TWISTER voorjaar 2012
10
2 0 0 2 -2 0 1 2
jaar
3
.
Colofon TWISTER is het tijdschrift van T.W.I.S.T., de studievereniging voor (Vergelijkende Indo-Europese) Taalwetenschap en Talen en Culturen van Afrika. Redactie Danilo Bliek Bas Clercx Alain Corbeau Mark Oosterbaan Rob Verhoeven Maud Westendorp Vormgeving Rob Verhoeven Omslag Maud Westendorp Jaargang 10, nr. 2 Oplage 140 stuks Reacties en kopij
[email protected]
T.W.I.S.T. online studieverenigingtwist.eu youtube.com/user/TWISTleiden facebook.com
.
Inhoudsopgave Woord van de voorzitter . . . . . . . . . . . In Memoriam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adriaan Mulder (1990–2012) Recensie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Alain Corbeau Vogelgezang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Danilo Bliek Quotes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Van VIET naar VST . . . . . . . . . . . . . . . Jorik Groen Dnghu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Alain Corbeau Voor- en achterwaartse agenda . . . . .
4 5 6 9 11 12 14 18
4
Woord van de voorzitter
.
Al anderhalve week lang loop ik rond met de vraag wat dat ene leuke onderwerp was waar ik dit voorwoord mee kan vullen. Ik had ergens een tijdje terug een geweldige ingeving, maar die is er nooit meer uitgekomen. Improvisatie dus. Inmiddels is dit de derde TWISTER van dit jaar. Na een stormachtige najaarseditie en een winter vol Arctische weerzinwekkendheden gaan we nu eindelijk weer de warmte tegemoet. En ook bij T.W.I.S.T. gaan we merken dat we vrolijke tijden toegaan. Langzaam maar zeker rollen we als vereniging en bestuur in een steeds drukkere periode. April heeft een aantal belangrijke activiteiten op het programma: een lustrum, gevierd met een gala (13 april), een daaraan voorafgaande dansworkshop (4 april, ten zeerste aan te raden) en natuurlijk een geweldig TWeekend in Otterloo (27–29 april). Hebt u zich al voor beide opgegeven? En dan is er begin mei (11 mei, om precies te zijn) ook nog eens een altijd weer leuke conferentie gepland en ook daarvoor zijn er mensen al een tijd bezig. Drukte genoeg dus. Daarnaast zijn de eerste afspraken en ideeën voor een lustrumalmanak al op papier gezet en u kunt dus dit jaar weer eens, voor de eerste keer sinds het vorige lustrum, weer een almanak tegemoet zien. Maar voor al deze bedrijvigheid, scriptie- en tentamenstress die het meer en meer naderende einde van dit jaar met zich meebrengt, kunt u nog even op uw gemak deze TWISTER doorlezen. Geniet ervan, want rust zoals u het gekend heeft, zal niet meer zijn.
[kʘʷḁ]
Uw praeses
5
.
In Memoriam Adriaan Mulder (1990–2012)
Op 21 januari is onze vriend en studiegenoot Adriaan Mulder plotseling overleden. Dit nieuws heeft ons diep geraakt. Afgelopen jaar heeft hij cum laude zijn bachelordiploma Taalwetenschap behaald, en was hij begonnen aan de master Linguistics. Wij hebben Adriaan leren kennen als een passievolle, sociale, muzikale en bijzondere jongen. Adriaan kon altijd iedereen blij maken en laten lachen. Als je er behoefte aan had, stond Adriaan altijd voor je klaar. Muziek was één van Adriaans grote passies. Vaak stond hij met zijn fluit ergens buiten te spelen, en kon je al van veraf horen dat hij er was. Adriaans grootste muzikale passie was toch wel de saxofoon. Adriaans andere grote passie was Jezus. Hij was altijd bereid een interessante en openhartige discussie over het geloof aan te gaan. We zullen hem missen.
6
Recensie
.
(Paulien Cornelisse – En dan nog iets) Alain Corbeau
Jawel, de cabaretière – die ooit eens korte tijd taalwetenschap gestudeerd heeft – heeft een nieuw boek; ze was nog niet klaar met haar veldwerk. Paulien Cornelisse heeft na het succes van Taal is zeg maar echt mijn ding (kaftstickers schreeuwden eerst “Al 50.000 exemplaren verkocht”; dat werd alras 100.000 en zelfs 250.000) een nieuwe bundel volgeschreven met gekke, stuitende, kneuterige of gewoon grappige observaties van het taalgebruik om haar heen. Het heeft er alle schijn van dat het boekje niets anders is dan een vervolg op zijn voorganger. De kaft is eveneens bedekt met een vlak van pennenkrassen (ditmaal blauw in plaats van rood) met daarin uitgespaard grote, witte blokletters in kapitaal. Beide boekjes zijn ongeveer even dik (het scheelt negen bladzijden). De inhoud bestaat uit een even bonte verzameling kleine stukjes over een fenomeen dat zich in of omtrent de taal voordoet, versierd met hier en daar een tekening van een gek diertje dat er een gemeenplaats tegenaan gooit. Alleen het voorwoord is in En dan nog iets wat korter. Werd in Taal is zeg maar echt mijn ding nog uitgelegd waarom de schrijfster geen taalpurist was en wat dat inhield, in het nieuwste boek noemt ze dit ook als hoofdpunt in het voorwoord, maar begint ze vrijwel meteen met een observatie. Grappig, maar niet nodig op die plaats, aangezien de rest van het boek al een verzameling van dergelijke observaties is. Welnu, juist om deze reden doet het er ook weinig toe dat het voorwoord wat mager is. De inhoud is wat je verwacht als je het voorgaande boek hebt gelezen. Sommige observaties zijn zeer treffend, andere hebben amper iets met taal te maken, maar de meeste zijn gewoon leuk om over na te denken. Zeker als je zelf die observatie ook had gedaan en je er nu bewust van wordt. Als cabaretière heeft Cornelisse de gave om aan alles een geestige draai te geven. Achter de knulligste verspreking zoekt zij een heel complex van oorzaken en haar gedachten daarover laat ze de vrije loop. Soms is dit net een beetje te veel gezever, maar aangezien geen van de stukjes langer is dan drie bladzijden, mag dat de pret niet drukken. Het boek is er niet een om achter elkaar door te lezen. Net als zijn voorganger bevat het allemaal losse fragmentjes, kort en lang, allerlei onderwerpen door elkaar. Zo kun je het in feite gebruiken als lectuurtussendoortje. Sommige stukjes heb je binnen een paar seconden uit en het doet er niet toe of je het vorige stukje nog in herinnering hebt, want er zit voor het grootste gedeelte geen lijn in het boek (al zijn er soms drie of vier stukjes die bij elkaar horen). Dit maakt het een heel toegankelijk en luchtig boek, ook prima te lezen
7 voor wie niet de hele dag met taal bezig is. Voor beide boeken geldt: het is geen hoogdravend werk, maar zo is het ook niet bedoeld. Daarom is het goed te lezen als licht vertier, dat soms ook nog op een leuke manier aan het denken zet. Tot slot nog een kleine bloemlezing uit En dan nog iets: Enthousiasme “Ik heb gewoon suuuuuperveel zin om me helemaal onder te dompelen in het Nieuw-Grieks, of een andere taal! Of zo!” Negatieve vraag Er is iets in het Nederlands wat ik mijn hele leven al moeilijk vind. Het heeft te maken met het beantwoorden van een negatieve vraag, een vraag dus waar een ontkenning in zit. Bijvoorbeeld, iemand vraagt je: “Wil je geen taart?” Het geval wil dat je inderdaad geen taart wilt. Moet je dan ja of nee antwoorden? Mijn intuïtie zegt “ja”. Omdat, ja, je wilt inderdaad geen taart. Maar in het Nederlands hoor je te zeggen: “nee”. Je herhaalt de ontkenning die in de vraag zit, en blijkbaar levert dat in het Nederlands niet de rekensom min maal min is plus op. Maar dat gaat dus in tegen mijn gevoel, want ik vind het niet logisch. In het Japans hoor je een negatieve vraag wel op een logische manier te beantwoorden. Als iemand vraagt of je géén sushi wilt, en je zegt “ja” (of hai, in dit geval), dan krijg je inderdaad geen sushi. Zeg je iè, “nee” dus, dan krijg je wel sushi. Heerlijk. Spreekwoordelijk “Nee, dat dolfijnzwemmen deden we alleen voor de spreekwoordelijke leuk.” Nieuw Grijs is het nieuwe zwart De winter is de nieuwe herfst De reiger is de nieuwe mus De biefstuk is de nieuwe slavink De vrouw is de nieuwe man De allochtoon is de nieuwe Nederlander Kul Een politicus had het over “de cúl- en nátuur in Nederland”. Ik vond het toch wel lief. Paulien Cornelisse – En dan nog iets Uitgeverij Contact, 2012, 223 blz. ISBN 978-90-254-3803-6 (€12,50)
T. W. I . S . T.
c o n f e r e n c eo fl i n g u i s t i c s
GuestLect ur er s: Mur i elNor de( RUG)
‘ Degrammat i cal i zat i onand const ruct i onal i zat i on: how do t heyi nt ersect ?’
Pi et erMuysken( RU) ‘ I nsearch ofst abi l i t y’
L e i d e nUn i v e r s i t y Ce n t r ef o rL i n g u i s t i c s
9
Vogelgezang
(Slechts gekwetter of taalcognitief wonder?)
.
Danilo Bliek
Deze keer een stukje over een onderwerp dat maar zelden zwart-op-wit heeft mogen staan in onze mooie TWISTER: taal en cognitie! Onze werkgroep taal en cognitie, gegeven door mevrouw Levelt (beter bekend als Claartje), houdt zich bezig met het ‘taal’- en communicatievermogen van verschillende diersoorten. Wat zijn de ‘taalachtige’ eigenschappen van dierlijke communicatiesystemen? En vooral: wat maakt die taalachtige eigenschappen nou eigenlijk zo taalachtig, en wat maakt menselijke taal zo uniek? Ik moest een presentatie houden over grammatica bij zangvogels. Dat klinkt vrij vergezocht, maar in dat gekwetter waar je veel te vroeg wakker van wordt zit toch echt wel wat. Het begint al bij het kuikentje (aah schattig!). Een vogel wordt niet geboren met zijn gezang al in zijn hoofd, maar leert dit door middel van vocal learning, net zoals baby’s dat doen. Zangvogels (en ook papegaaien1 ) hebben de, in het dierenrijk, vrij unieke eigenschap dat ze geluiden na kunnen doen. Een kuikentje begint met zingen door middel van subsong, waarmee hij zijn articulatorische vaardigheden oefent en probeert de anderen na te doen – vergelijk dit met babygebrabbel. Vogels die geïsoleerd opgroeien (aah zielig!) zullen dus nooit zo goed kunnen zingen als andere vogels (vgl. ‘wolfskinderen’ als Genie2 ), en aangezien vogelgezang cultureel wordt overgedragen, zijn er zelfs dialectverschillen tussen verschillende populaties! Vogels doen, in onze gematigde streken althans, niet aan emancipatie; de mannetjes zingen en de vrouwtjes houden wijselijk hun snavel. Ze kunnen ook niet anders, want onder invloed van hormonen zijn de mannetjeshersenen zo gegroeid dat ze vogelzang kunnen begrijpen en produceren. Vrouwtjes missen simpelweg die gedeeltes van de hersenen, en besteden hun energie ergens anders aan. Neurolinguïstici zijn hier maar wat blij mee, want door dit vergelijkingsmateriaal is het gemakkelijk om onderzoek te doen naar hersengedeelten specifiek voor zang (en, bij mensen, taalvermogen). De manier waarop een vogel zingt doet ons strottenhoofd overigens verbleken van bescheidenheid; een vogel heeft een spraakorgaan (syrinx) daar waar de twee bronchiën samenkomen (dat zijn de luchtbuizen naar de twee longen toe), en kan dus twee geluiden tegelijk produceren! Daarbovenop hebben ze net zo’n uitgebreid supraglottaal systeem als wij (alles wat boven het stemorgaan zit). Vogeloren zijn ook uitstekend in staat om de vele mogelijke finesses in het vogelgeluid op te vangen plus de richting en afstand van de geluidsbron, dus de mogelijkheid voor ingewikkeldere liedjes dan Vader Jacob is er zeker. 1 2
Zie youtube.com/watch?v=klJ5G26figU – de moeite waard! Zie en.wikipedia.org/wiki/Genie_(feral_child)
10 De structuur en finesse van vogelgezang bestaat eruit dat het is opgebouwd uit kleinere eenheden: een vogel kan verschillende zangelementen voortbrengen, die worden gecombineerd tot frases, die weer worden gecombineerd tot hele liedjes. Volgens sommige onderzoekers zit er ook recursie in; een frase in een frase in een frase… songception! Op het gebied van recursie bij zangvogels is echter nog een hoop te beleven. Sommigen3 menen het vermogen om in ieder geval recursie te begrijpen te hebben ontdekt, anderen4 kraken die onderzoeken weer af. Een erg actueel onderwerp, dus. In vogelgezang zitten twee boodschappen: “Ik zoek een vrouwtje!” en “Dit is mijn tak, blijf uit de buurt!”. Vrouwtjes vinden logischerwijs de ene relevant, en andere mannetjes (want in gematigde streken zijn het alleen de mannetjes die zingen) de andere. Per soort verschilt het waar het vrouwtje op valt; snel stijgen en dalen, afwisselend hard en zacht of toch gewoon een grote variëteit aan zangelementen? Bij kanaries is er zelfs één ‘sexy syllable’5 waar vrouwtjes helemaal weg bij zwijmelen. Mannetjes, daarentegen, worden woest op hun soortgenoten als deze door ze heen zingen of hen nadoen. Ook een mannetje, dat niet op zijn normale stekje zit, zal terstond worden weggejaagd. Helaas is er één gebied van de taalkunde waar vogels niet aan zullen meedoen, en dat is de semantiek. Het is niet zo dat de verschillende zangelementen worden gerecombineerd tot betekenisvolle frases, laat staan dat die in een liedje in een betekenisvolle zin worden omgezet. Voor Crit Cremers en de zijnen is er dus weinig te beleven aan vogelgezang; een relatie tussen structuur en betekenis ontbreekt. Toch verdienen die kleine flierefluiters zeker ons respect. Luister dus nog eens goed, op een mooie zonnige lentedag als die waarop ik dit schrijf, en geniet van prachtig complex vogelgezang!
3 Gentner, T. Q., Fenn, K. M., Margoliash, D., & Nusbaum, H. C. (2006). Recursive syntactic pattern learning by songbirds. Nature, 440, 1204–1207. 4 Corballis, C. (2007). Recursion, language and starlings. Cognitive Science, 31, 697–704. 5 “In canaries, a substructure of the song, a complex syllable category (a trill), has been identified as a ‘sexy syllable’ to which females pay specific attention.” aldus Naguib, M. & Riebel, K. (2006). Birdsong: A key model in animal communication. Encyclopedia for language and linguistics – Second edition, 2, 40–53.
11
Quotes
.
“Ik ga wel achter Jorik aan. Ik zit altíjd achter Jorik aan.” . Danilo Bliek “Ik heb een ejectieprobleem.” . Mark Oosterbaan (over ejectieven) “The survival of our species depends on variation, we are the architects of our own demise by standardisation.” “You interact with you tomaat the same way you interact with you groenten.” . Felix Ameka “PP’s are not born equal.” “This is baby syntax.” . Lisa Cheng (over Syntax I)
Bron: evertkwok.nl
12
.
Van VIET naar VST Jorik Groen
!𐤅𐤇 Het begon ooit heel onschuldig. Een toenmalig huisgenoot was bezig met wat Dode Zee-rollen, terwijl ik mij afvroeg wat ik met mijn minor-ruimte aan moest. Vergelijkende taalwetenschapper als ik ben, voelde ik er weinig voor om een totaal wild iets als Rechten, Psychologie of andere volkomen nutteloze studie te kiezen. En levende talen; wat moet je daar nou weer mee? Geënthousiasmeerd door de passie van mijn huisgenoot besloot ik een mailtje te sturen naar een docent van de opleiding Hebreeuwse en Joodse studies. Of ik wat vakken Hebreeuws kon volgen. Dikke prima, geen probleem: ik kreeg een lijstje van een aantal vakken dat ik in een jaar kon volgen en die mij dertig punten opleverden. Op dat moment had ik niet door wat voor ernstige gevolgen deze impulsieve mailconversatie had. Met een beetje tegenzin begon ik vervolgens aan een intensieve cursus Hebreeuws schrift (waarom heb je daar acht colleges voor nodig?!), maar mede door mijn mooie faryngalen werd het een geweldig begin van een taalverwerving zoals ik die nog nooit had meegemaakt. De woordjes die ik in de weken daarna leerde leverde wel wat problemen op: ik miste een r -klank in het Hebreeuwse woord voor ‘koning’ ( ֶמלֶך/meleḵ/), plosieven in het woord voor ‘paard’ ( סוּס/sūs/) en kon ook weinig met אָב/’āḇ/ ‘vader’, אָח/’aḥ/ ‘broer’ en אֵם/’ēm/ ‘moeder’. Alles wat ik qua lexicale kennis dacht te hebben van talen werd overhoop gegooid. Gelukkig had ik het eerste semester met Hettitisch, (Vedisch) Sanskrit en een shitload aan Duitse artikelen over Avestisch, Tochaars, Latijn en andere obscure Indo-Europese talen nog wel genoeg andere vakken waarin ik VIET’er kon spelen. Na anderhalve week overweldigd te zijn door Hebreeuwse noviteiten, kwam ik erachter dat de docent toch wel erg vaak ook verwees naar Arabische woorden. Met de instelling “Waarom niet?” besloot ik vervolgens een mail te sturen naar Arabisch en met enig geluk kreeg ik toestemming om ook daar te infiltreren. Op dat moment werd ik geconfronteerd met het probleem van levende talen: ze worden gesproken. Dus even Arabisch erbij doen betekende vier extra colleges, waarvan drie om 9:00. Heel moeilijk was het niet, veel werk wel. En zo kwam ik erachter dat er een limiet is aan bezigheden: 45 studiepunten, een studieverenigingsbestuur en drie NSL-commissies bleken niet combineerbaar. Arabisch moest eruit, maar niet nadat ik met een 5,6 toch het eerste tentamen had gehaald en blijkbaar dus wel het een en ander geleerd had. Maar mijn liefde voor Semitische talen was geboren. Arabisch heeft bijna een perfecte fonologie met faryngalen, uvularen en dentale fricatieven (ik miste alleen
13 de /p/ om ‘pinguïn’ te schrijven). En als men Bijbels Hebreeuws op (waarschijnlijk) originele wijze uitspreekt (en dus niet op de door Duitse invloeden verkrachte Modern Hebreeuwse manier), komt het daar ook al redelijk dicht bij perfectie. Een groot feest dus! En dat terwijl ik nog maar net aan het kijken was in de Semitische wereld. En, zoals elk jaar, kwam ook nu na het eerste semester het tweede. Van tevoren had ik gepland om behalve Bijbels Hebreeuws II ook Geschiedenis van het Hebreeuws en Aramees te volgen. En op het moment dat ik hoorde dat ik gratis en voor niets ook Fenicisch en Samaritaans Hebreeuws kon gaan leren ben ik daar meteen voor gegaan. Met het gevolg dat ik ineens moet gaan zoeken naar Indo-Europese invloeden in mijn leven. Elke keer als ik colleges voor Grieks of Sanskrit wil voorbereiden, moet ik eerst door een barrière heenbreken en graven naar naamvallen, (a)thematische verba, ablaut, palatale velaren, gevocaliseerde laryngalen. En de dag daarna lees ik bij Samaritaans de emfatische consonanten <ṣ> en <ṭ> als retroflexen. Drama. Misschien houd ik wel zoveel van Semitische talen omdat ze ten opzichte van Indo-Europese talen veel makkelijker zijn en dichter bij elkaar liggen. Vergelijk maar: Hebreeuws כָּתַ ב/kāt ̱aḇ/ vs. Arabisch ﻛﺘﺐ/kataba/ ‘hij schreef’. Nadeel daarvan is dat het reconstrueren van Proto-Semitische wortels lang niet zo spannend is. Ik gok dat de Proto-Semitische wortel voor ‘schrijven’ iets als *ktb moet zijn. En ‘koning’ zal vast lijken op *mlk (Hebr., Aram. ֶמלֶך/meleḵ/, Arab. ﻣﻠﻚ/malku/, Fen. 𐤊𐤋𐤌 <mlk>). Dat kan zelfs een rechtenstudent nog wel inzien. Ben ik nu dan helemaal pro-Semitisch? Nee, ik moet dit semester nog Vedisch Sanskrit en Historische Grammatica van het Grieks afronden en volgend jaar een bachelorscriptie schrijven. En daarnaast wil ik ook nog wel wat Slavisch doen en hoop ik ook Litouws te gaan leren. En ik kan nog steeds helemaal blij worden van een attestatie van een Middeleeuws hortus gardinum. Maar toch hebben de Semitische talen wel mijn interesse opgewekt, to say the least. En er is nog genoeg te onderzoeken en ik heb nog zat talen om te leren.
Bron: explosm.net
14
.
Dnghu Alain Corbeau
We kennen allemaal wel het Esperanto, de kunstmatige taal bedacht door de uit Białystok (nu in Polen, destijds in Rusland) afkomstige oogarts L.L. Zamenhof (onder het pseudoniem Dr. Esperanto) om te dienen als neutrale lingua franca voor de hele wereld. Hoewel er wereldwijd miljoenen esperantisten zijn, is het project nooit zo groot geworden als Zamenhof beoogd had. Mede daardoor zou men kunnen denken dat dergelijke projecten tegenwoordig niet meer begonnen worden, of althans niet met zo’n grootschalig doel op het oog. Het zal dan wellicht ook verbazing wekken dat er in het afgelopen decennium een dergelijk project opgestart is, waarvan de initiators hun missie zeer serieus nemen. Over dit project, genaamd Dnghu, zal ik hier een uiteenzetting geven. Dnghu, de naam van het project – niet van de taal – is een reconstructie van het ProtoIndo-Europese woord voor ‘taal’ of ‘tong’ (oorsprong van het Nederlandse woord tong, het Latijnse woord lingua en dergelijke woorden in verscheidene andere Indo-Europese talen). De kunsttaal die door de in 2005 opgerichte Dnghu Association gepromoot wordt, is namelijk gebaseerd op het Proto-Indo-Europees. Liever dan een samenraapsel van vocabulaire uit verschillende talen te maken, pasten de initiatiefnemers het gereconstrueerde PIE aan voor alledaags gebruik. Op hun website dnghu.org/ geven ze veelsoortige informatie over de doelstellingen en reeds behaalde resultaten. Ook is er onder meer hun grammatica van de ge(re)construeerde taal te vinden. Naast het geven van informatie over het eigen project verkoopt Dnghu ook boeken over IndoEuropese taalkunde via hun website. Niet alleen is hun eigen grammatica daar te koop (en gratis te downloaden), maar ook verschillende bekende werken zoals Pokorny’s woordenboek, Vergleichende Grammatik van Bopp en handboeken van onder anderen Meier-Brügger, Fortson en Beekes. Zo kunnen geïnteresseerden gemakkelijk verdiepende literatuur vinden.
De oprichters van Dnghu zijn de Spanjaarden Carlos Quiles en Mayte Batalla, beiden verbonden aan de Universiteit van Extremadura. Quiles heeft diploma’s behaald in Management, Rechten, Economie en Geneeskunde. Batalla is afgestudeerd in Documentatiekunde. Dat zijn misschien niet de vakgebieden van waaruit je interesse voor PIE zou verwachten. Quiles had interesse in verschillende vreemde talen; hij kwam op het idee van het doen heropleven van de oertaal nadat hij had gelezen over het Lusitanisch, een Indo-Europese taal die voor de Romeinse tijd op het Iberisch schiereiland werd gesproken. Hij wilde uitzoeken wat er gemeenschappelijk was aan de talen die hij kende en die hij aan het leren was en kwam zo uit bij het Proto-Indo-Europees. In 2005 schreef Quiles samen met Batalla het project om het PIE te doen herleven in bij een ondernemerscompetitie aan de Universiteit van Extremadura. In 2006
15 won het project – dat inmiddels permanent gesteund wordt door nog eens vier wetenschappers uit verschillende vakgebieden – de innovatieprijs aan deze universiteit en kreeg zo veel media-aandacht in Spanje. Vervolgens hebben de initiatiefnemers zich officieel laten registreren om zo het project op de lange termijn te kunnen voortzetten, met als doel om te werken aan een gemeenschappelijke taal voor Europa. Net als bij Esperanto is een van de bezwaren tegen het gebruiken van een taal als Engels, Frans of Duits het ontbreken van neutraliteit. Het Proto-Indo-Europees – zo betogen ze – heeft immers voor alle Europeanen (m.u.v. Hongaren, Finnen, Esten, Sami en Basken dan) dezelfde grondwaarde, als de oertaal van al onze talen. Op de website van Dnghu wordt de doelstelling als volgt omschreven: “The Dnghu (‘Language’) Association is an international, non-profit organization located in Europe, whose main mission is to promote the Indo-European language and culture. Its primary concerns today are developing the Modern IndoEuropean Grammatical System, to bring the reconstructed Proto-Indo-European language to its full potential, and teaching it as a second language for all European Union citizens. Our long-term objectives are the adoption of Modern IndoEuropean by the European Union as its main official language, as well as the use of Indo-European as the main international auxiliary language, to overcome present-day communication barriers, derived from the cultural implications that arise from the use of English as lingua franca.”
Het klinkt nogal hoog gegrepen om de geprepareerde taal, Modern Indo-Europees genoemd (aanvankelijk Europaio), officieel erkend te krijgen in de Europese Unie, maar daar is Dnghu zich van bewust. Ze kijken ook terug op eerdere pogingen in het verleden om iets dergelijks van de grond te krijgen. Een mislukte poging om het Latijn te doen herleven in de jaren ’50 wordt aangehaald, maar als inspirerend voorbeeld wordt gegeven de geslaagde poging om Hebreeuws nieuw leven in te blazen als taal van Israël. Dnghu noemt drie hoofdpunten die hier bijdroegen aan het succes: de werkelijke noodzaak tot een gemeenschappelijke taal (en niet zomaar een lingua franca), de wil van genoeg burgers om deze taal te leren en de steun van openbare instellingen. Op dat laatste punt heeft Dnghu in elk geval al wat behaald: onder andere een Spaanse privé-onderwijsinstelling en de overheid van de provincie Extremadura hebben de groep gesteund. Dnghu hoopt dat hun hulptaal binnen twintig tot veertig jaar een officiële status heeft binnen de EU. Zo niet, dan zou dit – naar eigen zeggen – betekenen dat het project er slechts één uit de reeks van de mislukte taalheroplevingsprojecten is geworden. Dan nu de vraag wat dit ‘Modern Indo-Europees’ nou eigenlijk is. Waarin verschilt het van Proto-Indo-Europees? Is het wel leerbaar als schrijf- en spreektaal? Quiles heeft samen met ingenieur en classicus Fernando López-Menchero een grammatica van het Modern Indo-Europees (afgekort tot MIE) geschreven. Inmiddels is deze al aan de derde uitgave toe. Het is duidelijk dat de auteurs goed belezen zijn als het om
16 Indo-Europese zaken gaat – de schrijvers hebben zich onder andere gebaseerd op de handboeken van Fortson, Beekes en Mallory & Adams. Wanneer zij in hun grammatica redenen aanvoeren voor het gebruiken van deze of gene vorm, wordt dikwijls naar een betreffend artikel of boek van een bekende indogermanist verwezen. De grammaticale regels en de woordenschat zijn voornamelijk gebaseerd op Noordwestelijke Indo-Europese dialecten; de talen buiten Europa niet te hoeven worden meegenomen in de overweging, daar het gaat om een taal voor Europa. Ik zal hier enkele van de bijzonderheden geven van het MIE ten opzichte van het ons ‘bekende’ PIE. De klankleer is wat vereenvoudigd ten opzichte van de gewoonlijke reconstructie. Zo is gekozen om twee velare reeksen aan te houden (de palatovelaren als allofonen beschouwend), de laryngalen te verwijderen (‘hij/zij is’ en ‘zij zijn’ worden esti en senti) en vocalische sonoranten aan te nemen. De schrijfwijze wordt wat vereenvoudigd (geen superscripts); om de labiovelaren weer te geven worden de letters Q, C en Ch gebruikt. Er wordt gebruik gemaakt van een groter scala aan klinkers: a, e, i, o, u en hun lange tegenhangers (zo worden bijvoorbeeld de woorden voor ‘broer’ en ‘schaap’ gegeven als bhrātēŕ en owis). Bij het zelfstandig naamwoord worden de verschillende stamtypen rijkelijk onderscheiden – weinig versimpeling hier. Ook de andere soorten naamwoorden komen aardig vertrouwd over, op enkele aanvullingen hier en daar na. Het werkwoord is tot een iets hanteerbaarder geheel gemaakt. Zo wordt het medium gewoon ook als passief gebruikt en wordt er een categorie futurum aangenomen. De dualis wordt wel genoemd, maar niet aanbevolen voor gebruik, evenals het augment in de verleden tijd. Daar het PIE (en daarmee MIE) geen infinitief had (of heeft), wordt ervoor gekozen om voor het weergeven van een dergelijke betekenis een verbaalnomen met het suffix -tu- te gebruiken, zoals dat in het Sanskrit en het Latijn terecht is gekomen. Veel bijwoorden en voorzetsels worden gekozen die slechts in weinig talen gevonden zijn, maar dit is nodig om gaten in het lexicon te vullen. Voor de woordvolgorde wordt, zoals te verwachten, (S)OV aangehouden. Aan het einde van het boek volgen wat eenvoudige zinnetjes in het MIE (zoals Qid esti tebhei nōmṇ? ‘Hoe heet je?’), enkele teksten (zoals het onzevader en Schleichers fabeltje) die naar het MIE vertaald zijn en een woordenlijst. De woorden die de auteurs verzameld hebben zijn wel degelijk gebaseerd op gangbare reconstructies, maar bij het moderniseren van de taal zijn veel nieuwe woorden nodig. Vaak worden hiervoor woorden uit de geattesteerde talen getransponeerd (bijv. ‘heelal’: Lat. universus ≫ MIE. oinowṛstós; ‘software’: PGm. samþu- ‘zacht’ + warō ‘waar’ ≫ MIE. somtúworā). In de praktijk levert dit nogal veel Latijnachtige woorden op (zoals legtjōn ‘les’, met het Latijnse suffix -tiō), waardoor het geheel een beetje overkomt als een van de vele
17 op Latijn gebaseerde hulptalen. Dit is ongetwijfeld evenmin de bedoeling als dat het te vermijden is. De grammatica van het Modern Indo-Europees laat zich lezen als was het zelf een handboek voor vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap, zo veel informatie staat erin. Dit geeft het boek weliswaar een professioneel karakter, maar een leerboek wordt het er niet van. Ondanks de uitgebreide inleiding waar alle benodigde voorkennis wordt gegeven, schijnt het me toe dat elke lezer die niet vertrouwd is met het Indo-Europese vakgebied het boek terzijde zal leggen als onverteerbare kost. Gelukkig heeft Dnghu hiernaast ook een cursus samengesteld om de taal te leren, maar deze is nog in ontwikkeling en vooralsnog niet uitgebreid genoeg om de taal in de vingers te krijgen. Mede daarom lijkt het erop dat Dnghu nog een lange weg te gaan heeft voor het project enig draagvlak heeft. Niettemin moet gezegd worden dat het project wel de originaliteitsprijs verdient. Niet eerder heb ik een serieuze poging gezien om een wetenschappelijk gereconstrueerde taal als officiële hulptaal naar voren te schuiven. Er zal nog een hoop moeten gebeuren voordat het project kans van slagen heeft – en het heeft er niet veel schijn van – maar het basisidee vind ik, als VIET’er wel een applausje waard.
18
.
Voor- en achterwaartse agenda 17 januari 24 januari 7 februari 14 februari 21 februari 6 maart 15 maart 20 maart 4 april 13 april 27 t/m 29 april 11 mei
Spelletjesavond in de Pelibar T.W.I.S.T. Taalkundequiz Borrel en uit eten (bij Oudt Leyden) eRhotische avond in de Pelibar Motherlanguage dish Borrel en uit eten (bij Woo Ping) Uitstapje naar het Meertens Instituut Spelletjesavond in ’t Keizertje Dansworkshop Lustrumgala (bij de Grote Beer) TWeekend in Otterloo T.W.I.S.T.-conferentie
Albert Heijn komt met nieuw product?