TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL Vergaderjaar 2006-2007
30 933
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren
Nota naar aanleiding van het verslag
Ontvangen
Graag wil ik de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor de opmerkingen die zij over het wetsvoorstel heeft gemaakt en de vragen die zij heeft gesteld.
2. Vormgeving uitbreiding studiefinanciering buitenland
OCW 10928
De leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie hebben vragen gesteld over de eis dat een student met recht op volledige studiefinanciering, tenminste drie jaar van de zes jaar voorafgaand aan het aanvangen van een buitenlandse opleiding legaal in Nederland moet hebben gewoond om in aanmerking te kunnen komen voor meeneembare studiefinanciering. De leden van de CDA-fractie vragen of deze eis voldoende waarborgen biedt om oneigenlijk gebruik tegen te gaan, of deze eis goed toepasbaar is en of zich toch nog niet allerlei uitzonderingssituaties voor zullen doen waarin recht op studiefinanciering wenselijk is. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering niet gekozen heeft voor de soepeler variant zoals in Finland en Zweden wordt gehanteerd. Met de invoering van meeneembare studiefinanciering kiest de Nederlandse regering voor ondersteuning van de internationaal mobiele student door het thuisland van de student. Om de kosten van (meeneembare) studiefinanciering beheersbaar te houden, is het nodig de groep studenten die aanspraak kan maken op Nederlandse studiefinanciering af te bakenen. Onder omstandigheden kunnen studenten uit andere EU-landen namelijk ook aanspraak op Nederlandse studiefinanciering krijgen. Om te voorkomen dat studenten uit andere EUlanden op grond van een kort verblijf in Nederland met Nederlandse studiefinanciering in de rest van de wereld kunnen studeren, dient het minimale verblijf in Nederland substantieel van duur te zijn. De regering is van mening dat daar met een minimale verblijfsduur van drie jaar aan voldaan wordt. Door gebruik te maken van de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie is de driejaars-eis goed uitvoerbaar. De regering voorziet niet dat snel afgeweken hoeft te worden van deze voorwaarde. De EU-student die minder dan drie jaar van de zes jaar voorafgaand in Nederland heeft gewoond, dient naar het oordeel van de regering aanspraak te maken op de (meeneembare) studiefinanciering van zijn thuisland. Voor een soepelere variant ziet de
W1743.NAV
1
regering geen aanleiding. Niet omdat daardoor meer of minder studenten worden gestimuleerd om naar het buitenland te gaan, maar omdat de driejaars-eis zorgt voor een redelijke verdeling van de studenten die ten laste komen van de Nederlandse algemene middelen. De leden van de PvdA-fractie vragen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat het mbo vooralsnog is uitgesloten van deze regeling. Zij vragen voorts wat het zou kosten om de meeneembare studiefinanciering uit te breiden naar het middelbaar beroepsonderwijs. De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat ook in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) studeren in het buitenland waardevol kan zijn. De invoering van meeneembare studiefinanciering in het mbo kent zijn eigen tijdpad. De recente invoering – het is in het mbo pas sinds 1 augustus 2005 mogelijk om studiefinanciering mee te nemen – wordt thans geëvalueerd. De uitkomsten van de tussenevaluatie (de evaluatie is voorzien in 2009) zal ik uiterlijk 1 mei aanstaande aan u berichten. Aan de hand van de ervaringen die thans worden opgedaan zal bezien worden of er aanleiding is ook in het middelbaar beroepsonderwijs over te gaan tot een verdere uitbreiding van meeneembare studiefinanciering. In de tussenevaluatie ga ik ook in op het kostenaspect.
3. Uitbreiding van studiefinanciering in het buitenland De leden van de ChristenUnie-fractie vragen binnen welke termijn in het Bologna Proces afstemming plaatsvindt over de gewenste niveaus van kwaliteitszorg en wat daarbij de inzet is van de Nederlandse regering. De standaarden en richtlijnen voor kwaliteitszorg in de Europese hoger onderwijs ruimte zijn aangenomen tijdens de Ministersconferentie in Bergen, mei 2005. Inzet van de Nederlandse regering is deze handreiking voor een goede praktijk toe te passen. De standaarden bevatten handvatten voor de interne en externe kwaliteitszorg van hoger onderwijsinstellingen en voor de kwaliteitszorg van kwaliteitszorgorganisaties. De handvatten voor intern en externe kwaliteitszorg zijn mede gebaseerd op de Nederlandse praktijk. Het functioneren van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) zal in 2007 geëvalueerd worden aan de hand van deze standaarden.
OCW 10928
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten eraan dat de middelen voor studiefinanciering doelmatig worden ingezet. In dat verband hebben zij enige aarzelingen bij de uitbreiding van de meeneembaarheid van studiefinanciering naar alle landen. Volgens de regering moet in landen waar nog geen kwaliteitszorg- en of accreditatiesysteem functioneert op andere wijze zekerheid worden verkregen omtrent het niveau van de opleiding. Deze leden vragen of de aanwezigheid van een kwaliteitszorg- en/of accreditatiesysteem als zodanig als criterium zou kunnen gelden. Zo neen, waarom niet? De regering is van mening dat studenten hun studiefinanciering moeten kunnen gebruiken voor het volgen van hoger onderwijs dat van voldoende niveau en kwaliteit is. De aanwezigheid van een kwaliteitszorg- en/of accreditatiesysteem is een belangrijke aanwijzing
W1743.NAV
2
dat het onderwijs van voldoende niveau en kwaliteit is. De afwezigheid van een dergelijk systeem wil echter niet zeggen dat het onderwijs niet van voldoende niveau en kwaliteit is. Het stellen van een dergelijk criterium zou de mogelijkheid van het meenemen van studiefinanciering derhalve onnodig beperken. De Nuffic heeft jarenlange ervaring met het beoordelen van de kwaliteit en het niveau van opleidingen en beschikt over nauwe contacten met de internationale erkenningsnetwerken. In het geval van het ontbreken van een accreditatie- of kwaliteitszorgsysteem onderzoekt de Nuffic of een opleiding op enigerlei andere manier is erkend, b.v. door het nationale ministerie van onderwijs. Dit geeft aan dat de relevante bevoegde autoriteit instaat voor de kwaliteit van de opleiding en levert de koppeling met het betreffende (nationale) onderwijssysteem en het algehele niveau daarvan. Aan de hand van de criteria van de Erkenningsconventie van Lissabon kan worden bepaald hoe de opleiding zich verhoudt tot overeenkomstige Nederlandse opleidingen. Een aantal van deze criteria, zoals door de Nuffic toegepast, zijn het vereiste aanvangsniveau voor de opleiding, het doel van de opleiding, de inhoud en de structuur van de opleiding, de studieduur en de studiebelasting, de learning outcomes en de civiele rechten die aan het diploma verbonden zijn.
4. Kwaliteit van het onderwijs De leden van de CDA-fractie willen graag weten of bij de meeneembaarheid van de studiefinanciering naar buitenlandse opleidingen rekening wordt gehouden met de wijze waarop de buitenlandse opleiding wordt bekostigd en welke consequenties dat heeft voor Nederlandse, niet publiek bekostigde opleidingen. In Nederland krijgen studenten enkel studiefinanciering voor publiek bekostigde opleidingen en een aantal aangewezen opleidingen. Voor overige private en commerciële opleidingen mogen zij geen beroep doen op de studiefinanciering. Wanneer deze Nederlandse commerciële opleiding in het buitenland zou zijn gevestigd, zou de student dan wel zijn studiefinanciering mogen meenemen naar deze opleiding? Deze leden vinden dat een ongewenste situatie. In Nederland wordt studiefinanciering verstrekt voor door de NVAO geaccrediteerde opleidingen in het hoger onderwijs. Voor wat betreft de Associate degree-, hbo-bachelor, de wo-bachelor en de wo-masteropleidingen kan dit zowel bekostigde als commerciële, nietbekostigde opleidingen betreffen. Voor wat de Associate degree opleidingen is dat uiteraard afhankelijk van de regeling van deze opleidingen in de Wet op het hoger onderwijs en de Wet studiefinanciering 20001. Uitsluitend waar het de hbo-masteropleidingen betreft is dit anders. Voor deze opleidingen wordt alleen studiefinanciering verstrekt als het gaat om als zodanig door de minister aangemerkte, en daarmee tevens bekostigde, opleidingen. Voor studiefinanciering in het buitenland worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als in Nederland, zowel wat betreft de soort opleidingen waarvoor studiefinanciering wordt verstrekt, als de duur van de verstrekking. In principe kan het derhalve gaan om zowel
Onderdeel van het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer de uitvoerbaarheid van die wet en de invoering van een kopopleiding in het hoger onderwijs, alsmede van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met onder meer Associate degreeprogramma’s en masteropleidingen op het gebied van het hoger onderwijs.
OCW 10928
1
W1743.NAV
3
bekostigde als niet-bekostigde Associate degree-, hbo-bachelor-, wo-bachelor- en womasteropleidingen. Voor wat betreft hbo-masteropleidingen geldt dat studenten voor het volgen van deze opleiding in beginsel niet voor studiefinanciering in aanmerking komen. Overeenkomstig het beleid in Nederland zal wel één jaar extra studiefinanciering in de vorm van prestatiebeurs worden verstrekt voor hbo-masteropleidingen die vergelijkbaar zijn met de aangemerkte hbo-masteropleidingen. Dit betreft met name leraren- en zorgopleidingen. In een nota van wijziging zal ik met een aantal technische wijzigingen in de tekst van het wetsvoorstel beter tot uitdrukking brengen dat in het buitenland voor opleidingen studiefinanciering wordt verstrekt voorzover deze vergelijkbaar zijn met opleidingen waarvoor in Nederland studiefinanciering wordt verstrekt. De leden van de CDA-fractie vragen of de vergelijkbaarheid van de opleiding behalve het niveau van de opleiding ook de wijze betreft waarop deze wordt bekostigd. Zijn deze buitenlandse opleidingen dan ook geaccrediteerd? Zoals hiervoor aangegeven kan het bij opleidingen in het buitenland gaan om bekostigde en niet-bekostigde opleidingen, net zoals dat in Nederland het geval is. De formele voorwaarde van accreditatie door de NVAO kan daarbij niet worden gesteld, aangezien deze organisatie slechts in Nederland en Vlaanderen bevoegd is. In landen waar een accreditatiesysteem wordt gehanteerd zal worden nagegaan of de opleiding over die accreditatie beschikt. Is het mogelijk dat de Nuffic2 bij het toepassen van de wet een overzicht geeft van opleidingen waar in ieder geval de studiefinanciering zonder enig probleem mee mag worden genomen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de SP-fractie hebben vragen omtrent de beoordeling van de opleidingkwaliteit door Nuffic en het bindend advies dat zij geeft aan de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Geschieden de beoordelingen van Nuffic per aanvraag of wordt er met positieve en negatieve lijsten gewerkt, zo vragen deze leden. Hoe wordt de werkwijze inzichtelijk gemaakt voor de studenten? De Nuffic zal de IB-Groep adviseren bij het beoordelen van de aanvragen van studenten, waarbij overigens in juridische zin geen sprake is van een bindend advies. Daarbij zal zowel gebruik worden gemaakt van positieve lijsten, als van beoordelingen per aanvraag. De IBGroep heeft de Nuffic gevraagd om voor de landen, waar nu de meeste Nederlandse studenten in het hoger onderwijs studeren, positieve lijsten op te stellen. Het betreft de landen Australië, België, Duitsland, Frankrijk, Nederlandse Antillen en Aruba, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zweden. Op deze lijsten zal worden opgenomen de opleiding, eventuele studierichtingen binnen de opleiding, het diploma waarmee de opleiding wordt afgerond, en de instelling van onderwijs. Indien een student voor een opleiding/instellingcombinatie die op deze lijst voorkomt een aanvraag indient, kan studiefinanciering worden toegekend. De IB-Groep en de Nuffic verwachten dat hiermee het overgrote gedeelte van de aanvragen direct kan worden afgehandeld. Zodra een aanvraag voor een opleiding die niet voorkomt op deze positieve lijsten binnenkomt bij de IB-Groep, wordt deze door de IB-Groep doorgezonden aan de Nuffic met het verzoek hierop een Netherlands Organization for International Cooperation in Higher Education, voorheen de Netherlands University Foundation For International Cooperation
OCW 10928
2
W1743.NAV
4
individueel advies te geven. Zowel de genoemde lijsten als de beschreven procedure zullen via het internet door studenten te raadplegen zijn. Is het mogelijk dat studenten die studeren aan een buitenlandse onderwijsinstelling hun studiefinanciering verliezen bij een herindicatie van de kwaliteit van de instelling, zo vragen de leden van de SP-fractie. Indien een opleiding niet langer aan de voorwaarden voor verstrekking van studiefinanciering aan studenten voldoet, wordt aan nieuwe studenten geen studiefinanciering meer verstrekt en kan het diploma van de betreffende opleiding in principe niet langer gebruikt worden om ontvangen prestatiebeurs mee om te zetten in een gift. Als overgangsmaatregel krijgen studenten die reeds met aanspraak op studiefinanciering aan deze opleiding zijn begonnen, de mogelijkheid de betreffende opleiding nog wel af te ronden met aanspraak op studiefinanciering. Het bijbehorende diploma kunnen zij gebruiken om de ontvangen prestatiebeurs mee om te zetten. De leden van de SP-fractie vragen de regering tevens of de IB-groep de verwerking van extra aanvragen wel aankan. Zoals hierboven reeds aangegeven, verwacht de IB-Groep dat het overgrote deel van de aanvragen kan worden afgehandeld door toetsing aan de positieve lijsten. Voor wat betreft verzoeken die doorgezonden moeten worden aan de Nuffic, geldt dat ook de Nuffic enige tijd nodig zal hebben om dergelijke aanvragen te waarderen. Een punt van aandacht hierbij is de capaciteit van de Nuffic om dergelijke individuele aanvragen tijdig af te handelen. De Nuffic heeft in een eerdere fase aangegeven dat zij verwacht in 2007 binnen een termijn van acht weken de IB-Groep de benodigde informatie te kunnen verschaffen. Dit geschiedde echter in de veronderstelling dat aanvragen vanaf 1 maart 2007 binnen zouden komen. Nu aanvragen niet eerder dan 1 mei worden verwacht, kan dit ertoe leiden dat de IB-Groep niet in alle gevallen binnen de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van acht weken een beslissing zal kunnen nemen op een verzoek om studiefinanciering, omdat de Nuffic niet in alle gevallen tijdig een advies zal kunnen uitbrengen. De IB-Groep zal in die gevallen dan ook een student bij het indienen van de aanvraag laten weten dat met het afhandelen ervan meer tijd gemoeid is. In de voorlichting zal dan ook worden benadrukt dat studenten er verstandig aan doen zo snel mogelijk na inwerkingtreding van de wet hun aanvraag in te dienen.
OCW 10928
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen ten aanzien van de reikwijdte en uitvoerbaarheid van het criterium waarin de aanspraak op studiefinanciering wordt gebaseerd op een vergelijkbare Nederlandse opleiding. In hoeverre zijn opleidingen buiten de landen van het Bologna Proces qua duur en opbouw vergelijkbaar aan die in Nederland? Deze leden vragen de regering inzicht te geven in welke mate afwijkingen zullen worden geaccepteerd om al dan niet te kunnen spreken van vergelijkbaarheid van opleidingen. Op welke wijze wordt getoetst of een opleiding in Nederland zou worden aangeduid als een hbodan wel een wo-opleiding c.q. als een bachelor- of een masteropleiding dan wel een associate degreeopleiding, zo vragen de leden.
W1743.NAV
5
De vergelijkbaarheid strekt ertoe te verzekeren dat de student na afronding van de buitenlandse opleiding een niveau heeft bereikt dat vergelijkbaar is met het niveau dat in Nederland als een van de hoger onderwijsniveau’s wordt beschouwd. Duur en opbouw van de buitenlandse opleiding kunnen heel verschillend zijn, hetgeen een van de redenen is om meeneembare studiefinanciering te verstrekken. Daarmee wordt studenten immers de mogelijkheid geboden om op zeer verschillende wijzen een hbo- dan wel academisch werken denkniveau te bereiken. Opleidingen die niet ten minste zullen leiden tot het verwerven van het niveau van een hbo Associate degree, zullen dus niet in aanmerking komen. De toetsing van de aard van de buitenlandse opleiding – hbo dan wel wo, Associate degree, bachelor dan wel master – vindt plaats aan de hand van de waarde van het diploma dat de student ontvangt die de betreffende opleiding afrondt. Indien bijvoorbeeld het diploma van de opleiding wordt gewaardeerd als een hbo-bachelordiploma, dan wordt de opleiding voor wat betreft de toekenning van studiefinanciering behandeld als een hbo-bacheloropleiding.
OCW 10928
Aanvullend vragen de leden van de ChristenUnie of de regering het wenselijk vindt dat het Nuffic een oordeel geeft over de vergelijkbaarheid van de opleiding, zoals dat gaat gelden voor studenten die nu in het buitenland studeren, met de bestaande mogelijkheden. Zij vragen dit mede in verband met het gegeven dat aan de hand van het diploma dat de student uiteindelijk overlegt, zal moeten worden beoordeeld hoeveel jaren prestatiebeurs kunnen worden omgezet in een gift. De leden van deze fractie zien graag dat de student voorafgaande aan de aanvang van een opleiding in het buitenland, hierover zoveel mogelijk duidelijkheid verkrijgt. In de eerste plaats zij opgemerkt dat voor studenten die voor inwerkingtreding van de onderhavige wet, met de huidige mogelijkheden in het buitenland zijn gaan studeren, overgangsrecht is opgenomen. Indien op grond van de huidige Wet studiefinanciering 2000 studiefinanciering wordt verstrekt en op grond van de nieuwe niet, dan behouden deze studenten hun aanspraak en kan met het diploma dat zij behalen de ontvangen prestatiebeurs worden omgezet. Als deze studenten nu zonder studiefinanciering studeren, kunnen zij of hun ouders gebruik maken van ruimere fiscale faciliteiten. Als zij op grond van de nieuwe bepalingen voor hun opleiding nog steeds geen studiefinanciering krijgen, dan behouden zij de mogelijkheid om de ruimere fiscale faciliteiten te benutten. Voor het geval zij na inwerkingtreding van de wet wel in aanmerking komen voor studiefinanciering, maar er pas in de loop van het komend academisch jaar achter komen dat zij die aanspraak hebben, voorziet het overgangsrecht tot en met 31 augustus 2008 in de mogelijkheid studiefinanciering met terugwerkende kracht tot 1 september 2007 te ontvangen. De regering deelt het uitgangspunt van de leden van de ChristenUnie-fractie dat studenten voorafgaande aan de aanvang van een opleiding zoveel mogelijk duidelijkheid hebben over de omvang van hun aanspraak op studiefinanciering. Dat zal in de regel ook het geval zijn. Er dient echter op gewezen te worden dat met name in de Angelsaksische landen studenten binnen een opleidingsverband zeer verschillende eindniveaus kunnen bereiken, al naar gelang de keuzes die zij maken bij de samenstelling van hun curriculum. Indien de opleiding afgesloten kan worden met een eindniveau dat in Nederland tenminste als dat van een hbo Associate degree zou worden gewaardeerd, dan is het uiteraard verantwoord om tot toekenning van studiefinanciering over te gaan. Het is zowel in het belang van de maatschappij als van de student zelf dat hij na afronding van de opleiding ook daadwerkelijk
W1743.NAV
6
een hoger onderwijsniveau heeft bereikt. In het geval de student door een te lichte samenstelling van zijn curriculum uiteindelijk toch een eindniveau behaalt dat niet tenminste gelijk is aan enig eindniveau in het Nederlandse hoger onderwijs, dan kan echter niet worden overgegaan tot omzetting van de door hem ontvangen prestatiebeurs. In de voorlichting wordt hier uiteraard goed op gewezen, zodat dergelijke situaties uitzonderingen zullen zijn.
5. Aanspraak op studiefinanciering De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de gekozen systematiek bijdraagt aan het stimuleren van studenten uit minder draagkrachtige milieus om te studeren in het buitenland. Aan het studeren in andere landen hangt soms een (veel) hoger prijskaartje. Het feit dat – het Nederlandse niveau van – studiefinanciering dan niet toereikend is om de toegang tot een dergelijke opleiding te kunnen realiseren, is geen beletsel om studiefinanciering ter beschikking te stellen. Invoering van de meeneembaarheid is op zich zelf al een grote verbetering voor de mobiliteit van studenten. Door de student dezelfde aanspraak op studiefinanciering te geven als in Nederland, ontvangt hij dezelfde mate van ondersteuning, ook als hij daarnaast een eigen extra investering moet doen. Het voorstel biedt studenten die in het buitenland gaan studeren nominaal dezelfde ondersteuning die zij zouden krijgen als zij in Nederland zouden gaan studeren. De gevolgen van de uitbreiding van meeneembare studiefinanciering zullen goed worden gemonitord, met inbegrip van de bestemmingen die studenten kiezen.
6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
OCW 10928
Door het invoeren van leerrechten en het collegegeldkrediet in de studiefinanciering zou de voor Europa relevante knip tussen de vergoeding van kosten voor levensonderhoud en het collegegeld ontstaan. Die knip maakte het mogelijk te voorkomen dat buitenlandse studenten aanspraak maken op Nederlandse studiefinanciering. Op dit moment bestaat er geen knip tussen vergoeding voor levensonderhoud en overige studiekosten. Levert dat een extra risico op voor het oneigenlijk gebruik van de meeneembare studiefinanciering, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Invoering van het collegegeldkrediet maakt het onderscheid tussen de tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs en de kosten van levensonderhoud beter zichtbaar, doordat voor de eerste een aparte voorziening wordt gecreëerd. Invoering van collegegeldkrediet heeft betekenis voor de aard van de tegemoetkoming die studenten uit andere EER-landen (landen die deelnemen aan overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) in Nederland krijgen, als zij niet in aanmerking komen voor de gehele Nederlandse studiefinanciering. In plaats van een tegemoetkoming in de vorm van een gift, gelijk aan het deel van de studiefinanciering dat bestemd is om het collegegeld te voldoen, zouden EER-studenten dan, net als Nederlandse studenten, aanspraak op het collegegeldkrediet krijgen.
W1743.NAV
7
Aanspraak op meeneembare studiefinanciering bestaat alleen indien er aanspraak op volledige studiefinanciering bestaat (dus inclusief aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor het levensonderhoud). In het onderhavige wetsvoorstel wordt daarom bepaald dat EER-studenten die slechts de tegemoetkoming in de kosten van toegang krijgen, deze niet mee kunnen nemen naar het buitenland, ongeacht welke vorm deze tegemoetkoming heeft. Het feit dat deze studenten aanspraak op deze tegemoetkoming kunnen maken is immers gelegen in het feit dat zij op die manier dezelfde toegangsprijs voor het Nederlandse onderwijs betalen. De aard van de tegemoetkoming speelt hierbij geen rol. Het al dan niet invoeren van het collegegeldkrediet heeft derhalve geen invloed op het oneigenlijk gebruik van meeneembare studiefinanciering. De leden van de PvdA-fractie vragen of de bewijslast voor studenten in het buitenland niet beperkt kan blijven tot het overleggen van een bewijs van inschrijving bij de betrokken buitenlandse instelling voor hoger onderwijs en het bewijs van het woonadres, of kan de bewijslast voor studenten in het buitenland onderling gaan verschillen, zo vragen zij. De leden van deze fractie vragen tevens hoe de regering voorkomt dat een student de dupe zal worden van ingewikkelde bureaucratie. De regering hecht er aan dat ook in het buitenland fraude met studiefinanciering wordt voorkomen. Daartoe wordt met andere landen samengewerkt om te komen tot onderlinge gegevensuitwisseling. De regering deelt het standpunt van de leden van de PvdA-fractie dat studenten daarbij niet de dupe zullen worden van het feit dat objectieve gegevensverificatie bij buitenlandse instanties minder vanzelfsprekend tot stand kan komen dan bij binnenlandse. Het feit dat buitenlandse instanties nog geen informatie verstrekken over Nederlandse studenten zal dan ook niet tegen studenten werken. De controles zullen worden uitgevoerd met een zo laag mogelijke drempel voor de student. Dit is een voortzetting van de huidige controlemethodiek op de studenten, die nu al met studiefinanciering in het buitenland studeren. De student zal zelf benaderd worden met het verzoek om met bewijsmiddelen aan te tonen dat een door hem opgegeven feit op waarheid berust. Hierbij zal dan met name moeten worden gedacht aan het bewijs van inschrijving op de betreffende instelling van onderwijs, dan wel een bewijs voor het rechtmatig aanvragen van een partner- of een eenoudertoeslag. Voor het overige zal in eerste instantie genoegen worden genomen met verklaringen van de student zelf voor wat betreft uitwonendheid, eventueel eigen inkomen en andere omstandigheden die relevant zijn voor de verstrekking van studiefinanciering.
OCW 10928
7. Dubbele aanspraak voorkomen In het kader van het voorkomen van dubbele aanspraken op studiefinanciering vragen de leden van de SP-fractie of de IB-Groep al nader heeft onderzocht hoe is samen te werken met de autoriteiten van andere landen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering inzicht te geven in de mate waarin nu al dubbele aanspraken kunnen worden voorkomen door voldoende gegevensverstrekking uit andere landen. In eerdere brieven over internationalisering bleek namelijk dat er nog geen duidelijkheid bestond over de concrete mogelijkheden om dubbele aanspraken te
W1743.NAV
8
voorkomen. Het systeem van gegevensuitwisseling dat daarvoor cruciaal is, was nog niet werkzaam. Zij vragen de regering naar de laatste stand van zaken daaromtrent. In de werkgroep ‘meeneembaarheid van beurzen en leningen’ die door de Bologna Follow Up Group (BFUG) is ingesteld, werkt Nederland intensief samen met 13 andere landen. In het concept-rapport van de werkgroep wordt onder meer bevestigd dat de samenwerking van de Bologna landen op het gebied van meeneembare studiefinanciering moet zien op de uitwisseling van gegevens. De werkgroep doet als belangrijkste aanbeveling aan de BFUG dat aan de ministers, bijeen in de ministerconferentie te Londen, in mei van dit jaar, wordt geadviseerd om een netwerk van studiefinancieringsexperts te installeren. In dit netwerk kunnen de landen de uitwisseling van gegevens concreet ter hand nemen. Voorts zij op te merken dat ter voorkoming van het maken van dubbele aanspraken op studiefinanciering de student op het nieuwe aanvraagformulier moet verklaren dat hij naast de Nederlandse studiefinanciering geen aanspraak zal maken op een tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs of levensonderhoud, welke wordt verstrekt door een buitenlandse overheid.
8. Financiële gevolgen De leden van de CDA-fractie willen graag meer inzicht in de extra kosten van de meeneembaarheid van de studiefinanciering en de wijze waarop deze worden gefinancierd. Kan de regering nog eens specificeren waar de hoge extra uitgaven vandaan komen? In hoeverre komen deze extra uitgaven overeen met of wijken zij af van de uitgaven die eerder in de beleidsnotitie uit 2005 waren geraamd? Graag willen deze leden ook weten hoe deze extra uitgaven worden bekostigd. Destijds is verondersteld dat de Raulinvergoeding zou verdwijnen en dat deze middelen zouden worden ingezet voor de extra uitgaven van de meeneembaarheid van de studiefinanciering. Nu het collegegeldkrediet nog niet is ingevoerd, verwachten zij dat de Raulinvergoeding voorlopig zal blijven bestaan. Op welke wijze zullen de extra uitgaven dan worden bekostigd, zo vragen deze leden. De leden van de CDA-fractie merken terecht op dat de meerkosten verbonden aan de uitbreiding van meeneembare studiefinanciering, bestaan uit de aanspraken die studenten verwerven die nu zonder studiefinanciering in het buitenland studeren. In de beleidsbrief meeneembare studiefinanciering van december 20053 werd uitgegaan van uitbreiding van meneembare studiefinanciering naar alle landen van het Bologna Proces. De daaraan verbonden kosten zijn op €26 miljoen structureel begroot. In het wetsvoorstel wordt thans uitgegaan van uitbreiding naar alle landen van de wereld. De hogere kosten ten opzichte van de beleidsbrief hangen dan ook samen met de studenten die buiten Europa studeren en die in het huidige voorstel ook aanspraak op studiefinanciering verwerven. De extra uitbreiding van meeneembare studiefinanciering naar de rest van de wereld brengt het totaal aantal studenten dat in het buitenland studeert en aanspraak op studiefinanciering verwerft op ongeveer 10.000. De totale kosten van de uitbreiding van het aantal studenten dat aanspraak heeft op studiefinanciering zijn hierdoor begroot op €35 miljoen structureel. Voor de €9
OCW 10928
3
Brief van de minister en de staatssecretaris van OCW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 5 december 2005, kamerstukken 2005-2006, 22 452, nr. 23. W1743.NAV
9
miljoen meerkosten van de uitbreiding naar de hele wereld ten opzichte van de uitbreiding naar alle Bologna landen is dekking gevonden binnen de OCW-begroting. De leden van de CDA-fractie refereren tevens aan de verwachte opbrengst van het verdwijnen van de Raulinvergoeding. Het niet invoeren van het collegegeldkrediet heeft als gevolg dat inkomende studenten uit andere EER-landen, zolang zij geen aanspraak op volledige Nederlandse studiefinanciering hebben, de tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs blijven ontvangen in de vorm van een gift. De hieraan verbonden kosten bedragen €11 miljoen structureel. Aangezien €5,5 miljoen structureel van de opbrengst door mijn ambtsvoorganger is toegezegd als compenserende maatregel ten behoeve van de instellingen met veel Raulinstudenten4, resteerde van de opbrengst €5,5 miljoen structureel die aangewend kon worden ter dekking van een deel van de kosten van de uitbreiding van meeneembare studefinanciering. Het niet invoeren van het collegegeldkrediet heeft derhalve geleid tot het zoeken van aanvullende dekking voor een bedrag van €5,5 miljoen structureel. Deze is gevonden binnen de begroting van OCW. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de omstandigheid dat de studiefinanciering niet wordt gedifferentieerd naar de kosten van het levensonderhoud in het land waar de studie plaatsvindt afbreuk zal doen aan de beoogde internationale mobiliteit van studenten. In hoeverre valt te verwachten dat aanvullende leenmogelijkheden in de vorm van collegegeldkrediet de nadelen van hogere kosten van het levensonderhoud zozeer zullen compenseren, dat het mogelijk en aantrekkelijk blijft om te studeren in zulke landen, zo vragen deze leden. In hoeverre het niet differentiëren naar de kosten van levensonderhoud in het gastland gevolgen heeft voor de internationale studentenmobiliteit kan ik niet helemaal overzien. Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens, ga ik ervan uit dat studenten in de meeste landen goed uit de voeten kunnen met het Nederlandse niveau van de voorzieningen aangezien het prijspeil niet wezenlijk hoger en zelfs vaak lager is dan in Nederland. Het door de leden van de PvdA-fractie genoemde collegegeldkrediet, dat in het – in de Eerste Kamer aangehouden – wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs is opgenomen, is een leenvoorziening. Hiermee zouden studenten het collegegeld dat ze moeten betalen, kunnen lenen. Omdat het collegegeldkrediet een voorziening is die bovenop de de bestaande studiefinancieringsfaciliteiten komt, wordt hierdoor het totale budget van de student verruimd.
9. Inwerkingtreding De leden van de PvdA-fractie vragen een specificatie op welke data respectievelijk de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel moeten hebben aangenomen, opdat de regeling met ingang van 1 augustus 2007 in werking kan treden. Deze leden hechten hier veel belang aan.
OCW 10928
4
Brief van de staatssecretaris van OCW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal van 4 oktober 2006, kamerstukken 2006-2007, 30 387, nr. 84. W1743.NAV
10
Zoals hierboven reeds aangegeven, is sprake van een krap tijdpad. Naar verwachting zullen duizenden studenten een aanvraag doen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, zowel studenten die nu reeds in het buitenland studeren, als ook studenten, die per september 2007 voor het eerst een dergelijke studie willen gaan volgen. De IB-Groep kan in beginsel pas starten met de voorlichting, het beschikbaar stellen van de aanvraagformulieren en het afhandelen van de aanvragen in samenspraak met de Nuffic als de parlementaire behandeling van het voorstel is afgerond. Gezien het feit dat studenten de gelegenheid moet worden geboden een aanvraag in te dienen en de IB-Groep tezamen met de Nuffic hierop een weloverwogen antwoord moet geven binnen een redelijke termijn, zou dat uiterlijk 1 mei het geval moeten zijn. Indien dit veel later plaatsvindt, kan een degelijke uitvoering niet meer kunnen worden gegarandeerd.
10. Monitoring en evaluatie Ten aanzien van de landen die deelnemen aan het Bologna Proces wordt gemonitord in welke mate deze landen meeneembaarheid van de studiefinanciering realiseren. Het belang daarvan wordt klaarblijkelijk door de deelnemers ingezien. Voor overige landen is dat veel lastiger vast te stellen. Op welke wijze denkt de Nederlandse regering te kunnen voorkomen dat hierin een onevenwichtigheid ontstaat? Wordt dit eveneens gemonitord, zo wordt gevraagd door de leden van de ChristenUnie-fractie. De Nederlandse regering is van mening dat internationale studentenmobiliteit zou moeten resulteren in evenwichtige studentenstromen. Daartoe is het van belang dat andere landen ook hun studenten in staat stellen in het buitenland te studeren, bijvoorbeeld in Nederland. Gelet op de committments die de landen in het Bologna Proces met elkaar zijn aangegaan, gaat de primaire aandacht uit naar die landen. Maar ook in het contact met landen buiten Europa zal aandacht worden gevraagd voor de internationale studentenmobiliteit.
11. Overig
OCW 10928
De leden van de CDA-fractie vinden het ongewenst als de mobiliteit van Nederlandse studenten min of meer gedwongen zou toenemen doordat de mogelijkheden voor studeren in Nederland afnemen. In dit verband hebben zij zich verbaasd over het bericht dat Arabische studenten in Nederland medicijnen kunnen studeren, terwijl Nederlandse studenten nog steeds grote moeite hebben om een opleidingsplaats in Nederland te verwerven voor medicijnen. Als meer Nederlandse studenten in het buitenland proberen medicijnen te studeren omdat de plaatsen in Nederland zijn vergeven aan buitenlandse studenten dan vinden deze leden dat een ongewenste ontwikkeling. Het hoger onderwijs in Nederland moet op peil blijven en zich internationaal kunnen meten. De Saoudie-Arabische studenten die in Nederland studeren maken geen deel uit van het reguliere initiële traject geneeskunde en gaan niet ten koste van de ruimte die op basis van ramingen voor de reguliere studenten geneeskunde is gereserveerd. Er is hier sprake van een vorm van kennisexport via een apart arrangement dat buiten het reguliere onderwijstraject
W1743.NAV
11
om, in de vorm van contractonderwijs wordt gegeven. Van de betrokkenen worden extra middelen gevraagd die de capaciteitsuitbreiding moeten bekostigen die voor deze extra opvang noodzakelijk is. Op deze wijze kan dus de extra capaciteit worden gecreëerd die nodig is om de betreffende studenten op te vangen. Het blijft uitgangspunt van de regering dat het Nederlands hoger onderwijs opleidingen aanbiedt op diverse terreinen waaraan de maatschappij behoefte heeft. Ook blijft het uitgangspunt dat al deze opleidingen geaccrediteerd, dus van goede kwaliteit moeten zijn en zich internationaal kunnen meten. Dit laatste is onderdeel van het accreditatieproces en zal dat blijven. De regering ziet de buitenlandse voorzieningen, die met meeneembare studiefinanciering dichter binnen het bereik van Nederlandse studenten komen, als een aanvulling op het aanbod in Nederland en niet als een vervanging daarvoor.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
OCW 10928
Dr. Ronald H.A. Plasterk
W1743.NAV
12