MetaModel
Het Meta-Model In haar boek: "They lived happily ever after; Methods for achieving happy endings in coupling" (L. Cameron-Bandler; Meta Publications, Cupertino, California '78) geeft deze auteur een handzame samenvatting van hetgeen Bandler & Grinder in "The structure of magic (Vol. I en II)" uiteenzetten. Voor de taalkundige verantwoording van het hiernavolgende zij dan ook verwezen naar deze literatuur. De voor u liggende vertaling van Appendix I ("The Meta-Model") is gemaakt voor hen die althans enigszins op de hoogte zijn van het werk van voornoemde auteurs en is bedoeld als memo. De linguïstische analyse methodieken werden aangepast aan de Nederlandse taal; met behoud van het uitgangsschema. De vertaling Het Meta-model omvat een stelsel van linguïstische gereedschappen met het doel informatie te verzamelen. Het is ontworpen om de relatie te herstellen tussen het persoonlijk taalgebruik en de directe ervaring, zoals uitgedrukt in die taal,. Uitgangspunt is dat, wil men nuttig gebruik kunnen maken van dit gereedschap, men ervan uit gaat dat de verwoording van de ervaring niet de ervaring zelf is. De taal vormt een weergave van de ervaring, zoals een landkaart een weergave vormt van het landschap. Natuurlijk zal de uitspraak dat "de landkaart niet het landschap zelf is" vertrouwd in de oren klinken, maar wie realiseert zich steeds dat we als mensen altijd alleen maar de landkaart zullen kennen en nooit het landschap. Eigenlijk is dat voor degenen die mensen bijstaan om hun leven te veranderen een voordeel. We veranderen landkaarten, ofwel we veranderen de subjectieve beleving van de werkelijkheid, niet de werkelijkheid zelf. We stellen allemaal onze landkaart samen op basis van de interactie tussen interne beleving en de beleving van de buitenwereld. Omdat wij mensen de landkaart van onze ervaringen samenstellen op basis van taal, is een instrument als het Meta-model van onschatbare waarde. Dit Meta-model geeft aan hoe ervaring in taal en hoe taal in ervaring wordt omgezet. We onderscheiden drie UNIVERSELE MODELVORMENDE PROCESSEN Omdat we niet in directe zin omgaan met de wereld om ons heen, maken we modellen om ons gedrag naar te richten. Voor een therapeut die effectief wil zijn is het belangrijk om het model van de cliënt te kennen. Elk menselijk gedrag, het maakt niet uit hoe bizar of hardnekkig het ook mag lijken, blijkt zinvol zodra men het kan begrijpen binnen de context van de keuzen die de persoon, op basis van zijn model van dat moment, beschikbaar heeft. Deze zelf gemaakte modellen wijzen ons de weg en maken het mogelijk om wijs te worden uit onze ervaring. Zo'n model dient dan ook niet beoordeeld te worden in termen van goed, slecht, gezond, ziek of gek, maar eerder in termen van functionaliteit, dat wil zeggen in termen van de mate waarin het model het mogelijk maakt om creatief en succesvol met de ons omringende wereld om te gaan. Het is niet zo dat cliënten de verkeerde keuzen maken. Het is veeleer zo dat men niet genoeg keuzemogelijkheden ter beschikking heeft, of onvoldoende variatie aan keuzemogelijkheden ter beschikking heeft, zodra men ze nodig heeft. Ieder van ons maakt steeds de best mogelijke keuze die er op basis van ons model te
maken is. Er is echter een overschot aan verarmde modellen te zien, dat wil zeggen, modellen waaraan bruikbare keuzemogelijkheden ontbreken. Dit blijkt wel uit de overdaad aan conflicten tussen mensen en ook in de mensen zelf. Bandler en Grinder ('75, '76) zeggen: "De werkelijkheid vertoont niet een tekort aan mogelijkheden. Het is het model van de wereld dat een individu heeft dat het tekort vertoont". We vormen ons model via drie voor iedereen geldende modelvormende processen: GENERALISATIE, WEGLATING EN VERVORMING. Deze processen stellen ons in staat om te overleven, te groeien, te leren, te begrijpen en om al datgene te ervaren wat de wereld ons te bieden heeft. Zodra we echter onze subjectieve werkelijkheid verwarren met dé werkelijkheid, dan werken diezelfde processen opeens beperkend en dan hebben ze een vernietigende invloed op onze mogelijkheden. 1: GENERALISATIE Bandler en Grinder zeggen: "Generalisatie is het proces waardoor delen of stukjes van iemands model los raken van de oorspronkelijke ervaring (waarop ze gebaseerd waren) en waardoor ze representatief worden voor een hele categorie waarvan de oorspronkelijke ervaring slechts een deel uitmaakte". We leren door middel van generalisatie met de werkelijkheid om te gaan. Een kind bijvoorbeeld leert dat een deur door middel van een deurklink is te openen. Het generaliseert deze ervaring dan naar een reeks van voorwerpen die allemaal aan de definitie "deur" voldoen en tracht deze te openen door de klink te bewegen. Als iemand een donkere ruimte binnen komt tast hij naar de lichtknop. Hij hoeft niet steeds weer opnieuw een manier aan te leren om het licht aan te krijgen. Hetzelfde proces kan echter ook als een beperking gaan werken. Als bijvoorbeeld iemand er eens een keer niet in zou slagen om op een bevredigende manier seksueel verkeer te hebben en vervolgens zijn ervaring zou generaliseren en zou menen dat hij of zij niet goed in seks zou zijn, dan zou hij of zij zich veel ontzeggen. Zou een vrouw bijvoorbeeld op basis van beperkte en selectieve ervaringen aannemen dat mannen ongevoelig zijn, dan zou zij veel missen. Het is echter ook zo dat we allemaal een oneindig groot aantal generalisaties produceren die in sommige omstandigheden nuttig en correct zijn en die dat in andere gevallen niet zijn. Een kind leert bijvoorbeeld dat huilen en zeuren thuis datgene oplevert wat het wil, terwijl hetzelfde gedrag afstotend zal werken op leeftijdgenoten. Als het dat eerste wel leert en het tweede niet, dan zal het waarschijnlijk geen gedrag ontwikkelen dat meer past onder leeftijdgenoten. Als een jongeman alleen die gedragingen generaliseert die het goed doen bij seksegenoten, dan zou hij behoorlijke moeilijkheden kunnen ondervinden bij het verwerven van aanzien en belangstelling bij vrouwen. Of een generalisatie al dan niet goed bruikbaar is hangt dus af van de plaats waarop die gebruikt wordt. 2: WEGLATING Een tweede mechanisme dat we kunnen gebruiken om effectief met de wereld om te gaan, of om ons juist mee tekort te doen, is weglating. Dit wil zeggen dat we selectief aandacht besteden aan bepaalde dimensies van onze ervaring en andere dimensies uitsluiten. Dit stelt ons in staat om onze gewaarwording te concentreren en aandacht te besteden aan één deel van onze ervaring bij uitsluiting van het andere. Op deze manier kan men een boek lezen terwijl men naast andere mensen zit die met elkaar in gesprek zijn, of terwijl de tv aan staat
of terwijl er een plaat op staat. Dit proces maakt het mogelijk om met de situatie om te gaan en stelt ons in staat om niet overspoeld te worden door prikkels van buitenaf. Anderzijds kan dit proces beperkend werken en wel als er stukken ervaring worden weggelaten die nodig zouden zijn voor een volledig model van de wereld. De adolescent die ervan overtuigd is dat hij oneerlijk wordt behandeld of zelfs wordt benadeeld, zonder dat hij zijn eigen bijdrage aan de totstandkoming van de situatie in zijn beschouwing betrekt, heeft nog geen bruikbaar model ontwikkeld. Een therapeut die zich verveelt tijdens een gesprek maar hier geen acht op slaat beperkt zowel zijn eigen ervaring als die van de cliënt. 3: VERVORMING Vervorming is het proces dat ons in staat stelt verschuivingen aan te brengen in onze ervaring van sensorische informatie (Bandler en Grinder). Zonder deze mogelijkheid zouden we geen toekomstplannen kunnen maken en zouden we nooit iets van onze fantasieën kunnen verwerkelijken. We vervormen de "werkelijkheid" in doen alsof, in de kunst en zelfs in de wetenschappen. Een microscoop (een vragenlijst *), een roman en een schilderij zijn allemaal voorbeelden van ons vermogen om waarneming om te vormen en de werkelijkheid foutief voor te stellen (denk bijv. aan Esher *). We kunnen ons op velerlei wijze inperken door middel van vervorming. Denk daarbij bijvoorbeeld aan degene die alle kritiek opvat als: "Ik ben het niet waard om bemind te worden". Zoiets heeft tengevolge dat alle kritiek zijn functie ontnomen wordt en dat mogelijk elke kans om te leren en te veranderen verloren gaat. Of kijk eens naar de vaak voorkomende vervorming die bestaat uit het als een "ding" benoemen van wat eigenlijk een proces is. Als "relatie" wordt losgemaakt van "met elkaar omgaan", dan verliezen de betrokkenen iets wezenlijks. "De relatie" wordt dan een soort derde instantie waar men óver praat, waar men geen vat meer op heeft en die niet langer in ontwikkeling is. Omdat deze drie algemeen geldende manieren om een model te construeren uitdrukking vinden in taalpatronen, kunnen we het stelsel van taalkundige gereedschappen bekend onder de naam: Meta-model, gebruiken om ze aan te pakken zodra blijkt dat ze eerder een beperkende dan een mogelijkheden scheppende invloed hebben op iemands gedragsalternatieven. Het Meta-model maakt dat mogelijk door middelen te verschaffen, aan de cliënt en aan de therapeut, die moeten leiden tot het opnieuw met elkaar verbinden van cliënt's taalgebruik en de ervaring die daarin uitgedrukt wordt. Het is een stelsel van gereedschappen ontleend aan patronen in menselijk taalgebruik (Chomsky's transformationele grammatica) en het vormt zo een stelsel dat bruikbaar is bij elke menselijke activiteit waar taal onderdeel van uitmaakt. Het Meta-model is ontworpen om de toehoorder te leren oor te hebben voor en te reageren op de vorm van het taalgebruik. De inhoud kan vrij variëren. De vorm waarin de informatie gebracht wordt stelt de toehoorder in de gelegenheid om op zo'n manier te reageren dat de betekenis van de boodschap in al zijn schakeringen aan de orde kan komen. Het model stelt ons in staat om snel vast te stellen hoe inhoudsvol en/of hoe beperkt de gegeven informatie is en stelt ons tevens in staat vast te stellen hoe de spreker zijn modellen construeert. Luisteren en reageren op basis van criteria ontleend aan het Metamodel biedt ons de best mogelijke kansen om de informatie te begrijpen en om eruit te leren. Het Meta-model leidt tot een natuurlijk aandoend onderscheid tussen drie aandachtsvelden: - Het verzamelen van informatie. - Het opsporen van de beperkingen die het model van de spreker bevat.
- Het opsporen van semantisch gebrekkige formuleringen (N.b. grammaticaal gezien kan de zin goed geformuleerd zijn). --------------------------------------Van de vertaler: Bandler en Grinder noemen deze laatste categorie: "Het specificeren van de technieken die nodig zijn om veranderingen aan te brengen". Uit de rest van de tekst blijkt dat hetzelfde bedoeld wordt. Op alledrie de bovengenoemde aandachtsvelden let men op de mate waarin generalisatie, weglating en vervorming optreden. Van de aandachtsvelden kan wel gezegd worden dat ze hiërarchisch gerangschikt zijn, voor de modelvormende processen geldt dat niet. Bandler en Grinder geven een meer volledig overzicht van de verdere onderverdeling van de modelvormende processen. Hier worden alleen de belangrijkste uitgewerkt.
Eerste aandachtsveld: Het verzamelen van informatie Onder informatie verzamelen verstaan we het verkrijgen van een precieze en volledige omschrijving van de aangeboden problematiek en dit via toepasselijke vragen en reacties. Ook dit proces maakt al deel uit van het opnieuw aan elkaar leren koppelen van taal en ervaring. In deze fase letten we op: 1- Weglatingen:........ 2- De generalisaties: 3- Vervorming:......
De eenvoudige weglatingen. a) Een gebrekkige referentiële index. b) De niet specifieke werkwoorden. De nominaliseringen
Ad l: Eenvoudige weglatingen. Het opmerken van weglatingen in informatie en het helpen bij het weer opsporen van deze informatie draagt bij tot het verkrijgen van een vollediger beeld van de ervaringswereld. Teneinde de ontbrekende informatie terug te krijgen vraagt men: WAT, WIE, VOOR WIE, WAARAAN, WAARVOOR, WAARTEGEN, WAAR. ......? Voorbeelden: "Ik ben bang" -"Voor wie ben je bang"? -"Waar ben je bang voor"? "Ik twijfel " -"Waaraan twijfel je"? -"Waar twijfel je aan"? "Ik protesteer" -"Tegen wat protesteer je"? -"Waartegen protesteer je"? "Hij is de beste" -"Hij is de beste wat"? In geval van weglating geeft de vraag "HOE PRECIES" informatie omtrent het representationele systeem dat de cliënt gebruikt. "Ik twijfel" -"Hoe precies weet je dat je twijfelt"? (of: "Waar precies merk je aan dat je twijfelt"?) "Ik zie het niet helder voor me" :visuele representatie "Het klinkt niet goed" :auditieve representatie "Het voelt niet lekker" :kinesthetische representatie
Ad 2.a: Een gebrekkige referentiële index. Dit is een voorbeeld van een generalisatie die iemands model van de wereld beperkt door nuances en details weg te laten die nodig zijn om adequaat te kunnen handelen. Op deze manier maakt iemand één enkele ervaring zo algemeen geldend dat die ervaring volledig onbruikbaar wordt. Een gebrekkige referentiële index pakt men aan met de vraag: WIE PRECIES? of WAT PRECIES? Voorbeelden: "Niemand houdt van mij". -"Wie precies houdt niet van jou"? "Ze zijn zo koppig en zo eigenwijs" -"Wie precies zijn er zo koppig en zo eigenwijs"? "Dat is moeilijk" -"Wat precies is er zo moeilijk"? Ad 2.b: De niet specifieke werkwoorden: Deze laten ons in het ongewisse omtrent hetgeen er beschreven wordt. Nu zijn alle werkwoorden min of meer aspecifiek, want "aanraken" bijvoorbeeld is van meer algemene strekking dan "zoenen", terwijl deze laatste term op zijn beurt ook nog weer gespecificeerd kan worden. Als iemand zegt dat hij ergens tegenaan gelopen is, dan kan dat zowel betekenen: Ik ben tegen een lantaarnpaal gebotst, als: Ik heb een leuke occasion gevonden. Op niet specifieke werkwoorden antwoorden we met de vraag: HOE, PRECIES? Voorbeelden: "Hij liet me vallen". -"Hoe precies liet hij jou vallen"? "Ze negeren me " . - "Hoe precies negeren ze je"? "Zij maakt me ziek". -"Hoe precies maakt ze jou ziek"? Ad 3: De nominaliseringen. We spreken van nominalisering als er van werkwoorden zelfstandige naamwoorden worden gemaakt. Zo wordt er van proces, iets dat gebeurt, in beweging is, een ding gemaakt. Als men dit doet dan raakt men keuzemogelijkheden kwijt. Bandler en Grinder: "Met name het omkeren van nominaliseringen stelt de persoon in staat om te gaan zien dat hetgeen hij beschouwde als een voltooide, afgesloten gebeurtenis waar niets meer aan te veranderen valt, eigenlijk een doorgaand proces is dat kan worden bijgestuurd". Nominaliseringen kan men op diverse manieren onderscheiden van gewone zelfstandige naamwoorden. Voor de visueel ingestelden onder ons: sluit je ogen en stel je een draaimolen voor. Laat er een poes op
meerijden, je moeder of drie zwarte kraaien. Probeer je vervolgens voor te stellen dat er meerijden: mislukking, deugdzaamheid, een olifant, een probleem, projectie, vindingrijkheid of vijf kansen. Zoals je merkt zijn nominaliseringen geen mensen, voorwerpen of plaatsen die in een draaimolen te zetten zijn. Door een woord in de syntactisch neutrale context: "een voortdurend(-e) ............" te plaatsen, hebben we nog een toets om nominaliseringen te onderscheiden. Voorbeelden: - een voortdurend geluk: - een voortdurende olifant - een voortdurende meneer - een voortdurend gesprek:
nominalisering
nominalisering
Teneinde een nominalisering weer in een procesterm om te zetten, maken we er in reactie op de ander een werkwoord van: "Ik krijg geen enkele erkenning" -"Hoe zou je erkend willen worden?" "Ik betreur mijn beslissing" -"Wat heb je om opnieuw te beslissen?" "Ik wil hulp" -"Waarmee/hoe wil je geholpen worden?"
Tweede aandachtsveld: Het opsporen van de beperkingen van het model van de spreker. Het onderscheiden van de beperkende eigenschappen van het model stelt ons in staat om deze eruit te lichten en er iets voor in de plaats te zetten dat bijdraagt tot verrijking van het persoonlijke model. In deze categorie onderscheiden we: 1- Aspecifieke aanduidingen van hoeveelheid, aantal of omvang. 2- Modale hulpwerkwoorden (vooral: modale hulpwerkwoorden van noodzakelijkheid Ad 1: De aanduidingen zijn van de soort: "alles, altijd, iedereen, nooit, niemand, niets" Eén manier van aandacht vestigen op het gebruik van zo'n term is: de term met opvallende intonatie herhalen. Men kan ook een vraagteken achter het gebruik van zo'n term zetten door de opmerking in z'n geheel te herhalen, waarbij men dan nog een paar gelijksoortige termen toevoegt. Dit overdrijven heeft ten doel de spreker te attenderen op uitzonderingen en op die manier z'n keuzemogelijkheden te verruimen. Een meer rechtstreekse aanpak bestaat in het rechtstreeks vragen naar uitzonderingen op de algemeen gestelde uitspraak. Voorbeelden: "Ik doe nooit iets goed". -"Je doet nóóit iets goed?" -"Zou je één ding kunnen noemen, wat je misschien wèl goed gedaan hebt?" "Hij liegt altijd". -"Hij liegt overal, altijd en tegen iedereen?" "Niemand houdt van mij". -"Er is hélemaal niemand die van jou houdt?" -"Er heeft nog nóóit iemand van jou gehouden?" Ad 2 : Modale hulpwerkwoorden van noodzakelijkheid zijn hulpwerkwoorden die aangeven dat er geen enkele keuzemogelijkheid bestaat: Moeten, zullen, (onmogelijk-) kunnen, (niet-) kunnen, (noodzakelijk-) zijn (in het Nederlands maken we veelal gebruik van een constructie met een bijwoord *). Er zijn twee voortreffelijke antwoordmogelijkheden, die je in staat stellen om een vraagteken te zetten achter het absolute karakter van de gestelde grenzen, namelijk: a:"Wat let je (jou)?, of : Wat houdt je tegen?" en b:"Wat zou er gebeuren als je ... wél (toch) zou doen?" De reactie: "Wat belemmert je (nog een variant op 'a'), dient om e persoon attent te maken op die ervaring in het verleden, die tot de desbetreffende stelling heeft geleid.
"Wat zou er gebeuren als ...", dient om de aandacht naar de toekomst te richten en om zich mogelijke gevolgen van .... voor testellen. Het belang van deze twee antwoordmogelijkheden kan niet genoeg onderstreept worden. Voorbeelden: "Ik kan dat niet". -"Wat houdt je tegen?" "Ik moet donderdag klaar zijn". -"Wat zou er gebeuren als je donderdag nog niet klaar zou zijn?" "Ik moet het die mensen naar de zin maken". -"Wat zou er gebeuren, als je dat niet zou doen?" "Ik kan daar niet zeggen wat ik vind". -"Wat houdt je tegen om daar te zeggen wat jij vindt?" -"Wat zou er gebeuren als je dat wel zou doen?"
Derde aandachtsveld: Het opsporen van semantisch gebrekkige formuleringen "Het doel van het onderkennen van zinnen die semantisch gebrekkig geformuleerd zijn is: de persoon te helpen bij het opsporen van die delen van zijn model, die zo verstoord zijn zijn dat ze verarmend werken ten aanzien van mogelijke ervaringen" (Bandler & Grinder). Door deze delen te veranderen verkrijgt de persoon meer keuzemogelijkheden en meer handelingsvrijheid. Er worden hier drie categorieën onderscheiden: l: Oorzaak en gevolg 2: Gedachten lezen 3: Weggelaten persoonlijk voornaamwoord Ad l: Oorzaak en gevolg We spreken van oorzaak/gevolg verwarring, als men gelooft dat een bepaald gedrag van de één een bepaald gevoel of een bepaalde beleving bij de ander kan bewerkstelligen. Dit zou impliceren dat de persoon in kwestie geen enkele zeggenschap over de eigen gevoelens zou hebben. De persoon wordt nu uitgenodigd of uitgedaagd om te onderzoeken of er inderdaad wel sprake is van zo'n noodzakelijk verband. Vanaf dat moment kan hij zich afvragen wat mogelijke andere relatievormen zouden kunnen zijn. De centrale vraag luidt: "Hoe veroorzaakt X -> Y?" Voorbeelden: "Dat geschrijf van haar ergert mij". -"Hoe maakt haar geschrijf dat jij je ergert?" "Ze frustreert me". -"Hoe doet ze dat, jou frustreren?" "Ik ben verdrietig door hem". -"Hoe maakt hij jou verdrietig?" Ad 2: Gedachten lezen Dit berust op de veronderstelling dat de één kan weten wat de ander voelt of denkt zonder dat de ander daar rechtstreeks mededelingen over doet. Hieraan herkent men of de spreker handelt op basis van informatie. Het spreekt voor zich dat "gedachten lezen" de bruikbaarheid van iemands model behoorlijk kan beperken. Men reageert op "gedachten lezen" met de vraag: "HOE PRECIES, weet je of X het geval is?" (HOE weet je dat?). Dit stelt de spreker in staat om zich te realiseren dat hij vooronderstellingen als gegevens aanmerkte en het stelt hem in staat om daar wellicht een vraagteken bij te plaatsen. Voorbeelden: "Iedereen vindt dat ik teveel tijd in beslag neem".
"Hoe precies, weet jij wat iedereen vindt?" "Jij weet hoe ik me voel". "Hoe precies, kun jij weten of ik weet hoe jij je voelt?" "Ik weet wat het beste voor haar is". -"Hoe weet jij wat het beste voor haar is?" -"Waaruit leid jij af dat jij weet .....?" -"Waarop baseer jij dat jij weet . . . . . . . ?" Ad 3: Weglaten persoonlijk voornaamwoord. Zodra iemand algemene uitspraken doet over dé werkelijkheid en aan die uitspraken niet meer herkenbaar is dat het gaat over zijn model van die werkelijkheid, dan spreken we van een weggelaten persoonlijk voornaamwoord. Gewoonlijk betreft dit evaluatieve opmerkingen. De spreker stelt iets wat misschien voor hem opgaat, maar doet dit op een manier dat het lijkt alsof het voor alles en iedereen opgaat. Deze manier van doen wordt aangepakt teneinde de spreker in staat te stellen zijn eigen bevindingen (weer) voor eigen rekening te nemen en om andere mensen hun eigen bevindingen (weer) te kunnen toestaan. Vaak zien we geen aanwijzing dat de spreker zelfs maar overweegt dat andere mensen anders tegen de dingen kunnen aankijken. De aanpak bestaat uit de vraag: "Voor wie....?" Voorbeelden: "Het is niet goed om van de bijstand te leven". -"Voor wie is het niet goed om van de bijstand te leven?" "Dit is de enige juiste manier om het te doen". -"Voor wie is dit de enig juiste manier?" "Luieren is afkeurenswaardig". -"Voor wie is luieren afkeurenswaardig?" Samenvattend kunnen we stellen dat het Meta-model aanleiding geeft tot de vragen: "wat (precies), hoe (precies), (voor) wie, waaraan, waarvoor" en combinaties daarvan, in antwoord op het taalgebruik van de spreker. Het Meta-model levert gereedschap waar een meer adequate manier van communiceren mee kan worden opgebouwd. Ook hier geldt natuurlijk dat hoe meer je gebruik maakt van de mogelijkheden om vragen te stellen en/of herformuleringen aan te bieden, hoe handiger je erin wordt. Let heel precies op je eigen innerlijke beleving als je het Meta-model toepast. Omdat in het Meta-model datgene geformaliseerd is wat we intuïtief toch al wisten, zul je het Meta-model dan kunnen gebruiken als je toch al bij jezelf te rade zou moeten zijn gegaan om de cliënt te verstaan. Zodra de cliënt zegt: "Mijn vader deed me pijn", dan vraag je je, om precies te weten wat er met deze uitspraak wordt bedoeld, toch al af: "Hoe dan wel?". Je weet dan nog niet of de cliënt geslagen is, is uitgescholden, genegeerd is of een stel verwijten te horen heeft gekregen. Als je maar aanneemt dat je wel weet wat "pijn doen" is, door af te gaan op je eigen voorstelling daarvan, dan antwoord je vanuit je eigen model en dan sluit je niet aan op de belevingswereld van de ander. Het Meta-model levert gereedschap teneinde je te kunnen blijven baseren op "sensorische informatie van buitenaf", dat wil zeggen: informatie van de
cliënt. Dit zal je ervan weerhouden om steeds bij jezelf te rade te gaan, als de informatie van buitenaf niet toereikend is. Als je oefent met het Meta-model, dan geldt als "vuistregel" dat je een van de aangereikte antwoordmogelijkheden kiest op die momenten waarop je voorheen bij jezelf te rade moest gaan om achter de mogelijke betekenis van de opmerking van de ander te komen. Nu vul je de ontbrekende delen niet langer zèlf in, maar vraag je naar datgene wat de boodschap meer begrijpelijk maakt. Als je naar aanleiding van de opmerking: "Ik ben bang voor menigten", in jezelf gaat zoeken en dan zegt: "Ja, bang voor menigten, daar kan ik me wel iets bij voorstellen", dan heb je de kans gemist om duidelijkheid te scheppen in cliënt's eigen ervaringswereld. Vanuit het Meta-model zou je vragen: "Hoe weet je dat je bang bent voor menigten?" of "Wat is er aan menigten dat je er bang voor bent?". Dan blijf je stilstaan bij de eigen ervaring van de cliënt en je schept de gelegenheid om tot een meer geëmancipeerde uitspraak of tot andere reactiemogelijkheden te komen. Je schept dan voor de ander een gelegenheid om nieuwe mogelijkheden te vinden en om delen van z'n eigen probleemoplossend vermogen te ontwikkelen, waar ook jij misschien het bestaan nog niet van kende. Men wordt meer effectief als men, in plaats van bij zichzelf te rade te gaan, de reactiemogelijkheden van het Meta-model gebruikt. Je zult na enige tijd zelfs merken dat je deze manier van werken vanzelfsprekend bent gaan vinden. Een goede oefening bestaan hieruit dat je elkaar steeds een uitspraak voorlegt waarin één schending van het Meta-model schuilt. Ga dan steeds na hoe je daar vanuit je eigen intuïtie op zou reageren. Neem de opmerking: "Ik werd in mijn gevoelens gekwetst". Als je daar een voorstelling van wilt maken, dan heb je nog nodig: hoe, door wie en/of door wat? Vergelijk het antwoord op die vragen met de voorstelling (visueel, auditief en/of kinesthetisch) die je zelf had gemaakt en merk het verschil eens op. Terwijl je je steeds meer bewust wordt van je eigen innerlijke processen, zul je ook steeds sneller opmerken op welke momenten je van "buiten" naar "binnen" overschakelt. Zodra je de sensatie die daarbij hoort eenmaal geïdentificeerd hebt, zodra je dat signaal eenmaal goed kent, kun je het gaan gebruiken door op dat moment een Meta-model interventie te plaatsen, in plaats van in jezelf te gaan kijken. Dus elke keer als je hoort dat er iets ontbreekt, of als de betekenis van een opmerking niet evident is, weet je dat daar een Meta-model interventie past. Het Meta-model is gebaseerd op menselijke intuïtie. Het is gebaseerd op algemeen aanwezig veronderstelde intuïtieve kennis van het onderscheid tussen semantisch correct en semantisch onjuist taalgebruik. Het gebruik van het Meta-model kan daarom relatief snel aangeleerd worden. De kennis kan in elk van de representationele systemen (visueel, auditief, kinesthetisch, gustatoir/olfactorisch) worden uitgedrukt. Als ik bijvoorbeeld zeg: "De giraffe werd achtervolgd", dan heb je minstens het vermoeden dat er iets aan deze zin ontbreekt. Misschien is het "beeld" dat je hebt onvolledig, of, als je met kinesthetische representatie werkt, weet je niet hoe hard die giraffe moet rennen. In ieder geval is geen van beide representaties volledig zolang je het antwoord op de vraag "waardoor achtervolgd" niet hebt. Onafhankelijk van hoe jouw intuïtieve kennis zich uitdrukt, is dát het moment waarop de vraag uit het Meta-model ingevoegd wordt en wel met als doel de meest volledige betekenis uit de boodschap te halen. Om bij het onderwijzen en het aanleren van het Meta-model nuttig gebruik te kunnen maken van bestaande intuïtieve kennis, begin je met: 1- Aan de student voorleggen van zinnen waarin een schending van het Meta-model schuilt. 2- De student naar z'n innerlijke beleving vragen.
3- Nadat je hebt vastgesteld op welke manier de student z'n intuïtieve kennis tot uitdrukking brengt, leg je de passende Meta-model vraag voor en wel zo dat deze aansluit bij de geformuleerde intuïtieve kennis. Als hij dus een onvolledig BEELD geeft, dan vraag je naar het ontbrekende. Als hij zich verward VOELT, leg dan een vraag voor die de stukjes op hun plaats zal brengen en als het niet goed KLINKT of hij heeft de juiste TOON nog niet te pakken, leg dan de vraag voor die het geheel harmonieus zal maken. Door de inhoud van de uitspraken, waar een schending van het Meta-model in zit, te variëren blijft het steeds weer oefenen boeiend. Let ook op de mogelijkheid dat er bijvoorbeeld sprake kan zijn van een GEVOEL met betrekking tot niet precies aangegeven hoeveelheid of omvang, een BEELD voor nominaliseringen en een KLANK voor oorzaak/gevolg uitspraken. Dit verschilt van persoon tot persoon, maar het vertoont wel consistentie. Zijn de patronen eenmaal aangeleerd, dan zijn er nog oefeningen om ze verder in het gedrag van alledag te integreren. Het is belangrijk om steeds onderscheid te blijven maken tussen drie categorieën: Informatie verzamelen, Beperkingen en Semantisch gebrekkige formuleringen. Zo maak je het je het effectiefst eigen.
META MODEL MATRIX Univeral human modeling processes (Universele menselijke modelvormende processen
Meta-Model distinctions three natural groupings (drie aandachtsvelden: een natuurlijk aandoend onderscheid op basis van het meta-model
gathering information (informatie verzamelen)
Limits of the speakers model (beperkingen van het model van de spreker) Semantic illformedness (semantisch gebrekkige formuleringen)
Generalisation (generalisatie) Lack of referential index (gebrekkige referentiële index) unspecified verbs (niet specifieke werkwoorden) Universal quantifiers (aspecifieke aanduidingen van hoeveelheid aantal en omvang)
Deletion (weglating) deletion (eenvoudige weglating)
Distortion (vervorming) nominalization (nominalisering)
Modal operators of necessity (modale hulpwerkwoorden; van noodzakelijkheid)
...
...
...
Cause & effect (oorzaak en gevolg) --Mind reading (gedachten lezen) --Lost performative (weggelaten persoonlijk voornaamwoord)
Met dank aan: Rob G.S. Sanders (docent Engelse taal- en letterkunde) *: Noot van de vertaler.
A.G.M. Nibbeling. Maastricht, mei 1991/november 2002/februari 2008