren is. Wanneer wij de afzonderlijke woorden van dezen zin, aan het fragment ontleend, nauwkeurig bekijken, merken we op, dat ze op verschillende w~jzen gevormd zijn. Zoo is het woord lint, voorzoover wij althans uit den vorm kunnen afleiden, niet van een ander woord gevormd. Zulk een woord noemt men een stamwoord. Ziet ge zulke stamwoorden in den aangehaalden zin ~ "Ye moeten wel onderscheid maken tusschen een stamwoord en een stam. Het eerste is altijd een woord met een gangbare beteekenis, voor den laatste geldt dit echter niet steeds. Let bijv. slechts op deze stammen van het werkwoord bidden: bid, bad, baad, beed. Zoek zelf ook eenige stammen, die geen woorden zijn met een eigen beteekenis. Ook spreekt men wel van wortels. Dit zijn letterverbindingen, die niet als woord bestaan en ook niet bestaan hebben. Ze worden sleehts aangenomen, teneinde daaromheen de verwante woorden te groepeeren. Zoo lijken de woorden: hol, hal, hel zóó op elkaar, dat er aanleiding is tot de onderstelling, dat zij een gemeenschappel~jken grondvorm hebben, dien men aanduidt door den wortel hl. Letten we vervolgens op het woord oeverzand, dan blijkt ons, dat dit woord bestaat uit de twee woorden oever en zand. Nu hebben we te doen met een samengesteld woord. Ziet ge nog meer samengestelde woorden in den geciteerden regel Y Bij zulk een samengesteld woord hebben we meestal een bepaald en een bepalend deel. Noem deze deelen bij oeverzand. Wat verstaan we nu onder het bepaalde deel ~ En wat onder het bepalende deel? Hoe kunt ge hooren, dat we te doen hebben met een samengesteld woord en niet met twee los naast elkaar geplaatste woorden? Welk van de twee deelen krijgt den klemtoon ~
23 Hoe is dit bij stadhuis ~ Kent ge nog meer uitzonderingen ~ En wat hebt ge op te merken bij het woord doofstom ~ Zoek zelf ook eenige voorbeelden. Het woord zilveren is gevormd van zilver, het is dus geen stamwoord. Evenmin is het echter een samengesteld woord, want en is geen woord, d.w.z. geen klankverbinding met een eigen beteekenis. Het is een achtervoegsel en het woord zilveren een afgeleid woord. Ziet ge nog eenige woorden, afgeleid door middel van aehtervoegsels ~ Letten we verder op het woord beplekte. Dit is het woord beplekt met de e als buigingsuitgang. Er is verschil tusschen een achtervoegsel en een buigingsuitgang. Dit blijkt, als we met elkander vergelijken: groen, groene en groenachtig. Het eerste en het tweede woord beteekenen hetzelfde, het laatste beteekent echter heel iets anders. Dit is het gevolg van het aehtervoegsel. Welke lettergreep krijgt in de volgende woorden den klemtoon: zilveren, beplekt, grijsheid, begrooten ~ Welke regel is hieruit af te leiden ~ En hoe is het met deze woordeil: onzin, wandaad, reusachtigY Kunt ge nog eenige zulke voorbeelden vinden ~ Soms verspringt de klemtoon, bijv.: vijand en vijandelijk. Zoek zelf ook eenige zulke voorbeelden. Van zilveren is zilver het grondwoord. Wat is nu het grondwoord van: onwellevend, vergeetachtigheid, onnatuurlijk. Het grondwoord kan dus zijn: 10. een stamwoord; 20. een samengesteld woord; ;)0. een afgeleid woord. Geef van ieder een paar voorbeelden. Nieuwe woorden ontstaan soms ook door samenstelling, die echter door afleiding bewerkt wordt. We spreken dan wel van samenstellende afleidingen. Hier volgen eenige voorbeelden: grootspreker, broodbakker, werkstaker, wielrijder, hardloop er, hardnekkig, viervoetig, goedaardig, bovenaardsch, kwispelstaarten, ommuren, ondermijnen. Maak nu aan de hand van deze voorbeelden duidelijk, wat men verstaat onder samenstelling door middel van afleiding. Zoek zelf ook eenige voorbeelden. Ook spreekt men wel van samenkoppelingen. Deze ontstaan, als woorden, die vroeger los naast elkaar stonden, thans als één woord worden gebezigd, bijv. schoonmaken, goedkeuren, minachten, hooge~chool, ademhalen, 1nettertijd, destijds enz.
24
Hier volgen nog eenige samenkoppelingen. Tracht duidelijk het verband tusschen de deelen aan te geven: l08maken, buitmaken, indrukwekkend, heerendien8t, leven8moede, Godgevallig. In plaats van den naam 8amenkoppeling gebruikt men ook wel den term oneigenlijke 8amen8telling. Tracht beide namen te verklaren. Zoek zelf ook eenige voorbeelden. Ziet ge ook verschil tusschen: a. Ik durf tegen hem niet vrij 8preken, en b. Zal het gerecht hem vrij8preken ~ Zoek zelf ook eenige van zulke voorbeelden. Soms gebeurt het, dat de samenstelling als zoodanig niet duidelijk meer gevoeld wordt, doordat een van de beide deelen zijn oorspronkelijke beteekenis verloren heeft. Letten we bijv. op het gecursiveerde deel in het woord: doodeenvoudig. De oorspronkelUke beteekenis is daarin niet meer te herkennen. Dit is nog wel het geval in: doodziek. We zouden nu kunnen spreken van een analogievorming. Licht de beteekenis van dit woord toe. Iets dergelijks hebben we in 8tok8tijf, 8tokoud, 8tokdoof. Licht dit toe. Kunt ge zelf ook eenige voorbeelden vinden ~ Begrijpt ge, dat dood en 8tok hier niet meer zijn dan middelen om nieuwe woorden te vormen van de grondwoorden eenvoudig, oud, doof?
* a. Geef de zinsontleding van de beide volgende zinnen: Wie van de Mookerheide haar zilveren lint, omzoomd door gouden oeverzand, zoo vredig heeft zien kronkelen langs groene, met grazend vee beplekte uiterwaarden en langs hooge dijken, waarover hier een wit veerhuis en gind8 een kerktorentje komt gluren, weet, dat de Maas i8 een onzer aardigste rivieren. 2. Het kan ook onzen besten rivieren overkomen, dat ze, zoodra Holland in zicht komt, de kluts kwijt raken, hot en haar elkaar voor de voeten loopen, onder de hand hun namen verliezen, en al8 de vloed ze te pakken krijgt, niet meer weten waar en of ze er nog zijn, zoodat het geen wonder i8, dat ze niet meer behoorlijk haar eind kunnen vinden. 1.
* b. Ontleed de enkelvoudige zinnen, waaruit deze bestaan, ook redekundig. *
c.
Benoem taalkundig de gecur8iveerde woorden.
2.
SPROTJE.
Haar stille muizen-oogen, grooter en donkerder nu in 't warmbezonkene avond-licht, volgden spiedend haar moeders doening. hoe die de laatste ijzerhalen over het laatst te vouwen boezeroen streek, luchtigjes het linnen in stapeltjes deelde en die handig in de manden schikte. Dan ging zij haar plank en haar bouten bergen, en rinkelde in de keuken met kommetj es en een waterketel. Het kind, met een schrijn-schurend geluid over de hardgladde zitting, schoof nog verder onderuit in den stoel, trok de tafel naar zich toe, over haar knieën heen; met haar spitse ellebogen op de twee paardenharen armkussentjes, en haar inééngevingerde handjes over de ingedrukte borst gespannen, lag zij dan lekkertjes-lui rechtuit gestrekt. Nu ging 't weer eens goed worden ... nu was 'r moeder aan 't koffiezetten, kregen ze een kopje vooraf, voor de zusters kwamen ... Zij hoorde het knisterend-brijzelen der boontjes in den molen, het bruisend watergutsen in de tinnen kan. Met halfdichte oogjes snoof zij den geur op, die hartig doordrong, en bleef vaag kijken naar de donkere gedaante van haar moeder, die nog kwam en ging door 't roodige licht, dat in de open keukendeur stond. Vrouw Plas bracht één kommetje voor, dan nog een ... met de dampende kommetjes in de hand zàten zij nu samen, de vrouw vlakbij geschoven, met haar voeten op de breede richel van 't potkacheltje, het kind, weer overeind gewerkt, vóór in den stoel, met een klein rond ruggetje, waarover 'r haarstaartje. een rossig hagedisje, nog juist wat goud ving. Zij spraken zacht, met droomerige stemmen en met lange poozen van eensgezinde stilte. De vrouw dacht aan 't afgedane werk, aan 't rondbrengen, dien avond, van de waschjes; het kind, diep in haar hoofd, zag aldoor de kleur en de teekening van het jurkegoed, dat zij dien middag gekregen had, dat waterheldere blauw met de takjes van drie fijne witte blaadjes daarover gespreid ...
26
"Je zal wel moe zijn," zei het kind, "twee zulke manden vol ... " "Och ... zóó ... " zei de vrouw. Dan zwegen zij weer, lijsten voorzichtig aan 't heete vocht, zaten peinzend te kijken in den opkrinkenden damp. "Als 't alle dagen nog Zaterdag was," herbegon mijmerend de vrouw... "je kon alle dagen je waschjes brengen, je geldje halen ... " "Waschjes op je eige is niet veel meer tegenwoordig," zei ouwelijk-wijs en bedenkelijk-knikkend het kind. En later de vrouw weer: "Je mot dichter bij de rijke buurte wone ... bekender wone .... 't Dijkje, dat willen ze niet .... En de inrichtingen ... " "De inrichtingen, die doen véél scha," peinsde het kind. Ze vond 't heerlijk, zoo stil met haar moeder te praten, als twee groote menschen, en wat warms drinken, in den schemer, en 't huisje in rust; wàt ze praatten, dat gaf niet, als ze maar zoetjes zoo wat zeiden, om beurten •.•• "De Antwerpsche wasscherij ... en de Hoop ... en de Nieuwe strijkinrichting ... " vaagde, met lange rusten, de stem van de vrouw weer door 't lage kamertje, ,vaar het scheidende zonnerood in een laatste verdwaalde veeg nog het bruine zolderingetje bestreek. "En de wasscherij op de Steengracht •.. " ging zachtjes de kinderstem. De vrouw zat flauwtjes, langzaam-nadenkend te knikken, boven haar bijna leege kommetje, stond dan op en goot beiden nog een warm scheutje bij. Dan dronken ze weer en zwegen een langen tijd. Uit: Sprotje.
M.
SCHARTEN-ANTINK.
Opmerkingen. MARGO SIJBRANDA EVERDINE ANTINK werd in 1869 te Zutfen geboren. Zij was eenige jaren leerares in het Fransch te Zwolle, daarna journaliste te Parijs; thans woont ze in Italië. Ze is gehuwd met den schrijver OAREL SCHARTEN. Opgave. Lees van deze auteur: Sprotje, Sprotje krijgt een dienst €n
Sprotjes verder leven.
27
1. Lees vorenstaand fragment aandachtig over: Let op de schilderachtige wijze, waarop het tooneeltje wordt beschreven, zoodat we het zien afspelen. Tracht je dat eerst zoo helder mogelijk voor den geest te stellen en beantwoord daarna de volgende vragen: 1. De schr~jfster voert ons in gedachten naar een armelijke omgeving. Hcht dit toe. 2. "\Vaarmede verdiende Sprotje's moeder het brood en welke bezwaren had deze broodwinning. 3. 'Waarom zou Sprotje haar moeder niet wat geholpen hebben bij het werk ~ 4. 't Was een aangenaam uurtje voor Sprotje. Waarin bestond dat aangename ~ 4. Moeder en dochter waren vervuld van haar eigen gedachten. Welke waren die dan ~ 6. Sprotje was waarschijnlijk veel jonger, dan uit haar redeneering afgeleid zou kunnen worden. Welke aanwijzing geeft het fragment voor deze uitspraak ~ En hoe is dat ouwelijk-wijze in Sprotje te verklaren? H. Lees aandachtig dezen zin uit het fragment en beantwoord naar aanleiding daarvan onderstaande vragen: 1. Haar stille muizen-oogen, grooter en donkerder nu in 't warmbezonkene avondlicht, volgden spiedend haar moeders doening, hoe me de laatste ijzerhalen over het laatst te vouwen boezeroen streek, luchtigjes het linnen in stapeltjes deelde en die handig in de manden schikte. Wat zou de schrijfster bedoelen met stille muizenoogen? En wat met: grooter en donkerder nu in 't warm-bezonkene avondlicht? Wat beteekent spiedend hier? Is doening precies hetzelfde als doen, of bedoelt de schrijfster iets bijzonders met dat woord? Doe evenzoo met devolgende zinnen en de daarbij behoorende vragen: 2. Het kind, met een schrijn-schurend geluid over de hard-gladde zitting, schoof nog verder onderuit in den stoel, trok de tafelllaar zich toe, over haar knieën heen; met haar ineellgevingerde handjes over de
28 ingedrukte borst gespannen, lag zij dan lekkertjes-lui rechtuit gestrekt. Wat beteekent: 8chrijn-8churend en hoe brengt ge dit in verband met de hard-gladde zitting~ 'Vat hebt ge op te merken, als ge let op den klank van dat woord '? Welke gedachte wordt opgewekt bij: haar 8pit8e ellebogen ~ Zijn er nog meer aanwijzingen in dezen zin, die tot dezelfde gevolgtrekking leiden ~ Licht dit toe. Wat hebt ge op te merken bij het woord: lekkertJe8-lui ~
* Geef nu zoo nauwkeurig mogelijk en op je eigen wijze den inhoud van de twee aangehaalde genummerde zinnen afzonderlijk weer. Nu ging het weer een8 goed worden. Geef een toelichting bij dezen zin om de bedoeling helder te doen uitkomen. 3.
4. Zij hoorde het kni8terend-brijzelen der boontjes in den molen, het brui8end-watergut8en in de tinnen kan. Wat hebt ge op te merken bij de gecursiveerde woorden in dezen zin'? Geef zelf ook eenige voorbeelden van zulke klanknabootsingen. 6. Met halfdichte oogjes snoof zij den geur op, die hartig doordrong, en bleef vaag kijken naar de donkere gedaante van haar moeder, die nog kwam en ging door 't roodige licht, dat in de open keukendeur 8tond. Waarom staat er: met halfdichte oogjes ~ Hoe verklaart ge: die hartig doordrong~ En hoe: ze bleef vaag kijken ~ Wat wordt bedoeld met: die kwam en ging? 't Roodige licht. Is dit hetzelfde als: 't roode licht ~ Wat is dan het verschil ~ Zeg duidelijk, wat bedoeld wordt met: dat roodige licht 8tond in de open keukendeur. In den volgenden zin van het fragment staat, dat het haar8taartje nog jui8t wat goud 'ving. Verklaar, wat dit beteekent. Is er een stijlfiguur in dezen zin en zoo ja, welke ~ 7. Zij spraken zacht met droomerige 8temmen en met lange poozen van een8gezinde 8tilte. Zeg duidelijk, wat met het gecursiveerde wordt bedoeld. 8. " Wa8chje8 op je eige is niet veel meer tegenwoordig," zei ouwelijk-wij8 en bedenkelijk knikkend het kind. Omschrijf de beteekenis van het gecursiveerde in dezen zin.
29 lIL
* a. Breng de volgende zinnen zooveel mogelijk over in den lijdenden vorm. Let er vooral op, of de zinnen door die omzetting mooier of minder mooi worden. 1. Haar stille muizen-oogen, grooter en donkerder nu in 't warmbezonkene avondlicht, volgden spiedend haar moeders doening, hoe die de laatste ijzerhalen over het laatst te vouwen boezeroen streek, luchtigjes het linnen in stapeltjes deelde en die handig in de manden schikte. 2. Dan ging zij haar plank en haar bouten bergen en rinkelde in de keuken met de kommetjes en een waterketel. 3. De vrouw dacht aan 't afgedane werk, het kind, diep in haar hoofd, zag aldoor de kleur en de teekening van het jurkegoed, dat zij dien middag gekregen had. 4. "Als't alle dagen nog Zaterdag was," herbegon mijmerend de vrouw, ... je kon alle dagen je waschjes brengen, je geldje halen." 5. "De inrichtingen, die doen veel scha," peinsde het kind.
* b.
Tracht uit onderstaande zinnen af te leiden: a. de overeenkomst en b. het verschil tusschen de synoniemen: donker, duister en somber. 1. Haar stille muizen-oogen, grooter en donkerder nu in 't warmbezonkene avondlicht. Ze bleef vaag kijken naar de donkere gedaante van haar moeder. 't Wordt al wat donker: je moet daarom ophouden met lezen, want je zou je oogen bederven. 2. Geen lichtstraaltje kon in dat vertrek doordringen, het was er dan ook volslagen duister. 3. Wat is het toch eIken dag somber weer: 't regent of dreigt te zullen regenen en geen zonnestraaltje dringt door de wolken. In de hier gegeven zinnen zijn die woorden in letterlijke beteekenis gebruikt. Ze kunnen echter ook in figuurlijken zin voorkomen. Hier volgen de voorbeelden: 1. Met recht ziet hij de toekomst donker in. 2. Hij heeft getracht mij zijn houding te verklaren, maar die is mij nog even duister als voorheen. 3. In een sombere gemoedsstemming beweerde hij, dat voor hem het leven geen waarde meer had. Verklaar de figuurlijke beteekenis dezer woorden uit de letterlijke.
30 Vul verder een der drie behandelde synoniemen in: 1. In de - winterdagen stellen wij de huiselijkheid op dubbelen prijs. 2. Wat een - gebouw is onze school toch, verscholen als zij staat tusschen hooge fabrieksgebouwen. 3. De geleerde hield zulk een - rede, dat zelfs geletterden hem niet konden volgen. 4. In den - nacht straalden slechts eenige sterren als lichtende puntjes. 5. Er heerschte een - stemming onder de menigte, toen de zware verliezen bekend werden. 6. In de - mijngangen kon geen enkel lichtstraaltje doordringen.
* c.
Tracht nu uit onderstaande zinnen af te leiden 1 0 • de overeen-
komst en 2°. het verschil tusschen de synoniemen hooren en
luisteren~
Zij hoorde het knisterend-brijzelen der boontjes in den molen. Luister eens goed, of je ook iemand hoort komen. Vul nu een der beide woorden in: Wat - die jongen goed, als hem iets nieuws geleerd wordt. Ik zou niet - naar de raadgevingen van die valsche vrienden. Heb je al -, dat de trein aan is? Toen ik in de voorkamer een verdacht geluid -, hield ik even op met lezen en - , wat het kon zijn. 1. 2.
* d. Zeg duidelijk, wat bedoeld wordt met: 1. Droomerige stemmen.
2. 3. 4. 5. 6.
7. Een gegarandeerde uitkeering. Een eensgezinde stiltc. 8. Het veege leven. Opkrinkende damp. 9. Een geijkte term. Het onderhavige geval. lû. Te bekwamer tijd. Een onbewimpelde verklaring. 11. Een stilzwijgende conditie. Een geraffineerde bedrieger. 12. Een gemuilbande pers.
*e. Omschrijf nauwkeurig de beteekenis der volgende uitdrukkingen: 1. Den dood onder de oogen zien.
2. De verzenen tegen de prikkels slaan. 3. Iemand met Argusoogen bespieden. 4. Zijn tramontane kwijt raken. 5. Het koren van den molen sturen. 6. Den Gordiaanschen knoop doorhakken. 7. Gods water over Gods akker laten loopen. 8. Voor een dilemma geplaatst zijn.
31 OPGAVEN EN VRAGEN OVER DE SPRAAKKUNST. (Over de vorming der zelfstandige naamwoorden). Letten wij op de gecursiveerde woorden in den volgenden zin uit het fragment : Haar stille muizenoogen, grooter en donkerder in 't warmbezonkene avondlicht volgden spiedend haar moeders doening, hoe die de laatste ijzerhalen over het laatst te vouwen boezeroen streek. De gecursiveerde woorden zijn alle zelfstandige naamwoorden. Ze zijn echter niet alle op dezelfde wijze gevormd: muizenoogen, awndlicht, ijzerhalen zijn alle drie samengestelde zelfstandige naamwoorden. Zeg van ieder dezer drie ,wat voor een woord het laatste en wat voor een het eerste deel is. Tracht de betrekking tusschen de beide deelen duidelijk aan te geven. Dezelfde opgaven voor de volgende woorden: metaalfabriek, volksvertegenwoordiging, vlaktemaat, hondenhok, hoogeschool, vierhoek, onderdeur, telraam, laagvlakte, waterval, kippenloop, slijpplank, naaimachine, afdak. Wat hebt ge, wat de vorming betreft, op te merken bij woorden als: koningin-moeder, prins-gemaal ? We noemen deze ook wel appositioneele samenstellingen, omdat het eene lid een bijstelling of appositie is bij het andere. Verklaar dit nader. Geef zelf ook eenige dergelijke voorbeelden. Uit de voorbeelden: volksvertegenwoordiging en hondenhok volgt, dat tusschen de twee samenstellende deelen soms één of meer tusschenletters geplaatst worden. Dikwijls wordt een s ingelascht. Er is hiervoor echter geen vaste regel te geven. Dit blijkt uit deze voorbeelden: dorpsstraat, bruidssuikers, raadsvergadering, raadhuis. Wat leert de vergelijking dezer voorbeelden? Ook de e wordt herhaaldelijk ingevoegd en evenzoo en. Het is ook hier niet gemakkelijk regels te geven. Tracht eenige van die (vr~j willekeurige) regels af te leiden uit de volgende voorbeelden: duivenei, duivestaart, eikenhout, eikeboom, pennenbak, pennemes, pennenhouder, hondestaart, hondenfamilie, hondenhok, elzetak, zwanebloem, bessestruik, beukeboom, pijpedop, pijpenrek.
32 vVe kunnen schrijven: hondekar en hondenkar, paardestal en paardenstaL Kunt ge dit verklaren ~ Zoek zelf ook eenige voorbeelden. Vergelijken we, wat de vorming betreft, de woorden hoogeschool €n tuindeur dan merken we overeenkomst en verschil. Ze worden nl. beide als één woord onder één accent uitgesproken; ze vormen los naast elkaar geen of een ander begrip; ze vormen beide één deel van den enkelvoudigen zin; het eerste deel ondergaat geen wijziging van vorm als gevolg van den dienst van het geheel in den zin. Om al deze redenen zijn het beide samengestelde woorden. Licht deze punten nog eens aan de hand van een ander voorbeeld toe. Er is echter ook verschil: de deelen van hoogeschool kunnen ook los naast elkaar staan. Dit woord is dus ontstaan, doordat twee naast €lkaar voorkomende woorden tot één geheel en één begrip werden. Dit komt herhaaldelijk voor. Men spreekt nu van oneigenlijke samenstelling (woordkoppeling). Licht deze benaming toe. Geef zelf eenige voorbeelden. Wat is het kenmerk van de eigenlijke samenstelling? Licht dit met voorbeelden toe. In den aangehaalden zin is ook het woord doening gecursiveerd. Dit zelfstandige naamwoord is door middel van het achtervoegsel ing gevormd van het werkwoord doen. Geef meer voorbeelden van zelfstandige naamwoorden, die door het achtervoegsel ing van (den stam van) een werkwoord zijn gevormd. Er zijn een groot aantal achtervoegsels en ook verscheidene voor1Joegsels, die gebruikt worden om zelfstandige naamwoorden te vormen Letten we eerst op de voorvoegsels. Tracht uit de volgende voorbeelden af te leiden, welke de beteekenissen der gebruikte voorvoegsels zijn: Aartshertog, aartsbisschop, aartsengel. Ongeluk, ontrouw, onmensch. Gebouw, gezusters, gedierte, gepraat, gebak. Wanhoop, wanverhouding. Antwoord. Etmaal. Oorsprong. Afgod, afgrond. Wat hebt ge op te merken bij woorden als: aartsschelm? Een nieuw voorvoegsel is: oer bijv. oerwoud. Wat beteekent dit voorvoegsel? Kent ge nog meer woorden met dit voorvoegsel ~ Men spreekt wel eens van productieve voorvoegsels. Wat bedoelt men daarmee ~ Welke van bovenstaande voorvoegsels zijn nog productien
33 Licht dit met voorbeelden toe. Zeg welke achtervoegsels tot de vorming van onderstaande woorden hebben meegewerkt. Geef van ieder der voorbeelden het grondwoord op en zeg wat het afgeleide woord beteekent, daarbij lettende op het grondwoord: Leeraar, bedelaar, molenaar; kluizenaar. Werker, Groninger, zanger. Winkelier, tuinier; hovenier. Wat hebt ge op te merken omtrent de vorming van woorden als: broodbakker, werkstaker, beeldhouwer, koorddanser? Luiaard, rl)kaard, veinzaard. Wat hebt ge op te merken omtrent de beteekenis van deze woorden op aard?
Noem ook het grondwoord der volgende afgeleide woorden: leeperd, fluitist, bloemist, botterik. koningin, prinses. kweekelinge, teekenaarstet·, naaister, dievegge. kweekeling, smeekeling, hemeling, nieuweling, drieling, jongeling, Karoling, stedeling. brouwsel, behangsel. stoffer, waaier; sleutel, hevel. appelaar, hazelaar, rozelaar. vis8cherij, bakkerij; tuigage, slijtage, kunst, jacht, verbintenis, koude, waarde, liefde, laagte, laagheid. duisternis, begrafenis, menschdom, bisdom, rijkdom, blijdschap, wetenschap, priesterschap, flauwiteit. Ziet ge eenig verschil tusschen de achtervoegsels in en cs? \Vat is het verschil tusschen de achtervoegsels te en heid? Welke verkleiningsuitgangen kent ge? Weet ge ook eenige regels voor het gebruik? Geef eenige voorbeelden, dat de verkleiningsuitgang zijn beteekenis als zoodanig mist.
* a. Geef van onderstaanden zin de zinsontleding. * b. Ontleed redekundig het gecursiveerde. * c. Benoem taalkundig de wijdgedrukte woorden. Met halfdichte oogjes snoof zij den geur op, die hartig doordrong en bleef vaag kijken naar de donkere gedaante van haar moeder, die nog kwam en ging door 't roodige licht, dat in de 0 pen kamerdeur stond. BLINK
en
LANCÉE,
Uit de Levende Taal, 111. 4e druk.
3
3.
FRAGMENTEN UIT "WAARHEID EN DROOMEN" DOOR JONATHAN.
Opmerkingen.
Deze auteur, feitelijk genaamd JOHANNES PETRUS HASERROEK~ werd te Leiden geboren in 1812, studeerde in de godgeleerdheid en was achtereenvolgens predikant te Heilo, Breda, Middelburg en Amsterdam. Hij overleed in 1895. Opgave. Lees enkele schetsen uit den bundel "W aa'rheid en Droomen" uitgegeven onder den pseudoniem .JONATHAN. Hier volgen nu eenige fragmenten uit de schets De Stamboom: I. Wannneer gij mij ooit de eer doet van mij een bezoek te brengen, zult gij in een hoek van onze huiskamer een ouderwetschen standaard op drie voeten zien staan, met een schuinstaand blad~ waarop gij een boek in folio in zwart lederen band met koperen sloten zult zien liggen - daarin zult gij mijn Stamboom vinden. Wat is een Stamboom? Hoe verklaart ge dien naam? Wat is in folio? Welke andere formaten kent ge nog? Wat hebt ge op te merken bij het woordje van in den eersten regel 't Verklaar de beteekenis van het woord ouderwetsch uit de samenstellende deelen. Wat beteekent bier standaard? En wat beteekent levensstandaard? En wat is: een standaardwerk? En wat is: de koninklijke standaard? Leid uit onderstaande zinnen de overeenkomst en het verschil af tusschen de synoniemen: vinden, ontmoeten, aantreffen, tegenkomen: a. Daarin zult gij mijn stamboom vinden (Zie fragment). Ik vind daar toevallig het boek, waarnaar ik vroeger vergeefs gezocht heb. b. Als wij beiden tegen tien uur van huis gaan, kunnen we elkander halfweg ontmoeten. c. Wie had dat gedacht: Nu waande ik je ver van hier en tref je aan zoo dicht bij mijn huis en dat nog wel rustig hengelende.
35 d. Ik kwam daar straks je broer tegen en maakte daaruit op, dat hij hersteld is.
* a. Geef nu den inhoud van boven aangehaald fragment op je eigen manier weer. Il. Ik ben niets dan een simpele roturier. Geen heraut heeft ooit een schelling aan m~jn geslacht verdiend. Ik moet mU met den troost van alle laaggeborenen behelpen, dat ik in Adam, den algemeenen Stamvader der menschen, van den oudsten adel ter wereld ben. Verder kan ik het niet brengen. Wat is een roturier? Wat beteekent hier simpel? En in: Uit: Claribella.
"Ik weet een simpel liedje, heel klein, maar diep van zin. POL DE MONT.
Ziet ge een stijlfiguur in deze regels ~ Hcht het antwoord toe. Wat is een heraut? Is het woord hier letterlijk of figuurlijk gebruikt ~ En in: De Noordenwind is de heraut van den naderenden winter~ Wat is een laaggeborene~ Kent ge eenige predicaten voor personen van adel ~ Weet ge voor ieder daarvan de titulatuur~
* b.
Geef den inhoud van het tweede fragment op je eigen wijze weer.
lIl. Ik vind het een Cynisme, grooter dan van iemand op deze wereld gevergd wordt, er volstrekt onverschillig voor te wezen, welken naam men draagt.
Wat is Cynisme? Hoe komt men aan dien naam ~ Welk bijvoeg!. naamw. is van hetzelfde woord afgeleid ~ Zet er eenige passende zelfst. nwo bij. Tracht uit onderstaande zinnen af te leiden: a. de gemeenschappelijke beteekenis. b. het verschil tusschen de synoniemen vergen, eischen, verzoeken, vorderen en verlangen: a. Gij vergt dit alles van mij, omdat gij weet, dat mijn omstandigheden het mij zoo goed als onmogelijk maken, te weigeren. b. Gij moogt alleen eischen, dat ik mijn verplichtingen stipt zal nakomen. c. Omdat den man het recht ontbrak, iets te eischen en de kracht zich te doen gehoorzamen, had hij slechts te verzoeken. d. Hoeveel hebt gij nog van dien man te vorderen?
36 e. Gij Derlangt, dat wij alleen met uw belangen rekening houden en desnoods die van anderen daaraan opofferen. * c. Geef den inhoud van den zin onder 3. op eigen wijze weer.
IV. W'aarlijk, in onze dagen, die zoo plat zijn als ons land, en zoo romanesk als onze duinen, is het nog iets dichterlijks, zich bij zijn wapenbord in tijden van groenende Riddereer en blozende Riddergalanterie te droomen. Welke stijlfiguur is plat an waarom? Wat is romanesk? In welk opzicht lijken onze dagen op onze duinen? Wat is een roman? Noem er eenige en zeg, wie de auteurs zijn. Wat is een romancier? En wat een romance? Kent ge er eenige? Wat is een wapenbord? Wat is het verschil tusschen wapens en wapenen? Wat is wapenkunde? Kent ge daarvoor een vreemd woord? Verschillende kleuren worden in de wapenkunde aangeduid met de woorden: sinopel, azuur, goud, sabel, keel, purper, zilver. Welke kleuren zijn dit? Wat beteekent de uitdrukking: Een balk in zijn wapen voeren? En wat bedoelt Beets, als hij in de Camera Obscura spreekt van vloeken, die een .balk in h·un wapenschild Doeren? Waarom spreekt de schrijver van groenende Riddereer ? En van blozende Riddergalanterie ? *d. Zeg nu op eenvoudige wijze wat met fragment IV bedoeld wordt. V. Treffend is het te zien, hoe verschillend zich de smart hier (nl. in dat register) heeft uitgedrukt: want de meesten hebben bij hunne eenvoudige berichten uit hun leven een enkel woord uit hun hart gevoegd. Bij het eene lees ik kalme berusting: "De Heere heeft gegeven, ende de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd." Bij de anderen meer dan berusting, dankbare goedkeuring van Gods beschikking: "Nu laat gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede, na uw woord." Bij sommigen weer diepe droefheid: "lek zal rouwbedrijvende tot mijnen sone in 't graf nederdalen." Bij anderen eindelijk hartstochtelijke smart: "Och dat ick, ick, voor u gestorven ware, Absalom, mijn sone, mijn sone!" De schrijver bedient zich van beeldspraak, als hij zegt: "treffend is het te zien, hoe verschillend zich de smart hier heeft geuit." Het zijn ni. de personen, die smartelijk gestemd waren, die zich geuit hebber1. Men noemt deze stijlfiguur. metonymia. Deze beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op de een of andere betrekking.
37 Hier volgen een aantal voorbeelden. Ga bij ieder voorbeeld de betrekking na, die er bestaat tusschen wat genoemd en wat feitelijk bedoeld wordt. 1. Die dame is in zijde geKleed. 2. Ieder huis heeft zijn kruis. 3. De ellende is daar aan het woord. 4. De vloot is met vijf duizend koppen bemand. 5. Zij dronken een glas. 6. Het kruis zegevierde over de halve maan. 7. Ik bood hem een gastvrij dak. Zoek zelf ook eenige voorbeelden. Geef op, welke stijlfigmen in fragment V voorkomen en verklaar ze. Wat hebt ge op te merken omtrent de taal in dit fragment en welke verklaring geeft ge daarvoor~ Wat beteekent kalme berusting? Waaruit blijkt die bier~ Wat beteekent beschikking? Hebt ge wel eens gehoord van de drie schikgodinnen, parcen of moiren ~ Zij regelden 's menschen lot: Clotho, de spinster; Lachesis, de lotsbeschikster; Atropos, de onafwendbare.
* e.
Geef fragment V op eenvoudige wijze met eigen woorden weer.
VI. Mijn voorouderen waren waardige zonen van die vaderen, die de uitdrukking van geloof en vertrouwen op God tot de leus hunner vendelen en den stempel hunner munten maakten. Van dat de eerste, wiens naam voor ons is bewaard gebleven, dezen Bijbel tot een stamregister inwijdde met het opschrift: Soli Deo Gloria! totdat mijn vader den naam van zijn zoon op dit blad schreef, waren het, met weinig uitzonderingen, enkel braven, die hier geboekt staan. Wat hebt ge op te merken bU de vormen: voorouderen en vaderen'! Wat beteekent het woord waardig? Wat beteekent hier vendel? Wat kan het nog anders beteekenen Y Wat beteekent hier leus? ·Wat is een strijdleuze? Kent ge zulk een strijdleuze? Wat beteekent : iets voor de leus doen ~ Een aantal historische personen hadden hun devies of hun zin· spreuk. 't Is wel aardig daarvan eenige te kennen. Hier volgen er wat: Van Jan de Witt: Ago quod ago = Ik doe één ding tegelijk. Van Paul Kruger: Alles sal reg kom. Van Dr. H. J. A.. M. Schaepman: Credo, pugno = ik geloof, ik strijd. Van J. P. Coen: Dispereert niet.
38
Van het volk en het vorstenhuis van Engeland: Dieu et mon droit = God en mijn recht. Van de eerste kruisvaarders: Dieu Ie veult = God wil het. Van Keizer Ferdinand I: Fiat justitia, et pereat mundus = Wat recht is geschiedt, al vergaat de wereld. Van Pieter Cornelisz. Hooft: omnibus idem = voor allen gelijk. Is stempel hier letterlijk of figuurlijk gebruikt ~ Bezig het eens anders. Wat is een stamregister? Wat is het verschil tusschen inwijden en wijden? Wat is een opschrift? Een inschrift? Welk woord gebruikt men daarvoor gewoonlijk ~ Wat is een voorschrift? Noem er eens een. Wat is een grafschrift? Kent ge er een van een beroemd persoon? Wat is een naschrift? Kent ge daarvoor een ander woord ~ Wat is een afschrift? Kent ge ook daarvoor een ander woord? Wat is geboekt? "Vat is geboekstaafd? Hoe komt men aan dat woord?
* f. Geef fragment V op je eigen wijze weer. De schrijver gebruikt hier de Latijnsche uitdrukking: Soli Deo Gloria. Bij het lezen van zijn boek zal blijken, dat hij zich herhaaldelijk van zegswijzen aan vreemde talen, vooral aan het Latijn ontleend, bedient. Het is wel wenschelijk de beteekenis en de schrijfwijze van de meest voorkomende van die woorden en uitdrukkingen te kennen. Onthoud daarom de beteekenis en de schrijfwijze van onderstaande uitdrukkingen: 1. Ad calendae Graecas = Nooit, of met St. Jutmis. Toe li c h tin g. Bij de Romeinen heette de eerste dag der maand calendae. De laatste dagen der vorige maand werden aangeduid door van dien eersten dag terug te tellen. Doordat de Grieken den tijd op een andere manier aanduidden en in hun tijdrekening geen calendae kenden, kreeg bovenstaande uitdrukking de daarachter geplaatste beteekenis. 2. Ad majorem Dei gloriam = ter hoogere eere Gods. Opmerking. Dit is het devies der Jezuïten-orde, door Ignatius Loyola in 1534 gesticht met het doel de ketterij te bestrijden. 3. Ad rem = ter zake, passend, gepast, afdoend. 4. Cum grano salis. Letterlijk opgevat beteekent dit met een korrel zout en bij overdracht dus: met wat gezond verstand of oordeel, niet al te letterlijk. 5. Homo nov us = parvenu.
39
In Rome vormde zich de stand der nobiles of edelen. In dezen stand gingen de hooge staatsambten gewoonlijk van vader op zoon over. Dit werd zulk een vaste gewoonte, dat iemand uit een andere familie tot zulk een hoog ambt gekomen betiteld werd met den naam van: horno novus. Dit beteekent letterlijk nieuw rnensch of nieuweling. 6. Licentia poëtica = dichterlijke vrijheid. 7. Luctor et ernergo = Ik worstel en kom boven. Opmerking. Dit is het devies der provincie Zeeland en werd aangebracht op oude Zeeuwsche munten. 8. Mernento rnori = gedenk te sterven. 9. Post festurn. Dit beteekent letterlijk: na het feeHt, bij overdracht dUH: te laat, als rnoHterd na den rnaaltijd. 10. Pro dorno, ook in: Oratio pro dorno. Dit beteekent letterlijk: een rede voor zijn h1ûs. Cicero vond, uit zijn ballingschap teruggekeerd, zijn huis met den grond gelijk gemaakt. Nu hield hij een rede om zijn huis weer opgebouwd te krijgen. Than~ beteekent de uitdrukking: een verdediging van zichzelf of zijn belangen. 11. Ultirna ratio = laatste middel of toevlucht. 12. Ave, irnperator, rnorituri te salutant = Heil u, keizer, zij die sterven gaan, groeten u. Opmerking. Deze woorden spraken de Romeinsche gladiatoren tot keizer Claudius vóór zij den kamp begonnen. 13. Errare hurnanurn est = Dwalen is menschelijk. 14. Hannibal ad portes. Dit beteekent letterlijk: Hannibal staat voor de poorten, figuurlijk: Het water staat aan de lippen, de nood is ten hoogHte gestegen. 15. ]}[ens sana in corpore sano = Een gezonde ziel kan slechts in een gezond lichaam wonen. 16. 0 ternpora! 0 rnores! = 0 tijden! 0 zeden! 17. Veni, vidi, vici = Ik kwam, zag en overwon. Toe li c h tin g: Deze woorden worden toegeschreven aan J ulius Caesar, toen hij in 47 bij Zela Pharnaces, den zoon van Mithridates, koning van Pontus, overwon. 18. Di1)ide et irnpere = Verdeel en heersch. 19. Dwrn spero, spiri = Zoolang er leven is, is er hoop. 20. Ecce horno = Zie den mensch. Toe li c h tin g: "Toen nam Pilatus dan Jezus en geeselde hem. En de krijgsknechten eene kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Z\in hoofd en wierpen hem een purperen mantel om,
40
en zeiden: "Wees gegroet, gij koning der Joden!" en Z\j gaven hem kinnebakslagen. Pilatus dan kwam wederom uit en zeide tot hen: "Zie, ik breng hem tot ulieden uit, opdat gij weet, dat ik in hem geen schuld vind. Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed; en Pilatus zeide tot hen: "Zie den mensch." Johannes 19 vers 1-5. 21. Gratanovitas = Nieuwheid bekoort, nieuwe bezems vegen schoon. 22. Natura a'rtis magistra = De natuur is de meesteres der kunsten. 23. Non possumus = WU kunnen niet of wij weigeren. Toe li c h tin g: "Want wij kunnen niet laten te spreken hetgeen wij gezien en gehoord hebben." Handelingen 4 vers 20. Toen koning Hendrik VIn van Engeland Paus Clemens VII dreigde met zijn land van de Katholieke kerk af te vallen, als deze weigerde hem te scheiden van Katharina van Arragon, beantwoordde die paus hem met bovenstaande tekst. Sedert dien tijd is Non pos8umus een vaste uitdrukking geworden. 24. Ora et labora = Bid en werk. 25. 0 sancta simplicitas = 0 heilige eenvoud. Opmerking. Men beweert, dat Johannes Hus dit zou uitgeroepen hebben, toen hij op den brandstapel stond (1415) en hij zag, hoe een oud vrouwtje of een boertje in blinden geloofsijver een takkenbos aandroeg voor den brandstapel. Deze overlevering staat echter niet vast. 26. Periculum in mora = Uitstel is gevaarlijk. 27. Bic transit gloria mundi = Zoo gaat de heerlijkheid der wereld voorbij. Opmerking. Wanneer de Paus door het conclave verkozen is en op een draagstoel naar het altaar van St. Pieter geleid, verbrandt men driemaal een vlok werk en roept hem daarbij telkens toe: "Bancte Pater, sic transit gloria mundi." 28. Soli Deo gloria = God alleen zij de eer. 29. Vox populi, vox Dei = De stem des volks is de stem Gods. 30. Verbi divini minister = bedienaar van Gods woord. OPGAVEN EN VRAGEN OVER DE SPRAAKKUNS'l'. (Over de modaliteit en de wijzen der werkwoorden). Hier volgt nog eens het eerste fragment: 1. Wanneer gij mij ooit de eer doet van mij een bezoek te brengen, zult gij in een hoek van onze huiskamer een ouderwetschen
41 standaard op drie voeten zien staan, met een schuins staand blad, waarop gij een boek in folio in zwart lederen band met koperen sloten zult zien liggen - daarin zult gij mijn Stamboom vinden. Vergelijken we m3t elkander deze zinnen: Gij doet mij de eer. 2. Doe, wat u gelast wordt. 3. Ieder doe wat zijn plicht gebiedt. 4. Ieder doe en late, wat hij wil. Nu blijkt ons, dat de spreker telkens anders staat tegenover den inhoud van den zin en dat dit verschil gedeeltelijk wordt uitgedrukt door den vorm van het werkwoord. In het eerste geval laat de spreker in het midden, hoe hij tegenover den inhoud van den zin staat. Hij laat dat althans niet blijken uit den vorm van het werkwoord. Hij constateert zonder meer. Nu staat het werkwoord in de aantoonende wijs of indicatief. In het tweede geval acht de spreker het noodzakelijk, dat de inhoud van den zin werkelijkheid wordt. Nu staat het werkwoord in de gebiedende wijs. In het derde geval vindt hij het wenschelijk, dat die inhoud werkelijkheid wordt. Dan staat het werkwoord in de aanvoegende wijs. Men zou kunnen zeggen: Bij het gebruik van de aantoonende wijs is de spreker objectief, bij het bezigen van de aanvoegende wijs of conjunctief en de gebiedende wijs of imperatief is hij subjectief. Kunt ge deze uitspraak toelichten f 1.
Vergelijken we nog eens: 1. Doe uw plicht. 2. Ieder doe zijn plicht. Het hangt geheel van den toon af, of de eerste zin een gebod, een wensch, een bede inhoudt. ]Jvenzoo is het met den tweeden zin. 1. Leef gelukkig. 2. Leve de koningin. Zoo wel de gebiedende als de aanvoegende wijs drukken hier een wensch uit. 1. Vertrek of blijf, net zooals je wilt. 2. Hij vertrekke dan ditmaal nog ongehinderd. In deze beide voorbeelden drukken gebiedende en aanvoegende wijs beide een toelating of toestemm'ing uit. De spreker zal er zich niet tegen verzetten, dat de inhoud van den zin werkelijkheid wordt. Onder de wijzen der werkwoorden verstaat men eigenlijk verschillende vormen der werkwoorden. Die vormen duiden - of juister
42 gezegd d1),idden - verschillende betrekkingen aan, waarin naar de voorstelling van den spreker de gedachten in de zinnen uitgedrukt staan (stonden) tot de werkelijkheid. Vergelijk daartoe: Hij komt morgen. Kome spoedig de beslissing, die aan deze onzekerheid een einde zal maken. De vormen der Aanvoegende (mogelijkheids-) wijs zijn echter zoo goed als in onbruik geraakt. Men treft ze alleen nog aan in vaststaande (geisoleerde) uitdrukkingen als: Hij leve! Geve God . ... ! H et z~i zoo, enz. en in ouderwetsohe of ongewoon deftige taal. Als voorbeelden van het laatste volgen hier verschillende afhankelijke zinnen met het werkwoord in de aanvoegende wijs. Ga zelf na, wat voor zinnen dat zijn. 1. Ik eisch, dat hij dadelijk vertrekke. 2. Ik hoop, dat men mij goed begrijpe. 3. Het is noodig, dat hij dadelijk vertrekke. 4. Het is wenschelijk, dat men over dit verschil zwijge. 5. Hij moet al zijn krachten inspannen, opdat hij zijn doel niet misse. 6. Herzie uw levenswijze vóórdat het te laat zij. 7. Waar blijft de man, die het verlossende woord spreke! 8. Ik ben bereid hem te steunen, mits hij zijn goeden wil toone. 9. Hoeveel moeite hij zich ook geve, hij komt zijn doel niet nader. 10. We blijven hem trouw, tenzij zijn schuld duidelijk blijke. Vervang nu in deze afhankelijke zinnen de aanvoegende door de aantoonende wijs. Probeer datzelfde nu ook in de volgende hoofdzinnen: 1. De jubilaris leve. 2. Hij vertrekke onmiddellijk. 3. De fout blijve dan ditmaal nog ongestraft. Wat ziet ge nu 1 Hoe verklaart ge dit verschil tusschen de bijzinnen en de hoofdzinnen 1 Ga nu de tijden na van de aantoonende, de aanvoegende en de gebiedende wijs. Ga ook na, door welke tijden van de aantoonende wijs men die van de aanvoegende wijs vervangt.
43 Ware het toch weder vrede! Hadde hij ons dat verdriet slechts bespaard! In deze beide zinnen wordt een gedachte uitgesproken, die naar de voorstelling van den spreker in strijd is met de werkelijkheid. 1fen zegt nu wel, dat het werkwoord staat in de voorwaardelijke wijs. Beschikt deze wijs over eigen vormen? Waar vindt ge dezelfde vormen terug? Was het toch weder vrede! Had hij ons dat verdriet slechts bespaard! Bij welke wijs vindt ge deze vormen terug? Toch spreekt men ook hier nog wel van een voorwaardelijke wijs. Is dit nu in overeenstemming met de definitie, dat de wijzen der werkwoorden zijn verschillende vormen? Hier let men niet meer op den vorm maar uitsluitend op de beteekenis, en wel op de betrekking, waarin, naar de voorstelling van den spreker, de gedachte staat tot de werkelijkheid.
Vergelijk nu nog eens: We zouden gisteren juist uitgaan, toen er onverwachts bezoek kwam. "We zouden uitgaan, als het weer maar beter was. Na het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat er van de verschillende vormen der werkwoorden, die men wijzen noemt, in onze hedendaagsche spreektaal niet veel te bespeuren is. We maken van andere middelen gebruik om de verschillende nuanceeringen aan te geven in de verhoudingen, die er naar de voorstelling van den spreker bestaat tusf;lchen gedachte en werkelijkheid. fJicht dit toe a9,n de hand van onderstaande voorbeelden. 1. Hij is betrouwbaar. Hij is betrouwbaar. 2. Hij komt stellig, vast, zeker, wel, ongetwijfeld, vast en zeker. Hij komt misschien, wellicht, mogelijk, waarschijnl~ik, hoogstwaarschijnlijk. Hij komt niet. Hij heeft geen gelijk. Hij heeft geenszins gelijk. 3. Hij kan den trein wel gemist hebben. H~j zal den trein wel gemist hebben. Hij mag dan rijk zijn, gelukkig is hij niet. Hij moet op een vreemde manier aan zijn geld gekomen zijn. Laten we aan het werk gaan! 4. Naar het schijnt, heeft hij ongelijk. Naar de menschen zeggen, is hij schatrijk. Hij is schatrijk, beweert men. Hij heeft zijn geld niet eerlijk verdiend, fluistert men.
4.
DE JAGER.
Nog liepen nachtIijke uren voort Door 't ruim op zilvren voeten, Toen ik, aan donkre kimmepoort Ging gouden morgen groeten, Maar nog in diep, diep duister zag Den nacht voor de eersten Julidag. Twee maaiers, langs de donkre plas, Waar 't dichtst de dampen drijven, De zeis op schouder, traag van pas, Met werkgebogen lijven, Zij ginge' als schimmen, nauw gegist, Door 't grauwen van den morgenmist. Toch was hun reeds de jager voor Om 't vroege wild te vangen; Verbeidend de eerste morgengloor Met toomeloos verlangen, En luistrend of geen vogellied De komst der zomerzon verried. Dan, 't barstte los, de koekoek zong, De kievit aan het tuiten, En door de lage nevelen drong Het niet te stillen fluiten, Dat allerzoetste lied omhoog, Dat aarde en hemel ooit bewoog. En deinzen ging nu ster na ster, Toen 's werelds hoogste bode Al luider zong: "ik zie van ver "Den vroegen morgen rooden, "En straks, voordat ik nederdaal "Drinkt de aarde, als ik zijn eersten straal!"
45 En toen daar door den morgendamp De bol der zon kwam rijzen En lichtte als een omfloerste lamp, Bloedrood door 't nevelgrijzen, Toen klonk, 0, lang begeerd genot, Des jagers eerste en dood'lijk schot. Uit: Gedichten.
FRANS BASTlAANSE.
Opmerldngen. WILHELM ANGE FRANÇOIS BASTlAANSE, die zich als auteur FRANS BASTIAANSE noemt, werd in 1868 te Utrecht geboren, deed daar eindexamen H. B. S. en Gymnasium en studeerde er aan de Hoogeschool in de N ederlandsche letteren. Hij is sedert 1903 leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Hilversum. Zijn gedichten zijn, in verschillende bundels vereenigd, uitgegeven. 1.
De dichter vertelt in dit gedicht, dat hij uitging, terwijl het nog nacht was. In welk couplet vertelt hij dat? Uit welke regels blijkt, dat het nog nacht was? In welken tijd van het jaar was het en uit welke regels van het gedicht blijkt dat? Met welk doel was de dichter uitgegaan? ~Wie zag hij toen en waar? Kon hij ze nauwkeurig waarnemen? Hoe zegt de dichter dat en wat was de oorzaak daarvan 1 '\Tie was hem nog voor geweest ? Waarom was die zoo vroeg? Waarop wachtte hij en waarom? Wanneer bereikte hij zijn doel? 't Gedicht is hoofdzakelijk beschrijvend. Wat wordt er dan zoo al in beschreven? * Tracht den zakelijken inhoud van het gedicht kort samen te vatten. Il.
De beide eerste regels van 't gedicht luiden: Nog liepen nachtlijke uren voort Door 't ruim met zilvren voeten.
46 Wijs de stijlfiguren aan, die in deze regels voorkomen en verklaar het gebruik. Zeg nu op eenvoudige wijze zonder beeldspraak wat deze twee regels beteekenen : Toen ik, aan donkre kimmepoort Ging gouden morgen groeten. Wat bedoelt de dichter met kimmepoort ? Is dit ook een stijlfiguur 't Licht het antwoord toe. Welke versiering bemerkt ge in den laatsten regeU Hoe heet die't In het gedicht komen er nog meer voor. Wijs ze aan. Lees de regels met die versieringen goed gearticuleerd. Bemerkt ge den invloed er van? Is groeten hier letterlijk gebruikt? Wat bedoelt de dichter dan? En wat hebt ge op te merken bij het woord gouden? Zoek eenige woorden, die ongeveer hetzelfde beteekenen als dit woord, zooals het hier bedoeld is. Zoek eenige woorden, die ongeveer dezelfde beteekenis hebben als diep in diep duister. Twee maaiers, langs de donkre plas. Van welken zin is twee maaiers een deel? Wat hebt ge hierb\Î op te merken? \Vat hebben we geleerd over de overeenkomst en het verschil tusschen donker en duister? Breng die woorden nog eens goed te pa~ in een 7.Ïn, zóó dat hun eigenaardige beteekenis duidelijk uitkomt. Wat beteekent: met werkgebogen lijven? Zij ginge' als schimmen, nauw gegist, Door 't grauwen van den morgenmist. Wat beteekent hier schimmen? En wat in dezen zin: Ik kon de personen zelf niet onderscheiden~ maar wel zag ik hun schimmen op het gordijn. En hier: Misschien heb je daar zijn schim gezien, hij zelf was er althans niet. Men spreekt ook wel van: het schimmenrijk of de Elyzeesche velden. Hoe komt men aan die benaming? Leid uit onderstaande voorbeelden af: a. de overeenkomst, b. het verschil tusschen de synoniemen: gissen, veronderstellen, vermoeden.
47 1.
Zij ginge' als schimmen, nauw gegist, Door 't grauwen van den morgenmist.
(Zie fragment) .
.Al weet ik niet zeker, welke de oorzaak van zijn afwezigheid is~ zoo meen ik toch wel, die te kunnen gissen. 2. .Als wij veronderstellen, dat de boot een uur te laat aan zal zijn, kunnen wij reeds nu besluiten, dat we vandaag het einddoel onzer reis niet meer zullen bereiken. 3. Nu mijn broer heden niet geschreven heeft, vermoeden wij, dat hij zelf zal komen, al zijn we daar natuurlijk niet volkomen zeker van. Vul nu in met een der drie synoniemen: 1. - eens, dat hij niet komt, wat denkt u dan te doen? 2. Kunt ge ook -, wat hem weerhouden zou? 3. Er zijn aanwijzingen, die doen - , dat Europa vroeger voor een groot deel met ijs was bedekt. 4. - doet missen, ik - dat U deze uitdrukking wel meer gehoord zal hebben. 5. Welke motieven hebt ge om te -, dat dit zoo is? \Vat beteekent nauw in: nauw gegist? En wat grauwen in den laatst aangehaalden regel ~ Weet ge, wat grauw beteekent in: Het grattw trok nog partij vóór den dronken vechtersbaas en tegen de politie ~ Hoe zou men er toe gekomen zijn, in dit geval dat woord te bezigen? En wat beteekent grauwen in: a. \Vat loopt die humeurige man toch te grauwen. b. Die grauwen had de ijverige en beleefde jongen allerminst verdiend. Kent ge de uitdrukking: grauwen en snauwen? Wat hebt ge daarbij op te merken? Zoek nog eenige zulke uitdrukkingen. Wat bedoelt de dichter met 't vroege wild? Verbeidend de eerste morgengloor Met toomeloos verlangen. Wat beteekent verbeidend? En hoe verklaart ge: Willem van Beieren trad op als Verbeider? Leid uit onderstaande zinnen de overeenkomst en het vers/Jhil af tusschen de synoniemen gloor, glans en gloed. ]. Mat rust de gloor van 't stervend Westerrood op 't akkerveld.
48 2. De glans van dat gepolijste voorwerp steekt scherp af tegen het doffe van de omgevende lichamen. 3. De gloed van dat brandende gebouw was tot op verren afstand te zien. Vul nu in met een dezer synoniemen: Als die redenaar in - raakt, komt iedereen onder de bekoring van zijn geestdrift. De lucht was helder, de zon stond juist boven de Oosterkim en de geheele hemel scheen wel in - te staan. De van zijn schitterende omgeving verblindde menigeen. Wat een ligt er op die zijde. Bij den - van dat bijna uitgedoofde houtvuur geleken de mannen wel schimmen. TOO1neloos beteekent letterlijk zonder toom of teugel. Van welk
dier kan men dit dus letterlijk zeggen ~ En hoe verklaart ge nu too tneloos verlangen of toomelooze vaart? Zoek eenige synoniemen voor toomeloos.
* a. Verklaar nu de figuurlijke uit de letterlijke beteekenis van ~ bandeloos, intoomen, ongebreideld, breidelloos (breidel = teugel of ook wel gebit met teugel). * b. Zet naast elk dezer woorden één of meer zelfstandige naamwoorden en zeg, of ze nu letterlijk of figuurlijk gebruikt zijn. Dan, 't barstte los, de koekoek zong, De kievit aan het tuiten. Wat is dit 't? Zeg anders: 't bnrstte los. Hebt ge iets op te merken bij het woord: kievit, als ge let op den klank? Kent ge nog eenige voorbeelden 1 Wat is tuiten? ~Wat beteekent het gecursiveerde woord in: 1. Dat aarde en hemel ooit bewoog. (Zie fragment). 2. Wat beweegt hem tot zulk een besluit? 3. Wat beweegt daar in het riet? 4. De stoom beweegt den zuiger der machine. 5. Wat waren allen bcwogen bij het vernemen van die tijding. 6. De aarde beweegt zich om haar as en om de zon. Als wij het gedicht lezen, treft ons een schril contrast, namelijk tusschen den vredigen morgen en het hartstochtelijk verlangen van den jager, een onnoozel dier, dat zich niet verdedigen kan, te dooden.
49
Leid uit dezen zin de beteekenis af van de uitdrukking: een schril contrast. * c. Geef zelf ook een eenigszins uitgewerkt voorbeeld van zulk een schril contrast. Wat is een vredige morgen Y En wat een hartstochtelijk verlangen Y Wat is een omfloerste lampY En wat 't nevelgrijzen? Zie voor beide laatste vragen 't laatste couplet. En wat is een doodelijk schotY Is dit hetzelfde als een doodend schot Y Wat is dan het verschil Y In deze regels uit het gedicht: En deinzen ging nu ster na ster, Toen 's werelds hoogste bode Al luider zong. - - - wordt met: 's werelds hoogste bode klaarblijkelijk bedoeld: de leeuwerik. De dichter noemt den leeuwerik nu niet met zijn eigen naam maar met een anderen, waar~t duidelijk blijkt, wie bedoeld wordt en tegelijk op iets eigenaardigs en kenmerkends de aandacht gevestigd wordt. Men noemt deze stijlfiguur: naamverwisseling of antonomasia. * d. In de volgende zinnen komt deze stijlfiguur voor. Wijs die aan en zeg op welke vergelijking ze telkens berust. 1. Die jongen is in dat huis de Benjamin. 2. Wat ben je toch een Jobsbode. 3. Die brave Hendrik wordt door zijn kornuiten uitgelachen. 4. De Vader des Vaderlands werd in 1584 doodgeschoten. 5. Dat Judasloon moest hem branden in de hand. 6. Op dit gewichtige oogenblik was het dat de merkwaardige Petrus Stastokius Junior een Simonsverzuchting slaakte. Denk verder aan de uitdrukkingen: Jan Companie, Jan Cordaat, Jan Salie en Jan Crediet. Deze uitdrukkingen hebben meer algemeene bekendheid gekregen door het geestige prozawerk van Potgieter: Jan, Jannetje en hun jongste kind. Wat beteekenen deze uitdrukkingen Y Opmerking. Zie voor Potgieter bladzijde 51. Ook nog: Don Quijote, Dulcinea.
* e. Zeg nu nog, wat de volgende woorden en uitdrukkingen beteekenen en verklaar de beteekenis: BLINK
en
LANCÉE,
Uit de levende Taal, lIl. 4e druk.
4
50 Het beloofde land of het 10. Het Trojaansche paard binland van belofte. nen halen. 11. Sisyphus-arbeid. 2. Laconisme. 12. De zondenbok. 3. Een Uriasbrief. 13. Vandalisme. 4. Het Kaïnsteeken. 14. Een Laodiceeër. 5. Een Junogestalte. 15. Een Procrustesbed. 6. Een Croesus. 16. Stoïcijn. 7. Het gemeste kalf. 17. Een Dorado of Eldorado. 8. Een Nestor. 9. Dat is geen Evangelie. Toelichtingen: Bij 1. Aan den Bijbel ontleend: God beloofde aan Abraham, dat Kanaän geheel hem en zijn nakomelingen in eeuwigdurend bezit gegeven zou vvorden. Bij 2. De bevvoners van Laconië, de Spartanen, vvaren gevvoon zich zoo bondig mogelijk uit te drukken. Hierdoor vverd de indruk van gelatenheidenonverstoorbaarheidgevestigd. Watisnulaconiekoflaconisch? Bij 3. Koning David zond Uria naar den veldheer J oab met den last, dat Uria bij de belegering eener stad een plaats zou ontvangen, die hem het leven zou kosten. Bij 4. Kaïn had zijn broeder Abel gedood. Nu stelde God aan Kaïn een teeken, vvaaràan hij kenbaar vvas. Hieruit is nu af te leiden vvat de zegsvvijze beteekent : Wacht u voor de geteekenden. Bij 5. Ontleend aan de Mythologie. Juno vvas de vrouvv van Jupiter. Bij 6. Croesus vvas een schatrijk koning van Lydië t 559 v. Chr. Bij 7. Denk aan de gelijkenis van den Verloren Zoon. Bij 8. Nestor vvas de oudste der Grieksche helden bij het beleg van Troje. Bij 9. Evangelie = Blijde Boodschap. De Evangeliën zijn de Bijbelboeken van Mattheus, Markus, Lucas en Johannes. Een gedeelte daarvan vvordt bij den R K. eeredienst in de Hoogmis voorgelezen. Dat deel heet ook: Evangelie. Bij 10. Deze uitdrukking is reeds vroeger behandeld. Bij 11. Sisyphus, koning van Corinthe, vverd veroordeeld om in de ondervvereld een rotsblok tegen een berg op te rollen. Als hij daarmee echter den top bijna bereikt had, viel het blok vveer naar beneden. Bij 12. Op Grooten Verzoendag brachten de Joden tvvee bokken in den tempel. Bij loting vverd één van die aangevvezen als offer en geslacht. De tvveede vverd door handoplegging beladen met al de zonden van het volk en naar Azazel, den duivel, in de vvoestUn gejaagd. 1.
51 Bij 13. De Vandalen, een Germaansche volksstam, plunderden in 455 v. Ohr. gedurende 14 dagen Rome. Bij 14. Aan den Bijbel ontleend. Van de gemeente der Laodicencen wordt daar getuigd, dat zij lauw, en koud noch heet is. Bij 15. Procrustes, een gevreesd roover in Attica, verleende gastvrijheid aan reizigers. Hij bezigde daartoe twee bedden: een lang, waarop de kleine gasten gelegd werden en uitgerekt tot zij de lengte van het bed hadden; een kort voor de groote gasten van wier beenen hij zooveel afhieuw, tot ook zij in het bed pasten. Bij 16. In den zuilengang Stoa te Athene verkondigde Zeno, een wijsgeer van Oyprus, de leer van de noodwendigheid, waarbij men berusten moet in alles wat het leven ons biedt, zoodat men ongevoelig wordt voor vreugde en smart. Welk bijvoegl. n.w. is van dit woord gevormd ~ Kunt ge er één of meer zelfst. n.w. bij plaatsen ~ Bij 17. Een denkbeeldig land, dat in Zuid-Amerika moest liggen en waar veel goud werd aangetroffen, wat ijverig gezocht werd. lIl.
Lezen wij het besproken gedicht De Jager overluid, dan valt 't ons onmiddellijk op, dat sommige lettergrepen met meer nadruk worden uitgesproken dan andere. Zoo krijgen van de regels: Nog liepen nachtlijke~uren voon Door 't ruim op zt'lvren voeten. de gecursiveerde lettergrepen meer nadruk dan de niet gecursiveerde. Dien minderen of meerderen nadruk noemen wij klemtoon of accent. Lezen wij nu bijv. nog onderstaande regels: In de nuttelooze droomerijen, die, als het landschap of de atmosfeer der kamer gunstig zijn, tot mijn grootste genoegens behooren, is vooral een al heel nutteloos terug denken en terug droomen aan de langst verledene jaren, toen ik een kleine jongen was. Uit: De Zwaluwen Neergestreken.
LOUIS COUPERUS.
Ook nu blijkt ons, dat sommige lettergrepen met meer nadruk worden uitgesproken dan andere. Wijs die lettergrepen eens aan. Het groote verschil echter is, dat in het aangehaalde gedicht de betoonde en niet-betoonde lettergrepen wel en in de laatste regels niet regelmatig afwisselen.
52
Hierin nu schuilt de onderscheiding gebonden en ongebonden taal. Wij zien, dat in de dichtregels lettergrepen met accent geregeld afwisselen met lettergrepen zonder accent. Door deze regelmatige afwisseling van geaccentueerd en niet geaccentueerd ontstaat een beweging, welke men rhythme noemt. Dat hierdoor de schoonheid der taal zeer verhoogd wordt, blijkt duidelijk als wij na elkaar lezen: a. Nog liepen nachtlijke uren voort Door 't ruim op zilvren voeten. en b. Nachtlijke uren liepen op zilvren voeten nog voort door 't ruim. In beide gevallen zijn de gebruikte woorden precies dezelfde. De volgorde is echter verschillend en ten gevolge daarvan ontstaat in het eerste geval een regelmatige afwisseling, wat accent betreft, terwijl in 't tweede geval die regelmaat ontbreekt. Nu is in het door ons aangehaald gedicht elke versregel opgebouwd uit deelen, welke bestaan uit één onbetoonde lettergreep ook wel thesis en één betoonde, arsis genaamd. Zulk een deel van een versregel noemen we een VerS1)Oet. Wanneer wij een vers gaan ontleden in voeten, spreekt men van scandeeren. Om aan te geven dat een lettergreep betoond is, plaatsen wij daarboven het teeken - en boven een. onbetoo~de lettergreep _. Wij kunnen de ontleding van een vers in de eerste plaats natuurlijk laten hooren, maar we kunnen haar ook zichtbaar voorstellen met behulp der aangegeven teekens, aldus; Nog liepen nachtlijke
illèïi voort enz.
* Schrijf de eerste strophe van het gedicht De Jager op en scandeer de versregels met behulp van de teekens - en _. In dit gedicht wordt een onbetoonde lettergreep steeds gevolgd door een betoonde (- -). Deze versvoet heet een jambe en het vers zelf jambisch. Tellen wij het aantal versvoeten, waaruit de eerste regel bestaat, dan vinden wij dat dit 4 bedraagt. Nu spreekt men van een viervoetig vers. Het is nu gemakkelijk, de vraag te beantwoorden, wat men verstaat onder een één-, twee,drievoetig vers enz. Zoek nu zelf in je leesboek of in een bloemlezing eenige gedichten met jambische versvoeten en let op het aantal voeten, waaruit ieder vers is opgebouwd.
53 Behalve de jambe zijn er nog een aantal andere soorten van versvoeten. Letten we daartoe op het volgende voorbeeld: Als de vroege koekOek roept En de IlJster onder 't fluiten enz. Deze regels, ook van den dichter Frans Bastiaanse, en ontleend aan den dichtbundel Natuur en Leven, bestaan uit versvoeten, waarbij de betoonde lettergreep telkens gevolgd wordt door een onbetoonde. Zulk een versvoet heet een troohaeus. Scandeer nu het volgende gedicht: MIETJE. 't Meiske, met zijn' teele 1) melk op zijn bloote voetjes, slank, gelijk nen terruwstelk 2) zoetjes, zoetjes, zoetjes terdt 3) het voort, en anders niet als zijn teele melk en ziet 't. 't Meisken hoorde: "Goedendag!" zeggen: zoetjes, zoetjes; "Mietje!" 't Meisken ommezag ... op zijn bloote voetjes viel de melk en, vol verdriet, wie dat 't was en wist het niet. Meiske, meiske, meiske snel, op uw bloote voetjes, melk aan 't dragen, wacht u wel: zoetjes, zoetjes, zoetjes, mijdt u, meiske, en hoort gij iet, voor u, maar niet omme en ziet! Uit: Verzen IIJ. 1) teil. 2) tarwestengel.
GUIDO GEZELLE.
3) stapt.
Opmerking. Humo HEzELLE werd in 1830 te Brugge geboren, werd opgeleid tot priester en in 1854 als zoodanig gewijd. Hij overleed in 1899. Deze Vlaamsche dichter heeft een groot aantal zeer schoone gedichten gegeven, waarvan er in alle nieuwere bloemlezingen wel eenige voorkomen. Zie verder ook hieronder.
54
Zoek zelf ook eenige gedichten met trochaeische verzen. Lees nu eerst eenige versregels met jamben en daarna eenige trochaeische verzen. Luister goed naar den verschillenden invloed, die van deze versvoeten uitgaat. Een anderen versvoet merken we op in de volgende regels: Kan het zijn, dat de lier, die sints lang niét meer ruischte Die sints lang tot geen harten Tll dichtmuziêk sprak, Weer eens van verrukking hemellust bruischte En in stroomende galmen hét stilzwijgen brak?
op
en
Deze regels vormen den aanhef van het gedicht van Isaäc Da Costa getiteld: V~jf en twintig jaren, een gedicht in 1840. Zie voor dezen dichter op een andere bladzijde in dit boek. De versvoet van deze regels ~ ~ - heet anapest. Scandeer nu de volgende versregels van De Genestet: MORGEN BIJ DE DUINEN. Alles lacht, alles zingt, Alles bloeit, alles blinkt Hier zoo lieflijk als immer te voren: In de dalen is rust, Op de heuvlen is lust, Toch heeft alles zijn lichtglans verloren. Naar mijn Duinen niet meer Met het hart van weleer, 't Levenslustige hart, zal ik staren: .Aan hun voet, onder de aard, Rust een stof, ons zoo waard Rust. . . de vreugd van vervlogene jaren. Tracht ook een voorbeeld daarvan te vinden. Lezen we nu onderstaande regels van De Genestet: Niet in de scholen, neen heb ik gevonden, En van geleerden, och, weinig geleerd;
Hier bestaat een versvoet uit één betoonde lettergreep gevolgd door twee onbetoonde. Zulk een versvoet heet dactylus en wordt aldus voorgesteld - ~
55 Scandeer nu het volgende gedicht: HOLLAND. Granw is uw hemel en stormig uw strand, Naakt zijn uw duinen en effen uw velden, U schiep natuur met een stiefmoeders hand, Toch heb ik innig u lief, 0 mijn Land! Al wat gij zijt, is der Vaderen werk; Uit een moeras wrocht de vlijt van die helden, Beide de zee en den dwing'land te sterk Vrijheid een' tempel en Godsvrucht een kerk. Blijft, wat gij waart, toen ge blonkt als een bloem, Zorg, dat Europa den zetel der orde, Dat de verdrukte zijn wijkplaats u noem', Land mijner Vad'ren, mijn lust en mijn roem. En wat de donkere toekomst bewaart, Wat uit haar zwangere wolken ook worde, Lauw'ren behooren aan 't vleklooze zwaard, Land, eens het vrijst' en gezegendst' der aard'. In Zweden. 1832.
E. J.
POTGIETER.
Opmerkingen. EVERHARDUS JOHANNES POTGIETER werd in 1808 te Zwolle geboren. Hij werd opgeleid voor den handel en woonde het grootste deel van zijn leven te Amsterdam, waar hij in 1875 stierf. Deze auteur is in onze letterkunde vooral bekend door zijn prozageschriften, maar gaf ook een aantal gedichten. Gedurende een reeks van jaren was hij mederedacteur van het bekende tijdschrift De Gids, dat om zijn blauwen omslag en scherpe kritieken tijdens Potgieter den naam kreeg van: De Blauwe Beul.
* Geef den inhoud van het gedicht Holland op je eigen wijze iln nauwkeurig weer. Lees nu eerst eenige regels met anapesten en daarna eenige met dactylen. Luister goed naar den invloed, die van deze verschillende yersvoeten uitgaat.
56
Ten slotte wijzen we nog op de volgende regels: Eens ging een
kommies aan
den zeekant
in 't rond.
Deze versvoet '-' - - heet amphibrachys. Scandeer nu dit gedicht van Gezelle : TWEE HORSEN 1). Ze stappen, hun' bellen al klinken, de vrome 2) twee horsen te gaar; ze zwoegen, ze zweeten; en blinken doet 't blonde gelijm 3) van hun haar. Ze stappen, ze stenen, ze stijven de stringen; en 't ronde gareel '), het spant op hun' spannende lijven: de voerman beweegt ze aan een zeel. De wagen komt achter. De rossen, gelaten in 't lastig geluid der schokkende, bokkende ó) bossen 6) gaan, stille en gestadig, vooruit. Geen zwepe en behoort er te zinken, geen snoer 7) en genaakt er één haa,r: zoo stappen, hun' bellen al klinken, de vrome twee horsen, te gaär. Uit: Verzen III.
GUIDO GEZELLE.
1) paarden. 2) kloeke, sterke. 8) gladheid. ') halsgordel 11) hard botsende, bonsende. 6) naven. 7) dunne uiteinde van een zweep, ook wel slag genoemd.
Zoek zelf ook een voorbeeld van een gedicht met deze versvoeten. Wijs de alliteraties in bovenstaand gedicht aan. * Zeg op eenvoudige wijze, wat de dichter met het tweede couplet bedoelt. * Dezelfde opgave voor het derde couplet. Wat hebt ge op te merken bij den derden regel van het derde couplet'
57 Nu mag men uit het voorgaande niet afleiden, dat ieder vers zoo gemakkelijk te scandeeren zou zijn en altijd de afwisseling zoo regelmatig is~ als ze hier was voorgesteld. Het rhythme is soms slechts met een geoefend oor te hooren. Dit kunnen wij het best duidelijk maken met een paar voorbeelden. Hier volgt eerst het bekende en schoone gedicht van Hélène Swarth ~ EEN LIED VAN DE ZEE. Flauw flikkert het lampje in de visschershut; Oud Moedertje zit bij het vuur en dut. Als donkrc schimmen, hand in hand, Schuifelen schaduwen langs den wand. Droef zingen de golven een wiegelied, Voor wie daar, in de baren, zijn leven liet, Droef zingen de golven hun doodenlied. Oud Moedertje shümert en hoort het niet. Blij komt haar jeugd in een droom weerom: Weer voelt zij den kus van haar bruidegom. Weer luistren zij beiden naar 't lied der zee: Weer zingt in hun ziel de liefde mee. Weer zwerven zij zalig, hand in hand; Trouw leidt hij haar schreden door 't schelpenzand. Zacht wiegt haar de waan der verloren jeugd En zij siddert en glimlacht van stille vreugd. Wie klopt daar aan de deur' - Een blonde knaap Stormt binnen en stoort haar kalm en slaap. -
"Wie wekt mij zoo vroeg uit mijn schoonen droom~" "Oud Moedertje, ik kom .... " En hij hapert van schroom.
Flauw flikkert het lampje en met luttel licht Beschijnt het des jongelings aangezicht.
58
-
"Oud Moedertje, uw kleinzoon .... "
Meelijdende knaap, is zijn boot
"Wat wil die traan!
vergaan~"
- "Ach, tegen den storm is geen man bestand. Zoo menig l\ik is gespoeld aan land. Uw kind is dood en zijn boot vergaan: Bleek ligt de knaap in het licht der maan." Roerloos stond zij een wijle daar, Alsof zij zelf gestorven waar. Toen greep zij de hand van den visschersmaat, Krampachtig, als een die verzinken gaat. En zij liet hem niet los en hij ging gedwee, Als sleurde den willooze een wervelwind mee. Zoo kwamen zij beiden, sprakeloos, Waar hij lag als een witte waterroos. Daar stortte zij neer met een doffe klacht En streelde zijn druipende lokken zacht. En stenend: - "Kind, hoe vind ik u hier?" Streek ze uit zijn haren het klevend wier, En sloot zijn oogen en kuste lang Zijn paarsen mond en zijn witte wang. - "Mijn kind, wat ligt ge zoo ijzig kil? Uw adem is weg en uw hart staat stil!
° God! en 't was àl wat ik over had!
Waarvoor ik U morgen en avond bad! 't Was de eenige zoon van mijn eenig kind! Hoe waart Gij mij, arme, zoo kwaad gezind?" Heen was de visschersknaap gegaan, Maar de golven hoorden haar klagend aan. Wild fladderden meeuwen om haar heen, En zij bleef met het lijk van haar kind alleen.
59
Lang lag zij geknield bij den dooden knaap En zong, als wiegde ze een kindje in slaap: - "Mijn man en mijn zoon - God geve hun vree! Zijn beiden vergaan in den schoot der zee. En had zij dan nog niet genoeg aan die twee ~ Ook mijn laatsten lieveling nam de zee." En zij richtte zich op met vervloekend gebaar. Wild floot de wind door haar witte haar. - Ontneemt gij mij alles, 0 booze zee! Neem mij dan ook in uw golven mee!" Droef zingen de golven een wiegelied Voor wie daar in de baren het leven liet. Uit: Verzen.
Let op de alliteraties in dit gedicht.
Opmerkingen. STEPHANIE HÉLÈNE SwARTH werd in 1859 te Amsterdam geboren. Tot haar zesde jaar woonde zij hier, waarna zij naar Brussel vertrok en een geheel Fransche opvoeding ontving. Zij dichtte dan ook eerst in het Franseh, tot zij door den invloed van den Vlaamsehen dichter Pol de Mont zich ging wijden aan de N ederlandsche letteren. Zij leverde een groot aantal gedichten, in verschillende bundels vereenigd. De meeste N ederlandsche literaire t\jdschriften bevatten nog steeds proeven van haar werk. Bovenstaand gedicht geeft ons een schoone proeve van haar dichterlijk talent en is hier geheel opgenomen, óók om op te wekken, meer van deze begaafde dichteres te lezen. Hieronder volgt een schoon gedicht van een andere bekende dichteres: KLEINE PADEN. Kleine paden slingren over de heide en komen aan op de hutten der armen: zij zijn de eenige die zich erbarmen over 't verlatene van wie bier lijden.
60
Op de heide zwerven de magere schapen, zij zoeken blatend naar een nieuwe streek van milder krlud en waterrijke beek; honden en herders zijn vermoeid en slapen. ln de hutten zitten de menschen neer, als Achapen die niet weten waar te weiden; hun gedachten zwerven over de heide, maar vinden geen uitweg en keeren weel'. De hutten en de paden na deze komt weer een menschen sterven na 't andre aanvaarden 't en
scheemren heen, andere heide, vreugdloos leven-lijden, alles blijft een.
Heide verliest zich in de verliest zich in de lucht; kringen van menschelijke de doffe ellend' van deze Uit: De Nieuwe Geboort.
zee; de zee en in de wijde last en lijden armzalige stee. HENRIËTTE ROLAND HOLST.
Opmerking.
HENRIËTTE VAN DER SCHALK werd in 1869 te Noordwijk-Binnen geboren. ln 1896 huwde zij met den kunstschilder Roland Holst. Thans woont ze te Laren. Zij schreef verzen in het tijdschrift: De Nieuwe Gid8. Vooral bekend zijn haar verzenbundels: De Nieuwe Gebaart en Opwaartsche wegen.
* Geef op eenvoudige wijze en nauwkeurig den inhoud van ieder couplet afzonderlijk weer. Lezen wij nu beide bovenstaande gedichten overluid, dan hooren wij ~ 1°. dat deze gedichten niet zijn opgebouwd uit geheelovereen· komstige versvoeten, dus de eigenlijke maat ontbreekt. 2°. dat er toch een aanzwellen en wegzinken, een aan- en afgol'Vende beweging in te hooren is, dus dat er rhythme in voorkomt. 3°. dat de beweging in deze gedichten nog zeer verschillend iS t welk verschil moeilijk onder woorden te brengen blijkt. Die eigenaardige beweging nu, dus dat bijzondere rhythme, dat in ieder schoon gedicht te hooren valt, is de eerste eisch aan werkelijk goede poëzie te stellen.
61
VR.AGEN EN OPGAVEN OVER SPRAAKKUNST. (Over de heteekenis en de vorming der bijvoeglijke naamwoorden). In het fragment treffen we een aantal bijvoeglijke naamwoorden aan. Noem ze op, die in de beide eerste strophen voorkomen. Uit de nn gevondpn bijvoeglijke naamwoorden blijkt, dat deze iets zeer verschillends noemen. Vergelijk daartoe ook de volgende voorbeelden: Toen ik aan donkere kimmepoort ging gouden morgen groeten. ~ og liepen nachtelijke uren voort. Een dagelijksch bedrijf. Een achterwaartBche sprong. Een langzaam herstel. De Siegenheeksche spelling. De Groninger Oourant. Een bijvoeglijk naamwoord wordt niet steeds gebruikt ter onderscheiding. Ook wel tot versiering. Hoe noemt men het dan Y Kunt ge eenige voorbeelden er van in het gedicht vinden ~ Kunt ge er zelf ook eenige opgeven ~ Soms dient het bijvoeglijk naamwoord ter verklaring. Kunt ge dit met behulp van het volgende voorbeeld toelichten? Zijn arme vader kan hem geen geld leenen. Zoek zelf ook eenige van zulke voorbeelden. Wat de vorming betreft, is er een groot verschil. Ook hier spreken we van stamwoorden, afgeleide en samengestelde bijvoegl. naamw. Kunt ge van ieder een of meer voorbeelden in het fragment vinden ~ Hier volgen een aantal voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden afgeleid door voorvoegsels en door achtervoegsels. Tracht de beteekenis van die voor- en achtervoegsels uit de gegeven voorbeelden af te leiden en zeg wat het grondwoord is: aartslui; ingemeen; onbekend; moedig; nattig; koppig; steenig; ijverig; gelig; begeerig; aanvallig; houterig; kleverig; goeierig. Wat is het verschil tusschen: a. Die man is onwelwillend. b. Die man is niet welwillend. a. Dat kind is ongehoorzaam. b. Dat kind is niet gehoorzaam. b. Wat is hij weer goeierig. a. Wat is die jongen toch goedig. Hier volgen nog meer voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden, afgeleid door achtervoegsels; doe daarmee als boven: lummelachtig, roodachtig, spotachtig, twijfelachtig; heldhaftig, krijgshaftig; zilveren; Hoornscb, aristocratisch; Haarlemmer; duldeloos, kinderloos; verdraagzaam, herbergzaam, minzaam; vruchtbaar, dankbaar, eetbaar, leesbaar, schijnbaar, strijdbaar, wankelbaar, ontplofbaar; vor-
62
stelijk,kinderlijk, adellijk,ziekelijk, draaglijk, aannemelijk, verachtelijk. Denk ook aan het voorvoegsel oer in oerdom. Wat beteekent dit voorvoegsel hier? Welke lettergreep krijgt in de volgende woorden den klemtoon 'I aartslui, ingemeen, onaardig, heuvelig, lummelachtig, praatachtig, geelachtig, reusachtig, deelachtig. Ook door samenstelling worden een aantal bijvoeglijke naamwoorden gevormd. Let op de volgende voorbeelden. Zeg uit welke deelen ze bestaan: kurkdroog, roemrijk, deskundig, fonkelnieuw, levenszat, speelgraag. babbelziek, zuurzoet. Zoek zelf ook eenige dergelijke voorbeelden. Ook worden bijvoeglijke naamwoorden gevormd door samenstelling door middel van afleiding: krankzinnig, vierhoekig, dusdanig, bovenaardsch, kleinsteedsch, goedgeefsch. Licht deze voorbeelden toe en zoek er zelf ook eenige. Wat is het verschil tusschen: meesterlijk en meesterachtig? Onmeetbaar en onmetelijk? Buigbaar en buigzaam? Verklaar, dat een vaderlijke terechtwijzing twee beteekenissen kan hebben. Evenzoo : Een vorstelijke gift. Hoe benoemt ge de gecursiveerde woorden in onderstaande zinnen: Het glas is gebroken. Het blad is gevallen. De appel is geplukt. I~icht het antwoord toe. * a. Geef de zinsontleding van de beide volgende coupletten. * b. Ontleed ze ook redekundig. * c. Benoem de gecursiveerde woorden taalkundig. 1. Al wat gij zijt, is der Vaderen werk; Uit een moeras wrocht de vlijt van die helden, Beide de zee en den dwingeland te sterk Vrijheid een tempel en Godsvrucht een kerk.
Il. Blijf wat ge waart, toen ge blonkt als een bloem. Zorg, dat Europa den zetel der orde, Dat de verdrukte zijn wijkplaats u noem' Land mijner Vad'ren, mijn lust en mijn roem. *d. Welke woordsoorten kunnen den dienst doen van een bijvoeglijke bepaling? Geef van alle gevallen een voorbeeld.
5.
SCHEEPSPRAET, TEN OVERLIJDEN VAN PRINS MAURITS VAN ORANGE. Mouringh, die de vrye Schepen Van de seven-Iantsche buert Veertigh j aren, onbegrepen, Onbekropen, heeft gestuert, Mouringh, die se door de baren Van soo menigh tegen-ty Voor de wind heeft leeren vaeren, Al en was 't maer wind op zy, Mouringh, Schipper sonder weergaê, Die sijn' onverwinlickheit, Waer de Sonn op, waer zy neêr ga, T'aller ooren heeft gepreit, Mouringh, die de zee te nauw hiel Voor sijn seilen en sijn want, Die de vogelen te gauw viel, Al beseilden hy maer 't sand: Mouringh was te koy ekropen, En den endeloose slaep Had syn wacker oogh beslopen En hem, Leeuw, gemaeckt tot Schaep. Reeërs en Matroosen riepen: "Och! degroote Schipper, och! Wat sou 't schaên, of wy al sliepen, Waeckte schipper Mouringh noch!" "Schipper Mouringh, maer je leghter, Maer je legter plat evelt, Stout verweerer, trots bevechter, Bey te Zeewort en te Veld. Kijck, de takels en de touwen En de vlaggen en het schut Staen en pruylen in den rouwen Altemalen in den dut!"
64
"Dutten?" sprack moy Heintgje, "dutten? Stille, Maets I een toontje min! Dutten? wacht, dat most ick schutten, Bin ick angders, dien ick bin. 'k Hebb' te langh om Noord en Zuyen By den Baes te Roer estaen, 'k Hebb' te veul gesnor van buyen Over deuse muts sien gaen." ,,'k Selt hun lichtelick soo klaren, Dat ick vlaggen, schut en touw En de maets, die met me varen, Vrijen sel van dut en rouw. Reeërs (jouwerliefde mi en ick, Die van vers op 't kus se vicht), Wiljer an? kedaer! jou dien ick, Jou allienich, by dit licht." "Weeran !" riepen de Matroosen, ,,'t Is een man, oft Mouringh waerl" En de Reeërs, die hem koosen: "Weeran, 't is de jonge Vaer!" Heintgje peurde strack an 't steur en Haelde 't ancker uyt de grond: 't Scheepje ginck door 't Zee-sop schueren, Offer Mouringh noch an stond. CONSTANTIJN HUYGENS.
Opmerkingen. CONSTANTIJN HUYGENS werd in 1596 te 's-Gravenhage geboren. Hij ontving een uitstekende opleiding, promoveerde in de rechten aan de Hoogeschool te Leiden, maakte eenige buitenlandsche reizen en was achtereenvolgens secretaris van Frederik Hendrik, Willem U en Willem UI. Hij stierf in 1687. Onder den titel Korenbloemen gaf hij een aantal grootere en kleinere gedichten in het licht. Zeer bekend zijn de puntdichten van Huygens. Een zoon van dezen dichter, Christiaan Huygens, heeft zich als wis- en natuurkundige een wereldberoemden naam verworven.
65 1.
Het gedicht Scheepspraet hebben wij opgenomen in de oorspronkelijke spelling. Om nu het gedicht goed te begrijpen, moeten we in de eerste plaats den zin verstaan van verschillende woorden en uitdrukkingen, die in onze hedendaagsche taal niet meer voorkomen of althans niet meer in die beteekenis. In de tweede plaats moeten we bedenken, dat de dichter gebruik maakt van een doorloopende beeldspraak. Hij stelt nl. de R,epubliek der Vereenigde Nederlanden voor als een schip, waarop Maurits schipper was; na diens dood grijpt Frederik Hendrik het roer. Beginnen we met verschillende in dit gedicht voorkomende woorden en uitdrukkingen: Onbegrepen heeft hier een beteekenis, die wij aan dat woord thans niet meer toekennen, namelijk: onberispelijk. Begrijpen beteekende vroeger ook wel: berispen. Onbekropen beteekent hier: zonder zich te laten overrompelen of misleiden. We denken hier aan het woord bekruipen. Leid de beteekenis van dit woord af uit dezen zin: De struikroover, die zich in het kreupelhout verborgen had, wist den argeloozen reiziger, aan den kant van den weg gezeten, te bekruipen en onverhoeds aan te grijpen. Wat beteekent bekruipen in: Toen het weer zoo mooi bleef, bekroop mU de lust, er een paar dagen op uit te gaan ~ Tracht nu duidelijk het verband tusschen de letterlijke en de figuurlijke beteekenis van dit woord aan te geven. Waarom staat er vrije schepen ~ Wat beteekent: Een 'vrij uitzicht~ Een vrije vertaling~ De vrije universiteit? Iemand de vrije hand laten? En wat is een vrijbuiter? Wat is het verschil tusschen:vrijbuiterij en zeerooverij? Wat is een vrijplaats? Een vrije stad ~ Een vrijhaven? Een vrijgeest' V rij mandaat geven ~ Hebt ge wel eens gehoord van: de vrije gemeente? Wat beteekent: het vrije van Gent? Wat is een vrijdenker? Een vrijgeborene? Wat verstaat men onder vrijhandelstelsel? En wat is hiervan het tegenovergestelde ~ Wat is tegentij ? Wat is het tegengestelde van wassend tij ~ En van dood tij 1 BLINK
en
LANCÉE,
Uit de Levende Taal, lIl. 4e druk.
ó
66
Wat beteekent: Als het t~j verloopt, moet men de bakens verzetten? En: Ieder vischt op zijn getij?
* a. Geef op eenvondige wijze den inhoud van het eerste couplet weer. In den vierden regel van de tweede strophe staat: gepreit. Dit is een vorm van preien of praaien. l,eid de beteekenis van dit laatste woord af uit dezen zin: Toen de Oostindie-vaarder op de thuisreis het Hollandsche schip praaide, vernam hij, dat in het Vaderland alles wel was. Wat zou gepreit nu beteekenen in dezen dichtregeH En wat beteekent die regel in zijn geheel? De laatste regel van dit couplet doelt op den zeilwagen, door Simon Stevin, den leermeester van Maurits, uitgevonden en waarmede Maurits ook wel eens een tocht langs het strand heeft gedaan. Wat beteekent het woord: weerga? Zeg met één woord: zonder weerga. Kunt ge meer van die gevallen vinden? Welk zinsdeel is de vogelen? En te gauw? Zeg nu, wat de volgende uitdrukkingen uit dit couplet beteekenen : 1. die de zee te nauw hiel voor sijn seilen en sijn want, 2. die de vogelen te gauw viel al beseilden hij maar 't sand.
* b.
Geef nu den inhoud van dit couplet op eenvoudige wijze weer.
De eerste regel van het derde couplet beteekent : Mouringh was gestorven. Hoe komt de dichter er toe, dat aldus uit te drukken 't Wat is het verschil tusschen eindeloos en oneindig? Verklaar uit den samenhang van den zin de beteekenis van het woord beslopen in den derden regel van dat couplet. Wakker oog. Welke stijlfiguur merkt ge hierin op? Wat beteekent wakker hier? En wat zou de dichter bedoelen met den regel: En hemt Leeuw, gemaeckt tot 8chaep? Is hier een stijlfiguur in? Heht het antwoord toe. Met de Reeërs worden bedoeld de leden der regeering en met de M atroosen het volk van deze gewesten.
* c. Zeg nu op eenvoudige wijze, wat de bedoeling van dit derde couplet is.
67
In het volgende couplet lezen we: Schipper Mouringh, maar je leghter, Maer je legter plat evelt. Geef de bedoeling van deze twee regels kort en eenvoudig weer. Stout verweerer, trots bevechter Bey te Zeewort en te Veld. te Zeewort beteekent vrijwel hetzelfde als ter zee. Zeg nu, wat deze twee regels beteekenen. Kyek, de takels en de touwen, En de vlaggen en het schut Staen en pruylen in den rouwen Altemalen in den dut. Wat is een takelt Wat beteekent: een vaartuig takelen? Wat is hiervan het tegengestelde t Wat is aftakelen? Gebruik het in figuurlijken zin. Wat is takelage? Wat wordt bedoeld met het schut? Staen en pruylen beteekent : staan te pruilen. Wat beteekent het woord pruilen hier~ Heeft het dezelfde beteekenis in dezen zin: Als dat meisje haar zin niet krijgt, begint ze dadelijk te pruilen? Wie zou in het volgend couplet bedoeld worden met: m0.ll H eintgje? Wat zou deze bedoeld hebben met: Stille, Maets, een toontje min? Dutten? Wacht, dat most ick schutten. Zeg duidelijk, wat bedoeld wordt met de vraag: Dutten? Schutten beteekent voorkomen, beletten. Verklaar, hoe dat woord die beteekenis kan hebben. Bin iek angders, dien ik bin. Angders beteekent hier althans. Wat is nu de zin van dezen regel ~ * d. Zeg op eenvoudige wijze, wat de bedoeling van de laatste vier regels van het vijfde couplet is. * e. Zeg ook op eenvoudige wijze de beteekenis der eerste 4 regels van het volgende couplet: Reeërs (jouwerliefde mien ick, Die van vers op 't kusse vieht) , Wiljer an ~ kedaer! jou dien iek, Jou allienich, by dit licht.
68
Jouwerliefde is een oude vorm, waarmede men iemand aansprak, met de beteekenis van: Uwe liefde; dit laatste woord dan in den zin van bemind persoon. We hebben hier iets dergelijks als bij de titels: Uwe Hoogheid, Uwe Heiligheid enz. De regel: Die van vers op 't kusse vicht, beteekent: die van verre, gezeten op 't kussen, dat is in de regeering, den oorlog meestrijdt. Wat beteekent nu de uitdrukking: op 't kussen brengen en hoe verklaart ge die beteekenis ~ Omschrijf de beteekenis van de uitdrukking: Wiljer an? Wat zou kedaerl beteekenen: En: jou dien ick? Wat beteekent de uitdrukking: bij dit licht? En wat de volgende uitdrukkingen: 1. Daar gaat mij een licht op. 2. Iets in een valsch licht plaatsen. 3. Een boek in het licht geven. 4. Iemand het licht in de oogen niet gunnen. 5. iemands licht betimmeren. 6. lemand het licht uitblazen. 7. Zijn licht niet onder de korenmaat zetten. Opmerking. De laatste uitdrukking is aan den bijbel ontleend. Wij lezen daar: "Gij zijt het licht der wereld, eene stad boven op eenen berg liggende kan niet verborgen zijn; noch steekt men eene kaars aan en zet die onder een korenmaat, maar op eenen kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn. Laat uw licht alzóó schijnen voor de mens chen , dat zij uwe goede werken mogen zien en uwen Vader, die in den hemel is, verheerlijken." Matth. 5 : 14, 15 en 16.
* t. Geef dit citaat op je eigen manier weer, zóó dat de beteekenis duidelijk uitkomt. Ter toelichting van het laatste couplet nog dit: Weeran beteekent : ga je gang maar, zoo gaat het goed. Peurde = zette zich en strack beteekent direct. * g. Geef den inhoud van het laatste couplet op je eigen manier en zoo duidelijk mogelijk weer. De dichter heeft de beeldspraak van dit gedicht aan het zeemansleven ontleend. Ook in het dagelijksch leven maken wij herhaaldelijk gebruik van woorden en uitdrukkingen, waarvan de letterlijke betee-
69 kenis onmiddellijk herinnert aan de zee en het zeemansleven, en die nu in figuurlijken zin gebruikt worden. Hoe verklaart ge, dat er zoo'n groot aantal van die woorden en uitdrukkingen in onze taal voorkomen ~ Hier volgen er eenige. Tracht de figuurlijke beteekenis duidelijk onder woorden te brengen en geef aan, hoe die figuurlijke uit de letterlijke beteekenis is af te leiden: 1. Roeien met de riemen die men heeft. 2. In iemands zog varen. 3. Aan lager wal geraken. 4. Dat loopt de spiegaten uit. 5. Op een klip verzeilen. 6. Iemand de loef afsteken. 7. Een oog in 't zeil houden. 8. Als het tij verloopt, verzet men de bakens. 9. Zijn anker uitwerpen. 10. De beste stuurlui staan aan wal. 11. Er komt een kink in den kabel. 12. Dobberen tusschen hoop en vrees. 13. Het over een anderen boeg gooien. 14. Voor de haaien zijn. 15. De vlag dekt de lading. 16. Wie vaart, leert bidden. Tracht nu het volgende te zeggen met een uitdrukking aan het zeemansleven ontleend: 1. Het is onmogelijk met hem samen te werken. 2. Zich op de hoogte stellen van de omstandigheden. 3. Met iemand in dezelfde omstandigheden verkeeren. 4. Alle middelen aanwenden om zijn doel te bereiken. 5. Terwijl men aan de eene moeilijkheid tracht te ontkomen in de andere geraken. Zoek nu zelf ook eenige dergelijke uitdrukkingen en zeg, wat ze beteekenen. Il.
Het besproken gedicht geeft ons een voorbeeld van een bijzondere soort van beeldspraak. Zooals we bij een metaphora iets anders zeggen, dan we bedoelen, zoo deed de dichter hier ook.
70
Hij spreekt van een schipper en bedoelt M aurits; van schepen en bedoelt de zeven vereenigde gewesten enz. En h~i houdt deze beeldspraak vol, spreekt dus in samenhangende beelden en geeft een doorloopend zinnebeeldige voorstelling. Deze soort van beeldspraak draagt den naam van Allegorie. Ga nu het gedicht regel voor regel na, zeg welke woorden en uitdrukkingen figuurlijk gebruikt zijn en tracht dat gebruik te verklaren.
* Geef nu den inhoud van het gedicht op eenvoudige wijze zonder beeldspraak weer. Van zulke allegorische gedichten, waarvan in onze letterkunde vele voorbeelden te vinden zijn, nemen we hier nog twee op, die door schoonheid uitmunten. ROUW OM HET JAAR. Maanden, komt, brengt bloemen aan, De lucht is bleek met de laatste maan, En het jaar, het jaar is dood! Het is een koud, dood man in huis, En ik wil het begraven met zang en geruisch Van vallende bloemen . . . . Het jaar, ach, 't jaar is dood! .... Blijde maanden van 't doode jaar, Vollegt zachter achter de baar Dan toen gij volgdet na elkaar, Armvollen dragend van blijde bloemen .... Eerste en laatste maanden, treedt Langs de baar met slepend kleed. Uw preeviende lippen noemen Spelend den naam van 't jaar, Ach, 't schoone jaar is dood! .... Maanden, die als maagden zijt, Strooit rondom hem bloemen en kruid, Hij was een schoon, groot man in zijn tijd, Draagt hem met zangen en klagen uit! ....
71
Bloemen liggen om 't schoone hoofd, Bloemen over de baar Maar het licht, ach, het licht is gedoofd In de oogen van 't doode jaar. Gaat nog eenmaal rond de baar Komt dan weêr .... Ziet nog eens naar 't doode jaar, Dan niet meer .... Zoete Mei, die altijd lacht, Ween niet meer met hangend haar Gij zijt de schoonste van ieder jaar, Ween niet meer, maar wacht: Wacht met uw zuster ter wederzij Hand in hand: Ik hoor op mijn drempel gelach en gevlei: 't Is het nieuwe jaar en de blijde Mei Wenkt het met bloemen naderbij De koude maand schuilt weg aan den wand: 't Nieuwjaar gaat Mar voorbij .... Uitï Verzamelde Gedichten.
ALBERT VERWEY.
Opmerkingen. werd in 1865 te Amsterdam geboren. Hij nam reeds vroeg en neemt nog steeds een werkzaam aandeel aan het literaire leven, was eerst redacteur van Het Tweemaandelijksch Tijdschrift, dat later werd omgezet in De Twintigste Eeuw. Thans is hij redacteur van De Beweging en woont te Noordwijk aan Zee. Hij is de auteur van een groot aantal gedichten en eenige prozawerken. ÁLBERT VERWEY
Licht nu toe, waarom we in dit gedicht te doen hebben met een allegorie. Nu volgt hier nog: MIJN HAAT. Ik ben met mijn Haat door het leven gegaan. Een mantel van purper had zij aan En, onder dien mantel, een kleed van rouw, Als het slepend gewaad van een weduwvrouw;
72
En een krooll van robijn op haar lokken blond, En een bitteren lach om haar trotschen mond, En een levende slang om haar middel heen, Als een goudgroene gordel van edelsteen. Zij droeg in de rechter een zwarten staf, Daar sloeg zij de zomersche bloemen mee af, Die lieflijk ontloken, langs heg en vliet, En die zij mij nimmer toch plukken liet. Zij droeg aan haar boezem een passiebloem; Dat die bloem niet verwelkte, dat was haar roem. En als ik haar smeekte om een koelen dronk, Dan was 't of daar vuur in haar oogen blonk, En zij bood mij vol alsem, die nog mij brandt, Den albasten kelk van haar holle hand. Maar toen ik daar stond bij mUn lievekens graf, Daar knopte en daar bloeide haar zwarte staf, Tot hij rozen droeg als een rozelaar, Veel blanke en veel roode, bij elkaar. Zij slingerde vàn zich de gordelslang En tranen besproeiden haar bleeke wang. Ik kuste haar handen en hemelsch licht Kwam over haar vorstelijk aangezicht. - "En zijt gij niet langer mijn trouwe Haat, o gij die uw tranen zoo vloeien laat ~" Toen sprak zij: - "En hebt ge dat nooit verstaan ~ Gij zijt met uw liefde door 't leven gegaan. Uit: Poëzie.
HÉLÈNE LAPIDOTH-SWARTH.
Opmerkingen.
Zie voor deze dichteres bI. 59. Geef ook voor dit gedicht aan, waarom het een allegorie genoemd moet worden. Wat zou de bedoeling van de dichteres zijn ~ Andere voorbeelden van allegorieën in onze taal zijn: 1. Mei van Herman Gorter. 2. Een nieuw lied van een meisje en een schipper van Staring. 3. Palamedes van Vondel (een allegorisch treurspel). 4. Jan, Jannetje en hun jongste kind van Potgieter. 5. Het geluk van C. S. Adama van Scheltema. Ook in den Bijbel komen schoone allegorieën voor.
73 lIl.
* a. Geef een verldaring van de beteekenis der volgende uitdrukkingen en maak die beteekenis door een voorbeeld duidelijk. Let op de toelichtingen. 1. Door de mazen kruipen. Toelich ting. Mazen zijn openingen in een net. 2. Den Moriaan wasschen. Toelichting. Moriaan = Moor. 3. Gelijke monniken, gelijke kappen. 4. De kap maakt den monnik niet. Toe 1i c h tin g. De monniken van dezelfde orde droegen dezelfdekappen. 5. In zijn nopjes zijn. Toe li eh tin g. Nopjes zijn pluizen, die dikwijls aan nieuwe ldeeren hangen. 6. Iemand in 't ootje nemen. Toe li c h tin g. Ootje is kring in 't algemeen of bij 't knikkereQ in 't bijzonder. 7. Naar iemands pijpen dansen. Toelichting. Pijpen is blazen op een pijp of fluit. 8. De plaat poetsen. 9. Zijn piek schuren. 10. Van Scylla in Oharybdis vallen. Toe 1ic h tin g. Scylla = een gevaarlijke klip. Charybdis = een draaikolk tegenover die klip. 11. Tegen windmolens vechten. Toe 1ic h tin g. Denk aan de geschiedenis van Don Quijote. 12. Muizenissen in het hoofd hebben. Toe 1i c h tin g. JIJ, uizenissen zijn zorgen, zwarigheden. 13. Iemand over den hekel halen. Toe li c h tin g. De hekel is een werktuig, van scherpe punten voorzien, waar men het vlas door haalt, zoodat de vezels zuiver naast elkaar komen te liggen. 14. Iemand in de lij brengen. 15. Iemand de loef afsteken. Toe li c h tin g. De loef is de windzijde van een schip, de lij de andere kant. 16. lemand.~ doopceel lichten.
74 T 0 eli c h ti ng. Doopceel is een extract uit het doopboek. Vroeger, nl. vóór den Pranschen tijd, was dit tegelijk het geboorteregister. Deze uitdrukking luid t in den volksmond: Iemands doopzegellichten. Hier hebben we een voorbeeld van volksethymologie. De spraakmakende gemeente verandert nl. dikwijls woorden, die ze niet verstaat, in voor haar bekende woorden. * b. Hier volgen eenige voorbeelden. Geef bij ieder een toelichting. 1. JJieverkoekjes bakken. 6. Schuilevinkje spelen. 2. Geeuwhonger. 7. Nachtmerrie. 3. Gaanderij. 8. Bakhuis. 4. Heiligmaken. 9. Iemand van haver tot gort 5. Violen laten zorgen. kennen. OPGAVEN EN VRAGEN OVER DE SPRAAKKUNST. (Over de zelfstandige naamwoorden: verdeeling, verbuiging, naamvallen). Mouringh, Schipper, zon, ooren, zee, zeilen, want, ko.1j, oogh, leeuw, schaep, vogelen en zand. Weergae, onverw'Ïnlickheit en slaep. Dit zijn zelfstandige naamwoorden, ontleend aan het eerste couplet. De eerste rij noemt men concreet, de laatste abstract. Kunt ge aan de hand dezer voorbeelden het verschil bepalen tusschen concrete en abstracte substantieven ~ Hetzelfde woord kan zoowel een abstracte als een concrete beteekenis hebben. Vergelijk: De hoogte van dien heuvel is 50 M. Het huis stond op een hoogte. De opening van de vergadering geschiedde te 7 uur. Hij kroop door een opening in de heg. Zoek zelf meer voorbeelden. De concrete zelfstandige naamwoorden worden op grond van verschil in beteekenis verdeeld in: 1. voorwerpsnamen; 2. stofnamen; 3. verzamelnamen. Zoek voorbeelden, dat substantieven uit de rubriek van de voorwerpsnamen overgaan in die van de stofnamen en omgekeerd. Vergelijk: De roovers huisden in een dicht bosch. Holland was voor een groot deel met bosch bedekt. Wat merkt ge nu op ten aanzien van het collectief bosch ~
75
De voorwerpsnamen worden weder verdeeld in soortnamen en eigennamen. Geef voorbeelden, dat substantieven van soortnamen worden tot eigennamen en omgekeerd. Zoek nu nog eens eenige voorbeelden, waarbij het geslacht van eenzelfde substantief wisselt, naar gelang het abstract of concreet is. Evenzoo, naar gelang het voorwerpsnaam of' stofnaam is. Op den grondslag van het verschil in buiging worden de zelfstandige naamwoorden verdeeld in zwakke en sterke. Wat is het kenmerk van beide buigingen ~ Welke substantieven worden zwak verbogen? Ga nu voor alle substantieven uit de bovenstaande strophe na in welken naamval ze staan. Naamvallen zijn eigenlijk verschillende bij elkaar behoorende vormen. Die verschillende vormen beantwoorden (juister beantwoordden) aan verschillende betrekkingen, waarin de woorden staan tot andere woorden in den zin. Vergelijk: dag, (des) daags (uit dages) , (van) daag (uit dage). Ziehier nog verschillende vormen, waarvan de beide laatste echter versteende vormen zijn. Het woord vader kennen we in het enkelvoud nog slechts in 2 vormen: vader en vaders (hoed). Het woord kachel slechts in dezen éénen vorm. En in het meervoud kennen we in het geheel geen naamvalsverschil (vormverschil) meer bij de zelfstandige naamwoorden. Vergelijken we nu: Vader gaat uit. Geef vader zijn pijp. Ik hoor vader. Van eenig vormverschil is geen sprake. Toch zegt men wel, dat in deze zinnetjes het woord vader resp. staat in den len, 3en en 4en naamval. Daarbij wordt dus geen rekening gehouden met den vorm, maar uitsluitend met de betrekking waarin het woord vader staat tot de andere woorden, met den dienst, dien het woord in den zin verricht. Men vraagt zich af, welk zinsdeel het is. Aan die verschillende betrekkingen beantwoorden echter tegenwoordig geen verschillende vormen meer. Begrijpt ge nu, op welken grond men althans voor de zelfstandige naamwoorden kan zeggen, dat het N ederlandsch geen naamvallen meer kent? Eenigszins anders staat het in de officiëele schrijftaal met de
76
begeleidende (bijvoeglijke) woorden: lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, bijvoeglijk voornaamwoord. Geef tot toelichting hiervan de volledige verbuiging van: de trotsche despoot - de gehate tiran - de droeve tijding - deze trouwe bediende - die arme gewonde - mijn zieke tante. Geef nu de volledige verbuiging (enkel- en meervoud) van de persoonlijke voornaamwoorden: ik, gij, hij en zij. Kan men ook hier zeggen, dat er geen naamvalsverschil meer bestaat' Geef nu de 4 naamvallen van: wij allen en van: gij beiden. Geef nu alle gevallen op, waarin een woord staat in den len naamval. Idem voor den 3en naamval. En voor den 4en naamval. Over den 2en naamval nog het volgende: Moeders japon hangt in de kast. 's Zondags gaan we geregeld naar de kerk. Hij is des doods schuldig. Welke zinsdeelen staan hier in den 2en naamval Y Zoo onderscheidt men wel 3 genitieven: een bijvoeglijken, een bijwoordelijken en een oorzakelijken. Vergelijk nu nog de volgende bijvoeglijke genitieven: Hij heeft een volledige uitgave van Da Costa's gedichten. Vaders paraplu ging de lucht in. De eigenaar der landerijen was niet aanwezig. Het uur der verlossing is nabij. Je vertelt me daar wat fraais. Hoor het getik der hagelsteenen tegen de ruiten. Het wegdragen der gewonden nam geen einde. Het is thans de dag der dagen. Kunt ge deze bijvoeglijke genitieven, die verschillende betrekkingen uitdrukken, afzonderlijk benoemen Y * Geef nu nog de zinsontleding van de boven aangehaalde strophe.
6.
KINDERSOUVENIR.
Wij waren in Indië, ik toen een kind van negen j aar. En ik ging met mama naar de oude stad, naar een Chineeschen meubelmaker; een schrijnwerker, die heel knap was, die beeldhouwde, en antieke meubelen, zooals je soms in de kampong vindt, verzamelde, verkocht en namaakte. Hij maakte heel mooi snijwerk: ik herinner mij nog, hoe mooi ik het vond, al was ik ook maar een kind. Welnu, ik ging met mama naar hem toe, om antieke stoelen te kiezen .... Hij ontving mama heel beleefd, zooals een Chineesche koopman doet, met buigingen Bn veel vleiende woorden. Maar plotseling, toen hij mij zag, schrikte hij even, alsof iets hem trof, en boog toen heel diep voor mij, drie-, viermalen, en hij riep zijn vrouwen zijn zonen en zij bogen allen héél diep voor mij, met vleiende woorden en gebaren van diepen eerbied. Ik zal het nooit vergeten .... Ik was een kind van negen j aar en die buigende Chineezen maakten op mij een héél diepen indruk .... Toen zeide mijn moeder, verwonderd: - Waarom buig je zoo voor mijn jongetje, zeg baba, en waarom buigen je vrouwen je zonen zoo voor hem? En de Chineesche schrijnwerker zeide toen, vol eerbied: - Groote mevrouw, wij buigen voor uw zoon, den kleinen meneer, omdat hij merkbaar geteekend is met een héél gelukkig teeken. Wist u dat niet, groote mevrouw? Kijk, de kleine meneer heeft voor in zijn haar, op zijn voorhoofd, een kruintje, een gedraaid krulletje, net als iedereen er een heeft achter, op zijn achterhoofd. Zoo een kruintje voor, op het voorhoofd, is een heel zeldzaam en uiterst gelukkig teeken. De kleine meneer is uiterst gelukkig geteekend. Want het kruintje van voren geeft te kennen, dat hij een "groote ziel" heeft .... - Baba, zeide mijn moeder; je moet mijn jongetje niet ijdel maken; hij zal te trotsch worden, als je hem nu zegt, dat hij een "groote ziel" heeft .... En in mijzelven, zéér onder den indruk, bedacht ik, wat het zijn kon: een "groote ziel" te hebben, en zocht ik, jongetje van negen jaar, in mij naar mijn "groote ziel" ....
78
Toen zeide de Chineesche schrijnwerker, heel ernstig: - Zoo bedoel ik het niet, groote mevrouw .... Misschien, dat ik het in het Maleisch niet heel goed zeg: in mij n taal zoû ik zeggen, dat het kruintje van voren den kleinen meneer teekent als hebbende een "groote ziel". Daarmeê bedoel ik, dat de kleine meneer gelukkig zal worden in het leven, dat hem wacht, omdat zijn ziel "groot" zal zijn en zal zien rond om hem heen, en al het moois zal zien, wat er is op de wereld en in den mensch. De "groote zielen", die dat zoo zien, zijn de dichters en de kunstenaars: zij bootsen de natuur en het leven na, en die nabootsingen zijn hun geluk. Hun zielen zijn "groot", omdat zij veel zien en veel begrijpen; en op hun beurt veel geven van wat zij ontvangen; want "de groote zielen" zijn mild. En omdat zij ontvangen en geven, en zien en bewonderen en nabootsen, zijn zij gelukkig, is hun leven gelukkiger dan van vele andere menschen: zij zijn de gezegenden van de goden, en de goden hebben hen lief. Zoo, letterlijk, sprak de Chineesche schrijnwerker: pas later begreep ik zijn woorden geheel; maar toèn was ik toch zeer onder den indruk, want zijn zonen, groote Chineesche jongens, stonden maar tegen mij te glimlachen en te buigen en te w~jzen naar mijn kruintje van voren. Mijn moeder was een lieve, eenvoudige vrouw. Ik zag haar voorhoofd een beetje fronsen; en ik begreep, dat zij bang was, dat de Chineesche schrijnwerker mij al te veel prees en bewonderde, om mijn kruintje van voren, zooals zij wel eens fronste, wanneer kennissen en vriendinnen zeiden, dat ik een heel lief jongetje was .... Maar terwijl mijn moeder het gesprek nu wendde en naar de gebeeldhouwde stoelen vroeg, naderde ik het altaar, achter in den winkel. De Chineesche jongens, glimlachend en hoffelijk, omringden mij .... En ik zag op naar de groote heilige Chineesche plaat: de plaat van de goden, die mij zegenen zouden en lief zouden hebben. Het waren twee goden: de eene was goedig dik, glimlachend, blank, roze, in prachtig gouden gewaad, met, om de lippen, lange hangsnorren ....
79
De andere, achter hem deinzend, kronkelde in één, en grijnsde verschrikkelijk, met bloed doorschoten oogen, zwart en scharlaken rood van gelaat en van haren en baard, en hij strekte klauwende vingers uit, met scherpe, heel lange nagels .... De Chineesche jongens staken in slanke vaasjes wierookstokjes aan: dat walmde fijn blauwtjes naar boven. Door den walm grijnsde de zwarte god, en de rozige, dikke god glimlachte goedig mij toe. Ik keek vol vertrouwen op, naar de goden, die mij zouden "zegenen" en "liefhebben", omdat ik een kruintje van voren had. Den goedigen god vond ik wel lief en de zwarte maakte mij niet heel erg bang; ik vond hem eer kluchtig dan griezelig, met z~jn vuurrooden baard, en dan vond ik zijn gewaad, zwart, goud en rood, hMI mooi .... - Dat is een van mijn souvenirs. Mijn kruintje van voren is met het dunner worden van mijn haren nu heelemaal weg, maar, hoewel mijn ziel niet zoo heel veel "grooter" is dan andere zielen, ja hoewel ik mijzelven zelfs nederig tel onder de "kleine", de heel "kleine" zielen, heb ik toch wèl het geluk gevonden, dat de Chineesche schrijnwerker bedoelde: het geluk van te zien en te begrijpen, van te geven en te ontvangen, het geluk, zoo als dichters en kunstenaars kunnen vinden, om àl het moois van den mensch, de wereld en het leven .... Uit: De Zwaluwen neergestreken.
LOUIS COUPERUS.
Opmerkingen. LOUIS MARIE ANNE COUPERUS werd in 1863 te 's-Gravenhage geboren. Zijn eerste jeugd bracht hij door te Batavia, waar hij het gymnasium Willem III bezocht. In den Haag teruggekeerd, werd hij leerling van de H. B. S. Nadat hij met gunstig gevolg examen had gedaan voor Nederlandsche taal en letterkunde M.O., wijdde Couperus zich geheel aan de kunst. Hij gaf eenige bundels gedichten ("Een Lent van Vaerzen", "Orchideeën") en een groot aantal prozawerken (Eline Vere, Noodlot, Majesteit, Wereldvrede, Psyche, De stille kracht, e.a.). Met Cyriel Buysse en :E'rans Co enen vormt hij de redactie van het bekende letterkundig tijdschrift Groot-Nederland. Opgave. Lees van dezen schrijver : Majesteit en Wereldvrede.
80
I.
* Behandel onderstaande vragen en opgaven zóó, dat de inhoud van het fragment in hoofdzaak en op je eigen wijze wordt weergegeven. Je bent niet gebonden aan de volgorde door de nummers aangegeven. 1. Omschrijf de oorzaak van den schrik en den eerbied van den Dhineeschen meubelmaker. 2. Vertel daarna, op welke wijze hij zijn eerbied toonde. 3. De moeder was daarmede niet ingenomen. Waarom nieU En hoe toonde zij dat? 4. Welken indruk maakte het tooneel op den jongen zelf? 5. De moeder wendde toen het gesprek. Op welke wijze en met welk doel waarschijnlijk? 6. Wat deed de jongen in dien tijd en wat vertelt hij daarvan? 7. Waarom staat boven dit fragment: Kindersouvenir? 8. Wat is er, volgens den Schrijver, geworden van de voor:spelling van den Chinees?
Il. Aan bovenstaand fragment gaan onder meer deze regels vooraf: Ik heb niet zulke romantische kindersouvenirs, zeide ik 1). Neen, mijn kinderjaren waren meer gekoesterd: ik was mama's bedorven kindje, en mijn oudste zuster, die wel lief was, maar vaak heel geestig, noemde mij dan met allerlei namen: het "onderkruipsel", de "laatste wervel van den staart", en "broeikasplantje", alles {)mdat ik de jongste, de Benjamin was van zoo veel kinderen. Beantwoord nu de volgende vragen: Wat zijn romantische kindersouvenirs ? Wat beteekent: mijn kinderjaren waren meer gekoesterd? Ziet ge ook beeldspraak in dezen regel? Licht dat dan toe? Waarom staat er achter gekoesterd een dubbele punt? ..... Mijn oudste zuster, die wel lief was, maar vaak heel geestig, .... Is er een tegenstelling in dezen zin? Zoo ja, welke? Verklaar in welk opzicht deze twee eigenschappen tegenover .elkaar staan. Waaruit blijkt de geestigheid van die zuster? Verklaar den naam onderkruipsel. 1) De Schrijver tot zijn vrouw. Deze had juist een herinnering uit haar jeugd verteld.
81
Evenzoo : laatste wervel van den staart. Ook: broeikasplant je. Hij was de Benjamin. Wat beteekent deze uitdrukking en hoe komt men daaraan? Zeg nu ook, wat men verstaat onder: Een Judas, Judaskus, Judasloon. Een Job, J obsbode, Jobstijding, ,lobsgeduld. Een Simson. Een Simsonsverzuchting. Een Thomas. Een Nimrod. Verklaar het gebruik van al deze aan den Bijbel ontleende uitdrukkingen en denk daarbij aan het besprokene in het tweede deel van Uit de Levende Taal. Hij maakte heel mooi snijwerk: ik herinner mij nog, hoe mooi ik het vond, al was ik ook maar een kind. Verklaar duidelijk de bedoeling van die laatste toevoeging. Welnu, ik ging met mama naar hem toe, om antieke stoelen te kiezen. Wat is het verschil tusschen: antieke en ouderwetsche stoelen? Wat is een antiquiteit? En wat een antiquaar? Wat beteekent hier het woord kiezen? Leid uit onderstaande zinnen de beteekenis van het woordje om af: Welnu, ik ging met mama naar hem toe, om antieke stoelen te kiezen. 2. Wij zitten om de tafel. 3. Het was om Kerstmis. 4. Hij wandelt nog wat om. 5. Hij kwam bij dat ongeval om het leven. 1.
Zeg ook wat de gecursiveerde woorden in de volgende zinnen beteekenen : 1. Hij ontving mama heel beleefd. 2. Ik ontvang daar juist uw brief. 3. Dat boek is goed ontvangen. Hij ontving mama heel beleefd, zooals een Ohineesche koopman doet, met buigingen en veel vleiende woorden. Waarom voegt de Schrijver er tusschen: zooal.~ een Ohineesche koopman doet? Wat beteekent hier: vleiende? Heeft het een gunstige of een ongunstige beteekenis ? En in: Zijn oordeel over uw werk is zeer vleiend? Ik was een kind van negen jaar en de buigende Ohineezen maakten op mij een héél diepen indruk. BUNK
en
LANCÉE,
Uit de Levende Taal, lIl. 4e druk.
6
82
Zeg duidelijk, waarom de schrijver hierbij vermeldt: Ik was een kind van negen jaar. "Groote Mevrouw, wij buigen voor uw zoon, den kleinen meneer, omdat hij merkbaar geteekend is met een héél gelukkig teeken. " Bemerkt ge in deze regels ook iets van de "vleiende woorden", waarvan in een der vorige regels sprake is? Wat was dat héél gelukkige teeken ? En wat beteekent: hij is merkbaar geteekend?
* a. Tracht uit onderstaande zinnen af te leiden: a. de gemeenschappelijke beteekenis en b. het verschil tusschen de synoniemen ijdel, trotseh, tier, hoogmoedig, grootsch. 1. .Te moet mijn jongetje niet ijdel maken. (Zie het fragment). 2. Gij kunt trotsch zijn op uw zoon, die zulk een rechtschapen karakter toont te bezitten. 3. Hoewel deze man geheel buiten zijn schuld in groote financiëele zorgen was geraakt, was hij te tier om ondersteuning te vragen. 4. Vroeger was mijn vriend altijd eenvoudig; nadat hij echter die belangrijke betrekking gekregen heeft, is hij jammer genoeg hoogmoedig geworden. 5. Dit kind tooit zich met allerlei lintjes en strikjes en is daar wat grootsch op. * b.
Zeg ook, wat de gecursiveerde woorden in de volgende zinnen beteekenen : 1. Welke pogingen hij ook aanwendde, zijn broer tot andere gedachten te brengen, alle inspanning daartoe bleef ijdel. 2. Deze ijdele menschen denken slechts aan geld en goed, eer en roem, doch niet aan de onvergankelijke dingen. 3. Vlei u niet met de ijdele verwachting, dat uw onmogelijke wenschen bevredigd zullen worden. 4. Ons ijdel bestaan vliegt als een schaduw heen. 5. Dit trotsche gebouw eert den ontwerper en den uitvoerder. 6. Zou hij nu waarlijk te trotsch zijn, om zich met zijn minder bedeelde familieleden in te laten? 7. Welk een grootsche onderneming is met de voltooiing van het Panama-kanaal gelukkig geslaagd.
* c. Vul nu in het onderstaande één der vijf behandelde synoniemen in: De beschuldigde, sterk in zijn onschuld, trad - voor zijn rechters.
83
Wees niet - op rijkdommen. De ouders hebben dat kind wel watgemaakt door 't steeds te bewonderen. Welk een - schouwspel biedt de oceaan bij storm. Ik waarschuw u, geen - hoop te voeden. Dat zulk een groot meisje nu nog - is op haar mooie kleer'en. 't Kostte den - edelman grooten strijd, den burger genade te vragen. De aanblik van dat - monument was overweldigend. Is hij geworden, nu hij zoo op de maatschappelijke ladder geklommen is ~
* d. Geef nu overeenkomst en verschil op van de synoniemen: zeldzaam, schaarsch en zelden. Let op de volgende voorbeelden: 1. Zoo een kruintje voor op het voorhoofd is een heel zeldzaam en uiterst gelukkig teeken. (Zie het fragment). 2. Zelden heb ik zulk een donderslag gehoord. 3. Tijdens de wereldoorlog waren allerlei eerste levensbehoeften uiterst schaarsch. Tot welke woordsoort behoort zeldzaam? En zelden? En schaarsch? * e. VuI in met één dezer drie synoniemen: De Herfsttijloos is een plant, die men - in het wild aantreft. "Tat een - voorrecht, zulk een goede gezondheid te genieten. Waardoor zou het goudgeld tegenwoordig zoo - zijn ~ Het gebeurt maar - dat de post 'róór 12 uur geweest is. * f. Leid nu nog uit onderstaande zinnen overeenkomst en verschil af tusschen: eerbied, achting en ontzag. 1. Maar plotseling, toen hij mij zag, schrikte hij even, alsof iets hem trof, en boog toen heel diep voor mij, drie- viermalen, en hij riep zijn vrouwen zijn zonen, en zij bogen allen héél diep voor mij, met vleiende woorden en gebaren van diepen eerbied. (Zie het fragment). 2. Die man heeft zulke prijzenswaardige hoedanigheden, dat iedereen hem groote achting toedraagt. 3. De aanblik van den sterrenhemel vervult den mensch met ontzag voor den Schepper. * g. Vul in met een dezer synoniemen: Met - luisterde de menigte naar de woorden van den vorst, wien zij hulde kwam betuigen. Die jongen toont heel weinig - te hebben voor zijn vader, want of deze hem al waarschuwt, het geeft niets. Door deze zelfopofferende daad verwierf hij - van alle weldenkenden. Het request aan den Minister begon de requestrant aldus: Geeft met verschuldigd - te kennen.
84 Ik kan onmogelijk - voor dien man hebben, nu mij iets meer van zijn leven bekend iR. De woedende elementen boezemen den mensch, die zich zijn zwakheid bewust is, - iu. lIl.
Leid uit onderstaande zinnen, alle ontleend aan het boek van Couperus : De Zwaluwen Neergestreken, de beteekenis af van de gecursiveerde woorden en uitdrukkingen en beantwoord ook de bij die zinnen behoorende vragen. 1. Wij 1) zijn neef en nicht en hebben elkaar als kinderen gekend: wij hebben met elkaar gespeeld, wij hebben met elkaar gedanst op kinderbals; wij bezitten nog onze kinderportretten : zij, in een marquise-toiletje, een marquisetje van acht jaar, gepoeierd, met een moesje op de wang; ik, als een page en ik herinner mij nog het pakje, dat mijn zusters mij hadden gemaakt: zwart fluweel met gele satijnen crévé's en ik was erg trotsch op die eerste travesti. 2. Een kwartier rijden van ons af was het kampement: een kapitein, twee luitenants, een handjevol soldaten .... 3. Ik was een tenger kind, maar kreeg een Spartaansche opvoeding. Verklaar de tegenstelling in dezen zin. 4. Wij hadden altijd woeste paarden. Een passie van papa was om woeste paarden te temmen. Wat hebt ge op te merken bU het gebruik van het woordje om hier~ Met welk woord staat temmen in verband ~ 5. Tusschen zulke verschrikkingen leefde ik, leefde ik drie jaren lang ... En toch, hoewel ik bang was, vond ik het "interessant" ... Ik was een romanesk kind, en ik vond het "interessant" .... Toen w~j later op Buitenzorg woonden, vond ik het leven zeer bleek en zonder emotie. Wat is het verschil tusschen: drie jaren lang en drie lange jaren? Waarom staat ,,'interessant" tusschen aanhalingsteekens? Omschrijf de beteekenis van het woord 1,e1sckrikhngen. Wat beteekent: ik vond het leven bleek? Is hier een stijlfiguur in ~ Licht het antwoord toe.
1) n.l. de Schrijver en zijn vrouw.
85 Wijs de stijlfiguren aan in de volgende zinnen en verklaar het gebruik: 1. De mistral gierde door den schoorsteen, rukte aan de ramev, en het was donker in onze kamer geworden, waar sissend het stervende haardvuur opkronkelde met lange, rekkende tong. 2. Maar er zijn ook lieflijke nachten, die de nachten der zilverige droomen zijn; de droomen van wijde, zilveren, kalme zeeën, waarover ik heen glijd, op muzikale schepen, naar rozige einders; er zijn de wijde, paarlemoerige nachten, welke ik doordwaal in eindelooze paleizen van stralende en lichtende zuilen, altijd zoekende Eén, dien ik eindelijk vind; er zijn de goudstralende nachten met de guldene duinen en vreemd zacht azuren bosschen, met de tooverlandschappen en wonderhallen, met de paradiziale symfonieën, die klinken van etherische, hemelhooge harpen af, harpen langs welker koorden de festoenen, winden der bevallige, lieflijke, weldoende elfen en der weldadige sirenen. Wat beteekenen de gecursiveerde woorden in dezen zin ~ Geef voor de gecursiveerde woorden in onderstaande zinnen een of meer woorden van ongeveer dezelfde beteekenis of hiervan een omschrijving. 1. De Chineesche jongens, glimlachend en hoffelijk, omringden mij. 2. De andere, achter hem deinzend, kronkelde ineen, en grijnsde verschrikkelijk, met bloed doorschoten oogen, zwart en scharlaken rood van gelaat en van haren en baard, en hij "strekte klauwende vingers uit, met scherpe, heel lange nagels .... 3. De Chineesche jongens staken in slanke vaasjes wierookstokjes aan: dat walmde fijn blauwtjes naar boven. 4. Den goedigen god vond ik wel lief en de zwarte maakte mij niet heel erg bang; ik vond hem eer kluchtig dan griezelig. Klaarblijkelijk bedoelt de schrijver met deze woorden een tegenstelling. In welk opzicht vormen ze die dan ~ Wat beteekent in onderstaanden zin het woord taal? Misschien, dat ik het in het Maleisch niet heel goed zeg; in mijn taal zou ik zeggen enz. (Zie het fragment). Wat is een levende taal? Wat een doode taal? Weet ge zulk een doode taal te noemen ~ Is er ook beeldspraak in deze beide laatste uitdrukkingen? Verklaar die.
86 Doe hetzelfde met: de taal der oogen en de taal der bloemen. Wat zou men bedoelen met de uitdrukking: Z~jn woorden zijn slechts lippentaal? Wat staat hier tegenover? Wat bedoelt men met: Die man is wel ter tale? En wat met: Wij hebben taal noch teeken vernomfln '1 Wat bedoelt men met: de tale Kanaäns? Opmerking. Denk hierbij aan: Te dien dage zullen er vijf steden zijn in Egypteland, sprekende de spraak Kanaäns. (Jes. 19 : 18). De laatste uitdrukking is één der vele in onze taal, welke aan den Bijbel zijn ontleend. Hier volgen nog eenige daarvan: * a. Tracht met behulp van de daarbij geplaatste opmerkingen de beteekenis te omschrijven: 1. }Vlet zulk een ijver en toewijding kunnen zij bergen verzetten. Toelichting. "En al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist alle de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het geloof had, zoodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zoo ware ik niets." (I Cor. XIII: 2). 2. Zij leven daar in Abrahams schoot. T 0 eli eh ting. De Oosterlingen lagen bU den maaltijd op banken. Het hoofd van den een rustte dan tegen de borst, dus ongeveer in den schoot van den naastliggende. Abraham was de vereerde stamvader der Israëlieten, die opgenomen werd in het Paradijs. Nu gold het dus voor een hooge onderscheiding, in het leven hiernamaals aan het hemelsehe gastmaal te liggen naast en dus in den schoot ,an Abraham. 0. Dat woord viel in goede aarde. Toe li c 11 ti n g. "Zie een zaaier ging uit om te zaaien. En als h~i zaaide, viel een deel van bet zaad bij den weg en de vogels kwamen en aten dat op. En een ander deel viel op steenacbtige plaatsen, waar bot niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had; maar als de zon opgegaan was, zoo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, is het verdord. En een ander deel viel in de doornen en de doornen wiesen op en verstikten het. Bn een ander deel viel in de goede aarde, en gaf vrucht, het één honderd -, het ander zestig-, en het ander dertigvoud." (Mattb.13: 3--8). Dit is de gelijkenis van den zaaier. Wat is nu een gelijkenis? Kent ge nog meer gelijkenissen, aan den Bijbel ontleend? 4. Zij reizen met apostelpaarden.
87 Toe li c h tin g. Deze uitdrukking wordt ook wel in 't I~atijn gebruikt en luidt dan: per pedes Apostolornm, wat letterlijk wil zeggen: met apostelvoeten. Volgens Mattheus X zond Jezus de Apostelen uit, zeggeilde : "Gij zult niet henengaan op den weg der heidenen, en gij zult niet henengaan in eenige stad der Samaritanen, maar gaat veel meer henen tot de verlorene schapen van het huis lsraöls" (Matth. X : 5 en 6). De uitdrukking is dus schertsend gebruikt en naar den letter ontleend aan dit gedeelte van den Bijbel, immers bij gaan denkt men aan: te voet een weg afleggen. 6. Dit is hem een doorn in het oog. Toe li c h tin g. "Maar indien gij de inwoners des lands niet zult voor uw aangezicht uit de bezitt,ing verdrijven, zoo zal het geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uwe oogen." (Numeri 33 : ,1'\5). 6. Die vrouw is een ware Dorcas. Toe li c h tin g. "En te J oppe was een zekere discipelin met name Tabitha, hetwelk overgezet zijnde is gezegd Dorcas. Deze was vol van goede werken en aalmoezen, die zij deed." (Hand. IX : 36). 7. Dat bedrag is slechts een droppel in den emmer. Toelichting. "Zie de volkeren zijn geacht als een druppel aan eenen emmer, en als een stofje van de weegschaal, zie, Hij werpt de eilanden henen als dun stof." (Jesaja 10 : 15). * b. Zeg op eenvoudige wijze de bedoeling van deze aanhaling. 8. De mug uitzijgen, maar den kemel doorzwelgen. Toelichting. "Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeërs, gij geveinsden. Want gij vertient de munte en de dille en de komijn, en g~j laat na het zwaarste der Wet namelijk het oordeel en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen moest men doen en de andere niet nalaten. Gij blinde leidslieden, die de mug uitzijgt en den kemel doorzwelgt". (Matth. 23 : 23 en 24). * c. Zeg op eenvoudige wijze wat met het aangehaalde bedoeld is. H. De verzenen tegen de prikkels slaan. Toeli eh ting. verzenen = hielen.' prikkels = stokken met ijzeren lmnt, gebezigd om de ossen aan te zetten. Op den weg naar Damascus zag Saulus plotseling Jezus voor zich, Die tot hem sprak: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? Het is u hard tegen de prikkels de verzenen te slaan. (Hand. 26 : 1,1). 10. Het smart den ouders zeer te moeten zien, dat hun kind den breeden weg opgaat.
88
Toelichting. Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed is de weg die tot verderf leidt. (Matth. 7 : 13). * d. Wat is de beteekenis van deze aanhaling~
* e. Zoek nu zelf nog meer uitdrukkingen aan den Bijbel ontleend en zeg wat ze beteekenen. Ook aan de mythologie zijn een aantal woorden en uitdrukkingen ontleend. Zeg met behulp van de toelichtingen, wat de onderstaande beteekenen : 1. De doos van Pandora. Toe li c h tin g. Pandora was een schoone vrouw, die van Jupiter een doos ontving, waarin zich allerlei ziekten en kwalen bevonden. Deze verspreidden zich over de aarde. Alleen de hoop bleef in de doos. 2. De draad van Ariadne. Toe li c h tin g. Ariadne, dochter van koning Minos van Creta, gaf aan Theseus een kluwen garen. Daarmee kon hij uit het labyrint geraken. :t Een Panische schrik. Toelichting. Pan was de Grieksche herdersgod, die met zijn bokspooten en ruige haren dikwUIs schrik aanjoeg. 4. Den Pegasus bestijgen. Toe li eh tin g. Pegasus was een gevleugeld paard met een gouden teugel van Minerva, en het paard der Muzen. 5. Vat der Danaiden. Toelichting. Danaiden moesten in de onderwereld een bodemloos vat vullen. 6. Een Augias8tal reinigen. Toe li c h tin g. De koning van Ellis had een stal met drie duizend runderen. Hercules reinigde dieu stal door er twee rivieren door te leiden. 7. Hij is geen Adonis. Toe li eh tin g. Adonis was in de Grieksche mythologie een schoon jongeling, door Venus bemind. 8. Argusoogen. Toe li c h tin g. Argus was volgens de Grieksche mythologie een reus met honderd oogen. Hiervan sloot hij nooit meer dan twee. Hij werd door Mercurius gedood en Juno plaatste zijn oogen in den staart van den pauw. 9. E8culaap.
89 Toe li c h ti n g. Asklepios, de zoon van Apollo, was de beroemdste arts van de oudheid. 10. Amazone. Toelich ting. In Klein-Azië woonde een volk van uitsluitend krijgshaftige vrouwen. 11. Demonisch. Toe li c h tin g. Demonen waren geesten, goede zoowel als booze r die zich plaatsten tusschen de goden en de menschen. De invloed van het Ohristendom veroorzaakte, dat alle demonen tot booze geesten werden. 12. Furie Toelichting. Furiën waren wraakgodinnen bij Romeinen en Grieken. De misdadigers werden door haar vervolgd tot hun geweten ontwaakt was. Ze hadden roode oogen, een zwart gewaad en slangen voor hoofdhaar. 13. Een goede genius. Toe li c h ti n g. Een genius was volgens de Romeinsche godenleer een beschermgeest. 14. Gygesring. Toe I ic h tin g. De Grieksche herder Gyges vond een ring, die hem de gave schonk, zich onzichtbaar te kunnen maken, en hem in staat stelde zich rijkdommen en de vorstelijke waardigheid te verschaffen. 15. Een Homerisch gelach. Toelichting. Homerus verhaalt in de Ilias, een beroemd Grieksch heldendicht, hoe de goden, op den Olympus vergaderender door den twist tusschen Zeus en Hera in een gedrukte stemming verkeerden. Hephaistos wilde daaraan een eind maken. Nu schonk hij, de kreupele, den goden en godinnen den nectar en dit maakte zulk een grappigen indruk, dat allen onbedaarlijk lachten. 16. Icarusvleugels. Toe li c h ti n g. Daedalus had op last van Minos, koning van Kreta, het Labyrint gebouwd, doch werd met zijn zoon Icarus daarin opgesloten. Vader en zoon wisten te vluchten met behulp van wassen vleugels. Toen echter Icarus tegen de waarschuwing van zijn vader in te hoog vloog, smolten zijn vleugels door de zon en stortte hij neer in de zee. 17. Pygmaeën. Toelichting. Pygmaeën = een volk van dwergen. 18. Uilen naar Athene dragen. Aan Pallas Athene of Minerva, beschermgodin van Athene en
90
godin der wijsheid, was de uil gewijd. Vandaar dat vele huizen in Athene zulk een uil in den gevel hadden.
* f. Breng de uitdrukkingen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 11, 13, 15, 16 en 17 in flinke zinnen of korte verhaaltjes te pas, zoo dat de beteekenis duidelijk uitkomt. OPGAVEN EN VRAGEN OVER DE SPRAAKKUNST. (Over de verdeeling en de verbuiging der voornaamwoorden.) Wij zijn neef en nicht en hebben elkaar als kinderen gekend; wij hebben met elkaar gespeeld, wij hebben met elkaar gedanst op kinderbals; wij bezitten nog onze kinderportretten : zij, in een marquise-toiletje, een marquisetje van acht jaar, gepoeierd, met een moesje op de wang; ik, als een page en ik herinner mij nog het pakje, dat mijn zusters mij hadden gemaakt: zwart fluweel met gele satijnen crêvé's en ik was erg trotsch op die eerste travesti. Zoek alle voornaamwoorden uit dit fragment. Z~in deze voornaamwoorden zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt ~ Wat is het verschil tusschen een zelfstandig naamwoord en een zelfstandig voornaamwoord ~ Kunt ge ook het verschil tusschen een bijvoeglijk naamwoord en een een bijvoeglijk voornaamwoord onder woorden brengen ~ Tracht dit verschil af te leiden uit eenige zelf gekozen voorbeelden.
* a. Welken dienst kunnen de zelfstandige voornaamwoorden in den zin verrichten ~ Licht dit met voorbeelden toe. * b. Dezelfde vraag en opgave voor de bijvoeglijke voornaamwoorden. Wij en ik zijn persoonlijke voornaamwoorden. Waarom noemen we die zoo? * c. Verbuig de vooraanmwoorden: ik, gij, hij, wij, je, zij (vrouwelijk enkelv.), zij (mannelijk meervoud) en het. Kunt ge het gebruiken als onbepaald voornaamwoord ~ En ook je ~ Het persoonlijk voornaamwoord van den 2en persoon kan zijn: gij, u en je. Wat weet ge van het verschil in gebruik dezer drie woorden ~ Hoe benoemt ge de gecursiveerde woorden in onderstaande zinnen: l. Hij geeft zich veel moeite.
91
2. Ik zelf was niet daarbij tegenwoordig. 3. Laten wij elkander de hand drukken. 4. Toen gilde ik het uit. Welke zinsdeelen zijn de gecursiveerde woorden ~ Wat weet ge van het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord in den 2en naamval ~ Benoem nu de gecursiveerde voornaamwoorden en zeg ook, of ze zelfstandig dan wel bijvoeglijk gebruikt zijn: Het is zeker, dat ik iets zal hooren. Wie wandelen daar~ Het zijn mijn zusters. Wie dat niet weet, kan wel heengaan. Dit weet ik zeker: Zoodra de wapenkreet der uwen weerklinkt, zullen ook de onzen ten aanval optrekken. Uw hoed en de mijne liggen daar. Ik heb dezen en genen reeds gevraagd; niemand wist er van. Ze zeggen, dat de man, die dit boek geschreven heeft, thans niet meer in staat is z1ûke werken te schrijven. Mijn vriend, wiens zoon was gesneuveld, moest ik diens laatsten brief overhandigen. Wat gij ook aanvoert, ieder zal u gelooven. Degene, van wien ik dat vernam, was blijkbaar niet op de hoogte. Wie er ook kome, geef hem niet thuis. Hiervan wilde geen onzC/' weten.
* d. Geef nu zelf voorbeelden van de zeven soorten van voornaamwoorden, zooveel mogelijk zelfstandig en bijvoeglijk. * e. Verbuig: Uw hond en de mijne (enkelvoud en meervoud); die als betrekkelijk voornaamwoord, mannelijk enkelvoud, vrouwelijk enkelvoud, en meervoud; ook als aanwijzend voornaamwoord, zelfstandig zoowel als bijvoeglijk; degene, mannelijk enkelvoud, vrouwelijk enkelvoud, en meervoud; evenzoo : dezelfde; wie, mannelijk enkelvoud, vrouwelUk enkelvoud, en meervoud, wij allen en gij beiden. * f. Gebruik nu in zinnen: 1. wie als vragend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord. 2. wat als vmgend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord. 3. een als lidwoord, telwoord en onbepaald voornaamwoord.
7. FRAGMENTEN VAN DEN OUDEN HEER SMITS. Opmerkingen. De Oude Heer Smits is de pseudoniem van MARK PRAGER LINDO. Hij werd in 1819 te Londen geboren, waar hij zijn eerste jeugd doorbracht, woonde daarna in Frankrijk en Duitschland en werd in 1842 te Utrecht bevorderd tot doctor in de letteren. Hij was achtereenvolgens leeraar aan het Gymnasium te Arnhem, leeraar en hoogleeraar aan de militaire academie te Breda en Inspecteur van het Lager Onderwijs in Zuid-Holland. Hij stierf in 1877. Deze auteur schreef onder meer: Brieven en Ontboezerningen, Clernentine en Losse schetsen in en orn Parijs. Hij was gedurende een aantal jaren redacteur van den N ederlandschen Spectator. Opgave. IJees van dezen schrijver eenige fragmenten uit: Kornpleete werken. Hier volgen twee fragmenten ontleend aan de Kornpleete werken van dezen auteur. * a. Geef den inhoud van ieder fragment afzonderlijk en op je eigen wijze weer. b. Beantwoord eerst de daaronder geplaatste vragen. I. Ontelbaar zijn de illusiën, welke de intrede in de wereld bij ons opwekken. Als wij voor het eerst in het vuur komen in den strijd des levens, schittert ons allen, in de eene of andere gestalte, de maarschalksstaf tegenoet, als de prijs der overwinning, die wij ons ook zeker gevoelen te behalen. Langzamerhand echter, na een paar veldtochten, als wij onze vrienden en kennissen, met dezelfde verwachtingen en wapens als wij uitgerust, onder de groene aarde zien liggen, eer zij zelfs de gelegenheid hadden de korporaalsstrepen te verdienen, komen wij er toe, over onze vergeefsche wenschen te glimlachen; of nog erger; wij hebben de zwarte zorg achter den ruiter gezien; wij rusten op onze wapens, en begeeren nauwelijks meer de onderscheiding, die, wellicht, haast in ons bereik is. Onze illusie heeft hare huid gewisseld: wij verlangen naar de stille ingetogenheid en de eervolle rust, en hebben die pas gewonnen, of wij ondervinden, dat ook die illusiën zijn, en dat zoolang wij leven, er een "iets" is, dat ons hier verder en verder drijft naar een onbereikbaar doel, ons gelukkig makende juist door dat werkzaam streven: tot het laatste toe, evenals
93 de boom, onze bladeren en bloemen wisselende en hernieuwende, die eerst dan niet meer onder de levenszon uitkomen, als de oude stam uitgeput en tot den val gereed is. In dit fragment hebben we te doen met een allegorische voorstelling. Wordt die door het geheele fragment volgehouden? Waar eindigt die dan? Van welk beeld maakt de schrijver dan gebruik ~ Waarmede wordt het leven vergeleken en op welken grond? Als wij voor het eerst in het vuur komen. Dit is natuurlijk beeldspraak. Wat is van deze uitdrukking de letterlijke bedoeling? De maarschalksstaf schittert ons tegemoet. Wat wil dit hier zeggen? Verklaar, wat bedoelt wordt met: in de eene of andere gestalte! Noem eens eenige van die gestalten. De prijs der overwinning. Welke overwinning kan dat zijn? Langzamerhand echter, na een paar veldtochten . ... Verklaar, wat de schrijver met dit gecursiveerde bedoelt. Wij gaan glimlachen over onze vergeefsche wenschen. Wanneer komen wij daartoe en hoe is dit te verklaren? Onze vrienden en kennissen waren uitgerust met dezelfde verwachtingen en wapens. Hoe kan men uitgerust zijn met verwachtingen? Welke waren die dan? En welke waren de wapens, waarmee zij uitgerust waren? Hebt ge iets op te merken bij de combinatie: uitgerust met verwachtingen en met wapens. We zien ze onder de groene aarde liggen. Dit moet niet letterlijk opgevat worden? Waarom niet? Wat is dan de bedoeling? eer zij zelfs de gelegenheid hadden de korporaalsstrepen te verdienen. Dit past weer in de beeldspraak. Licht dit toe. Wat bedoelt de schrijver met die korporaalsstrepen? En waarom hadden ze de gelegenheid niet die te verdienen? We hebben de zwarte zorg achter den ruiter gezien. Wat bedoelt de schrijver daarmede? Waarom noemt hij dit nog erger, dan dat wij glimlachen over onze vergeefsche wensehen? Waarom zwarte zorg? Welke troop is dit? Wie wordt met dezen ruiter bedoeld? Wij rusten op onze wapens. Wat beteekent dat hier? We begeeren nauwelijks meer de onderscheiding. Waarom niet? Onze illusie heeft haar huid gewisseld. Welke troop hebben we hierf Wat beteekent nu deze zin? Wat is ingetogenheid? Wat hebt ge op te merken bij stille ingetogenheid? Wat is eervolle rust? Wat is daarvan het tegengestelde~ Kunt ge dit met een voorbeeld verduidelijken?
94
We hebben die pas gewonnen. Wat beteekent hier gewonnen? En hoe kunnen we die winnen? Die zijn ook weer illusiën. Hoe kan dat? Er is een "iets". Waarom staat "iets" tusschen aanhalingsteekens'? Breng onder woorden, wat met dat iets bedoeld wordt. Waarom naar een onbereikbaar doel? Niet in het bereiken zit het geluk. Waarin dan wel volgens den schrijver. Ten slotte vergelijkt de schrijver den mensch met een boom. Wat bedoelt hij dan met de bladeren en bloemen? Wat wordt bedoeld met de levenszon ? En welken invloed heeft zij hier? Wat beteekent: de oude stam uitgeput en tot den val gereed? *c. Vergelijk de volgende synoniemen: prijs, vangst, roof, buit en prooi. Geef daarvan op: a. de gemeenschappelijke beteekenis, b. het verschil en let daartoe op de volgende zinnen: 1. De prijs der overwinning. (Zie fragment). Het vijandelijk oorlogsschip gaf zich, zonder een schot te lossen, over en werd voor goeden prijs verklaard. 2. "Heb je een goede vangst gehad?" vroeg ik aan mijn buurman, den visscher. 3. Die man leeft van diefstal en roof: wat hij niet ongezien kan meenemen, tracht hij zich met geweld toe te eigenen. 4. Met een rijken buit beladen zette de kaapvaarder koers naar het vaderland. 5. De tijger besprong zijn prooi. Die ongelukkige vader is ten prooi aan de hevigste smart. *d. Dezelfde opga ven voor: wachten, afwachten, verwachten en verbeiden. 1. Ik wacht reeds meer dan een uur op mijn vriend. 2. Ik zal maar kalm afwachten, tot hij het me zelf vertellen zal. 3. Had je me nog niet verwacht, dat je niet aan den trein was? 4. Hoe verbeidde de zoon den dag, dat hij na lange afwezigheid zijn ouders weer ontmoeten zou.
Il. Men biedt het "beschaafde publiek" kost van allerlei aard aan: boekenzalen en bibliotheken van allerlei soort voor zijn zedekundige maag; te gelijk met philantropische maskerades en carnavalstraktaatjes. Men verzoekt het "beschaafde publiek" eene industriëele tentoonstelling te bezoeken, en een goochelaar met zijn bijzijn te vereeren. Men haalt het "geachte publiek" hier iets uit den zak, en stopt daar weder iets in. Heden wordt het door Jan vergood en
915
morgen door Piet verguisd . .Als het "geachte publiek" wezenlijk geene schim was, dan zou het een "hondenleven" leiden. Het "geachte publiek" is, volgens den schrijver, een schim. Wat bedoelt hij daarmee? Waarom staat "geachte publiek" tusschen aanhalingsteekens? 't Is maar gelukkig, dat het een schim is. Waarom? Wat beteekent: een hondenleven? Hoe is te verklaren, dat dit woord zoo'n ongunstige beteekenis heeft? Kent ge nog meer zulke samenstellingen met hond? Wat beteekent vergood? En wat verguisd? Wat gebeurt er dan wel, als het "geachte publiek" vergood wordt? En wat, als het verguisd wordt? Men haalt het "geachte publiek" iets uit den zak. Wat dan wel? Op welke wijze? En met welk doel? Men stopt er ook iets in. Wat dan? Hoe? En waarom? Men biedt het "beschaafde publiek" kost van allerlei aard. Ziet ge in dezen regel ook een troop? Licht het antwoord toe. Wat bedoelt de schrijver met: zijn zedekundige maag? Hoe komt hij er toe, juist de maag als beeld te nemen? Wat is een industriëele tentoonstelling? Wat zou daar zoo al geëxposeerd worden? en een goochelaar met zijn bijzijn te vereeren? Met welk doel '? Waarom vereeren? Hier volgen een aantal woorden, die ongeveer hetzelfde beteekenen als verguizen, nl. beleedigen, bespotten, kwetsen, smalen (op), smaden, krenken en hoonen. Leid uit onderstaande zinnen af: a. de gemeenschappelijke beteekenis van en b. het verschil in beteekenis tusschen deze woorden. 1. Heden wordt het door Jan vergood en morgen door Piet verguisd. 2. Je hebt me beleedigd door aan de waarheid van mijn woorden te twijfelen. 3. Het getuigt van weinig beschaving, wanneer men vreemdelingen om hun uitheemsche kleeding bespot. 4. Dat ruwe woord kwetst den man, die een gevoelige natuur bezit en eer dan de meesten onzer pijnlijk getroffen is. 5. Wat smaalt gij toch altijd op dien man. 't Is of hij nooit iets kan doen, dat eenige verdienste heeft. 6. Deze man, die op zulk een schandelijke wijze het in hem
96 gestelde vertrouwen misbruikt had, werd gesmaad zelfs door zijn vroegere vrienden. 7. De ambtenaar voelde zich gekrenkt, toen hij het bericht ontving van zijn plotseling ontslag. 8. Wat hoont gij dien man door zoo schamper te lachen, terwijl hij met zooveel ernst zijn zaak verdedigt. * e. Gebruik nu zelf deze woorden zóó in een zin, dat de beteekenis duidelijk uitkomt. * f. Vroeger zagen we, dat het woord schim verschillende beteekenissen kan hebben. Laat dat in zinnen uitkomen. * g. Zoek bij elk dezer in het fragment voorkomende bijvoeglijke naamwoorden één of meer passende zelfstandige naamwoorden: .zedekundige, philantropische, industriëele. * h. Zet, omgekeerd, bij de volgende zelfstandige naamwoorden uit het fragment een passend bijvoeglijk naamwoord: publiek, ma,ag, maskerade, tentoonstelling, goochelaar, schim. OPGAVEN EN VRAGEN OVER DE SPRAAKKUNST. (Vorming der werkwoorden). In het eerste fragment komen onder meer deze werkwoorden voor: zijn, opwekken, uitrusten, verdienen. Nu blijkt ons dadelijk, dat ook de werkwoorden op verschillende wijzen gevormd kunnen zijn. Vooreerst zijn er: stamwoorden. Zoek uit het eerste fragment alle werkwoorden, die ge voor stamwoorden houdt. Merkt ge wel op, dat er een aantal werkwoorden zijn, waarvan dat moeilijk is te zeggen? Er zijn vele woorden, die op een afgeleid woord lijken, zonder dat wij het grondwoord weten aan te wijzen. Een aantal werkwoorden zijn afgeleid. a. Zoek bij de volgende voorbeelden de grondwoorden. b. Verklaar, wat de gegeven werkwoorden beteekenen in verband met hun grondwoord. c. Zoek zelf van ieder ook eenige voorbeelden. harken, brillen, witten, pletten, temmen, rijpen, naderen, jouwen, een -en twintigen, vellen, drenken, trappelen, stotteren, bukken, hikken. Wat verstaat men onder denominatieven? Hoe komt men aan dien naam? Wat zijn causatievewerkwoorden ~ Zoek er eenige. Verklaar den naam. Wat zijn frequentatieven? Noem er eenige. Verklaar den naam. Wat zijn intensieven? Kunt ge er eenige noemen ~ Zeg van ieder der ge-
97 vonden voorbeelden het grondwoord en geef aan, hoe deze intensieven van hun grondwoord gevormd zijn. Verklaar den naam intensieven. Hier volgen eenige werkwoorden, afgeleid door middel van voorvoegsels. Tracht b\j ieder der werkwoorden na te gaan, welke beteekenis het voorvoegsel aan dat woord geeft. Geef daarna zelf eenige voorbeelden, waarin het dezelfde beteekenis heeft. bedijken, beloopen, beplanten, belegeren, belanden, bereiken; gelukken,geleiden; ervaren, erkennen; herwinnen; onthouden, onthullen, ontvlammen, onthoofden, ontvlieden; verjagen, verrotten, (zich) verspreken, versperren, vertinnen, vertalen, verbreeden, versteenen,verblijven. Omschrijf nu nog eens de beteekenis van de volgende denOlninatieven, gevormd van zelfstandige naamwoorden: 1. tafelen, boeken,luchten,huizen,pennen,fietsen,stormen,dobberen. 2. kleeden, kronen, dekken, bemannen, bevloeren. 3. schillen, doppen, ontbolsteren, onthoofden. Welke beteekenis hebben die onder 2~ Ment noemt ze ornatieven. Wat beteekenen die onder 3 ~ Het zijn privatieven. Let eens op woorden als: gespoord, gelaarsd, gehandschoend, gehoogehoed, (recht)geaard, (wit)gedast,(hoog)getopt, (breed)gekruind. Ze hebben het voorkomen van zwakke verleden deelwoorden. Toch kunnen het geen deelwoorden zijn. Waarom nieU Ze zijn gevormd naar analogie van de verleden deelwoorden van ornatieven. Let nu nog eens op denominatieven als: steenigen, eindigen, verkondigen. Als ge ze vergelijkt met: beveiligen, heiligen, begrijpt ge dan, dat ook hier weer analogie heeft gewerkt ~ Van enkele grondwoorden vormden zich twee werkwoorden: vereenen, vereenigen ; einden, eindigen; verkonden, verkondigen; kruisen, kruisigen. Ga nu eens na, of er nog verschil in gebruik of beteekenis is tusschen beide vormen. logeeren, excuseeren, zich geneeren zijn geen N ederlandsche woorden. Aan welke taal ontleend ~ Het zijn bastaardwoorden. Wederom naar analogie van zulke woorden vormen zich denominatieven door verbinding van dezen bastaarduitgang met N ederlandsche grondwoorden: kleineeren, halveeren, voeteeren. Wat merkt ge bij deze woorden op ten opzichte van het accent? Ook door samenstelling zijn vele werkwoorden gevormd. Hier BLINK
en
LANCÉE,
Uit de Levende Taal, lIl. 4e druk.
7
98
volgen eenige voorbeelden. Zeg van ieder der gegeven werkwoorden uit welke twee deelen het bestaat: onderzoeken, misprijzen, vrijspreken, raadplegen, ademhalen, goedkeuren. Wat hebt ge op te merken, wat de vorming betreft bij de werkwoorden: hossebossen, ruilebuiten. Zoek zelf ook eenige zulke voorbeelden. Welk deel krijgt het accent? Welke regel geldt hieromtrent? Wat verstaat men onder onscheidbaar samengestelde werkwoorden '? En wat onder scheidbaar samengestelde? Geef van beide eenige voorbeelden. Uit welke twee deelen kunnen beide soorten bestaan? Welk van deze twee deelen krijgt het accent? Wat is het verleden deelwoord van de volgende werkwoorden: vallen, ontvallen, vervallen, kruisigen, braveeren, rijpen, spelemeien, raadplegen, ademhalen, vr,jwaren? Welke regels zijn nu hieruit te trekken? Wat kunt ge nu nog zeggen van de vorming van de volgende werkwoorden: stampvoeten, reikhalzen, kwispelstaarten, kortwieken, ommuren?
* a.
Geef de zinsontleding van onderstaande, aan de fragmenten ontleende zinnen. * b. Benoem ook redekundig de gecursiveerde zinsdeelen. 1. Als wij voor het eerst in het vuur komen in den strijd des levens, schittert ons allen, in de eene of andere gestalte, de maarschalksstaf tegemoet als de prijs der overwinning, die wij ons ook zeker gevoelen te behalen. 2. Langzamerhand echter, als wij onze vrienden en kennissen, met dezelfde verwachtingen en wapens als wij uitgerust, onder de groene aarde zien liggen, eer zij zelfs de gelegenheid hadden de korporaalsstrepen te verdienen, komen wij er toe, over onze vergeefsche wenschen te glimlachen. 3. Onze illusie heeft hare huid gewisseld; wij verlangen naar de stille ingetogenheid en de eervolle rust, en hebben die pas gewonnen, of wij ondervinden, dat ook die illusiën zijn, en dat zoolang wij leven er een "iets" is, dat ons hier verder drijft naar een onbereikbaar doel. * c. Benoem taalkundig de volgende woorden. Uit den eersten zin: als, voor, het, allen, ook, zeker. Uit den tweeden zin: echter, dezelfde, zelfs, er, toe. Uit den derden zin: Onze, ingetogenheid, en, die, of, dat, er, iets, is.
8. TWEE GEDICHTEN VAN JOOST VAN DEN VONDEL. Opmerkingen.
Deze grootste der Nederlandsche dichters uit de gouden eeuw werd in 1587 te Keulen geboren. Zijn vader, een doopsgezinde, woonachtig te Antwerpen, had nl. om aan de geloofsvervolging te ontkomen naar eerstgenoemde plaats de wijk genomen. Later vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij een kousenhandel opzette. Na den dood van zijn vader, zette Joost dezen handel voort. Vondel, die in zijn jeugd geen geleerde opvoeding had gehad, leerde pas als volwassene latijn en grieksch, om de groote klassieken in het oorspronkelijke te kunnen genieten. Hij werd de schepper van een aantal beroemde dichtwerken. vVe noemen daarvan slechts de treurspelen Palamedes, Gijsbrecht van Aemstel, Lucifer, Adam in Ballingschap. Verder wijzen we op zijn hekeldichten (zie als voorbeeld het eerste gedicht) en andere lyrische gedichten. Vooral sommige reizangen uit zijn treurspelen zijn van onvergankelijke schoonheid. In 1641 ging JOOST VAN DEN VONDEL tot den katholieken godsdienst over, wat hem van velen zijner vrienden vervreemdde. Het ergerlijk gedrag van zijn zoon bracht hem zoodanig in geldzorgen, dat hij op hoogen leeftijd nog een betrekking aanvaarden moest bij de Bank van Leening. Hij stierf in 1679. 1. HET STOCKSKE VAN JOAN VAN OLDENBARNEVELT VADER DES VADERLANTS. Myn wensch behoede u onverrot o Stock en stut, die geen' verrader, Maer 's vrydoms stut en Hollants Vader Gestut hebt op dat wreed schavot, Toen hy voor 't bloedigh zwaert most knielen, Veroordeelt als een Seneka Door N eroos haet en ongena, Tot droefenis der braefste zielen. Ghy zult noch jaren achter een Den uitgangh van dien Helt getuigen, En hoe Gewelt het Recht dorst buigen Tot smaet der onderdruckte Steên.
100
Hoe dikwyl strecktet ghy in 't stappen Naer 't hof der Staten stadigh aen Hem voor een derden voet in 't gaen En klimmen op de hooge trappen, .Als hy, belast van ouderdom, Papier en schriften, overleende En onder 't lastigh lantspak steende! Wie ging, zoo krom gebuckt, noit krom ~ Ghy ruste van uw trouwe plichten Na 'et rusten van dien ouden stock, Geknot door '13 bloetraets bittren wrock: Nu stut en styft ghy noch myn dichten. JOOST VAN DEN VONDEL.
I. De dichter richt zich in dit fragment tot het stokje, waarmede Oldenbarneveld gewoon was zich bij het gaan te steunen. We noemen deze figuur een aanspreking of apostrophe. Zoek zelf een of meer voorbeelden van zulk een apostrophe. Noem alles op, waaruit blijkt, dat de dichter een groote vereering koestert voor Oldenbarneveld. Ook alles, waaruit blijkt dat hij diens veroordeeling sterk afkeurt. Met welk r~cht noemen we dit een hekeldicht? Wat beteekent het woord hekelen letterlijk ~ Verklaar de figuurlijke beteekenis uit de letterlijke. * a. Zeg op eenvoudige wijze wat de dichter bedoelt met de volgende regels: Myn wensch behoede u onverrot o stock en stut, die geen' verrader, Maer '13 vrydoms stut en Hollants Vader Gestut hebt op dat wreed schavot, Opmerkingen. Onverrot = onvergaan. Vrijdom beteekent hier: vrijheid. Wat beteekent stut in den tweeden regel? En in den derden regel ~ En wat is gestut in den vierden regel ~ De dichter maakt hier gebruik van een woordspeling. Breng nu onder woorden, wat hiermee bedoeld wordt. Er komt in het aangeha,alde fragment nog een woordspeling voor. Zoek die eens op.
101 Kunt ge ook het woord vrijdom in z'n tegenwoordige beteekenis te pas brengen ~ Welke stijlfiguur merkt ge op in den derden regel ~ En in den vierden regel ~ Geef bij beide een verklaring van het gebruik.
* b. Zeg nu ook op eenvoudige wijze, wat de volgende regels beteekenen : Toen hy voor 't bloedigh zwaert most knielen, Veroordeelt als een Seneka Door N eroos haet en ongena, Tot droefenis der braefste zielen. Op mer kin gen. Seneka was de leermeester van Nero. Hij werd op last van dezen vermoord. liet Nero bedoelt de dichter liaurits. Ongena = hardvochtigheid. Ghy zult noch jaren achter een Den uitgangh van dien Helt getuigen En hoe Gewelt het Recht dorst buigen Tot smaet der onderdruckte Steên. Zoek eenige synoniemen voor uitgang. Hebt ge het woord uitvaart wel eens gehoord ~ Wat bedoelt men daarmee ~ Wat bedoelt de dichter, als hij zegt, dat het stokje nog jaren den uitgang van den held kan getuigen? Gewelt dorst het recht buigen. Licht deze uitspraak toe. Waarom: tot smaet der onderdruckte steên? Geef eenige synoniemen voor smaad.
* c. Breng nu van die vier regels de beteekenis op je eigen wijze onder woorden. Hoe dikwyl strecktet ghy in 't stappen Naer 't hof der Staten stadigh aen Hem voor een derden voet in 't gaen En klimmen op de hooge trappen, Als hy, belast van ouderdom, Papier en schriften, overleende En onder 't lastigh lantspak steende! Wij zouden de deelen van dezen zin in een andere volgorde plaatsen. Doe dat eens. Geef een synoniem voor strecktet. Welke beteekenis heeft hier het woordje in (eerste regel)' En wat beteekent: stadigh aen?
102
Wat zou overleende bier beteekenen ? En wat beteekent: belast van ouderdom, papier en schriften? Ziet ge wel, wat een eigenaardige combinatie we bier hebben? Wat hebt ge daarbij op te merken? Wat bedoelt de dichter met lantspak in den laatsten regel? * d. Breng den inhoud ook van deze regels op je eigen wijze onder woorden. Zeg ook duidelijk, wat de volgende regel beteekent : Wie ging, zoo krom gebuckt, noit krom?
Lees nu nog deze regels: Ghy ruste van uw trouwe plichten Na 'et rusten van dien ouden stock, Geknot door 's bloetraets bittren wrock: Nu stut en styft ghy noch myn dichten. Welke waren die trouwe plichten? Wie zou de dichter bedoelen met: dien ouden stock? Welke stijlfiguur is dit? Geef een verklaring van het gebruik. Wat bedoelt de dichter met rusten (in regel 2)? Is geknot hier letterlijk of figuurlijk gebruikt? Licht het antwoord toe. Waarom spreekt de dichter van bloetmet? Bittren wrok. Merkt ge een stijlfiguur op? Geef een toelichting bij het gebruik. Kunt ge eenige woorden opnoemen, die verwant zijn met wrok? Geef van ieder de beteekenis op. Wat beteekent stut in den laatsten regel? En styft? Zijn deze woorden letterlijk of figuurlijk gebruikt? Licht het antwoord toe. Wat bedoelt de dichter nu met den laatsten regeU
Il.
* a. Breng de volgende zinnen over van den bedrijvenden in den lijdenden vorm en maak dan gebruik van de hedendaagsche schrijfwijze. 1. Mijn wensc):l behoede u onverrot, 0 stock en stut, die geen verrader, maar 's vrydoms stut en Hollants vader gestut hebt op dat wreet schavot. 2. Ghy zult noch jaren achter een den uitgangh van dien Helt getuigen en hoe gewelt het recht dorst buigen. 3. Nu stut en styft ghy noch mijn dichten. * b. Zeg duidelijk, wat de volgende uitdrukkingen beteekenen : 1. Wie een hond wil slaan, kan gemakkelijk een stok vinden. 2. Met de kippen op stok gaan.
103
3. 4. 5.
Een stokje voor iets steken. Het met iemand aan den stok hebben. Alle gekheid op een stokje.
* c. Vergelijk de beteekenis der volgende paren woorden door ze in zinnen te brengen: behoeden en verhoeden, beraden en verraden, vrijdom en vrijheid, veroordeelen en beoordeelen, droefenis en droefheid, getuigen en betuigen, onderdrukken en verdrukken, klimmen en beklimmen, strekken en verstrekken. Op mer kin g. De eerste woorden komen in het fragment voor.
* d. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Omschrijf duidelijk de beteekenis van het gecursiveerde woord. Een bloedig zwaard. 1. Een vel papier beduimelen. Een lastig landspak. 2. Op een verwijt reageeren. Een bittere wrok. 3. Iemand een beschuldiging Een veeg teeken. aantijgen. Een hartig woordje. 4. Iemands verdienste opvijzelen. Een onverholen blijdschap. 5. Zich verootmoedigen. Een getrainde sportman. 6. Een bekentenis ontlokken. Een gereserveerde houding. 7. Een betoog verwateren. Een onbewimpelde verklaring. 8. Zich op iets spitsen. Een schaamteloos gedrag. 9. Iemands gedrag hekelen. 10. Zich metiemandencanailleeren.
Wijs de stijlfiguren in onderstaand gedicht aan en geef er een toelichting bij. * e. Geef van elk couplet afzonderlijk de bedoeling nauwkeurig en zonder beeldspraak weer. NEEM U IN ACHT. Neem u in acht; Het wentiend rad gaat dag en nacht; De vloed komt op en de eb keert weder; Wat gisteren stond, ligt morgen neder: De schok treft dikwijls onverwacht Neem u in acht! De voorspoed lacht; De liefde spreidt uw sponde zacht; De vriendschap is uw staf door 't leven Daar loeit de orkaan! uw wanden beven; De staf is brozer, dan gij dacht . . . Neem u in acht!
104 Gij streeft en tracht Naar lauweren bij het nageslacht: Uw lof wordt schaatrend rondgeklonken De wangunst loert, de nijd blaast vonken; Zijn adem is met gift bevracht Neem u in acht! Met klem en kracht Weerstaat ge de ondeugd en haar macht; Uw hart is rein en vrij van smetten . . . Verzoeking waakt; zij spint haar netten; De wolf schuilt in een lammrenvacht Neem u in acht! Neem u in acht! Fortuin zwenkt om met schat en pracht; De loftrompet houdt op te steken; De dierst bezworen banden breken; De voeten glibbren onverwacht Neem u in acht! H.
Il.
WILTZ.ANGH 1).
Wat zongh het vrolijck vogelkijn, Dat in den boomgaert zat? "Hoe heerlijck blinckt de zonneschijn Van rijckdom en van schat! Hoe ruischt de koelte in 't eicken hout En versch gesproten lof! Hoe straelt de boterbloem als gout!" Wat heeft de wiltzangh stof! Wat is een dier zijn vryheit waert! Wat mist het aen zijn wensch, Terwijl de vreck zijn potgeld spaert! o slaef! 0 arme mensch! Waer groeien eicken t' Amsterdam? o kommerziecke Beurs, Daer noit genoegen binnen quam! Wat mist die plaets al geurs! Wy vogels vliegen, warm gedost, Gerust van tack in tack.
TOLLENS.
105 De hemel schaft ons dranck en kost, De hemel is ons dack. Wy zaeien noch wy maeien niet 2), Wy teeren op den boer. Als 't koren in zijn airen schiet, Bestelt 3) al 't lant ons voêr. Wij minnen zonder haet en nijt, En dansen om de bruit; Ons bruiloft bint zich aen geen tijt, Zy duurt ons leven uit." Wie nu een vogel worden wil, Die trecke pluimen aen, Vermyde stadt "') en straet geschil, En kieze een ruimer baen. JOOST VAN DEN VONDEL.
1) natuurzang. 2) Noch... niet, dubbele ontkenniug. 3) Bezorgt. 4) Vermijde het geschil van stad en straat (stad en straat voor straat van de stad).
1.
Dit gedicht is in drie deelen te verdeelen: 1. Een vraag. 2. Het antwoord daarop en 3. Den raad, dien de dichter ons geeft. In welke regels staat die vraag ~ Wordt er een antwoord op ver· wachU Wat hebt ge hierbij op te merken ~ Wie is er in het antwoord aan het woord ~ Wat bedoelt de dichter met: Hoe heerlijck blinckt de zonneschijn van rijkdom en van schat? Wat hebt ge op te merken aangaande den vorm van dezen zin ~ Hoe ruischt de koelte. Deze gecursiveerde woorden passen goed bij elkaar. Licht dit toe. Vervang ruischt door eenige woorden, die niet bij koelte passen en omgekeerd. Wat is versch gesproten lof? Wat beteekent lof in: Ze spreken met lof van hem ~ Al die menschen daar zijn kerkgangers, ze gaan naar het lot? Is gesproten letterlijk of figuurlijk gebruikt ~ Gebruik het eens anders. Vergelijk de twee beteekenissen. Hoe straalt de boterbloem als goud. Is straalt letterl\ik of figuurlijk gebezigd ~ Gebruik het eens anders. Vergelijk de beide beteekenissen. En wat beteekent het gecursiveerde in onderstaande regels: 1. Dat zal veel stof opjagen.
106 2. 3.
Ik heb veel stof tot dankbaarheid. De mensch is slof en asch. (Genesis 3 : 19).
4.
Neen! de mensch mag zijn lente geen tweede maal smaken. Op zijn winter volgt nooit weer herleving en groei, Dan alleen als dit stof eens zijn dooden zal slaken Voor zijn eeuwige zon, voor een eindloozen bloei. ISAÄO DA COSTA.
* a. Zeg op je eigen wijze, wat de dichter met de laatste vier regels bedoelt. Wat is een dier zijn vrijheid waert. In welken naamval staat dier? Zeg nu, wat deze regel beteekent. Wat mist het aen zijn wensch Terwijl de vreck zijn potgeld spaert! Tracht duidelijk aan te geven welk verband tusschen den inhoud dezer beide regels bestaat. Wat is potgeld? En wat beteekent het werkwoord potten?
* b. 1.
2. 3. 4. 5. 6.
Zeg wat de volgende uitdrukkingen beteekenen: Terug verlangen naar de vleeschpotten van Egypte. De pot verwijt den ketel, dat hij zwart is. Die man is zoo dicht als een pot. Er is voor hem een potje te vuur. Den hond in den pot vinden. Iets in den doofpot doen.
o
slaef! 0 arme mensch!
Wie zegt dit, tot wien en op welken grond ~ Vr~jheid
maakt menigeen tot slaaf.
Wat zou men met deze zegswijze bedoelen ~ Men noemt haar een paradox. Wat zou men daaronder nu verstaan ~ Zoek zelf ook een of meer voorbeelden van zulke paradoxen. Wat verstaat men onder: Een slaafsche navolging? Waar kan iemand zoo al de slaaf van zijn? Hoe is dat hier? Geef een of meer synoniemen voor arme in arme mensch. Waar groeien eicken t' Amsterdam? Geef zoo duidelijk mogelijk aan, in welk verband deze regel staat tot den inhoud van het gedicht. Wat bedoelt de dichter met: kommerziecke Beurs?
107 Is de Beurs wel kommerzieck? Wat hebt ge dan hierbij op te merken ~ Daar noit genoegen binnen quam. Geef een toelichting bij dezen regel. Wat mist die plaats al geurs. Is geurs letterlijk gebruikt ~ Geef synoniemen. Zeg nu de beteekenis van den geheelen regel. Wij zaeien noch wij maeien niet. Wat opmerkelijks ziet ge in dezen regel ~ Zeg op andere wijze: wij teeren op den boer.
* c. Geef op je eigen wijze den inhoud der volgende gedeelten weer: 1. Als 't koren in zijn airen schiet Bestelt al 't lant ons voer. 2. Wij minnen zonder haet en nyt, En dansen om de bruit. Welk verband bestaat er tusschen deze twee regels ~ 3. Ons bruiloft bint zich aen geen tyt, Zij duurt ons leven uit. 4. Wie nu een vogel worden wil Die trecke pluimen aen, Vermijde stadt en straet geschil En kieze een ruimer baan. * d. Geef nu den hoofdinhoud van het geheele gedicht in eenige zinnen weer. Il. Scandeer de eerste acht regels van fragment I en de eerste 6 van fragment Il. Uit welke versvoeten zijn de verzen opgebouwd ~ En uit hoeveel van zulke voeten ~ Merk wel op, dat sommige versvoeten onvolledig zijn. Wij hebben vroeger al gesproken van beginrijm of alliteratie en daarvan voorbeelden gegeven. Meer bekend is ons het eindrijm, dit is de overeenstemming van klank aan het eind der regels. In het gedicht: Wiltzangh rijmt kyn op schijn, zat op schat enz. De rijmende lettergreep vormt het slot van den regel: Wij spreken nu van mannelijk of staand rijm. Zoek zelf ook eenige voorbeelden van zulk rijm. In het gedicht: Het Stockske enz. rijmt rot op voto Dit is natuurlijk weer mannelijk of staand rijm.
108 De tweede regel rijmt echter met rader op den derden met vader De rijmende lettergrepen worden gevolgd door een gelijkluidende toonlooze lettergreep. Men spreekt in dit geval van vrouwelijk of slepend rijm. Zoek hiervan ook eenige voorbeelden. Soms gebeurt het, dat de rijmende lettergreep gevolgd wordt door twee andere. Dan spreekt men van gl~idend rijm. Hier volgt een voorbeeld. OP DEN WEEFSTOEL. Zit ik op mijn stoeleke, tiek-tak, tiek, en speel ik met mijn spoeleke tiek-tak, tiek, dan denk ik op mijn tjoeleke 1) en zing me zot en ziek; tiek-tak, tiek-tak, tiek-tak, tiek. Weef ik aan mijn webbeke, tiek-tak, tiek, ik doe 't al voor mijn kebbeke 2) tiek-tak, tiek, ze snatert als een snebbeke 3), en bleust gelijk een kriek; tiek-tak, tiek-tak, tiek-tak, tiek. Lever ik mijn lappeke 4), tiek-tak, tiek, ik koop heur mantelkappeke tiek-tak, tiek, we trippen van het trappeke 5), en dansen op muziek; tiek-tak, tiek-tak, tiek-tak, tiek. Uit: Gedichten. 1) liefje. 2) lieveling. I) wij trippen van het trappeke
RENÉ DE CLERCQ.
=
3) kleine snip. ') geweven stuk, lap. wij komen getrouwd van het stadhuis.
Tracht ook hiervan een of meer voorbeelden te vinden. Letten we op de rijmende lettergrepen in het eerste en in het tweede fragment, dan merken we op, dat niet alleen de klinkers rijmen maar ook de daarop volgende medeklinkers. Ga dit na!
109 Wij spreken nu van volrijm. Dit komt tegenwoordig het meest voor. Wijs de voorbeelden van beginrijm in bovenstaand gedicht aan. Tegenover volrijm staat halfrijm of assonance. Hier is een voorbeeld daarvan: 0, menschen, woudt gij leeren Waarin uw heil bestaat; 't Is hierin, dat gij weelde En aardsche rijkdom haat, En dat gij tracht te winnen Rust van binnen. Uit: Rust van Binnen.
JAN LUYKEN.
Breng nu onder woorden, wat men onder halfrijm verstaat. Eigenaardig is ook het zoogenaamde dubbelrijm. Nu wordt de rijmende lettergreep gevolgd door een andere, die ook rijmt maar minder accent krijgt.
° droomentuin!
0 kleure' - en reukentuin ! Hoe dwaalt mijn schaduw door uw beukenbruin !
Uit: Gedichten.
HÉLÈNE SWARTH.
Let ook op deze regels: In 't oude woud liep jong een stedekind. In de avondboomen zong de vredewind. En boschluchtdronken, als een wonder, zag Ik zwijmen heen den blauwen zonnedag. Uit: Gedichten.
HÉLÈNE SWARTH.
Zoek zelf ook eenige voorbeelden van d'ubbelrijm. Er zijn ook verzen zonder rijm; men spreekt dan van rijmloo.ze of blanke verzen. Ik droomde 't Leven als een groot, groen bosch. De vogels zwegen en het loof hing stil, De beken vloeiden niet, geen windgerucht Voer door de takken, - en het gras boog niet, Eenzaam lag ik daar, tusschen zwijgend loof: Uit: Ellen.
FREDERIK VAN EEDEN.
Zoek zelf ook eenige voorbeelden van zulke blanke verzen. Ook de volgorde van de rijmende regels kan verschillend zijn. Bij het eerste fragment van Vondel rijmt de eerste regel op den vierden, de tweede op den derden. Men noemt dit omarmend r\im.
110
Zoek daarvan ook een of meer voorbeelden. Bij Wiltzangh rijmt de eerste regel op den derden, de tweede op den vierden. Dit noemt men gekruist rijm. Tracht hiervan eenige voorbeelden te vinden. Dan volgen hier nog voorbeelden van gepaard rijm . .Als Jezus zou slapen, 's avonds spà, volgden Hem steeds elf engelen na, en hielden heel hoog - en lichtten Hem vóór veel sterren, zilverzacht van gloor. Uit: Iris.
POL DE MONT.
Gebroken rijm: VIRAGO 1). Dat hanhaaft de vorke, dat handhaaft de koe: dat werkt als de beste van 't boerengedoe ; dat bidt in de kerke; dat wiedt op het land; dat mint en dat moedert - ! Van herte en van hand, en is er geen vrouwvolk, rechtzinnig gezeid, als, hier in ons Vlaanderen, de dorp vaste meid. Uit: Kleengedichtjes.
GUIDO GEZELLE.
* Geef den inhoud van dit gedicht op eenvoudige wijze weer. Slagrijm:
Cupidootje Speelgenoot je Ach, wat schoot je Weer bijzij, Altijd zeilt je Scherpe pijltje Juist mijn kloppend hart voorbij. Uit: Uit Stilte en Strijd.
C.
S. ADAMA VAN SCHELTEMA.
Wat is nu het kenmerk van gepaard-, van gebroken- en van slagrijm? Zoek van ieder een of meer voorbeelden. 1) flinke vrouw.
TWEEDE AFDEELI NG. SCH RI FTELIJ KE STELOEFEN I NG EN.
1. Maak een opstel, dat een van deze drie opschriften kan dragen: a. Een vermakelijke vergissing. b. Een harde les. c. Een onverbeterlijk optimist. Opmerkingen. Bij dit opstel eigen ervaring raadplegen of een zelf bedacht verhaaltje geven. Denk er aan, dat de wijze van vertellen, de woordenkeus, de bouwen de lengte der zinnen met den inhoud van het opstel samenhangen. 2. Geef de bedoeling van de volgende puntdichten nauwkeurig en duidelijk weer:
a.
Een dwaas begeert het gansehe! een wijze weet, hoeveel De helft het wint van 't heel.
b.
't Is naarstigheid, die vroege kennis gaart; Ervaring is 't, die spade wijsheid baart.
c.
Eischt harde plicht, dat gij een vriend bevecht, Verwin! - maar geen trofee blijv' tergend opgerecht.
d.
Alcest, wilt gij den zangberg op? Zoo rijd een eigen paard; geen huurknol haalt den top.
e.
Dwaalt mijns gelijk, ik zie 't lankmoedig aan: Geene oogen, die op ons, als op een voörbeeld staren. Maar zwiert een kloek vernuft moedwillig van de baan, En lokt zijn volgers uit, om blindlings mee te gaan, Ik trok het graag terug - al was 't ook bij de haren. A. C. W.
STARING.
Opmerkingen. ANTONI OHRISTIAAN WINAND STARING werd in 1767 op het Riddergoed de Wildenborch bij Lochem geboren, dat hij het grootste deel van zijn leven bewoonde en waar hij zijn studie van de landhuis houd: kunde practisch toepaste. Daarnaast besteedde hij zijn tijd aan de studie van verschillende andere wetenschappen en aan de dichtkunst, waarvan hij een voortreffelijk beoefenaar was. Bovenal verschillende BLINK
en
LANCÉE,
Uit de Levende Taal, lIL 4e druk.
8
114
van zijn dichterlijke vertellingen, als: De twee Bultenaars, Marco,. Jaromir, enz. getuigen daarvan. Staring stierf in 1840. Opgave. Lees zoo mogelijk een van die dichterlijke vertellingen. 3. Schrijf een brief aan een vriend of vriendin, met het doel,. een misverstand uit den weg te ruimen. Bedenk zulk een misverstand en wel een niet al te gezocht. 4.
Breng het volgende in hedendaagsch N ederlandsch over: DE MOORD TE NAARDEN.
De Kornel, van taafel opstaande, deed door den tromslaagher van 't Duytsche vendel, daar leggende, omroepen, dat alle burghers en bezettelingen ongewaapent in de gasthuyskerke, dat pas 1) voor stadthuys gebruykt, hadden te verschynen, om den eedt aan zyn' Majesteit te vernieuwen. Het arm onweetend volk (weenighen uitgezondert, die, ongerust in de Spaansche trouw, zich hier en daar aan heymelyke oorden verstaaken) vergaadert in 't Raadthuys; de Spanjaarts daar voor, en zagh men zeekeren Paap 2), met zommighen van hun, al een' wyl op en needer wandelen. Deez, wen alles te hoop scheen, komt der weerlooze troepe verkundighen, dat zy veygh 3) waren en op hun gewisse te denken ') hadden. Maar 't aanzeggen, bereyden en sterven was één ding. Men rukt de groote poort oopen, leydt eenpaarlyk 5) aan, en schiet af, plompverlooren 6) in 't hondert 7), met een gillen en schreeuwen, dat yder 't hart deed sluyten en de hairen te bergh staan. Dat wordt by die van binnen 8) schichtigh 9) beantwoordt met een kryten en kermen, zuchten en janken, om steen en staal te vermurwen. 'T kouwde zweet breekt hun uit. Werwaarts ook zy zich keeren, de wanten 10) staan pal, en de doodt in de deur. Voorts vlieghen de vyanden tot het kerkjen in, als verwoede wolven, den tsaaghenden drom met deeghen en daggen 11) op 't lyf. Dat wemelen onder elkandere van een' schaare, in zoo eng een' plaats gepakt, dat buytelen in hun eighen oft hunner meedeburgheren en spitsbroederen bloedt, dat roodt- en doodtverwen van troonjen, breeken van gezight, krimpen van leeden, vlechten van vingeren,. wringen van handen, was wel 't grouwzaamste weezen, dat ooit oogh oft oore, moght voorstaan. Maar niet den Spanjaardt heeft zoo' deerlyk een' vertooning gejammert. Hy houdt 'er eeven fel met punt en sneede op aan, zonder yemandt te spaaren~ uitgezeyt viel""
115 persoonen alleenlyk, die, door beloften van zwaar rantsoen 12), gevankenis verworven. Naa 't plonderen en uitschudden der lichaam en steekt men 't vuur in 't gebouw, om de geenen, die zieltyghende reeds onder de dooden gedolven laaghen, voorts met vlam en smook te verdelghen. Ende werden alzoo ontrent 13) vierhondert burghers booven een goed getal soldaaten onder een dak om hals geholpen. Uit: Nederlandsche Historieën.
PIETER CORNELISZOON HOOFT.
1) dien tijd. 2) Priester. S) den dood nabij. 4) zich voorbereiden op den dood. 5) te gelijk. 6) in 't wilde weg. 7) de zaak loopt in 't honderd. 8) ellipt. vorm voor: de lieden enz. 9) dadelijk. 10) wanden. ") korte degen. 12) losgeld. 13) nabij en bijna.
5. Maak een opstel, waarboven kan staan een dezer opschriften: a. Het zijn niet allen koks, die lange messen dragen. b. .Als het tij verloopt, verzet men de bakens. c. Nieuwe bezems vegen schoon. Op mer kin gen. Hierbij kan eerst een toelichting gegeven worden bij de beteekenis door het verband tusschen den letterlijken en den figuurlijken zin aan te geven en daarna kan de laatste met een voorbeeld toegelicht worden. Ook kan uitsluitend een verhaaltje van eenige bladzijden, aan eigen ervaring ontleend of zelf bedacht, gegeven worden.
6. Zeg nauwkeurig en op eenvoudige wijze, wat onderstaande tweeregelige gedichtjes, die de dichter Spreuken noemt, beteekenen : a.
Aan bakboord felle haat, aan stuurboord laffe gunst: Zo dwingt men 't roer van Staat, en dat heet stuurmanskunst.
b.
Indien je een Meester bent, een hand vol fouten schaadt niet; Maar, ben je een brekebeen, de grootste netheid baat niet.
c.
Een enkele inval, die wat geestig is en aardig, Is menig Neerduitsch boek in groot Octavo waardig.
d.
.Al wat met schranderheid verdicht is, vindt geloof; Maar, als de Waarheid spreekt, zijn alle menschen doof.
e.
Een nieuwe dwaaling, die een oude dwaaling bant: Zie daar 't geschiedboek van het menschelijk verstand.
116
f.
Een Orang Outang scheen een mensch; indien hij sprak: Veel menschen scheenen wijs, zoo hun de spraak ontbrak.
g.
Als iemand u te veel vertelt van zijn gebreken, Zeg, dat gij hem gelooft: hij Izal u tegenspreken. SIMON STIJL.
Opmerkingen. SIMON STIJL werd in 1731 te Harlingen geboren. Hij werkte daar vele jaren als geneesheer. Hij was een gelukkig beoefenaar van verschillende kunsten en van de geschiedenis en schreef vrij wat, zoo wel in poëzie als in proza. Van het laatste noemen we: De Opkomst en Bloei der Vereenigde Nederlanden. Deze auteur stierf in 1804. 7. Maak een opstel over één dezer onderwerpen: a. Des morgens vroeg. b. Een avondwandeling. Opmerking. Liefst bij dit opstel eigen ervaring raadplegen. 8. Lees onderstaand gedichtje aandachtig over en maak naar aanleiding daarvan een opstel. Het is geoorloofd de stof uit te breiden en te w~izigen: STRAATZANGER. De blinde bedelt langs de stille straat, En met een stem, die beeft van koude en honger, Zingt hij een oude, klagende romance. Onordlijk fladderen op den valen jaskraag De aschgrauwe haren in den najaarswind. De hond, met wien hij elke bete broods deelt, Zijn trouwe metgezel in wel en wee, ziet Den schaarsehen wandlaar aan met smeekende oogen, Tot daar een aalmoes valt in 't blikken bakje, Dat hij voorzichtig met zijn tanden vasthoudt, En beiden huivren in den guren wind. Uit: Verzen.
HÉLÈNE SWARTH.
117 9. a. b.
c.
Maak een opstel over een der volgende onderwerpen: Om Kerstmis. Oudejaar. De lange winteravonden.
Opmerking. Het is geoorloofd een onderwerp te kiezen, dat met een van deze drie in verband staat. Desnoods kan een andere titel genomen worden. 10. Breng op eenvoudige wijze en nauwkeurig onder woorden, wat de dichter Heije met het onderstaande bedoelt:
DE TAAL. N eêrland! was uw arm van staal, 't Hart was zacht en mild en goedig; Zoo ook huwt zich, vroom en moedig, Kracht en teerheid in uw Taal. Kan ze in wilde stroomen bruisen, Plettrend, waar zij weerstand vindt Streelend ook als lentewind Kan ze fluistren, kan ze suizen, Wáár zij, in 't bekorend lied, Deugd en Schoonheid hulde biedt. Neerland ! leen uw luistrend oor Aan de zangen van 't Verleden: Dring de rijke taal van 't Heden Diep in ziel en zinnen door! Wat aan glanzen mogt verdooven, O! De schittring van uw Taal, Zacht als dons en scherp als staal, Kan geen tijd of magt u rooven .... Zoolang ge uit Haar parelvloed Teêrheid put en Heldenmoed. JAN PIETER HEIJE.
11. over:
Breng onderstaand fragment in hedendaagsch Nederlandsch DE VRIJBUITER 'T HOEN.
Te deezer tijdt hield zich op het Y een vrybuiter der Geuzen, geheeten 't Hoen, die, schalk in 't ooverleggen, stout in 't uitvoeren met onvoorziene aanslaaghen de waatren onveiligh maakte. Deez',
118
verspiedt hebbende, hoe een' bende speerruiteren van Amsterdam naa Haarlem trok, liet zich voorstaan, dat ze zyne waaren, indien hy hen op een rak 1) dyx, daar ter zyde geen' uitvlucht was, betrappen konde. Twee roeyjaghten had hy by zich, en booven achttien man' niet, en wild het echter waaghen met dus een' vuist vol volx. Ziende hen ter gewenschte plaatse, spreiden zy zich, en koomen, ten deel van vooren, ten deel van achteren, opklimmen. 'T weeke weeder had ook den dyk geweikt en de paarden het noch quaadt genoegh zonder andere belemmering, alzoo zij dikwyls door de korst heen stapten en ten buik toe in de modder schooten. Versmaadende nochtans de weenighte, die hun 't hoofd bood, vorderden zy hunnen wegh, maar konden geen' veurt maaken. Toen leggen de vrybuiters aan, en, naauwlyx een scheut, oft ze deed eenen man sneuvelen. Voort vellen de voorste hunne spietsen, zonder schroomte voor de speeren, die daarby in lengte niet haaIen moghten, en dryven hen den achtersten toe. Daar worden zy eeven oevel gegroet en echter 2) gedwongen, toom te wenden. Binnen wyle hadden de voorste herlaaden, en gingen hunn' eersten gang. 'T hel 3), gekneedt van de hoefslagen, werd hoe langer hoe murwer, en 't eene ros by 't ander bleef steeken in 't klamme slyk oft slibberd' op het gladde in zyn eighen en zyns meesters bloedt en schudde hem uit den zaadel. Dit vallen en opstaan, gins en weeder jaaghen duurde, tot dat de gansche kornet, geschat op anderhalfhondert koppen, ter neer geworpen was. Door welke en wesgelyke stukken d'aanrecl1ter zulk een' naam won, dat de Baroen van Liques, daardoor bekoort, hem zien wilde en te dien einde vry geley toeschikte. 'T Hoen verscheen, en, bevonden maar een slecht huisman 4) te zyn, baarde des te meer verwonderings. Eenighe schenkaadjen, hem van den Baroen aangebooden, sloegh hij af - niet zyn' gunst, zoo de tydt quam, om der zelve van doen te hebben. Ook quam ze naaderhandt, ende 't Hoen, gevangen zijnde, werd, op voorspreeken van Liques, zonder rantsoen vry gelaaten. Uit: Nederlandsche Historiën.
1) Eind.
2)
Daarna.
PIETER CORNELISZ. HOOFT.
3) De bevroren grond.
4)
Boer.
12. Lees het volgende gedicht aandachtig over. Denk je goed in, wat de dichter beschrijft en geef dan op je eigen wijze iets dergelijks weer. Raadpleeg ook je eigen ervaring. Kies zelf een titel.
119
Op de velden, op de stroomen. Drijven dampen, kil en nat, Strijken door de klamme boomen, Sijplen van het bruine blad; Drukkend hangt een treurig zwijgen Op het glibbrig wandelpad, 't Zeurig drupplen van de twijgen Breekt alleen de stilte wat. Lustloos zinkt het stervend loover Om de vochte takken neer, En geen zonlicht glijdt er over, En geen wind beweegt het meer; Dijzig in de doffe stilte, Valt het blad op de aarde neer, En de wandlaar doet de kilte Van dat stille sterven zeer. Uit: Roode en Witte Rozen.
G. W.
LOVEND AAL.
13. Kies uit onderstaande onderwerpen één om een opstel te maken: a. Droomen. b. Een dag vol emoties. c. Onuitgesproken wenschen. Opmerking. Ook de briefvorm is hier geoorloofd.
H. Breng nauwkeurig onder woorden, wat onderstaande snel4ichten beteekenen. a.
Een Dan Een Dan
b.
HAMER. kort woord, snell en fen gesproken, heeft meer kracht, een lang swaer bericht, dat slaep'righ uyt gesegt werdt: kleinen Hamer, sneU gedreven, heeft meer macht een swaer Yser, dat maer op den Bout geleght werdt. NAELDE. Spitse Naelden gaen wel door; Scherpe reden gaen wel voor: Als men maer eens 't gat gemaeckt heeft, Daer de naelde door gekraeckt heeft, Volght wel lichtelick de draed, 't Zy van N aed, het zy van Praet.
120 c.
AELMOES ONTLEGHT.
Jan sagh een arm man naeckt, maer soght geen geld te derven. Ik sterf van kou, sei d'arme man; Soo doen wij allegaer, sprack Jan: Want, wierd een mensch niet koud, een mensch en sou niet sterven.
d.
FRANS SIJN FRANS.
Frans spreeckt sijn Frans gelijck sijn Duitsch, die eer hoor iek hem geven, Maer ick ben van die gevers niet: Frans moet het my vergeven; Ick moet bekennen, Frans spreeckt Frans, maer noch en is 't geen fijn Frans; Ghy moet 'et my bekennen: Frans spreeckt niet zijn Frans, maar s yn Frans. e.
SONDAERS TROOST. Valt ghy~ dat 's niet met allen, Weest daer niet in begaen: 't En is geen schand', te vallen, 't Is schand', niet op te 8taen.
t·
HOOREN EN DOEN. 't En baet niet, of w'al veel geblomde reden hoorden In 't School en in de Kerck: De Gecken maken werk van woorden, De Wijsen maken werck van werek. CONSTANTIJN HUYGENS.
15. Lees onderstaand fragment aandachtig over en tracht je zoo helder mogelijk voor te stellen, wat de dichteres beschrijft. Geef dit daarna op eenvoudige wijze weer, of vertel nu zelf iets van bijv. Een lenteavond of De eerste zonnige lentedag en raadpleeg je eigen ervaring. HOE DE NAOHTEGAAL EEN STEM KREEG. Het was lang geleden; een wonder-stille Lentenaeht. Roerloos stonden de boomen op tegen 't avondblauw, dat mildzilver licht indronk van de groote, stralende maan, die rondom zich alle sterren deed verbleeken. Goed, zacht, lag de aarde uit in haar licht-liefde; zonder klacht lag ze; ongebeurl\ik stil.
121 Ademloos hielden de boomen hun jonge blaadjes vast, die zich als enkele vlekjes, of als knoppige trosjes, plekten tegen 't dood-stille licht. Een eenzame populier klom als een sombere kolom breed tegen den hemel, zijn vele takken warrend tot bijna-dichtheid. Zacht-blank beplekte berken scholen droomerig bijeen; hun flitsende dunne takjes lieten fijne, neer-hangende blaadjes tegen 't licht druppen. Blank lagen rondom de landen in lauwe, zilver-stille nacht-vrede uit. Zwaar stond in de verte een ver bosch. En overal lag droom-stil het milde licht, en de aarde sliep, mooi-droomende dat zij de hemel was. En niets, geen geluid, geen beweging durfde dien droom verstoren. Uit: Het Beeld op de Rots.
16.
MARIE MARX-KONING.
Maak een opstel, waarboven kan staan: Bloemen.
Opm erkingen. Denk hierbij aan de volgende punten: Bloemen verlustigen het oog, zijn een sieraad in de schepping, lokken de insecten, beuren den moedelooze op, worden b\i velerlei gelegenheden als geschenk gegeven: bij vreugde en bij leed.
17. Zeg op eenvoudige wijze wat de dichter in onderstaand gedicht zoo schoon beschr\ift. 'T EN IS VAN U. 't En is van u hiernederwaard, geschilderd of geschreven, mij, moederken, geen beeltenis geen beelt van u gebleven.
Geen teekening, geen lichtdrukmaal, geen beitelwerk van steene, 't en zij dat beeld in mij, dat gij gelaten hebt alleene.
0, moge ik, u onweerdig, nooit die beeltenis bederven, maar eerzaam laat ze leven in mij, eerzaam in mij sterven. Uit: Dichtwerken.
GUIDO GEZElLE.
122 18.
Vertel op eenvoudige wijze het onderstaande na. ZIJN KEMEL!
Zijn kemel! - 't levend schip, dat door de zandzeebaren Zijn koers houdt rijk bevracht met keur van Oosterwaren, 't Woestijnpaard, dat in 't zaàl, hem door natuur gewrocht, Zijn ruiter rustig voert door d'eindeloozen tocht, Hem knielend afwerpt en weer opvangt, en, waar de oogen Vergeefs een waterdrop als uit te lokken pogen, De karavane met zijn reuk ten dienste staat, En wellen opspoort, die nog laven. Op de maat, Van dat de zon herrijst, vervolgt het dier te vrede Met onvertraagde vaart, met onverhaasten trede, Gelijk de kloknaald tikt, zijn' weg, tenzij zich 't lied Versnelle, waar ook hij gevoelig 't oor aan biedt: De klaagzang, niet altijd eentonig, van den drijver, Of wel, de lofzang van den pelgrim, vol van ijver ~Iaar lijdzaam, die aan' t eind van 't onverkwikkend pad Jeruzalem zal zien, de onsterfelijke stad. Uit: Hagar.
19.
ISAÄc DA Cosn.
Vertel op eenvoudige wijze het onderstaande na. ZIJN ROS.
Zijn ros! - de roem van ouds, de vriend van zijn berijder, Dat ros steeds, waar de spreuk van d'Idumeeschen lijder 1) Ter eer zijns Gods van zong 2): "Wie gaf het paard zijn kracht, "Zijn heldenhart ~ Wie heeft zijn hals bekleed met pracht "Van manen, golvende op den wind ~ Men ziet bem dansen "Gelijk een sprinkhaan, bij de bliksemende lansen, "De pijlen, rootlend in hun koker, en het zwaard "Dat flikkert in zijn oog, voor galm noch glans vervaard; "Een wolk gaat opwaarts van zijn snuiven, - met zijn hoeven "Verslindt hij 't slagveld of hij trappelt het tot groeven "En ijlt het harnas te gemoet, of schuimt en woelt, "Terwijl hij aan 't gebit zijn krijgsdrift bloedend koelt, "En antwoordt brieschend op den donder der trompetten, ,,·Waarbij de vaandelen zich in beweging zetten." Uit: Hagar. 1) Job.
ISAÄC DA COSTA.
2)
Job XXXIX, vers 22-28.
123
20. Vertel op eenvoudige wijze en nauwkeurig de volgende fragmenten na: 1. Er was een tijd, waarin de weegschaal der volkeren van Europa door hare vorsten niet ter hand werd genomen, of de Hollandsche maagd, aan hunne zijde op het regtsgestoelte gezeten, wierp er mede haar oorlogszwaard of haren olijftak in en deed door deze bijwijlen den evenaar overhellen. 2. Er was een tijd, dat de Hollandsche vlag werd begroet als de meesteresse der zee, waar ook ochtend- of middag- of avondlicht de oceanen van beide wereldhalfronden verguldde; een tijd, waarin haar vlootvoogden den bezem op den mast mogteIi voeren, dewijl zij, naar de krachtige uitdrukking dier dagen, de zee hadden schoongeveegd van gespuis; in eene der jongste vergaderingen Hunner Edelmogenden hebben welsprekende stemmen de roemlooze ruste van Janmaat beklaagd. 3. Er was een tijd, waarin de Hollandsche handel den moed had, de boeijen te verbreken, hem door den beheerscher der beide Indiën aangelegd, en, stouter nog, de ongenade van 's aardrijks uithoeken braveerde, om eenen doortogt te vinden, "door natuur ontzegd;" een tijd, waarin de winzucht een' adelbrief verwierf, door hare verzustering met de wetenschap. 4. Er was een tijd, waarin het door zijn beleid geëerbiedigde, om zijn goud benijde, en voor zijn kennis gevierde Holland door deze driedubbele kroon de rozen der kunst vlechten mogt; waarin het gehoor voor muzijk, waarin het zin voor poëzie had en zich in beider liefelijke bloesems verlustigde; maar Europa's bewondering weg droeg door zijne schilderschool, de oorspronkelijke, met zijnen strijd voor de vrijheid geboren, en die de helden van deze heeft veraanschouwelijkt en vereeuwigd; eene eerzuil, door dat geslacht zich zelf gesticht; - eene eerzuil, welker meesterstukken we ten minde niet alle voor het goud des vreemdelings veil hadden hoe onverschillig onze achttiende eeuw de nalatenschap bewaarde, die, in welsprekend zwijgen, het vonnis der erfgenamen wees; tot welk eene hoogte in den aanvang der negentiende eeuw de druk des geteisterden volks stijgen mogt; eene eerzuil, voor welker luister het ons past het hoofd neder te buigen van schaamte, als zij al de gaven, al de krachten, al de deugden van het voorgeslacht, als een spiegel weerkaatst, tot we, voelende wat we eens geweest zijn, en wat we werden, ons aangorden. E. J. POTGIETER.
124
21. Wat bedoelt de dichter met het volgende gedichtje' Breng dat op eenvoudige wijze onder woorden.
KLEENGEDICHTJE. Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft, 't lijzigste gefluister ook een taal en teek en heeft: blàren van de boomen kouten met malkaar gezwind, baren in de stroomen klappen luide en welgezind, wind en weer en wolken, wegelen van Gods heiligen voet, talen en vertolken 't diepgedoken Woord zoo zoet ... als de ziele luistert! Uit: Kleengedichtjes.
GUIDO GEZELLE.
22. Lees het volgende gedicht aandachtig over, stel je dan zoo helder mogelijk voor, wat de dichter beschrijft en vertel het op je eigen wijze na. Raadpleeg ook je eigen ervaring.
ZIJ MAAIEN STADIG MET GELIJKE SLAGEN. Zij maaien stadig met gelijke slagen, Drie mannen, de armen trekkend met de zeis, De beenen ver gespreid, naar vechterswijs, In felste hitte van de zomerdagen. Met rythmisch schomm'len gaan de bovenlijven Al op en neer als grof-massieve slingers, En stoer omsluiten de geknookte vingers De dikke stelen, die in één lijn bl\jven. Zacht-snerpend gaan de zeisen door de halmen, Die nedervallen in gebogen rijen Met nauw'lijks hoorbaar sterven, en zij spreien Hun door de zon ontlokte zoete walmen. Uit: Natuurindrukken en stemmingen.
E. B.
KOSTER.
125 23. Maak een opstel over één van de volgende onderwerpen: a. Op het vliegterrein. b. Grootvader of Grootmoeder. c. Een zieke in huis. Op mer kin g. Ook de briefvorm is geoorloofd. 24.
Geef den inhoud van onderstaand gedicht op je eigen wijze weer: HET KAMELEON. Een vreemd'ling wandelde aan de kust Waar de asch van 't groot Carthago rust: Daar kwam een tweede hem te moet, Als landsman kenlijk, bij zijn groet. Men zet zich neer, en 't lijdt niet lang, Of 't reisverhaal is drok te gang: Elk brengt wilvaardig voor den dag, vVat raars of schoons hij zwervend zag. Tot A. begint: "Het koddigst dier, Mij ooit bejegend, huisvest hier: Van maaksel schier een hagedis; Zijn staart - lang tien duim, naar ik gis; De tong voor mug of vlieg te gauw; En nu de kleur~ - denk! hemelsblauw!" ""Blauw! Blauw!"" smuilt B. ",,'k Herken uw beest; Maar, vriend, dat is nooit blauw geweest. Men biet het een kameleon. Ik vond het, schuilend voor de zon In 't lommer van een dadelbosch ; Daar kroop het, net zoo groen als 't mos!" " "N och boom,. noch struik, een mijl in 't rond, Waar ik het Mijne kruipen vond: Ginds, aan dien naakten puinhooptop. Het volle daglicht scheen er op; Geen mooglijkheid tot oogbedrog; En 't beest was blauw; dat ,zeg ik nog!" " "Groen! groen! geloof mij!" ,,'k Zeg u blauw!" " "Groen!" " "Blauw!" Zoo gaat het snauw op snauw. Men stampvoet, blikoogt, vloekt, en zweert: De vriendschap was in grim verkeerd!
126 Als, zie, een derde wand'laar Die reeds van ver hun' twist Zijn woord is: "Heeren, kiest Uw' scheidsman! 'k Hoor tot
kwam, vernam! in mij geen partij.
Bij 't lamplicht ving ik, hedennacht, Het dier, dat u aan 't kijven bracht, En draag 't, in dit servet geknoopt, N aar Tunis, of 't er iemand koopt. Ik weet, nauwkeurig, wat ik ving: Zwart! gitzwart is het leelijk ding! Is 't blauw, of groen, dan sta ik klaar, En eet het op, met huid en haar!" Hier slaakt hij 't, en, voor zwart als git, Vertoont zich 't arme schepsel wit! Géén sprak er, dan 't kameleon; Juist van een ras, dat spreken kon'. Het sprak: "Goê luitjes, hoort hoe 't is: Elk had gelijk, en elk had mis! De kleur, bij dieren van mijn slag, Verwisselt zesmaal op een' dag. Doch laat mij nu in vrede gaan! 'k Bied u een' raad, als losgeld, aan: Schijnt andren, wat u krom scheen, recht, Heet niemand daadlijk dom of slecht." A. C. W.
STARING.
Vertel iets van een boek, dat je goed gelezen hebt. Op mer ki n g. De hoofdinhoud kan weergegeven, een treffend gedeelte naverteld, of een beschouwing over het werk gegeven worden. 25.
26. Maak een opstel over één der volgende onderwerpen: a. Onze huisklok. b. Men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan. c. Uit mijn schooljaren.
27. Breng op eenvoudige wijze den inhoud van onderstaand gedichtje onder woorden. J
EEN OUD LIED EKEN. Tsagh eens een cnape stervensgeern een valsche, vreede, boose deern.
127 Sei totten cnape: "hael mi terstont dyn moeders herte vor minen hont." Hi ging en sloeg sin moeder doot en vluchtte mettet herte root. Mer twijl hl loopt, stuict oppen steen en valt - dat erme herte meteen . .Al botsend op de harde baan,
ving plots dat hert te spreken aan, .Al weenend vinghet te spreken aan:
"Och, jonge, hebs di seer Uit: Gedichten.
gedaan~" VWTOR DE LA MONTAGNE.
28. Maak een opstel naar aanleiding van dit gedichtje en kies zelf een titel: Menigeen zocht de wereld door, Keerde moe van hopen Om, - en als hij thuis kwam, deed Het geluk hem open. Uit: Klee1'l{}edichtjes.
VOLKER.
29. Geef op eenvoudige wijze de bedoeling van onderstaande fragmenten weer. a.
NIET HOE VEEL, MAER HOE EEL.
Een wel gestelde Luyt en een gO"lt meester daar by, is beter van melodie als hondert instrumenten, die van de Musijcke niet en weten; want het getal en geldt niet, noch in melodie, noch in kloeckheidt van raedtr; want daer worden veeltijdt veel Raeds-heeren gemaeckt, en onder alle isser een of twee, die de sake beleyden of verdedigen: die is dan de Luyt, en alle d'andere de boere Fluyten. Uit: "Sinnepoppen."
b.
AL SAFJENS SOETJENS.
Die een kous (die vast om 't been sluyten sal) aentrecken wil, die moet met langhsinnigheydt te wercke gaen, dan soo hy met fortse of haestigheydt wil voortvaren, sal de hiel daer deur scheuren, en met een gelapte hose ter feeste gaen, - waer by men verstaet, datter veel dingen zijn, die de langhmoedige kloeckaert uytvoeren sal, dat de korsele heethooft met schande sal laten steeeken.
128 WE'rEN.
c.
Die uyt het verleden merckt het toekomende spel, Sulck een die weet sijn weet jen wel. Uit: &mmelsoo.
Opmerkingen.
ROEMER VrSSCHER werd te Amsterdam geboren in 1547 en stierf daar in 1620. Deze Amsterdamsche koopman was een kenner en minnaar van de poëzie. Zijn huis stond gastvrij open voor zijn vrienden onder de dichters en geleerden van dien tijd. Zeer bekend waren Roemer Visscher's sinnepoppen, d. z. prentjes met zinnebeeldige beteekenis met korte kernachtige bijschriften. Onder den bescheiden titel Brabbelingh, deed hij een bundel epigrammen, kwinkslagen, raadsels enz. in het licht verschijnen. Roemer Visscher had onder meer twee dochters, Antla en Maria 'fesselschade, die zich eveneens een bekenden naam in onze letterkunde hebben verworven. Beiden behoorden tot de meest welkome gasten op het Muiderslot. 30. Zeg duidelij k, wat met onderstaande fragmenten wordt bedoeld: a. Geven en ontvangen is als de regen. Dezelfde regen, die frischheid aan de aarde geeft, geeft helderheid aan den hemel. b. Als de vrucht zich gaat zetten, valt de bloesem af. Zoo ook met ons. Wij beginnen geen vrucht te dragen, eer de bloesems der jeugd verstrooid zijn.
c. Voor sommige menschen is het leven een vast-land, geheel aarde; dat zijn de aardsgezinden. Voor anderen een eiland, geheel zee, buiten verband met iets rondom of boven zich; dat zijn de egoïsten. Voor anderen een landtong tusschen den oceaan van twee eeuwigheden; dat zijn de ongeloovigen. Voor sommigen eindelijk een Bethel door een ladder met den hemel verbonden; dat zijn de vromen. Men begeert zich met het geluk als met een gouden keten te versieren, en bedenkt niet, dat het slechts een gulden ader is, die door den zandgrond onzes levens loopt: het geluk is geen kleed, door anderen vervaardigd, dat men slechts heeft om te slaan; het is een zijden huis, als dat der wormen, uit onzen eigen boezem uitgesponnen. d.
129 e. Betrekkingen zijn voor den mensch op aarde, wat de aardkluit, die met de bloem verplant wordt, voor deze is; zij doen hem vergeten, dat hij hier niet te huis behoort.
t. Die een leven vol weldaden achter zich laat, vindt, even als klein Duimpje in de fabel, teruggaande, het spoor der uitgestrooide broodkruimen verdwenen. Alleen de beleedigingen blijven, even als de steentjes van den houthakkers knaap, getrouw liggen. g. Sommige menschen schijnen geboren om gelukkig te wezen: ze zien slechts licht en helderheid voor zich, en wanneer er al soms donkerheid op hen daalt, sluiten zij er de oogen voor, zoo als sommige bloemen zich 's avonds sluiten, en eerst weer opengaan als de morgen daagt. Uit: WMrheid en Droomen.
JONATHAN.
31. Geef de bedoeling van de volgende leekedichtjes van De Genestet op eenvoudige wijze en nauwkeurig weer:
KEER IN U. ,,0 menseh, keer tot u-zelven in!" Hoor, droom er, dat beduidt: Daal in uw hart en zoek en zin, Maar - haal er ook wat uit! SOORTEN. Sprekers, hoorders, denkers, daders Vindt ge in soorten, rijp en groen. Zeldzaam vindt ge wèl vereenigd Spreken, hooren, denken, doen. WETENSCHAP EN OPPERVLAKKIGHEID. Wat een komeet is, heeft geen wijze ons nog verklaard, Men zoekt en vorscht, tot heden. lVfaar Piet zegt: "Dat weet ik, een star is 't met eell staart!" En met dat licht iR Piet tevreden . .BLINK
en
LANCÉE,
Uit de Levende Taal, lil. 4e druk.
9
130
VERSCHIL EN VREDE. Uw Richting is mij wel - mits zij naar boven streeft, En schoon de mijne niet, mij wat te denken geeft. HOUDEN EN HEBBEN. "Ik houd maar wat ik heb; dat nieuwe! 'k gruw er van!" Goed, gruw, maar zeg, wat hebt ge dan? MORAAL. Schoon het Haantje van 't Vernuft Soms moet koning kraaien, Moogt gij 't Haantjen in de borst Nooit den nek omdraaien! TWEEDERLEI OORDEEL. Dat wie niet werken wil, niet ete! staat geschreven. Hij die niet denkt, hij mag wel eten - maar niet leven 32.
Maak een opstel naar aanleiding van onderstaand gedichtje: VERLATEN. De deur viel dicht; de laatste vriend is heen; Nog galmt zijn voetstap door de straten; En reeds gevoelen we ons al lang alleen, Van heil en hulp verlaten. Ja, laat zijn stoel vandaag nog aan den diseh, Nog - wat hij zong - 't muziekblad open, Ook - wat hij las - dat boek vol droefenis, En meegevoel en hopen .... Hoop? Zwijgend schuiven we aan bij enkel schijn, Waar velen vroolijk met ons zaten; De laatste i'l heen: hoe trouwer ze allen zijn, Hoe droever wij - verlaten.
Uit: Kamermuziek.
W. L.
PENNING
.IR.
DERDE AFDEELI NG. OEFENINGEN IN HET ZUIVER SCHRIJVEN.
DICTEES. 1. CIRCUS-VERSCHIJNINGEN 1.
.Als tegenstelling tot een tooneel, waar de dingen meestal meer schijnen dan ze zijn, heeft een circus dit eigenaardige, dat met veel moeite en kosten maar een 8chamel effect verkregen wordt. Men zit er veel te dicht op en ziet altijd de menschen in hun rug. Het is alles veel te duidelijk in zijn klatergoudachtige weelde en afzichtelijke geverfdheid, die door het harde kalklicht nog duidelijker zichtbaar wordt. En de hulpelooze 8chuwheid der onnoozele figuranten werkt samen met het exce88ieve, aanstellerige gedoe der hoofdpersonen tot een jammerlijke vertooning van wezenloo8heid en kinderachtigheid, die niet nalaat iemand wee om het hart te maken. Neen, spreek mij dan van de parterre-acrobaten! Dat zijn andere menschen, die weten wat zij willen en dat bijna altijd ook doen. Bij hen kan "ons verzwakt geslacht" energie leeren, meneer! en doodsverachting en leven8philo8ophie, meneer! Zij zijn bijvoorbeeld met hun zessen: twee mannen en vier jongens. Ik geloof niet, dat het vak erg gezond is, want ofschoon zij zich allen een kleurtje gemaakt hebben, schijnen zij holoogig en holwangig, als waren zij teringachtig. Liggend op de ruggen balanceeren de grooten de lichte veerkrachtige lijfjes der kleinen op hun voetzolen, werpen hen in de lucht en elkander toe als elastieken ballen, vangen hen weer op, tollen hen rond en doen er in 't algemeen alles mee, waartoe een menschenlijf niet bestemd schijnt. En dat met een nooit missende zekerheid, zoodat 't waarl\jk heel verkwikkelijk is om te zien. 2.
CIRCUS-VERSCHI.JNINGEN IT.
Maar vreemder is de uitdrukking der gelaten en de beteekenis, die deze waaghalzerij verkrijgt, als men 't een beetje heeft aangezien. De kleinen staan en wachten hun beurt, hun oogen branden en hun borsten hijgen onder den gemaakten glimlach. Dan, ineens snellen zij toe en begint een nieuwe toer, waarbij de minste afwijking verminking en dood kan beduiden. De oogen kijken ernstig oplettend, de monden zijn rustig gesloten, maar nergens is de minste aarzeling,
134 weerstreving of onrust. Alleen is er vermoeidheid en uitputting, doch die schijnen ze niet te achten. Avond aan avond, midden in licht en menschenvolte, doen ze diezelfde kunsten, bedreigen hen dezelfde gevaren, trotseeren zij een gelijk noodlot en er is zeker iets hoogs in de kalme lijdzaamheid, den rustigen maar niet geestdriftigen moed, waarmede zij doen wat toch volbracht moet worden, dat spelen met het gevaar, dat zij tot hun beroep gekozen hebben en dat hun levens ondermijnt. Zoo verteeren ze hun levensvlam tot vermaak van hun medemenschen, in de bedwelming van het applaus, kalm afwachtend tot ziekte en ongeluk een einde maakt aan de vertooning; en boven een lang, slijmig bestaan van nietige dagelijksche bezigheid dit leven verkiezend van bedwelmende vermetelheid en koortsige zelfvoldoening. Uit: Vluchtige Verschijningen.
FRANS COENEN
JR.
Opgave. Zeg, wat de gecursiveerde woorden en uitdrukkingen in I en 11 beteekenpn.
3. 1. "De groote plaats in Gelderland is met ultimo October vrij te uwer dispositie, jonker," viel Van Beek in, den loop mijner gedachten storende; "maar wat het huis in de stad betreft, dat slechts tot JVIei is verhuurd, de bewoners houden zich zeer gerecommandeerd te continueeren, zoo dat niet met uw intentiën strijdt; het zijn respectabele lieden." 2. "Ik meen reeds het genoegen gehad te hebben u te zeggen," hernam Van Beek met eenige verlegenheid, "dat de oude freule het mij heeft gelegateerd, met dit servituut er bij, dat de kamenier er wonen blijft tot aan haar dood. Het is een kostbaar legaat, ik ontken het niet, maar considereer, dat ik haar dertig jaar met alle mogelijke zaken en niet altijd zonder groote bezwaren heb gediend, geraden en haar belangen heb voorgestaan, en dat er voor mijn executeurschap geen extra gelden zijn gestipuleerd." 3. Zijn kamer had een air van élégance, dat zoowel voor den smaak getuigde van den jonkman van geboorte en goede opvoeding, als de behoeften kenschetste van iemand, die geen gewoonte maakt van uithuizigheid, en die in zijn huis al de comfo'rls wenscht te vereenigen, waarvoor het vatbaar is. ~n
Uit: Majoor Frans
135
4. Behalve de onmisbare meubels, die tot de eischen van een "gemeubileerde kamer" behooren, en die meer proper dan modern waren, ontwaarde men er een kloeke schrijftafel, een gemakkelijken armstoel, een antieke, gebeeldhouwde boekenkast en zekere kleine voorwerpen van weelde, die in disharmonie waren met het stijf burgerlijk huisraad en met het goedkoope "grijsje" , dat voor behangsel was gekozen; maar van dit laatste kwam juist niet veel te zien, daar het rondom bedekt was met familieportretten, sommige in statig ebbenhout gevat, andere in die schrale vergulde lijsten, die van een later tijdperk getuigden, waarin het grandiose tot het weeke en laffe was gezonken, zoowel in de kunst zelve als in de wijze van haar voor te doen. 2. "Behalve het aanzienlijk jaargeld, dat hij mij biedt en de uitnemende gelegenheid om op de meest comfortable wijze den overtocht naar Java te doen, dat ik altijd verlangd heb te leeren kennen, zijn de vooruitzichten zoo verlokkend, dat ik aan de verzoeking geen weerstand heb kunnen bieden, en veel liever dan in mijn provinciestad te blijven wachten op schrale processen, mij voor een jaar of wat expatriëer, om eenmaal terug te keeren in al de wichtigheid van een Oosterschen nabob." 3. Men belaagde elkaar niet met dolk of vergift, maar m.et het venijn der tong. Men kwelde, men brutaliseerde elkaar zooveel men kon; het waren haarklooverijen, die hier en daar tot processen leidden en onder de handen van procureurs en advocat,en werden de kwestiën noch klaarder, noch lichter op te lossen. 1.
Uit: Majoor Frans.
A. L. G.
BOSBOOM-TouSSAINT.
Opgave. Zeg, wat de gecursiveerde woorden en uitdrukkingen in 3 en 4 beteekenen.
5. De stem van de oude jodin klonk schor en heesch, als uit een verdroogde keel, en stootte de woorden met een rauw gegil uit. Ze zat met het hoofd achter haar tafeltje gebogen, waarop eenige stapels pruimen lagen te blauwen, en zij zag op de glimmende naalden, waarmee zij een voet aan een kous breide, en die telkens een snellen lichtflikker afwierpen, als de zon ze in hare bewegingen bescheen.
136 Aan den overkant der straat stond een hoog, ijzeren hek, waarachter een plat, ruim plein lag, geheel met groene graszoden bedekt en slechts met eenige besteende paden doorsneden. En achter op dit plein rees met een langzame statige klimming van lijnen het hooge, dikke gevaarte der Nieuwe-Kerk omhoog, zich opwaarts werkend onder de wijde ruimte eeDer blauwe lucht, waartegen hare kantlijnen daalden en rezen. De kerk groeide op uit een breed, plompvoetstukmetnisvormigeuitbouwingen, waarinhoogopspitsende, gothische boogramen langwerpige openingen gaapten. Het lichaam der kerk en de bijgebouwtjes stonden onder schuine, gladde leidaken, die achter elkander opgolfden als grijs-grauwe vlakken, en uitwoeiden in een à-jour gewerkt torentje, waar de klok en het uurwerk in hingen en dat tusschen zijne spijlen de lucht liet doorschijnen. De Nieuwe-Kerk was afgescheiden van hare omgeving, met veel ruimte aan alle zijden, op den rechter vleugel van het plein door de brokkelige, witgekalkte zijmuren der huizen van het Gedempte Spui afgesloten, en op den linkerkant door eene hooge rij populieren, die 's zomers de huizen der St. Jacobstraat onzichtbaar maakten. Er kwam van dat groote, platte voorplein, en uit het dikmurige, logge gedrocht, met zijn sombere, doffe kleuren, een plechtige stilte, die boven de straat hangen bleef. En al~ de oude vrouw opkeek, de kaken vooruit, den tandeloozen mond opengespleten, gilde zij onafgebroken tegen de deftige rust van dat hooge gevaarte. Uit: "Menschen om ons."
6. Ze zat met den rug tegen het hek der Turfmarkt, boven het water, op de straatverhooging, waar vroeger een brug over het Spui gestaan had. Naar alle kanten had zij een wijd uitzicht, vol licht en lucht. Links keek zij door twee rijen iepen, die langs de zijden van het Gedempte Spui geplant zijn en de gevels der huizen slechts bij flarden laten doorschemeren. In de diepte van het perspectief, op de plaats der gewezen Kapelsbrug, zag zij de tramwagens aankomen, die vlak op haar afreden, en als zij dicht genaderd waren, inééns rechts afzwenkten en met schel gefluit de opening der Gedempte Gracht inreden. Er heerschte onder de boomen der beide trottoirs eene bedrijvige drukte van haastige menschen en lastige kinderen uit de nabijgelegen jodenbuurt. Achter haar rug liep de gracht, die de Turf- en Houtmarkten scheidt, recht weg, tusschen de boomen harer kaden, het perspectief
137 van een politie-bureau aan, dat den horizont dichtstopt, en waar den ganschen dag. agenten - herkenbaar in de verte aan een glimmende vlek op hun helmen - door een klein deurtje in en uit krioelden. Op het water dreef een drukke scheepvaart, en aan de beide kaden lag voortdurend een dubbele rij schuiten gemeerd, hoog opgestapeld met donkere turven, licht roomkleurig hout, of volgeladen met appelen, waarmee zij de kaaijen bedekten, en die scherpe, zure geuren uitzonden. En links rekte zich het ongedempte gedeelte van het Spui breed en ver uit, naar den kant van Rijswijk. De boomen waren van de oevers gekapt, en de huizen stonden nu met ontbloote gevels over het heldere water te staren. Aan die zijde was een vroolijk, Hollandsch stadsgezicht, met een diepen inkijk op het oude gedeelte van Den Haag, en een uitzicht op veel huizen, golvingen vaD daken en een watervlak tusschen de kaden, waar de wolken der hooge lucht diep in weerkaatsten. De af- en aanvarende schepen gleden er langzaam over weg, totdat zij in de boogvormige opening van de brug bij het Zieke wegschoven, als kurken in den hals van een flesch. Dat gansche gedeelte der stad werd door den zwarten schoorsteen der fabriek van Enthoven beheersrht, die als de groote pijp eener lokomotief boven alles uitstak, en waaruit alle dagen dikke rookwolken rolden, die bij regenachtig weer op de stad neersloegen. En in dezen ruimen, diepen inkijk stierf haar heesche stem zonder klanken weg. Uit: "Menschen om ons".
7.
FRANS NETSCHER.
ZONNESTRALEN.
Nu stroomt alom de volle zomerzegen Op 't windbewogen meer van ros rijp koren. Zacht graangeritsel maakt een feest voor de ooren, Een feest voor de oogen maakt de stralenregen. 't Is louter goud dat opgolft uit de voren, 't Is louter goud dat rijk komt neergezegen, Uit blauwe lucht met lichte zilvervegen, Zoo diep, zoo innig blauw als nooit te voren. Nu laat mij rusten van mijn doelloos dolen, De stille handen boven 't hoofd gevouwen, In 't heiligdom van ruischend graan verscholen.
138 En laat de hemel mij in de oogen blauwen, Tot ik van 't zongoud z60veel heb gestolen, Dat ik mijn ziel een lichtpaleis kan bouwen. Uit: Poëzie.
HÉLÈNE LAPIDOTH-SWARTH.
o. Hein was een slungel van vijftien jaar, met planken van handen en voeten en stijf vlashaar. 's Zomers moest hij met vader mee uit visschen of in de kweekerij van grootvader helpen. En tegen N 0vember werd hij weer naar school gestuurd, want vooral Ootje vond, dat hij nog niet ver in lezen was, wat ze zich niet kon begrijpen van een jongen, die al tien jaar school liep. Hein kon het zich best begrijpen en pruttelend de pruim tabak knauwend, in welke kunst hij zich geoefend had onder leiding van grootvaders daggelder, schikte hij zich 's winters weer in het onvermijdelijke schooljongetje spelen, wat echter hoofdzakelijk bestond in eIken morgen zijn turfje voor de schoolkachel meebrengen. Verder waren 't kerkhof en de Meerdijk en met vorst ook de bevroren slooten voornamelijk het veld van zijn studie. En als Ootje vroeg of Hein nog al goed oppaste, dan kon meester Zuidenwoud met een gerust geweten verklaren, dat de jongen zich heel ordelijk gedroeg en hoegenaamd geen last veroorzaakte. Meester had ook te veel discipelen om van ieder te kunnen weten, of hij wel den heelen schooltijd present was. Eens gebeurde er iets, waardoor vader vond, dat het schoolgaan nu maar voor goed uit moest wezen. Als gewoonlijk waren Hein en Poppie al even over negenen gedeserteerd. In de slooten achter het kerkhof hadden het eerst de sporen van waterkippen hun aandacht getrokken en soms verrasten ze enkele onder een wilgestruik, vanwaar de diertjes met wijde trippelstapjes, angstig vlerkend ontvluchtten en den jager te vlug af waren. Uit: De Waterwolf.
9.
Toen werd de jacht in het rietland onder den Meerdijk voortgezet. De lange, schonkige Hein en de kleine, beweeglijke Poppie slopen tusschen de dichte halmen door, met een ernst speurend naar een spoor van bunsing of otter als echte broodjagers. De rietpluimen wapperden boven hun hoofden heen en weer en de zuidwesten wind wierp soms de stijve halmen schuin voor zich uit met wilde rukvlagen.
139
De dikke, kastanjebruine pluiskolven der lischdodden zwengelden heen en weer en konden maar niet tot rust komen. Alleen tot ongeveer vijf minuten van den kant was het meer toegevroren en met een ijzig-glinsterende sneeuwlaag bedekt, die bij eIken voetstap soppend inviel, omdat het dooiweer ze tot een vooze, poreuze massa had uitgesmolten. Verderop golfde vaalzwart het water met blikkerende glij strepen bij elke rukvlaag. Pang! pang! barstte het ijs met een dreunend geluid van kanonschoten. Poppie danste met drukke danssprongetjes op en neer als een clown, maar nu niet van blijdschap en veegde al snikkend met de dikke mouw van zijn kiel langs zijn oogen. Uit: De Waterwolt. J. EIGENHUIS. 10.
DE JODENBUURT TE AMSTERDAM.
r.
Orde en regel was er niet: alles stond en lag vol. En wat de kraampjes aangaat, de meeste kooplieden hadden deze wereld gesupprimeerd en spreidden hunne goederen op een oud stuk zeildoek uit. Anderen versmaadden ook dezen omslag, en gebruikten de bemodderde straatkeien tot toonbank en uitstalkast. En wat men daar al vond! Daar lag ijzerwerk ... neen, zóó betitelde de oprechte koopman zijne goederen niet, hij noemde zich: handelaar in oud roest. De man beweerde niet, ijzer te verkoopen. Hij verkocht roest van ijzer. En zelfs geen versche roest. Hij verkocht oud roest, of oud geroest, of dingen, die oud en verroest waren. Gewezen voorwerpen, vervreten door roest van ouden datum. En op nog lager sport plaatste zich onze koopman. Hij nam den naam aan van de waren, "waarin-i deed", en vond er niets vreemds in, wanneer men hem zelf aansprak als de hoogbejaarde oxyde van een voormaligen spijker: hij heette oud-roest. Kan 't nederiger~ Daar lagen alzoo doorluchtige kachels, halve kachels, fragmenten van kachels. Daar lagen tweebeenige treeften, tegen hunne amputatie protesteerend door een beroep op de klassieke beteekenis van hun naam ... en ook wel een beetje tegen de aanspraken op taalkennis van de heeren D. V. & T. W., die ze vrouwelijk maken zouden een jaar of zooveel daarna. Daar lagen roosters zonder spijlen, moeren zonder kroost, schroeven zonder moer ... Niobe's en weezen. Daar lagen eenzame pooten van tangen en lemmeten van scharen, wreed gescheiden van hunne tweelingen. Daar lagen onthoofde spijkers, tandelooze zagen, beitels zonder sneê, sloten zonder veer, sleutels
140
zonder slot, haken zonder oog, oogen zonder baak, gespen zonder tong. Daar lagen scharnieren, hoepels, stiften, krammen, ringen, deurkrukken, spanjoletten, grendels, sabels, bajonetten, bijlen, hamers, vuurpoken, kolenscheppers, potten, pannen, ketels, deksels. Daar lag alles, wat ooit van ijzer had kunnen vervaardigd zijn, maar onbruikbaar nu, verdraaid, gebersten, gespleten, verwrongen, incompleet, en vooral: verroest! Dit scheen de eisch te wezen van dien handel. 11.
DE JODENBUURT TE AMSTERDAM. Il.
Misschien was de koopman aan deze eigenaardigheid gebonden door een artikel in de patentwet, waarin hij wel voor roest, maar niet voor ijzer was aangeslagen. En nu sprak ik nog slechts van de dingen, die een' naam hebben, of misschien eenmaal een' naam konden gehad hebben. En we stonden nog maar een oogenblik stil voor de uitstalling van den Oud-roest alleen. Het beschrijven van 't overige deel der "markt" gaat mijn talent nog verder te boven dan de inventaris van die gewezen ijzerwaren. Men kon daar koopen maar wie toch kocht er iets ~ - daar waren te bekomen: zure augurken, runderlappen, nieren en long, nuchter-kalfsvleesch en andere spijzen, gekookt en ongekookt, met of zonder saus. Daar waren oude lappen en vodden gevent, en stukjes leder, en knoken, en gepensionneerde hoeden, en strooken vilt, en schilderijen zonder lijst, en lijsten zonder schilderij. En prenten, en boeken. En rugtitels zonder bladen, bladen zonder titel. En landkaarten, niet zonder jacht op symmetrie netjes in vieren of zessen geknipt, om en detail te worden aan den man gebracht voor 't mogelijk geval, dat een heel land of werelddeel de begrooting van den kooper mocht te boven gaan. En versleten kleedingstukken. En gelapte schoenen, om nu niet te spreken van de ongelapte. Daar lag kinderspeelgoed, dat veel beleefd had, tusschen een tumulus van zuurkool en een tropee van hoeven en horens. Uit: Ideeën.
EDUARD DOUWES DEKKER.
12. 1. Majoor Frans heeft zich niet aan fraaie uniformen kunnen vergapen; hij is om zoo te spreken met commiesbrood grootgebracht en heeft alle graden van den korporaal af tot den legerbevelhebber
141 toe, langs zich zien voorbijgaan, zoodat hij precies weet wat er onder de galons en onder de borduursels schuilt; ook is hij gansch niet onbekend met het civiele, en heeft gekleede rokken en gedeco1'eerde borsten in genoegzame verscheidenheid kunnen gadeslaan, om beiden de rekening te kunnen maken; en dan is de slotsom deze: dat de discipline nog wel het beste middel is om wat er goeds in een man is tot zijn recht te doen komen, terwijl zij het kwaad althans binnen zekere grenzen beperkt. Een preservatief, dat de zoogenaamde burgerlijke vrijheid mist. 2. Overigens moet men niet zeggen, dat de krijgstucht verlaagt: integendeel zij houdt opgericht, wat niet op zich zelf kan staan, terwijl de serviliteit, die' bij de bureaucratie heerscht, in het stof werpt en het karakter bederft. 3. Het tafereel is voor beide categorieën niet vleiend. Het schijnt Majoor Frans moeilijk te vallen, suprematie van ons geslacht te erkennen. 4. De freule meent, dat er allereerst superioriteit behoort te bestaan, om suprematie te erkennen; zij moet wel hoog staan, om anderen zulke exorbitante eischen te stellen. Uit: Majoor Frans.
13.
1. Wij waren toen midden in den Franschen tijd en men nam het zoo straf niet op met de nationaliteiten. Ik herinner mij nu heel goed de bezwaren, die mijn vrouw maakte om ter receptie te gaan, uit oorzaak van brouillerie met freule Sophie ... Ik zette het door, omdat men de convenances in acht moest nemen, uit aanzien van een baron, die aan onzen prefect was geparenteerd. 2. Tante Sophie zou zeker hare satisfactie hebben gehad, zoo zij die bewijzen van leedgevoel en naberouw bij den gebogen grijsaard had kunnen gadeslaan. Ik, als haar representant, meende hem troost te mogen geven. 3. De generaal was reeds gezeten, en wees mij de plaats naast hem aan de langwerpige vierkante tafel, een meubel, dat zeker al diensten had verleend onder het souvereine beheer van oud-tante Sophie, zonder iets van zijne soliditeit te hebben verloren. Ik stelde mij de gezelligheid voor van een groote table d'hóte, waaraan men met zijn vieren dineert. Daar zat zij dan in dezelfde verflenste pensee blouse; een verkleurd sjaaltje was losjes om den hals geknoopt,
142 zelfs het eenvoudige heldere boordje ontbrak, dat dit genegligeerde toilet nog eenige frischheid had kunnen bijzetten. A. L. G.
Uit: Majoor Frans.
BOSBOOM-TOUSSAINT.
Opgave. Zeg, wat de gecursiveerde woorden en uitdrukkingen in 12 en 13 beteekenen.
14. Het denkbeeld van in Nederland geld en roem te gelijk te verwerven, was haast al te verleidelijk en ongelooflijk. Mijn vrouw was niet te huis om mij af te schrikken; ik nam dadelijk pen en papier en schreef een soort van circulaire aan al de meest beroemde uitgevers in Nederland, hun "tegen een geëvenredigd honorat'ium" mijn nog te schrijven werk aanbiedende. Dat ik zoo'n boek schrijven kon, daaraan twijfelde ik volstrekt niet; voor geld is een oude, ervaren koopman, zooals ik ben, tot alles in staat. De meeste heeren uitgevers waren uiterst beleefd; het speet mij echter, dat ik genoodzaakt was hun " "royale offertes" van de hand te wijzen. Een hunner was bijzonder met het denkbeeld van de uitgave van een dergelijk boek ingenomen; het zou zonder twijfel een heerlijke "speculatie" zijn. Het speet hem de fondsen niet disponibel te hebben om ze er in te steken; hij stelde mij dus voor, het boek voor mijn rekening uit te geven, waartoe hij zich zelven, inplaats van zijn geld, gaarne tot mijn beschikkipg stelde; en ingeval ik met zijn propositie genoegen nam, verwachtte hij, om zijn voorschotten te dekken, met overzending van de kopij, de som van vierhonderd gulden, zich het recht voorbehoudende over het restant te disponeeren drie weken na verschijning van mijn werk. Ik dacht aan onze geleerden, die de vrijheid hadden, niet alleen om alles te zeggen, maar ook om anderen alles te laten zeggen, wat zij wilden, door middel van diepzinnige conjectures over corrupte plaatsen, die zij soms zoo vindingrijk weten te verbeteren en te interpreteeren, dat de schrijvers er van er over verbaasd liggen te vermolmen in hun Egyptische mummiegestalten, of in Grieksche en Romeinsche grafurnen. Ik verstomde bij de opsomming, die ik in mijn geest deed, van N ederlandsche dichters, welke de vrijheid namen rijmen voor poëzie te doen doorgaan, en van prozaschrijvers, die het recht hadden om Germanismen en vele andere -ismen voor
143 Hollandsch aan het publiek te debiteeren. Ik herinner mij vooral met genot onze ontelbare vertalers, die de vrijheid hadden werken uit alle mogelijke talen te verhollandschen, zonder zelve iets hoegenaamd van eenige taal te kennen. Uit: Kompleete werken.
OUDE HEER SMITS.
Opgave. Zeg, wat de gecursiveerde woorden en uitdrukkingen beteekenen. 15.
BIJ HET STANDBEELD VAN JAOOB VAN ARTEVELDE.
Er is iets weemoedigs in de geschiedenis van den strijd der Vlamingen voor hun gemeentelijke zelfstandigheid, met Gent aan de spits. Voortreffelijke eigenschappen zijn door hen ten toon gespreid, maar hun denkbeelden waren denkbeelden zonder toekomst. Men ziet Artevelde uitblinken als wetgever, als diplomaat, als legerhoofd, als volksredenaar: een man, gelijk onder de begaafdste natiën de eeuwen er maar enkelen en bij lange tusschenpoozen voortbrengen. Toch slaagt hij niet. Niets dan een naam is hem overgebleven. Niets dan een thema, waarop het nageslacht oratorische en poëtische variatiën uitvoert, wegstervend met de fanfares van modern-politische feestmaaltijden. Niets dan een echo. Heeft de demagoog den diplomaat verschalkt? Heeft Artevelde te kwader uur, ten einde den tegenstand van aristocratische mededingers te breken, volkshartstochten ontketend, die ten slotte hem zelven met een bijl de hersens klooven zouden? Men weet alleen, dat noch de schitterende overwinning bij Kortrijk, noch Arteveldes veeljarig dictatorschap een onafhankelijken Vlaamschen staat hebben kunnen grondvesten. Mogelijk wel lag de oorzaak in den naijver der Vlaamsche steden onderling. Gent, Brugge en IJ peren spelen in Arteveldes republiek (féitelijk althans heeft hij er een willen stichten) de rol van drie jaloersche consuls, waarvan de een den ander het licht in de oogen schier niet gunt. Tot overmaat van ramp.gaat Artevelde in den boezem der Gentsche burgerij zelve de verschillende ambachten met politiek gezag bekleeden. Nieuwe bron van inwendige verdeeldheid. Van burgeroorlog en broedermoord, mag men zeggen; want het "sla dood! sla dood!" lag in den mond der middeleeuwsche Vlamingen bestorven, en zij plachten met niet minder blinde woede in eigen ingewand dan in dat van den Franschman te graven. Een natie van slachters op mijn woord, behagen scheppend in het aanrichten van slachtingen. Hoe dit zij,
144
Vlaanderens volksbestaan heeft, evenals de belfoort van Gent, het nooit verder dan tot twee derden der aanvankelijk bedoelde hoogte kunnen brengen. Op de Fransche overheersching is de Bourgondische, op de Bourgondische de Spaansche, op de Spaansche de Oostenrijksche gevolgd. Nationale ondeugden bedierven de nationale deugden. Arteveldes beeld op de Vrijdagmarkt symboliseert een machteloosheid, die honderd malen op het punt geweest is, een kracht te worden, maar daarin niet slagen mocht. Uit: Het land van Rubens.
Opgave.
CONRAD BUSKEN HUET.
Zeg, wat het gecursiveerde beteekent. 16.
1. Het was een type van dat geslacht, hetwelk de afschuw uitmaakt van de meeste overige reizigers, een commis-voyageur, met een stereotypen glimlach om zijn mond, en een vuurrood satijnen das om den hals; hij was ook met een zekere lijvigheid gezegend en met vijf duimen aan iedere hand, van welke de tweede duim van de rechterhand prijkte met een zegelring, ongeveer zoo groot als een kleine speeltafel. 2. De .Juli-kolom is heden ten dage een grootsch, leerzaam gedenkteeken der frivoliteit en veranderlijkheid der menigte: een gedenkteeken eener gevallen dynastie, die zich verheven had door een andere nauwverwante dynastie te helpen verdrijven en die weder door den gemeenschappelijken vijand van beiden was opgevolgd. Deze satire van steen en ijzer perst den vreemdelingen een vergeeflijken glimlach van minachting en medelijden af. 3. Geheel anders is de indruk, dien de Dom te Keulen op mij maakte; het ernstige verhevene en imposante van den Gothischen bouwtrant is meer geschikt voor een Christelijke kerk, van welke secte ook, dan de bonte versiersels van een gemoderniseerden, op zijn Fransch opgeschikten, Griekschen tempel. 4. Als men door het hek treedt, ziet men vóór zich een vrij steil oploopende, geplaveide straat, links met rijen boomen omzoomd, waaronder de witte lijksteenen en graftombes schilderachtig uitblinken en het oog treffen. Onmiddellijk rechts van den ingang is het huisje van den concierge en op een houten bankje naast de deur zat een heer, die, zoodra hij mij ontdekte, opstond en met een beleefde neiging naderde. Deze heer droeg een witten hoed en een blauwen bril, en prijkte bovendien met een zeer rooden neus;
145 het was de personificatie van de Fransche vlag. Hij was gekleed in een toegeknoopte groenlakensche jas met groote jachtknoopen er op. DE OUDE HEER S~lITS.
Uit: Kompleete Werken.
Opgave.
Zeg, wat de gecursiveerde woorden beteekenen. 17.
DORPSDANS.
De vedel zingt, waar roos en wingerdranken Verliefd omhelzen 't huis des akkermans, En gloeien in den avondpurperglans, En twintig menschen rijzen bij die klanken; Het avondmaal heeft uit: van disch en banken Verdween der jonkheid blij geschaarde krans, De vlugge voeten reien zich ten dans, En de arm buigt om de leesten heen, de slanken, Daar tripplen zij en stampen naar de maat, Terwijl de kroesen op den disch rinkinken, En naar de wangen stijgt het vroolijk bloed: Den oude, die daar op den dorpel staat, Ziet men de vreugd uit lachende oogen blinken, Tevreden, dat hij leeft, en leven doet. Uit: Gedichten.
JACQUES PERK.
18.
1. Werkelijk was het niet dan hun gewone tafel, en toch was er een overvloed en een verscheidenheid van spijzen en zulke jacht op delicatesse, dat het zeer goed voor een fijn diner kon passeeren. Wij hadden, behalve de soep en een gekookte runderrib, fijne geconserveerde groente, "het surrogaat van de primeurs", zooals de generaal zich uitdrukte, nog patrijzen in gelei, een schotel poulet au riz, waarmee wij ons maal hadden kunnen doen, en jonge kropsalade met gebakken paling, waarvan de kapitein lachend vertelde, " dat ze bij hem in de fuik was geloopen, expresselijk om mij te féteeren." Voor plat-doux een pudding met de fameuse saus en voorts een compleet dessert. 2. Ik heb geen parures meer en ik wil ze niet hebben, verstaat
146
gij! en dit zeg ik u: als 't u schelen kan of wij vrienden blijven àl of niet, vervolg mij dan nooit weer met uw zotte invallen. Ik mag wel eens railleeren : dat geeft wat zout aan de conver8atie, maar het moet geen bijtend loog worden; en dit is kwetsende ironie, mij van mijn diamanten te spreken, terwijl ik bezig ben u te vertellen, dat ik alles aan mijn relatiën heb opgeofferd. 3. Na een korte ab8entie keerde hij tot ons terug en stelde voor te blijven, mits hij zijn aandeel mocht bijdragen tot de menage. Dit scheen billijk, en ik moest wel toestemmen, daar ik wist, hoezeer Grootpa, die een verfijnden smaak heeft en op zijn ai8ance8 gesteld is, zekere ontberingen met heimelijk leedgevoel droeg; ik gaf dus toe, dat Rolf op zijn eigen hand zekere luxe zou invoeren, maar ik had niet kunnen voorzien, welke proportiën deze zucht om het zich goed te maken zouden aannemen. Uit: Majoor Frans.
19.
4. De grijsaard onderging als een metamorpho8c, toen hij de kaarten in handen had. Zijn doffe slaperige oogen glansden van intelligentie en schoten vonken van geestdrift. Alles aan hem vibreerde, en toch hield hij met vaste hand zijn spel gevat, dat hij als met valkenblik overzag en er de leemte van het onze als met geometri8che zekerheid uit berekende. Zijn fletse wangen kleurden zich met een vlammend rood; zijn neusvleugels zwollen op of trokken zich in, naar de wisseling der kansen, en de zwakke, fijne man, die als gedrukt en gebogen neerzat, was plotseling als aangegrepen door een geest van overmoed, van vermetelheid, van waaghalzer\l, waaraan hij niet zelden een schitterend succes dankte, en die mij denken deed aan het devie8: de fortuin is met den stoute, ook met den stouten speler. 5. De kapitein, die bij evenveel routine minder vermetelheid had en vooral minder pa88ie, liet niet na, hem van tijd tot tijd zijn waagstukken te verwijten, maar zij gelukten, en dat was zijn triomf. Uit: Majoor Frans.
Naar A. L. G.
BOSBOOM-TouSSAINT.
Opgave. Zeg, wat de gecursiveerde woorden en uitdrukkingen van opg. 18 en 19 beteekenen.
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS - GRONINGEN. DEN HAAG.
D. DE GROOT, L. LEOPOLD en R. R. RIJKENS,
NEDRRLANDSCHE LETrrERKUNDE. SCHRIJVERS EN SCHRIJFSTERS NA 1600. Elfde, zeer vermeerderde druk door L. LEOPOLD en W. PIK. Twee deelen, gebonden
à f 4,90
Beginnende met Anna Bijns, geeft dit werk fragmenten uit de meest bekende schrijvers, voorzien van inleidingen, die mededeelingen rehelzen omtrent leven en werken der behandelde auteurs met beknopte bibliografie. Moeilijke plaatsen zijn verklaard. Door dit alles is dit werk het onmisbare boek voor studie van letterkunde; het is vooral op Gymnasium, H. B. S. en Lyceum in gebruik. Hei karakter van dit werk is niet een aesthelische maar een historische bloemlezing. Daarom zijn behalve de meer ook de minder belangrijke figuren uit onze letterkunde vaak vertegenwoordigd, wanneer de eigenaardige plaats die zij in de historie daarvan innemen een opname wettigde. De leeraar is zoo bij het gebruik van deze bloemlezing zeer vrij in zijn keuze, en de leerling heeft voor later een boek, waarin hij licht nog eens wat naslaat. Als inleiding hierop:
L. LEOPOLD en W. PI K,
NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. SCHRIJVERS EN SCHRIJFSTERS VOOR 1600. Geïllustreerd. f 3,00
Prijs, gebonden .
Dit werk, in uitvoering en opzet gelijk aan D. DE GROOT, L LEOPOLD en R. R. RI]KENS, Nederlandsche Letterkunde, kan als inleiding daarop beschouwd worden.
L. LEOPOLD,
NEDERLANDSCHE SCHRIJVERS EN SCHRIJFSTERS VAN DE MIDDELEEUWEN (RIDDERPOËZIE) TOT HEDEN.
Proeven uit hun werken, met beknopte biographieën en portretten. Negende, geheel herziene druk door W. PIK. = = =
===
Prijs, ingenaaid f 6,25, gebonden .
f 6,90
LWPOLD, Nederlandsche Schrijvers en Schrijfsters is minder uitgebreid dan het boek van DE GROOT, LEOPOI.D en Rl]KENS. Het wordt gebruikt vooral op Kweekscholen en cursussen voor de Hoofdakte, maar tevens op vele middelbare scholen. Het onderscheidt zich behalve door beperkter keus door beknopte biografieën, en het ontbreken van een bibliografie, ter.vijl een aantal portretten van schrijvers en schrijfsters zijn opgenomen die voor hen die zich door zelfstudie voor een examen voorbereiden vaak een gemakkelijk geheugen-middel Zl)n gebleken om te onthouden in welken tijd een auteur geleefd heeft. UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS-GRONINGEN. DEN HAAG.
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG.
C. HONIGH en G. J. VOS Azn.,
VAN EIGEN BODEM. (SLOTBlTN'DELJ LEESBOEK VOOR HOOGERE BURGERSCHOLEN, GYMNASIËN, KWEEK- EN NORMAALSCHOLEN. ZEVENDE DRUK, HERZIEN DOOR
TH. LANCEE, Directeur van de Rijks-Kweekschool voor Onderwijzers te Groningen.
Prijs, gebonden
. . . . . . . . . . . . . . f 2,90
M. A. P. C. POELHEKKE en Dr. C. G. N. DE VOOYS,
PLA TEN-ATLAS BIJ DE NEDERLANDSCHE UTERATUURGESCHIEDENIS. TWEEDE DRUK. Prijs, gecartonneerd f 4,75, gebonden . . . . . f 5,25 . . . . schaf dezen atlas aan en uwe oogen zullen schitteren. In geen arrondissements- bibliotheek, of bibliotheek van kweek- of normaalschool mag h\i ontbreken, en wie even kan, koope hem voor zich alleen. Het wordt een genot om te studeeren. Paed. Tijdschr. v. h. Chr. Onderw.
E. RIJ PMA,
GIDS BIJ DE STUDIE DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE VOOR LEERLINGEN VAN GYMNASIA, LYCEA, MIOOELBARE SCHOLEN EN STUDEERENDEN VOOR DE HOOFDAKTE.
BESPREKING VAN VERSCHILLENDE WERKEN. TWEE DEELEN. Prijs per deel . . . . Gebonden in één deel.
ZESDE DRUK. f 1,50
- 3,50
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS-GRONINGEN, DEN HAAG.
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS-GRONINGEN, DEN HAAG.
Leerboek der Wiskundige Aardrijkskunde, voornamelijk ten dienste van hen, die studeeren voor de hoofdakte, door C. L VAN BALEN, met 76 figuren in den tekst, tal van vragen en opgaven en alphabetisch register, ing. f 3,90, geb., 2e druk f 4,25
Globe met Armatuur, voornamelijk ten dienste van hen, die studeeren voor de hoofdakte, door C. L VAN BALEN
.
.
.
.
.
. 3e druk
f 3,90
Schoolatlas der geheele Aarde, door P. R. BOS, herzien door J. F. NIERMEYER, geb., 27edr. f 7,90
leerboek der Aardrijkskunde, door U. D. KEISER en G. J. A. MULDER, gei1lustreerd. Eerste deel, Algemeene Aardrijkskunde, de Werelddeelen en enkele onderwerpen op Nederland betrekking hebbende, ing. f 2,75. geb., Se druk. . . • . . . . . • . . • . . . . . . f 2,90 Tweede deel, Nederland en de omliggende landen, ing. f 2,75, geb.,
2e druk.
. . . • • . . • . . . . . • . . • • f 2,90
Derde deel, Overig Europa en Neder!.-Indië, ing. f2,75, geb., 26 dr. f 2,90
Hoofdstukken uit de Algemeene Aardrijkskunde, ten dienste van candidaten voor de Hoofdakte, Kweeken Normaalscholen, H. B. S. en Gymnasia, door G. J. A. MULDER. Eerste deel. Natuurkundige aardrijkskunde, geïllustreerd en met een weerkaartje, ing. f 3,90, geb. • .
.
.
. 3e herxime druk f 4,25
Tweede deel. Verbreiding van de menschheid; verbreiding van de werken en werkzaamheden van de menschheid j algemeene staatkundige aardrijkskunde, geïllustr., ing. f 3,90, geb., Se
h~iene
druk f 4,25
Beknopt overzicht der Algemeene Aardrijkskunde. Resumé van "Hoofdstukken uit de Algemeene Aardrijkskunde", door G. J. A. MULDER
.
.
.
.
. • f 0,90
Inleiding tot de Geologie van Nederland, voor inrichtingen van onderwijs en voor zelfstudie, door G. J. A. MULDER, gei1!., ing. f 2,75. geb.
.
. .
• • .
.
.
. f 2,90
UITGAVEN VAN J . B. WOLTERS-GRONINGEN, DEN HAAG.
UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS-GRONINGEN, DEN HAAG.
UIT DE LEVENDE TAAL. Mondelinge stijl- en taaloefeningen, schriftelijke steloefeningen en oefeningen in het zuiver schrijven,
VOORNAMELIJK VOOR KWEEK- EN NORMAAIJSCHOLEN DOOR
T. VAN DEN BLINK en TH. LANCÉE.
I. Eerste studiejaar, geïllustreerd, ingenaaid f 1,00, gebonden. . . . . . . . . . . . 5e druk Il. Tweede studiejaar, geïllustreerd, ingenaaid f 1,90, gebonden. . . . . . . . . . . . . 4e druk lIl. Derde studiejaar, ingenaaid .f 1,90, geb., 4e druk IV. Vierde studiejaar, vooral ten dienste van candidaten voor de hoofdakte, ingenaaid f 1,90, geb., & druk
f 2,40 - 2,40 - 2,40 - 2,40
Het werk maakt een zeer goeden indruk. Het komt mij voor, dat er heel veel werk aan besteed is. Ieder, die onderwijs moet geven in het lezen en het verstaan van het gelezene. weet, hoe moeilijk ' het is goede vragen te stellen, men is zoo gauw te gemakkelijk, waardoor de leerling denkt, dat er iets achter zit, of men is te duister. De samenstellers hebben deze klippen weten te vermijden. Zij zijn er in geslaagd een zeer bruikbaar stuk werk te leveren, dat onder goede leiding gebruikt, de kennis van onze leerlingen zal uitbreiden en verdiepen. De School met dem J3?jbi'l.
VERKLAREND HANDWOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL, (TEVENS VREEMDE- WOORDENTOLK) vooral ten dienste van het onderwijs, bevattende ruim 75 DUIZEND woorden en uitdrukkingen op allerlei cebled, eleene en vreemde, met aanduidlne van het accent en de uitspraak: verklarine van fleuurlijke beteekenis.en, van zee.wijzen en van spreek· woorden, met twee bijlagen. alsmede een lijst van Enael.che woorden met hun ult8praak In phonetl.che teeken.
door M. J. KOENEN, met medewerIdag \'80
Dr. J. ENDEPOLS. 201814_031 blin005uitd06 Uit de levende taal 111