CROSS-OVER CONGRES, LEIDEN, 12-01-2011
De verhouding tussen taal, vertaling en macht. Literaire vertaling uit het Frans in de Bourgondische Nederlanden. DIRK SCHOENAERS ABSTRACT – The subject of this paper is the triangular relation between language, power and translation. This interrelation is approached through the case study of translation from French to Dutch in the Burgundian Netherlands and more specifically the Middle Dutch translation of Froissart’s Chronicle. The first section outlines the historic, socio-linguistic and cultural background of the translations. It appears that not all local aristocrats in Holland were sufficiently proficient in French to carry out their office in that language. Thus, it seems plausible that these monolingual noblemen were the intended audience for the translated texts. Additionally, it has become clear that translation of French texts circulating among the Burgundian elite was not limited to the final decades of the fifteenth century. Indeed, the presence of French loans in Gerrit Potter’s translation of the Chroniques (ca. 1450) suggests that the translator consciously creates a linguistic identity which qualifies himself and his translation as authorities with respect to Burgundian government and jurisdiction. The way in which Potter handles the terminology of the stratification of nobility shows his preoccupation with social standing. Finally, minute adaptations and additions as regards the Wittelsbach counts of Holland and the dukes of Burgundy provide a legitimation of Burgundian power in the Netherlands. In conclusion, it has become increasingly apparent that various approaches of the concept of ‘power’ yield a number of interesting insights and hypotheses with regards to translation from French to Dutch in Holland during the late medieval period.
In 2002 verscheen ‘Translation and Power’, een verzameling essays in translation studies bijeengebracht door Maria Tymoczko en Edwin Gentzler.1 Zoals de titel doet vermoeden, vestigen de bijdragen in de bundel de aandacht op het belang van de begrippen ‘power’ en ‘empowerment’ in de vertaalstudie. Bij de bevestiging – maar zeker ook onderhandeling – van machtsverhoudingen kan vertaling worden beschouwd als een voornaam hulpmiddel in de manipulatie van sociale structuren en de constructie van een gewenste cultuur. In dit proces kan vertaling dus zowel ten dienste staan van de gevestigde machtsinstanties als van de underdog. Vanuit deze invalshoek wordt het onderzoeksdomein van vertaalstudie gedefinieerd als de complexe rol die opdrachtgevers, vertalers en vertaalde teksten vertolken in de vormgeving van het socio-politieke en culturele domein.2 In zijn eigen bijdrage stelt Gentzler: ‘Thus, it is becoming increasingly important to explore the specific situation in which institutions of power have had an impact on translation activity and the resulting impact that translations have had on the development of culture.’ 3
1
M. Tymoczko en E. Gentzler (red.), Translation and Power (Amherst and Boston: University of Massachusetts Press, 2002). 2 E. Gentzler en M. Tymoczko, ‘Introduction’, in: M. Tymoczko en E. Gentzler (red.), Translation and Power (Amherst and Boston: University of Massachusetts Press, 2002), xi-xxviii. 3 E. Gentzler, ‘Translation, poststructuralism and power’, in: M. Tymoczko en E. Gentzler (red.), Translation and Power (Amherst and Boston: University of Massachusetts Press, 2002), 195-218. Zie in het bijzonder: 197.
1
Gezien de aanzienlijke invloed die machtsinstituten als kerk en adel hebben uitgeoefend op de literaire productie, lijkt Gentzlers observatie erg relevant voor onze oudere letterkunde. Door de klemtoon op de invloed van machtsverhoudingen op de culturele ontwikkeling leent deze benadering zich daarenboven uitstekend voor de studie van periodes waarin het machtsevenwicht wordt verstoord. Deze paper verkent de mogelijke invloed van de Bourgondische machtsuitbreiding op de literaire productie in het Nederlands aan het eind van de veertiende en tijdens de vijftiende eeuw. Aangezien de nadruk op de verhouding tussen macht en talige culturele productie suggereert dat een socio-linguistische benadering in dit type onderzoek erg waardevol kan zijn, schets ik eerst beknopt het historische, sociolinguistische en culturele kader. Daarna beperk ik mezelf tot de vijftiende-eeuwse vertaling van Froissart’s Chroniques. Hierbij ga ik na hoe het onderhandelen van een talige identiteit de stijl van de auteur beïnvloedt. Vervolgens wordt onderzocht hoe de manier waarop de brontekst ingaat op machtsverhoudingen in de vertaling wordt aangepast aan de specifieke situatie van de vertaler en het geïntendeerde publiek. Historisch en socio-linguistisch kader Hoewel de ruimte hier ontbreekt om uitgebreid in te gaan op het tot stand komen van de Bourgondische personele unie, lijkt een kort overzicht wenselijk. Zoals zal blijken, moet vanaf 1384 in de Nederlanden een groeiende invloed van de Bourgondiërs voelbaar zijn geweest. Na de dood van zijn schoonvader Lodewijk van Male in januari van dat jaar, werd het bestuur van het graafschap Vlaanderen overgenomen door Filips de Stoute, de eerste Bourgondische hertog uit het huis Valois, en zijn gemalin Margareta van Male, met wie hij in 1369 was gehuwd. In 1385 werd het huwelijk van hun oudste zoon Jan zonder Vrees met Margareta van Beieren, de derde dochter van Albrecht, graaf van Holland en Henegouwen ingezegend. Hun oudste dochter, Margaretha van Bourgondië, huwde gelijktijdig met Willem van Oostervant, de zoon en erfgenaam van de Hollandse graaf. In 1390 werd de Bourgondische erfopvolging in Brabant veiliggesteld waardoor Antoon, een jongere zoon van Filips de Stoute, na de dood van de hoogbejaarde hertogin Johanna in 1406 aan het hoofd van het hertogdom kwam te staan. Antoon sneuvelde in 1415 in Azincourt. In 1430, Na de dood van Filips van Saint-Pol, de laatste vertegenwoordiger van de Brabantse tak van de Bourgondische familie, kwam het hertogdom toe aan diens neef, Filips de Goede. Deze laatste was in 1419, na de moord op zijn vader door de Armagnacs, al gehuldigd als graaf van Vlaanderen. Daarenboven had Filips’ oom, Jan van Beieren, hem bij zijn dood in 1425 zijn bezittingen in Holland nagelaten. Na een hevige successiestrijd die het graafschap al sinds de dood van Willem van Oostervant in 1417 verscheurde, bepaalde de Zoen van Delft in 1428 dat Jacoba van Beieren, Filips’ nicht, en de hertog de macht in Holland zouden delen. Uiteindelijk stond de Hollandse gravin in 1433 haar rechten af aan haar Bourgondische neef.4 In 2009, schetste Marc Boone de taalpolitiek van Filips de Stoute en zijn opvolgers in het graafschap Vlaanderen. Onder de eerste graaf uit de Bourgondische dynastie gebeurde bestuur en rechtspraak in het graafschap Vlaanderen in principe in het Frans. Het Nederlands werd enkel uit opportunisme aangewend, bijvoorbeeld om de Gentse rebellen tot onderhandeling te 4
W. Blockmans en W. Prevenier, The Promised Lands (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 1999), 20-34, 54-59, 64-69.
2
verleiden. Wat het bestuur van Vlaanderen betrof, stonden zijn opvolgers Jan zonder Vrees en Filips de Goede – in navolging van de machtshebbers in Brabant, Holland en Zeeland – meer welwillend ten opzichte van het Diets. Na zijn aantreden als graaf van Vlaanderen, verklaarde Jan zonder Vrees dat het Nederlands zowel voor rechts- als bestuursaangelegenheden kon worden gebruikt. Voor de Bourgondische centrale administratie bleef het Frans echter de voertaal. Al gauw werd voor de communicatie tussen de verschillende bestuurlijke niveaus het belang van correcte vertaling erkend.5 Voor Brabant en Holland is de situatie tot nog toe niet ten gronde onderzocht. Na de dood van Johanna van Brabant in 1404, voerde Antoon van Bourgondië een liberale taalpolitiek, waarbij de Nederlandstalige inwoners van het hertogdom in hun moedertaal bij het bestuur terecht konden. In de periode 1428-1433, verliep de machtsovername van Filips de Goede in Holland op een gelijkaardige manier. Al in 1427, nog voor hij officieel was aangesteld als voogd van Jacoba van Beieren, verzekerde Filips de Goede de bevolking van Holland en Zeeland dat hij tijdens zijn afwezigheid plaatsvervangers zou achterlaten bij wie ze voor bestuurlijke aangelegenheden in hun eigen taal terecht konden.6 Na de machtsoverdracht (1428-1433), werd het dagelijkse regionale bestuur in het Diets gevoerd. Hoewel de administratie van de Raad Nederlandstalig was, diende de communicatie met het hogere supra-regionale niveau, net als in Vlaanderen, in het Frans te gebeuren.7 Er werd bijgevolg een talige situatie gecreëerd waarbij het prestige van het Frans als bestuurstaal groter werd dan dat van het Nederlands. Een dergelijke meertalige situatie met ongelijke machtsverhoudingen wordt in de sociolinguistiek aangeduid als ‘diglossie’. In de praktijk werd de raadsvergadering geleid door een uitheemse, meertalige stadhouder. Dat het Nederlands deze plaatsvervangers van de hertog goed van pas kwam, blijkt uit het advies dat voormalig stadhouder Jean de Lannoy in zijn Lettres à Louis aan zijn eenjarig zoontje geeft. Jean de Lannoy wijst immers op het nut van een goede kennis van het Nederlands. Naar eigen zeggen heeft hij er zelf vroeger – namelijk als stadhouder van Holland – zijn voordeel mee gedaan. Hij raadt zijn zoon dan ook aan de taal op jonge leeftijd te leren. Immers – en hier spreekt Lannoy waarschijnlijk ook weer uit eigen ervaring – als je geen Nederlands leert wanneer je nog jong bent, zal je het nooit helemaal praten zoals het hoort.8 De raadsvergadering zelf werd samengesteld uit een aantal aristocraten, aangevuld door experten uit Vlaanderen en Brabant. Daarnaast kreeg het regionale bestuur met enige regelmaat bezoek van auditeurs, die de rekeningen in het Frans annoteerden. Deze Vlamingen en Brabanders hadden meestal al even meegedraaid in het Bourgondische bestuursapparaat, maar daarnaast wijst hun aanwezigheid in Holland wellicht ook op het gebrek aan lokale 5
M. Boone, ‘Langue, pouvoirs et dialogue. Aspects linguistiques de la communication entre les ducs de Bourgogne et leurs sujets flamands (1385-1505)’, in: Revue du Nord, 91 (2009), 9-33. 6 J.A.M.Y. Bos-Rops, J.G. Smit en E.T. van der Vlist, Holland bestuurd, 231. 7 C.A.J. Armstrong, ‘The Language Question in the Low Countries: The Use of French and Dutch by the Dukes of Burgundy and their Administration’, in: C.A.J. Armstrong England, France and Burgundy (Londen: Hambledon Press, 1983), 213-236; R. Willemyns, ‘Taalpolitiek in de Bourgondische tijd’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal-en Letterkunde, 104 (1994), 162-177, in het bijzonder: 165. 8 B. de Lannoy en G. Dansaert, Jean de Lannoy, le bâtisseur (1410-1490) (Paris: Desclée de Brouwer, 1937), 139.
3
meertalige ambtenaren. Dat de aantoonbaar tweetalige raadsheer Gerrit Potter – waarover later meer – bij het afhoren van de rekeningen meermaals moest invallen voor zijn overste, rentmeester-generaal Willem van Naaldwijk, wijst wellicht op Naaldwijks gebrekkige kennis van het Frans.9 Tijdens onderhandelingen in Arras in 1440, hadden Naaldwijk en raadsheer Willem van IJsselstein ook al beroep moeten doen op de Vlaamse secretaris Jacob Bossaert om te ‘translateren uten Duytsschen in Walssche ende uten Walsschen in Duytsche, alle die saken die doe dair getracteert warden’.10 In hetzelfde jaar vroeg de Hollandse edelman Gerard van Poelgeest taalbijstand om enkele zaken van Margareta van Bourgondië aan te kaarten bij Filips de Goede.11 Hoewel verder onderzoek op dit gebied zeker wenselijk is, lijkt het er op dat de bestuurlijke elite in Holland het Frans in mindere mate machtig was dan in de andere Nederlandstalige gebieden van de Bourgondische unie. Macht, meertaligheid en literaire productie De diglossische situatie in de Bourgondische Nederlanden blijft niet beperkt tot de machtsverhouding tussen Frans en Nederlands in het regionale bestuur, maar uit zich ook op het vlak van de literaire productie. Nadat Filips de Goede in circa 1445 zijn gebieden tot relatieve rust had gebracht, werd immers al snel duidelijk dat het Frans bij de elite ook op letterkundig vlak de overhand zou halen. Onder invloed van de Bourgondische hertog werd een grootscheepse vertaalactie op touw gezet. Vanuit het Latijn werden historiografische, didactische en moraliserende werken naar het Frans vertaald Rijmteksten werden omgewerkt tot proza..12 Tijdens dit proces haalden de bewerkers de literaire werken door de Bourgondische propagandamachine waardoor ze een belangrijke bijdrage vormden tot de rechtvaardiging en bevestiging van het Bourgondische bestuur. 13 Daarnaast droegen hofambtenaren Franstalige teksten van uiteenlopende aard op aan de hertog. Deze literaire mode werd vervolgens duidelijk weerspiegeld in het handschriftenbezit van de hoge adel, zoals wordt bevestigd door Hanno Wijsmans onderzoek naar adellijke bibliotheken in de Nederlanden. Naar Bourgondisch voorbeeld evolueerden de volkstalige verzamelingen van de adel naar overwegend Franstalige collecties. De uitzondering situeert zich in Holland. In de boekverzamelingen van gevestigde edellieden uit het noorden, zoals Jan IV van Nassau, Frank van Borssele en Reinoud van Brederode vinden we overheersend Latijnse en Dietse werken terug.14 Daarenboven wijst niets op de productie van Franstalige handschriften in Holland. Pas laat in de vijftiende eeuw gingen 9
GRRek. 140, fol. 68v.; GRRek. 140, fol. 79.; GRRek 143, fol. 129r. Bronnen voor de geschiedenis der dagvaarten van de Staten en steden van Holland voor 1544: Deel 2 (1433 1467) Tweede stuk: teksten, J.G. Smit (ed.), Rijks geschiedkundige Publicaties, Grote serie 256 (Den Haag: Instituut voor Nederlandse geschiedenis, 2005), 135. 11 Damen, Staat, 189. 12 Zie o.m. D. J. Wrigley, ‘Burgundian Ideologies and Jehan Wauquelin’s Prose Translations’, in: J.R. Veenstra (red.), The ideology of Burgundy (Leiden: Brill, 2006), 131-150. Over kronieken en kroniekvertalingen: H. Wijsman, Luxury Bound. Illustrated Manuscript Production and Noble and Princely Book Ownership in the Burgundian Netherlands (1400-1550), (Turnhout: Brepols, 2010), 238-243. 13 J.R. Veenstra, ‘Le prince qui se veult faire de nouvel roy. Literature and ideology of Burgundian selfdetermination’, , in: J.R. Veenstra (red.), The ideology of Burgundy (Leiden: Brill, 2006), 195-221. 14 H. Wijsman, Luxury Bound, 504. 10
4
lokale drukkers als Gerard Leeu in Gouda en zijn Haarlemse vennoot Jacob Bellaert de Franstalige Bourgondische hofliteratuur verspreiden. Hiernaast drukten ze Nederlandse vertalingen van deze teksten. Een enkel voorbeeld (het Londense Jason-Scaecspel manuscript) suggereert dat deze modebewuste vertalingen al in handschriftelijke vorm circuleerden voor ze op de drukpers terechtkwamen. De vertaling van Bourgondische hofliteratuur onthult bij uitstek het tweeledige karakter van vertaling. Aangezien de teksten van Bourgondische schrijvers als Michault (La danse aux aveugles, Doctrinal dus temps present), De la Marche (Le chevalier délibéré) en Le Fèvre (L’histoire de Jason, Le receueil des histoires de Troyes) niet noodzakelijk in het Frans werden gelezen, suggereren de vertalingen aan de ene kant terughoudendheid ten opzichte van de culturele verfransing die – zeker wat de hogere elite betreft – eigen was aan het Bourgondiseringsproces. Langs de andere kant werd inhoudelijk actief meegewerkt aan de verspreiding van de Bourgondische hofideologie. De vraag stelt zich of/waarom de Bourgondische invloed zich niet al eerder deed voelen in het Middelnederlands. In Vlaanderen, Brabant en Holland traden de Bourgondiërs immers al vanaf het einde van de veertiende eeuw op het voorplan. Het is geopperd dat van Bourgondische teksten geen enkel luxehandschrift in het Nederlands is bewaard. In druk verschenen Nederlandstalige versies van Bourgondische hofliteratuur pas in de laatste twee decennia van de vijftiende eeuw.15 Voor oudere vertalingen uit het Frans uit het einde van de veertiende en de eerste helft van de vijftiende eeuw is een Bourgondische inspiratie, hoewel mogelijk, inderdaad allerminst zeker. Dat deze teksten aan het einde van de vijftiende eeuw een ‘revival-in-druk’ beleefden kan misschien wél verbonden worden met de hernieuwde populariteit van hun Franstalige tegenhangers in de Bourgondisch gekleurde boekverzamelingen van de bestuurlijke elite. De toegenomen Bourgondische invloed kan ook bijgedragen hebben aan de productie van handschriften met deze vertalingen in de tweede helft van de vijftiende eeuw. De Hollandse edelman Willem Ruychrock, bijvoorbeeld, voltooide in 1462 zijn eigen afschrift van de reis van Jan van Mandeville. Een ander, waarschijnlijk ook Nederlandstalig handschrift komt voor in een boedellijst van Jan van Egmond, die na diens dood in 1453 werd opgetekend. De Franse versie van de tekst was erg populair in Bourgondische kringen en komt voor in de collecties van Adolf van Kleef en Lodewijk van Gruuthuse. De Pélérinage de la vie humaine, vond zijn weg naar de verzamelingen van Filips de Goede, het adellijke geslacht Croÿ en Jean de Wavrin. Lodewijk van Gruuthuse bezat een handschrift van een Middelnederlandse vertaling van Guillaume Deguilevilles werk. De tekst van Guillaume de Digulleville werd in de loop van de vijftiende eeuw immers meermaals in het Nederlands bewerkt vooraleer in 1486 een vertaling bij Bellaert op de drukpers belandde. In Gruuthuses bibliotheek bevond zich ook een handschrift met het Franse Sept sages de Rome, een tekst die in het Nederlands in handschriften circuleerde en aan het einde van de vijftiende eeuw meermaals werd gedrukt in Gouda , Leiden en Breda. Volgens een document uit 1435 bevond de Sept sages zich ook in 15
C. Lemaire 1977, ‘Het Nederlands en de Nederlandse literatuur van Bourgondische inspiratie onder Karel de Stoute’, in: P. Cockshaw en andere (red.), Karel de Stoute. Tentoonstelling georganiseerd naar aanleiding van de vijfhonderste verjaardag van zijn dood. Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel van 3 december 1977 tot 28 januari 1978: catalogus (Brussel: Koninklijke Bibliotheek Albert I, 1977), 19-33.
5
de archieven van het graafschap Henegouwen. Filips de Goede laat daarin weten dat hij bij hande van zij secretaris Jean Marlette dat hij vijf handschriften, waaronder de Franstalige roman, vermoedelijk na ontlening, weer had ingeleverd bij zijn schatbewaarder Jean de la Chenel. De handschriftelijke overlevering van vertalingen verraadt mogelijk de invloed van de Bourgondische literaire mode op de Nederlandse letterkunde in de Nederlanden in de decennia vóór de drukpers werd geïntroduceerd. Een aantal andere vertalingen waarvan geen druk bekend is, maar die in de tweede helft van de vijftiende eeuw in handschriften circuleerden, wijst misschien in diezelfde richting.16 Dit blijkt met name uit Gerrit Potters Middelnederlandse vertaling van Froissarts Chroniques. Vanaf circa 1470 werd de originele Franstalige tekst uitermate populair bij de Bourgondische elite, maar de hertogen en hun aanhangers waren eerder al bekend met de kroniek. Aan het begin van de eeuw werden in Parijs handschriften van één of meer boeken vervaardigd voor Jan zonder Vrees en zijn vertrouwelingen. In de daaropvolgende decennia verwierf ook zijn zoon Filips de Goede een volledige set met de vier boeken van de Chroniques. Franstalig origineel
Middelnederlandse vertaling (overgeleverd in handschrift)
13de eeuw
Sept sages de Rome
14de eeuw
Van den VII vroeden binnen Rome
1356
Livre des voyages
vóór 1430
Reis van Jan van Mandeville (twee bewerkingen?)
13301332
Le Pélérinage de la vie humaine
15de eeuw
Pelgrimage van der menscheliker creaturen (deels benut voor vertaling van 1460)
1279
Somme le roy
1408
Des conincx summe
Nederlandse druk
prozavertaling in druk (cf. infra) 1477 1494
? Godevaert Bac (Antwerpen)
1478
Jacob Jacobsz. Van der Meer (Delft) Peregrinus Barmentlo (Hasselt)
1481
16
Ook Vlamingen en Brabanders speelden een rol bij het vertalen van Bourgondische teksten. De Vlaamse herkomst van een aantal van de teksten die werden gedrukt door Leeu en Bellaert wordt verraden door het taaleigen van de vertalingen. Een Middelnederlandse vertaling van La cité des dames van Christine de Pisan is opgedragen aan de Vlaamse edelman Jan III van Baenst, heer van Sint Joris, Beernem en Zitchoore die belangrijke functies vervulde in het lokale bestuur van Brugge en vanaf 1467 voorzitter was van het prestigieuze genootschap van de Witte Beer. Hoewel de vertaling van de statuten van het Gulden Vlies in 1456 aantoonbaar in Holland is gebruikt, heeft één van de handschriften een duidelijk Brabantse kleuring. De Brusselse rederijkers Colijn Cailleu en Jan Pertcheval vervaardigen vertalingen van respectievelijk Pas de la mort van Amé de Montgesoie en Le chevalier délibéré van Olivier de la Marche. Ook de La Marches De l’état et de la maison de Charles le Téméraire werd vermoedelijk te Brussel in het Middelnederlands vertaald. In Antwerpen breidt de naar Brabant uitgeweken Gerard Leeu zijn op het Frans geïnspireerde back-catalogue verder uit met de prozadrukken Historie van den vromen ridder Parys en van die schone Vienna en Historie van die wonderlike vreemde ende schone Melusynen. Ook andere Antwerpse drukkers zoals Jan van Doesborch en de uit Delft afkomstige Eckert van Homberch wagen zich aan de verspreiding van Middelnederlandse prozavertalingen.
6
1482 1484
Jacob Jacobsz. Van der Meer (Delft) Jacob Bellaert (Haarlem)
1336
Livre de Mélibee et de Prudence
Ca. 1420
Mellibeus
1404
Chroniques
Ca.1450
Meyster Jan Froissairts Cronyke
Leids afschrift mogelijk geprepareerd voor druk
13301332
Le Pélérinage de la vie humaine
1460
Pelgrimagie van der menscheliker natueren
Deels benut voor druk Bellaert
1460
L’histoire de Jason
14701480
Historie van den vromen ridder Jason
13301332
Le Pélérinage de la vie humaine
1470
Ons heeren jonckeit
13de eeuw
Sept sages de Rome
Voor 1485
1479 1483 1484 14871491
1384
Le somme rurale 1483
Ca.1460
Le danse aux aveugles
Gerard Leeu (Gouda)
Die historie van den seven wise mannen van Rome Gerard Leeu (Gouda) Jacob Jacobsz. Van der Meer (Delft) (Gouda) Jacob Jacobsz. Van der Meer of Christiaen Snellaert (Delft) Somme rurael Jacob Jacobsz. Van der Meer (Delft) Van den drie blinden dansen Jacob Bellaert (Haarlem)
1482 1464
1466
Le recueil des histoires de Troyes
Doctrinal du temps present
13301332
Le Pélérinage de la vie humaine
1483
Le chevalier délibéré
Ten dele gebaseerd op vertaling 1460
1485
Vergaderinghe der historien van Troyen Jacob Bellaert (Haarlem)
1486
Doctrinael des tijts Jacob Bellaert (Haarlem)
1486 1498
Boeck van den Pelgherym Jacob Bellaert (Haarlem) Eckert van Homberch (Delft)
1492 1508
Ridder Welghemoet Johan Seversz. (Leiden)
Tabel 1: Voorlopige inventaris van laatmiddeleeuwse vertalingen uit het Frans die in het graafschap Holland werden vervaardigd of in handschrift/druk verspreid
7
In wat volgt spits ik mijn verhaal verder toe op Potters kroniekvertaling. Eerst toon ik aan hoe naast het reeds geschetste socio-linguistische kader andere taalkundige elementen kunnen bijdragen tot de contextualisering van de vertaling. Vervolgens wordt Potters omgang met de terminologie van sociale stratificatie en het discours van heerschappij van naderbij bekeken. De Middelnederlandse vertaling van de Chroniques Volgens de gangbare hypothese zou de Hollandse hoveling Gerrit Potter van der Loo Jean Froissarts relaas over de grote Europese conflicten van de veertiende eeuw omstreeks 1430 hebben vertaald in opdracht van één van de bastaardzonen van Blois. Hiermee zouden ze de roemrijke herinnering aan hun voorvaderen ook in de lokale volkstaal levend hebben willen houden. Deze voorstelling, die aan het eind van de negentiende eeuw naar voren werd gebracht door de Leidse filoloog J.W. Muller, was echter op niet veel meer gebaseerd dan diens – naar eigen zeggen twijfelachtige – datering van het oudste overgeleverde handschrift. Dat Guy de Blois voor het grootste gedeelte van Froissarts geschiedwerk was opgetreden als mecenas en het oudste handschrift zich in 1564 te Voorne bevond, waar telgen uit het geslacht Blois een aantal bestuurlijke ambten hadden uitgeoefend wees volgens Muller verder in die richting.17 Mullers hypothese over de herkomst van Potters legger, namelijk de nalatenschap van Guy de Blois die in 1397 overleed, lijkt in elk geval onwaarschijnlijk. Alles wijst er immers op dat het voorbeeldhandschrift van de vertaling omstreeks 1415-1420 werd vervaardigd in Parijs door een team van vaklui die voornamelijk actief waren voor het hof van koning Charles VI en de aanhangers van de hertogen van Orléans en Bourgondië. Daarenboven is de datering van het handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, MS 130 B21 op kunsthistorische gronden verschoven naar circa 1450-1460. Van Mullers antequem blijft er dus weinig over. Ook op taalkundig vlak zijn er argumenten aan te dragen die de vertaling duidelijk situeren in de Bourgondische periode. Polyglossie en ontlening Een uitgebreid en weloverwogen corpus van het laatmiddeleeuwse Nederlands blijft spijtig genoeg een desideratum. Toch kan oneigenlijk gebruik van andere bronnen, zoals het Chronologisch woordenboek leiden tot een aantal hypotheses omtrent de datering en lokalisering van vijftiende-eeuws tekstmateriaal.18 Hoewel de dateringen van het Chronologisch woordenboek allerminst als absoluut mogen worden beschouwd, geeft de onderstaande tabel toch een idee van het moderne karakter van Gerrit Potters woordenschat. Het is dan ook waarschijnlijk dat Potter zijn vertaling eerder later dan vroeger in zijn carrière heeft vervaardigd. De datum antequem is in elk geval 10 november 1454, zijn sterfdatum. De leenwoorden in tabel 2 behoren voor het merendeel tot het officiële register. Deze aan het Frans ontleende terminologie lijkt dan ook kenmerkend voor het jargon van het
17
J.W. Muller, ‘Gerijt Potter van der Loo en zijne vertaling van Froissart’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taalen letterkunde, 8 (1888), 264-295. 18 N. van der Sijs, Chronogisch woordenboek: De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen (Amsterdam: LJ Veen, 2001); http://etymologiebank.nl/
8
Bourgondische bestuur dat we terugvinden in de rekeningen en registers van de regionale administratie.19
Datering Chronologisch woordenboek
Leenwoord
Folio in Den Haag, KB, MS 130 B21
1433
affectie
104 r., 145 r. (ende goede gunste), 153 r. (ende begeerten)
1436
spijt
52 v., 54 v., 81 r. (ende verdroit), 106 r.
1437
traktaat
24 r. (ende overdrachten), 24 v. (of compacten), 67 v. (middelen ende), 91 v. , 94 r. (ende dadinge) , 127 r., 127 v., 136 v.
1442
concipiëren (Lat.)
118 r. (ende begreep)
1445
correctie
74 v.
1451
authentiek (Lat.)
166 r., 376 r.
1451-1500
neutraal
103 r. (ende stille)
1451-1500
informatie
14 r., 53 r., 96 r., 226 r. (ende onderzoecke)
1452-1494
accepteren
26 r. (ende annemen), 102 r. (noch anvairden), 127 v. (ende namt an)
1467-1490
recommanderen
1 v. (vermairt ende)
1501-1550
personage
96 v.
Tabel 2: het moderne karakter van Gerrit Potters leenwoordenschat
Het contact tussen uitheemse en lokale ambtenaren heeft het gebruik van Franse leenwoorden ongetwijfeld bevorderd. Zoals hierboven werd betoogd, luidde de inlijving in de Bourgondische unie een periode van institutionele diglossie in. Aangezien de communicatie met het hoogste bestuurlijke niveau diende te gebeuren in het Frans, veroorzaakte de opname in de Bourgondische gebieden van 1433 een machtsverschuiving tussen het Frans en het Nederlands, waarbij aan het Frans een hogere status werd toegekend dan aan de lokale volkstaal. Het gebruik van Franstalig jargon in kanselarijdocumenten getuigt bijgevolg niet enkel van intercultureel contact, maar verbindt deze ook met het prestige van het supraregionale bestuur. Dat het met Franse leenwoorden doorspekte Nederlands van de regionale kanselarijen eenvoudigweg getuigt van slechte stijl of ontoereikende talenkennis, zoals meermaals is geopperd, is dan ook hoogst twijfelachtig. Deze sterk vereenvoudigde
19
Zie: J.W. Muller, ‘Over ware en schijnbare gallicismen in het Middelnederlandsch’ in: De Nieuwe Taalgids, 14 (1920), 1-19; J.W. Muller, ‘Over tautologieën in het Nederlandsch’, in: Mélanges de philologie offerts à J.J.Salverda de Grave, (Groningen: Wolters, 1933).
9
observaties vloeien eerder ten dele voort uit een puristisch-nationalistisch discours met betrekking tot taal.20 Het lijkt daarentegen waarschijnlijk dat het verfranste jargon voortkomt uit een verfijnd begrip van het belang van taal in de constructie van autoriteit en machtsrelaties. Vaak is ontlening immers het eindpunt van een proces van code-switching en code-mixing waarbij meertalige sprekers naargelang de situatie de code kiezen die hun in de betreffende context het best past.21 Het is bijgevolg goed denkbaar dat de uitheemse ambtenaren, vaak veteranen op bestuurlijk vlak, minder vertrouwd waren met de gangbare Nederlandse woordenschat aangaande rechtspraak en bestuur. Doordat ze zich – ook in het Nederlands – gingen bedienen van het vertrouwde Franse jargon, werd het gebruik van Franse terminologie een waarmerk voor expertise in de Bourgondische administratie. In dit opzicht is het interessant te verwijzen naar de carrière van Gerrit Potter, de vertaler van de Chroniques. Als zoon van Dirc Potter, secretaris van vier opeenvolgende graven van Holland, is het waarschijnlijk dat Gerrit reeds vroeg in contact kwam met het Hollandse hofmilieu. Voor zover bekend, startte hij zijn carrière in de dienst van Jacoba van Beieren. Na haar dood in 1436, benoemde Filips de Goede hem tot baljuw van ’s-Gravenzande, een functie die hij tot 1445 uitoefende. Ondertussen was Gerrit ook verwikkeld in de afhandeling van Jacoba’s nalatenschap. In 1438 treedt hij voor het eerst op als onbezoldigd raadslid. Daarnaast verschijnt Potter tussen 1439 en 1441 in de rekeningen als secretaris van rentmeester-generaal Willem van Naaldwijk. Vanaf 1445 tot zijn dood in november 1454 zetelde hij als bezoldigd raadslid in de regionale Raad van Holland.22 Met deze gegevens in het achterhoofd, lijkt het erop dat de kanselarijstijl van Potter, die naast de Franse leenwoorden wordt gekenmerkt door het overdadig gebruik van doubletten en verwijswoorden als voirseit en voirscreven, de vertaler en zijn tekst profileert als autoriteit op het vlak van rechtspraak en bestuurszaken. Dat Potter veronderstelt dat zijn taalgebruik goed verstaanbaar is voor het publiek dat hij voor ogen heeft, maakt het aannemelijk dat ook de eindgebruikers van de vertaling zich onder de bestuurlijke elite van het graafschap bevonden. Mogelijk werd de vertaling door raadslieden gebruikt als bron voor informatie over de voorgeschiedenis van de nieuwe, Bourgondische dynastie en het conflict tussen de Engeland en de Franse koning, dat na het verdrag van Atrecht in 1435 weer aan belang had ingewonnen. Daarnaast kon de regionale ambtenarij putten uit de talrijke voorbeelden van onderhandeling en het verloop en de beheersing van politieke conflicten. Het feit dat Potter niet anoniem blijft, maar elk boek van zijn vertaling afsluit met een colofon, suggereert daarenboven dat hij zijn vertaalarbeid zag als een bijdrage tot sociale promotie of een bevestiging van zijn eigen sociale status. De terminologie van sociale stratificatie Gerrit Potters aandacht voor sociale verhoudingen wordt verder duidelijk uit hoe hij omgaat met de terminologie aangaande de interne onderverdeling van de adel. De manier waarop in 20
Muller, ‘Gerijt’; Muller, ‘Galliscismen’; R. Willemyns, ‘Taalpolitiek’, 168. B. Spolsky, Sociolinguistics (Oxford: Oxford University Press, 1998), 49-50. 22 Damen, Staat, 485. 21
10
de Chroniques wordt verwezen naar de verschillende lagen van de adel is vrij eenduidig. De meest voorname rang is baron, de adellijke middenklasse wordt gevormd door de chevaliers en onderaan vinden we de escuier. In zijn belangwekkende studie van de Hollandse adel, bespreekt Antheun Janse de terminologie die gangbaar was in Holland aan het einde van de middeleeuwen.23 Naar edellieden van de hoogste rang werd verwezen met de termen ‘baenrots’, ‘baanderheer’ of ‘baroen’. De tweede rang werd gevormd door de ‘ridders’ en ten slotte was er nog de groep van ‘knechten’, ‘knapen’ en ‘jonkers’, die de ridderslag (nog) niet hadden ontvangen. In tegenstelling tot de eenvoud van de Franstalige terminologie, konden edellieden van vergelijkbare rang in het Nederlands op verscheidene manieren worden aangeduid. De termen ‘baenrots’ en ‘baanderheer’ zouden verwijzen naar voorname edellieden ‘die op het slagveld een zelfstandige afdeling mochten aanvoeren onder hun eigen vierkante banier en tweemaal zoveel soldij ontvingen als een gewone ridder’.24 ‘Baron’ was daarentegen een titel die werd voorbehouden voor edellieden met een hoge status en die nauw verbonden was met feodaal bezit. Gerrit Potter vertaalt het Franse baron als ‘baroen’ of ‘bannerheer’. De term ‘baenrots’ wordt niet gebruikt. Het is erg informatief dat telkens als in Froissarts tekst de titel ‘baron’ gekwalificeerd wordt door haulx of grans, de Nederlandse tekst ‘baron’ leest. Deze werkwijze wijst ongetwijfeld op de verheven sociale status die met de titel ‘baron’ gepaard gaat. Daarnaast lijkt de term ‘baron’ verbonden te zijn met inspraak in het bestuur. Telkens wanneer een prins het advies zoekt van zijn barons, gebruikt Potter consequent de term ‘baroen’. De term wordt echter ook gebruikt in militaire situaties, waar men eerder de titel ‘bannerheer’ zou verwachten. In deze gevallen bevestigt de vage scheidingslijn tussen Potters gebruik van beide termen Janses vermoeden dat ondanks het onderscheid tussen militaire en feodale titel, de termen ‘baroen’ en ‘bannerheer’ vaak onderling inwisselbaar waren. Voor de lagere regionen van de ridderschap wordt in Potters vertaling meestal de term ‘knecht’ gebruikt als invulling van het Franse escuier. In het algemeen is de connotatie van deze titel vrij neutraal. ‘(Scilt)knaap’ wordt eenduidig gebruikt in gevechtssituaties, een enkele keer met de pejoratieve connotatie van inferioriteit of onderdanigheid. Telkens als Froissart één van zijn bronnen aanduidt als escuier, wordt dit in het Nederlands weergegeven als ‘joncker’. Dit specifieke gebruik van de term ‘joncker’ is erg informatief. Uit de studie van Janse blijkt immers dat ‘knapen’ (en ‘knechten’) vaak stammen uit een bescheiden geslacht. De titel ‘joncker’ daarentegen wijst meestal op een verheven afkomst en een aanzienlijk erfgoed.25 Doordat Potter het generische escuier weergeeft als joncker om te verwijzen naar Froissarts informanten, tekent hij een erg specifiek beeld van hun sociale status en verhoogt hij schijnbaar de graad van betrouwbaarheid van de gegevens die zij met de auteur hebben gedeeld. Op vergelijkbare wijze wordt in de proloog van Boek III verwezen naar Froissarts bronnen als ‘bannerheren’. Gezien de aard van de informatie die Froissart verzamelt, namelijk de war records van ooggetuigen, is de keuze voor de militaire titel hier zeker betekenisvol.
23
A. Janse, Ridderschap in Holland (Hilversum: Verloren, 2001), 81-92. A. Janse, Ridderschap, 84. 25 A. Janse, Ridderschap, 87-92. 24
11
Doorgaans wordt het Franse chevalier vertaald als ‘ridder’, soms gevarieerd met de titel ‘here’. ‘Ridderscappen’ wordt gebruikt als vertaling voor de meervoudsvorm chevaliers. Hier en daar wordt een chevalier of chevalier de son hostel met de kwalificatie ‘ende raedt’ verder gespecifieerd als een raadsman van de landsheer. Verder is het interessant dat voor de combinatie chevaliers et escuiers vaak gebruik wordt gemaakt van het hyperoniem ‘edele mannen’. In het licht van Potters nauwgezette gebruik van de terminologie met betrekking tot de sociale stratificatie van de adel lijkt deze vervaging vreemd. Dat de vertaler de categorieën ‘ridder’ en ‘knecht’ graag onder één noemer weergeeft als één groep is dan ook wellicht niet toevallig. Als knaap behoorde hij tot de onderste laag van de Raad van Holland, die was samengesteld uit ridders, universitairen en knapen. Dit is weerspiegeld in de plaats die hij inneemt in opsommingen van aanwezige raadslieden, zijn vergoeding en de wijnschenkingen in de steden. Mogelijk is de neiging tot vervaging van de grens tussen ‘ridder’ en ‘knecht’ dan ook ingegeven door de eigen sociale status van de vertaler. Het profiel van de ideale vorst Potters bewerking van de dagelijkse routine van Gaston III Fébus, graaf van Foix verraadt daarenboven een verhoogde aandacht voor het profiel van de ideale vorst. Volgens Froissart wordt de graaf wakker tegen de middag, vervolgens staat hij op en tegen middernacht neemt hij zijn diner. In de vertaling van Potter heet het dat Fébus ’s middags opstaat, de misviering bijwoont, raad houdt, luncht en dan na middernacht dineert. De nadruk op de persoonlijk devotie van de soeverein vinden we ook elders terug in Potters tekst. In het Franse origineel brengt de vorst het grootste gedeelte van zijn tijd door in zijn retret, zijn kamer of bureau dus, in het Nederlands verdeelt hij zijn tijd over zijn ‘oratoren’, de kapel, en het ‘retraten’. Dat de vorst recht is in de leer blijkt ook uit zijn entourage, waarin zich niet één ‘mescreant’ bevindt. Potter specifieert verder dat dit ‘Jode noch heyden noch gene andere ongelovighe’ betekent. Samenvattend dient de ideale vorst in de voorstelling van Potter (Fébus is immers ‘de toutes choses si parfait que on ne le pourroit trop louer’) zich dus bezig te houden met het bestuur van zijn grondgebied maar ook tijd vrij te maken voor religieuze beleving.26 Holland, Friesland en de hertog van Bourgondië In zijn vertaling staat Potter zichzelf geregeld een chauvinistisch terzijde toe. Wanneer Froissart Albrecht van Beieren aanduidt als ‘bail de Hainault’, wordt dat in het Nederlands ‘beware der lande van Henegouwen, Hollant, Zeelant ende Vrieselant'.27 Over het Bourgondisch-Beierse dubbelhuwelijk in 1385 meldt Froissart dat het bijdraagt tot de harmonie tussen Vlaanderen, Henegouwen en Brabant. Potter voegt ook Holland en Zeeland aan het lijstje toe.28 Waar Holland in het Frans wél wordt vernoemd, wordt in de Nederlandse
26
Den Haag, KB, MS 130 B 21, fol. 31 r.; Jean Froissart,’ Chroniques’ : Livre III. Le manuscrit Saint-Vincent de Besançon, Bibliothèque municipale, ms. 865, Peter F. Ainsworth and Godfried Croenen (ed.), vol. 1 (Geneva: Librairie Droz, 2007), 188-190. 27 Jehan Froissart’s ‘Cronyke van Vlaenderen’ getranslateert uuten Franssoyse in Duytscher tale bij Gerard Potter van der Loo in de XVen eeuw, ed. Napoleon de Pauw, Uitgaven der koninklijk Vlaamsche academie, 3rd series, Middelnederlandsche uitgaven (Ghent: A. Siffer, 1889), 457; Besançon, Bibliothèque Municipal, MS 865, fol. 169r. 28 Cronyke, 461; Besançon, Bibliothèque Municipal, MS 865, fol. 169v.
12
vertaling Friesland nog toegevoegd.29 Over het vermelde dubbelhuwelijk laat Froissart hertogin Johanna van Brabant verklaren dat ze zich geen betere gelegenheid zou kunnen indenken om de banden tussen Henegouwen, Brabant en Bourgondië aan te halen en hun vijanden te beangstigen dan een huwelijk met de kinderen van Henegouwen. In het Middelnederlands luidt het dat de hertogin geen betere plek weet: […] dair sij wael waren ende hier sijn’, sprack sij, ‘die schone kinderen van Henegouwen, indien ghij tesamen vergadert wairt, dat soude uwer beyder landen enen vasten bandt maken, ende ghij soudts uwen vyanden groot ontsich geven, want sonder twyvel, neve, een grave van Henegouwen, van Hollant ende van Zeelant is een here die sinen vyanden wael lede ende vreenden lieve machte heeft te doen, als hij wille. 30
Over Willem van Oostervant, Albrechts zoon en vader van Jacoba, weidt Potter elders uit dat hij ‘een die heerlijcste prince werden wille van Kerstenhede’.31 De graven van Holland worden bijgevolg voorgesteld als erg machtige heersers. Ook Filips de Stoute en zijn echtgenote Margareta van Male worden door Gerrit Potter bedacht met de titel van ‘den alrebesten van Kersten gelove’.32 Froissart beschrijft de hertog van Bourgondië als ‘en ce monde un grans sires’. Volgens Potter ontleent Filips zijn wereldlijke macht rechtstreeks aan God, aangezien de vertaler over de hertog verklaart dat ‘hij van Gode in der werelt gescepen ware tot enen groten, machten heren te wesen’. 33 De opvolging in Vlaanderen en ook Artois wordt verder gelegitimeerd door nadrukkelijk te verwijzen naar de familiebanden tussen Margareta van Male en Margareta van Frankrijk. Vermoedelijk wijzen deze kleine aanvullingen op Froissarts tekst niet enkel op een hoge graad van vertrouwdheid met de Bourgondische familierelaties vanwege de kant van de vertaler, maar ook op een bewuste rechtvaardiging van de macht van de Bourgondische hertog. Niet enkel worden de Bourgondiërs geheel in lijn met Potters voorstelling van de ideale devote prins voorgesteld als de christelijke vorsten bij uitstek, hun heerschappij wordt gewettigd door goddelijk en – omwille van hun familierelaties – ook werelds recht. De Bourgondische verwantschap met de Hollandse dynastie verheft hen tot ontzagwekkende vorsten. In dit opzicht moeten Potters verwijzingen naar Holland niet enkel begrepen worden als chauvinistische toevoegingen, maar verbinden ze de Bourgondische macht verder met de heerschappij over Holland. Hoewel minder voor de hand liggend, kan ook de toevoeging van Friesland in opsommingen gelezen worden als een verwijzing naar de Bourgondische aspiraties met betrekking tot een Fries koninkrijk. Besluit Over de vertalingen vanuit het Frans naar het Nederlands in de Bourgondische periode valt er ongetwijfeld nog heel wat te zeggen. Uit het geschetste historische en socio-linguistische kader blijkt dat tegen de achtergrond van opeenvolgende machtswissels, waarbij via een verfransende elitecultuur de macht van de vorst wordt gelegitimeerd en bevestigd, vormen deze teksten een erg interessant corpus voor synchroon en diachroon onderzoek. In elk geval is het zo dat – althans wat Holland betreft – de laatmiddeleeuwse lokale adel niet mag uitgesloten worden als target audience voor vertalingen uit het Frans. Uit de beschreven case 29
Cronyke, 458; Besançon, Bibliothèque Municipal, MS 865, fol. 169r. Cronyke, 460; Besançon, Bibliothèque Municipal, MS 865, fol. 169v. 31 Cronyke, 460; Besançon, Bibliothèque Municipal, MS 865, fol. 169v. 32 Cronyke, 458; Besançon, Bibliothèque Municipal, MS 865, fol. 169r. 33 Cronyke, 460; Besançon, Bibliothèque Municipal, MS 865, fol. 169v. 30
13
studies uit Gerrit Potters vertaling van Froissarts Chroniques blijkt daarenboven dat door onderzoek vanuit een machtsperspectief oude teksten in een nieuw licht kunnen worden gezien. Een meer taalkundige benadering van de vertaling kan ons heel wat vertellen over de context waarin de tekst werd vervaardigd. Daarenboven kan zulk een onderzoek bijdragen tot onze stilistische appreciatie van Potters tekst. Een uitgebreid en weloverwogen corpus vijftiende-eeuws Nederlands zou voor verder onderzoek een erg welkom hulpmiddel zijn. Wanneer we de manier waarop machtsverhoudingen in de vertaling worden gepresenteerd vergelijken met de brontekst worden context en doel van de vertaling duidelijker. Zo verschuift de interpretatie van de kroniekvertaling van Gerrit Potter van der Loo van locus memoriae ter verheerlijking van een Hollands adellijk geslacht, naar een officieel getinte informatie- en inspiratiebron voor de regionale aristocratie in de Raad van Holland. In dit professionele kader mag de vertaling vanuit het oogpunt van de vertaler waarschijnlijk begrepen worden als een middel tot sociale promotie of bevestiging. Vanuit een pragmatisch standpunt vonden lokale edellieden in de vertaling informatie over en legitimatie van de nieuwe Bourgondische dynastie. Daarnaast behandelt de kroniek van Froissart het ontstaan en verloop van de Honderdjarige Oorlog. Meer algemeen bevat de tekst voorbeelden van onderhandeling en adellijke omgangsvormen. Enkele stellingen (1) Een goed begrip van het historische en socio-linguistische kader draagt bij tot een geïnformeerde beoordeling en situering van historische vertalingen. Hiervoor is dringend nood aan een corpus 15de eeuws Nederlands dat zich leent tot diachroon en synchroon onderzoek en dat is opgesteld uit regionaal gediversifieerd tekstmateriaal dat zowel officieel tekstmateriaal als literaire teksten bevat. Daarnaast bestaat het corpus bij voorkeur uit teksten met een uiteenlopende sociale achtergrond. (2) Het is een aanvaardbare hypothese dat de kennis van het Frans van de laatmiddeleeuwse Hollandse adel vaak wordt overschat. Daarenboven, dat teksten gelezen worden in vertaling betekent niet noodzakelijk dat het beoogde publiek de brontaal niet machtig is. (3) De aanwezigheid van code switching, bastaardwoorden en ontleningen duidt niet (noodzakelijk) op taalkundige incompetentie, maar draagt bij tot het creëren van een taalkundige identiteit. (4) In diglossische situaties kan de studie van vertaling uit de high status variant naar de low status variant (en omgekeerd) bijdragen tot het begrip van de interne machtsverhouding en de manier waarop ideologieën en sociale structuren worden opgelegd, afgewezen of onderhandeld. Daarnaast kan door inhoudelijke vergelijking met originele teksten uit de target culture worden nagegaan hoe inheemse teksten zich verhouden tot de geïmporteerde cultuur. De inlijving van de Nederlanden in de Bourgondische personele unie leent zich bij uitstek als case study.
14