Staten-Generaal
Vergaderjaar 1992-1993
1/2
Nr. 49
21 863
Nederlands-Duitse parlementariërsconferentie
Nr. 3 HERDRUK1
VERSLAG
Vastgesteld 20 oktober 1992 Onder auspiciën van de Nederlandse groep van de Interparlementaire Unie confereerden Nederlandse parlementariërs op 13 en 14 september 1992 in Nieuweschans met Duitse collega's. Aan deze conferentie namen van Nederlandse zijde deel: uit de Eerste Kamer de dames Bolding (Groen Links) en Van Kuilenburg-Lodder (PvdA) en de heren Postma (CDA) en Van der Werff (VVD), en uit de Tweede Kamer mevrouw Mulder-van Dam en de heren Mateman (voorzitter van de Nederlandse delegatie), Koetje en Koffeman (allen CDA), de dames Kersten en Witteveen-Hevinga en de heren Apostolou, Van den Berg, Middel, Spieker, Van Traa, Vos en Zijlstra (allen PvdA) en mevrouw Scheltema-De Nie (D66). De Duitse delegatie bestond uit mevrouw Wülfing en de heer Seesing (beiden CDU), de heren Ewen, Jens (voorzitter van de Duitse delegatie), Schütz, Tietjen en Waltemathe (allen SPD), van Essen (FDP) en Briefs (partijloos). De heer Mateman trad op als voorzitter van de conferentie. De conferentie is bijgewoond door de heer Citron, ambassadeur van Duitsland in Den Haag. Op zondag 13 september is gesproken over de nieuwe Hanze– interregio. De heer Meijer, commissaris der Koningin in Drenthe, trad als inleider aan Nederlandse zijde op en de heer Schaeder, Kreisdirektor van de Kreis Leer, aan Duitse zijde. Ter onderstreping van het belang dat door regionale vertegenwoordigers aan dit onderwerp werd gehecht, is aan dit deel van de conferentie ook deelgenomen door de heren Beukema en Remkes, beiden lid van Gedeputeerde Staten van Groningen, en de heer Cornelis en mevrouw Junker, burgemeester van respectieveiijk Reiderland (waartoe Nieuweschans behoort) en Bunde
1
De heer Meijer herinnerde aan de ambivalente gevoelens die bij de bevolking van de EG-lidstaten jegens het verdrag van Maastricht blijken te bestaan. Hij vreesde bij een verwerping van het verdrag van Maastricht stilstand in het proces van Europese eenwording. Spreker was voorstander van een geïntegreerd Europa en van een Europa dat binnen zijn grenzen ruimte biedt voor toenemende interne samenhang en vervlechting, ook over landsgrenzen heen. Het verdrag van Maastricht
215673F ISSN0921 7363 Sdu Uitgeverij Plamijnstraat s Gravenhage 1992
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
l.v.m. toevoegen van het Eerste Kamer– nummer.
leek echter een produkt van het Europa van de hoofdsteden te zijn, waarvan de burgers erg ver af staan. Spreker vertrouwde op het Europa van de regio's, waar de landsgrenzen minder nadrukkelijk een barrière zijn, en waar culturele en economische samenhang wordt ondersteund door politieke eenheid, en aldus is voorzien van een democratische basis. De provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel hebben in 1989 contact gezocht met de Duitse Lander Bremen en Nedersaksen, hetgeen in 1991 tot een overeenkomst over de Hanze-interregio heeft geleid. Deze regio strekt zich uit van de Elbe tot de Ussel en van de Harz tot de Waddenzee. In dat gebied zijn ook de Euregio en de Eems-Dollart– regio werkzaam; deze samenwerkingsverbanden zijn zeer nuttig, maar bieden vanwege hun geringe omvang onvoldoende draagvlak voor economische en poiitieke integratie. Op grond van de overeenkomst kan de samenwerking in het kader van de Hanze-interregio betrekking hebben op de regionale economie, de ontwikkeling van een gemeenschappelijke EG-strategie, verkeer, onderzoek en ontwikkeling, milieu– en natuurbescherming, landbouw, onderwijs en cultuur. Op al deze terreinen waren werkgroepen actief. In juni j.l. heeft een eerste jaarlijkse conferentie plaatsgevonden, ter evaluatie en om aanwijzingen voor de voortgang te geven. Toen is vastgesteld dat de meerwaarde te vinden is in het economische en in het infrastructuur-beleid. Zo is een wetenschapsatlas opgesteld, die voor burgers en bedrijven het «wetenschappelijk aanbod» in kaart brengt. Op het gebied van het onderwijs en het onderzoek zijn vakconferenties georganiseerd, teneinde gemeenschappelijke projecten te starten. Op het gebied van het verkeer is een plan van hoofdverbindingen opgesteld. Onderzocht wordt of een gemeenschappelijk informatie– en boekings– systeem voor het toerisme kan worden opgezet. Op het gebied van de afvalverwerking en milieubescherming waren een viertal projecten voorbereid, waarvoor nu naar financieringsmogelijkheden werd gezocht. Wat de hoofdlijnen van het beleid betreft was cohesie tussen de partners bereikt. Maar belangrijker nog was, dat het niet bleef bij samenwerking op het niveau van bestuurders. Ook werkgevers en vakverenigingen zochten contact met elkaar. Hetzelfde gold op het terrein van onderwijs en onderzoek. Een begin van samenhang leek te zijn ontstaan, maar de nu opgebouwde netwerken moesten nog wel worden geïntensiveerd. Ook werkte de samenwerking nog onvoldoende door op het niveau van de volksvertegenwoordiging; ieder legde slechts in de eigen vertegen– woordigende organen verantwoording af. Toch kon worden vastgesteld dat, nadat men in dit gebied honderden jaren als het ware met de rug naar elkaar had geleefd, nu met enig succes naar nieuwe vormen van samenwerking werd gezocht. Zelfvertrouwen in eigen kunnen was daarvoor een voorwaarde. Vorming van samenwerkingsverbanden als de Hanze-interregio was een noodzakelijk complement op ontwikkelingen als waartoe in Maastricht was besloten. Vanuit de hoofdsteden was daarvoor steun nodig, in de vorm van middelen en belangstelling. De heer Schaeder beperkte zich tot enkele praktische en kritische opmerkingen bij de vorming van regio's. Hij deelde de mening dat regio's belangrijker worden, maar hekelde de trend, ze als een nieuw tover– middel te beschouwen. Regiovorming was niet nieuw; er bestond al een regio Oost-Friesland en de Eems-Dollart-regio bestond al zo'n 20 jaar. Het bestuur daarvan vergadert maandelijks en heeft per jaar ongeveer 21 miljoen DM te verspijkeren. In dat kader was men bezig met een «Wasserwanderwege-projekt», met een cultuurpark Bunde-Nieuwe– schans, en met de restauratie van boerderijen.
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
In dat spectrum was als een dondersiag bij heldere hemel de Hanze– interregio opgetreden. Samenwerking van de bestaande regio's met die nieuwe regio was er niet. Spreker vreesde dubbel werk, onderlinge wrijvingen en verlies aan betekenis. Hoe de Hanze-interregio tot reali– sering van haar ambities wilde komen, was niet duidelijk. Zij had nog geen secretariaat, maar kende slechts werkgroepen. Spreker vroeg zich af, wat de nieuwe wereldsituatie voor de regio meebracht. Komt men verder van het centrum van Europa vandaan te liggen of juist dichterbij? Echte Europese eenwording begon van onderop. In het gebied van de Hanze-interregio woont 3% van de bevolking van de EG. Het kan iets worden, al was tot nu toe slechts goede wil getoond. Als voorbeeld van een te ontwikkelen potentie zei spreker dat men hier over het rijkste orgellandschap ter wereld beschikte. Dat was echter weinig bekend; een zaak als deze vroeg om een gecoördineerde aanpak. De heer Cornelis heette de aanwezigen welkom in de gemeente Reiderland. Reiderland was de historische naam van het gebied aan beide zijden van de grens. De gemeenten Reiderland en Bunde werkten al vaak samen. Zo waren er gemeenschappelijke raadsvergaderingen; men gebruikte elkaars sportaccommodaties. De als gevolg van «Schengen» vrijkomende grensgebouwen zouden als regionale informa– tiecentra kunnen worden gebruikt. De financiering van het cultuurpark was nog een probleem. Spreker besloot zijn woorden met het vertonen van een korte video-film. Mevrouw Junker wilde aan hetgeen al was gezegd slechts toevoegen dat men met grensoverschrijdende samenwerking op het laagste niveau moet beginnen. Als dat goed gaat, kan men het uitbreiden tot andere niveaus. De heer Ewen merkte op dat in het document over de Hanze-inter– regio de verwachting werd uitgesproken dat de economische betrek– kingen van centraal-Europa met Engeland aanmerkelijk zullen worden geïntensiveerd; voor het gebied van de Hanze-regio zou dat groeiende handelsstromen betekenen. Spreker plaatste daar vraagtekens bij. Hij had niet kunnen constateren dat Groot-Brittannië haar noorden sterk ontwikkelt. Een gesprek tussen Emden en Hull over samenwerking was vastgelopen. En een land als Noorwegen wikkelt zijn handelsstromen met centraal-Europa via Kiel af. Voor de Eemsmond leken daarmee geen noemenswaardige handelsstromen over te blijven. Hij vroeg waarop de Hanze-interregio haar optimisme stoelde, nu indicaties voor een samenloop van belangen nog ontbraken. De heer Vos merkte op dat Oost-Groningen in Den Haag als een schoolvoorbeeld van een probleemgebied wordt gezien; in Bonn kijkt men op vergelijkbare wijze tegen Oost-Friesland aan. Zo lang beide gebieden met de rug naar elkaar toe blijven liggen, zullen het in de periferie gelegen probleem-gebieden blijven. Spreker meende dat in dit gebied te ontwikkelen activiteiten ertoe kunnen leiden dat de grens minder wordt gevoeld. Men mocht er niet van uit gaan dat die activi– teiten ook onmiddellijk resultaat hadden. Hij vroeg of prioriteit wordt gelegd bij de samenwerking van het openbaar bestuur of bij een verbe– tering van de infrastructuur. In het laatste geval kon met een eenmalige subsidie worden volstaan. Mevrouw Witteveen vroeg of men ernaar streefde op de rijksbe– groting middelen voor grensoverschrïjdende samenwerking vast te leggen, zoals thans geschiedt op de begroting van Onderwijs en Weten– schappen, en of EG-fondsen konden worden gedecentraliseerd.
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
De heer Postma herinnerde eraan dat dit gebied vroeger een samenhang kende, die door opkomst van de nationale staten is wegge– vallen. Hij vroeg zich af of de zwakte van de Hanze-interregio niet was, dat niet méér dan samenwerking werd nagestreefd. Hoe wordt de geïntensiveerde samenwerking tussen publieke en particuliere instel– lingen in Brussel gerealiseerd? Had de Hanze-interregio niet kunnen inspelen op het comité van de regio's, dat in het verdrag van Maastricht is voorzien? De heer Van der Werff stelde vast dat zich aan beide zijden van de landsgrens dezelfde problemen voordoen. Hij wees er op dat de assemblee van de Raad van Europa al in 1980 over vormen van grens– overschrijdende samenwerking sprak, terwijl recent een overeenkomst tussen Nederland en Duitsland inzake grensoverschrijdende samen– werking aan de Staten-Generaal was voorgelegd. Spreker vroeg zich af of de Hanze-interregio niet een mogelijkheid tot concretisering daarvan was. Hij meende dat naar structuren moest worden gezocht om dat op een democratische wijze te doen. De heer Schaeder zei niet tegen de Hanze interregio te zijn. Als deze regio echter aanspreekpunt voor de Europese Gemeenschap wil zijn, heeft ze een apparaat nodig. Hij waarschuwde opnieuw voor dubbel werk. De Hanze-interregio spreekt zich uit over de spoorlijn Groningen-Bremen, maar daarmee was de Eems-Dollart-regio ook al bezig geweest. De verschillende regio's dreigen dus langs elkaar heen te werken. De taak van de Hanze-interregio zou een andere moeten zijn dan die van de kleinere regio's; die taak zou richting EG moeten zijn. Zulks is te meer nodig nu een Europa van de regio's ontstaat, dat een grote bureaucratische wirwar dreigt te worden. De heer Meijer merkte op dat samenwerking tussen havens zo ongeveer het moeilijkste is wat er is. De tendens voor zichzelf op te komen is hier zeer sterk. De ambities van de Noord-Nederlandse havens waren bekend; hij veronderstelde de zelfde ambities bij de Noord-Duitse havens. In Nederland kenden de Noordelijke regio's nog steeds een structurele achterstelling. Om daar iets aan te doen zijn bijzondere programma's nodig, en daarvoor spreekt men de rijksoverheid aan. Men staat in het Noorden nu voor de keuze tussen het afhankelijk blijven van «Den Haag» met het risico permanent achter te blijven, of zich het alter– natief te verwerven zelf de keuzen te kunnen maken. Indien voor het laatste wordt gekozen, gaat men de weg van gelijkwaardigheid op. Die keuze drong zich te meer op, nu de steun uit Brussel aan zwakkere regio's, gelegen in economisch sterkere landen, dreigt weg te vallen. De hoogste prioriteit had een heldere analyse van de redenen van de achter– stand en het zoeken naar prioriteiten die belangenverstrengeling aantonen. In antwoord op de opmerking, dat op de begroting van Onderwijs en Wetenschappen middelen voor grensoverschrijdende samenwerking waren vastgelegd, zei spreker gaarne te zien dat dit voorbeeld door de departementen van Verkeer en Waterstaat en Landbouw en Visserij zou worden gevolgd. Wat de recent aan de Staten-Generaal voorgelegde overeenkomst tussen Nederland en Duitsland inzake grensoverschrij– dende samenwerking betreft, merkte hij op dat men bij de Hanze-inter– regio niet bij de nationale competenties was begonnen. Tot nu toe was gehandeld op basis van de overtuiging dat afspraken een meerwaarde vertegenwoordigen. Een verdere stap, het overdragen van bevoegd– heden, achtte spreker vooralsnog niet haalbaar. De schaal van de Hanze– interregio was een andere dan die van de Eems-Dollart-regio, die inter–
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
gemeentelijk is. Spreker meende dat de zaak nu uit de sfeer van de bestuurders moest worden gehaald. Daartoe moesten nu de beleidsin– houdelijke vragen voorop worden gezet, niet de legislatieve. De gekozen volksvertegenwoordigers kunnen daarbij behulpzaam zijn. Op maandag 14 september is de conferentie voortgezet met het onderwerp vreemdelingenbeleid. Als inleider traden op de heren Nawijn, hoofd van de directie Vreemdelingenzaken van het ministerie van Justitie, en Weickhardt, vize-prasident van het Duitse Bundesamt voor de Anerkennung auslandischer Flüchtlinge in Zirndorf. De heer Nawijn begon zijn inleiding met op te merken dat Nederland beleidsmatig geen immigratieland was, maar de facto wel, met name als gevolg van asiel, gezinshereniging en –vorming. Hij verwachtte dat er in het jaar 2000 ongeveer 1 mln. vreemdelingen in Nederland zouden verblijven. Hij noemde drie voorwaarden voor toelating van vreemde– Imgen in Nederland: - een wezenlijk Nederlands belang; - klemmende redenen van humanitaire aard; - internationale overeenkomsten. Een nieuw wetsontwerp inzake vluchtelingenbeleid voorzag in snellere en gestroomlijnde procedures en in een rechter die alle zaken kan behan– delen. Om illegale tewerkstelling tegen te gaan was een harde aanpak nodig van de opdrachtgevers, ofwel de afnemers van de produkten van illegalen. Op EG-niveau werd gesproken over het voorkomen van ongecontroleerde stromen vluchtelingen naar Europa Er zou meer preventief moeten worden gehandeld. Opvang in de regio zou uitgangspunt moeten worden, waartoe ontwikkelingshulp, hulp aan landen en het oplossen van knelpunten daar gekoppeld zou moeten worden. Het aantal asielzoekers in Nederland liep terug, wanneer men de vluchtelingen uit het voormalige Joegoslavië buiten beschouwing laat. Het echte probleem was wat er met gedoogden moet gebeuren, mensen die niet als asielzoeker worden toegelaten, maar die vanwege de omstan– digheden in hun land van herkomst niet daarheen terug kunnen. De heer Weickhardt lichtte de stijging in de aantallen vluchtelingen in de bondsrepubliek toe: in 1987 waren dat er 57 000, in 1988 103000, in 1989 121 000, in 1990 193 000 en in 1991 256000. Geconfronteerd met deze ontwikkeling was in oktober 1991 besloten de erkenningsprocedures te versnellen. Een snellere procedure betekende meer personeel en een meer decentrale werkwijze, namelijk op 80 plaatsen, in plaats van bij de 16 deelstaten. Een concentratie van taken bij het Bundesamt in plaats van bij de overheden van de Lander was onvermijdelijk. Daartoe dienden namehjk ongeveer 500 man van de Lander naar het Bundesamt over te gaan. De realisering van een en ander liep niet soepel. Op 1 juli 1992 was een nieuwe vluchtelingenwet van kracht geworden, die beoogde de afhandeling van asielaanvragen te versnellen. Deze wet voorzag in een overgangsregeling tot 1 maart 1993. Van de asielaanvragen werd ongeveer 30% afgewezen, zo leerde de ervaring. Het Bundesamt had nu 380 000 aanvragen in behandeling, o.a. afkomstig van 110 000 Joegoslaven, 60 000 Roemenen en 20 000 Bulgaren. Voor de Roemenen en Bulgaren was de kans op erkenning zeer gering, namelijk minder dan 1%. Spreker was het er geheel mee eens dat de oorzaken van het vluchten van mensen zouden moeten worden bestreden. Hij vreesde echter dat dit een zeer intensieve en langdurige zaak zou zijn. Geconfronteerd met de zeer grote aantallen asielzoekers vroeg spreker zich af of een individueel onderzoek van iedere aanvraag nog wel te handhaven was. Werden geen tijd en middelen weggegooid door te veel
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
hopeloze gevallen te behandelen? Daarnaast wees spreker op acceptatie– problemen bij de bevolking. Die werden niet verminderd door het feit dat uitgeprocedeerde asielzoekers moeilijk konden worden verwijderd. Vaak werden paspoorten en andere identiteitsbewijzen vernietigd. Spreker concludeerde dat de stroom naar Duitsland beheersbaar moest worden gemaakt. Indien dat niet zou gebeuren vreesde spreker een verergering van de excessen. De heer Jens meende dat tegen de excessen tegen asielzoekers, die door alle aanwezigen in deze vergadering op de scherpst mogelijke wijze werden veroordeeld, met alle mogelijkheden die de wet biedt dient te worden opgetreden. De omgang met asielzoekers was een materie waarbij Duitsland mogelijk iets van Nederland zou kunnen leren. Vaak werd gezegd dat de asielzoekers in Duitsland weliswaar kosten veroor– zaken, maar veelal ook aan het bruto nationaal produkt bijdragen. Hoe was dat in Nederland? In Duitsland werden asielzoekers over de gemeenten verdeeld. Deed Nederland dat ook? Moest het verdrag van Schengen in die zin worden aangevuld, dat een asielaanvraag in één land voldoende is? Tenslotte vroeg spreker naar aantallen asielzoekers in verhouding tot de bevolkingsomvang. De heer Koffeman vroeg of onderscheid kon worden gemaakt tussen nieuwkomers in het kader van gezinshereniging/-vorming en mensen die al in Nederland en Duitsland woonden. Europa was groot, en in Europa werd op verschillende wijze op vluchtelingenstromen gereageerd. Wat was de aandacht voor de buitengrens waard, wanneer we al niet in staat zijn immigratiebewegingen binnen Europa te hanteren, vroeg hij. De heer Waltemathe wees op de grondrechten, opgenomen in de eerste artikelen van de Duitse grondwet, en in het bijzonder de artikelen inzake het asielrecht. Er is nu het streven de grondwet te wijzigen. Spreker was van mening dat politieke vluchtelingen hoe dan ook moeten worden opgenomen. Hij was niet bereid mee te werken aan een wijziging van de grondwet; wél aan een «Zuwanderungsgesetz», dat quota voor de verschillende groepen zou moeten vermelden, inclusief diegenen van Duitse afstamming. Hij vroeg zich in dit verband af waarom bij voorbeeld de Banater Schwaben wel onbeperkt in Duitsland toegelaten kunnen worden en vluchtelingen niet. De heer Weickhardt beschikte niet over aantallen vluchtelingen in verhouding tot de bevolking van de verschillende landen. Wel kon hij zeggen dat dit jaar weer meer vluchtelingen naar Duitsland waren gekomen, terwijl in Frankrijk en Nederland een vermindering van dat aantal kon worden geconstateerd. Tot begin tachtiger jaren hadden asielzoekers in Duitsland toegang tot de arbeidsmarkt. Dat is toen afgeschaft, waarna de toegang in 1991 weer is hersteld. De heer Nawijn bevestigde dat vreemdelingen ook in Nederland bijdragen aan het b.n.p. Hij meende dat het om een belangrijke bijdrage ging, al beschikte hij niet over cijfers terzake, zeker niet voor de jaren '87-'91. Het feit deed zich dus voor dat men ook als land profiteert van arbeid van illegalen. De vraag of men dat feit accepteert, diende door de politiek te worden beantwoord. Bij een negatief antwoord op die vraag zouden bij voorbeeld textielprodukten duurder worden. Asielzoekers worden in Nederland niet over gemeenten verdeeld. Ze worden opgevangen in acht centra, die gelegen zijn in gemeenten die zich vrijwillig hebben aangemeld. Die gemeenten krijgen financiële steun van
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
het Rijk. Het is, door een gebrek aan huizen of om andere redenen, wel een probleem de mensen uit die centra te krijgen. Spreker was het eens met de suggestie in Schengen-verband af te spreken dat één land verantwoordelijk is voor een asielaanvraag. Wat de gezinshereniging/-vorming betreft was het de vraag of men bereid is eisen te stellen aan de in Nederland woonachtige partner. En indien ja, gold die vraag dan alleen voor vreemdelingen of ook voor Nederlanders. Overigens was de toelating van vreemdelingen bij de wet geregeld, en kon van een gelijke behandeling van Nederlanders en vreemdelingen alleen al daarom niet altijd sprake zijn. Het hanteren van de inkomenseis zou betekenen dat ongeveer 9 000 personen niet meer zouden worden toegelaten. Het wegvallen van de grenscontrole betekende het wegvallen van een beleidsinstrument. Langs de Nederlands-Duitse grens waren 325 marechaussees werkzaam. Daarvan zij er 200 overgegaan naar politie korpsen in het land ten behoeve van binnenlands vreemdelingentoezicht, en daarvan weer 50 in de grote steden. Wel kon in Frankrijk worden vastgesteld dat nu achter in plaats van aan de grenzen werd gecontro– leerd. Wat de terugloop van het aantal asielzoekers betreft lijkt een afschrik– wekkende werking uit te gaan van de per 1 januari 1992 geïntroduceerde nieuwe wijze van opvang met snellere procedures. De heer Van Essen hechtte zeer aan het asielrecht, maar meende desalniettemin dat de Duitse standaard daarvan niet te handhaven is. Voor hem was de zaak van de vluchtelingen uit Bosnië een «Schlüsseler lebnis». Minister Kinkel had getracht een quotaregeling onder de twaalf EG-landen qvereen te komen, maar daartoe bestond geen bereidheid. Spreker meende dat alleen een oplossing op Europese schaal mogelijk is, op basis van de conventie van Genève en de Europese conventie van de rechten van de mens. Er werd teveel aan symptoombestrijding en te weinig aan de oorzaken gedaan. Zo lang Duitsland in de wereld als een rijk land werd gezien, zou de toestroom blijven voortgaan. Dat betekende dat Duitsland zal moeten trachten de sociale situatie in Oost-Europa te verbeteren, wat overigens een taakstelling voor geheel Europa was. Naar de ervaring van het openbaar ministerie in Hamm waren veel vluchte– lingen geld aan «Schlepper» verschuldigd. Hij vroeg of men in Nederland over dezelfde ervaring beschikte. In verband daarmee vroeg hij of vluch– telingen in Nederland in natura dan wel in geld werden betaald. Tenslotte wees hij erop dat het feit dat bij voorbeeld een secretaresse of een grensbewaker in de ex-DDR minder verdient dan een asielzoeker aan bijstand ontvangt, tot de onlustgevoelens over asielzoekers daar heeft bijgedragen. De heer Van den Berg vroeg om een verheldering van het onder– scheid tussen de problematieken van asielzoekers, gezinsherenigers en –vormers en economische vluchtelingen. De heer Schütz vond het moeilijk te tornen aan het Duitse grondwet– telijk recht op asiel. Echter, gezien de kwantitatief gigantische problemen waarvoor de bondsrepubliek zich gesteld zag, was een regeling van de toestroom nodig. Die was slechts te bereiken door de grondwet te wijzigen. Harmonisering van de aanpak van de problematiek van de asiel– zoekers was nodig op Europees niveau, hetgeen naar sprekers mening vergelijkbare procedures in de verschillende landen nodig maakte.
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
Tenslotte vroeg hij hoe het uitzetten van afgewezen asielzoekers in Nederland in zijn werk ging. De heer Nawijn meldde dat ook Nederland de conventie van Genève en de Europese conventie van de rechten van de mens hanteerde. Wat de door minister Kinkel voorgestelde quotaregeling betreft memoreerde hij, dat Nederland al het een en ander deed aan de opvang van slacht– offers van de burgeroorlog in Joegoslavië door 3000 Bosniërs op te nemen. Hij hoopte dat andere landen dat voorbeeld zouden volgen. Nederland verwijderde 17 000 vreemdelingen per jaar, na Frankrijk het grootste aantal van alle EG-landen. Duitsland kwam nog niet aan de helft van dat aantal. Ook in Nederland hoorde men van ervaringen met Schleppers. Schlepperei was nu strafbaar gesteld. Nederland bood asiel– zoekers bad, bed en brood, plus f 20 per week. Dat bedrag was zo laag om te voorkomen dat men geld naar huis gaat sturen. De opvangcentra voor asielzoekers zijn open; men mag er uit om b.v. familie te bezoeken. Wel moet men zich twee maal per dag melden. Zo'n 5 a 10 % van de asielzoekers wordt in NL als vluchteling toegelaten en ongeveer 10% anderszins. Daarnaast verkrijgt zo'n 30 a 40 % de status van gedoogde; dat wil zeggen niet-toegelaten, maar ook niet te verwijderen. De uitzetting geschiedde zo veel mogelijk met documenten, en in bepaalde gevallen begeleid door de Koninklijke Marechaussee. Justitie was inmiddels een terugkeerburo gestart, waarbij zich dit jaar al ongeveer 1000 personen vrijwillig hadden aangemeld. De heer Weickhardt kende geen gebied waar een zo grote achter– stand van te behandelen aanvragen bestond. Het aantal asielzoekers leek dit jaar het dubbele te bereiken van het vorig jaar bereikte aantal. Het viel niemand kwalijk te nemen dat dat niet voorzien was. Het horen van de asielzoekers vormde de flessenhals van de toelatingsprocedure. Indien daarvan bij de 110 000 vluchtelingen uit het voormalige Joegoslavië zou worden afgezien, zou een restant overblijven, dat voor het Bundesamt kwantitatief hanteerbaar is. Inzake het verwijderen hanteerde Duitsland de «kontrollierte Ausreise», waarbij betrokkene aan de grens een formulier moet afgeven. De heer Briefs was tegen een verandering van de Duitse grondwet. Hij vreesde dat hetgeen in Duitsland gebeurde, het proces van eenwording van Europa kon verstoren. Duitsland was in de decennia na de oorlog sterk van karakter veranderd; van een in zichzelf gekeerd land was het een land geworden dat open stond voor invloeden van buiten. Dat proces dreigde te stoppen en zelfs om te keren. De heer Middel verwachtte van de discussie in de SPD, waar verschillend werd gedacht over de noodzaak de grondwet te veranderen, gevolgen voor de discussie in de PvdA over de wijziging van de vreemde– lingenwet. Nederland kent het Duitse begrip «Nicht-verfolgerstaaten» niet. Hij vroeg of dit begrip niet op gespannen voet stond met het asiel– recht, dat immers een individueel recht was. De heer Zijlstra constateerde dat de asielzoekersproblematiek verge– leken met de situatie in Duitsland in Nederland een beperkt probleem was. Hij was verbaasd over de grote aantallen asielzoekers uit Roemenië en Bulgarije in Duitsland, landen waar toch geen systematische vervolging leek te bestaan. Mevrouw Wülfing meende dat een deel van de verklaring van de problemen in Duitsland werd gevormd door de open grens met Polen en Tsjechoslowakije. Nederland handhaafde de wet strakker en voerde deze
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3
strikter uit dan Duitsland. Zij vroeg of in Nederland over deze materie open in de pers werd bericht, dan wel of er een consensus bestond dat de pers terughoudend was. De heer Van Traa vreesde dat een verscherping van de wet in Duitsland gevolgd zou worden door een verscherping van de wet elders. Het echte probleem was dat de EG-landen in deze problematiek niet bereid waren eerlijk te delen. Waar zouden de mensen die nu naar Duitsland gaan, heengaan na een verscherping van de wet daar? Was het ook niet een probleem, dat de conventie van Genève slechts verplichtte vluchtelingen niet naar hun eigen land terug te sturen, en dus niet om ze op te nemen? De heer Apostolou vroeg waarop het aantal van 9000 inzake gezins– hereniging/-vorming was gebaseerd. De heer Weickhardt zei dat het afwijzen van Roemenen en Bulgaren als asielzoekers niet mogelijk was op grond van de Duitse grondwet. De heer Nawijn was niet bang voor gevolgen in Nederland van een wijziging van de grondwet in Duitsland. De beweegreden waarom men naar een bepaald land gaat, verandert daardoor niet. De huidige regel– geving gaat uit van individuele toetsing in elk individueel geval. Hij meende dat wel de bewijslast anders kon worden gelegd, met name voor vluchtelingen uit landen waar geen of nauwelijks vervolging plaatsvindt. Thans is de eerste vraag bij een asielzoeker: «bent U vluchteling?». Denkbaar zou zijn: «U bent geen vluchteling, tenzij U aantoont dat....» . Maar ook bij invoering van het concept van veilige landen in de vreemde– lingenwetgeving, blijft het de asielzoeker mogelijk naar de rechter te stappen. Wat de pers betreft raadde spreker een actieve opstelling aan. Het aantal van 9 000 niet meer toe te laten personen bij het stellen van een inkomenseis was gebaseerd op een immigratie-overschot van 60 000, waarvan 17 000 EG-onderdanen en 15 000 asielzoekers waren. De overigen werden thans toegelaten in het kader van gezinshereniging en –vorming. Als laatste spreker merkte de heer Citron op dat in de berichtgeving in de Nederlandse media over de excessen in Oost-Duitsland niet alleen kritiek had doorgeklonken, maar dat ook op de grote aantallen vluchte– lingen en de sociale problemen daar was ingegaan. Hij bespeurde de vrees in Nederland dat de onenigheid tussen de Duitse partijen over een aanpak van het vluchtelingenvraagstuk uiteindelijk extreem-rechts ten goede zou komen. Bij de media in Nederland had spreker een groot gevoel van verantwoordelijkheid bespeurd. De voorzitter van de delegatie Mateman De griffier van de delegatie Van Waasbergen
Staten-Generaal, vergaderjaar 1992-1993, 21 863, nrs. 49 en 3