Tweede Kamer.
Bfllage A. (Staatsbegrooting voor het
L»- 12-J
VOORLOOPIG VERSLAG. (Vde Hoofdstuk.)
Het afdeelingsonderzoek van het Vde hoofdstuk der begrooting van de Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1883, betreffende het Departement van Binnenlandsche Zaken , heeft aanleiding1 gegeven lot de navolgende opmerkingen en beschouwingen. Aïgemeene
beschouwingen.
Beleid des Ministers. § 1. In eenige afdeelingen werd het beleid van den laatstelijk opgetreden Minister van Binnenlandsche Zaken ter sprake gebragt. Terwijl sommigen meenden de reeds nu gebleken zelfstandigheid van dezen bewindsman en zijn streven naar beperking der uitgaven te moeten prijzen , meenden anderen deze zelfstandigheid vooralsnog te mogen betwijfelen , op grond van het hooge cijfer dezer begrooting. De voorstanders van het vrije onderwijs verheugden zich over hetgeen de Minister als zijne meening had uitgesproken , dat men als ideaal, hetwelk door ieder liberaal voor de toekomst behoort te worden nagejaagd, den toestand te beschouwen heeft, waarin de openbare scholen tollen J hebben plaats gemaakt voor liet bijzonder onderwijs; doch i indien zij er op letten dat dezelfde Minister zich bepaaldelijk verzet tegen het doen van voorstellen om in de bestaande j wet op het lager onderwijs wijzigingen te brengen , en j tevens dat hij de quaestie niet voor alle eeuwen acht opgeloet, dan kwam het huu voor dat de Minister althans niets j zal uitrigten om het ideaal, steeds door de voorstanders van het vrije onderwijs gewenscht, en nu ook door den Minister als leus aangenomen , te bereiken , en hij er zich mede tevreden zal stellen als dat ideaal in volgende ] eeuwen zal worden bereikt. Een beroep op de zienswijze j van THOIÏBECKE omtrent beperking van Staatsbemoeijing gaf aan de voorstanders der beperking van Staatsbemoeijing' , nog weinig hoop, dat de Minister zich in de praktijk zou i betoonen een voorstander van die beperking te zijn, omdat zij geeue zekerheid bezaten dat hij , meer dan TIIOHBECKE, zou bewijzen te zijn een man die zijue beginselen in toe- I passing weet te brengen. THORBECKE toch heeft, naar hunne I meening;, ook in deze toegegeven aan den drang der o m standigheden. Keeds in deze begrooting meende men dan ook de sporen eener dergelijke inconsequentie op te nierken , gelijk bij de artikelen nader zal aangetoond worden. Herziening provinciale en gemeentewet. § 2. Onder de vele onderwerpen die aan het Departement van Binnenlandsche Zaken op nadere regeling of wijziging wachten, behooren in de eerste plaats de provinciale en gemeentewet. Ten opzigte der eerste meende men te weten , dat weinige jaren geleden aan dat Departement een referendaris speciaal belast was met het ontwerpen van plannen tot herziening Uier wet. Men vroeg, in welken stand zich die werkzaamheden thans bevinden. Ook werd door enkelen betreurd dat deze Minister zich niet verzette tegen de neiging van het provinciaal bestuur in Limburg om uitgaven, voor kerkelijke doeleinden bestemd, op de provinciale begrootign te brengen. Hiertegen werd evenwel aangevoerd, dat de Minister welligt in deze de meening deelde van den Minister K.VPPEYXE , welke van gevoelen was dat de provinciale wet dergelijke uitgaven toestaat. Mogt dit zoo wezen, dan was, volgens die leden, ook wijziging in deze dringend noodzakelijk.
Handelingen der Staten-Geueraal. Bijlagen. 1882-1883.
ienstjaar 188:3.
V.
12.)
1
Men bragt in herinnering, hoe reeds onder het bestuu r van den Minister K A P M T X I het uitzigt werd geopend op eene aanstaande herziening der gemeentewet, vooral in verband met de helling der gemeentelijke belastingen. Men meende derhalve de vraag te mogen stellen , of ook deze Minister duaraan de hand heeft geslagen, en zoo j a , hoe ver die arbeid is gevorderd. Ook werd in eene afdeeling de vraag gedaan , of niet 4e Minister van meeniog is dat de subsidien aan kerken , door enkele gemeenten , als V u g h t , Vlijmen en Miei verleend , bedenkelijke proportien aanuem e n , en derhalve de autonomie der gemeenten op dit p u n t beperking behoort te ondergaan. De leden, die deze vraag ter sprake bragten , herinnerden aan hetgeen dienaangaande ten opzigte der gemeenten Kampen en Hedikhuizen in 1874 was voorgevallen (verg. Staatsbegrooting van 1876, hoofdstuk V , Voorloopig Verslag § 3 ) , en achtten het Koninklijk besluit van 18 Julij 1882 (Staatsblad n°. 113), genomen tegen het advies van den Raad van State , waarbij aan de gemeente Oldebroek wordt toegestaan een post ten behoeve der Nederlandsche Noordpool-expeditie op hare begrooting te b r e n g e n , ook daarom bedenkelijk, omdat dit de gemeentebesturen aanleiding geeft tot allerlei uitgaven over te gaan die met het gemeentebelang niets te maken hebben , en deze beslissing steun verleent aan de Limburgsche gemeenten, die meer bepaaldelijk ten behoeve der kerk uitgaven wenschen te doen. De intrekking van het wetsontwerp tot wijziging der grenzen van Amsterdam en Nieuwer-Amstel kwam hier meer bepaaldelijk ter sprake. Mei: wenschte te vernemen, of de Minister tegen dergelijke grensveranderingen principieel bezwaar heeft. Zoo neen, dan vernam men gaarne of de Minister voornemens is een gewijzigd wetsontwerp van gelijke strekking in te dienen. Dat de toestaud van vele gemeenten uit dit oogpunt onhoudbaar is (men wees, behalve op bovengenoemd g e v a l , op RotterdamKralingen—Delfshaven , Leiden-Oegstgeest-Zoeterwoude , Delft-Hof van Delft) valt niet te ontkennen , en evenmin dat vroegere Regeringen zich vaak door kunstmatige agitatie van wensehelijke vereenigingen lieten afhouden, terwijl ook van de zijde van Gedeputeerde Staten te dezen opzichte in den regel weinig medewerking en belangstelling wordt ondervonden. In het algemeen meenden anderen er evenwel op te moeten aandringen om eene dergelijke vereeniging zoo weinig mogelijk tegen den wil, en in geen geval ten koste van eene der betrokken gemeenten te doen plaats hebben. Alleen bij bepaalde noodzakelijkheid , bij veranderde toestanden van groote gemeenten of indien het gebleken is dat eene gemeente, aan zich zelve overgelaten , zich niet in voldoende mate zou kunnen ontwikkelen, behoort daartoe te worden overgegaan , maar nimmer de ontwikkeling der groote centra met achteruitstelling en ten koste van het platteland in de hand gewerkt. In laatstgenoemde rigting meenden sommigen dat maar al te zeer een streven viel waar te nemen. Eedsquaestie. § 3. Men vroeg, of deze Minister ten opzigte der eedsquaestie het gevoelen is toegedaan van zijn a m b t s voorganger, of van vroegere Ministers, die van eene tegenovergestelde meening waren. Door den beschikking van den Minister Six worden personen door gewetensbezwaren weerhouden ambten en betrekkingen te aanvaarden. Regeling bij de wet van een zoo belangrijk onderwerp werd echter vrij algemeen noodig geacht.
Artikel 1. IIDE AFDEELING.
a. Kosten tan het bestuur der provinciën. Vervelgstaat burgemeesters aict-ingezetenen. Men wenschte overlegging van een vervolgstaat van die gemeenten , alwaar, met afwijking van art. 6 1 , eerste lid , der gemeentewet, tot burgemeester een niet-ingezetene is benoemd, aansluitende aan die , vervat in § 1 der Memorie van Beantwoording op het Voorloopig Verslag van hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1882. Woning Commissaris des Konings Zuidliolland. Art. 14, h. De verhooging van dezeu post met f 1400 trok zeer de aandacht. Schatting van huurwaarde achtten
2
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1888. V. 12.)
velen geen voldoenden grond voor de bepaling van den huurprijs. Ieder die de huurprijzen van woningen in de residentie nagaat en de woning van den Commissaris des Konings k e n t , moet toestemmen dat die woning geen huurprijs van f 3900 zou kunnen opbrengen. Bovendien werd opgemerkt, dat de herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen reeds voor jaren tot stand kwam , zoodat het verwondering moest wekken , dat juist nu de Staten van Zuidholland een zoo veel hoogeren huurprijs voor dit perceel wilden bedingen. Men vroeg, of indien een lagere huurprijs niet verkregen kon worden, er alsnog geen termen bestonden om de huur niet te bestendigen. Woning Commissaris des Konings Zeeland. Art. 2 3 , h. Het hooge cijfer van de onderhoudskosten voor het gebouw, bestemd tot woning voor den Commissaris des Konings in Zeeland, trok de aandacht. Bestaat daarvoor eene bijzondere aanleiding? Woning Commissaris des Konings Utrecht. Art. 2 7 , i. Deze verhooging mist iedere toelichting. Woning Commissaris des Konings Friesland. Art. 3 1 , h. Men vroeg hoeveel de kosten bedragen hebben van de inrigting van het voormalig Koninklijk paleis te Leeuwarden tot woning voorden Commissaris des Konings. Voormalige woning Commissaris des Konings Overijssel. Art. 3 5 , h. De vraag werd gedaan, wat het voornemen is der Regering met het gebouw, vroeger in gebruik bij den Commissaris des Konings te Zwolle. Dat gebouw staat er toch doelloos en vordert nog kosten van onderhoud bovendien. Localen vergaderingen Provinciale en Gedeputeerde Staten. Art. 4 3 , i. Men zag met genoegen, dat de kosten van uitvoering nagenoeg overeenstemmen met de raming. Maar de ondervinding . bij liet maken van Rijksgebouwen opgedaan, gaf aanleiding tot de vraag of welligt nog meerdere uitgaven zouden noodig zijn, en zoo j a , tot welk bedrag. Ook vroeg men of, voor zoover men oordeelen k o n , deze localiteiten voldoen aan het doel waarin de zij gebouwd zijn. b.
Armwezen.
Subsidien huishouding gemeenten. Art. 59. De hiergenoemde subsidien komen , ofschoon eenigzins gewijzigd, reeds sedert jaren op de Staatsbegrooting voor. Dit neemt niet w e g , dat het uittrekken van zoodanige posten eene onregelmatigheid i s , tenzij er bijzondere verpligtingen bestaan , ten gevolge waarvan de Staat deze gemeenten subsidieert en andere niet. Men vroeg dienaangaande inlichtingen aan den Minister. lilde AFDEELING.
Nationale
militii
en
schutterijen.
Ontwerpen 'militie en schutterij. In eene afdeeling meende men opgemerkt te hebben , dat in het onderlingj overleg tusschen de Regering en de Commissie van Rapporteurs voor de ontwerpen tot regeling der militie en schutterij vertraging was ontstaan. Men wenschte te vernemen of die, voor zoover de Regering betreft, welligt kan geweten worden aan haar voornemen betreffende grondwetsherziening. Reis- en verblijl'- kosten burgemeesters enz. militie en schutterij. Art. 6 2 , d. Waaraan is dit belangrijk verschil in cijfers voor de verschillende provinciën te wijten ? Uitgaven loting militie en schutterij. Art. 6 2 , ? . De hooge sommen die uit dezen hoofde voor ommige provinciën zijn uitgetrokken, terwijl dit voor andere slechts een gering bedrsg uitmaakt, trokken de «aandacht. Het wekte bovendien bevreemding dat telken jare een gelijk bedrag hiervoor wordt aangevraagd, hoewel de hier bedoelde voorwerpen aan geringe slijting onderhevig ziju. IVde
AFDEELING.
Medische politie. Crematie. In het Voorloopig Verslag omtrent hoofdstuk V der
Staatsbegrooting voor 1 8 8 1 , werd aan den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken gevraagd, hoe hij dacht over de vraag der lijkverbranding. Door den Minister Six werd bij die gelegenheid geantwoord, dat hij voor alsnog tegen die vrijheid bezwaar had, omdat het opsporen van misdrijven daardoor kon worden bemoeijelijkt. De voorstanders der crematie meenden die vraag aan den tegen woordigen Minister te moeten herhalen, onder verwijzing naar het rapport, te dier zake door de Commissie der afdeeling Natuurkunde van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen bij die Akademie ingediend. De meerderheid dier Commissie was ongunstig, de minderheid gunstig voor de crematie gestemd, maar in de vergadering der Akademie van den 24sten Junij 1882 werd de conclusie der minderheid met groote meerderheid aangenomen. Kr is eene vereeniging voor lijkverbranding opgerigt, die een groot aantal leden telt, en er bestaat in den lande eene vrij sterke beweging tot het verkrijgen van vrijheid in deze; eene beweging, die op den duur niet zal zijn te keeren. Ook in Engeland wordt de crematie thans facultatief toegelaten. Andere leden deelden in dien aandrang niet. Zij waren óf principiële tegenstanders der lijkverbranding, öf vreesden dat men van facultative toepassing tot imperative zou komen, óf waren van oordeel dat de kansen voor het ontdekken van misdaden, trots de voorzorgsmaatregelen van schouwing, sterk zouden verminderen. Kwakzalverij. In den laatsten tij zijn bedenkelijke verschijuselen op het gebied der kwakzalverij bekend geworden, en is gebleken dat deze ook zelfs in de residentie welig bloeit. Men vroeg, of het geneeskundig Staatstoezigt in deze wel met den gewenschten ijver werkzaam w a s , en of, bijeene bevestigeixle beantwoording dezer vraag, liet niet noodig zou wezen verscherping te brengen in de wettelijke bepalingen betreffende de uitoefening der geneeskunde door onbevoegden. Kapport onderzoek drinkwater. Naar men meende zou aan de inspecteurs van het geneeskundig Staatstoezigt zijn opgedragen het opmaken van een rapport belreflVnde den toestand van het drinkwater in de verschillende gemeenten. Men zou gaarne inlichtingen ontvangen omtrent den uitslag van liet onderzoek. School vroedvrouwen Kottcrdam. Art.Q9,U,a. 1'it de toelichting (noot 5) vergeleken bij die van het vorige j a a r , blijkt, dat ereenige ligtvaardigheid is te bespeuren bij het opmaken van dezen begrootingspost. Immers ten vorigen jare werden deze bezoldigingen uitgetrokken voor een half jaar, zijnde de zes laatste maanden van 1882, en nu blijkt, dat het gebouw eerst in den zomer van 1883 kan geopend worden, weshalve de posten « , 4 en b slechts voor een half jaar worden uitgetrokken. Dit moest op de andere posten, met name op ff 3 , eveneens worden toegepast. Men vroeg of de voor deze kweekschool gekozen plaats, onder den spoorwegdan., wel eene geschikte was, en of zich niet nu reeds de daaraan verbonden bezwaren deden gevoelen. Ook scheen het niet duidelijk, waarom reeds sinds lang een directeur is benoemd en bezoldigd, n u de inrigting eerst in den seiner van 1883 in werking komt. Voeding enz. leerlingen en personeel dier school. Art. 7 0 , f. Is liet hier uitgetrokken bedrag voor zes maanden of voor een geheel jaar bestemd? Krankzinnigengesticht te Medemblik. Art. 73. Niet zonder verwondering hadden vele leden kennis genomen van hetgeen in den toelichtenden staat (noot 10) over het krankzinnigengesticht te Medemblik is aaugeteekend. Bij de behandeling der begrooting voor 1881 kwam de Minister Six de dringende noodzakelijkheid betoogen, om tot de inrigting der Rijksgebouwen tot een Rijkskrankzinnigengesticht over te g a a n , en legde daarbij over eene zeer gedetailleerde begrooting tot een bedrag van f 111600 met eene ruimte voor 420 patiënten. Die som zou voldoende zijn, bevestigde de Minister nog eens in zijne Memorie van Beantwoording, en n u verneemt de Kamer dat er f 240 000 voor de verbouwing noodig zal zijn, en er alzoo nog f 125 000 zou moeten worden uitgetrokken voor 1883. De Minister draagt die som niet
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1883. voor, maar verwijst naar het aanhangig ontwerp van I wet, regelende het Staatstoezigt op en de verpleging | van krankzinnigen. Het gevolg is, dat er uan de dringende hehoefte tot overplaatsing uit overbevolkte gestichten niet kan worden voldaan, en dat de gemaakte onkosten, ad f 120000, vooralsnog nutteloos besteed gold zijn. Ook het beroep op de aanhangige wet kon men niet aannemen , omdat, volgens den Minister Six , door de inrigting van dit gesticht geen inbreuk werd gemaakt op de wet van 1841. Dit gesticht zou derhalve in het stelsel der wet van 1841 passen, omdat het in de eerste en voorna-miste plaats dienen zou tot opneming van Rijkskrankzinnigen. Evenzeer kon het gesticht dienst doen in het nieuwe stelsel, wanneer de provinciale zorg op den .Staat zou worden overgebragt, waarop trouwens niet veel uitzigt scheen te bestaan. De ten vorigen jare in de zitting van 14 December aan- en overgenomen amendementen van den heer VAN ÜKLDEN hadden de strekking om het gesticht, althans voorloopig, in afwachting van de beslissing omtrent het aanhangig wetsontwerp, alleen in te rigten voor de omstreeks 130 krankzinnigen, die voor rekening van het Rijk worden verpleegd. De Minister, zeide men , moet nu eene beslissing nemen, en bij de bestaande en algemeen erkende behoefte zich niet laten weerhouden van de voltooijing van het gesticht, althans voor zooveel vereischt wordt tot de opneming van de voor 's Rijks kosten te verplegen lijders. lnniiddels werd aan den Minister gevraagd, of de bouwmeester indertijd belast met het opmaken der begroot ing, niet op de hoogte was van zijne taak , en waardoor dw buiten-
sporige verhooging is ie regtvaardigen. Het gaat niet
aan, zoo zeide men. wanneer de aannemingsom zoozeer verschilt van de raming, toch met bouwen een aanvang te maken ; in dat geval behoort eene verhooging der begrooting aan de Kamer te worden aaugeboden. Het is reeds tallooze malen gezegd, maar moet hier wederom herhaald worden, dat anders alle controle vervalt, die 's lands Vertegenwoordiging op de financiën behoort uit te oefenen. Door één lid, met de localiteit genoegzaam bekend, werd als zijn gevoelen te kennen gegeven, dat de totaaluitgaven voor het gesticht te ledemblik niet buitensporig zijn te aciiten. Op het Vde hoofdstuk der Staa1sbegruoting voor 1881, art. 52, werd tot bestrijding der daaraan verbonden kosten f 120 000 aangevraagd en toegestaan (vgl. ook de Memorie van Toelichting op art. 51). Op art. 74 van hetzelfde hoofdstak voor 1882 wordt aangevraagd en is toegestaan, ter verpleging van krankzinnigen die ten laste van het Rijk komen, f 90 700. Men zie daaromtrent de Memorie van Toelichting op artt. 73 en 74 van genoemd hoofdstuk, waaruit tevens blijkt dat het nlan bestond niet dan behoeftigen in het gesticht op te nemen. Thans is voor de vertimmering uitgegeven ongeveer f 100 r, 00, en daardoor eene gelegenbeid geopend tot de verpleging van 450 lijders. De gebouwen zijn hecht en sterk, alles is op hoogst eenvoudige wijze ingerigt, en van de wedde, elders bij Rijksgebouwen in gebruik, is hier geen spoor te vinden. Voor de verdere vertirnmering, en vooral voor de kosten van aanleg voor de verlichting en verwarming, die vrij belangrijk zijn, is uog noodig een bedrag van f 150 000, waaruit volgt dat het Rijk in het bezit komt van een krankzinnigengesticht voor 450 lijders voor eene som van f 250 000. Als Rijksgesticht verdient het, zoowel om de geringe kosten als om de wijze waarop het is ingerigt, alle aanbeveling. Voor het geval dat het aanhangige ontwerp tot regeling van het Staatstoezigt op en de verpleging van krankzinnigen de goedkeuring der Kamer niet mogt wegdragen, werd door dat lid in overweging gegeven aan het gesticht te Medemblik eene andere bestemming te geven, namelijk om als verblijfplaats te dienen niet alleen van die krankziunigen die voor rekening van het Rijk worden verpleegd, maar ook van ongeneeslijke en behoeftige krankzinnigen, voor rekening van arm- en gemeentebesturen, met bijdragen van het Rijk en van de provincie onderhouden. De overbevolking der verschillende gestichten kan dan naar Medemblik worden verplaatst, en de verpleging, zonder geldelijk nadeel voor den Staat, welligt ook geheel buiten zijne bemoeijng, worden opgedragen aan het provinciaal bestuur van Noordholland.
V.
12.)
8
Het aantal lijders, te Meerenberg verpleegd, bedroeg op 31 December 1881: 20 lijders 1ste, 29 » 2de, 46 » 3de, 66 > 4de, 751 > 5de klasse, te zamen 912 lijders. Volgens de mededeelingen van bovengenoemd lid wordt van de lijders der eerste 4 klassen geene winst verkregen, terwijl de kosten van onderhoud der gebouwen, van verpleging, in één woord alle uitgaven door de inkomsten wegens de 5de klasse lijders, van de gemeenten en armbesturen ad f 134 000, van de provinciën ad f 33 000, van het Rijk ad f 33 000, ruimschoots worden gedekt. Men weuschte den Minister in overweging te geven , zich persoonlijk te overtuigen van den toestand, waarin zich de geheele inrigting thans bevindt. Welligt zou onderling overleg met het gewestelijk bestuur van Noordholland aanbeveling verdienen. Keiskostca onz. districtn-veeartsen. Art. 75. Het hooge cijfer der reis- , verblijf" en bureaukosten der districtsveeartsen, benevens de vacatiegelden voor hunne plaatsvervangers, trokken weder de aandacht. Uit de bijlage A (bis. 43) bij het verslag van het veeart* senijkundig Staatstoezigt over 1881 blijkt, dat de vervau» ging van districtsveeartsen door hunne plaatsvervangers, althans in sommige districten, veel te dikwijls plaats heeft. Zoo werd bijv. de districtsveearts in het district 'sOravenhage 552 maal en die in bet district Utrecht 269 maal vervangen. Op grond van deze cijfers meende men
aan den Minister te mogen vragen, of dexe toestand aldus
moet voortduren, dan wel of daarin, misschien door eene andere verdeeling der districten verbetering kan worden
aangebragt.
Veeziekten. Art. 79. Benige leden beklaagden zich dat de ziektegeval' len in het spoelingdistrict niet werden openbaar gemaakt, en meenden aan algeheele openbaarheid in deze de voorkeur te moeten geven. Men verwees hieromtrent naar de discussie, bij de behandeling van hoofdstuk V ten vorigen jare in de Tweede Kamer gehouden (Handelingen 1881-82, blz. 553 en 554.) Het eenig afdoende middel, om ook in dat district tot algeheele uitroeijing der ziekte te geraken , werd door velen nog steeds daarin gezocht, dat ook aldaar het eenig afdoende sielsel , dat van afmaking, werd toegepast. De veehandel toch lijdt voortdurend onder de omstandigheid, dat men in het buitenland niet overtuigd is of in Nederland doeltreffende middelen tegen de verspreiding en overbrenging der longziekte worden aangewend. Men drong er dan ook bij de Regering op aan , om ernstig in overweging te nemen , of de wet van 1871 ook niet in het spoelinmlistrict kan worden toepasselijk verklaard, en meende dat de toestand der ziekte juist op dit oogenblik welligt eene gunstige gelegenheid aanbood, om daarvan dè proef te nemen. Bij eene zaak van zoo groot aanbelang is het niet meer dan billijk, dat de daardoor veroorzaakte lasten gelijkelijk' door alle betrokkenen gedragen worden. Vde
AFDEEI.ING.
IToot/er onderwijs. Hoogere kosten. De opdrijving der kosten in zake het hooger onderwijs werd door velen betreurd. Meer en meer, zoo zeide men, wordt erkend dat de wet van 1876 is onpraktisch, en wanneer het nu tevens blijkt dat die wet ten opzigte onzer financiën verderfelijk werkt, dan zoude men gaarne zien dat zij zoo spoedig mogelijk werd veranderd en men niet voortging met voortdurend de door haar veroorzaakte kosten te vermeerderen. Ook daarbij denke men aan de noodzakelijkheid om de uitgaven niet bovenmatig uit te zetten. De vermeerdering van kosten voor de drie Rijks-universiteiten bedraagt toch dit jaar f 160 000. Door eenige leden werd in herinnering gebragt hoe door den Minister KAPPBYNB in de Memorie van Beantwoording op het Voorloopig Verslag van hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1879, aan de Kamer was medegedeeld eene
4
(Staatsbcgrooting voor het dienstjaar J 883.
V.
12.)
«detailleerde opgaaf van hetgeen de verschillende Univer- , van 187(5 genoemd , dan wordt voor dat vak een nieuw siteiten over vier j a a r , wanneer zij in normalen toestand | professoraat gecreüerd , en wanneer meti dan later den nieuw verkeerden, zouden kosten , en van de uitgaven die elk benoemden hoogleeraar wil belasten met een vak, door jaar ter bereiking van dien toestand zouaan gevorderd een afgetreden hoogleeraar gedoceerd, beroept <^un zich worden. Had men zich aan die becijfering gehouden, zoo i op zijne aanstelling, die niet toelaat hem andere vakken zeiden zij, dan zoude de opdrijving van uitgaven voor het op te dragen dan de daarin genoemde. Verdient het derhooger onderwijs voorkomen en de natie gevrijwaard zijn halve geen overweging, bij de benoeming van hoogieeraren geweest voor de vele teleurstellingen welke ae wet van alle vakken op te noemen, die de Regering meent hem te kunnen en te moeten opdragen? 1871) uit een financieel oogpunt heeft gehaard. Hoogleeraar in de archaeologie enz. te Leiden. Aantal Universiteiten. Een voorbeeld van de in veler oog buitensporige u i t Het bestaan van drie Rijks-universiteiten en éóne gcmeentelijke Universiteit werd door een groot aantal leden ook breiding van het aantal hoogieeraren vindt men op bladz. 1 bij deze gelegenheid afgekeerd. Terwijl sommigen van oor- der Memorie van Toelichting, alwaar wordt medegedeeld deel waren , dat de daaruit ontstane bezwaren zich niet dat voor de aanstelling van één hoogleeraar in de faculteit zouden voorgedaan hebben, indien aan het athcnaeuin te der letteren en wijsbegeerte te Leiden — zullende deze de zesAmsterdam in 1870 het jus promovendi niet ware toege- tiende hoogleeraar in die faculteit zijn — wordt aangevraagd kend , meenden anderen dat daaraan thans moet worden te I f 4000 , met het oog op de bepaling van art. 4 3 , sub 5°., a gemoet gekomen door de opheffing van twee R;jks-universi- en e, der wet op het hooger onderwijs, dat aan minstens teiten en overneming door het Rijk van de Amsterdamsche ééne Universiteit onderwijs moet worden gegeven in de Universiteit, daar concurrentie met deze laatste, ook uit archaeologie en in de aesthetiek en kunstgeschiedenis. een financieel o o g p u n t , op den duur te bezwarend zal zijn. Maar wanneer men hier tegenoverstelt de tabellen , medeEene derde meening was die van h e n , welke eene derge- gedeeld in het verslag omtrent den staat der hoogere en lijke concurrentie , zoolang het onderwijs goed gewaarborgd andere scholen over 1880—81, bladz. 6, 7 en 10—23, blijft, allezins aanbevelenswaardig achtten , en zich dan dan is opmerking volkomen gewettigd, dat eene zamenook tegen overneming der Amsterdamsche Universiteit ver- voeging van enkele en aan elkander meest verwante vakken klaarden , doch meenden dat door de opheffing van ééne dringend wordt geboden. Men vindt daarin o. a. dat 26 collegien, waaronder dat in de logica, niet gegeven werden Rijks-universiteit een betere toestand zou ontstaan. Tegen uit gebrek aan toehoorders, en dat er hoogleeraren zijn , te sterke concurrentie van de zijde van Amsterdam kan wier auditorium zich tot een , twee of drie studenten bealsdan worden gewaakt, door de tractementen der hoog- paalt, zoodat het getal collegie-uren per week niet hooger leeraren aan de Rijks-universiteiten te verhoogen. Deze klimt dan tot drie of vier. In verband hiermede wenschte beschouwing, vooral wat het laatste punt betreft, ont- men te vernemen welke de werking is der wet van 28 moette echter bij velen ernstige tegenspraak. Junij 1881 (Staatsblad n°. 101), betreffende het bijwonen Behouden van lioogleeraren. der lessen aan de Rijks-universiteiten , en vroeg men of de Met leedwezen zou men zien , dat verdienstelijke hoog- Minister niet kon overleggen een staat van het collegieleeraren van de Rijks-universiteiten overgingen naar de ge- bezoek , loopendc van September 1881 — September 1882. meentelijke Universiteit. Men wenscht de aandacht van den Verder blijft het nog altijd de vraag of op dit oogenblik Minister hierop te vestigen , in de hoop dat door hem een middel zou worden gevonden, om de mannen der weten- een geschikt persoon voor die betrekking kan gevonden schap duurzaam aan de Rijks-universiteiten te verbinden. worden, en of bet anders niet de voorkeur zou verdienen Van een anderen kant werd opgemerkt, dat hot wel van den overgangstermijn te verlengen. Daarenboven werd gebelang is om bekwame mannen voor het onderwijs hier te vraagd , of niet de behandeling der Grieksche , Romeinsche lande te behouden, doch dat het van ondergeschikt belang en Israëlitische oudheden en een overzigt der Grieksche mogt worden genoemd of die personen verbonden zijn aan eene en Romeinsche k u n s t , zoowel als de aesthetische kritiek der Rijks-, dan wel aan eene gemeentelijke of vrije Universiteit. Nederlandsche letterkunde, aan de tegenwoordige hoogleeraren is opgedragen , zoodat aan den eisch der wet is voldaan. Uitbreiding aantal hoogleeraren. Hoogleeraar oud-vaderlandach regt enz. Groningen. In alle afdeelingen kwam men op tegen de voortOnder de vier nieuw voorgestelde hoogleeraren bevindt durende uitbreiding van het aantal hoogieeraren, zoozich een tot het onderwijs van het oud-vaderlandsch regt en wel door verdeeliug van vakken als door het aanstellen zijne geschiedenis te Groningen. Men vroeg , op welke wijze van hoogleeraren voor nieuwe vakken. Ook uit een paedagohet zal gelukken een geschikt persoon voor dezen leerstoel gisch oogpunt achtte men die voortdurende verdeeling — bet gevolg, deels van de rigting van onzen tijd, die de vak- te vinden , daar ten gevolge van de moeijelijkheid om daarin ken meer specialiseert, terwijl men vroeger meer de encyclo- te voorzien het professoraat te Utrecht tot hiertoe onver* paedistische methode volgde, deels van de afschaffing der vuld bleef. Woonplaats hoogleeraren. eollegiegelden, waardoor het geldelijk belang bij het Men bleef het afkeuren dat een der hoogleeraren nog houden of geven van collegien voor de hoogleeraren had | opgehouden — niet gewenscht. Ieder hoogleeraar acht het steeds buiten de akadeir.iestad blijft wonen , en meende dat door hem gedoceerde vak van het hoogste belang, waar- j dit in de wet op het hooger onderwijs alleen hierom niet door de examens worden verzwaard en de tijd ontbreekt om I was verboden , omdat men het niet denkbaar heeft geacht. Overplaatsing hoogleeraar Groningen - Utrecht. n eenig vak zich verder te bekwamen dan strikt noodig is ! om te voldoen aan de eischen bij de examens gesteld. Zoo . Het overplaatsen van een hoogleeraar uit Groningen naar lijdt de ware studie nadeel, en gaat de studielust verlo- I Utrecht werd door sommigen, ook als in strijd met de ren. In aanmerking genomen het voor ons land te groot beginselen der wet van 1876, afgekeurd. Men vroeg bovenaantal Universiteiten is het onmogelijk aan iedere Univer- dien of het gerucht waarheid behelsde, dat deze hoogsiteit professoren te hebben voor ieder vak afzonderlijk. Vor- leeraar, die aanvankelijk zou geweigerd hebben, door het deren de tegenwoordige eischen der wetenschap voortdurend vooruitzigt van minder werkzaamheden bewogen zou zijn grootere verdeeling der vakken , dan zal men het redmiddel met die overplaatsing genoegen te nemen. moeten zoeken in het verminderen van het aantal univerVereeniging gymnasia en burgerscholen. siteiten. Met het oog op de mededeeling in de Troonrede, dat Met het oog op het bovenstaande werd nog de vraag een ontwerp van wet tot wijziging van het middelbaar gedaan, of er wel ernstige pogingen in het werk worden onderwijs wordt in gereedheid g e b r a g t , meenden sommige gesteld om casu quo de hoogieeraren te nopen zich met het i leden er bij den Minister op te moeten aandringen ernonderwijs in meerdere vakken, dan waartoe zij volgens de stig het denkbeeld in overweging te nemen om zooveel wet verpligt zijn, te belasten. Men hield zich overtuigd, | mogelijk de gymnasia en de hoogere burgerscholen met dat het daarbij bij hen aan de noodige welwillendheid en i elkander in verband te brengen en van hetzelfde onderbereidvaardigheid niet zou ontbreken. Ook werd er op ge- ] wijzend personeel bij beide inrigtingen gebruik te m a k e n , wezen, dat bij de benoeming van hoogleeraren worden waartoe ook in Duitschland in den laatsten tijd eene aangewezen de vakken waarin zij onderwijs hebben te ' rigting is waar te nemen. In vroegere jaren , toen men in geven (art. 53 der wet op het hooger onderwijs). Wanneer I de kleine gemeenten had eene Latijnsche school, waaraan dus nu de onder de vroegere wet benoemde hoogleeraren | verbonden waren een rector en een leeraar die de wiskunde niet bereid zijn om een ander vak te doceren, in de wet I en de nieuwere talen onderwees , en daarnevens inrigtingen
Tweede Kamer.
Bijlage A. (Staatsbegroolin^ \oor liet dienstjaar 1883. van uitgebreid lager onderwijs ter opleiding voor Breda enz., bezaten dm gemeenten daarin brandpunten van verlichting en beschaving, welke thans verdwenen zijn. (Jok was het gevolg van hunne opheffing dat vele ouders, door het gemis van, de gelegenheid tot voldoend onderwijs, die trenieeiituii hebben verlaten om zich in de groote
centra te vestigen, Uit oen praktisch zoowel als uit een
fimi. rieel oogpunt meende men dat het aanbeveling zou verdienen, alsnog op dien weg t e r u g ta keeren en de hand te leggen aan eene vcrcenigiug van het gymnasiaal en liet middel Laar onderwijs. Universiteit te. Leiden. Art. 'J2, 2de lid, wet Hooger Onderwijs. Men drong er bij de Regering op aan te waken, dat het 2de lul van art. 92 der wet van 1876 , bepalende dat de graad van doctor in de regtswetenschap de bevoegdheid geeft om na afgelegd examen bij de regterlijke magt of de burgerlijke dienst in Nederlandsch Indie te worden benoemd, niet eene <'oode letter blijft. Door de toepassing, meende men, was zulks tot nogtoe het geval. Bibliotheek. Art. 83. Blijkens de Memorie vim Toelichting van het vorig jaar komt onder n°. 1 van den stnat op bladz. 2 der Memorie van Toelichting eene som van f 2000 voor ten behoeve van bet personeel. K venwei spreekt dit artikel uit •tuitend van het materieel. Tegen dergelijke verwarring kwam men met nadruk op. Ook vroeg men , of deze hoeken in afzonderlijke bibliotheken bewaard werden. Duinwatervcrbruik. De som van f 5000 voor duinwaterverbruik (zie blu lz. 2 der Mem. van Toel., staat n°. 39) kwam te hoog voor. Akademiegeboaw. b. Het kwam no xlzakclijk voor dat de Regering aan de Kamer Benige mededeelingeu deed betreffende hare plannen ten opzigte van een nieuw akademiegeboaw. Zoolang de zaak in statu quo blijft, wordt een deel der Ruïne met het oog op de mogelijke oprigting daarvan steels gereserveerd, terwijl een ander gedeelte bebouwd wordt. Men meende dat thans voldoende over de zaak gesproken was, eu Ctat liet oogenblik was aangebroken om te onderzoeken of er werkelijk behoefte bestaat aan de oprigting van een nieuw akademiegebouw en hoe groot dat behoort te zijn, dan of welligt aan de behoefte kan worden voldaan door ver-
touwing van bet bestaande.
12.)
5
Christelijke archaelogie onderwijs te geven , dan zou , vooral met het oog op den leeftijd van den tegenwoordigen hoogleeraar in de kerkgeschiedenis, kunnen worden gewacht mot liet doceren van dit onderdeel, tot een nieuwe hoogleeraar met het onderwijs in de kerkgeschiedenis behoort te worden aangesteld. Onder verwijzing naar hetgeen dienaangaaude bij de algemeens beschouwingen op deze afdeeling is opgemerkt, zou men in elk geval wenschen d a t , indien tot benoeming van een hoogleeraar in de geschiedenis der godsdiensten en de Christelijke archaeologie wordt overgegaan , die hoogleeraar tevens benoemd wierd voor de kerkgeschiedenis, opdat althans voor dat vak later geen nieuwe hoogleeraar behoefde te worden benoemd. Universiteit
te Groningen
Nieuwe hoogleeraren. Art. 88. Ten opzigte der bezwaren , welke gemaakt werden tegen de aanstelling van twee nieuwe hoogleeraren , verwees men naar de algemeene beschouwingen op deze afdeeling. Wel is waar kan wat betreft de aanstelling van een hoogleeraar voorde Fransche, Duitscbe en Engelsche talen , de Minister tot zijne verdediging de bepalingen der wet op het hooger onderwijs inroepen , maar dan opperde men twijfel, of wel Groningen de regte plaats daartoe ware. En begint men met het oprigten van leerstoelen voor de moderne talen , dan werd de vrees te kennen gegeven dat men weldra drie leerstoelen, voor elke der drie g e noemde talen één , zou voordragen. Anderen, meer genegen tot liet voorstel des Ministers, deden opmerken dat het onderwijs in de moderne talen verbetering behoeft en thans in de gymnasia soms moet worden toevertrouwd aan onbekwame handen. En wat Groningen betreft, de Minister was daartoe gekomen omdat er reeds een hoogleeraar in het hoogduitsch wordt gevonden , waarbij dan het onderwijs in de andere moderne talen zich geleidelijk aansluit. Rectorale rekening. Op n°. 20 van den staat, bladz. 5 der Memorie van Toelichting , wordt vermeld eene rectorale rekening. Men vroeg. wat men daaronder te verstaan heeft, te meer daar zij bij de andere Universiteiten niet voorkomt. Ziekenhuis.
Art. S9. Onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent
Laboratorium voor pathologische anatomie. Velen achtten het bouwen van een laboratorium voor pathologische anatomie niet zoo noodzakelijk, dat eene uitgaaf van f 120000 daardoor zou geregtvaardigd zijn. He: beroep op de studerende jongelingschap scheen hier weinig afdoende. Van andere zijde werd opgemerkt, dat aan de praktisciie eischen voor pathologische anatomie moet voldaan worden. Kweekkas Hortus. Men vroeg, of eene verbouwing van eene kweekkas in den hortus zoo noodzakelijk is, dat f 8000 daarvoor mag worden toegestaan. Ook hierin moet zuinigheid worden betracht. Ziekenhuis. Voor het. ziekenhuis wordt aangevraagd een bedrag van f 100 000 (staat n°. 8). Alet het oog op deze belangrijke som kwam het wenschelijk voor, daarvoor een afzonderlijk artikel met de noodige toelichting op de begrooting te brengen. Tnans zijn de uitgaven voor dat gebouw verspreid over verschillende artikelen, en is het onmogelijk van het geheel een duidelijk overzigt te verkrijgen. De vrees werd ten slotte uitgedrukt, dat de in dit artikel aangevraagde sommen nog niet voldoende zouden blijken. Het feit, dat ook hier de aanvankelijk geraamde sommen wederom overschreden zijn, gaf tot die vrees aanleiding. Universiteit
V.
te Utrecht.
Vyt'de hoogleeraar godgeleerde faculteit. Art. 8 5 , a. De aanstelling van een vijfden hoogleeraar in de godgeleerde faculteit vond ernstige bestrijding, omdat men op de hierboven genoemde gronden geene uitbreiding verlangt van het aantal hoogleeraren. Men merkte verder op, dat de Christelijke archaelogie eigenaardig behoort te worden gedoceerd door deu hoogleeraar, belast met het onderwijs in de kerkgeschiedenis. Mogt nu deze hoogleeraar niet bereid zijn om in de Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1882-1883.
wordt medegedeeld in de Memorie van Beantwoording van het vorige j a a r , werden inlichtingen gevraagd omtrent de onderhandelingen tusschen het Rijk , de provincie en de gemeente , over den bouw van een nieuw ziekenhuis. Laboratorium voor de gezondheidsleer en pharmacologie. In den toelichtenden staat behoorende bij de begrooting voor 1882, werd medegedeeld dat voor den laatsten termijn van het laboratorium voor Je gezondheidsleer en pbarmacologie nog noodig was een bedrag van f 4000. Toen dat bedrag werd aangevraagd , wist men dat in 1881 de bouwniet kon plaats hebben. Men wenschte te vernemen, of het t ' a n s uitgetrokken bedrag bestemd il voor den laatsten termijn. Verdere uitgaven betrekkelijk het hooger
onderwijs.
Kosten opleidiiig leeraren enz. Artt. 91—94. In twee afdeelingen werd door sommige leden de opmerking gemaatct, dat deze uitgaven niet steunen op art. 168 der Grondwet. Men achtte wijziging van de wet op het hooger onderwijs wenschelijk , ten einde deze posten te kunnen doen vervallen. Reiskosten enz. inspecteurs gymnasia. Art. 99. Hierbij werd opgemerkt, dat deze post, in verband met de werkelijke uitgaven voor 1 8 8 1 , hoog is geraamd. Eenheid leerplan gymnasia. Voorts wenschte men bij den Minister aan te dringen op eenheid in het leerplan der g y m n a s i a , waartoe eenheid van wetgeving en het bestaan van een algemeenen inspecteur noodwendig moesten leiden. Thans doen zich de gevallen voor dat jongelieden , van de eene gemeente naar de andere vertrekkende , niet kunnen opgenomen worden in de klasse, waartoe zij in de eerst bewoonde gemeente zouden gebragt zijn, hetgeen tijdverlies en nadeel aan hunne studiën veroorzaakt.
(Staatabegrooting voor het dienstjaar 1883.
G
Subsidien gymnasia en progymnasia. Art. 100. Er werd geklaagd over de duurte van het gymnasiaal onderwijs en over de ongelijkmatige wijze, waarop deze subsidien worden verleend. Worden zij, zoo vroeg m e n , op dusdanige wijze verleend, dat daarop kan worden teruggekomen, wanneer het blijkt dat eene gemeente ze kan ontberen en zij elders met meer regt konden worden toegekend? Nieuwe en verhoogde subsidien. c. Deze post schijnt als sluitpost, ten einde te komen tot een bedrag van f 220 000, aan het artikel te zijn toegevoegd. Vele leden maakten bezwaar op dezen po3t op nieuw ruim f 25000 uit te t r e k k e n , en vroegen welke gemeenten voor nieuwe of verhoogde subsidien in a a n merking komen. Gecommitteerden. Art. 101. Deze post is weder f 1000 hooger geraamd dan ten vorigen jare. Men vroeg, of de bezwaren die door den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken gevreesd werden van de verwerping van het wetsontwerp tot wijziging van de artt. 11 en 12 der wet tot regeling van het hooger onderwijs , na de niet-aanneming van dat ontwerp zich inderdaad hebben verwezenlijkt. (Handelingen 1880—1881, bladzz. 1593 e. v.) Middelbaar
onderwijs.
Herziening wet middelbaar onderwijs. Algemeen was met genoegen vernomen , dat de Minister de herziening van de wet op het middelbaar onderwijs wensclit aan te vatten. Hetgeen de Minister hieromtrent gezegd heeft doet hoop geven, dat gezonde beginselen in de wet zullen worden gelegd, en aan liet multum de voorkeur zal worden gegeven boven het multa. Nog werd gewezen op liet bezwaar, dat de eindexaniens zich thans over alle vakken uitstrekken , en deze derhalve tot hpt einde toe moesten worden bijgehouden. Vereenvoudiging ook uit dat oogpunt is noodzakelijk. Dat de kosten onder de tegenwoordige wet veel te hoog zijn , werd vrij algemeen beaamd. Men wees bijv. op Winterswijk, welke schcol aan onderwijzend personeel, onderhoud, hulpmiddelen enz. kost f 15 700, en welke door slechts zeventien leerlingen wordt bezocht, zoodat, im aftrek van f 528 aan schoolgeld, de school aan het Kijk kost f 15 172, of iedere leerling f 890. Zeevaartkundig onderwijs. Er werd gewezen op de wenschelijkheid om van Staatswege meer te doen voor het zeevaartkundig onderwijs. Dat het de voorkeur verdiende de regeling van dat onderwijs op te nemen in de nieuwe wet op het middelbaar onderwijs, werd betwist 1". op grond van het spoed eischende der regeling, en 2°. omdat men niet inzag waarom het zeevaartkundig onderwijs niet even goed afzonderlijk kan geregeld worden, als bijv. het onderwijs aan de Koninklijke Militaire Akademie. Verhoogingen personeel. Art. 100. Toelichting omtrent de in dit artikel voorgedragen verhoogingeu ontbreekt. De som voor de jaarwed* den Lij eventueel noodzakelijke uitbreiding van personeel, onder letter v opgenomen, (Toelichtingen n°. 38) zou althans kunnen wachten tot eene volgende begrooting. Hoogere Burgerschool te Neuzen. De wenschelijkheid van de oprigting eener hooger^ burgerschool to Keuzen werd uitgesproken, op grond dat eene versterking van het Nederlandsch element in die streken allezins aanbevelenswaardig schijnt. Verzamelingen en kabinetten. — Verantwoording. Art. 107. De meening werd vernomen dat de verzamelingen en kabinetten , in n c . 39 van den toelichtenden staat vermeld, in werkelijkheid meer strekken tot eigen studie der leeraren dan ten gebruike der leerlingen. Ook werd gevraagd, op welke wijze de voor dit geheele artikel toegestane sommen door den directeur verantwoord werden. Request hoofdredacteur LandOouw-Couranl. Art. 108. In de Landbomo-Courant van 17 September jl. komt voor een request onder dagteekening van 14/15 Sep-
V.
12.)
tember 1882, door den hoofdredacteur dr. Louis MUI.DRR aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gerigt, waarin de aandacht wordt gevestigd op het misbruik, volgens adressant kennelijk geschiedende met medeweten en dus mer. goedkeuring des directeurs van het proefstation der Kijks-landbouwschool te Wageningen , van attesten door dezen ambtennar verstrekt van aldaar gedane scheikundige onderzoekingen , en zulks niettegenstaande d e , naar adressant meent te weten, in der tijd gemaakte bepaling, dat de uitkomst vau een onderzoek van de zijde van het proefstation , schriftelijk medegedeeld, volstrekt niet gedrukt en door den kouper als middel tot reclame mag gebezigd worden , op poene dat het proefstation er tegen opkomen zal. Men zou gaarne vernemen wat er van deze zaak i s ; tevens of er op dat request eene beschikking is genomen, en zoo j a , welke. Uitbreiding leeraren landbouwschool. Leeraar boschbouw. Vele leden verklaarden zich tegen de uitbreiding van het aantal leeraren aan deze school. De aanstelling van een leeraar in den boschbouw werd verschillend beoordeeld. Sommigen achtten met het oog op de gesteldheid van ons land onderwijs daarin onnoodig, anderen onmisbaar. Terwijl de een dat onderwijs wilde opgedragen hebben aan een der tegenwoordige leeraren , wilde een ander dat men trachtte het daarheen te leiden, dat een hunner door een leeraar in den boschbouw vervangen werd. Men betwijfelde voorts of een vreemdeling, die hier in hem geheel onbekende toestanden komt en dan ook in de eerste jaren menigmaal zal moeten reizen ten einde zich daarvan op de hoogte te stellen (Memorie van Toelichting), wel de meest geschikte persoon tot het geven van dat onderwijs moet geacht worden. Van verschillende zijden werd de opmerking g e m a a k t , dat het voor ons vaderland oneindig meer aanbeveling zou verdienen de gelegenheid tot het verkrijgen van onderwijs in tuinbouw en ooftteelt open te stellen , hetzij aan deze school, hetzij aan eene andere. Vooral bij den tuinbouw toch is tegenwoordig, welligt nog meer dan bij den landbouw, het belang van ons land betrokken. Men stelde er prijs o p , de zienswijze des Ministers hieromtrent
te vernemen.
In eene afdeeling weid het gevoelen g e u i t , dat het opïnaken van het Iandbouwverslüg den directeur te veel tijd ontneemt. Dok vroeg men op welke wijze de opbrengst der boerderij wordt verrekend. Deze toch komt niet ouder de middelen voor. Splitsing artt. 109, a en '/, en 110. Door sommigen werd splitsing van deze artikelen verl a n g d , het eerste op grond dat daarin wederom aankoop van grond ia opgenomen. Verhooging subsidie Zierikzee. a , 2. De verhooging van het subsidie aan Zierikzee, op grond dat wegens de afgezonderde ligging der gemeente de meeste leeraren slechts door verhoogde jaarwedden daar* heen kunnen worden getrokken (Toelichtingen n°.42), scheen bedenkelijk. Men oordeelde dat aan dergelijken aandrang door de negering niet behoort te worden toegegeven. Subsidie Brielle enz. G\ De vraag werd gedaan , of de hier genoemde gemeenten alle reeds hoogere burgerscholen bezitten. Verhooging subsidie Leiden. e, 4. Ook deze verhooging ontmoette bezwaar. Eene gemeente , zeide men , die eene leeniug van f 70 000 sluit ten behoeve van gebouw en meubilair (Toelichtingen n°. 43), kan ook zonder verhooging va;i subsidie wel in deze uitgaaf voorzien. Bovendien vreesde men d a t , als om dergelijke redenen subsidien worden toegekend of verhoogd, wel spoedig andere aanvragen zouden volgen. Nieuwe en verhoogde subsidien. f. Men wenschte dat deze subsidien uit de begrootiug weggelaten werden , zoolang niet was aangewezen waarvoor zij strekken. Reiskosten enz. commisssien eind-examens Hoogere Burgerscholen enz. Art. 111. Deze post bedraagt ruim f 4000 meer dan de dienst voor 1881 , terwijl toelichting ontbreekt. Deze scheen echter allezins gewenscht. Reiskosten enz. commissien acten van bekwaamheid. Art. 112. Hier wordt geraamd f 30 0 0 0 , terwijl in 1881 slechts is uitgegeven f 16 869,62, eveneens zonder opgave van redenen.
'Staatsbezrootin:' voor het dienstjaar 1883. \
G
V.
12.)
7
O
om zich beter in deze vakken te kunnen bekwamen, zooveel mogelijk eene plaatsing zoeken in de groote steden. In eene afdeeling werd in overweging gegeven om , met Werking wet lager onderwijs. het oog op het bovenstaande , niet te spoedig geheel met Door een aantal leden werd te kennen gegeven, dat zij het kweekelingenstelsel te breken. zich wenschten te onthouden van beschouwingen over de Afkeuring locaal Venlo. Staatszorg met betrekking tot het lager onderwijs, als Men had vernomen dat van de afkeuring door het g e zijnde dat onderwerp huns inziens voldoende besproken bij de beraadslaging over het ontwerp-adres van antwoord neeskundig Staatstoezigt van een schoollocaal te Venlo op de Troonrede, waarnaar zij dienaangaande verwezen. wel kennis was gegeven aan den Minister , maar geenszins Slechts in eene afdeeling werd hieromtrent nader van ge- aan het betrokken gemeentebestuur, zoodat het nog g e dachten gewisseld. Enkelen hadden gehoopt dat de Minis- ruimen lijd daarna in gebruik was gebleven. Men vroeg t e r , nu de gevolgen der wet van 1878 zich hadden doen of geene maatregelen moesten genomen worden , waardoor kennnen, zou hebben medegewerkt om ook deze wet te eene dergelijke onregelmatigheid in het vervolg kon worden wijzigen; zij wenschten bij vernieuwing den Minister mei voorkomen. Openbaarmaking vertrouwelijke adviesen. aandrang te verzoeken alsnog daartoe mede te werken. Dat In het werk van den heer mr. P. P. IIJJBHECHT, De de wet zwaar drukt op het Rijk en op de gemeenten wordt toch algemeen erkend. Behalve de 30 pet., welke door onderwijswetten in Nederland en hare uitvoering, komt een het Rijk worden bijgedragen , was het niet te ontkennen advies van vertrouwelijkeu aard aan den Minister voor. dat van de gemeentelijke uitgaven in vele gemeenten '|, en Men vond dit bedenkelijk en vroeg, of het met goedV, werd uitgegeven voor onderwijs. Sommig" leden zagen keuring des Ministers geschiedde. dan ook in de wet van 1878 een kanker voor onze financiën, Kweek- en leerscholen. Kosten. en achtten het Rijk en de gemeenten niet bij magte om Art. 119. Velen betreurden het dat de Minister, ook het noodige geld voor hare uitvoering op den duur op te wat het lager onderwijs aangaat, een voorbeeld geeft van brengen. Werd algemeen toegegeven dat de wet belangrijke opdrijviug der kosten en ook de opdrijving door de geineenkosten na zich sleept, er werd ook op gewezen dal vele ten in de hand werkt. Het verhougeii der tracteinenteu van daarvan slechts eenmaal noouig waren, terwijl men de de hoofden der leerscholen tot t 2200, en de verhooging meening uitsprak dat het een verblijdend teeken was dat voor de andere onderwijzers dier scholen, achtten snjonnoomen in .sommige gemeenten een zoo belangrijk deel der I dig en ongemotiveerd. Dat men aan de hoofden der kweek* uitgaven over bad voor het onderwijs, aangezien daaruit I scholen aanzienlijke tractementen geeft liet zich eenigzins bleek van belangstelling in dat gewigtig onderwerp. Men I begrijpen , doch men meende nat voor de leerscholen wel erkende k aan de andore z:j!e, '.at vermeerderde belang- mannen van voldoende bekwaamheid en geschiktheid voor stelling in bet onderwijs ^er jeugd verblijdend w a s , doch een lager tractement dan i' 2200 te verkrijgen zijn. Gaat toonde a a n , dat die verhoogde uitgaven ook moesten worden de Staat nier voor, de gemeenten moeten volgen, w i l gedragen door hen , die wel belang stellen m de opvoeding len zij hunne geschikte onderwijzers behouden, en net der jeugd , doch die de openbare school geene geschikte gevolg zou zijn , behalve uat de Staat van tic verhooging plaats vonden voor de opvoeding hunner kinderen, en men der gfcuieeiite-umbtenaren weder 30 pet. betaalt, dat f2200 zou gaarne van den Minister vernemen , of daarin naar nog niet genoeg zoude zijn. Bovendien maakt deze zijne meening ook onregt was gelegen. maatregel het bestaan der bijzondere scholen al weder Hooge kosten schoolbouw. moeijelijker , omdat ook aldaar, wil inen de onderwijzers W a t de hooge kosten voor bet bouwen van scholen der bijzondere scholen eene positie geven niet al te zeer a a n g a a t , vele leden meenden dat daurvoor geen vrees meer onderscheiden van die hunner collega's aan de openbare bestond, nu de plannen niet meer bij het Departement scholen, verhooging van jaarwelden zal moeten plaats behoefden te worden goedgekeurd. Anderen merkten o p , hebben. Doch hoe men hierover denke , men vroeg: is dat dooi' uien maatregel ook bet laaiste middel is weg- eene jaarwedde van f 2200, vo .ral nis daaron Ier geen genomen om die gemeentebesturen, welke ue weelde ver- huishuur is begrepen , voor het hoofd eener school uie der drijven d a n iiet Departement deed, tot beperking van te hoog ? Hoeveel genieten de bedoelde onderwijzers thans I Gymnastiek. uitgaven te nopen. Aan voorbeelden daarvan had het niet ontbroken. In eene afdeeling wees men nog op de gemeente (Jok de voorstanders van gymnastiek wilden den Minister Utrecht, alwaar, blijkens het verslagover 1881, eene school waarschuwen om zich in deze toch voor overdrijving te voor lager onderwijs bestaat, waarin slechts 180 kinderen behoeden. Zoolang men ligebaamsbeweging bevorderen wordeu toegelaten, terwijl er wettelijke ruimte ia voor 803. wil, door bijv. tusschen de lesuren gedurende vijf Nog werd de vraag gedaan, of de lokalen waarin open- minuten de kinderen zich te doen ontspannen door l i g baar lager onderwijs werd gegeven vóór het in werking chaamsoefeuing te nemen , zal ieder zulks toejuichen; treden der wet van 1878, vóór 1 Januarij 1884 in over- J doch wanneer men van de gymnastiek gaat maken een eensteinming gebragt kunnen worden met de regelen van bepaald vak , dat vele kosten na zich sleept, dan zal niet het Koninklijk besluit van 1 Mei 1882 (Staatsblad n°. 59), zonder grond eene ernstige Oppositie wordeu in het leven zoo als art. 19 van dat besluit bepaalt. geroepen. Onderwijzersnood Verscheidene leden, goedkeurende dat gelden besteed, De opmerking werd gemaakt, dat in sommige streken worden voor onderwijs in de gymnastiek, doch af keude onderwijzersnood nog voortdurend bestaat. Men vreesde rende dat gelden werden verstrekt om gyinnastiekonderdaarvan groote ongelegenheid, vooral wanneer de overgangs- wijzers te vormen, waren van meening dat op het in bepalingen in artt. 84 en 88 der wet van 1878 worden het vorige jaar genomen besluit behoorde te worden teruguitgevoerd, en ten gevolge daarvan duizenden kinderen gekomen. Audere bleveu het noodzakelijk achten , d a t , voorloopig van onderwijs zullen verstoken zijn. Herziening waar aan de scholen onderwijs in de gymnastiek wordt van die artikelen scheen dus raadzaam. Ook wordt tot het | gegeven , ook van Staatswege wordt gezorgd voor behoorbovengenoemde euvel naar sommige oordeel medegewerkt i lijke opleiding van onderwijzers, nu gebleken is dat andere door de te hooge en strenge eischen bij het examen, i goede gelegenheden tot bekwaming in dit vak ontbreken. zoodat personen, die over het algemeen een uitnemend Nieuwe subsidien gemeentekweekscholen. examen hadden afgelegd , niet konden toegelaten worden Art. 122, b. Deze post, in het geheel niet toegelicht, omdat het in een paar vakken iets te wenschen overliet, i vond bestrijding, omdat men zich niet kou voorstellen dat en het geschiedt dat meer dan de helft der sollicitanten ' aan dergelijke subsidien behoefte kan ontstaan. wordt afgewezen. Velen keurden in dit opzigt de bepalinNormaallessen. gen af, dat voor het verkrijgen eener acte van hoofdonderArt. 123. Men vroeg alsnog aanvulling der overgelegde wijzer examen worde gevorderd in de wiskunde en het | lijst met de kosten der normaal lessen. Gaarne zoude men handteekenen , en dat het bezit eener acte van hoofdonder- ! bovendien weten in welk officieel stuk te vinden was het wijzer wordt vereischt voor het afleggen van examen in j algemeen reglement voor de Rijksnormaallessen (Mem. van vreemde talen. Het gevolg daarvan i s , aangezien het op j Toel., bladz. 9 ) , aangezien toch in een officieel stuk niet het platteland in den regel moeijelijk valt zich de daartoe ! wel kan worden verwezen naar een reglement, d a t in geen benoodigde kennis te verschaffen , dat de hulponderwijzers, i enkel officieel blad is te vinden. Mogt dit n o g slechts Lager
onderwijs.
s
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1883.
zijn opgenomen in tiet hierboven aangehaalde werk van den WMietorll generaal van het Departement van Binnen* landsche Zaken, dan zou men gaarne zien dat alsnog dit reglement in een officieel orgaan wierd opgenomen. Wnt nu de kosten voor de normaalloeiéli aangaat, merkte men o p , dat in alle provinciën stijging was te bespeuren, behalve in Utrecht en Friesland. Door sommigen werd
aangetoond . dat telken jare een bedrag wordt nitgetrok-
k e n , hooger dan noodig i s , en dat men eenmaal als stelregel schijnt te hebben aangenomen om het bedrag jaarlijks met t' 50 000 te vermeerderen. Toen op de begrooting voor 1881 was uitgetrokken een bedrag van f 550 000, werd beweerd dat men niet met minder toe kon komen. En nu blijkt, dat in 1881 slechts f477 682,6.3 is uitgegeven. Eveneens werd in het vorige jaar aangetooud , dut men met f 550 000 ruimschoots kan volstaan. Gevraagd werd , of niet met het oog op deze cijfers de post met f 50 000 zou kunnen worden verminderd, daar toch uit bijlage C van de Memorie van Toelichting blijkt, dat er 112 gemeenten zijn alwaar normaallesseu worden gegeven . dat is 13 meer dan ten vorigen jare. Uit gemelde bijlage blijkt voorts dat er 4732 kweekelingen worden onderwezen. Telt men daarbij de kweeke lingeu der zeven Rijkskweekscholen , tot een getal van 5 6 0 , en die van de gesubsidieerde gemeentelijke kweekscholen , dan kan bet totaalcijfer tot 5500 of 5600 klimmen. Is dit getal te groot of te klein? Men weet het niet, en zou aan den Minister daaromtrent opheldering willen vragen. Op eene getalsterkte van 8046 onderwijzers — zie het verslag omtrent de scholen bladz. 111 — schijnt dit aantal h o o g . doch men mo:'t rekening houden met het bestaande incompleet. Ook werd er op gewezen, dat er normaalinrigtingen zijn met twee , andere met 22 onderwijzers. Kadere inlichtingen omtrent het bovenstaande kan op de beoordeeling van het cijfer in het algemeen en van de noodzakelijkheid der toelagen van invloed zijn. Overigens wilde men gaarne toestemmen, dat de Minister in deze den goeden weg o p g a a t , al kon , volgens sommigen, de inrigting hier en daar minder kostbaar zijn. Ook werd de meening vernomen , dat verschillende inrigtingen klnsse B onvoldoende moeten geacht worden , en het aanbeveling zou verdienen daarvan inrig+ivgen klasse A te maken. Overdekte speelplaats. Art. 126. Zijn inderdaad overdekte speelplaatsen bij alle scholen wel onontbeerlijk 't Subsidie art. 49 wet lager onderwijs. Art. 134. De onderstelling werd g e u i t , dat des Ministers aandacht niet gevallen was op de omstandigheid, dat in de zitting van 15 Decemder 1880 [ffandéünoen 1880—81, bladz. 740 e. v.) deze post — toen uitgetrokken voor f 200 000 — verminderd was tot f 150 000. Indien toch de aandacht des Ministers daarop was gevestigd geweest, meenden velen , zou de Minister thans niet tegen den met 46 tegen 33 stemmen uitgesproken wensch der Kamer trachten te reageren, en evenmin in dit jaar reeds voorloopig voor een belangrijk bedrag buven de raming hebben toege.staan. Nu de Minister echter hierop is gewezen, verwachten deze leden dat hij tien post met f 350 000 zou verminderen. Bijzonder werd de aandacht gevestigd op hetgeen in bovengenoemde zitting werd opgemerkt betrekkelijk de wnnrde van de adviesen van Gedeputeerde Staten, n u de provinciale Kas er niet meer oij uetroKK.en is. muien uttui nagaat dat in vele gemeenten, aan welke buitengewoon subsidie is verleend, eene geringe verhooging van den hoofdelijken omslag voldoende zou geweest zijn om dat subsidie te kunnen ontberen, dan zal gereedelijk worden erkend dat niet alle subsidien voldoende zijn gem otiveerd. Bovendien werd het verleenen van zulke belangrijke subsidien in strijd geacht met de bedoeling van art. 49 der wet, van 1878. Men meende eindelijk, dat aan bovenstaande bezwaren reeds voor een belangrijk gedeelte zou worden tegemoet gekomen , wanneer aan de districtsschoolopzieners zuinigheid werd aanbevolen bij den bouw der schoollocalen. Door anderen werd, naar aanleiding van de bewering dat de Minister zich meer rekenschap had moeten geven van de behoeften , gewezen op de omstandigheid dat vele behoeften eerst in den loop van het dienstjaar ontstaan. Het verleenen van deze subsidien wordt somtijds dringend
V.
12.)
gevorderd, onder anderen voor vele gemeenten ten platten lande, die onvermogend zijn tot betaling van aanzienlijke kosten, omdat het % der personele belasting daarvoor geen noemenswaardige bron van inkomsten opent. Toczigt gebouwen voor onderwijs.
Artt. 138 en 139. Kunnen , nu de bestekken niet meer Ban het Departement behoeven te worden goedgekeurd, deze posten niet worden verminder 1 ï Vide A P D E E U N Ö .
Kunsten
en wetetiscftappen.
Dom te Utrecht. Art. 147. Sommige leden hadden gehoopt d a t , nu uit bet nader requcst van kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde gemeente te Utrecht van Januarij 1882 en uit de beraadslaging van 27 Januurij 1882 in de Eerste Kamer (Handelingen 1881—82, bladz. 170) gebleken was, dat de Minister verkeerdelijk door zijne deskundigen was ingelicht en dat ten onregte die deskundigen hadden beweerd , dat zij vasthielden aan hun oorspronkelijk plan, de Minister het subsidie, ad f 8000, op nieuw zou uittrekken. Anderen, die van het ongelijk van des Ministers adviseurs niet overtuigd waren , vroegen of deze Minister niet bereid zou zijn om de quaestie te laten uitmaken door buiten de zaak I staande deskundigen. Het ging toch niet aan , dat een zoo schoon monument niet verder kon worden gerestaureerd, ten gevolge van een technisch verschil omtrent een onderdeel. Éiunelijk verdedigden weer andere leden de Regering , op grond dat het bestuur , dat subsidie geniet n e b aan het eenmaal voorgestelde plan behoort te houden. Raadhuis te Gouda. b. Men vroeg, of niet de restauratie van dit g e b o u w zoodanig is gevorderd, dat daarvoor geene fondsen meer noodig zijn. Men verwees naar de toelichting der wet van 25 Mei 1880 tot verhooging van hoofdstuk V , en den toelichtenden staat bij hoofdstuk V voor 1881 en 1882. Glazen kerk Gouda. Verkeeren de geschilderde glazen in de kerk te Gouda in een goeden toestand, zoodat voor ondergang geen vrees behoeft te bestaan ? Slot Uredeiode. Art. 148, a. Sommigen zouden er bezwaar in zien met voort te gaan dit subsidie telken jare te verleenen, daar toch het Slot voldoende voor ondergang bewaard is, en ook naar hunne meening het volstrekt niet werd gerestaureerd zoo als het geweest w a s , maar zoo als het zich in de verb^eldiug van enkelen voordeed. Ook vestigde men de aandacht op de lastige wijze waarop de gelegenheid tot bezigtiging der ruïne te verkrijgen i s , waartoe men bijna niet in staat wordt gesteld dan nadat men bij den kastelein te Velzerend, tot wien men zich tot het verkrijgen van toegang moet wenden, eenige vertering heeft gemaakt. Gevangenpoort te 's Gravenhage. c. Het kwam vreemd voor dat juisl altijd aan de Gevaugunpuort werd gearbeid tegen den tijd waarop ae Staatsbegrooting door de Kamer werd onderzocht. Ook nu hadden velen bezwaar tegen het blijven voortbestaan van dit monument. Kloostergang te Utrecht. k. Ook hier wordt niet de oude Kloostergang gerestaureerd, maar een nieuwe gebouwd. Hoeveel heeft dsze arbeid reeds gekost, en wat zal er nog voor noodig zijn ? Slot Maarten van Rossum. m. De post, hier vermeld , vond wegens het belangrijke bedrag bezwaar, vooral nadat ten vorigen jare door den Minister in zijne Memorie vau Beantwoording was verklaard, dat na de toen voorgenomen herstellingen hetjaarlijksche onderhoud niet meer zou kosten dan dat van elk ander gebouw. Men vroeg, hoeveel de ten behoeve van dit gebouw alreeds gedane uitgaven bedragen, en of het na voltooijing nog zal kunnen worden ingerigt voor kantongeregt. Onvoorziene uitgaven. Art. 149. Met het oog op de mededeeliugeii in noo7, dat voor nieuwe restauratien geene gelden worden aangevraagd , scheen deze post h o o g , misschien wel overbodig.
Tweede Kamer.
Bijlage A. (Staatsbegrootiug voor het dienstjaar 1883. V. Koniokiykc Bibliotheek. Art. 150. Gaarne wenschte men te weten, hoe het staat met den Catalogus van handschriften, alsmede of er werkeiijk geene mogelijkheid bestaat oin over te gaan tot het zamenstellen van den catalogus der boeken. Het niet bestaan van zulk oen catalogus maakt het gebruik der Bibliotheek zeer moeilijk. Kan de van lint Departement van Binnenlaudsche Zaken naar de Bibliotheek overgeplaatstc ambtenaar daarmede niet worden belast ? Anderen meenden , dat deze ambtena: r zonder bezwaar kon vervallen. Museum Meernianno Weslhreenianum. Eveneens zou men gaarne vernemen, of de testamentaire beschikking omtrent het museum MeermannoWesthreeuianum het onmogelijk maakt dat dit belangrijk museum meermalen toegankelijk worde gesteld voor het publiek. Uitgaven aankoop afzonderlijk. Art. 151. Bij dit artikel, even als bij de artt. 173 en 175 , wenschte men splitsing, zoodanig dat de uitgaven voor aankoop een afzonderlijken post vormden. Rijks museum to Amsterdam. Art. 158. Bij dit artikel werd verwezen naar de bedenkingen , geopperd bij het Voorloopig Verlag op het wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der begrooting voor 1882. (Gedrukte stukken n°. 1»). Aankoop van boekwerken enz. Art. 167. Men vroeg, waartoe de som van f 19 999,89, uitgegeven in 1 8 8 1 , gestrekt heeft. Subsidicn teekenscholen enz. Art. 171. Naar aanleiding van noot 13 werd de vraag g e d a a n , of het daar vermelde schoolgebouw door het Rijk , door de gemeente Haarlem , of door de Maatschappij tot bevordering van nijverheid gesticht zal worden. Uaar buitendien op eene raming geen staat valt te maken , wenschte men te vernemen of de Staat in elk geval, dan wel alleen tot een bedrag van f 25 000, de helft zal betalen. In het eerste geval ware het beter, indien de Staat eene vaste som als subsidie verleende. Ook vroeg men de reden, waarom de eigendom van het gebouw aan het Rijk zal komen. Men achtte dit niet gewenscht. Normaalschool teekenonderwijzers. Art. 172. In de zitting van 16 December 1880 (Handelingen 1880—81, bladz. 765 e. v.) werd een amendement, strekkende om dit onderwerp uit de begrooting te ligten, met de geringe meerderheid van slechts drie stemmen verworpen. Thans wordt daarop wederom eene verhooging van f 1500 aangevraagd, en men vreesde , dat die niet de laatste zou wezen. Eenige leden hadden dan ook bezwaar, deze verhooging toe te stemmen. Subsidie muziekschool.
Art. 176. In eene afdeeling werd met aandrang gewezen op de wenschelijkheid om het subsidie aan de Koninklijke Muziekschool te 's Gravenhage met f 5500 te verhoogen, zooals door den vorigen Minister van Binnenlaudsche Zaken voor 1882 was voorgesteld, doch welk bedrag toen met
Handelingen der Staten-Generaal. nütagen. 13S2-188.J.
12.)
eene kleine meerderheid was geschrapt. (Handelingen 1881—82, bladz. 645 e. v.) Een der leden , van nabij met do inrigting bekend, deelde mede dat de schoolgelden reeds w;iren verhoogd on dat, indien men geen hoogere salarissen kan geven, de onderwijzers niet langer zouden blijven, ook omdat de privaatlessen veel winstgevender zijn geworden. Nieuwe localen.
Art. 177. Welke uitgaven zijn te dezer zake reeds geschied , en welke blijven nog te doen overig? Vilde AFDEELING.
Nederlandscke Staatscourant
en
Staatsblad.
Staatscourant. De wensch werd geuit dat de Regering, meer dan thans geschiedt door middel der Staatscourant het land op do hoogte houdo van den politieleen toestand. Aan den vorm van het Journal Offlciel in Frankrijk werd door velen boven dien onzer Staatscourant de voorkeur gegeven. Eene korte inhoudsopgave aan het hoofd van elk exemplaar zou het gebruik vergemakkelijken. Men vroeg, waarom de statuten van naamlooze vennootschappen en andere vereenigiugen in den regel eerst maanden na de bewilliging des Kouings in de Staatscourant worden opgenomen. Handelingen. Art. 180. De vraag werd gedaan, of de verzending der Handelingen, den avond na den dag van de zitting, waarover zij loojien, thans regel i s ; en of, nu de prijs daarvan verminderd is, ook het aantal abonnementen is toegenomen.
Artikel 2. De opmerking werd g e m a a k t , dat de artt. 54 ,147 ,148 en 167 niet voor aanvulling uit onvoorzien moeten in aanmerking komen. Art. 54 bevat een vast subsidie, en de drie overige artikelen behooren het maximum aan te wijzen , tot besteding waarvan de wetgevende magt toestemming geeft. Verdere aanvulling dier artikelen is dan ook niet noodig. Aldus vastgesteld door de Commissie van den 2deu November 1882.
Rapporteurs
VAN ASCH VAN WIJCK. SCHEPEL. BASTERT. BERGSMA. VAN DER KAAY.