de pensioenregeling voor de militaire oorlogsslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, welke regeling een wijziging was van de Pensioenwetten voor de zee- en landmacht 1922 (Wet van 4 augustus 1947, Stb. H 292). De memorie van toelichting op de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 vermeldt hierover: «Bij de samenstelling van het wetsontwerp is ernaar gestreefd zoveel mogelijk overeenstemming te verkrijgen met de regeling ontworpen voor de militaire oorlogsslachtoffers en voor de zeelieden-oorlogsslachtoffers. Het wetsontwerp maakt als zodanig deel uit van het complex van sociale voorzieningen, welke bedoeld zijn voor hen, die in verband met het verzet of den oorlog zware offers hebben gebracht». (Kamerstukken II, 1946-1947, 449, nr. 3, p. 1, laatste alinea). De verwantschap tussen de wetten voor oorlogsgetroffenen en de pensioenregelingen voor militaire oorlogsslachtoffers komt in het aanpassingsmechanisme van de onderscheiden regelingen niet direct tot uiting, echter wel indirect: voor de twee onderscheiden groepen oorlogsgetroffenen is in de hen betreffende regelingen de welvaartsvastheid van pensioenen c.q. uitkeringen vastgelegd. Voorgesteld wordt, de indirecte relatie op dit punt thans te vervangen door een directe relatie tussen de onderscheiden regelingen. Toen het toenmalige kabinet in 1983 met de voorbereiding van de stelselwijziging in de sociale zekerheid een begin maakte, heeft het in beginsel besloten op het vlak van de indexering deze directe beleidsmatige koppeling te leggen tussen de wetten voor oorlogsgetroffenen en de pensioenwetgeving voor militaire oorlogsslachtoffers. Op verzoek van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 1984-1985, 18 600 XVI, nr. 171) heeft de op 14 januari 1985 door de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur geïnstalleerde Commissie voor de vereenvoudiging en coördinatie van de wetten voor oorlogsgetroffenen (commissie-Van Dijke) deze beleidsmatige koppeling bezien; in haar rapport (p. 105) kwam zij tot het oordeel dat deze beleidsmatige koppeling niet alleen wat betreft de indexering, maar ook meer in het algemeen aanbeveling verdient. Het kabinet heeft dit advies overgenomen (Kamerstukken II, 1987-1988, 20 027, nr. 3, p. 21) en heeft laatstelijk nog in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel inzake het achterwege laten van de herziening van het wettelijk minimumloon, van de uitkeringen krachtens een aantal sociale zekerheidswetten en van een aantal uitkeringen en pensioenen krachtens enige andere wetten per 1 januari 1988 en per 1 juli 1988 (Kamerstukken II, 1987-1988, 20 307, nr. 3, p. 1) zijn definitieve keuze vooreenzelfde indexeringsmechanisme voor oorlogsgetroffenen als geldt in de militaire pensioenwetgeving kenbaar gemaakt. Inmiddels is een feitelijke uitvoering gegeven aan de met betrekking tot de indexering eerder gemaakte keuze voor een beleidsmatige relatie tussen de wetten voor oorlogsgetroffenen en de militaire invaliditeitspensioenen. De aanpassingen van de militaire invaliditeitspensioenen in 1986 en 1987 zijn doorvertaald in de hoogte van de pensioenen en uitkeringen op grond van de wetten voor oorlogsgetroffenen; dit gebeurde bij algemene maatregelen van bestuur, die op de huidige indexeringsartikelen zijn gegrond (besluit van 13 januari 1988, Stb. 1988, 54 en besluit van 20 juli 1988, Stb. 1988, 409). Thans wordt voorgesteld om in het verlengde van de gekozen beleidslijn de artikelen in de wetten voor oorlogsgetroffenen met betrekking tot de indexering formeel aan te passen aan de desbetreffende regeling in de Algemene militaire pensioenwet (Stb. 1988, 284). Aanpassingen van de militaire pensioenen (waaronder de militaire dienstinvaliditeitspensioenen voor de militaire oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog) vindt, evenals van de ambtelijke pensioenen, plaats indien in de bezoldiging van het rijkspersoneel een wijzing met een algemeen karakter wordt aangebracht. Beslissingen over de bezoldiging van het rijkspersoneel worden op voordracht van de Minister van Binnen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 212, nr. 3
2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1988-1989
21 212
Wijziging van de W e t buitengewoon pensioen 1940-1945, de W e t buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de W e t buitengewoon pensioen Indisch verzet, de W e t uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de W e t uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (wijziging indexeringsregelen w e t t e n voor oorlogsgetroffenen)
Nr. 3
M E M O R I E V A N TOELICHTING ALGEMEEN 1. Inleiding De ontwikkeling van het niveau van het minimumloon en van de sociale uitkeringen is via een wettelijk mechanisme formeel gekoppeld aan de ontwikkeling van de regelingslonen. Dit indexeringsmechanisme is neergelegd in de wet van 20 december 1979 houdende nadere wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, een aantal sociale verzekeringswetten en enige andere wetten (herziening aanpassingsmechanismen en vaststelling regelen hoogte sociaal minimum), (Stb. 711), (WAM). Bij die wet werd dit mechanisme ook ingevoerd in de wetten voor oorlogsgetroffenen. Volledige toepassing van de WAM heeft sinds de inwerkingtreding in 1980 slechts één keer plaatsgehad en wel in 1980 zelf; in alle daaropvolgende jaren is steeds afgeweken van de hoofdregel van het wettelijk aanpassingsmechanisme, vrijwel steeds via ad hoc wetgeving. Deze herhaalde doorbreking van een wettelijke regeling is alleen al vanuit bestuurlijk oogpunt onwenselijk. Het kabinet streeft ernaar, het huidige systeem van automatische aanpassing van minimumloon en sociale uitkeringen aan de ontwikkeling van de regerlingsloonindex door een systeem van beleidsmatige aanpassing te vervangen. Inmiddels is een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend (Kamerstukken II, 1988-1989, 21 014, nrs. 1-3). 2. Indexering in de w e t t e n voor oorlogsgetroffenen en beleidsmatige relatie met de militaire invaliditeitspensioenen Het kabinetsstreven naar vervanging van de W A M in de sociale zekerheid noopt ertoe thans ook te komen tot herziening van de indexering in de wetten voor oorlogsgetroffenen. De wetten voor oorlogsgetroffenen kunnen naar aard en doelstelling het meest verwant worden geacht met de militaire pensioenregelingen voor invaliditeit die is ontstaan in en door de dienst. De oudste wetten voor oorlogsgetroffenen, de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1986, 575) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1986, 576), zijn immers ontstaan in samenhang met
914077F
SDU uitgeverij 's Gravenhage 1989
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 212, nr. 3
landse Zaken, na overleg met de ambtenarenbonden, door de Kroon genomen. Bij koninklijk besluit (het zgn. verklaringsbesluit) wordt vervolgens vastgesteld in hoeverre een bezoldigingswijziging een algemeen karakter heeft; het ontbreken van het algemene karakter aan een bepaalde bezoldigingswijziging wordt als zodanig niet vastgesteld bij een verklaringsbesluit. Het bestaan van een verklaringsbesluit is voorwaarde voor de algemene maatregel van bestuur waarbij de pensioenmiddelsommen van de ambtelijke pensioenen en berekeningsgrondslagen van militaire pensioenen worden bijgesteld (aanpassingsbesluit). Deze pensioenen worden vervolgens herberekend op basis van de aangepaste middelsommen en grondslagen. Evenals bij de ambtelijke en militaire pensioenen zal de aanpassing van de pensioenen op grond van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360) (WIV) en de uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Stb. 1986, 386) (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtofffers 1940-1945 (Stb. 1984, 94) (Wubo) geschieden volgens een direct aanpassingssysteem, namelijk via aanpassingen van de laatstelijk vastgestelde pensioen- en uitkeringsgrondslagen, die onmiddellijk doorwerkt in de hoogte van pensioenen en uitkeringen. De buitengewone pensioenen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbpzo) zullen voorlopig aangepast blijven worden door wijziging van de zgn. welvaartsfactor. Invoering van het directe aanpassingssysteem in de Wbp en de Wbpzo thans, zou te zeer vooruitlopen op de regeringsvoornemens met betrekking tot vereenvoudiging en coördinatie van de wetten voor oorlogsgetroffenen, waarin vervanging van het berekeningssysteem der buitengewone pensioenen naar grondslagen, zoals die in het jaar 1947 zouden hebben gegolden, door een berekeningssysteem met pensioengrondslagen van reële, hedendaagse waarde aan de orde is. Wetgeving op dat punt zal eveneens voorzien in een direct aanpassingssysteem van de grondslagen. 3. Oplossen van het probleem van de 3%-korting in W u v en Wubo Bij de wet van 22 december 1983, Stb. 674, werd m.i.v. 1 januari 1984 voor alle uitkeringsgerechtigden ingevolge de sociale zekerheid een korting van 3% op hun uitkeringen geëffectueerd. Ook in de wetten voor oorlogsgetroffenen werd deze zgn. 3%-maatregel doorgevoerd omdat het hier een algemene inkomensmatiging betrof. Voor de wetten buitengewoon pensioen werd een eenmalige verlaging van 3% geëffectueerd van de buitengewone pensioenen door een verlaging van de zgn. welvaartstoeslag. Voor de Wuv werd een andere methode gevolgd, namelijk: in de berekening van de uitkeringen wordt steeds een korting van 3% op de grondslagen toegepast. Het systeem dat voor de Wuv werd ingevoerd, werd bij de wet van 28 juni 1984, Stb. 2 7 1 , met terugwerkende kracht ook ingevoerd voor de Wubo. Het voor de Wuv en de Wubo gekozen systeem van korting moet thans worden gekenschetst als oneigenlijk en niet passend in het wettelijk systeem. Het heeft tot gevolg, dat niet alleen bij personen die in 1983 reeds uitkeringsgerechtigde waren, maar ook bij uitkeringsgerechtigden die als zodanig na dat jaar werden erkend - evenals bij aanvragers voor wie de grondslag thans wordt vastgesteld - , er nog steeds een korting van 3% plaatsvindt. Ook leidt het huidige systeem tot complicaties bij het toepassen van de herziening van pensioenen en uitkeringen. De hierboven aangegeven complicaties in het uitkeringstraject dienen te worden weggenomen. Dit kan gebeuren door de huidige regeling te laten vervallen en een eenmalige verlaging van de grondslagen met 3%
914077F
SDU uitgeverij's-Gravenhage 1989
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 212, nr. 3
3
door te voeren. Dit is een relatief eenvoudige ingreep, die uitvoeringstechnisch gemakkelijk te realiseren valt. Tevens dient dan het bedrag van de maximumgrondslag met 3% te worden verlaagd. Dit bedrag werd bij de wet van 22 december 1983, Stb. 674, voor de berekening gemaximeerd tot 97% van dat bedrag. Door het vervallen van de desbetreffende bepalingen moet het maximum-grondslagbedrag nu worden aangepast. De eenmalige verlaging van de berekeningsgrondslagen kan voor uitkeringsgerechtigden die neveninkomsten uit arbeid hebben, financieel nadelige gevolgen hebben. Het vrij te laten bedrag bij korting van neveninkomsten uit arbeid daalt door de voorgestelde maatregel 0,6% (nl. 20% van 3%). Het financiële nadeel ten opzichte van de huidige regeling kan voor uitkeringsgerechtigden met neveninkomsten uit arbeid maximaal bedragen f 16,07 bruto per maand (bij minimumgrondslag) tot f 3 4 , 1 0 bruto per maand (bij maximumgrondslag). Het kabinet is van mening dat het financiële nadeel dat er voor bepaalde uitkeringsgerechtigden ontstaat, niet opweegt tegen het voordeel van de vereenvoudiging die de voorgestelde maatregel aanbrengt in de uitvoering van de wetten. 4. De adviezen van de w e t t e l i j k e adviesorganen Op 23 november 1988 is dit wetsvoorstel toegezonden aan de wettelijke adviesorganen. Met uitzondering van de Uitkeringsraad hadden deze geen bezwaar tegen het voorstel om het huidige systeem van automatische aanpassing aan de ontwikkeling van de loonindex te vervangen door een systeem zoals dat geldt voor de militaire oorlogsslachtoffers en in de Algemene militaire pensioenwet is geregeld. De Uitkeringsraad betoonde zich voorstander van terugkeer naar de WAM-regeling, daar het volgen van het algemene loonniveau het meest in overeenstemming met het karakter van de Wuv zou zijn. Overigens achtte de Uitkeringsraad, de omstandigheden in aanmerking genomen, het resultaat van het in de afgelopen jaren ten aanzien van de indexering gevoerde beleid niet onbevredigend. Mede gelet op alle adviezen, die in meerderheid positief waren, wil ik overgaan tot formalisering van de gekozen beleidslijn. De Buitengewone Pensioenraad (BPR) en de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Rubo) deden een suggestie met betrekking tot de formulering van het voorgestelde eerste lid van de desbetreffende indexeringsartikelen. Gaarne heb ik deze suggestie, zij het enigszins gemodificeerd, overgenomen. De voorgestelde oplossing voor het probleem van de 3%-korting in Wuv en Wubo werd met begrip ontvangen. De Uitkeringsraad stelde voor de mogelijkheden te bezien om het financiële nadeel voor de desbetreffende uitkeringsgerechtigden gefaseerd te laten optreden. De Stichting Pelita vroeg zich af of het niet mogelijk is een eenvoudig stelsel van forfaitair vastgestelde vergoeding te ontwerpen, waardoor de pijn van de beoogde vereenvoudiging wordt verzacht. Mogelijkheden om het voor uitkeringsgerechtigden optredende financiële nadeel niet ineens, maar fasegewijs te laten intreden, zijn ampel overwogen. Gelet echter op het relatief kleine aantal uitkeringsgerechtigden bij wie zich dit nadeel kan voordoen (ongeveer 1.000 personen op het geheel van ongeveer 25.000 uitkeringsgerechtigden) en de relatief kleine inkomensachteruitgang die bij benadering maximaal f 9,- netto per maand (bij minimumgrondslag) tot maximaal f 17,- netto per maand (bij maximumgrondslag) zal bedragen, afgezet tegen de uitvoeringslasten van een geleidelijke invoering van deze maatregel, heb ik gemeend te moeten afzien van zo'n maatregel. Van een systeem van forfaitaire vergoedingen kan naar mijn mening geen sprake zijn, omdat zo'n systeem ook vergoedingen geeft in gevallen dat er geen inkomensachteruitgang plaats heeft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 212, nr. 3
4
Naar aanleiding van het voorstel om de algemene maatregel van bestuur, genoemd in het voorgestelde eerste lid van de indexeringsartikelen van de onderscheiden wetten, uit te zonderen van de in die wetten neergelegde verplichting de wettelijke adviesorganen te horen over voorgenomen algemene maatregelen van bestuur, bepleitten de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers, de Stichting Joods Maatschappelijk werk en de Stichting Pelita deze wettelijke hoorplicht in het leven te roepen, c.q. te laten bestaan, leder adviesorgaan voerde daarvoor zij eigen argumenten aan. Met de voorgestelde regeling ten aanzien van het horen van de wettelijke adviesorganen bij de reguliere indexering heeft de regering gemeend in alle wetten op dit punt eenzelfde regeling te moeten neerleggen. Dat advisering op dit punt wordt afgeschaft, volgt uit de aard van de voor aanpassing gekozen regeling, waardoor de ontwikkeling van de buitengewone pensioenen en periodieke uitkering in feite afhankelijk wordt van de ontwikkeling van de ambtenarenpensioenen. De ontwikkeling van de ambtenarensalarissen en -pensioenen wordt bepaald in het overleg tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de ambtenarenbonden. De uitkomst van dat overleg is voor mij een feitelijk gegeven, waarvan niet kan worden afgeweken. Ook de technische uitwerking van aanpassingen is naar mijn mening zozeer verbonden aan de uitkomsten van het overleg tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de ambtenarenbonden, dat verplichte advisering daarover door de wettelijke adviesorganen mij niet zinvol voorkomt. Uiteraard zal ik, wanneer de technische uitwerking van een aanpassing de complexiteit van het reguliere overschrijdt, niet schromen overleg daarover te voeren met de Raden en de uitvoeringsorganisatie. Het advies van de Rubo om de artikelen met betrekking tot de adviesfunctie in de wetten voor oorlogsgetroffenen beter met elkaar in overeenstemming te brengen, heb ik gaarne overgenomen in die zin, dat wordt voorgesteld de wettelijke verplichting om advies te vragen ook van toepassing te laten zijn op ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 25, vierde lid (nieuw), van de Wubo. Dit voorstel is neergelegd in een wijziging van artikel 80, tweede lid, van de Wubo. De advisering over aanpassingen van buitengewone pensioenen en uitkeringen is zo in alle wetten uniform geregeld. 5. Berekening toeslag ziektekostenverzekeringspremie In dit wetsvoorstel worden voorts technische wijzigingen aangebracht in de Wuv en de Wubo, die betrekking hebben op het bedrag dat aan de berekening van de toeslag die uitkeringsgerechtigden ontvangen ter tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekeringspremie. Een lacune in het indexeringsmechanisme, dat de aanpassing regelt van dat bedrag, wordt weggenomen, door dat bedrag gelijk te stellen aan de minimumgrondslag ingevolge deze beide wetten. 6. Deregulering Het onderhavige wetsvoorstel breng in de wetten voor oorlogsgetroffenen geen wezenlijke verandering in de structuur van de regeling of in de regeldichtheid. Derhalve kan worden volstaan met de beantwoording van de beknopte vragenlijst. Het wetsvoorstel strekt tot afschaffing van het WAM-indexeringsmechanisme in de wetten voor oorlogsgetroffenen en tot invoering in die wetten van het systeem van aanpassing zoals dat wordt gehanteerd in de Algemene militaire pensioenwet, waar de pensioenen worden aangepast aan bezoldigingswijzigingen van het rijkspersoneel, voor zover die bezoldigingswijzigingen een algemeen karakter dragen. Het wetsvoorstel vertoont derhalve wat betreft de doelstelling en de werkingssfeer ervan samenhang met de wijze waarop in de Algemene militaire pensioenwet en de Algemene burgerlijke pensioenwet de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 212, nr. 3
5
aanpassing van de pensioenen geregeld is. Voor de uitvoering en financiering van het wetsvoorstel worden geen nieuwe organen, noch nieuwe bestuursinstrumenten in het leven geroepen. Uit het wetsvoorstel vloeien niet meer of andere lasten voort dan uit de bepalingen die thans de indexering van de wetten voor oorlogsgetroffenen regelen; het wetsvoorstel heeft geen personele gevolgen of gevolgen voor het justitiële apparaat. 7. Budgettaire effecten Het aanpassen van de indexeringsbepalingen in de wetten voor oorlogsgetroffenen heeft geen budgettaire effecten. Het afschaffen in de Wuv en de Wubo van de korting van 3% en de daarvoor in de plaats komende eenmalige verlaging van de grondslagen met 3% zal leiden tot een vermindering van de uitkeringslasten van ongeveer f 250.000 per jaar voor beide wetten te zamen. Met de verhoging van de bedragen in de Wuv en de Wubo ter zake van de toeslag ter tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekeringspremie is een bedrag van circa f 600.000 per jaar voor beide wetten te zamen gemoeid.
Artikelen Artikel I, onderdelen A en B, artikel I I , onderdeel A, artikel I I I , onderdeel A, artikel IV, onderdeel C, artikel V, onderdeel B In de Wbp (artikel 3, tweede lid), de Wbpzo (artikel 2, vierde lid), de WIV (artikel 5, tweede lid), de Wuv (artikel 29, tweede lid) en de Wubo (artikel 80, tweede lid) zijn ministeriële regelingen op grond van de thans nog vigerende indexeringsregeling, uitgezonderd van de in die wetten voorziene adviesprocedure. De ratio hiervoor was dat de halfjaarlijkse herzieningen een automatisme vormen, waarop door de adviserende instellingen geen invloed kan worden uitgeoefend. Omdat hetzelfde geldt voor de voorgestelde aanpassingen conform de militaire pensioenwetgeving, wordt voorgesteld om algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot de aanpassing van pensioenen en uitkeringen van de wettelijke adviesprocedure uit te sluiten. Eveneens wordt voorgesteld de zgn. voorhangprocedure in de wetten buitengewoon pensioen niet van toepassing te laten zijn op de algemene maatregelen van bestuur op grond van het eerste lid van de voorgestelde aanpassingsbepalingen. Deze voorhangprocedure houdt in, dat een algemene maatregel van bestuur op grond van een van de wetten buitengewoon pensioen dient te worden bekend gemaakt in de Staatscourant en overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, terwijl deze niet eerder in werking mag treden dan nadat 30 dagen na de bekendmaking zijn verstreken. De reden waarom dit voorstel wordt gedaan, is dat algemene maatregelen van bestuur op grond van het voorgestelde eerste lid een automatisch uitvloeisel zijn van de voorgestelde regeling, en geen nieuwe beleidsbeslissingen van mijn kant inhouden. Artikel I, onderdeel C, artikel I I , onderdeel B, artikel I I I , onderdeel B, artikel IV, onderdeel B, artikel V, onderdeel B Deze bepalingen regelen in de desbetreffende wetten de vervanging van de halfjaarlijkse herziening ingevolge de WAM door een aanpassing van de buitengewone pensioenen en de uitkeringen zoals die in de Algemene militaire pensioenwet plaats heeft. De mogelijkheid, dat indien daartoe naar het oordeel van de Kroon een bijzondere aanleiding bestaat, eveneens een aanpassing kan plaatsvinden, blijft bestaan. Deze mogelijkheid dient te worden gehandhaafd met name voor het geval dat en in zoverre als door de ontwikkelingen in de sociale zekerheid de minimumgrondslagen in de wetten voor oorlogs-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 212, nr. 3
6
getroffenen niet meer de in die wetten gegeven garantie van het sociale minimum kunnen geven (met andere woorden: als de pensioenen en uitkeringen op basis van de minimumgrondslag worden «ingehaald» door de sociale minima). Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen in het algemene deel van deze toelichting hierover is gesteld. Artikel IV, onderdeel A, artikel V, onderdeel A In de Wuv is de indexering van het bedrag, genoemd in artikel 15, gekoppeld aan de indexering van de overige grondslagen en bedragen ingevolge deze wet. In de praktijk heeft zulks geleid tot een ongewenste achterstand in de hoogte van dat bedrag. Door thans een direct verband te leggen met de minimumgrondslag wordt niet alleen aan de in de praktijk gegroeide achterstand een halt toegeroepen, een adequate indexeringsregeling vastgesteld, doch tevens het bedrag in overeenstemming gebracht met het destijds bij de totstandkoming van de wet voorgestane doel: de kosten voor de ziektekostenverzekeringspremie zou niet ten laste komen van degenen met een uitkering berekend naar de minimumgrondslag. Bij toepassing van de Wubo stelt de minister het bedrag, bedoeld in artikel 2 1 , vast. Daarbij laat hij zich leiden door het streven naar coördinatie tussen beide wetten en stelt het bedrag ingevolge de Wubo vast op het bedrag, dat voor de Wuv geldt. Door de voorgestelde directe koppeling met de minimumgrondslag blijft deze coördinatie ook thans behouden. Artikel VI en artikel VII Voorgesteld wordt in artikel VI, in de Wuv en de Wubo het systeem van de korting van 3% die bij de berekening van de uitkeringen wordt gehanteerd, af te schaffen; met artikel VII wordt beoogd dit systeem te vervangen door een eenmalige verlaging van de grondslagen met 3%. Voor het overige wordt verwezen naar wat hierover in het algemene deel van deze toelichting is gesteld. Artikel VIM Gelet op de implicaties van het onderhavige wetsvoorstel voor de uitvoering van alle wetten voor oorlogsgetroffenen, en van de Wuv en de Wubo in het bijzonder, acht ik het gewenst dat het op 1 januari 1990 in werking treedt. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 212, nr. 3
7