nº
40ste jaargang / 16 november 2007
22 /
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema klimaat TWEE METER ZEESPIEGELSTIJGING IN NEDERLAND RUIMTE, WATER EN KLIMAAT IN HET GROENE HART EFFECT HITTEGOLF OP WATERKWALITEIT VAN RIJN EN MAAS
ZODRA ER NIEUWE WETTEN KOMEN, KOMEN WIJ MET NIEUWE KANSEN. De wetgeving verandert voortdurend. En dat zal dit jaar niet minder worden. Dat heeft gevolgen voor uw bedrijfsvoering. Processen moeten worden aangepast. Nu zien sommige ondernemers dat als een probleem. Terwijl het een kans kan zijn. Want een nieuwe wet vereist wel aanpassingen, maar met de juiste kennis en ervaring kan elke aanpassing een voorsprong op de concurrent opleveren. Zo gaat compliance in uw voordeel werken. Of het nu SEPA, Solvency II of de Splitsingswet betreft. Wij adviseren u over de kansen en implementeren dat advies vervolgens in uw bedrijfsprocessen. En dan maakt het niet uit wat ze in Den Haag bedenken. Wij zorgen er in Arnhem voor dat u er wijzer van wordt.
WWW.EIFFEL.NL
Serieus of niet?
D
eze uitgave staat voor een belangrijk deel in het teken van het klimaat. Wat voor gevolgen kan een klimaatverandering, waarbij de temperatuur stijgt, de hoeveelheid neerslag toeneemt inclusief de intensiteit van (zomerse onweers-)buien en mede daardoor de zeespiegel ook verder zal stijgen, uitoefenen op Nederland, de ruimtelijke ordening en het waterbeheer? Erg belangrijke vragen, waarover met name het laatste jaar een stortvloed van onderzoeken en programma’s is losgelaten. In feite kunt u bijna elke dag naar een bijeenkomst waarop het klimaat centraal staat. Is dit een hype? Ik hoop het niet. Daarvoor is de kwestie te serieus. Het kaf zal zich wel van het koren scheiden. Serieus onderzoek blijft dan over én antwoorden op vragen die we misschien liever niet willen horen, maar
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
waarnaar we wel zullen moeten handelen. Denk aan de verzilting van West-Nederland. Een hype lijkt wel het plotseling weer opgedoken initiatief om een stukje Noordzee in te polderen om daar het één en ander kwijt te kunnen waarvoor we op het vasteland geen ruimte (meer) hebben. Een totaal onhaalbaar plan, ook al wordt het tegenovergestelde beweerd. De stromingen in de Noordzee worden er door beïnvloed, de dijken moeten zo hoog zijn dat de aanleg waanzinnig duur wordt en wie wil daar wat beginnen? En vooral: kunnen we met al die benodigde miljarden niet heel wat meer zinniger zaken uitvoeren? Dus: een vriendelijk verzoek om dit soort plannetjes te negeren. Het idee loopt natuurlijk ook helemaal niet in de pas met de te verwachten zeespiegelstijging. Peter Bielars
inhoud nº 22 / 2007 / *thema 4* / Zeespiegelstijging Nederland ‘slechts’ twee meter als ijskap Groenland smelt Florrie de Pater en Caroline Katsman
8
/ Interview met projectdirecteur Maaswerken Hans Ruijter Maarten Gast
14* / Watergestuurd ruimtelijk beleid Noor van der Hoeven en Eric Koomen
20* / Ruimte, water en klimaat in het Groene Hart Cees Kwakernaak en Peter Dauvellier
28* / ‘Inconvenient truth’ in de watersector: naast adaptatie ook klimaatdruk verminderen Patricia Clevering-Loeffen, Gerard Smakman en Jelle Roorda
30* / Klimaatschetsboeken en de eerste
28
geodatabank in de provinciale planvorming Lodewijk Stuyt, Janette Bessembinder en Annemarth Idenburg
32 / Drinkwatersector teleurgesteld in Rijnministersconferentie Peter Stoks
36 / Harnaschpolder vergt aanpassingen
32
Johannes Odé
41* / Effect van een hittegolf op de waterkwaliteit van de Rijn en de Maas Gertjan Zwolsman en Michelle van Vliet
45* / Neerslagreeksen voor de KNMI’06-scenario’s Alexander Bakker en Janette Bessembinder
Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
48* / Een afwegingskader voor de keuze van
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
Jaap Kwadijk, Saskia van Vuren, Keimpe Wieringa en Luit-Jan Dijkhuis
www.vakbladh2o.nl
8
klimaatscenario’s in het waterbeheer
52* / Bouwen aan een waterrobuuste stad Erik Luijendijk, Mieke de Gunst, Frans van de Ven en Ellen Tromp
56* / WaalWeelde: de transitie van rivierbeheer en -landschap Peter Scholten, Wouter de Groot en Toine Smits
Bij de omslagfoto: Rijkswaterstaat sloot de Maeslantkering vanwege het hoge water en de noordwesterstorm tussen donderdagavond 8 november (23.05 uur) en vrijdagmiddag 9 november (17.45 uur) voor de eerste maal sinds de bouw ervan in 1997. Het sluiten en openen verliep zonder problemen (foto: Johannes Odé).
Zeespiegelstijging Nederland ‘slechts’ twee meter als ijskap van Groenland smelt Kleine verschillen in het gravitatieveld van de aarde zorgen voor grote zeespiegelvariaties over de wereld. Verschillen in zeespiegelniveau kunnen oplopen tot wel 100 meter. Als al het ijs op Groenland smelt, leidt dat tot een mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging van zeven meter. In Nederland zal die stijging echter maar twee meter bedragen. Hoe dat komt, legde Bert Vermeersen (DEOS, TU Delft) uit tijdens een colloquium op 23 oktober op het KNMI.
S
atellietmetingen hebben aangetoond dat de absolute zeespiegel1) de afgelopen tien jaar mondiaal gemiddeld met 28 mm is gestegen. De regionale variaties zijn echter groot. Zo steeg de zeespiegel de afgelopen tien jaar tussen Australië en Nieuw-Zeeland met 15 mm per jaar, terwijl die ten zuiden van Alaska met 15 mm per jaar daalde. Die grote regionale verschillen in absolute zeespiegelstijging worden, behalve door veranderingen in oceaanstromingen en uitzetting van de oceaan door opwarming, onder andere veroorzaakt door het gravitatieeffect. Daarnaast kan regionaal de relatieve zeespiegelstijging2) sterk beïnvloed worden door post-glaciale opheffing. Massa trekt massa aan. De grote ijsmassa op Groenland, die gemiddeld 1,6 kilometer en maximaal drie kilometer dik is, trekt het oceaanwater aan. Daardoor staat de absolute zeespiegel daar hoger dan langs de Nederlandse kust. Wanneer (een deel van) het landijs smelt, verdwijnt ook (een deel van) de aantrekkende werking ervan op het zeewater. Als gevolg daarvan verdeelt het smeltwater zich niet gelijkmatig over de aarde. Binnen een afstand van zo’n 2.200 km van de afsmeltende ijskap gaat de zeespiegel dalen. Op een afstand tussen de 2.200 en 6.700 km stijgt de absolute zeespiegel wel, maar minder dan de wereldgemiddelde (eustatische) waarde. Ver van de ijskap is de zeespiegelstijging groter dan de eustatische stijging (zie ook afbeelding 2). De afstand Nederland-Groenland bedraagt ongeveer 3.500 kilometer. Nederland ligt dus in het gebied waar de zeespiegelstijging onder invloed van het gravitatie-effect van de ijsmassa kleiner is dan de eustatische stijging. Daarom zal bij het smelten van het ijs op Groenland de zeespiegel bij Nederland niet zeven meter stijgen, maar slechts twee meter, zo wijzen berekeningen van het gravitatie-effect uit. Dat klinkt erg geruststellend voor Nederland. Maar we moeten ook kijken naar de andere
4
H2O / 22 - 2007
Afb. 1: Verhoudingen tussen de lokale en eustatische zeespiegelverandering bij het smelten van de ijskap van Antarctica (a), de ijskap van Groenland (b) en het overige landijs (c) (bron: Mitrovica et al. 2001). Afb. 2: Illustratie van de zeespiegelverandering bij de vorming van een ijskap (bron: Bert Vermeersen).
zeespiegel na vorming ijskap
ijskap
zeespiegel voor vorming ijskap mondiaal gemiddelde zeespiegeldaling oceaanbodem
*thema grote ijsmassa op het zuidelijk halfrond: Antarctica. Daar speelt hetzelfde verschijnsel. De afstand tot die ijskap is zo groot dat, als die ijsmassa smelt, de absolute zeespiegel in Nederland juist meer dan gemiddeld zal stijgen. In de computerberekeningen van Mitrovica et al. (afbeelding 1) wordt de verhouding tussen de lokale zeespiegelverandering (inclusief het gravitatie-effect) en de mondiaal gemiddelde of eustatische waarde weergegeven. Het bovenste beeld toont de zeespiegelvariaties die zouden optreden als gevolg van het smelten van het ijs op Antarctica. Direct bij Antarctica is dit een daling van de zeespiegel (diep-blauwe kleur met een waarde kleiner dan nul), in onze contreien een stijging die sterker is dan wanneer geen gravitatie-effecten op zouden treden. Het middelste beeld laat hetzelfde zien, maar dan voor Groenland. Het onderste beeld toont wat er gebeurt als al het andere landijs (voornamelijk bij Alaska, IJsland en Spitsbergen) zou smelten. Voor de absolute zeespiegelstijging kan redelijk makkelijk rekening worden gehouden met deze gravitatie-effecten als gevolg van veranderingen in de ijsmassa’s. Maar Bert Vermeersen liet zien dat daarnaast voor de relatieve zeespiegelstijging de postglaciale opheffing van land en zeebodem op veel plekken een grote rol speelt. In de ijstijden werd zoveel ijs gevormd dat de aarde deformeerde. Onder het ijs zakte
de aardbodem. Maar aan weerszijden steeg de aardkorst, omdat het deel dat onder het ijs wordt weggedrukt, naar de zijkanten uitvloeit. Als al dat ijs weer smelt, veert de aarde onder het ijs terug. Aan weerszijden kan de aardkorst weer zakken, met relatieve zeespiegelveranderingen als gevolg. Tijdens de laatste ijstijd, 20.000 jaar geleden, waren grote gebieden met dikke ijskappen bedekt. Daarvan is nu minder dan de helft over. Als gevolg hiervan stijgt de bodem in Scandinavië nog steeds flink. De relatieve zeespiegel daalt daar, soms wel met één centimeter per jaar. De boothuizen, die in de 17e eeuw zijn gebouwd, liggen nu ver boven het zeeniveau. Maar de zeebodem onder de Noordpool stijgt juist weer door post-glaciale opheffing, met als gevolg een relatieve zeespiegeldaling van 4,5 mm per jaar. Het gesmolten ijs leidt tot meer water in de oceanen en zeeën. Dat is extra massa, waardoor de zeebodem wat daalt. Dat is één van de redenen waarom Nederland in het westen wat sterker daalt dan in het oosten: na de laatste ijstijd is de Noordzee, die eerst droog stond, immers weer volgelopen. In feite waren het gravitatie-effect en de post-glaciale opheffing al in de 19e eeuw bekend. Het gravitatie-effect is toen tot de afgelopen jaren 70 in de vergetelheid geraakt.
verslag
opheffing maar ook door inklinking van de bodem door veranderingen in de grondwaterstand of gaswinning, zijn met opzet niet meegenomen vanwege het sterk regionale karakter ervan. In de klimaatscenario’s is de bijdrage van de ijskappen van Groenland en Antarctica verdisconteerd als een gezamenlijke, wereldgemiddelde bijdrage. Het effect van gravitatie op de lokale zeespiegel in onze regio staat, onder meer door het colloquium van Bert Vermeersen, prominent op de onderzoeksagenda van het KNMI. De bijdragen van de Groenlandse en Antarctische ijskap worden op dit moment apart bestudeerd. Dit is niet alleen nodig om het gravitatie-effect in rekening te kunnen brengen, maar ook om verschillen in het tempo van het slinken van de beide ijskappen te kunnen representeren. Florrie de Pater (Klimaat voor Ruimte) Caroline Katsman (KNMI) NOTEN 1) De absolute zeespiegelstijging (een toename van de hoogte van het zeeniveau) kan worden veroorzaakt door veranderingen in de totale hoeveelheid water in de oceanen (toename van de massa) en in de dichtheid van het aanwezige oceaanwater (toename van het volume). 2) De relatieve zeespiegelstijging op een bepaalde plek op aarde is de som van de absolute zeespiegelstijging en de lokale bodembeweging.
De klimaatscenario’s van het KNMI van vorig jaar representeren de absolute zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust. Bodembewegingen, veroorzaakt door post-glaciale
Klimaat voor Ruimte Dit themanummer is tot stand gekomen met steun van het programma Klimaat voor Ruimte, dat onderzoek verricht naar manieren om met klimaatverandering en de gevolgen daarvan om te gaan. Het gaat dan vooral om het gebruik van de (open) ruimte. In het onderzoeksprogramma werkt een maatschappijbreed consortium van overheid, wetenschap en bedrijfsleven samen aan mogelijke oplossingen. ‘Klimaat voor Ruimte’ wordt voor de helft gefinancierd door de subsidieregeling BSIK (Besluit Subsidie Investeringen Kennisinfrastructuur). Het programma loopt tot 2011 en heeft 80 miljoen euro te besteden. Het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte begon in 2004. Het bestaat uit vijf deelprogramma’s: klimaatscenario’s, mitigatie, adaptatie, integratieprojecten en communicatie. In totaal omvat het programma momenteel zo’n 60 projecten. • klimaatscenario’s Negen projecten staan op de agenda. In één hiervan, het maatwerkproject, lopen zes pilots met op maat gemaakte klimaatscenario’s voor onder andere de waterschappen, die een antwoord moeten geven op de vraag wat zij nodig hebben aan klimaatgegevens (bijvoorbeeld neerslaghoeveelheden).
mitigatie Hoe kunnen we de snelheid en omvang van de klimaatverandering verminderen? Hiervoor is onderzoek nodig naar onder andere de uitstoot van broeikasgassen en het landgebruik.
•
adaptatie Hoe kunnen de nadelige gevolgen van klimaatverandering beperkt worden en hoe kunnen de effecten opgevangen worden in de ruimtelijke inrichting van Nederland? Op dit onderdeel lopen zo’n 15 projecten, waarvan een tiental gericht op natuur. landbouw en binnenvaart en twee specifiek op water: ACER en verzekeringen (zie respectievelijk de artikelen op pagina 16 en 23).
•
integratie In dit thema lopen twaalf projecten. Eén ervan kijkt naar nieuwe methoden van kosten-batenanalyses, die beter de lange termijn meenemen. In LANDS (zie het artikel op pagina 14) worden toekomstige conflicten in landgebruik in beeld gebracht. •
communicatie Het zichtbaar maken voor de burger wat de gevolgen kunnen zijn van de klimaatverandering, gebeurt onder andere in een klimaatatlas (zie het artikel op pagina 30) en met voorbeelden voor meer waterrobuust bouwen (zie het artikel
•
op pagina 52). Maar ook erg belangrijk is het betrekken van de gemeenten en provincies bij de lopende programma’s. Zij moeten zich nog bewust worden van wat op hen afkomt. Adaptatiestrategie Ruimte voor Klimaat (ARK) Op 27 november wordt in hotel Figi in Zeist een gezamenlijke agenda voor een klimaatbestendig Nederland gepresenteerd. Daarbij zullen kroonprins Willem-Alexander, minister Cramer van VROM en staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat aanwezig zijn. Bij de voorbereidingen voor de adaptatiestrategie zijn de ministeries van VROM, LNV, Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken betrokken geweest, evenals het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen. Tijdens het congres vinden zes workshops plaats over onder andere bouwen in diepe polders, volksgezondheid, natuurbeheer en landbouw. De bijeenkomst is bedoeld voor bestuurders, vertegenwoordigers van overheden, het bedrijfsleven, NGO’s en wetenschappers.
H2O / 22 - 2007
5
“Klimaatverandering vraagt nú om maatregelen” Hoogleraar milieuwetenschappen en klimaatveranderingen aan de Wageningen Universiteit en de Vrije Universiteit Amsterdam Pier Vellinga heeft tijdens de BTO-Trenddag op 4 oktober (zie H2O van 19 oktober) de drinkwatersector opgeroepen om op korte termijn sectoroverschrijdend maatregelen te nemen om de effecten van klimaatverandering te verminderen én de eigen bedrijfsvoering effectief aan te passen aan de veranderende omstandigheden die zullen ontstaan. Op uitnodiging van Kiwa Water Research gaf Vellinga in Nieuwegein zijn visie over klimaatveranderingen en de consequenties voor de (drink)watersector.
D
at de mens invloed heeft op het lokale klimaat is reeds lang bekend. Stedelijke ontwikkeling, veranderingen in grondgebruik en waterbeheer, stofdeeltjes van vulkanen en van auto’s en industrie en de uitstoot van broeikasgassen: alle hebben ze invloed op het klimaat. De nu wereldwijd zichtbare klimaatverandering is vooral het gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen. Een deel van die verandering is inmiddels onvermijdelijk.
Ontwrichting voorkomen Nu kan waarschijnlijk nog worden voorkomen dat de mondiale klimaatverandering zeer desastreuze vormen aanneemt met grote risico’s ten aanzien van internationale ontwrichting. Smeltende ijskappen en een sterke opwarming of verzuring van de oceanen zouden immers op wereldschaal grote schade en onrust veroorzaken. Door nú emissiebeperkende maatregelen te nemen, kunnen we de meer extreme gevolgen nog inperken. Een effectieve manier om dat te doen, is onze uitstoot van broeikasgassen sterk te verminderen. Om de risico’s zoveel mogelijk te beperken, moet de uitstoot van het belangrijkste broeikasgas kooldioxide in de komende 30 tot 50 jaar met 50 tot 80 procent omlaag. Ter vergelijking: tussen 1970 en 2004 is de uitstoot van broeikasgassen juist met 70 procent toegenomen. Deze voorgestelde mitigatie is technisch en economisch haalbaar binnen redelijke financiële grenzen (0,1 procent verminderde BNP-groei per jaar), maar vraagt om een grote inspanning, die zichzelf pas over 30 tot 100 jaar ‘terugbetaalt’. Zo op het eerste gezicht is dat geen aantrekkelijk beeld, maar het alternatief is op de lange duur absoluut slechter. De factor tijd speelt in deze discussie een grote rol: als we willen handelen om problemen in te perken, moeten we die topprestaties nú leveren: over 20 tot 30 jaar is het waarschijnlijk te laat om nog iets te doen. Bij voortgaande emissie heeft tegen die tijd de verandering van klimaat een eigen dynamiek gekregen en doet de beperking van emissie er niet meer toe. Het klimaat bepaalt dan door terugkoppeling zijn eigen dynamiek.
Bijdrage aan mitigatie via CO2beleid Alle maatschappelijke sectoren kunnen bijdragen aan vermindering van de uitstoot van kooldioxide door CO2-neutraal te produceren, dus ook de watersector. De beste manier om dat voor elkaar te krijgen, is een prijs te verbinden aan de uitstoot van kooldioxide en zo producenten en
6
H2O / 22 - 2007
consumenten te stimuleren om te investeren in technologieën en processen met een minimale emissie. Naar schatting zal die prijs binnenkort tussen 30 en 50 euro per ton moeten liggen om tegen 2030 een stabilisatie van het kooldioxideniveau op 450 à 500 ppm te realiseren. Dat is trouwens altijd nog fors hoger dan het huidige niveau van 380 ppm, dat op zich al flink hoger is dan het in de afgelopen 400.000 jaar is geweest.
Consequenties CO2-beleid Dit CO2-beleid zal voor de drinkwatersector dus financiële consequenties hebben en vragen om veranderingen in de bedrijfsvoering (minder energiegebruik, emissiearme technologieën). Daarnaast krijgt de watersector te maken met de gevolgen van het CO2-beleid. Omdat de hulpbronnen water, energie en voedsel aan elkaar gekoppeld zijn, zullen verschuivingen optreden in het gebruik. Zo kost het veel water om biomassa te telen voor energievoorziening; dit zal zijn impact hebben op de beschikbaarheid, prijs en kwaliteit van water. Ook het gebruik van water als
warmtebuffer boven- en ondergronds zal in belang toenemen. Dit levert kansen voor de drinkwatersector en voor inzet van de kennis die deze sector heeft van water en watertransport.
Adaptatie aan klimaatverandering Ook wanneer we met maximale inzet mitigerende maatregelen nemen, is een deel van de verandering van klimaat inmiddels onvermijdelijk. Het gaat daarbij om een stijging van de gemiddelde wereldtemperatuur van in ieder geval twee graden en misschien wel vier graden Celsius. Dat betekent zonder meer dat de watersector zich moet aanpassen aan veranderende omstandigheden. De gemiddelde temperatuur in Nederland zal de komende 50 tot 100 jaar met twee tot vier graden stijgen, bovenop de stijging van een halve tot één graad Celsius die nu al geregistreerd is. Mildere, nattere winters en warmere, drogere zomers met een intensere regenval gaan de afvoerregimes van de grote rivieren veranderen. Tijdens toenemende periodes van hitte en droogte zal een zichzelf
Actieprogramma Noord-Holland De provincie Noord-Holland heeft sinds eind oktober een Actieprogramma Klimaat. Het geldt tot 2011. Doel van het programma is het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in NoordHolland en een betere voorbereiding op de gevolgen van klimaatverandering. De Nederlandse overheid wil in 2020 30 procent minder broeikasgassen uitstoten dan in 1990. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor een zesde deel van de landelijke uitstoot van broeikasgassen. Een belangrijk element van het actieprogramma vormt de samenwerking met andere overheden, het bedrijfsleven en de inwoners van Noord-Holland. De provincie wil deze partijen stimuleren om ook een bijdrage te leveren aan het tegengaan van klimaatverandering, onder meer door het creëren van een stimuleringsregeling voor innovatieve klimaatprojecten en het uitschrijven van een prijsvraag waarmee 60.000 euro voor een klimaatbestendig project kan worden gewonnen. Met het Actieprogramma Klimaat wil de provincie Noord-Holland zich goed voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering, zoals de stijgende zeespiegel. De invoering van een klimaattoets moet ervoor zorgen dat bij het nemen van provinciale beslissingen, zoals woningbouwplannen, meer rekening wordt gehouden met klimaatverandering. Daarnaast streeft de provincie naar een klimaatneutrale organisatie in 2011. Dit houdt in dat de eigen kooldioxide-uitstoot waar mogelijk wordt teruggedrongen en de resterende uitstoot wordt gecompenseerd. De provincie gebruikt al lange tijd groene stroom en wil in de toekomst aanvullende maatregelen gaan nemen door middel van dienstauto’s op duurzame brandstoffen, duurzaam inkopen van bijvoorbeeld kantoorartikelen en het verminderen van het woonwerkverkeer van de ambtenaren. Activiteiten om negatieve klimaatveranderingen tegen te gaan, zijn niet nieuw voor de provincie Noord-Holland. Zo bestaat al geruime tijd een CO2-servicepunt waar gemeenten terecht kunnen voor advies om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Op het gebied van wegverlichting heeft de provincie al 14 tracés voorzien van LED-verlichting. Daarnaast wekt NoordHolland duurzame energie op door middel van 300 windmolens en worden duinen en dijken versterkt als voorbereiding op een stijgende zeespiegel.
*thema versterkende waterschaarste ontstaan, zoals nu al in Australië gebeurt: het aanbod komt door droogte in de knel, terwijl tegelijkertijd de vraag door de hitte toeneemt. Toegenomen temperaturen hebben ook gevolgen voor de kwaliteit van drinkwater in het leidingnet, bijvoorbeeld doordat ze de groei van Legionella en ander invasieve soorten stimuleren. Bovendien nemen de kansen op overstroming toe: dit vormt een bedreiging voor de kwaliteit van de bronnen en inlaten, door vervuiling en verzilting.
Betere voorspellingen en meer inzicht Een conclusie moet zijn dat de (drink) watersector niet meer kan plannen op basis van resultaten uit het verleden. Net als bij beleggingen bieden die geen garantie voor de toekomst. Er zijn verbeterde seizoens- en meerjarenvoorspellingen van weer en klimaat nodig als basis voor voorraadplanning, beheer en bescherming van wingebieden tegen verdroging, overstroming en verzilting. Ook is meer inzicht nodig in de relatie tussen temperatuur en drinkwaterkwaliteit; dit inzicht moet worden toegepast bij winning, zuivering, beheer en transport om de drinkwaterkwaliteit op peil te houden. Een bijkomend voordeel van deze inspanning is dat nadere analyse van de effecten van klimaatverandering op de hele waterketen - hydrologie, geohydrologie, afvalwaterbehandeling en beheer - ook nieuwe kansen kan genereren die de efficiency en betrouwbaarheid van de drinkwatervoorziening ten goede komen; denk bijvoorbeeld aan mogelijkheden voor opslag en beheer ondergronds.
Klimaatbeleid koppelen aan voordelen op kortere termijn Daadwerkelijk effectieve maatregelen creëren en doorvoeren, of het nu is voor mitigatie of adaptatie, is moeilijk. In wezen is de klimaatagenda een investeringsagenda. Omdat veranderingen in het klimaat nooit exact en met volle zekerheid te voorspellen zijn, blijven de baten van maatregelen en investeringen altijd enigszins onzeker. En onzekerheid is niet bevorderlijk voor de besluitvorming. De uitdaging voor de watersector is om klimaatbeleid en -investeringen te koppelen aan zaken die ook op andere fronten voordelen opleveren en dan het liefst op kortere termijn. In de drinkwatersector kunnen bijvoorbeeld investeringen in betrouwbaardere voorspeltechnieken voor klimaat- en weervariatie bijdragen aan efficiënter voorraadbeheer en een hogere leveringszekerheid.
actualiteit
Sectoroverschrijdend Op mitigatie en adaptatie gericht onderzoek biedt bovendien perspectief op innovaties in opslag en voorraadbeheer, kwaliteitsbeheer (bijvoorbeeld in relatie tot temperatuur) en in nieuwe nuttige verbanden, zoals met de energievoorziening. Ook dat is een kenmerk van omgaan met klimaatverandering: een goede strategische analyse en aanpak zal zich moeten uitstrekken tot ruim buiten de sector. Klimaatverandering oefent immers op zeer verschillende wijze druk uit op de samenhangende domeinen van energie, water, voedsel, transport en bouw. Die domeinen gaan veranderen: een slimme watersector is op zijn toekomst voorbereid, stimuleert innovatie en loopt voorop om zijn eigen kansen te creëren. Gerda Sulmann (Kiwa Water Research)
De Zuidplaspolder (foto Florrie de Pater).
Kabinet maakt Nederland klimaatbestendig De ministerraad heeft op voorstel van minister Cramer van VROM ingestemd met de nationale adaptatiestrategie ‘Maak ruimte voor klimaat’. Het kabinet stelt dat het klimaatbestendig maken van Nederland één van de grootste ruimtelijke opgaven is van de 21e eeuw. Deze opgave wordt in toenemende mate sturend voor korte- en langetermijninvesteringen. In de strategie beschrijven de ministers Cramer, Verburg (LNV), Van der Hoeven (EZ) en staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat samen met VNG, IPO en de Unie van Waterschappen de stappen die zij noodzakelijk achten bij het vormgeven van deze opgave. Tijdens het congres ‘Maak ruimte voor klimaat’ dat op 27 november plaatsvindt, wordt de strategie toegelicht.
D
eze strategie richt zich met name op de maatschappelijke thema’s veiligheid, biodiversiteit, economie en kwaliteit van de leefomgeving. In de nationale adaptatiestrategie worden de knelpunten benoemd en de bedreigingen, maar ook de mogelijkheden omschreven en de overwegingen uiteengezet die een rol spelen bij het invoeren van klimaatbestendig ruimtegebruik. Daarnaast wordt toegelicht op welke onderdelen op korte termijn resultaten kunnen worden behaald en voor welke aspecten nadere studie noodzakelijk is. De doelstelling van de strategie is maatschappelijke ontwrichting te voorkomen, nadelige effecten op te vangen en de kansen die klimaatverandering biedt te benutten. Door te kiezen voor een integrale en gebiedsgerichte
benadering wordt aangesloten op lopende ruimtelijke ontwikkelingen en worden lokale kansen maximaal benut. Samenwerking tussen overheden, maatschappelijke organisaties, wetenschap en bedrijfsleven is hierbij cruciaal. De hoofdlijnen van de strategie worden uitgewerkt tot regionale adaptatiestrategieën voor acht concrete gebieden die benoemd zijn in het programma Kennis voor Klimaat, dat begin volgend jaar van start gaat. Het kabinet heeft hiervoor 50 miljoen euro subsidie ter beschikking gesteld. Op korte termijn ziet het kabinet kansen om bij grote investeringen van rijkswege nu al rekening te houden met klimaatverandering. De Zuidplaspolder, Haarlemmermeer en
Almere zijn hiervan voorbeelden. Ook zet het kabinet in op het doorlichten van wet- en regelgeving en krijgt klimaatverandering een prominente plaats in reguliere besluitvormingsprocessen en beleidsplannen. De adaptatieagenda wordt verder uitgewerkt en uitgebreid met initiatieven die voortkomen uit de regionale impulsbijeenkomsten die de komende maanden georganiseerd worden. Samen vormen ze de eerste nationale adaptatieagenda, die juni 2008 wordt uitgebracht. Over de uitvoering zal jaarlijks worden gerapporteerd. De eerste agenda zal - indien nodig - over twee jaar worden herzien.
H2O / 22 - 2007
7
plaatsvindt. In de Zandmaas komt bij het uitvoeren van de werken naast grind ook zand beschikbaar en wordt circa 550 hectare natuur ontwikkeld.”
Hoe wordt de hoogwaterbescherming gerealiseerd?
HANS RUIJTER, PROJECTDIRECTEUR MAASWERKEN:
“Kadeverhoging in de steden heel ingrijpend voor de betrokkenen” De problematiek van de waterbeheersing op lange termijn wordt bepaald door drie ontwikkelingen: de zeespiegelrijzing, de grotere variatie in rivierafvoeren en de bodemdaling. In het deel van Nederland dat in het stroomgebied van de Rijn ligt, spelen deze ontwikkelingen alle drie. In het stroomgebied van de Maas zijn het vooral de eerste twee; de bodemdaling is daar niet of nauwelijks aan de orde, in de provincie Limburg zeker niet. Waar Rijkswaterstaat in het Rijnstroomgebied nog volop bezig is om het pakket maatregelen dat ruimte voor het rivierwater moet scheppen, nader uit te werken, is dezelfde dienst in het Maasstroomgebied reeds een stap verder. Daar zijn de Maaswerken inmiddels in uitvoering. Aanleiding voor een gesprek met Hans Ruijter, als hoofdingenieur-directeur binnen Rijkswaterstaat belast met de realisatie van dit programma, in het kantoor dat zijn organisatie recent betrokken heeft in de mooi verbouwde moutfabriek in Roermond. Een indrukwekkend voorbeeld van het behoud van industrieel erfgoed.
Wat zijn de Maaswerken? “De Maaswerken bestaan uit de maatregelen die voor de Maas zijn opgesteld naar aanleiding van de hoogwaters van 1993 en 1995 én de maatregelen ter verbetering van de mogelijkheden voor de scheepvaart, de natuurontwikkeling in de uiterwaarden en de winning van grind en zand bij het realiseren van de maatregelen. Het totaalpakket is onderverdeeld in de Zandmaas, de Grensmaas en de Maasroute. Hoofddoelstelling is de verhoging van het beschermingsniveau tegen hoogwater van 1/50 naar 1/250. Dat niveau moet in de Zandmaas in 2015 en in de Grensmaas in 2017 gerealiseerd zijn.”
8
H2O / 22 - 2007
“De Grensmaas is het deel van de Maas waar de rivier de grens met België vormt, globaal het stuk van Maastricht tot Roermond. De rivier is daar erg ondiep. Je kunt daar nu bij wijze van spreken alleen met een kano varen. De scheepvaart maakt over dat traject gebruik van het Julianakanaal. De Zandmaas is het traject van Roermond tot Nijmegen, waarbij het laatste deel door het Maas-Waalkanaal gevormd wordt. Dat stuk Maas heet Zandmaas, omdat dat het meer zandige deel van het stroomdal is. Grote lijn verder is dat in de Grensmaas 50 miljoen ton grind gewonnen gaat worden en dat in dat deel circa 1.100 hectare natuurontwikkeling
“Uitgangspunt was om alleen maatregelen in de rivier zelf te nemen door deze breder en dieper te maken en door hoogwatergeulen en retentiebekkens aan te leggen. Dat gaat niet helemaal lukken. In onder andere Roermond, Venlo, Gennep, Mook en Middelaar moeten nieuwe kades worden aangelegd of deels worden verhoogd. Die werkzaamheden zijn volop in uitvoering. We zullen dat werk volgend jaar afronden.” “In de gebieden langs de Zandmaas worden hoogwatergeulen gegraven. Gebieden die bij laagwater deels droog staan maar bij hoogwater vollopen, een soort overloop dus. Deze geulen komen bij Lomm, Well en Aijen. Die bij Lomm is nu in uitvoering. Daarbij komen miljoenen tonnen zand vrij. De aannemer heeft een grote zandverwerkingsfabriek opgesteld, die het zand sorteert, waarna het op de markt gebracht wordt.”
Wat houdt de verdieping in? “Verdieping is verdieping van het zomerbed van de rivier in het Zandmaasgebied met 1,5 tot 3 meter. Daardoor daalt de waterstand. Neveneffect is dat verdroging in de omgeving optreedt. Dit compenseren we door het peil van de rivier op te zetten met 25 tot 30 centimeter. Dat kan echter ook weer tot vernatting leiden, in het bijzonder direct achter de stuw. Zowel de landbouw als bijvoorbeeld jachthavens kunnen daarvan last hebben. Schade die daardoor ontstaat, compenseren we.” “Verschil met het rivierengebied elders in Nederland is dat hier geen dijken zijn die je kunt terugleggen om meer ruimte te creëren. Alleen in de steden zijn kades aanwezig. Door het verdiepen van het zomerbed in de gedeelten die daarvoor aangewezen zijn, komt in totaal 5,5 à 6 miljoen kubieke meter bodemmateriaal vrij. De verwachting is dat hiervan circa één miljoen kubieke meter onvermarktbaar is en opgeslagen moet worden in bergingslocaties en dat de rest als grind en zand op de markt afgezet kan worden.” “Het eerste baggerbestek dat hierop betrekking had, het traject tussen Grave en Ravenstein, is inmiddels uitgevoerd. De aannemer heeft de vrijkomende 1,3 miljoen kubieke meter volledig op de markt kunnen brengen.” “Voor de Grensmaas hanteren we het systeem van de ‘zelfrealisatie’. Dat houdt in dat we met een consortium van baggerbedrijven en grindleveranciers én Natuurmonumenten een contract gesloten hebben, waarbij het consortium binnen de vereiste termijn alle aanpassingswerken, in totaal elf, realiseert. Bij het verdiepen van de rivier wordt grind gewonnen. Uit de winst die het
interview consortium bij de verkoop hiervan maakt, worden de aanpassingen bekostigd.”
Is de verhouding tussen kosten en baten bij de Grensmaas redelijk? “Die is alleszins redelijk. Er is met een open begroting gewerkt, waardoor wij als Rijkwaterstaat volledig inzicht in die verhouding hebben. Het is een goed voorbeeld van publiek-private samenwerking en uniek in zijn soort. Tegenover het leveren van 50 miljoen ton grind staat een volledige hoogwaterbescherming en de ontwikkeling van 1.100 hectare natuurgebied. Met het grind wordt mede voldaan aan de landelijke behoefte aan grind als grondstof voor beton. Niet alle grind komt overigens hier vandaan. Een ander deel wordt uit zee gewonnen. Bij de aanpak van de Grensmaas zullen er geen grindgaten bij komen zoals in Roermond. De rivier zal worden verruimd en flessenhalzen zullen worden verwijderd waardoor de rivier meer dynamiek krijgt met een hogere natuurwaarde.”
sluizen bij Sambeek en Belfeld worden verbreed en verdiept. Op beide plaatsen liggen twee sluizen: een oude die uit 1930 dateert en een nieuwe uit de jaren 60. De oudste moet worden aangepast. In het Lateraalkanaal bij Roermond en in het Julianakanaal worden de sluiskolken verlengd. De aanbesteding van de verlenging van deze sluizen in Maasbracht, Born en Heel, loopt. Het is één van de grootste werken die we uitvoeren.”
Wat gaat alles kosten? “Alle maatregelen samen vergen een investering van 1,8 miljard euro in tien jaar. Het deel daarvan dat ten laste van Rijkswaterstaat komt, is 1,1 miljard. De resterende 0,7 miljard euro komt ten laste van de marktpartijen. Het totale bedrag is in de rijksbegroting vastgelegd.”
“Werken aan de Maas van morgen”
Is de grens met België nog een discussiepunt?
Worden de Maaswerken breed ondersteund?
“De Maas is daar inderdaad een grensrivier. De Belgen noemen hem daar overigens Gemeenschappelijke Maas, wij Grensmaas, wat net een ander accent is. Het gehele plan is in goed overleg met België opgesteld. Als de maatregelen die wij aan de Nederlandse kant nemen, nadelige effecten opleveren aan Belgische zijde, dan compenseren wij deze. De grens zelf is geen punt van discussie, die wordt gewoon gehandhaafd. Het punt is dat als je bovenstrooms werken uitvoert, dit altijd effecten benedenstrooms heeft. Dus als je bovenstrooms meer water opvangt door verbreding en verdieping, moet er op een gegeven moment ook meer water afgevoerd kunnen worden. Dat kan betekenen dat je dan ook benedenstrooms het winterbed moet verlagen of kades moet verhogen. Er zijn drie locaties waar zulke maatregelen aan Belgische zijde nodig zijn. Die zijn in het totale pakket opgenomen en worden mee uitgevoerd.”
“Het Limburgs Landschap draagt ons project een warm hart toe. Een deel van de natuurgebieden die wij creëren, dragen wij aan haar over. Zij richt de gebieden verder in en beheert deze. Wij zorgen voor de aankoop van de hectares grond. Maar er zijn ook moeilijke kanten, bij de kadeaanleg bijvoorbeeld. Wij hebben het dan over een totale lengte van 40 kilometer. Verhoging van een kade met 1 à 1,5 meter is heel ingrijpend en neemt veel uitzicht weg. Dit is op een aantal plaatsen het geval. Waar mogelijk wordt met demontabele kades gewerkt: verhogingen die alleen aangebracht worden als het water echt hoog komt. Dat moet het waterschap doen en dat moet voor haar dan ook in korte tijd uitvoerbaar zijn. We hebben geprobeerd om in overleg met alle betrokkenen tot die oplossingen te komen die de minste bezwaren geven, maar dat er bezwaren zijn, zal ik niet ontkennen. Alle procedures zijn nu afgewikkeld, alle bezwaren en beroepen zijn behandeld, de uitvoering is nu gaande. Ook bij de aanleg van de hoogwatergeulen spelen emoties. Als een familie ergens generaties lang gewoond heeft en nu weg moet, is dat ingrijpend en kan het aanbod van een ander bedrijf elders de pijn niet wegnemen.”
U noemde ook verbeteringen ten behoeve van de scheepvaart? “Ja, dat is onze tweede hoofddoelstelling. Het traject van Nijmegen tot Maastricht moet geschikt gemaakt voor schepen van klasse Vb en 3,5 meter diepgang. Dit betekent dat tweebaksduwvaart mogelijk wordt. Daartoe moeten sluizen verbreed, verdiept of verlengd worden en bruggen verhoogd. Dat laatste om vierlaagscontainervaart mogelijk te maken. Bij Born is een grote terminal gebouwd voor de overslag van containers.” “Een paar voorbeelden van de aanpassingen: in het Maas-Waalkanaal worden de bruggen bij de sluis van Weurt verhoogd en beweegbaar gemaakt, naast de huidige sluis bij Heumen komt een tweede keersluis om gelijktijdig scheepvaartverkeer in twee richtingen mogelijk te maken en de oude
Utrecht. Daar werd ik hoofd van de afdeling Beleidsanalyse voor de natte sector. Ik hield me bezig met studies naar de aanleg van een beweegbare waterkering in Kampen, de modernisering van de Maas als scheepvaartroute en de haalbaarheid van een verbinding tussen het Twentekanaal en het Mittelandkanaal in Duitsland. “ “Van 1996 tot 2000 was ik projectmanager rekeningrijden bij het ministerie, in de tijd van de ministers Jorritsma en Netelenbos. De meest boeiende fase uit mijn loopbaan,
Wat was uw eigen loopbaan tot dusverre? “Ik ben in 1961 geboren in Rotterdam. Van 1970 tot 1985 studeerde ik Weg- en Waterbouw aan de TU Delft, in het bijzonder kustwaterbouw en offshore-techniek. Toen ik afstudeerde, was er weinig werk in die branches. Ik ben toen (1986) in dienst getreden bij de directie Zeeland van Rijkswaterstaat. Daar heb ik het beheer en onderhoud van de stormvloedkering in de Oosterschelde opgezet. In 1990 ben ik overgestapt naar de Bouwdienst in
met een heel aparte dynamiek als een onderwerp zo midden in de politieke belangstelling en de aandacht van de media staat. In 2000 ben ik teruggegaan naar de Bouwdienst. Daar heb ik me als lid van het directieteam beziggehouden met de aanleg van tunnels en bruggen, zoals de Beneluxtunnel en de Lekbrug bij Vianen. Vorig jaar ben ik bij de Maaswerken begonnen als hoofdingenieur-directeur, belast met de realisatie van het project. Een eigen verantwoordelijkheid, direct onder de directeurgeneraal van Rijkswaterstaat.”
Hoe groot is uw directie? “We werken met 110 mensen aan dit project, waarvan 50 eigen medewerkers, 30 ingeleend van andere onderdelen van Rijkswaterstaat en 30 externen. Wel is het zo dat deze werken en werkzaamheden ruim voor de eindoplevering over zullen gaan naar de directie Limburg. Ik ervaar het zelf als een bijzonder interessant pakket, met vele invalshoeken en bijzondere kanten, zoals het samenwerken met marktpartijen. Dit is voor mij een nieuwe omgeving met mensen die trots zijn op hun werk.” Maarten Gast
CV 1961 geboren in Rotterdam 1979-1985 studie Weg- en Waterbouw TU Delft 1986-1989 Rijkswaterstaat directie Zeeland, stormvloedkering Oosterschelde 1990-1995 Rijkswaterstaat Bouwdienst, hoofd afdeling beleidsanalyse 1996-1999 projectmanager Rekeningrijden op het ministerie van Verkeer en Waterstaat 2000-2005 directielid Bouwdienst 2006-heden projectdirecteur De Maaswerken
H2O / 22 - 2007
9
Stedelijke grondwateropgave in Noord-Holland Meer dan driekwart van de Noord-Hollandse gemeenten blijkt te kampen met overlast door te hoge of te lage grondwaterstanden, zo blijkt uit een recente enquête. De resultaten geven inzicht in de oorzaken van de grondwaterproblemen in Noord-Holland. Verder is in beeld gebracht hoe ver de gemeenten zijn met de aanpak van grondwateroverlast met het oog op de nieuwe Wet ‘Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken’. Vooral bij kleinere gemeenten ontbreekt de bestuurlijke aandacht en de technische en juridische kennis om tot een effectieve aanpak te komen. Andere gemeenten blijken al veel ervaring te hebben met de aanpak van grondwaterproblemen.
I
n Noord-Holland hebben circa 42.000 woningen te maken met grondwaterover- en/of onderlast. Tot nu toe was de taakverdeling tussen overheden voor de aanpak van grondwateroverlast nog niet wettelijk vastgelegd. Op 1 januari 2008 wordt echter de nieuwe wet ‘Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken’ van kracht. Hiermee krijgen de gemeenten een grondwaterzorgplicht. Tevens wordt het grondwaterbeheer in stedelijk gebied wettelijk beter geregeld. Provincie NoordHolland heeft samen met de Vereniging van Noord-Hollandse Gemeenten en Grontmij de stand van zaken rond de aanpak van de stedelijke grondwateroverlast en -onderlast in Noord-Holland geïnventariseerd. Door middel van een enquête onder de 61 NoordHollandse gemeenten ontstond inzicht in de ernst en omvang van de grondwaterproblemen en de ervaringen die gemeenten hebben in de aanpak en financiering daarvan. In totaal vulden 44 gemeenten de enquête in.
Aard en omvang van de grondwaterproblemen In Noord-Holland is grondwateroverlast het grootste knelpunt van de stedelijke grondwateropgave (aangegeven door 85 procent van de respondenten van de enquête). De grondwateroverlast bestaat in vrijwel alle gemeenten uit water of vocht in de kruipruimtes van woningen door te hoge grondwaterstanden. In mindere mate worden ook natte tuinen en vochtoptrek of schimmelvorming in de woning genoemd. De geconstateerde grondwateroverlast wordt volgens de respondenten met name veroorzaakt door de slechte doorlatendheid van de bodem en het ontbreken van een goed functionerende drainage. In de regio Kennemerland wordt grondwateroverlast ook in verband gebracht met het stopzetten van grondwaterwinningen in de duinen. (Dit is recent echter door onderzoek weerlegd, red. Zie ook H2O nr. 18, pag. 9) Grondwateronderlast is geconstateerd in een kwart van de gemeenten die de enquête invulden. Het gaat voornamelijk om paalrot van houten paalfunderingen van vooroorlogse bebouwing. De oorzaak van de geconstateerde grondwateronderlast is vooral een lekkende riolering. De drainerende werking hiervan zorgt ervoor dat de grondwaterstand daalt. Door deze verlaging kunnen houten paalfunderingen deels droogvallen,
10
H2O / 22 - 2007
Afb. 1: De stedelijke grondwateropgave in Noord-Holland.
waardoor deze gaan rotten en schade aan de bebouwing kan ontstaan. Een duidelijke relatie tussen de geografische ligging van een gemeente en het type grondwateroverlast of -onderlast blijkt niet te bestaan. In de kaart hierboven zijn de
resultaten geografisch weergegeven. Wel blijkt op basis van de enquêteresultaten een relatie te bestaan tussen de bouwperiode van woningen en de geconstateerde grondwateroverlast. Vooral bebouwing uit de periode 1960 tot 1980 kent de meeste
achtergrond zoals het toepassen van grondverbetering, ophogen van het maaiveld en bouwkundige maatregelen, worden minder aanbevolen en ook minder toegepast. Specifieke maatregelen om grondwateronderlast tegen te gaan, zijn over het algemeen niet in de plannen opgenomen. In 14 procent van de gemeenten hebben de genomen grondwatermaatregelen geleid tot een structurele oplossing. Bij 54 procent van de gevallen is de situatie echter na het nemen van maatregelen wel verbeterd, maar is de grondwaterproblematiek niet volledig opgelost. De meeste respondenten hebben aangegeven dat de kosten voor het nemen van grondwatermaatregelen nauwelijks bekend zijn. Meestal wordt meegelift met lopende projecten (riool- of wegwerkzaamheden). Bij 35 procent van de gemeenten worden de maatregelen gefinancierd uit algemene middelen en bij 26 procent van de gemeenten gebeurt dit via regelingen in het verbreed rioolrecht. Bij nieuwbouw worden de kosten voor de benodigde ontwateringsmiddelen (drainage) in de regel meegenomen in de verkoopprijs van de woningen. Bij meer dan de helft van de (vooral grote(re)) gemeenten worden ontwerpcriteria of richtlijnen meegegeven en getoetst in de planfase of in de ontwerpfase van nieuwbouw projecten.
Taakverdeling tussen overheden
Afb. 2: Verband tussen de stedelijke wateropgave en de omvang van gemeenten.
grondwateroverlast. De vermoedelijke verklaring hiervoor is dat in deze periode snel en veel gebouwd is. Waarschijnlijk heeft dat afbreuk gedaan aan de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de betreffende stadswijken. Bovendien is men door ruimtegebrek steeds meer gaan bouwen in gebieden die vanuit grondwateroogpunt minder geschikt zijn. Van de respondenten geeft 42 procent aan dat de stedelijke grondwateropgave nog niet in beeld is voor hun gemeente. Op dit moment beschikt meer dan de helft van de respondenten niet over een specifiek grondwaterplan waarin de aanpak van de grondwateroverlast is uitgewerkt. In veel gevallen wordt de aanpak van de grondwaterproblematiek meegenomen in het waterplan of rioleringsplan. De oppervlaktewater- en de rioleringsopgave zijn beter in beeld (zie afbeelding 2). Veel gemeenten geven aan dat de stedelijke grondwateropgave geen hoge prioriteit heeft binnen de gemeentelijke instanties. Een verband lijkt te bestaan tussen de omvang van de gemeente en het al dan niet in beeld zijn van de stedelijke grondwateropgave. Met name gemeenten met minder dan 50.000 inwoners hebben weinig of geen zicht op de grondwateropgave.
Registratie en monitoring In alle geënquêteerde gemeenten zijn klachten van particulieren bekend over grondwateroverlast en/of -onderlast. Een voorzichtige inschatting duidt op een aantal van nul tot tien klachten per 1.000 inwoners per jaar in Noord-Holland. Op dit moment worden bij 43 procent van de respondenten de grondwaterklachten opgenomen in het klachtenregistratiesysteem van de gemeente. In ongeveer de helft van de gemeenten zijn naar aanleiding van klachten visuele inspecties uitgevoerd. Van de respondenten geeft 35 procent aan dat tevens specifieker en diepgaander onderzoek is verricht naar de grondwaterover- en onderlast. De helft van de respondenten beschikt over een grondwatermeetnet dat regelmatig wordt bemeten en onderhouden (afbeelding 3). Het meetnet wordt meestal gebruikt om een algemeen beeld te krijgen van de grondwaterstanden in de gemeente. Enkele gemeenten gebruiken het meetnet tevens om het effect van maatregelen te monitoren en om ontwikkelingen op de lange termijn te kunnen volgen.
Maatregelen Bij de aanpak van de grondwateroverlast door de gemeenten wordt hoofdzakelijk de aanleg van (aanvullende) drainagevoorzieningen voorgesteld. Andere mogelijkheden,
Over het algemeen blijkt dat de gemeenten zichzelf een duidelijke taak toebedelen in onderzoek naar grondwateroverlast, in de uitvoering van maatregelen, in de afstemming tussen partijen en als aanspreekpunt voor particulieren. Opvallend is dat de gemeenten ook het waterschap alle denkbare taken rondom de grondwateropgave toebedelen, maar dan wel in een rol op de tweede plaats. De provincie en het Rijk hebben volgens de respondenten een verantwoordelijkheid over het diepe grondwater, het beleid cq. wet en regelgeving, het helder maken van taakverdeling tussen de overheden en het verstrekken van subsidies.
Knelpunten Uit de enquête blijkt dat veel (vooral kleinere) gemeenten moeite hebben om grondwateroverlast of -onderlast effectief aan te pakken. De technische en juridische kennis, maar ook de betrokkenheid binnen de gemeentelijke organisatie ontbreekt. De Wet Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken lijkt voldoende mogelijkheden te bieden voor financiering van grondwateronderzoek en -maatregelen. Volgens de respondenten bestaat meer behoefte aan hulp op het gebied van kennis over de techniek en de aanpak dan aan bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van financiële middelen vanuit de overheid om maatregelen uit te voeren. Op de vraag welke aanbevelingen men mee wil geven aan andere gemeenten bij de aanpak van grondwateroverlast of -onderlast, zijn de volgende antwoorden gegeven: • Behoefte bestaat aan objectieve criteria om grondwateroverlast en -onderlast
H2O / 22 - 2007
11
•
en oorzaak van grondwateroverlast worden vastgesteld en kunnen passende maatregelen worden uitgewerkt; Ten slotte is betere en vroegtijdiger communicatie met burgers en bedrijven nodig over het waarom van ingrepen in de waterhuishouding (zoals het stoppen van winningen), hoe met effecten op de grondwaterstand wordt omgegaan en waar burgers aanvullende informatie kunnen krijgen.
Eric van Nieuwkerk (Grontmij, thans TNO) Lilian Bernhardi (Provincie Noord-Holland)
De Provincie Noord-Holland verzorgt samen met de Vereniging van Noord-Hollandse Gemeenten op 3 december het symposium ‘Aanpak van stedelijk grondwaterover- en onderlast in Noord-Holland’. Het symposium is bedoeld om de resultaten van de enquête nader te bespreken en om gemeenten in staat te stellen om kennis en ervaring uit te wisselen. Tevens komen op deze dag de consequenties van de nieuwe wet ‘Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken’ aan bod, in relatie tot de grondwaterzorgplicht voor gemeenten. Voor meer informatie over het programma en voor aanmelding kunt u contact opnemen met mevrouw Agnes Weber (
[email protected]).
Klimaatakkoord gemeenten Afb. 3: Gemeentelijke grondwatermeetnetten in Noord-Holland.
•
12
te identificeren. Daarbij zou een integraal beeld van de regio aangaande grondwater(overlast) en inzicht in opbouw en gebruik van de ondergrond goed van pas komen. Zo is infiltratie als afkoppelmaatregel in gebieden met een hoge grondwaterstand niet haalbaar. Verder wordt opgemerkt dat (toegang tot) kennis van ontwerpmethoden en nieuwste inzichten met betrekking tot drainagemiddelen erg belangrijk zijn voor het opstellen van maatregelen; Bij nieuwbouwprojecten wordt aanbevolen om meer open water in stedelijk gebied creëren om zodoende een betere ontwatering te garanderen. Verder verdient het de voorkeur om gebieden integraal op te hogen, zodat geen kwetsbare ontwateringsmiddelen hoeven te worden toegepast om voldoende ontwatering te garanderen. Als toch ontwateringsmiddelen worden toegepast, is het raadzaam om het beheer en onderhoud van drainagesystemen mee
H2O / 22 - 2007
•
•
•
te nemen in de beheer- en onderhoudsplannen van de nieuwe wijk; Ten aanzien van maatregelen tegen grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied wordt aangegeven dat meeliften met afkoppelwerkzaamheden kostenbesparing op kan leveren. Aandachtspunt is wel dat het tijd vergt om maatregelen in combinatie uit te voeren; Aangeraden wordt om zowel technische als juridische voorschriften op te stellen rond het aansluiten van particuliere drainagesystemen op het gemeentelijke (drainage)stelsel. Hierbij dient duidelijkheid te komen over de verantwoordelijkheid van gemeenten en die van de perceeleigenaren. Ook zijn goede afspraken nodig over de eisen die gesteld worden bij afkoppelen en lozen van drainagewater op oppervlaktewater; Een goede monitoring van grondwaterstanden en het effect cq. de werking van ontwateringsmiddelen is erg belangrijk. Daarmee kan de aard, omvang
Het kabinet en de gemeenten zijn het eens geworden over een klimaatakkoord. Zij gaan zich gezamenlijk inspannen voor een schoner, duurzamer en zuiniger Nederland.
D
e ondertekening van het klimaatakkoord vond afgelopen maandag (12 november) plaats in de Grote Kerk in Den Haag, voorafgaand aan het afscheid van burgemeester Deetman als Voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Namens het kabinet zette minister Jacqueline Cramer van Ruimte en Milieu haar handtekening; burgemeester Wim Deetman tekende namens de VNG. De overige zes bewindslieden die de nota ‘Nieuwe energie voor het klimaat’ hebben ondertekend (Wonen, Wijken en Integratie, Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Financiën en Europese Zaken) konden niet bij de ondertekening aanwezig zijn, maar zullen op een later tijdstip tekenen.
Hoe houd jij je onderhoudskosten in balans?
2007-85
Uitgebalanceerde services voor een betere uptime en lagere onderhoudskosten Totale kosten Doelgebied: Optimale bedrijfszekerheid Minimale kosten
Geen onderhoud
Te veel onderhoud
Verlaag uw kosten Door onderhoud efficiënt aan te pakken kunt u de kosten ervan verlagen. Daarom maken we samen met u graag een plan om de assets in uw plant op een uitgekiende manier te managen.
Verbeter uw uptime Naast overzicht krijgt u ook inzicht: in enkele muisklikken weet u precies in welke staat uw installed base verkeert en hoe u deze in optimale conditie kunt krijgen en houden. Met als resultaat een verbeterde uptime.
Niveau van preventief onderhoud
Specialist in onderhoud Endress+Hauser maakt al meer dan vijftig jaar serieus werk van onderhoud. Met een scala aan uitgebalanceerde diensten en softwaretools ondersteunen we u graag in elk aspect van het onderhoudsmanagement. www.endress.nl/services
Endress+Hauser BV Tel. (035) 695 86 11 www.endress.nl
[email protected]
Watergestuurd ruimtelijk beleid Het klimaat verandert; de zeespiegel stijgt, de pieken in rivierafvoer en het aantal zware regenbuien nemen toe. Dat heeft consequenties voor het ruimtegebruik in Nederland. We moeten ons hiertegen niet alleen wapenen door dijken te verhogen en extra ruimte voor de rivier te creëren. Maar ook door bijvoorbeeld meer rekening te houden met de hoogteligging en de bodemgesteldheid wanneer we een nieuwe wijk gaan bouwen. In LANDS, een project binnen het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte, worden toekomstscenario’s voor Nederland gesimuleerd. Daarbij houdt men niet alleen rekening met sociaal-economische, maar ook met klimatologische aspecten.
R
uimtegebruik heeft veel invloed op de waterbalans in een bepaald gebied; het lokale grondwaterpeil wordt beïnvloed door infiltratie en verdamping. Deze verschillen per type ruimtegebruik. Vooral veranderingen in stedelijk oppervlak, bosbedekking en agrarisch ruimtegebruik beïnvloeden de hydrologische cyclus. Een toename van het bebouwde gebied beperkt de infiltratie van regenwater, waardoor het grondwaterpeil niet in balans blijft. Een toename in verhard oppervlak leidt ook tot het sneller wegspoelen van regenwater. Hierdoor ontstaan grotere pieken in rivierafvoer, waardoor het risico op overstromingen toeneemt. Een toename in het bosoppervlak aan de andere kant zorgt voor een afname in pieken in rivierafvoer. Agrarische praktijken, zoals irrigatie en gewaskeuze, in combinatie met het bodemtype beïnvloeden ook in grote mate de verdamping en infiltratie van water1),2).
Klimaatverandering De klimaatverandering heeft invloed op de hydrologische cyclus en daarmee op het toekomstige ruimtegebruik in Nederland. We weten niet precies in welke mate, maar zeker is dat de zeespiegel gaat stijgen, dat de regenval heftiger en in kortere periodes zal plaatsvinden en dat daardoor het aantal pieken in rivierafvoer zal toenemen3),4). In het huidige waterbeleid moeten we daarom al rekening houden met de veranderingen die ons te wachten staan in de toekomst. Met maatregelen in het kader van het standpunt Ruimte voor de Rivier5) wordt hierop al ingespeeld. In plaats van het enkel en alleen verhogen en versterken van dijken moet de rivier meer ruimte krijgen. Bij hoogwater zullen de waterstanden dan minder stijgen dan zonder rivierverruiming. Maar zijn deze maatregelen voldoende om de kracht van het water voldoende te temmen? In het project LANDS zijn toekomstscenario’s voor Nederland gesimuleerd. Deze geven ruimtelijke beelden van Nederland in 2040 onder verschillende sociaal-economische en klimatologische omstandigheden.
Toekomstscenario’s voor Nederland Startpunt zijn het G- (gematigd) en het W-scenario (warm) van het KNMI6). Deze beschrijven de verwachtingen rondom diverse aspecten van klimaatverandering waarin temperatuur- en zeespiegelstijging erg belangrijk zijn. Deze klimatologische veranderingen koppelen wij aan twee sterk verschillende sociaal-economische scenario’s
14
H2O / 22 - 2007
met daarin diverse aannames over de aard en omvang van de bevolking, economie, ruimtegebruik, mobiliteit, energie, etc. Door gebruik te maken van een set tegenovergestelde toekomstbeelden kunnen we een breed scala van mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen simuleren. Geen van deze beide blikken op de toekomst geeft noodzakelijkerwijs de meest waarschijnlijke situatie weer, maar in combinatie levert dit een beeld op van de bandbreedte waarbinnen mogelijke toekomstige ontwikkelingen plaatsvinden. De scenario’s dienen dus vooral de verbeelding te prikkelen en onze kijk op de toekomst te verbreden. Het W-scenario wordt gekarakteriseerd door een temperatuurstijging van twee graden Afb. 1: Gesimuleerd ruimtegebruik in 2015.
Celsius tussen 1990 en 2050. Het komt overeen met het A1-scenario uit de recente studie Welvaart en Leefomgeving (WLO) van de gezamenlijke planbureaus7). Het omvat een forse groei van de bevolking (20 miljoen in 2040), een hoge economische groei en een uitbreiding van de EU naar het oosten. In dit toekomstbeeld bestaat een vrije markthandel zonder politieke integratie, initiatieven voor internationale samenwerking op het gebied van milieu blijven uit, maar het (spoor) wegennet krijgt wel een flinke uitbreiding. In het G-scenario wordt uitgegaan van een temperatuurstijging van één graad Celsius tussen 1990 en 2050. Het komt overeen met het B2-scenario uit de WLO-studie. De omvang van de bevolking blijft nagenoeg gelijk (16
* thema
achtergrond
beeld van stedelijk, natuurlijk en agrarisch ruimtegebruik ingedeeld in verschillende functies. Landbouw kan bijvoorbeeld opgesplitst worden in akkerbouw, grasland, grondgebonden teelt, intensieve veeteelt en glastuinbouw. De Ruimtescanner deelt Nederland op in 3,3 miljoen cellen van 100 bij 100 meter en kent hier verschillende functies aan toe op basis van het huidige ruimtegebruik (2015), bestaand beleid, geschiktheidkaarten en ruimteclaims. Of een locatie meer of minder geschikt is voor een bepaald ruimtegebruiktype hangt af van het huidige ruimtegebruik, eventuele beleidsrestricties, de nabijheid van bijvoorbeeld natuurlijk of open landschap, van op- en afritten van snelwegen, etc. De verwachte ruimtevraag voor de verschillende sectoren is afkomstig van gespecialiseerde instituten.
Afb. 2: Gesimuleerde bebouwing in 2015 conform concrete plannen.
In het W-scenario is een sterke toename in het stedelijk ruimtegebruik opvallend. Woongebieden rondom de grotere steden in de Randstad nemen in omvang toe, maar ook kleinere dorpen in het landelijke gebied breiden verder uit. Door de toename van ruimtegebruik voor economische activiteiten neemt de kwaliteit en openheid van het landschap af. In het G-scenario vindt een bescheiden groei van woongebieden plaats, maar blijft de bevolking constant. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door steeds kleinere huishoudens en de voorkeur voor meer ruimtevragende vormen van wonen vooral in het landelijk gebied. Stedelijke groei is naar verwachting geconcentreerd in centraal en West-Nederland. Akkerbouw neemt enorm af; kassen verdwijnen in veel gebieden, vooral rondom Den Haag. Bestaande natuurgebieden breiden in een aantal gevallen fors uit en nieuwe natuurgebieden worden ontwikkeld aan rivieren als de Waal, de Rijn, de Maas en de IJssel. Daarnaast ontstaan clusters van recreatiegebieden in aantrekkelijke landschappen, met name in het noorden en westen van Nederland.
Afb. 3: Gesimuleerde nieuwe bebouwing in 2040 in mogelijke probleemgebieden.
miljoen in 2040), een bescheiden economische groei vindt plaats en er is sprake van hoge werkeloosheid. Daarnaast worden handelsblokkades opgeworpen en belastingen geheven ter bescherming van het milieu, ligt de nadruk op milieubeleid en groeit het publieke milieubewustzijn. Ook in dit scenario vindt uitbreiding plaats van het (spoor)wegennet.
Modelleren met de Ruimtescanner De scenario’s zijn door het Milieu- en Natuurplanbureau met de Ruimtescanner doorgerekend en vervolgens in kaart gebracht. De Ruimtescanner is een op een GIS (Geografisch Informatie Systeem) gebaseerd model dat toekomstig ruimtegebruik simuleert. Het geeft een geïntegreerd
Nederland is een laaggelegen gebied en daardoor extra kwetsbaar voor veranderingen in de zeespiegel, rivierafvoer en regenval. Laaggelegen gebieden lopen hierbij natuurlijk een groter risico dan hoger gelegen gebieden. Toch is en wordt in Nederland nog veel gebouwd in gebieden die (diep) onder de zeespiegel liggen. Een bekend voorbeeld is de Zuidplaspolder ten westen van Gouda. De Zuidplaspolder is een zogeheten hotspot binnen het programma Klimaat voor Ruimte. In de plannen van dit gebied is bijzonder veel aandacht voor het toekomstige watersysteem dat veilig, duurzaam en veerkrachtig dient te zijn. De helft van het gebied dient gereserveerd te zijn voor water. Ook moet een deel van de toekomstige woningen boven zeeniveau gebouwd te worden. Maar is het eigenlijk nog wel verstandig om in dergelijke polders in laaggeleden gebieden te bouwen? Is het niet veel verstandiger om deze gebieden te vermijden? Deze
H2O / 22 - 2007
15
vragen staan centraal in het project Aandacht voor Veiligheid (www.adaptation.nl). Vooruitlopend op de resultaten van dit project is op de kaarten in de afbeeldingen 2 en 3 een uitsnede van het rivierrijke centrale deel van Nederland te zien. Met het actuele hoogtebestand als ondergrond tonen deze kaarten de huidige en al in concrete plannen vastgelegde bebouwing (2015) en in rood de nieuwe bebouwing in het W- en G-scenario (2040), zoals met de Ruimtescanner gesimuleerd. Voor het W-scenario geldt dat veel verstedelijking plaatsvindt tussen nu en 2040, en voor een groot deel in de buurt van huidige, sterk urbane gebieden. Veel van deze uitbreidingen (blauwe cirkels) zijn te vinden in de buurt van rivieren. De rode cirkels geven gebieden aan waar verstedelijking plaatsvindt ver onder zeeniveau. Met het oog op de naderende klimaatverandering zijn zowel de gebieden rondom de rivier als de lager gelegen gebieden wellicht niet het meest geschikt om te bouwen. Zelfs in het G-scenario waar weinig stedelijk gebied bijkomt, wordt in lager gelegen gebieden gebouwd. Door het instellen van beperkingen voor het bouwen bijvoorbeeld in gebieden die te diep gelegen zijn of te dicht in de buurt van rivieren liggen, zou dit kunnen worden voorkomen. Want het is de kern van verstandig ruimtelijk beleid om niet alleen achteraf oplossingen te zoeken om onze natte voeten te drogen maar juist om te voorkomen dat we natte voeten krijgen. Noor van der Hoeven en Eric Koomen (Vrije Universiteit Amsterdam) NOTEN 1) De Roo A., G. Schmuck, V. Perdigao en J. Thielen (2003). The influence of historic land use changes and future planned land use scenarios on floods in the Oder catchment. Chapter 28. In ‘Physics and Chemistry of the Earth’, pag. 1291-1300. 2) Dekkers J. en E. Koomen (2007). Land-use simulation for water management: application of the Land Use Scanner model in two large-scale scenario-studies. Chapter 20. In ‘Modelling land-use change; progress and applications’ van E. Koomen, J. Stillwell, A. Bakema en H. Scholten (eds.), pag. 355-373. 3) Commissie Waterbeheer 21e eeuw (2000). Waterbeleid voor de 21e eeuw. 4) Groen G. (2007). Extreme zomerneerslag 2006 en klimaatscenario’s. KNMI-publicatie 215. 5) Projectorganisatie Ruimte voor de Rivier (2006). Planologische Kernbeslissing deel 4. 6) Van den Hurk B., A. Klein Tank, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van Oldenborgh, C. Katsman, H. van den Brink, J. Bessembinder, W. Hazeleger en S. Drijfhout (2006). KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI-rapport WR 2006-01. 7) Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en het Ruimtelijke Planbureau (2006). Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040.
16
H2O / 22 - 2007
Langetermijnscenario’s voor het stroomgebied van de Rijn: de relatie Nederland-Duitsland Onderzoek laat zien dat klimaatverandering een aanzienlijk effect sorteert op het afvoerregime van het Rijnstroomgebied1). Zo zal de afvoer in de winter toenemen, terwijl in de zomer juist minder water beschikbaar is. Ook zal door de toename van temperatuur minder neerslag in de vorm van sneeuw vallen en het smelten van sneeuw in de Alpen vroeger in het seizoen optreden. Deze trends beïnvloeden zowel het hoogwater in de winter als het laagwater in de zomer.
O
f de waterstanden op de rivieren werkelijk veranderen, is onder andere afhankelijk van wat bovenstrooms in Duitsland gebeurt. Zo lang het beschermingsniveau in het buitenland niet wordt verhoogd, zal in Nederland bij extreem hoogwater de maatgevende afvoer niet of slechts in geringe mate toenemen. Bij deze extreme afvoeren zullen bovenstrooms grootschalige overstromingen optreden. Het teveel aan water wordt op het hoogste moment van de hoogwatergolf daar ‘geborgen’2). In Nederland zal de waterstand naar verwachting dus niet of weinig verder stijgen. Wel zal de hoogwatergolf langer duren, zodat de belasting op de dijken toeneemt. Verder zijn ook sociaal-economische ontwikkelingen in zowel Nederland als de bovenstroomse gebieden van de Rijn aan verandering onderhevig. Door toename van gebouwen en infrastructuur (kapitaal) in overstromingsgevoelige gebieden neemt de potentiële schade toe. Verder zal in het benedenrivierengebied door de stijging van de zeespiegel de invloed van het getij verder stroomopwaarts merkbaar zijn3). Het doel van het hier belichte project ACER is te bekijken wat mogelijke adaptatiemaatregelen in het Rijnstroomgebied zijn om de effecten van klimaatverandering te reduceren. Het gaat dan om zowel hoogwater als laagwater. De nadruk ligt op het zoeken naar grensoverschrijdende maatregelen en de relatie tussen Nederland en Duitsland in deze context4). Gekoppelde modellen binnen het project ACER.
Verschillende strategieën zijn mogelijk om de invloed van klimaatverandering in het stroomgebied van de Rijn te reduceren: dijkverhoging, rivierverruiming, retentiegebieden, herlocatie van bebouwing en dergelijke. Bij het bepalen van de meest effectieve strategie is het van belang te weten wat de invloeden zijn van bovenstroomse maatregelen op het benedenstroomse gebied en vice versa. De vraag over de invloed van bovenstroomse activiteiten op benedenstroomse gebieden krijgt momenteel veel aandacht aangezien de nieuwe hoogwaterrichtlijn van de Europese Unie hierop nadrukkelijk ingaat. Voor dit doel werkt ACER samen met de Arbeitsgruppe Hochwasser, een samenwerkingsverband tussen Nederland en Duitsland over het hoogwaterbeheer langs de Niederrhein. Het bestaat onder andere uit vertegenwoordigers van NordrheinWestfalen, de provincie Gelderland en Rijkswaterstaat. Samen met vertegenwoordigers van de Arbeitsgruppe Hochwasser en andere experts inventariseert men in vier à vijf workshops wat de belangrijkste effecten zijn van klimaatverandering en probeert men strategieën te bedenken om hiermee om te gaan. Deze strategieën worden geëvalueerd op hun vermogen om de risico’s op hoog- en laagwater te reduceren.
Gekoppelde simulatiemodellen Om effecten van adaptatiestrategieën te berekenen, gaat ACER verschillende (deels bestaande) modellen aan elkaar koppelen
achtergrond Veiligere Waalkade in Nijmegen
* thema (zie schema). RAMS is een atmosferische model en kan in combinatie met de hydrologische modellen VIC of HBV de uitwisseling tussen atmosfeer en landoppervlak simuleren. Hierdoor kan ook de terugkoppeling van veranderingen in het landgebruik met de atmosfeer worden meegenomen. Hierbij is de aanname dat extreme droogte beter met een gekoppeld model wordt gesimuleerd. De modellen worden gebruikt om zogeheten synthetische klimaatscenario’s van 10.000 jaar door te rekenen5). Met behulp van de berekende afvoeren en de bijbehorende herhalingstijden wordt een kansverdeling gemaakt. Vervolgens wordt een selectie gemaakt van perioden met de meest interessante afvoeren (hoge pieken, laagwater, langdurige extremen, twee opeenvolgende hoogwatergolven, etc). Om de effecten van eventuele terugkoppelingen mee te nemen, worden deze gebeurtenissen voor een aantal adaptatiestrategieën (onder andere veranderingen in landgebruik) in het bovenstroomse deel van het stroomgebied doorgerekend met het gekoppelde RAMS/ VIC-model. Daarna worden de afvoeren van de deelstroomgebieden in het hydrodynamische model SOBEK gebracht om de waterhoogte op elke locatie langs de hoofdwaterweg van de Rijn te bepalen. Als laatste kan dan met de waterhoogte en de herhalingstijd het risico (kans x schade) worden bepaald. Dit gebeurt met een eenvoudig schademodel voor het hele stroomgebied van de Rijn dat landgebruik, het overstromingsgebied en de overstromingsdiepte combineert tot potentiële schade.
Adaptatiestrategieën De modelresultaten geven inzicht in waar de grootste effecten langs de Rijn gaan optreden als gevolg van klimaatverandering. Met deze inzichten worden vervolgens in een paar workshops adapatatiestrategieën bepaald. Deze worden in de modellen gebracht om daarna te bepalen of de maatregelen het risico reduceren. Eén van de mogelijke maatregelen is retentie. Het opvangen van water in tijdelijke retentie-
Het project ACER loopt tot 2009 en wordt ondersteund door Besluit Subsidie Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK) Klimaat voor Ruimte en Rijkswaterstaat Waterdienst. Ook bestaat een nauwe samenwerking met het EU-project NEWATER op het gebied van bestuurlijke processen in het waterbeheer van de Rijn. Samen worden enkele regionale casussen in het stroomgebied geanalyseerd.
gebieden zorgt ervoor dat de hoogwaterpiek als het ware afgetopt wordt. In 1993 en 1995 zijn in Nederland duizenden mensen geëvacueerd als gevolg van dreigende overstromingen. In Duitsland overstroomden lage delen van Keulen. Mede hierdoor zijn in Duitslandal nieuwe maatregelen gepland tot aan het jaar 2020. De grafiek laat een resultaat zien van het gekoppelde SOBEK/ HBV-model voor de hoogwatergolf van 1993 en het effect dat de in Duitsland geplande maatregelen op deze hoogwatergolf zou hebben.
In opdracht van Waterschap Rivierenland is begonnen met de bouw van een veiligere hoogwaterkering aan de Waalkade in Nijmegen. Hiermee moet Nijmegen straks beter dan ooit beveiligd zijn tegen het rivierwater.
O
p 24 oktober gaven dijkgraaf Gerrit Kok van Waterschap Rivierenland en wethouder Hans van Hooft van de gemeente Nijmegen het startsein voor de werkzaamheden. Deze duren tot eind 2008. Dijkgraaf Gerrit Kok (l.) en wethouder Hans van Hooft zetten de machine in werking die acht meter lange damwanden in de grond drukt. Dit gebeurt over vrijwel de hele Waalkade van Nijmegen. Ze vormen de ondergrondse basis voor de verbeterde hoogwaterkering (foto: Waterschap Rivierenland).
Jeroen Aerts (Instituut voor Milieuvraagstukken) Aline te Linde (Instituut voor Milieuvraagstukken / Deltares) Eddy Moors (Alterra) Rita Lammersen (Rijkswaterstaat Waterdienst) NOTEN 1) Middelkoop H., K. Daamen, D. Gellens, W. Grabs, J. Kwadijk, H. Lang, B. Parmet, B. Schädler, J. Schulla en K. Wilke (2001). Impact of climate change on hydrological regimes and water resources management in the Rhine basin. Climatic Change 49, pag. 105-128. 2) Lammersen R. (2004). Grensoverschrijdende effecten van extreme hoogwater op de Niederrhein. 3) Milieu- en Natuurplanbureau (2007). Nederland later. Tweede duurzaamheidsverkenning, deel Fysieke leefomgeving Nederland. 4) ACER. www.adaptation.nl. 5) De Wit M. en T. Buishand (2007). Generator of rainfal and discharge extremes for the Rhine and Meuse basins. RIZA-rapport 200.027. KNMI-publicatie 218.
De gesimuleerde afvoer bij Lobith voor de hoogwatergolf van 1993.
Verschijningsdata
D
e verschijningsdata en de data waarop kopij voor het betreffende nummer aangeleverd moet zijn, staan op een overzicht dat u kunt aanvragen bij de redactie: (010) 427 41 65. Daar is ook een handleiding op te vragen voor de artikelen in Platform.
H2O / 22 - 2007
17
De inrichting van Nederland in het kader van de veiligheid tegen overstromingen Het project Aandacht Voor Veiligheid (AVV)1) gaat over de invloed van veranderingen op de lange termijn, zoals klimaatverandering, ruimtegebruik, bestuurlijke veranderingen en sociaal-economische trends op de veiligheid van Nederland ten aanzien van overstromingen. Het project levert een discussieondersteunend systeem (DOS) op, dat aan de hand van kaarten en beelden laat zien hoe, door middel van ruimtelijke aanpassingen, Nederland klimaatbestendig kan worden voor de lange termijn (het jaar 2100 en verder). De combinatie van waterkennis en ruimtelijke ordening staat daarom centraal in deze studie.
U
it de laatste klimaatscenario’s van het KNMI2) blijkt dat de komende 100 jaar de zeespiegel maximaal 0,85 meter kan stijgen, de rivierafvoeren in de winter gaan toenemen en dat wellicht ook het stormregime op zee van karakter kan veranderen. Ook na 2100 zal de zeespiegelstijging doorgaan. Volgens de KNMI-scenario’s zou de zeespiegelstijging in 2300 maximaal enkele meters kunnen bedragen. Daar ook de bodemdaling zich door inklinking zal voortzetten, wordt de positie steeds ongunstiger. Naast fysische veranderingen spelen op de lange termijn ook bestuurlijke ontwikkelingen een rol. Denk hierbij aan ontwikkelingen als de liberalisering en privatisering, decentralisatie van taken naar regionale overheden, de grotere rol van private partijen en het toenemend belang dat wordt toegekend aan publieke participatie.
De inrichting van Nederland Ten aanzien van ontwikkelingen op sociaaleconomisch vlak hebben studies aangetoond dat Nederland weliswaar rijker is geworden en dus meer capaciteit zou moeten hebben om zich te beschermen tegen overstromingen. Schaduwzijde is echter dat met het opgebouwde kapitaal de potentiële schade ten gevolge van overstromingen ook is toegenomen. Uit de scenario’s ‘Welvaart
en leefomgeving’ blijkt dat de potentiële schade tot 2040 toeneemt door welvaarts- en bevolkingsgroei, met name in de Randstad. Het risico op overstromingen, gedefinieerd als kans x gevolg, zal dus toenemen als we ons niet aanpassen3). Onafhankelijk van klimaatverandering neemt het risico toe door bevolkingstoename en economische groei. Het beheersen van de kansen is wettelijk vastgesteld in de Wet op de waterkeringen. Het beheersen van de gevolgen is eveneens van groot belang voor de verdere aanpassing aan klimaatverandering. Daarom dient het waterbeheer en de ruimtelijke ordening verder op elkaar te worden afgestemd. In het project AVV speelt ruimtegebruik daarom een cruciale rol.
Aanpak Het project Aandacht Voor Veiligheid volgt een scenarioaanpak. Dat wil zeggen dat verschillende (ruimtelijke) veiligheidsstrategieën worden ontwikkeld om met overstromingen om te gaan. Deze worden vervolgens geëvalueerd onder een groot aantal toekomstscenario’s, dat bestaat uit mogelijke ontwikkelingen op het gebied van klimaatverandering, ruimtegebruik, bestuurlijke veranderingen en sociaal-economische trends. Bij evaluatie van veiligheidsstrategieën wordt gekeken naar de kwetsbaarheid van Nederland ten aanzien van overstro-
Afb. 1: Veiligheidsstrategie voor de lange termijn met een zeewaartse uitbreiding van de kust.
18
H2O / 22 - 2007
mingen. Hierin spelen kosten en baten een belangrijke rol, maar ook de effecten op de ruimtelijke kwaliteit. De verschillende strategieën, scenario’s en evaluatieindicatoren worden samengebracht in een discussieondersteunend systeem. Hiermee kunnen nieuwe maatregelen snel op een kaart worden ingevoerd. Met een druk op de knop wordt inzichtelijk gemaakt wat de vooren nadelen van deze maatregelen zijn onder verschillende langetermijnontwikkelingen. Een voorbeeld van een mogelijke strategie is de kustuitbreiding in afbeelding 1. Aangezien het project over de lange termijn gaat (2100 en verder) worden zowel de klimaatscenario’s als de sociaal-economische scenario’s ‘opgerekt’ door ze te verlengen en door extreme gebeurtenissen in te bouwen4). Een nieuw aspect hierbij is het bekijken van trendbreuken in sociaal-economische ontwikkelingen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van verschillende methoden, zoals discontinuïteitenanalyse en ‘backcasting’. Het doordenken van verschillende extreme scenario’s geeft meer zicht op mogelijke toekomsten en daarmee de houdbaarheid van verschillende veiligheidsalternatieven op de lange termijn. Ook voor de klimaatscenario’s worden naast de KNMI-scenario’s ook naar de effecten van extreme zeespieAfb. 2: Resultaat van een zogeheten backcastingworkshop: ideaalbeeld van Nederland voor het jaar 2100 waarbij rekening wordt gehouden met vijf meter zeespiegelstijging.
* thema
AVV is onderdeel van het nationaal Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat (ARK) en wordt gefinancierd door DG Water, BSIK Leven met Water en BSIK Klimaat voor Ruimte. Het project zal een belangrijke bijdrage leveren aan het programma Waterveiligheid 21e eeuw, dat wordt uitgevoerd door DG water.
gelstijging (met vijf meter) gekeken. Het doel van deze activiteit is niet zozeer de toekomst te willen voorspellen, maar de robuustheid van veiligheidsstrategieën te evalueren onder een ‘what if’-situatie. Het ontwikkelen van zowel methoden als veiligheidsstrategieën vormt een belangrijk onderdeel van het project AVV. Door middel van een serie van elf workshops zijn ongeveer 250 verschillende experts betrokken bij dit proces. Een voorbeeld zijn de workshops waarbij deelnemers hun ideaalbeeld voor Nederland voor het jaar 2100 op een grote kaart kunnen invullen met
achtergrond
tekenmateriaal en klei. Vervolgens wordt in een daarop volgende bijeenkomst bekeken of dit ideaal wel gehaald kan worden en welk beleid daarvoor nodig is. Dit proces wordt ook wel backcasting genoemd. Een ideaalbeeld van de inrichting van Nederland, waarbij rekening wordt gehouden met een zeespiegelstijging van vijf meter, is te zien in afbeelding 2.
en -voorbereiders, politici en adviseurs en anderen die geïnteresseerd zijn in de gevolgen van klimaatverandering voor het waterveiligheidsvraagstuk in Nederland.
Het project heeft ook een internationale component. Er is uitwisseling van kennis tussen steden die zich in een vergelijkbare geografische positie bevinden: Hamburg, Londen, New York, Alexandrie, etc.5)
NOTEN 1) Aandacht Voor Veiligheid (2007). www.adaptation.nl. 2) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw. Vier scenario’s voor Nederland. 3) Milieu- en Natuurplanbureau (2007). Nederland later. Tweede duurzaamheidsverkenning, deel Fysieke leefomgeving Nederland. 4) Van der Hoeven N. (2007). Gebruik van de WLOscenario’s in de Ruimtescanner voor de zichtjaren 2040 en 2100. Rapport project Aandacht Voor Veiligheid. 5) Naples M. en J. Aerts (2007). Extreme sea level rise and major coastal cities. Effects and solutions. www.adaptation.nl.
Hoe verder? Het project AVV is nu in de definitiefase en zal in maart 2008 de eerste rapportage opleveren. Uitgaande van een positief oordeel zal vervolgens een vijfjarig programma beginnen op basis van de aanbevelingen en conclusies. Dit programma heeft als doel een nationaal dekkend discussieondersteunend systeem te bouwen waarmee ook op regionale schaal maatregelen kunnen worden geëvalueerd. De beoogde eindgebruikers zijn met name beleidsmakers
Jeroen Aerts (Instituut voor Milieuvraagstukken) Ton Sprong (Ministerie van Verkeer en Waterstaat)
advertentie
Veiligheid en water, nu en later Bezoekadres: Botter 11 nr. 29 Lelystad Postbus 2120 8203 AC Lelystad Telefoon: Telefax: E-mail: Internet:
0320 294242 0320 253901
[email protected] www.hkv.nl
Preventie
Risicoanalyse
Calamiteitenmanagement
Hoe veilig zijn wij? Hoe kunnen we onze veiligheid behouden? Welke eisen stellen we aan de inrichting van Nederland nu en later? Zijn wij voorbereid op overstromingen en evacuatie?
H2O / 22 - 2007
19
Ruimte, water en klimaat in het Groene Hart Het Groene Hart staat onder grote druk. Een snelle bodemdaling, forse wateropgaven, hoge kooldioxide-emissies, een oprukkende stedelijke invloedssfeer, ruimteclaims voor natuur en toenemende internationale concurrentie in de landbouw, maken dat de huidige inrichting niet meer voldoet. De problemen worden door klimaatverandering nog nijpender. Een klimaatbestendige herinrichting wordt steeds urgenter. Nieuwe ruimtelijke concepten en strategieën zijn hiervoor noodzakelijk. Het watersysteem moet robuuster worden om extreme neerslag en droogte op te vangen en de bodemdaling te remmen. Tegelijk vragen de maatschappij en de natuur om ontwikkelingsperspectieven. Dit vormt een grote uitdaging voor beleid en onderzoek1).
H
et veenweidelandschap van het Groene Hart wordt wel aangeduid als ‘oerhollands’. Dat is ook wel terecht, want het landschap is de laatste 800 jaar niet wezenlijk veranderd. Koeien in het gras, grutto’s in de lucht, brede sloten en weidse vergezichten. We kunnen nu de sloten nog zien liggen die in de twaalfde eeuw zijn gegraven. Vele generaties boeren hebben dit landschap gemaakt en beheerd. Het landschap dat zo lang onveranderd bleef, staat echter onder grote druk. Door landbouwkundige drooglegging daalt de bodem met een snelheid van soms wel meer dan één meter per eeuw. De drager van het landschap, de veenbodem, verdwijnt daarmee binnen enkele eeuwen. De bodemdaling leidt ook tot forse schade aan gebouwen, wegen en riolering. Verder wordt het waterbeheer steeds ingewikkelder en duurder doordat het aantal peilgebieden in tien jaar is verdubbeld. De versnippering van het waterbeheer heeft ook tot gevolg dat het watersysteem minder robuust is geworden, dat wil zeggen kwetsbaarder voor wateroverlast en verdroging. De mogelijkheden voor waterberging nemen af bij kleinere waterbeheergebieden.
20
Hart omgezet zouden worden in moeras, zou veenoxidatie als emissiebron geheel wegvallen en zou zelfs jaarlijks 7,3 ton kooldioxideequivalenten per hectare aan broeikasgassen vastgelegd worden in de bodem en de vegetatie. Wanneer men zou omschakelen van landbouw met een normale drooglegging van 50 à 60 cm naar landbouw met een drooglegging van 20 à 30 cm, zou dat leiden tot een uitstoot van maar tien procent van de huidige hoeveelheid broeikasgassen door veenoxidatie3). Uit recente proeven met drainbuizen die permanent onder slootpeil liggen lijkt een dergelijke peilverhoging mogelijk zonder dat dit leidt tot schade in de landbouw4). Bijkomend voordeel is dat bij minder bodemdaling ook de schade aan woningen, wegen, leidingen en buizen vermindert.
Gevolgen van klimaatverandering
Een ander probleem is de milieukwaliteit. Sloten hebben weinig doorzicht en veel kroos. Het is een gevolg van hoge concentraties meststoffen. Die komen deels uit de landbouw, maar meer nog uit oxidatie van de ontwaterde veenbodem. Hier moet nog een grote slag gemaakt worden om de doelen uit de Kaderrichtlijn Water te halen en om de benodigde condities uit de Natura 2000 wetlands te realiseren. Veenoxidatie veroorzaakt ook nog een ander milieuprobleem: een flinke emissie van broeikasgassen, met name koolzuurgas. Berekend is dat de Nederlandse veengebieden bij elkaar zo’n vier procent bijdragen aan de nationale broeikasgasemissie2). Omgerekend voor het Groene Hart komt dat overeen met een jaarlijkse hoeveelheid kooldioxide die door ruim 400.000 personenauto’s wordt uitgestoten.
Door klimaatverandering zal het gebied, afhankelijk van welk klimaatscenario realiteit wordt, tien tot 50 procent meer water moeten verwerken. Piekafvoeren zullen met tien procent kunnen toenemen5). Het afvoeren van water zal echter bemoeilijkt worden door zeespiegelstijging. Hierdoor kan de beschikbare capaciteit van het boezemsysteem een knelpunt worden. Een ander gevolg van zeespiegelstijging is dat in droogmakerijen nabij de kust de opwaartse druk van het grondwater (kweldruk) zal toenemen. Hierdoor zal steeds meer grondwater in de sloten terechtkomen, dat vervolgens weer moet worden afgevoerd via de boezem. Dit draagt op zijn beurt bij aan het capaciteitsprobleem van de boezem. Ook de zoutbelasting zal kunnen toenemen door toename van brakke kwel (‘opbarsting’). Daarnaast leidt klimaatverandering tot een toename van de verdamping in de zomerperiode als gevolg van hogere temperaturen en minder neerslag. Sinds ‘Wilnis’ is duidelijk geworden dat toenemende verdroging kan leiden tot een dusdanige uitdroging van veenkaden dat deze kunnen bezwijken. Als klimaatverandering zal leiden tot meer extreem droge zomers, zal de kans toenemen dat veendijken bezwijken.
Hogere grondwaterstanden leiden tot vermindering van de afbraak van de veenbodem en daardoor tot minder productie van kooldioxide en lachgas. Als alle graslanden in het Groene
Om het slootpeil op niveau te houden bij exttreem droge zomers (die steeds vaker verwacht worden), zal meer water moeten worden ingelaten. Voor het warmste en
H2O / 22 - 2007
droogste scenario kan dat oplopen tot een toename van de inlaatbehoefte met meer dan 40 procent4). Daar komt bij dat klimaatverandering ook zal leiden tot lagere rivierafvoeren in de zomer. De combinatie van meer inlaatbehoefte en minder beschikbaarheid van rivierwater zal tot grote knelpunten kunnen leiden voor de waterhuishouding in de veenpolders. Omdat bij lagere rivierafvoeren de ‘zouttong’ vanaf de Nieuwe Waterweg steeds verder landinwaarts gaat reiken, zal het inlaatwater ook steeds brakker worden. Dit betekent dat het water in de boezem en de poldersloten zouter zal worden. Klimaatverandering zal leiden tot warmer water in winter en zomer. Uit metingen blijkt dat de temperatuur van ondiepe meren en plassen in Nederland al significant is gestegen sinds 19856). Bij de huidige fosforbelasting leidt dit tot een verhoogde kans op blauwalgenbloei en vissterfte, maar ook tot risico’s voor de volksgezondheid. Ook leidt een hogere temperatuur tot snellere afbraak van de veenbodem. Bij het warmste en droogste klimaatscenario (W+) zal de snelheid van bodemdaling toenemen met bijna 70 procent4). Dit zal weer leiden tot een navenant sterke toename van de kooldioxideemissie en meer vrijkomende nutriënten, die bovendien door intensievere buien sneller naar de sloten zullen stromen. Hogere temperaturen kunnen ook leiden tot meer gezondheidsrisico’s, zoals de kans om de ziekte van Weil en allergieën op te lopen6).
Klimaatbestendiger inrichten De problematiek is complex en klimaatverandering zet extra druk op de ketel om de knelpunten in water, bodem en atmosfeer op te lossen en tegelijk de ruimteclaims van nu en de toekomst duurzaam te accommoderen. Rijk7),8), provincies en waterschappen9),10) spreken zich unaniem uit voor ingrijpende maatregelen om de voortgaande bodemdaling, versnippering van het waterbeheer en verzilting tegen te gaan, maar tegelijk ook om zorg te dragen voor behoud en versterking van het waardevolle cultuurlandschap en natuurwaarden van het Groene Hart. Het besef wordt breed gedragen dat een omslag nodig is in het
* thema
achtergrond
programma Leven met Water. In dat project worden de gevolgen en perspectieven voor de bodemdaling, de regionale waterhuishouding, de waterkwaliteit, de natuur en de landbouw uitgewerkt. Toepassing van het concept leidt tot forse verschuivingen in het ruimtegebruik en in geplande locaties voor natuurontwikkeling en zal huidige functies uitdagen tot innovaties en adaptaties in het ruimtegebruik. Compartimentering
Compartimentering is een ruimtelijk concept voor risicobeheersing van overstroming. Hiermee wordt de ruimte opgedeeld in delen die gescheiden worden door dammen of dijken. De compartimenten met de grootste overstromingsrisico’s, bijvoorbeeld de delen die langs rivierdijken liggen, blijven zoveel mogelijk onbebouwd of kunnen ingericht worden als waterbergingsgebied, al of niet in combinatie met drijvend wonen of drijvend werken (zoals in kassen). In het waterbergingsgebied kan gebiedseigen water in de winter worden opgevangen dat in de zomer weer wordt gebruikt in de polder. De compartimenteringsdijken kunnen fungeren als vluchtroutes bij onverhoopte calamiteiten. Onder bepaalde condities zou men hierbij gebruik kunnen maken van bagger die in grote hoeveelheden vrij zal komen uit projecten als ‘Ruimte voor de Rivier’ en uit achterstallig onderhoud van sloten en vaarten13). Cascadering
Afb. 1.
denken over inrichting en beheer van water en land. Water is daarbij de sleutelfactor. Zonder volledigheid te willen suggereren, kunnen de volgende ruimtelijke concepten worden toegepast als basis voor een klimaatbestendige (her)inrichting van het Groene Hart (zie afbeelding 1). Functie volgt peil
Het concept ‘Functie volgt peil’11) keert de gebruikelijke volgorde bij landinrichting om.
Het wordt inmiddels beleidsmatig breed omarmd en toegepast bij de herinrichting van de Krimpenerwaard. Doel is om te komen tot remming van de bodemdaling in de meest kwetsbare gebieden en om tevens de complexiteit en dus kosten van het waterbeheer te reduceren. De ontwikkeling van dit beleidsconcept ontstond in samenhang met de analyse van nieuwe waterpeilstrategieën in het project ‘Waarheen met het veen?’12) van het
In droogmakerijen komt vaak veel kwelwater vrij dat afkomstig is uit omringende hogergelegen (veenweide)polders, boezemwateren en plassen. Dit leidt regelmatig tot wateroverlast en eutrofiëring in de droogmakerijen en tot een sterke inlaatbehoefte en bodemdaling waar het grondwater wegzijgt. De kweldruk kan van plaats tot plaats flink verschillen. Het cascade-concept voor verstedelijking in droogmakerijen speelt in op die verschillen in kweldruk. Elk compartiment krijgt een zodanig straat- en grondwaterpeil dat de kweldruk zoveel mogelijk wegvalt. Dus in gebieden met een hoge kweldruk wordt de wijk hoger aangelegd dan in gebieden waar het minder kwelt. Dit principe is onder meer toegepast in het ontwerp van de nieuwbouwwijk Westergouwe in Gouda14). Bij een
H2O / 22 - 2007
21
compartiment met zeer hoge kweldruk kan omzetting van land in water met drijvende woningen en bedrijven een goede optie zijn. In extreme vorm is dit concept uitgewerkt tot het idee van ‘duinwoningen’15). Daar gaat men uit van een geïnundeerde droogmakerij met daarin woningen op een opgespoten eiland.
Scenario’s Voor een klimaatadaptieve inrichting is het van groot belang om rekening te houden met verschillen in fysieke gesteldheid en ruimtelijke opgaven binnen het Groene Hart. Per gebiedstype zal een keuze gemaakt moeten worden welke ruimtelijke adapatiestrategie het beste past. Bij de ontwikkeling van een visie op het westelijk veenweidegebied zijn drie ontwikkelingsscenario’s onderscheiden16) (zie pagina 21). Nat natuurpark
Dit scenario gaat uit van peilverhoging, zowel permanent (vernatting) als periodiek (peilfluctuatie). Hierin zal de bodemdaling stoppen en bestaat voldoende ruimte voor waterberging, zowel voor de opvang van hoogwaterpieken als voor de opslag van overschotten ten behoeve van handhaving van het zomerpeil. Hierdoor vermindert de behoefte aan inlaat van gebiedsvreemd water. In gebieden met veel kwel leidt dit scenario tot een lagere belasting met meststoffen en zout. Realisatie van dit scenario is onder meer mogelijk bij toepassing van het concept ‘functie volgt peil’, waarbij de lagere, nu vaak nog diep ontwaterde, veengronden nat worden. Dit scenario past het beste bij veengebieden met veel onderbemalingen en waar natte natuur en natuurgebonden recreatie aanwezig zijn of ontwikkeld kunnen worden. Functies die bij dit scenario passen zijn natuur, waterberging, watergebonden recreatie, op hoge waterstanden ingestelde energieteelt, extensieve veeteelt en extensief wonen en werken op het water. Landschapspark
Hierin staat behoud en ontwikkeling van het karakteristieke veenweidelandschap centraal, inclusief meer en minder intensieve vormen van melkveehouderij. Intensieve melkveehouderij concentreert zich in dit scenario op de delen waar de veenbodem wordt afgedekt door een kleilaag. Hier is de bodem namelijk bij gelijke ontwatering minder kwetsbaar voor bodemdaling. In delen met pure veenbodems zijn maatregelen nodig om de bodemdaling te verminderen. Toepassing van onderwaterdrains biedt goede perspectieven voor behoud van kansen voor de melkveehouderij met tevens een halvering van de bodemdaling. Onderwaterdrains reduceren in de zomer de uitdroging en daarmee de bodemdaling, maar geven door hun drainerende functie de boer meer mogelijkheden in het voorjaar. Op de nattere delen bestaan vooral kansen voor landbouw in combinatie met ‘groene en blauwe diensten’ en recreatie. Ook voor dit scenario is het ‘functie volgt peil’-principe bruikbaar.
22
H2O / 22 - 2007
Metropolitaan park
In dit scenario wordt op zo duurzaam mogelijke wijze invulling gegeven aan de inrichting van gebieden met ruimteclaims vanuit de Randstad. Woningbouw, recreatie, glastuinbouw, grootschalige waterberging en wateropslag in nieuwe meren, kleinschalige waterberging langs stadsranden en ‘natuur voor mensen’, zijn de belangrijkste ruimtelijke opgaven. Dit scenario sluit aan bij het Toekomstbeeld van het Waterrijk17). Innovatieve functiecombinaties zijn nodig om de vele ruimteclaims zo goed mogelijk te combineren. Drijvend wonen, drijvende kassen en drijvende wegen in nieuwe plassen met een fluctuerend waterpeil horen hierbij. Stadsranden worden ingericht als ‘blauwe contouren’18): multifunctionele waterbergingsgebieden die de waterproblemen in het aangrenzend stedelijk watersysteem opvangen. Combinaties met recreatief uitloopgebied en beleefbare natuur worden benut evenals opslag en productie van duurzame energie voor de stad. Compartimentering en cascadering zijn hier bruikbare concepten.
Kennisopgave Het Groene Hart staat voor een ingrijpend proces van regionale transitie. In drie BSIKprogramma’s (Leven met Water, Klimaat voor Ruimte en Habiforum) wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling en toepassing van kennis die nodig is om betrokken partijen inzicht te verschaffen in consequenties van keuzes die gemaakt kunnen worden. De belangrijkste kennisopgave voor de toekomst is om de disciplinair georganiseerde kennis zodanig te koppelen dat een samenhangend beeld gepresenteerd kan worden van verschillende opties voor klimaatadaptieve inrichting. Dit betekent betere koppelingen tussen verschillende modellen. Daarnaast zullen kennissystemen moeten worden ontwikkeld die interactief geraadpleegd kunnen worden. Ook is het belangrijk dat praktijkexperimenten samen met alle betrokken belanghebbenden en actoren worden uitgevoerd. Meer samenhang dus in het onderzoek en meer samenwerking tussen onderzoekers en gebruikers van het onderzoek. Cees Kwakernaak (Alterra) Peter Dauvellier (Dauvellier Planadvies) NOTEN 1) Kwakernaak C. en P. Dauvellier (2007). Naar een klimaatbestendig Groene Hart. Beleidsopgaven, concepten en strategieën voor een duurzame inrichting van het Groene Hart. Klimaat voor Ruimte, Leven met Water en Habiforum. 2) Kuikman P. en J. van den Akker (2005). Veenweide, broeikasgassen en klimaatverandering. In ‘Veenweide 25x belicht’. Alterra. Speciale uitgave 2005/11, pag. 16-17. 3) Franken R. en G. van den Born (2006). Beheersopties in het veenweidegebied en emissies van broeikasgassen. Quick scan Milieuen Natuurplanbureau. Publicatie op www. waarheenmethetveen.nl. 4) Jansen P., E. Querner en C. Kwakernaak (2007). Effecten van waterpeilstrategieën in
veenweidegebieden. Een scenariostudie in het gebied rond Zegveld. Alterra. Rapport 1516. 5) Gerits R. (2006). Veranderingen in de waterkwantiteit opgave voor de westelijke veenweiden. Quick scan Rijkswaterstaat RIZA. Publicatie op www. waarheenmethetveen.nl. 6) Milieu- en Natuurplanbureau (2005). Effecten van klimaatverandering in Nederland. 7) Kabinet Balkenende IV (2007). Watervisie. Nederland veroveren op de toekomst. Kabinetsvisie op het waterbeleid. 8) Ministerie van VROM en Ministerie van Verkeer & Waterstaat (2007). Randstad 2040 - startnotitie. Naar een duurzame en concurrerende Europese topregio. 9) Agenda Toekomst Westelijke Veenweidegebieden (2004). Ondertekend door Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. 10) Stuurgroep Groene Hart (2007). Het Groene Hart - icoon van Nederland. Uitvoeringsprogramma 2007-2013. 11) Dijkman W. (2004). Veenweiden: erop of eronder. In ‘Nova Terra’ 4/4: pag. 24-29. 12) www.waarheenmethetveen.nl. 13) De Koning R. et al. (2005). Plan Watervast. Prijswinnende inzending in de ideeënprijsvraag Terpen van Bagger. 14) Werkgroep Wateropgave Westergouwe (2004). De waterstaatkundige inpasbaarheid van een woonwijk in Westergouwe. Gemeente Gouda. 15) Vista Landscape and urban design (2007). Nieuwe dorpen voor het Groene Hart. Duinwonen in de droogmakerij. Innovatienetwerk. 16) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005). Visie op water in de westelijke veenweiden. Beleidsnotitie. 17) Vereniging Deltametropool (2006). Toekomstbeeld van het Waterrijk. 18) Gerritsen A., C. Kwakernaak en W. Wissink (2002). Blauwe contouren: natte randzones voor droge steden. H2O nr. 6, pag. 42-43.
*thema
achtergrond
Klimaatverandering en verzekeren van rampschade Eén van de belangrijkste gevolgen van het geleidelijk opwarmen van de aarde is dat verschillende weersextremen, zoals overstromingen en droogtes, in frequentie en intensiteit zullen gaan toenemen1). Deze extremen kunnen tot slachtoffers leiden en schade aan de gebouwde omgeving en in de landbouw. Aangezien zware stormen en overstromingen in het verleden in Nederland zowel tot veel directe schade hebben geleid als ook indirecte schade door bedrijfsuitval en ontregeling van het openbare leven, is het van belang te onderzoeken of rampschade in de toekomst mogelijk vaker kan optreden. Deze informatie is ook van belang voor verzekeringsmaatschappijen en de centrale overheid die een belangrijk deel van de rampschades vergoeden via commerciële verzekeringen en schaderegelingen. Maar ook waterbeheerders, de landbouwsector, planners in de ruimtelijke ordening en beheerders van de gebouwde omgeving en infrastructuur kunnen van deze informatie gebruik maken om te beslissen welke maatregelen de potentiële schade het best kunnen beperken.
H
et KNMI heeft veranderingen van het klimaat in het verleden vastgesteld en verwachtingen voor de toekomst geformuleerd in haar klimaatscenario’s2). Historische gegevens laten zien dat de buienintensiteit en het aantal zeer natte dagen in Europa en Nederland al zijn toegenomen. De verwachting is dat in de toekomst de neerslag in Nederland stijgt met circa drie procent per graad opwarming. In de zomer stijgt ook de kans op zware buien en onweer. Aan de andere kant bestaat een grotere kans op droogte in de zomer, als de luchtstroming boven Nederland verandert en er vaker een oostenwind waait. De kans op hoge piekafvoeren en overstromingen van de grote rivieren stijgt als de neerslagsom toeneemt over een periode van meerdere dagen (bijvoorbeeld de extreme tiendaagse winterneerslag). Het is onduidelijk of zware stormen in de toekomst vaker voor zullen komen. In Nederland is het aantal stormen gedurende de afgelopen 30 jaar afgenomen. Voor zware stormen die kunnen leiden tot grote schade, kunnen geen veranderingen worden vastgesteld, mede doordat de meetreeksen te kort zijn.
Onderzoek naar risico’s en financiële arrangementen Op dit moment lopen in Nederland verschillende projecten waarin de kans op overstromingen en de gevolgen daarvan worden onderzocht. Het project Veiligheid Nederland in Kaart stelt de huidige kansen op overstromingen vast en heeft voor een aantal dijkringen ook berekend wat de potentiële schade is. Het algemene beeld is dat de kans op overstromingen groter is dan de wettelijke norm zoals die is vastgesteld in de Wet op de waterkering, als rekening wordt gehouden met verschillende mechanismen waardoor dijken en kunstwerken kunnen falen. De schade in Zuid-Holland (dijkring 14) door een dijkdoorbraak kan oplopen tot zo’n 5,8 miljard euro. Binnen het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte wordt in het project Financiële arrangementen voor rampschade onder klimaatverandering door het Instituut
voor Milieuvraagstukken onderzocht wat de rol van klimaatverandering is in een toekomstige toename van potentiële schade. Centraal hierbij staat de vraag hoe deze toename kan worden gecompenseerd door verzekeringen en andere financiële arrangementen. In het project wordt ook onderzocht welke rol de overheid, de verzekeringssector en kapitaalmarkten kunnen spelen in het efficiënt spreiden van met name overstromingsrisico’s. Het onderzoek laat zien dat, hoewel de meteorologische veranderingen goed waarneembaar zijn, de enorme stijging van schade in de afgelopen decennia met name toe te schrijven is aan de toename van kwetsbaarheid3) en niet door veranderingen in het klimaat. Meer mensen, bedrijvigheid en kapitaal in kwetsbare locaties hebben volgens de verzekeringsindustrie de reële schadelast tussen 1977 en 2006 vervijfvoudigd. In het algemeen kan worden gesteld dat alle toename van goed gedocumenteerde schade kan worden verklaard uit toegenomen bevolking en welvaart in de kuststreken en rivierdalen. Toenemende verstedelijking vindt vooral plaats langs grote rivieren en aan de randen van continenten die blootgesteld zijn aan stormen en overstromingen3). Het Milieu- en Natuurplanbureau schat dat het schadepotentieel in overstromingsgevoelige gebieden in Nederland in het jaar 2040 met zo’n 100 tot 150 procent kan toenemen, met name door een toename in de waarde van goederen en productie. Maar ook uitbreiding van bebouwing in overstromingsgevoelige gebieden zorgt voor een extra vergroting van de potentiële schade4). Klimaatverandering kan de kans op schade laten toenemen, als daarnaast ook rekening wordt gehouden met een toename in de hoeveelheid en waarde van kapitaal. Deze informatie is essentieel voor het opstellen van verzekeringsconstructies en schaderegelingen én bij het bepalen van de nodige investeringen voor het op peil houden en verbeteren van de bescherming tegen schade, zoals bijvoorbeeld overstromingen.
Een kwalitatief overzicht is gemaakt van huidige verzekeringsarrangementen die dekking bieden tegen schade door overstromingen in Europa en de verdeling van schadelasten tussen verzekeraars, de overheid, burgers en het bedrijfsleven. Hieruit blijkt dat de afwezigheid van overstromingsverzekeringen in Nederland uniek is in vergelijking met andere Europese landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, waar (deels) private arrangementen beschikbaar zijn. Ook lijkt de geografische grootte van Europese landen te bepalen in hoeverre commerciële overstromingsverzekeringen verbreid zijn. Dit kan verklaard worden uit de noodzaak risico’s voldoende te spreiden. Landen met een gemiddeld zeer hoge concentratie van bevolking en dus kapitaal, zoals Nederland, België en Duitsland, hebben meer moeite met het opzetten van commerciële verzekeringen. De vraag van huishoudens naar een overstromingsverzekering wordt op dit moment onderzocht door middel van enquêtes. Dit onderzoek analyseert of de bereidheid om te betalen voor een overstromingsverzekering hoog genoeg is om een private markt te realiseren en onder welke voorwaarden dit het geval zou kunnen zijn. Ook wordt onderzocht wat de rol is van het overstromingsrisico in relatie tot de bereidheid om te betalen voor een verzekering.
Verzekeringspraktijk in Nederland De verdeling van de verantwoordelijkheden voor het vergoeden van de schade die veroorzaakt is door weersextremen in Nederland, is weergegeven in tabel 1. Een onderscheid is gemaakt tussen schades die geleden worden door de landbouwsector en door andere bedrijven en huishoudens. De landbouwsector is erg gevoelig voor weersextremen, doordat opbrengsten afhankelijk zijn van het weer en door de kwetsbaarheid van de gewassen. Hagelstormen kunnen substantiële schade veroorzaken aan gewassen te velde en de glastuinbouwsector. Deze schade is grotendeels commercieel verzekerd door verzekeraars, zoals Hagelunie
H2O / 22 - 2007
23
en AgriVer. Dit staat in tegenstelling tot schades die veroorzaakt worden door periodes van droogte. Een algemene verzekeringsdekking wordt niet aangeboden door verzekeringsmaatschappijen. De schade wordt dus gedragen door de agrarische sector. Periodes van extreme droogte, zoals de zomer in 2003, leiden tot verminderingen in opbrengsten door verzilting en de afwezigheid van voldoende water voor irrigatie. Droogteschade treedt echter niet alleen op tijdens extreme periodes. Gemiddelde langetermijnschade door droogte voor de Nederlandse agrarische sector is geschat op 150 miljoen euro per jaar5).
van Heerkens7) dat dekking laag is onder bedrijven. Een verzekering tegen overstromingsschade is niet algemeen verkrijgbaar in Nederland. Een uitzondering is overstromingsschade aan motorvoertuigen die gedekt is in cascoverzekeringen. De overheid kan overige schade deels vergoeden via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (WTS), maar heeft hiervoor geen verplichting. Deze compensatie is echter alleen van toepassing voor grote rampen en geldt niet voor schade veroorzaakt door overstromingen van de zee. Een vergoeding via de WTS kan worden betaald uit lopende belastinginkomsten of staatsleningen.
Ervaringen met extreme neerslag in 1998 toonden aan dat de agrarische sector bijzonder kwetsbaar is voor wateroverlast. De totale schade in dat jaar bedroeg ongeveer 400 miljoen euro, waarvan zo’n 80 procent bestond uit schade aan de agrarische sector6). Destijds was schade veroorzaakt door extreme neerslag, nauwelijks commercieel verzekerd en daarom werd de schade deels door de overheid vergoed. Sinds 2004 wordt een dekking tegen schade door regenwateroverlast aangeboden door de verzekeringsmaatschappij AgriVer. Deze verzekering wordt aangeboden in de vorm van een fonds dat is gefinancierd uit jaarpremies van deelnemers. Deelnemers kunnen naheffingen tot zes maal hun basispremie opgelegd krijgen als jaarlijkse uitbetalingen groter zijn dan premie-inkomsten. De overheid staat garant tot 50 miljoen euro per jaar indien deze naheffingen onvoldoende zijn. De dekking is echter beperkt door een eigen risico van 25 procent van het verzekerde bedrag en criteria over de intensiteit van neerslag die plaats moet vinden voordat de verzekering van toepassing is. Vanaf 2005 wordt een soortgelijke verzekering aangeboden door de onderlinge waarborgmaatschappij Aquapol.
De voorgaande discussie heeft aangetoond dat verzekeraars een groot deel van de weergerelateerde risico’s in Nederland dragen. Klimaatverandering zou tot een stijgende schadelast voor verzekeraars kunnen leiden als de frequentie en intensiteit van weersextremen toenemen. Verzekeraars zullen zich in dat geval moeten aanpassen door bijvoorbeeld premies en risicomanagementpraktijken te herzien. Verzekeringsarrangementen kunnen ook een nuttige functie vervullen in adaptatie van de samenleving aan klimaatverandering. Verzekeringsdekking geeft recht op compensatie onder geldende polisvoorwaarden dat een bepaalde financiële zekerheid biedt aan huishoudens en bedrijven. Deze zekerheid heeft een welvaartsverhogend effect voor risico averse personen en kan de wederopbouw na een natuurramp bespoedigen. Verzekeringen kunnen ook bijdragen aan het efficiënt spreiden van risico’s. Zo kunnen verzekeringen bijvoorbeeld prikkels geven aan verzekerden om schadebeperkende maatregelen door te voeren.
Stormschade is grotendeels commercieel verzekerd voor huishoudens en bedrijven. Dekking tegen stormschade is over het algemeen opgenomen in woonhuisverzekeringen (opstal) en motorrijtuigverzekeringen. Wateroverlast is sinds 2000 commercieel verzekerd voor huishoudens en bedrijven. De dekking is echter beperkt voor hevige regenval en overstromingen zijn uitgesloten. Bovendien blijkt uit een inventarisatie
Het is de vraag of ex-post compensatie van schade via de WTS een efficiënte manier is om overstromingschade te vergoeden. Voordelen van een grotere rol voor private verzekeringen zijn dat financiële zekerheid bevorderd kan worden en dat verzekeringen prikkels kunnen geven om schades te verminderen. Bijvoorbeeld premie differentiatie gebaseerd op risico’s zou ontwikkeling in veilige gebieden kunnen stimuleren. Huishoudens betalen dan voor het risico dat zij lopen. Verzekeringen kunnen huishoudens stimuleren om schadebeper-
Tabel 1: Verzekerbaarheid van verschillende soorten schade door extreem weer.
schadesoort
landbouwsector hagelschade droogte wateroverlast
huishoudens en bedrijven stormschade wateroverlast overstromingen
H2O / 22 - 2007
Oplossingsrichtingen Kosten van rampschade kunnen worden gedragen door premies via commerciële verzekeringen en door algemene belastingen waaruit de overheid tegemoetkomingen in de schade kan financieren. Er lijken mogelijkheden te zijn commerciële verzekeringen uit te breiden naar een droogteverzekering voor de landbouwsector en een overstromingsverzekering die schade dekt aan inboedel en opstal. Met het oog op een mogelijke toename in overstromingsrisico’s door klimaatverandering is het de vraag of de huidige WTS-regeling een efficiënte manier is om schade te compenseren. Een alternatief is het introduceren van een verzekeringsprogramma met een gelaagde benadering8), zoals is weergeven in afbeelding 1. Huishoudens en bedrijven zijn dan verantwoordelijk voor een eerste laag van kleine verliezen door eigen risico’s en uitsluitingen. Verzekeringsmaatschappijen bieden dekking voor een tweede grotere laag van schade. Verzekeraars kunnen deze risico’s verder spreiden op kapitaalmarkten via weerderivaten en door het aanschaffen van herverzekeringen bij herverzekeraars. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor de bovenste laag van zeer grote verliezen. Een voordeel hiervan is dat problemen voor verzekeraars met hoge gecorreleerde risico’s en zeer grote schades beperkt blijven. Een deels verplicht karakter van de verzekering zou mogelijke problemen met antiselectie kunnen voorkomen.
maximale potentiële directe schade in euro
dekking in Nederland
miljoenen miljoenen miljoenen
grotendeels commercieel verzekerd geen algemene verzekeringsdekking sinds 2004 beperkt commercieel verzekerd
laag 3 laag 2
grotendeels commercieel verzekerd sinds 2000 commercieel verzekerbaar WTS-regeling*
De toenemende concentratie van mensen en kapitaal in kwetsbare gebieden en de daarmee samenhangende toename in potentiële schade door extreem weer vragen echter om meer inspanningen. Commerciële
miljarden miljoenen miljarden
* WTS = Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen.
24
kende maatregelen te nemen door middel van kortingen op premies of gunstigere polisvoorwaarden. Enkele voorbeelden van zulke maatregelen zijn bouwen met materialen die overstromingsbestendig zijn, het verplaatsen van schadegevoelige objecten naar hogere verdiepingen en het aanleggen van tegelvloeren. Er zitten echter ook nadelen aan de introductie van een overstromingsverzekering. Aangezien iedereen in Nederland meebetaalt aan geleden schade, heeft de WTS een hoog solidariteitsgehalte. De introductie van een overstromingsverzekering wordt mogelijk bemoeilijkt door problemen met antiselectie en de hoge correlatie van risico’s. Antiselectie treedt op wanneer een verzekeraar te veel slechte risico’s in zijn portefeuille heeft. Door het hoge gecorreleerde risico van overstromingen kunnen verzekeraars in korte tijd grote verliezen lijden die de capaciteit van de sector te boven kunnen gaan.
Afb. 1: Een meerlagen verzekeringsprogramma.
laag 1
rijksoverheid kapitaalmarkten, herverzekeraars en private verzekeringsmaatschappijen huishoudens en bedrijven
achtergrond / informatie Publicaties over klimaat *thema
verzekeringen en politieke steun voor schaderegelingen zijn alleen te handhaven als uitbetalingen beperkt blijven en niet al te vaak gaan optreden. Daarom zullen naast het afsluiten van verzekeringen tegelijk inspanningen moeten worden gedaan om de risico’s te beheersen. Enerzijds door de kans op extremen te beperken door bijvoorbeeld dijkversterkingen en verbeterde droogtebestrijding, anderzijds zullen ook maatregelen aan de gevolgenkant moeten worden genomen. Eén van de effecten van een commerciële verzekering is het vergroten van het bewustzijn van overstromingsrisico’s van huishoudens. Doordat via een premie een deel van het risico bij huishoudens wordt gelegd, ontstaat een prikkel om risico’s te reduceren. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat het inbouwen van een eigen risico of het geven van korting op de verzekeringspremie leidt tot risicoreductie. Recent onderzoek in Duitsland naar de gevolgen van de overstromingen van de Elbe laat zien dat tenminste 42 procent van de verzekerde huishoudens risicoreducerende maatregelen heeft getroffen. Deze reduceren de schade tot 46 à 53 procent van de potentiële schade9). Ook kan de aanleg van infrastructuur en bebouwing worden verbeterd en kan in de landbouw een minder kwetsbare gewaskeuze worden gemaakt. Maar met name binnen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer, die de inrichting van kwetsbare gebieden bepalen, kan meer worden gestuurd op risico’s.
Onlangs is het rapport ‘Water , Climate, Risk and Adaptation’ verschenen. Het rapport van Marcus Moench en Sarah Stapleton vormt een voorpublicatie van delen van de inhoud van het binnenkort te verschijnen boek ‘Climate change adaptation in the water sector’. Doel van het rapport is om beslissers strategische achtergronden te leveren over hoe binnen de watersector met klimaatverandering is om te gaan.
H
et handelingsperspectief wordt vanuit de optiek van risicobeheer benaderd. Aan bod komen keuzen bij het ‘klimaatbestendig’ maken tussen bijvoorbeeld meer technische infrastructuur enerzijds en anderszijds een benadering à la ‘leven met water’. Het rapport is kostenloos op te vragen bij het Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC):
[email protected], www. waterandclimate.org.
‘Climate changes Dutch water management’ Een nieuwe gezamenlijke publicatie van NWP en CPWC laat zien hoe Nederland zich door de eeuwen heen heeft ingespannen op het gebied van waterbeheer en op welke wijze dit waterbeheer vanwege klimaatsverandering is en wordt aangepast. Doel is om het buitenland van ideeën en contacten te voorzien teneinde vergelijkbare activiteiten aldaar te ondersteunen. ‘Klimaatbestendig’ is het toverwoord, waarbij het ‘poldermodel’ de implementatie van ideeën ondersteunt. Het eerste deel van het boekje gaat in op de geschiedenis van Nederlands waterbeheer. Het tweede deel biedt voorbeelden van gebiedsspecifieke maatregelen voor kust- en riviergebieden, binnensteden en voor de drinkwatervoorziening. Ook het belang van goede communicatie wordt benadrukt. Het boekje is rijk geïllustreerd en kan eveneens kostenloos worden opgevraagd bij het CPWC.
Laurens Bouwer, Wouter Botzen en Jeroen Aerts (Instituut voor Milieuvraagstukken Vrije Universiteit Amsterdam)
NOTEN 1) IPCC (2007). Climate Change 2007: The physical science basis. 2) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw: vier scenario’s voor Nederland. 3) Bouwer L., R. Crompton, E. Faust, P. Höppe en R. Pielke jr. (2007). Confronting disaster losses. Science 318, pag. 753. 4) Milieu- en Natuurplanbureau (2007). Nederland later: tweede duurzaamheidsverkenning, deel Fysieke leefomgeving Nederland. 5) Versteeg R., D. Klopstra en T. Kroon (2005). Droogtestudie Nederland: watertekortopgave. Eindrapport. RIZA, HKV, Arcadis, Kiwa, Korbee en Hovelynck. RIZA-rapport 2005.015. 6) Kok M. en A. Barendregt (2004). Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid bij wateroverlastschade. Directoraat Generaal Water, HKV Lijn in Water. 7) Heerkens R. (2003). Inventarisatie van de verzekerbaarheid van schade als gevolg van extreme regenval en wateroverlast. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, RIZA. Werkdocument 2003.219X. 8) Botzen W. en J. van den Bergh (2006). Insurance against climate change and flooding in the Netherlands: Present, future and comparison with other countries. IVM Working Paper I. 06/09. Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam. 9) Thieken A., Th. Petrow, H. Kreibich en B. Merz (2006). Insurability and mitigation of flood losses in private households in Germany. Risk Analysis 26, pag. 383-395.
Bedrijvencongres over klimaatverandering Op dinsdag 27 november houdt ingenieursbureau Tauw haar jaarlijkse bedrijvencongres in Arnhem. Het staat dit jaar in het teken van de praktische innovatiemogelijkheden op het gebied van klimaat(verandering). Het congres wordt geopend met een bijdrage van Guus Berkhout, hoogleraar Innovatiemanagement aan de TU Delft. Daarnaast zullen diverse innovatoren (Wavin, Ecofys en Tauw) praktische mogelijkheden presenteren. Het congres rond af met een interactieve sessie tussen sprekers en deelnemers om de ervaringen en ideeën van de aanwezigen boven tafel te krijgen. Als voortvloeisel uit het Kyoto-verdrag moeten Nederlandse en Europese bedrijven het voortouw nemen in het terugdringen van de broeikasgassen. Ze worden aangespoord om technologische doorbraken te realiseren met verdergaande energie-efficiency en/of duurzame energie. Belangstellenden kunnen zich per e-mail aanmelden:
[email protected]. Voor meer informatie: (0570) 69 94 66.
H2O / 22 - 2007
25
Klimaatkaart tegen overstroming én droogte Nederland is een landkaart rijker die richting moet geven aan het overheidsbeleid om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van toekomstige klimaatveranderingen. De kaart die tijdens de Dag van Maarssen werd gepresenteerd, geeft de Nederlandse waterwereld een overzicht van bestaande en nieuwe ideeën om zo goed mogelijk in te spelen op klimatolgische veranderingen.
L
andschapsarchitecten van bureau West8 ontwikkelden de kaart in opdracht van en samen met TNO en Rijkswaterstaat. Ideeën op de kaart variëren van het creëren van een reeks eilanden voor de kust, het plaatsen van een ‘flipper’ in het Pannerdensch Kanaal voor een flexibele verdeling van het water over de IJssel, Rijn en Waal, tot het aanleggen van klimaatdijken die worden gecombineerd met hoogwatervrije wegen. “De klimaatkaart laat zien welke innovatieve mogelijkheden er zijn om ons voor te
bereiden op de gevolgen van de klimaatveranderingen op lange termijn”, aldus Riëtte Bosch, stedenbouwkundige van West8. Het gaat volgens Bosch om serieuze ideeën waarvan het goed mogelijk is dat ze in de toekomst daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden. “Het idee om eilanden voor de Noordzeekust te maken, boven de zeespiegel en dus niet als polders, is een typisch voorbeeld dat in eerste instantie niet reëel genoeg leek, maar waarnaar het kabinet nu toch serieus onderzoek wil gaan doen. Dit soort ideeën staan ook op de kaart.”
De klimaatkaart zal volgend jaar naar alle waarschijnlijkheid worden omgezet in een reliëfkaart. Deze zal dan worden gebruikt als lesmateriaal om schoolkinderen bewust te maken van de gevolgen van de klimaatveranderingen voor Nederland. “Op de kaart staat aangegeven hoe hoog het water kan komen als er geen waterverdedigingen zijn aangebracht. Door de kinderen te laten aanwijzen waar ze wonen met de daarbij behorende waterstand, worden ze zich bewust van de gevaren die Nederland loopt als we geen maatregelen nemen tegen een stijgende zeespiegel”, zegt Bosch.
waterrisico’s principiële keuze voor economische ontwikkelingen boven de zeespiegel, in combinatie met natuurontwikkeling resolute bouwrestricties voor lage kwetsbare gebieden + evacuatieplannen, terpen hoofdwaterkering stormvloedkering klimaatdijk gecombineerd met hoogwatervrije wegen A15, A59 en A73 aanpassingen waterkeringen IJsselmeer wateroverschot hoge sponzen: water vasthouden op de zandgronden lage sponzen: water vasthouden in de polders emmers: diepe droogmakerijen / polders als retentiegebied voor zware regenbuien buffercapaciteit IJsselmeer, Markermeer en Krammer Volkerak bescherming delta, afvoer via Nieuwe Merwede watertekort hoge sponzen: water vasthouden op de zandgronden lage sponzen: voorkomen verdere inklinking door hoge grondwaterstand opzetten van water in hoofdvaarroute (Waal) in geval van extreem lage waterstand wateraanvoer uit buffer (IJsselmeer, Markermeer en Krammer Volkerak) waterregulering stuwen in de Waal (in geval van waterschaarste) spuisluizen ‘flipper’ in Pannerdensch Kanaal (voor flexibele verdeling over IJssel, Rijn en Waal) waterverdeling (de ‘flipper’) (in m3/s) toevoer Nedertotaal IJssel rijn 1.000
26
H2O / 22 - 2007
0
0
Waal 1.000
1.000
400
600
0
16.000
2.500
3.500
10.000
21.000
2.500
3.500
15.000
actualiteit IJkdijk in gebruik genomen *thema
Staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat heeft op 2 november de IJkdijk bij Nieuweschans officieel geopend. De IJkdijk wordt gezien als dé nationale proeftuin voor de ontwikkeling van intelligente dijkbewakingssystemen. Het ‘waterschap’ van New Orleans, de stad die twee jaar geleden werd getroffen door zware overstromingen, zal verschillende proeven bij de nieuwe testfaciliteit gaan uitvoeren.
‘Flood Control 2015’ Op 1 november is tijdens de ‘Dag van Maarssen’ het programma Flood Control 2015 gepresenteerd aan staassecretaris Tineke Huizinga. Het programma is bedoeld om Nederland te beschermen tegen overstromingen én de export te bevorderen. Met het programma kunnen effectieve en efficiënte beslissingen tijdens dreigende overstromingen genomen worden om rampen te voorkomen of te beheersen. ‘Flood Control 2015’ moet het imago versterken van Nederland als kennisland bij uitstek op het gebied van waterveiligheid. De plannen moeten Nederland dan ook niet alleen veiliger maken, maar ook mogelijkheden aan het bedrijfsleven bieden om de nieuwe kennis internationaal toe te passen. ‘Flood Control 2015’ is een samenwerkingsverband van ARCADIS, Deltaris, Fugro, HKV Lijn in Water, IBM, ITC, Royal Haskoning, TNO en Stichting IJkdijk. Binnen het programma zal ook worden samengewerkt met strategische partijen in de groeimarkten in de Verenigde Staten, Zuidoost-Azië en Zuid-Europa. Met ‘Flood Control 2015’ wordt invulling gegeven aan de kabinetsvisie op het waterbeleid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hierin staat dat het kabinet zal investeren in een vernieuwd hoogwaardig voorspellings- en waarschuwingssysteem en in innovatieve manieren van dijkversterking en -monitoring.
I
n de nagebootste waterkering met een lengte van ongeveer één kilometer en vol ICT- en sensortechnologie, wordt onder gecontroleerde omstandigheden onder andere onderzocht of en hoe dijkinspectie effectiever kan, de waterkerende capaciteit van bestaande waterkeringen vergroot kan worden en hoe het bezwijken van dijken precies verloopt. De testdijk moet de basis vormen voor de ontwikkeling van de Flood Control Room 2015: een ‘realtime’ monitoringssysteem voor dijken (zie elders op deze pagina). Een breed consortium van kennisinstellingen, waterbeheerders en het bedrijfsleven
gaat op de IJkdijk de praktische toepassing van sensortechnologie voor het waterbeheer onderzoeken. In de eerste fase van het project worden proefdijken op ware grootte gebouwd en onder realistische omstandigheden getest. Het is de bedoeling dat door middel van sensortechnologie de bezwijkmechanismes beter worden begrepen. Hierdoor kan het project bijdragen aan de ontwikkeling van een ‘early warning’ systeem voor bestaande en nieuwe dijken. Het continue monitoren door sensortechnolgie richt zich vooral op de veiligheidsgaranties, waarmee in de toekomst catastrofes mogelijk zijn te voorkomen.
Een golfsimulator laat een grote hoeveelheid water los op de IJkdijk.
Proef om verzilting te verminderen Het Hoogheemraadschap van Rijnland gaat een proef doen om de verzilting door zoute en voedselrijke kwel in haar polders terug te dringen. Daartoe wordt een aantal wellen gedicht. Daarnaast wil het schap in kaart brengen waar de wellen zich bevinden.
U
it de proef moet blijken of weldichting een goede methode is om de hoeveelheid zouthoudend water dat uit de bodem komt, terug te dringen. Rijnland gaat twee technieken testen: één met een zogeheten bio-sealing en één met een uithardende gel. Het experiment vindt plaats op drie locaties: twee in polder De Noordplas, één in de Haarlemmermeer. Van het boezemwater in het beheergebied van Rijnland komt 70 procent uit diepe polders, zoals De Noordplas. Op de lange termijn zal de verzilting met 30 procent toenemen, verwacht het hoogheemraad-
schap. Omdat de helft van het verzilte water uit wellen komt, zal de verzilting afnemen als de wellen worden gedicht. Verzilt water kan schade opleveren aan kwetsbare teelten, zoals bollen of bomen. Om dat te voorkomen wordt de boezem nu wekelijks doorgespoeld met zoet water uit de Hollandsche IJssel. Door de verwachte klimaatverandering is dit doorspoelen op termijn waarschijnlijk niet meer mogelijk. De proef is onlangs begonnen en loopt tot eind 2009. Rijnland werkt hierbij samen met GeoDelft en TNO. De kosten bedragen ongeveer 355.000 euro.
H2O / 22 - 2007
27
‘Inconvenient truth’ in de watersector: naast adaptatie ook klimaatdruk verminderen Klimaatverandering, stijgende energieprijzen en vermindering van het gebruik van fossiele bronnen. Belangrijke zaken die de laatste tijd vaak in het nieuws zijn en waar thuis en op de werkvloer veel over gesproken wordt. De watersector heeft hier nadrukkelijk mee te maken, zowel vanuit regelgeving, als vanuit financieel oogpunt en een maatschappelijke voorbeeldfunctie. Geschat wordt dat de watersector voor minimaal de helft van de geraamde kosten zal opdraaien voor een klimaatbestendig Nederland. De actoren in de waterketen zullen de gevolgen van de klimaatveranderingen namelijk als eerste merken. Zij worden geacht maatregelen te nemen om de effecten van klimaatverandering op te vangen (adaptatie) en op dit gebied spelen thans veel initiatieven. Juist de watersector heeft er ook belang bij dat er fors ingezet wordt op maatregelen die de klimaatverandering beperken (mitigatie). Omdat in geen andere sector de gevolgen zo direct aantoonbaar en grootschalig zullen zijn, zou de watersector hierin een voorbeeldfunctie moeten nastreven.
I
n dit artikel willen ondergetekenden een aanzet geven voor een klimaatbeleid bij waterschappen. Verlaging van de uitstoot van het broeikasgas kooldioxide is tenslotte rechtstreeks gekoppeld aan verlaging van het energiegebruik. Daarnaast is de rwzi een vermeende puntbron voor de uitstoot van broeikasgassen als N2O, NOX en CH4. Een verlaging van de klimaatdruk is mogelijk in bestaande (afval)watersystemen. Vele maatregelen kunnen als het ware morgen worden uitgevoerd, andere vragen voor de lange termijn vaak ook om transitiemanagement. Dit artikel belicht de mogelijkheden om energie te besparen op rwzi’s, de grootste (fossiele) energieverbruikers van een waterschap. Tevens laat het zien dat klimaatbeleid ook het opstellen van strategisch energiebeleid kan betekenen. Tot slot wordt vooruit geblikt op de mogelijkheden om de gehele waterketen klimaatneutraal te maken.
Valt het energieverbruik nu mee of tegen? De klimaatdruk vanuit de waterschappen wordt vooral bepaald door het verbruik van fossiele energiebronnen. De kooldioxide die op de zuiveringen ontstaat als afbraakproduct van de organische stof hoeft niet te worden meegeteld, omdat dit onderdeel uitmaakt van het dagelijkse uitwisselingsproces en niet van fossiele oorsprong is. Op jaarbasis kost het zuiveren van het afvalwater van één persoon in Nederland gemiddeld 26,6 kWh1). Hiervan is ongeveer 14,8 kWh (56 procent) nodig voor de beluchting. De rest zit in het pompen, ventileren en de slibontwatering. Het verbruik per persoon is gering als je dit vergelijkt met een gemiddeld elektriciteitsgebruik van 3.400 kWh van een gemiddeld huishouden in Nederland. Naar de toekomst kijkend komen er steeds strengere waterkwaliteitsnormen die een steeds verdergaande zuiveringsinspanning vergen. De zuiveringssystemen van de toekomst zullen mogelijk leiden tot een
28
H2O / 22 - 2007
hoger energieverbruik. Naast elektriciteit wordt ook aardgas gebruikt voor verwarming. Op rwzi’s met een gisting wordt het geproduceerde biogas vaak omgezet in elektriciteit met een warmtekrachtkoppeling. Soms wordt het biogas direct gebruikt in CV-ketels en in compressoren voor de beluchting. Gezamenlijk gebruiken de waterschappen in Nederland per jaar ongeveer één miljoen MWh2). Het totale verbruik in Nederland is 106 miljoen MWh. Dit betekent dat de waterschappen circa één procent van het totale verbruik voor hun rekening nemen. Relatief is dat laag, maar kijkend naar de verdeling zijn er vele branches die tot een dergelijk geringe bijdrage komen. Alleen bij een gezamenlijke verantwoordelijkheid kan er winst geboekt worden in de strijd om de klimaatdruk te verlagen. Daarom is het belangrijk dat ook de waterschappen maatregelen nemen en zo laten zien dat klimaatverandering een maatschappelijk relevant probleem is en daarin een voorbeeld kunnen zijn voor anderen.
Energiebesparing op een rwzi Laten we inzoomen op de mogelijkheden van energiebesparing op een rwzi. Omdat de beluchting op een rwzi de grootste verbruiker is (50-90 procent), zijn hier de grootste potentiële besparingen te realiseren. Voor de hand liggende maatregelen zijn beluchting met een hoger inbrengrendement (bijvoorbeeld van oppervlakte- naar bellenbeluchting) en geavanceerde regelingen voor zuurstofinbreng (ammonium- en nitraatmeting naast zuurstofmeting). In de sliblijn kunnen in plaats van centrifuges voor de ontwatering van slib, energiezuinige zeefbandpersen worden ingezet. Bijkomend voordeel is het lagere gebruik van chemicaliën. Daarnaast zijn er zowel in de water- als de sliblijn optimalisaties mogelijk van pompen en vijzels, zoals een toerenregeling of
cascade opstelling waarbij beter ingespeeld wordt op wisselingen in de hydraulische en biologische aanvoer van afvalwater. Wanneer slibgisting aanwezig is, kan naast energiebesparing ook gedacht worden aan vergroting van de productie van biogas door het meevergisten van andere organische reststromen met het slib en/of een betere benutting van het geproduceerde biogas in een warmtekrachtkoppeling (wkk) met een hoger rendement.
Financiële haalbaarheid van energiebesparing Voor een vergunning op grond van de Wet milieubeheer moet een energiebesparingsonderzoek van de rwzi worden uitgevoerd. Hierbij wordt gekeken naar het huidige verbruik en de mogelijkheden om energie te besparen op de grootste verbruikers (doorgaans meer dan vijf procent van het totale verbruik). Voor de besparingsmaatregelen wordt gebruik gemaakt van de handleiding uit oktober 2006: ‘Rioolwaterzuiveringsinrichtingen; ten behoeve van energie in de milieuvergunning’ van Infomil3). Indien een maatregel een terugverdientijd heeft die korter is dan vijf jaar, zal deze in het Energiebesparingsplan moeten worden opgenomen. Uit ervaring met tientallen energiebesparingsonderzoeken, blijkt dat de meeste maatregelen een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar. Een uitzondering hierop vormen de zogeheten FO-regelingen op pompen en geavanceerde regelingen in de beluchtingstank. In een aantal gevallen, zoals bij nieuwbouw, wordt het aanbrengen van beluchting met een hoog inbrengrendement in kortere tijd terugverdiend. De financiële haalbaarheid van maatregelen is sterk afhankelijk van de lokale situatie en de wensen van het waterschap voor de uitvoering. De huidige Wm-vergunning geeft voor de actuele problematiek rond de klimaatverandering in ieder geval te weinig drijfveer om de energiebesparing voortvarend op te pakken.
*thema Energie- en klimaatbeleid uitwerken Waterschappen worden geacht verantwoord met hun geld om te gaan. Omdat maatregelen die resulteren in energiebesparing vaak financieel minder interessant zijn, wordt al snel gekozen voor een alternatief dat meer energie verbruikt, maar tot lagere kosten leidt. Gezien de klimaatverandering is dit ongewenst. Juist nu zou beleid ontwikkeld moeten worden om (mede) te sturen op een zo laag mogelijk energieverbruik en bijbehorende klimaatdruk. Een heel eenvoudige aanpassing zou zijn om investeringen door te voeren die zichzelf terugverdienen binnen de levensduur van de installatie, maar een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar. Dit geldt zowel voor investeringen op de rwzi’s, als voor alle andere investeringen die een waterschap moet doen. Een voorbeeld van een waterschap dat bereid is te investeren in maatregelen met een langere terugverdientijd, en waar dit is verankerd in hun energiebeleid, is Waterschap Hollandse Delta. In de Bedrijfsvergelijking zuiveringsbeheer van 2002 scoorde het waterschap onder het gemiddelde op het gebied van specifiek energieverbruik. Op basis van een globale studie van Grontmij naar energiebesparingsmogelijkheden voor een aantal rwzi’s van het waterschap, zijn meer gedetailleerde energiebesparingsonderzoeken uitgevoerd. Hieruit zijn verschillende mogelijkheden naar voren gekomen. Vervolgens is door het waterschap zelf gericht onderzoek uitgevoerd naar de financiële en technische haalbaarheid van ombouw van de beluchting voor alle bestaande rwzi’s. Dit heeft tot concrete uitvoeringsprojecten geleid waarbij in de komende jaren op een aantal rwzi’s de beluchting zal worden omgebouwd. Naar verwachting zal deze ombouw resulteren in een besparing van drie miljoen kWh per jaar4). Rwzi Alkmaar.
Een voorbeeld waar het energiebeleid binnen het waterschap breder opgepakt wordt, is Waterschap Groot Salland. Met ondersteuning van Grontmij is een strategisch energiebeleid opgesteld waarbij het proces zich uitstrekte tot de hele organisatie (inclusief zuiveringen, gebouwen, gemalen, etc.). Hierbij ging het niet alleen om het element duurzaamheid, maar ook om betaalbaarheid en betrouwbaarheid van de energievoorziening. Het proces waarlangs het beleid tot stand is gekomen, laat zich in drie fases opsplitsten. In de eerste fase zijn het huidige energiegebruik van het waterschap en de beleidskaders in beeld gebracht. In de tweede fase is binnen de elementen duurzaamheid, betrouwbaarheid en betaalbaarheid een lijst van mogelijke maatregelen opgesteld. Voor deze maatregelen is nagegaan wat het effect is, wat de kosten zijn en hoe ver de techniek gevorderd is. Om een keuze te kunnen maken uit de lijst van maatregelen zijn in de derde fase een drietal bedrijfsprofielen uitgewerkt: actief, voorlopend en innovatief, met een oplopend accent voor energie en duurzaamheid. In een bijeenkomst met medewerkers van het waterschap en een aantal externe partijen is in onderling overleg bepaald welk bedrijfsprofiel het beste past bij het waterschap en welke maatregelen daarbij horen en belangrijk zijn. Eind dit jaar volgt nog een interactieve sessie met een commissie van het algemeen bestuur. Begin 2008 worden de beleidsvoornemens voorgelegd aan het bestuur.
Op weg naar een klimaatneutrale waterketen Naast de mogelijkheden om de klimaatdruk te verlagen door maatregelen als energiebesparing op rwzi’s of door het opstellen van een energiebeleid, is het wenselijk om voor een meer vergaande verlaging de hele keten te beschouwen. De interactie die zal ontstaan tussen maatregelen aan de drinkwaterkant (transport, productie, verbruik),
achtergrond
de verbruikkant (huishoudens, bedrijfsleven, overheid) en de afvalwaterkant (riolering, rwzi’s), gaat nieuwe inzichten opleveren. In samenwerking tussen Grontmij, Kiwa Water Research en een aantal waterketenpartners5) is een project opgestart waarin de klimaatneutrale waterketen centraal staat. Het uitgangspunt is dat de waterketen een bijdrage levert aan de vermindering van het klimaatprobleem, door verlaging van broeikasgasemissies, bijvoorbeeld bij grondwaterwinning (methaan), aërobe (N2O) en anaërobe (CH4) zuivering. Daar staat tegenover dat (afval)water ook een ‘energiewaarde’ heeft die benut kan worden. Het idee leeft dat juist door samenwerking in de waterketen klimaatneutrale verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. In het project zal eerst de klimaatdruk worden vastgesteld aan de hand van de “climate footprint” en vervolgens zullen concrete mogelijkheden voor aanpassingen van en in de waterketen worden uitgewerkt. Tenslotte zal voor een tweetal praktijkcases in de regio Delft en in de regio West Brabant een doorrekening worden uitgevoerd naar kosten, energieverbruik en andere aspecten.
De waterketen is in beweging In de waterketen vinden veel ontwikkelingen plaats, zoals afkoppelen van relatief schone waterstromen (regenwater) en geconcentreerde afvalwaterstromen (ziekenhuizen), mogelijkheden voor moderne sanitatie (urine, zwart water), ontwikkeling en gebruik van nieuwe zuiveringstechnieken voor drinken afvalwater (oxidatie, MBR, korrelreactoren, energieproducerende rwzi) en aanpassingen aan de klimaatverandering. Dit alles biedt mogelijkheden om de klimaatdruk vanuit de waterketen te reduceren en te werken aan een klimaatbestendige en op termijn wellicht klimaatneutrale waterketen die een inspirerend voorbeeld is voor de andere sectoren en huishoudens in Nederland. Patricia Clevering-Loeffen, Gerard Smakman en Jelle Roorda (Grontmij afdeling Water & Energie) NOTEN 1) Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer 2006 (2007). Unie van Waterschappen, Deloitte en Ordina. 2) Projectbureau Energiebespraring GWW (2005). Bepaling energieverbruik en besparingspotentieel GWW-sector. 3) Deze is gebaseerd op de Grontmij-rapportage ‘Energiebespraingsmogelijkheden bij rwzi’s (rapport I&M-99048741, 29 juni 2005). 4) Energiestudie leidt tot energiebesparingsprojecten voor drie miljoen kWh, door C. Vermaat en F. Besten van Waterschap Hollandse Delta (Neerslag nr. 5, 2007). 5) Op weg naar en klimaatneutrale waterketen. In dit project wordt samengewerkt tussen Grontmij, Kiwa Water Research, Hoogheemraadschap van Delfland, Evides, Gemeente Delft, Waterschap Brabantse Delta, Brabant Water, een gemeente in West-Brabant, STOWA en Stichting RIONED. Het project wordt ondersteund door het ministerie van VROM.
H2O / 22 - 2007
29
Klimaatschetsboeken en eerste geodatabank in de provinciale planvorming Het overheidsbeleid met betrekking tot klimaatverandering was tot voor kort vooral gericht op mitigatie: het voorkómen of reduceren van broeikasgasemissies. Inmiddels is de politiek ervan doordrongen dat mitigatie alleen niet voldoende is. Daarom is een nationaal Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat (ARK) opgezet. De urgentie hiervan is mede benadrukt door de effecten van een aantal extreme weersituaties in de afgelopen jaren (onder andere hevige neerslag in augustus 2006, lange droge perioden in 2003, juli 2006 en afgelopen voorjaar, hevige sneeuwval eind 2005), de publicaties van onder andere het Intergovernmental Panel on Climate Change en de bekroonde documentaire van Al Gore. Gezien de lage ligging van Nederland, de mogelijke effecten voor ons land en de beperkte rol die Nederland in het terugdringen van wereldwijde klimaatverandering kan spelen, is de noodzaak van adaptatiebeleid duidelijk.
D
iverse provincies (Groningen, Drenthe, Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant) willen het adaptatiebeleid oppakken en ‘het klimaat’ nadrukkelijk in het planvormingsproces betrekken. Veel adaptatiemaatregelen hebben een ruimtelijke component (onder andere ‘Ruimte voor de Rivier’). Wanneer het adaptatiebeleid wordt gestoeld op verkeerde aannames kan dit grote gevolgen hebben. Ruimtelijke informatie over klimaatverandering ligt immers zeer gevoelig. In het Verenigd Koninkrijk heeft publicatie van een klimaatatlas op internet geleid tot een rechtszaak, omdat bouwgronden plotseling minder waard waren geworden, huizen in prijs waren gedaald en verzekeringspremies waren gestegen. Het UK Climate Impact Programme heeft een hoge schadeclaim gekregen. De genoemde provincies moeten volgend jaar met nieuwe plannen komen voor de ruimtelijke ordening (om de vijf jaar) en ze willen daarin de mogelijke effecten van klimaatverandering betrekken. Het gaat hen hierbij niet in eerste instantie om de basisgegevens over klimaat, maar om basisinformatie om de maatschappelijke discussie te kunnen voeren. Daarbij is ook andere informatie belangrijk: hoe zien de autonome ontwikkeling, de macro-economische ontwikkeling en de demografische ontwikkeling eruit, en hoe verhouden die zich met de klimaatscenario’s? Welke interacties spelen hier? Met welke belangrijke langetermijnveranderingen moeten ze rekening houden? En welke prioriteiten moeten ze stellen? De zes provincies hebben een consortium van de Universiteit van Wageningen, het KNMI en DHV gevraagd een serie Klimaatschetsboeken te realiseren, inclusief een onderliggende geodatabank die bij de maatschappelijke discussies en ook daarna als gemeenschappelijke basis kan worden gebruikt. De provincies hebben aangegeven
30
H2O / 22 - 2007
ook op korte termijn al behoefte te hebben aan zo betrouwbaar mogelijke informatie om de discussies tijdens de klimaatbijeenkomsten op adequate wijze te kunnen voeren. Tijdens klimaatcafé’s en -ateliers willen de provincies de voor de ruimtelijke ordening meest relevante klimaateffecten onder de aandacht brengen en zo mogelijk visualiseren. De zes provincies willen de klimaatschetsboeken gebruiken om discussies te ondersteunen met collegaambtenaren, bestuurders en overige belanghebbenden, met als resultaat een gedeeld inzicht in en draagvlak voor de effecten van klimaatverandering op de ruimtelijke ordening in de provincie, overeenstemming met interne en eventueel externe partijen over de belangrijkste beleidsopgaven, een gedeeld beeld van mogelijke strategische en beleidsoplossingen en een basis voor te ontwikkelen provinciale omgevingsplannen of structuurvisies. De gezamenlijke aanpak van de zes provincies zorgt voor een consistent beeld van klimaatveranderingseffecten tussen de provincies. Deze houden immers niet op bij provinciale grenzen. Door over de eigen grenzen heen te kijken, zal ook het adaptatiebeleid van deze provincies beter op elkaar afgestemd zijn en daardoor aan effectiviteit winnen. Op welke maatschappelijke onderwerpen wordt het klimaat op termijn een probleem, voor wie en wat zijn de consequenties? Waar liggen de grootste risico’s en op welke termijn? Wat zijn de onzekerheden en wat zijn eventuele mogelijkheden? De meest actuele klimaatgerelateerde vragen die provincies nu proberen te beantwoorden, zijn gerelateerd aan hittestress, water, veiligheid en droogte. In dit stadium van het proces stellen provincies rond het opstellen van structuurvisies thematische vragen als: hoe ga je om met overtollig water? Kan de ecologische hoofdstructuur
wel in stand blijven? Hoe kwetsbaar is ‘buitendijks bouwen’ in het rivierengebied en woningbouw in diepe polders voor overstromingen? Hoe gaat dat onder invloed van klimaatverandering veranderen? Welke maatregelen zou je in dit verband het beste kunnen nemen? In hoeverre komt de zomerse wateraanvoer naar landbouwgebieden in gevaar en wat zijn hiervan de gevolgen? In hoeverre krijgen natuur en landbouw last van zoute kwel? Als hittestress in steden een speerpunt wordt, worden vragen gesteld als: hoe kun je het best klimaatbestendig bouwen? Hoeveel groen moet in de stad worden aangelegd? Wat zijn de mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de ondergrond? Wat zijn de ecologische effecten van een temperatuurstijging? Wat zijn effecten op grondwatervoorraden en drinkwaterwinning? Het handelingsperspectief is belangrijk: een provinciebestuurder wil graag scherp krijgen waarop hij zijn bestuurlijke inspanning moet richten. De klimaatschetsboeken bieden een belangrijke feitelijke basis bij de discussies over deze vragen. De meerwaarde voor de provincies van de klimaatschetsboeken en klimaatatlassen is velerlei: • De beschikbare gegevens worden gestructureerd en overzichtelijk op een rij gezet. De databank geeft een overzicht van de meest actuele kennis; • Eén gemeenschappelijke, landelijke geodatabank wordt ontwikkeld, waardoor uniformiteit en consistentie van de te gebruiken informatie een stap dichterbij komt; • De informatie in deze geodatabank zal voortdurend worden geactualiseerd, is voor alle deelnemende provincies toegankelijk en vormt het uitgangspunt bij (gemeenschappelijke) visieontwikkeling en de beleidsvoorbereiding; • Beslissingen rond vraagstukken die met ruimtelijke ordening te maken hebben,
*thema
•
achtergrond
kunnen beter worden onderbouwd dan voorheen; De provincies beschikken over mogelijkheden om informatie en ervaringen te delen en samen op te trekken in het voorbereiden van goede beleidsinstrumenten, zodat meer draagvlak ontstaat voor het resultaat.
De kennisontwikkeling op het gebied van (de effecten van) klimaatverandering verloopt bijzonder snel. Gezien de politieke en economische gevoeligheid van dit onderwerp is het zaak nieuwe inzichten snel en adequaat te verwerken en de geodatabank te actualiseren. De behoefte aan betrouwbare informatie en het snel kunnen verwerken van nieuwe informatie en inzichten stelt hoge eisen aan de organisatie van gegevensstromen, communicatie en databeheer. Het ontwerp van de databank en de harmonisatie van gegevens gebeurt in samenwerking met provinciale GIS-coördinatoren. De databank wordt gevuld met bestaande gegevens. In beginsel wordt gewerkt met gegevensbestanden op landelijke schaal vanwege de gewenste consistentie tussen provincies. De databank wordt samengesteld door deskundigen van de universiteit van Wageningen en het KNMI (zij geven ook uitgebreide informatie over wat wel en niet met de gegevens gedaan kan worden). De eerste versie van de geodatabank en het bijbehorende eerste klimaatschetsboek zijn inmiddels ontwikkeld voor de provincie ZuidHolland in een pilotproject. Een consortium van DHV, KNMI en Alterra presenteerde onlangs de resultaten aan andere geïnteresseerde provincies. Aansluitend werd geïnventariseerd welke accenten deze provincies in de voor hen te ontwikkelen schetsboeken/ atlassen zouden willen leggen. De discussies werden gevoerd op grond van mogelijke klimaatgerelateerde effecten, schematisch weergegeven in afbeelding 1. Uit de inmiddels afgeronde pilot ZuidHolland kan een aantal voorlopige conclusies worden getrokken. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) kan in de toekomst
Afb. 2: De verandering van de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) tussen 1990 en 2050 (scenario W+). ‘Geen verandering’ betekent tussen de +5 en -5 cm verandering, ‘matig’ betekent een daling tussen 5 en 15 cm, en ‘ingrijpend’ betekent een daling van de GLG van meer dan 15 cm.
structureel veranderen en ook de daaraan gerelateerde natschade. Rond 2050 neemt de gemiddelde jaarneerslag in het W-scenario toe. In scenario W+ kan de GHG uiteindelijk dalen, ondanks de toename van de neerslag in de winter. De grondwaterstand in de zomer kan zó sterk dalen dat deze daling in de eropvolgende winter niet gecompenseerd kan worden. In scenario W+ neemt de droogteschade wegens een stijgend neerslagtekort met 20 tot 35 procent toe rond 2050, afhankelijk van het bodemtype, bodemgebruik (grasland of bouwland) en mogelijkheden tot wateraanvoer. De droogteschade in veengebieden zal, mits bestaande peilen kunnen worden gehandhaafd, beperkt zijn. Vooral in kleibouwlanden en bij intensieve open teelten moet in scenario W+ rekening worden gehouden met een toename van de beregeningsbehoefte; in scenario W zal deze toename beperkt zijn.
De kwantificering van een mogelijke toename van de verzilting die TNO in 2004 uitvoerde, is een analyse van effecten op het diepe grondwater en werd daarom slechts gekoppeld aan zeespiegelstijging en bodemdaling; niet aan klimaatscenario’s (met uitzondering van veranderende neerslagpatronen in duingebieden). Op grond van de huidige kennis berekenen TNO en Alterra dat de toename van verzilting in kustregio’s ten gevolge van zeespiegelstijging beperkt zal zijn. De kwelintensiteit in de provincie Zuid-Holland zal bij stijging van de zeespiegel en verdere maaivelddalingen van veenweidegebieden (bij gelijkblijvende drooglegging) leiden tot een netto toename van de hoeveelheid kwelwater van circa vier procent; ook het areaal met kwel neemt enigszins toe. In een modelstudie van TNO is een schatting gemaakt van de ontwikkeling van de huidige zoutlast in de provincie Zuid-Holland en
Afb. 1: Mogelijke effecten van klimaatverandering bij diverse vormen van landgebruik.
stad
infrastructuur
landbouw
natuur
zeespiegelstijging
verzilting
te veel water
te weinig water
temperatuurstijging
grondwaterstanden, rioolafvoeren
ecologie stedelijk open water (zoet-zout)
water op straat, riooloverstorten (waterkwaliteit), rioolcapaciteit
bodemdaling, verzakking fundering
stedelijk ontwerp, recreatie
kustbebouwing (boulevards), zeewering
aantasting betonnen constructies
overstroming (spoor)wegen
veendijken, scheepvaart
wegonderhoud
zoute kwel
tolerantie, kansen
natschade, ziekten, bewerkbaarheid
verdroging, wateraanvoer, bassins
glastuinbouw, visvijvers
tolerantie, effecten korte ‘zoutpieken’
ecologische kwaliteit
verdroging ‘gebiedsvreemd’ water
standplaatscondities
zilte getijdennatuur (buitendijks)
H2O / 22 - 2007
31
die in het jaar 2200. Uit deze studie blijkt dat de zoutbelasting tussen nu en 2050 op sommige locaties sterk toeneemt, maar dat op de meeste plaatsen nauwelijks sprake is van substantiële stijgingen. Landinwaarts moet rekening worden gehouden met een toename van brakke kwel via wellen: locaties waar deze kwel geconcentreerd aan de oppervlakte komt. Deze locaties zijn daarom relatief gevoelig voor toekomstige verzilting door ondiep, brak grondwater. Voor de dimensionering van het neerslagafvoersysteem in bebouwd gebied (rioleringen, singels, rioleringsgemalen, overstorten) is de verandering van de extreme eendaagse neerslagsommen in de zomer maatgevend. Bij de scenario’s W en W+ neemt deze neerslagsom die eens in de tien jaar in de zomer wordt overschreden, toe met respectievelijk 27 en 10 procent. Dat betekent dat bij gelijkblijvende inrichting van de rioleringssysteem de kans op wateroverlast in bebouwd gebied, vooral bij het scenario W, aanzienlijk toeneemt. In de provincie Zuid-Holland wordt uitsluitend vanuit oppervlaktewater beregend. De toename van de aanvoerbehoefte voor beregening kan betrouwbaar worden afgeleid uit de toename van het maximale neerslagtekort in de zomer dat in tien procent van de jaren wordt overschreden (aan te duiden als een tien procent-droog jaar). Dit neerslagtekort neemt in scenario W met 20 mm, en in scenario W+ met 95 mm toe. De netto aanvoerbehoefte voor beregening stijgt navenant, maar er moet rekening worden gehouden met extra aanvoerbehoefte, omdat bij de huidige klimatologische omstandigheden gemiddeld circa 40 procent van het beregeningswater
niet bijdraagt aan de verdamping. Bij gelijkblijvend landgebruik en gelijkblijvende beregeningsefficiëntie neemt de aanvoerbehoefte daarom in een tien procent-droog jaar toe met respectievelijk circa 30 mm (scenario W) en 125 mm (scenario W+). Als de grondwaterstand in de zomers structureel daalt (verlaging van de gemiddeld laagste grondwaterstand) en de temperatuur stijgt, kunnen ook veranderingen optreden in de uitspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater. Hierover is echter weinig bekend. De processen zijn te complex om de mogelijke effecten zonder modelstudies in te schatten. Bodemdaling en klimaatverandering, inclusief zeespiegelstijging, kunnen de komende decennia op sommige locaties in de provincie Zuid-Holland een toename van de verzilting van het ondiepe grondwater en het oppervlaktewater tot gevolg hebben. Deskundigen verschillen van mening over de vraag of verzilting een bedreiging is voor natuurwaarden in laag-Nederland. Sommigen betogen dat verzilting kan leiden tot het ontstaan en/of de uitbreiding van interessante brakwatermilieus met soorten die in de loop van de 20e eeuw zeldzaam zijn geworden als gevolg van bijvoorbeeld de deltawerken. Anderen benadrukken de nadelige effecten van de inlaat van (licht) brak water op zoetwatergevoede natuurgebieden. In een recente studie geeft Alterra een overzicht van de zouttolerantie van (aquatische en terrestrische) natuurdoeltypen (beleidsmatig gewenste ecosystemen) en habitatrichtlijnsoorten (conform EU-beleid gewenste dier- en plantensoorten). Van vrijwel alle onderzochte natuurdoeltypen
ligt de optimale chlorideconcentratie in het zeer zoete (< 150 mg/l) en de cloridenorm (‘maximale’ concentratie) in het zoete tot licht brakke bereik (< 1000 mg/l). De gevoeligheid voor (verdere) verzilting blijkt nauwelijks gerelateerd aan de zouttolerantie. Aquatische natuurdoeltypen komen vooral voor bij relatief hoge optimum- en maximumchlorideconcentraties, maar juist deze lijken gevoelig voor verdere verzilting. Een lage zoutgevoeligheid betekent niet dat de hersteltijd na het optreden van zoutschade altijd kort is. Weinig gevoelige natuurdoeltypen kunnen hersteltijden tot meer dan 50 jaar hebben. De ontwikkeling van klimaatschetsboeken wordt voortgezet; allereerst voor de provincies Utrecht, Gelderland, Noord-Brabant en Drenthe en wellicht ook Groningen. Naast een verbeterde analyse van effecten van neerslagextremen en droogte zal ook aandacht worden geschonken aan de invloed van temperatuurstijging op bodem, ecologie, natuur, landbouw in relatie tot (bestaand en gepland) bebouwd gebied. Informatie over primaire (neerslag, temperatuur) en secundaire (grondwaterstanden, verzilting, droogte en vernatting) worden zoveel mogelijk op kaarten gepresenteerd. Deze kaarten, gecombineerd met informatie over de gevolgen voor verschillend landgebruik van deskundigen van de universiteit van Wageningen en het KNMI en de eigen deskundigheid van de provincies, bieden een solide basis voor een klimaatbestendige provinciale planvorming. Lodewijk Stuyt (Alterra) Janette Bessembinder (KNMI) Annemarth Idenburg (DHV)
Drinkwatersector teleurgesteld in Rijnministersconferentie De waterleidingbedrijven in Nederland kijken met gemengde gevoelens terug op de Rijnministersconferentie op 18 oktober jl. in Bonn. “Het belangrijkste resultaat is dat er voor de drinkwatersector geen negatieve dingen zijn gebeurd,” aldus directeur Hans Mehlhorn van de Bodensee Wasserversorgung en vervanger van IAWR-voorzitter Johann Martin Rogg na afloop van de 14e conferentie voor de Rijnministers.
V
oor de Rijn zijn vier internationaal gezamenlijk op te lossen problemen gedefinieerd: het herstel van de passeerbaarheid van de rivieren en vergroting van de habitatdiversiteit, het verminderen van diffuse lozingen (met name nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen, metalen en gevaarlijke stoffen afkomstig van historische verontreinigingen), verdere vermindering van puntbelastingen (met name door industriële en communale lozingen) én het op elkaar afstemmen van de gebruiksfuncties van het water en milieudoelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
32
H2O / 22 - 2007
De KRW vraagt om een brede internationale afweging. Daarnaast vallen de effecten van de inmiddels genomen maatregelen uit het hoogwateractieplan voor de Rijn tegen. Tussendoelen worden niet gehaald. Dat vraagt om een ingewikkeld politiek besluit: moet het einddoel worden aangepast of moeten alle activiteiten een tandje hoger? Om deze redenen is de Rijnconferentie op ministerieel niveau georganiseerd.
Agenda Deze ministersconferentie in Bonn was anders dan de voorgaande, omdat er niets
werd bekrachtigd. Wel werden nieuwe opdrachten geformuleerd. Op de agenda stonden de reductie van de stofbelasting en verbetering van het ecosysteem, hoogwaterpreventie en de klimaatverandering én samenwerking. De conferentie werd besloten met een algemene slotverklaring. Voor de drinkwatersector is met name het eerste agendapunt van belang. Het politieke verhaal tijdens de conferentie was van tevoren door de lidstaten voorbereid in de vorm van een ministerieel communiqué met de titel ‘De Rijn leeft en verbindt - een stroomgebied als gemeenschappelijke uitdaging’. De IAWR heeft actief invloed uitgeoefend op de inhoud van het communiqué door te reageren op een tussentijdse conceptversie.
*thema
achtergrond / verslag in het resultaat van Bonn. Gelukkig is er bij de Nederlandse delegatie begrip voor onze standpunten. Maar het zou goed zijn wanneer dat ook bij de buitenlandse delegaties het geval zou zijn.” Ton Rosenhart (sectordirecteur Onderzoek & Projecten van Waternet): ”De drinkwaterbelangen zijn in Bonn minder gehonoreerd dan we hadden gehoopt. We zijn er natuurlijk heel trots op dat het ons nog steeds lukt om uit Rijnwater prima drinkwater te bereiden. Maar het wordt wel steeds moeilijker. De toename van geneesmiddelen baart ons grote zorgen. Wij pleiten voor brongerichte maatregelen, zoals een verwijderingsbijdrage voor medicijnen. Verder moeten maatregelen worden genomen bij ziekenhuizen. Wanneer het probleem niet wordt aangepakt bij de bron, worden wij genoodzaakt om onze zuiveringsinstallaties uit te breiden. Dat zou niet nodig zijn als iedereen die water uit de Rijn gebruikt zijn eigen verantwoordelijkheid zou nemen.”
Staatsecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat vertegenwoordigde de Nederlandse overheid tijdens de Rijnministersconferentie in Bonn.
Belangrijke punten voor de drinkwatersector De IAWR pleitte voor een groot aantal zaken: • het vasthouden aan de basisvisie, het principe van drinkwaterbereiding met natuurlijke methoden; • het prioriteit geven aan de functie drinkwater vóór andere gebruiksfuncties; • aandacht voor het meet- en alarmeringssysteem (omvang meetnet); • het agenderen van nieuwe probleemstoffen (microverontreinigingen, bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen, MTBE/ ETBE); • het aankaarten van de ontoereikende normering. De ecologische grens is niet scherp genoeg: normvoorstellen voor isoproturon en/of atrazin in de ontwerpdochterrichtlijn KRW liggen ruim boven 0,1; • het openhouden van de toepassing van andere normstellingmethoden. Zowel de normering op basis van de milieukwaliteit als op basis van de Europese Drinkwaterrichtlijn zijn ontoereikend, waardoor drinkwaterrelevante stoffen tussen de wal en het schip belanden; • het waarschuwen voor het ondergeschikt raken van drinkwaterwinning aan ecologische eisen, bijvoorbeeld tijdens laagwater. Het mag niet zo zijn dat voorrang gegeven wordt aan het nathouden van overloopgebieden, terwijl de bevolking op drinkwaterrantsoen wordt gezet; • actieve betrokkenheid van de drinkwatersector bij de aanpak van de gevolgen van de klimaatproblematiek (temperatuurnorm).
Besluiten De conferentie heeft de volgende concrete besluiten genomen: • Een gemeenschappelijke strategie zal worden opgesteld om microverontreinigingen op adequate wijze het hoofd te bieden; • Een integrale strategie inzake het sedimentmanagement Rijn zal worden uitgewerkt;
•
•
•
Voor eind 2009 wordt een ‘masterplan trekvissen Rijn’ uitgewerkt. De eerste stappen die in het kader hiervan voor 2015 moeten worden gezet, zijn de verbetering van de visintrek in het Rijnsysteem via de Haringvlietsluizen en de aanleg van een vispassage aan de stuw Straatsburg; In het kader van de tijdige uitvoering van het Actieplan Hoogwater en rekening houdend met de effecten van de klimaatverandering zullen alle realistische mogelijkheden worden onderzocht om aanvullende retentiegebieden aan te leggen ter verlaging van de extreme hoogwaterstanden en ter reductie van hoogwaterschade; Gemeenschappelijke adaptatiestrategieën zullen worden ontwikkeld voor het waterbeheer in het Rijnstroomgebied, opdat dit beheer opgewassen is tegen de gevolgen van de klimaatverandering.
Reacties Hans Mehlhorn (directeur van de Bodensee Wasserversorgung en vervanger van IAWRvoorzitter Johann-Martin Rogg): “Ik vind het jammer dat het niet is gelukt om onze basisvisie in het ministerscommuniqué terug te laten komen. Tevreden ben ik pas als we het water in de Rijn zonder problemen en met natuurlijke bereidingsmethoden kunnen gebruiken als grondstof voor drinkwater. Maar het strijden voor de drinkwaterbelangen is een kwestie van lange adem.” Martien den Blanken (directeur van PWN): “We zetten als sector natuurlijk stevig in. Ons ultieme doel is drinkwaterbereiding via natuurlijke methoden. Alles wat daarvan afwijkt, proberen we bij te sturen. Dat is ons in Bonn in beperkte mate gelukt. We hebben niet het gevoel dat de afspraken allemaal op drinkwater zijn beoordeeld. De ecologische normen gaan voor ons niet ver genoeg. De mens hoort ook bij de ecologie, en normen die voor mensen geschikt zijn zouden ook prima zijn voor de rest van de ecologie. Kortom: we missen de scherpte
Peter Stoks (directeur van RIWA-Rijn): “Als belangenbehartiger voor de onttrekkers in het Nederlandse Rijnstroomgebied zijn we enigszins teleurgesteld dat onze wensen slechts in beperkte mate zijn gehonoreerd. Maar we zijn hoopvol over de komende ontwikkelingen, vooral over de stappen die al genomen zijn vóór deze conferentie: de meest problematische verontreinigingen zijn door de Internationale RijnCommissie inmiddels al onderkend. Nu zullen daarvoor normen afgeleid moeten worden die recht doen aan onze wensen en, nog veel belangrijker, zullen er effectieve maatregelenprogramma’s moeten komen om de emissies daadwerkelijk terug te dringen. Samen met onze Duitse zusterorganisaties zullen we daar in IAWR-verband bijzonder alert op blijven.” Maarten Hofstra (voorzitter werkgroep emissies en waterkwaliteit): ‘De drinkwatersector heeft in de afgelopen jaren veel bereikt. Met succes zijn problemen gesignaleerd en nieuwe stoffen geagendeerd. Als je al veel bereikt hebt, lijkt het of de volgende successen kleiner worden. Ik kan me daarom voorstellen dat de drinkwatersector zich wat teleurgesteld voelt. Nieuwe normen voor Rijnrelevante stoffen konden immers nog niet worden vastgesteld. De sector wordt nog niet betrokken bij zaken die te maken hebben met de klimaatverandering. Wat mij betreft had ook het belang van een adequaat meet- en alarmeringssysteem onderstreept mogen worden.” Gerard Broseliske (lid Nederlandse delegatie): “Op bepaalde punten zijn drinkwaterbelangen in het communiqué gehonoreerd. Maar het woord ‘drinkwater’ kan niet in elke regel worden opgenomen. Vroeger waren afspraken in het Rijnverdrag min of meer synoniem aan het veilig stellen van de drinkwaterbelangen. Nu speelt er meer. De aandacht gaat op dit moment bijvoorbeeld ook uit naar de vispasseerbaarheid van stuwen en sluizen. Dat wil niet zeggen dat het drinkwaterbelang gedegradeerd is. Het staat nu alleen naast andere belangen.” Peter Stoks ( RIWA-Rijn)
H2O / 22 - 2007
33
De Deltadijk De strijd tegen het water heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de huidige identiteit van de Nederlander. Na het bedenken van individuele oplossingen om droge voeten te houden in waterrijke gebieden (bijvoorbeeld door terpen), zijn we ons met de intrede van de dijk als waterkering collectief gaan wapenen tegen het water. Deze collectieve aanpak gaf een gevoel van veiligheid en zekerheid. Tegelijkertijd heeft deze eeuwenlange aanpak van water keren de behoefte gecreëerd aan veiligheid en zekerheid.
A
ls gevolg van de klimaatverandering zullen we in Nederland te maken krijgen met grotere hoeveelheden water. De ruimte in Nederland is schaars, we hebben een grote bouwopgave, dus waar laten we dat water straks? Meer ruimte geven aan water is een veelgehoorde oplossing. Het project Ruimte voor de Rivier is hiervan een voorbeeld. Met meer ruimte geven aan water wordt veelal bedoeld het water in de breedte meer ruimte geven. Maar is dat wat we willen, het water toelaten op het land, terwijl onze ruimte schaars is en we vanwege onze traditie een behoefte hebben aan de zekerheid van droge voeten? Daarnaast vermarkten we internationaal nog steeds ons ‘kunstje’ om van water land te maken (zie de projecten in Dubai). Niet voor niets staan we in het buitenland bekend met het gezegde: ‘God made the earth, but the Dutch made The Netherlands’. Moeten we, met ons exportproduct in ons achterhoofd, in eigen land weer van land water gaan maken? Deze vraag heeft geleid tot het nadenken over een nieuw concept dat past bij onze behoeften en bij onze traditie, waarmee we internationale faam hebben verworven. Op dit moment staan oplossingen voor het leven in gebieden waarin het water wordt toegelaten, volop in de belangstelling. Drijvend wonen is daarvan een voorbeeld. Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders daarmee moeite hebben: ‘hoog en droog’ lijkt toch meer bij ons te passen.
Gezien de klimaatverandering moeten we iets doen. De toestand van de dijken in Nederland is een continue bron van zorg. Verbetering blijft noodzakelijk. Hiermee wordt een unieke kans gecreëerd voor een combinatie van dijkversterking en een nieuw
Hollands concept in de strijd tegen het water: de deltadijk. Grontmij presenteerde afgelopen maand de deltadijk bij de opnamen van De Grote Klimaatshow van de NCRV en de Volkskrant. In december wordt de show op tv uitgezonden. De deltadijk is gebaseerd op twee voor Nederland unieke, cultuurhistorische concepten: de dijk en de terp. Het is een hele lange terp, of anders gezegd, een hele brede dijk. De deltadijk is een dijk van enkele honderden meters breed, die bijvoorbeeld kan worden opgetrokken uit baggerslib, zowel langs de grote rivieren als de kust. Met de deltadijk wordt een veilige leefomgeving
Waarom zijn de dijken zo smal? Hollandser kan je het niet krijgen: een groene streep, het profiel van een fietser en het bijzondere licht erachter. Die fietser past in onze delta, want fietsen loont in een gebied zonder bergen. Dat groen past ook, want dijken zijn nu eenmaal van klei. Klei maakt de dijk waterdicht en het gras groeit er goed op. Dat gras is er ook niet voor niets. De wortels ervan houden de klei bij elkaar, ook als het water er overheen spoelt. Tot slot, het licht en de luchten, zij horen bij een delta: de horizon ligt er laag en het vele water weerkaatst de zon tegen de onderkant van de wolken.
E
en mooi en sluitend beeld van ons lage land. Maar waarom zijn onze dijken zo steil, zo hoog en smal? De eerste ‘Nederlanders’ waren tenminste verstandig: wonen in dit lage land deed je op de hogere zandruggen en, toen die bezet waren, op een terp, ruim boven hoogwater. Het lagere buitengebied was voor vee en landbouw. Later, om de opbrengst te verhogen, werd het natte buitengebied bedijkt. Hoger werden de dijken toen ook mensen in het buitengebied gingen wonen. Door rampen en ervaring hebben we nu hoge smalle dijken die meer dan tien meter uitsteken boven het oude land.
34
H2O / 22 - 2007
Dat de dijken zo hoog zijn is begrijpelijk, maar waarom zijn ze zo smal? Stel dat door klimaatverandering de Noordzee onstuimiger wordt of de rivieren brengen meer water. Dan stroomt het over dijk. Hierbij wordt gras, klei en meestal ook asfalt en beton meegesleurd. De bovenkant en de achterkant van de dijk wordt uitgehold. Met doorbraak als gevolg. Die doorbraak maakt de ramp. Ook indien u goed hebt geoefend met evacuatie en u zit op tijd bij de buren op de derde etage van een stevig gebouw. Dan nog is de ramp niet te overzien. Want het duurt enkele maanden voordat de dijk is hersteld
en het water is weggepompt. In deze maanden is sprake van totale economische stagnatie en ook vervolgschade begint dan voelbaar te worden: wie wil er opnieuw investeren in het overstroomde gebied? New Orleans is een sprekend voorbeeld. Waarom zijn de dijken niet veel breder? Nu is de helling vaak 1 op 3, op sommige plaatsen 1 op 6. Dat is optimaal wanneer ruimte en grond schaars en zijn en wanneer je gelooft in een soort absolute veiligheid. Maar verstandig is het niet, nu zoveel mensen achter de dijk wonen en het klimaat met verrassingen komt. Indien we zouden doorgaan op de historische weg, moeten
*thema
opinie
gecreëerd, zowel óp als achter de dijk. Door zijn hoogte en zijn breedte zijn dijkdoorbraken van de baan. De Randstad is daarmee voor eens en altijd optimaal beschermd. Een dijk die niet doorbreekt, kan te allen tijde als vluchtroute worden gebruikt, wat in belangrijke mate bijdraagt aan de veiligheid. Daarnaast is door de breedte van de dijk geen sprake meer van kwel in het achterland. De deltadijk vormt eveneens een nieuw landschappelijk element. De deltadijk vormt een visuele verbinding tussen de leefomgeving en het water. Dit in tegenstelling tot de traditionele dijk, die een barrière vormt tussen het water en de leefomgeving. De deltadijk biedt een uitgelezen kans voor multifunctioneel ruimtegebruik. De dijk biedt ruimte voor het combineren van een aantal grote opgaven: de bagger-, bouw- en wateropgave. Zowel op als in de dijk is ruimte voor wonen, werken, recreëren, transport en wellicht opslag van kooldioxide. Kortom: De deltadijk is een oplossing in de strijd tegen het water die heel dicht bij de behoefte en identiteit van de Nederlander staat, namelijk de behoefte aan een collectieve veiligheid. Daarbij wordt met dit concept geen schaarse ruimte teruggegeven aan water, maar wordt nieuwe ruimte op en ín de dijk gecreëerd. Tegelijkertijd krijgt water de ruimte die het behoeft, alleen niet in de breedte, maar in de hoogte. De keuze is aan de Nederlander: nú op de deltadijk of straks onder water! Mario Hartog en Erik Luijendijk (Grontmij)
alle waterkeringen zeker een meter omhoog, alleen al op grond van de economische risico’s. Maar we hoeven het niet in de hoogte te zoeken. Zoeken in de breedte levert veel meer op. We geloven niet meer in absolute veiligheid en er is grond genoeg om brede dijken te maken. Mijn voorstel is daarom om alle primaire waterkeringen van Nederland flink veel breder te maken, liefst 300 meter of meer. Aangezien het enkele tientallen jaren zal duren voordat het werk is uitgevoerd, moet je nu al de ruimte die nodig is, de bestemming van waterkering geven. Op die 300 meter brede waterkeringen mag je dan hier en daar wel bouwen en natuurgebieden ontwikkelen mag ook. Het hoeven niet allemaal dijken voor eenzame fietsers te zijn. Voor de bebouwing op de brede dijk en vlak erachter moet je dan wel rekening houden met de kleine kans dat de begane grond enkele dagen flink nat is. De begane grond moet dus waterproof zijn. De schade bij extreem hoogwater zal niet groot zijn, want zodra het laagwater wordt kan je weer
verder. De schade is klein, zeer klein in vergelijking met een dijkdoorbraak. Ik pleit daarom voor brede dijken, met waar mogelijk en opportuun een tweede kering erachter, zodat de wateroverlast lokaal blijft. Brede dijken geven letterlijk en figuurlijk ‘ruimte op niveau’. Een dijklichaam met een helling die heel flauw is, zal niet bezwijken als het water er overheen loopt. Zo’n brede dijk zal ook niet worden weggeduwd of onderloops worden. Een betrekkelijk lage, maar wel brede dijk - denk aan 300 meter of meer - heeft als voordeel dat hij niet doorbreekt. De toplaag en de eventuele bebouwing moet dan wel waterproof zijn. Ook klei en gras kunnen daaraan voldoen wanneer de helling van de dijk voldoende flauw is, denk hierbij aan ongeveer 1 op 20. Brede dijken met flauwe hellingen zijn een revolutie in ons deltadenken. Er kan wel water over de dijk spoelen, maar de dijk breekt niet door. Dit betekent dat het gevaar van een overstroming vanuit de Noordzee of vanuit de rivieren wordt teruggebracht tot
een risico van wateroverlast zoals bij extreme regenval. Wel lastig, een partij water over de brede dijk, maar geen gevaar voor doorbraak en geen gevaar voor mensenlevens en geen kans op maanden economische stilstand. Het water dat over de dijk komt, is binnen enkele dagen weggepompt en de schade is tijdelijk en lokaal. Je zou de schade dan ook goed kunnen verzekeren. Geen smalle, maar brede dijken, dat is het voorstel. Brede dijken brengen het risico van dijkdoorbraak en overstroming terug tot het risico van wateroverlast door een fikse regenbui. Niet tot je nek in het water, maar hooguit tot je enkels. Waarom hebben we dat al niet veel eerder gedaan, waarom zijn de dijken in ons land zo smal? Pier Vellinga (hoogleraar milieuwetenschappen en klimaatverandering aan Wageningen UR en Vrije Universiteit van Amsterdam)
H2O / 22 - 2007
35
Harnaschpolder vergt aanpassingen Dagelijks zijn 25 medewerkers van Delfluent Services bezig met het onderhoud van de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder en Houtrust bij Den Haag. Een bezoek aan enkele onderdelen van de installatie.
S
inds maart van dit jaar wordt een groot deel van het huishoudelijk afvalwater uit de Haagse regio gezuiverd in de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder. Het is de grootste awzi van Europa. “Geen dag is hetzelfde”, zegt Marcel van den Berg, verantwoordelijk voor het plannen van de onderhoudswerkzaamheden. “Zeker met zo’n nieuwe installatie kom je voor verrassingen te staan en moet je werken aan adequate aanpassingen.”
Afdekking nabezinktanks Op het terrein staan nabezinktanks met een doorsnede van 56,5 meter. De helft daarvan is afgedekt met vezelversterkte kunststof segmenten om geuroverlast te reduceren. Op één van de tanks is Ed Visser bezig om segmenten die los van elkaar geraakt zijn, weer te koppelen. Marcel van den Berg: “De segmenten zijn flexibel gekoppeld. Maar door een opstuwende werking zijn er enkele losgeraakt en dat laten we nu herstellen.”
Wegnemen geuroverlast Op awzi Harnaschpolder wordt hard gewerkt aan het behandelen van reukgassen die
36
vrijkomen in het zuiveringsproces. Marcel van den Berg: “De lucht uit alle onderdelen van de afvalwaterzuivering wordt in de biologische filterinstallatie gefilterd, met name H2S. De lucht wordt door een bed van een soort granulaat gevoerd, dat wordt bevochtigd met sproeiers.” Vandaag vervangt Marco Finkelnberg de sproeiers. Hij moet daarvoor een beademingsmasker dragen. De biologische filtering blijkt echter niet afdoende. Marcel van den Berg: “Na klachten van omwonenden en onderzoek van Delfluent is besloten om de afgevoerde lucht van de zuiveringsinstallatie naast de biologische filtering nu ook met koolfilters te reinigen.” De montage daarvan is nu in volle gang (zie ook H2O nr. 17 van 7 september jl.).
Monsters testen
stappen hier op de installatie. Maar ook beoordelen we monsters van het granulaat van het biologische filter op bacteriologische eigenschapen.”
24 uurs controle Boven het laboratorium is de centrale controlekamer van de installatie. Achter beeldschermen zitten Johan de Jong en Ferry Spaans, twee van de zes operators. Ferry: “Hier kunnen wij alle stappen in het zuiveringsproces volgen en sturen. Als er ergens een defect of probleem is, waarschuwen we de onderhoudsmensen. We bewaken de operatie van de installatie dag en nacht. Daarvoor hebben de operators ook een directe lijn met een computer thuis.” Tekst en foto’s: Johannes Odé
Het laboratorium vormt een belangrijk onderdeel van de installatie. Op tafel staan flessen met verschillende tinten water. Laborant Vicky Schaar: “We testen en beoordelen hier watermonsters uit alle delen van de installatie: van het afvalwater dat hier binnenkomt tot wat er uitgaat en op zee geloosd wordt en alle tussenliggende
Ed Visser brengt nieuwe koppelingen aan aan één van de drijvende deksels van een nabezinktank. Rechts Marcel van den Berg.
De ruimte van het biologische filter mag alleen betreden worden met een beademingsmasker.
Voorbereidingen voor het plaatsen van koolfilters naast het filtergebouw.
Ed Sodenkamp (l.) en Richard Hakkaart (r.) vervangen de snaren van de centrifuge die het slib indikt.
H2O / 22 - 2007
achtergrond
In het laboratorium testen Vicky Schaar en Pascal Simon monsters van het water op verschillende punten van de installatie.
Ferry Spaans.
Marcel van den Berg geeft de regio aan die door awzi Harnaschpolder wordt bediend.
Lassen van de luchtverdeelleiding waardoor lucht naar het koolfilter stroomt.
H2O / 22 - 2007
37
verenigingsnieuws Leven met Water zal daarna ingaan op wat Nederlanders kunnen doen om klaar te zijn voor het wassende water. In de workshops ‘s middags gaan we zelf op een inspirerende manier met deze vragen aan de slag, om tot slot verrast te worden met een bijdrage van een marketingspecialist die denkt te weten hoe we op een verfrissende manier de aandacht van de Nederlander voor de problematiek kunnen krijgen én vasthouden.
WATERCOLUMN
Iets anders
V
ele columns in H2O gaan over de fusie tussen NVA en KVWN, een broodnodig samengaan tussen afvalwater- en drinkwaterspecialisten. Natuurlijk ondersteun ik deze beweging en werk ik als bestuurslid van de KVWN hard mee om alle zaken op tijd geregeld te krijgen. Sinds november 2005 ben ik nauw betrokken bij de hulp die de brede Nederlandse waterwereld heeft gegeven aan de getroffen inwoners van Aceh. De Stichting H2O Partners Sumatra, een initiatief van de Vewin en de Unie van Waterschappen (zo zie je maar, het kan wel), is betrokken bij de noodhulp en wederopbouw van Aceh op zowel het gebied van drinkwater als afvalwater. De taken van de stichting zijn bijna volbracht. Medio volgend jaar zullen de werkzaamheden afgerond worden. Dan heeft de stichting met ondersteuning van het directoraat-generaal van Internationale Samenwerking elf miljoen euro geïnvesteerd in Aceh. Intussen is Waterleidingmaatschappij Drenthe hard bezig in Oost-Indonesië op haar eigen wijze lokale waterbedrijven te reorganiseren en weer op te bouwen. Vanuit mijn betrokkenheid bij de Stichting H2O Partners ben ik gevraagd om ook de WMD te helpen bij haar activiteiten. Oost-Indonesië is dan weliswaar niet getroffen door een tsunami, de staat van de drinkwatervoorziening is niet veel minder dan in Aceh. Over sanitatie hoef je al helemaal niet te praten, die is er gewoon niet. Zo kan ik mijn ervaring, opgedaan in Aceh, gebruiken voor de mensen in OostIndonesië. Al deze werkzaamheden waren niet meer te combineren met de taken als sectordirecteur Water bij Witteveen+Bos. Sinds 1 juli richt ik mij volledig op de werkzaamheden in Indonesië. Naast bestuurslid van de KVWN, de Steunstichting KVWN en de werkzaamheden in Indonesië blijf ik actief in de Nederlandse waterwereld en dan bedoel ik zowel afvalwater als drinkwater. Dus toch niet zo’n gek idee die fusie. Ik pas er in ieder geval helemaal in. Peter Schouten (KVWN)
38
H2O / 22 - 2007
Voorafgaand aan het symposium houdt de KVWN traditiegetrouw haar algemene ledenvergadering, van 09.00 tot 09.45 uur.
Symposium over emissies De Kaderrichtlijn Water vraagt om effectieve maatregelen. Inzicht in het functioneren van het watersysteem is daartoe een vereiste. Dit heeft geleid tot een flinke impuls in de ontwikkeling van stofstroomanalyses en kennis van emissies. Waterbeheerders lopen hierbij tegen vragen aan als ‘waar haal ik gegevens vandaan en hoe voer ik een goede emissieanalyse uit?’. STOWA, Rijkswaterstaat RIZA en WL|Delft Hydraulics verzorgen daarom op 20 november in samenwerking met de NVA een symposium in Antropia in Driebergen om de laatste stand van zaken door te spreken rond landelijke databanken, zoals de Emissieregistratie en STONE. Op die dag wordt ook de Emissiemodule gepresenteerd, die een ondersteuning kan zijn bij het uitvoeren van stofstroomanalyses. In workshops staan de ervaringen van waterbeheerders met het uitvoeren van stofstroomanalyses centraal en bestaat ruimte voor discussie over een effectieve aanpak hiervan. Het symposium ‘Emissies in beeld, van data naar analyse’ wordt geleid door Rob van den Boomen (Witteveen+Bos/NVA). U kunt zich aanmelden via de internetpagina van STOWA: www.stowa.nl (onder ‘agenda’). Aan deelname zijn geen kosten verbonden. Mocht u nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met Jet Gerssen van STOWA: (030) 232 11 99.
Hét WaterSymposium De gevolgen van klimaatverandering voor de burgers van Nederland zullen voelbaar zijn. Hoe praat je daarover? Het aanpassingsvermogen van de burger zal worden aangesproken en de burger zal dieper in de buidel moeten tasten om de noodzakelijke maatregelen te kunnen betalen. Hoe zorgen we ervoor dat de Nederlander dit kan accepteren? Het is de rode draad van het Watersymposium van NVA en KVWN op 30 november in Amsterdam. De organisatie heeft een gastspreker uit Engeland gevraagd om te vertellen over de gevolgen van de overstromingen van dit jaar en de ervaringen van getroffenen en de reacties van het waterbedrijf daarop. De directeur van het programma
10.10-10.35 uur: ‘Gloucestershire Flooding 2007, operational experiences, issues faced and some thoughts for the future’ door Martin Kane, Director of Cusomer Relations Severn Trent • 10.35-11.00 uur: ‘Water z’n nieuwe plek geven: niet vechten, maar haar omarmen als een geliefde’ door Bert Satijn, programmadirecteur Leven met Water • 11.25-12.25 uur: interactiviteiten ronde 1 1. Hoe klimaatbestendig is onze waterketen? 2. Nederland koopmansland: Kansen van de klimaatverandering! 3. Aandacht voor veiligheid 4. Evacueren kun je leren 5. Test uw kennis in de klimaatquiz 6. Een stukje Al Gore! • 12.25-13.30 uur: lunch en aandacht voor de genomineerden en de winnaar van de NVA/KVWN-scriptieprijs 2007 • 13.30-14.30 uur: interactiviteiten ronde 2 • 14.45-15.15 uur: ‘Verzin een list.....’ door Louis Huyskes Merken & Marketing • 15.15 uur: Van twee naar één: het Waternetwerk zet haar eerste pasjes! •
Secties en Neerslag In de opmaat naar Waternetwerk en het openstellen van de secties voor ‘waterleidingmensen’ houdt de sectie Noord-Holland van de NVA een bijeenkomst op 17 april voor medewerkers van PWN en Waternet. Ook worden medewerkers van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier uitgenodigd. Doel is de mensen bij drinkwaterbedrijven een platform te bieden voor hun eigen netwerk. Hun werk is immers deels vergelijkbaar met dat van de sectieleden bij de waterschappen.
Workshop over kwaliteitsborging Kiwa Certificatie en Keuringen verzorgt op 19 december ‘s middags in Nieuwegein een workshop over kwaliteitsborging van waterbehandelingschemicaliën. Centraal tijdens de bijeenkomst staat de presentatie van de ‘Kwaliteitsrichtlijn voor chemicaliën ten behoeve van de bereiding van drinkwater’. Hierin worden de eisen, borging, controle
verenigingsnieuws en corrigerende maatregelen in de gehele keten van productieproces tot en met het uiteindelijke gebruik van chemicaliën in het zuiveringsproces beschreven. De workshop is interessant voor medewerkers van waterbedrijven (zuiveringstechnologen, procestechnici en inkopers) en waterlaboratoria en voor producenten, leveranciers en vervoerders van chemicaliën én voor handhavers. Voor meer informatie en aanmelding (tot 5 december) kan contact opgenomen worden met Marion Brakeboer: (070) 414 45 46.
Nieuwe voorzitter bestuur Wateropleidingen Hans Oosters is de nieuwe bestuursvoorzitter van Stichting Wateropleidingen in Nieuwegein. Hij neemt daarmee het estafettestokje over van Monique de Vries die deze functie de afgelopen 2,5 jaar bekleedde. Hans Oosters (45) is sinds september 2005 dijkgraaf van Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. Daarvoor was hij burgemeester van Bergambacht. “Als voorzitter van de landinrichtingscommissie raakte ik destijds al gefascineerd door alles wat met waterschappen en water te maken heeft. Dat ik naast dijkgraaf nu ook voorzitter ben geworden van Wateropleidingen, vloeit daar rechtstreeks uit voort.” Oosters is zich er terdege van bewust wat hij zich op de schouders haalt. Vanwege de enorme vlucht die de factor water in de breedste zin van het woord genomen heeft, zal Wateropleidingen veel meer dan ooit een spilfunctie in de gehele watersector gaan innemen. “Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid de samenhang tussen alle spelers in de watersector verder te versterken, de lijnen ertussen nog korter te maken, voeling houden met alle organisaties die ten dienste van de sector staan en de wensen ten aanzien van opleidingen zoveel mogelijk binnen Wateropleidingen proberen te realiseren.” De kersverse voorzitter zegt dat het instituut Wateropleidingen harder dan ooit nodig is. “De watersector is tot één van de belangrijkste peilers van de Nederlandse economie gebombardeerd en de behoefte aan kennis en scholing neemt hand over hand toe. Wateropleidingen zal zich nog meer moeten inspannen om zicht te houden op wat de markt aan opleidingen nodig heeft en daar flexibel op moeten inspelen.” Oosters ziet de enorme potentie die de export van Nederlandse watertechnologie in zich heeft: “Het is van het allergrootste belang dat wij voldoende jongeren weten te interesseren voor een watergerichte opleiding, want nu al dienen zich grote tekorten aan van bekwaam personeel: alleen al in de watertechnologiesector worden over vijf jaar 8.000 onvervulbare vacatures verwacht. Tegelijkertijd
krijgen wij de komende jaren te kampen met een grijze golf: grote aantallen waterdeskundigen zullen met pensioen gaan en dreigt er een groot verlies aan kennis op te treden. We zullen met z’n allen dus ook het imago van onze sector moeten vergroten. Wij kunnen daar met onze meer dan 200 enthousiaste docenten die rechtstreeks uit de praktijk komen een belangrijk steentje aan bijdragen.”
nog hoger niveau brengen, dan zal het percentage van de loonsom voor opleidingen ook behoorlijk opgeschroefd moeten worden.”
De voorzitter wijst in dit verband op de nascholingsopleidingen op HBO- en MBO-niveau op het gebied van drinkwater, waterbeheer, riolering en waterzuivering die dit najaar beginnen en die zich in toenemende belangstelling kunnen verheugen. Het aanbod van Wateropleidingen wordt versterkt met specialistische vakopleidingen met als nieuwe titels ‘Aquatische ecologie’ en ‘Hogere waterleidingkunde’. Voorts worden de ontwikkelingen binnen het wetenschappelijk onderzoek (Technologisch TopInstituut Water, STOWA en Kiwa) op de voet gevolgd en zal actie worden ondernomen zodra zaken in de praktijk worden toegepast.
Stichting Wateropleidingen begint volgend jaar met twee nieuwe cursussen: ‘Planmatig onderhoud in waterketen of -systeem’ en ‘Juridische aspecten bij inzameling, transport en behandeling van afvalwater’.
Oosters: “Maar wij zien voor ons niet alleen een rol weggelegd voor uitsluitend technische opleidingen. Een belangrijke ontwikkeling is ook dat door de omgeving andere eisen worden gesteld aan overheidsorganisaties als waterschappen. Er worden hoge eisen gesteld aan de kwaliteit van een professionele organisatie, aan transparantie, verantwoording afleggen en communiceren met de omgeving. Na alle fusies van de laatste jaren en alles wat daar bij kwam kijken, zijn de waterschappen er nu aan toe zich deze vaardigheden aan te leren en Wateropleidingen kan daar een ondersteunende rol in spelen. En dat geldt tevens ten aanzien van de invoering van de nieuwe Waterwet en de waterschapsverkiezingen die volgend jaar plaatsvinden. Wij kunnen met onze leerarrangementen, praktijktrajecten en vooral ook onze in-company trainingen voldoende maatwerk bieden.” Een belangrijk advies van de nieuwe voorzitter van Wateropleidingen: “Willen wij met z’n allen de watersector op een De nieuwe voorzitter van Stichting Wateropleidingen, Hans Oosters.
Nieuwe cursussen in 2008
Planmatig onderhoud in waterketen of -systeem Eén van de grootste kostenposten van bestaande installaties is onderhoud. Daarom is het essentieel dat onderhoud doelmatig, efficiënt en economisch verantwoord plaatsvindt. Het hebben van inzicht in de noodzaak van het uitvoeren van onderhoud in relatie tot verschillende risico’s, storingen en de bijbehorende kosten is hiervoor cruciaal. Het optimaal beheersen van dit proces is belangrijk, waarbij het uitbesteden van werk eveneens een belangrijke rol speelt. In deze cursus krijgt de deelnemer inzicht in het proces van onderhoud en de verschillende onderhoudsconcepten. Na het volgen van deze cursus is de cursist in staat onderhoud efficiënt en planmatig uit te (laten) voeren. Daarmee is deze cursus bedoeld voor teamleiders en (staf ) medewerkers die technisch uitvoerende medewerkers aansturen en betrokken zijn bij het plannen en organiseren van onderhoud van (afval-, drink- en proces)waterinstallaties, riolering en waterbeheer. Deze cursus duurt drie dagen: 16, 23 en 30 januari. De deelnamekosten bedragen 1.150 euro en de cursus vindt plaats in Utrecht.
Juridische aspecten bij inzameling, transport en behandeling van afvalwater Deze opleiding biedt cursisten met een technische achtergrond, die in de praktijk geconfronteerd worden met juridische problemen, voldoende achtergrondkennis om een gesprek met juristen aan te kunnen gaan. De deelnemer krijgt inzicht in de samenhang van de diverse wetten en verordeningen op het gebied van inzameling, transport en behandeling van afvalwater, zoals de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de nieuwe Waterwet en de Kaderrichtlijn Water. De rechtsverhoudingen, de benodigde (milieu) vergunningen en de opbouw van plannen en nota’s komen aan de orde. Daarnaast komen juridische aspecten bij de uitvoering van (leiding)werken ruimschoots aan bod. Alle medewerkers riolering én waterbeheerders kunnen deelnemen. Deze cursus wordt gegeven op elf donderdagavonden in de periode januari - april. De eerste avond staat gepland voor 17 januari. De kosten bedragen 1.600 euro. Voor meer informatie: Betty Notenboom (030) 606 94 09.
H2O / 22 - 2007
39
-EER NOG MEER OF EEN BEETJE MINDER 6ERSTEDELIJKING EN GROEIENDE MOBILITEIT 4OENEMENDE
BESLAG MINDER ENERGIEGEBRUIK MINDER KOSTEN
EISEN OP HET GEBIED VAN WONEN WERKEN EN RECREpREN
$AAROM VINDEN STEEDS MEER ORGANISATIES HUN WEG
-AAR OOK SCHAARSTE GEBREK AAN RUIMTE SCHOON
NAAR ADVIES EN INGENIEURSBUREAU $(6 /M SAMEN
WATER OF SCHONE LUCHT $IT VRAAGT OM OPLOSSINGEN
TOT DUURZAME EN INNOVATIEVE OPLOSSINGEN TE KOMEN
DIE STAAN VOOR ³MEER MET MINDER´ MINDER RUIMTE
$AT DOEN WIJ AL JAAR
DHVNL
!LTIJD EEN OPLOSSING VERDER
*thema
platform
Gertjan Zwolsman, Kiwa Water Research / Delft Cluster Michelle van Vliet, TNO / Delft Cluster
Effect van een hittegolf op de waterkwaliteit van de Rijn en de Maas Juli 2006 was de warmste maand in 300 jaar. Nederland werd die maand getroffen door twee hittegolven. Deze situatie kan exemplarisch zijn voor toekomstige zomers als de klimaatverandering doorzet. Vanuit die gedachte is de waterkwaliteit onderzocht in de Rijn (Lobith) en de Maas (Eijsden) in de bewuste zomer, op basis van uurmetingen. De studie is beperkt tot de parameters chloride, watertemperatuur, zuurstof, pH en chlorophyl-a. De belangrijkste conclusie is dat de waterkwaliteit van de Rijn en de Maas aanzienlijk verslechtert tijdens een hittegolf en de lage afvoeren die daarmee gepaard gaan. Hierdoor ontstaan risico’s voor de realisatie van ecologische doelstellingen en voor de gebruiksfuncties van het water (bijvoorbeeld de drinkwaterproductie). De resultaten zijn van belang voor de Wvo-vergunningverlening en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.
J
uli 2006 was de warmste maand die Nederland ooit heeft gekend sinds de metingen begonnen in 1706. Vrijwel alle warmterecords en ook veel andere records sneuvelden1). Zo was het etmaalgemiddelde van de temperatuur 22,3°C tegen 17,4 °C als langjarig gemiddelde (tijdvak 1971-2000). Het oude record van 21,4°C in juli 1994 is dus bijna een graad bijgesteld. Opmerkelijk zijn ook de gemiddelde maximum- en minimumtemperaturen, die ook nooit eerder zo hoog waren. In De Bilt werden gemiddelden bereikt van respectievelijk 28,7°C en 15,2°C; normaal zijn waarden van 22,1°C en 12,5°C. Het gemiddeld maximum van Arcen kwam zelfs uit op een tropische 30,0°C; normaal voor plaatsen als Bologna in het noorden van Italië en Messina op Sicilië. De maand telde twee hittegolven: de eerste begon op 30 juni en duurde een week, de tweede begon op 15 juli en hield 16 dagen aan, vergelijkbaar met de hittegolven in 1975 (18 dagen) en 1976 (17 dagen). Juli 2006 was ook zeer droog, maar niet overal in het land. Flinke buien, zelfs wolkbreuken, lieten op een aantal plaatsen veel water achter, waardoor de uiteindelijk maandsom sterk uiteenliep. Op sommige plaatsen viel circa 90 millimeter, maar De Kooy (Texel) had met vier millimeter de droogste juli ooit! Gemiddeld over het land viel circa 25 millimeter tegen 70 millimeter normaal.
Het zomerse weer werd veroorzaakt door een groot hogedrukgebied boven West-Europa en twee kleinere lagedrukgebieden ten zuidwesten en zuidoosten, die de weg blokkeerden voor depressies. Een hittegolf is een aaneengesloten periode van minstens vijf dagen met zomerse temperaturen in De Bilt (25,0°C of meer) waarvan er zeker drie tropisch zijn (tenminste 30°C). De hittegolf van juli 2006 is al de zesde van de 21e eeuw. In de periode 2003 t/m 2006 kreeg ons land elke zomer te maken met minstens één hittegolf en sinds 1901 telde het KNMI er in totaal 38, van wisselende lengte. De kans op een hittegolf neemt toe door klimaatverandering. Zo is de herhalingstijd van de hete zomer van 2003 op dit moment eens per tien jaar, maar in 2050 ligt deze kans op eens per twee jaar (de KNMI-klimaatscenario’s G+ en W+). Een toename van het aantal hittegolven zal effect hebben op de waterkwantiteit (waterstanden, afvoeren) en de waterkwaliteit. Naar de effecten van een hittegolf (en droogte in algemene zin) op de fysisch-chemische waterkwaliteit is nog relatief weinig onderzoek verricht. Wel zijn verkennende studies uitgevoerd in de Friese wateren2), de Rijn3) en de Maas4). In het algemeen wordt een verslechtering van de chemische waterkwaliteit aangetoond tijdens perioden van droogte (bijvoor-
beeld een toename van chloride). Wat de ecologische waterkwaliteit betreft, gaat de aandacht vooral uit naar de verhoging van de watertemperatuur en de daarmee samenhangende toename van algenbloei, verschuiving van soorten (meer cyanobacteriën5)), de opkomst van exoten (bijvoorbeeld de grote waternavel) en een toenemende kans op botulisme. Juli 2006 kan exemplarisch zijn voor toekomstige zomers als de klimaatverandering doorzet. Vanuit die optiek is de waterkwaliteit onderzocht in de Rijn en de Maas in diezelfde zomer. Het doel van deze studie was om de effecten van een hittegolf op de waterkwaliteit te onderzoeken. De basis voor de studie vormen metingen van Aqualarm: het alarmeringssysteem waarmee de waterkwaliteit van de grote rivieren aan de landsgrenzen wordt bewaakt. Het aantal parameters dat binnen Aqualarm wordt gemeten, is relatief beperkt, maar de meetfrequentie (op uurbasis) is aanzienlijk hoger dan die van het reguliere monitoringsprogramma (MWTL) van de Rijn en de Maas. In de huidige studie beperken we ons tot de parameters chloride, watertemperatuur, zuurstof, pH en chlorophyl-a. De data zijn afkomstig van Aqualarm, behalve voor chlorophyl-a, waarvan de data afkomstig zijn van het reguliere monitoringsprogramma. Alle meetgegevens hebben betrekking op de locaties Lobith (Rijn) en Eijsden (Maas).
H2O / 22 - 2007
41
Resultaten De afvoer van de Rijn (Lobith) en de Maas (Eijsden) in de zomer van 2006 (juni t/m augustus) is weergegeven in afbeelding 1. De afvoer is begin juni relatief hoog, maar daarna treedt een sterke terugval op van het debiet. De laagste afvoeren zijn gemeten op 20 juli in de Maas (23 kubieke meter per seconde) en op 29 juli in de Rijn (1152 kubieke meter per seconde). Daarna stijgt de afvoer weer, door de overvloedige regenval in de maand augustus. Afbeelding 2 toont de chlorideconcentraties in dezelfde periode. Het verloop van chloride is sterk gerelateerd aan de afvoer, zoals ook in eerdere studies is gevonden3),4)). De concentraties zijn begin juni relatief laag, maar lopen dan sterk op. Piekwaarden worden bereikt op 21 juli in de Maas (68 mg/l) en 30 juli in de Rijn (122 mg/l), op het moment dat de afvoer minimaal is. Deze concentraties liggen beneden de drinkwaternorm van 150 mg/l. In de droge zomer van 2003 werd deze grens wel enige tijd overschreden in de Rijn (maximaal 184 mg/l3)). In augustus dalen de chlorideconcentraties weer, terwijl de afvoer aantrekt. Uit een nadere analyse bleek dat de concentraties omgekeerd evenredig zijn met de afvoer, net als voor andere drinkwaterrelevante stoffen als fluoride, bromide en sulfaat3),4). Dit gedrag kan worden verklaard door een afname van de verdunning van puntlozingen bij lage afvoeren. Een afname van de afvoer leidt dus vaak tot verslechtering van de waterkwaliteit. In afbeelding 3 wordt het verloop weergegeven van de watertemperatuur, het zuurstofgehalte en de pH in de Rijn in juli 2006. Uit deze grafiek blijkt dat de watertemperatuur nagenoeg de hele maand boven de 25°C ligt. In de tweede helft van juli worden extreem hoge watertemperaturen bereikt, tot 28°C. Uit de tabel blijkt dat de gemiddelde (!) watertemperatuur bijna een week tussen de 27 en 28°C heeft gelegen. Op 27 juli wordt een historisch maximum bereikt, met een maximale watertemperatuur van 28,0°C en een gemiddelde temperatuur van 27,7°C. Wanneer deze situatie een halve dag langer had aangehouden, zouden vier elektriciteitscentrales zijn stilgelegd6). De toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat heeft in 2006 met de elektriciteitssector en andere warmtelozers afgesproken dat verhogingen van de watertemperatuur tot een maximum van 28°C zijn toegestaan, maar dat die grens strikt zal worden gehandhaafd. Nederland is in 2006 dus door het oog van de naald gekropen, maar het is, gegeven de klimaatscenario’s van het KNMI, duidelijk dat een groot risico op overschrijding van deze ‘werknorm’ bestaat. De vraag is bovendien wat dergelijke watertemperaturen betekenen voor het ecologisch functioneren en de gebruiksfuncties van de Rijn (bijvoorbeeld als bron voor drinkwater). Een tip van de sluier wordt opgelicht door het verloop van het zuurstofgehalte en de pH (zie afbeelding 3). Beide parameters laten een sterke toename zien in de eerste en de derde week van juli 2006, waarbij tevens sprake is van een dag-nachtcyclus. Deze
42
H2O / 22 - 2007
Afb. 1: Afvoer van de Rijn (Lobith) en de Maas (Eijsden) in de periode juni t/m augustus 2006.
Afb. 2: Chlorideconcentratie in de Rijn (Lobith) en de Maas (Eijsden) in de periode juni t/m augustus 2006.
Afb. 3: Verloop van de watertemperatuur, zuurstof en de pH in de Rijn (Lobith) in juli 2006.
schommelingen wijzen op een aanzienlijke algenbloei, wat wordt bevestigd door de concentratie chlorophyl-a in het rivierwater (zie afbeelding 4). Algenbloei leidt tot afgifte van zuurstof aan de waterkolom (oververzadiging) en onttrekking van opgelost koolzuur (pH stijging) gedurende de dag, maar ‘s nachts is de respiratie dominant, waardoor
het zuurstofgehalte en de pH juist dalen. Overigens is het zuurstofgehalte in juli 2006 in de Rijn niet beneden de ecologische norm van 5 mg/l geweest (zie afbeelding 3). In de Maas is een vergelijkbaar verloop van de temperatuur, het zuurstofgehalte en de pH waar te nemen als in de Rijn, maar hier
*thema
platform
Watertemperatuur van de Rijn (Lobith) in de tweede helft van juli 2006 (in °C).
Afb. 4: Concentratie chlorophyl-a in de Rijn (Lobith) in de periode juni t/m augustus 2006.
datum
minimum
maximum
gemiddeld
15 juli 16 juli 17 juli 18 juli 19 juli 20 juli 21 juli 22 juli 23 juli 24 juli 25 juli 26 juli 27 juli 28 juli 29 juli 30 juli 31 juli
24,6 24,6 24,9 25,6 26,0 26,5 26,3 26,7 26,6 26,6 26,8 26,9 27,5 27,3 26,7 26,4 25,8
25,4 25,5 26,2 26,7 27,1 27,1 27,2 27,2 27,2 27,5 27,7 27,9 28,0 27,7 27,3 26,9 26,3
25,0 25,0 25,5 26,1 26,5 26,8 26,8 26,9 26,9 27,0 27,2 27,4 27,7 27,5 27,0 26,7 26,1
laatste twee weken van juli (zeer groot). De metingen van chlorophyl-a bevestigen dit beeld (zie afbeelding 7). De dag-nachtfluctuaties in de pH en het zuurstofgehalte zijn bijzonder extreem te noemen (zie afbeelding 6). Zeer waarschijnlijk hebben deze fluctuaties tot een aanzienlijke belasting van het ecosysteem geleid. De lage zuurstofconcentraties gedurende de nacht (orde 1-3 mg/l) en de hoge pH-waarden (omzetting van ammonium in ammoniak) kunnen vissterfte tot gevolg hebben. Bij Rijkswaterstaat directie Limburg zijn echter geen meldingen van grootschalige vissterfte in juli 2006 bekend.
Afb. 5: Verloop van de watertemperatuur, zuurstof en de pH in de Maas (Eijsden) in juli 2006.
Afb. 6: Dag-nachtcyclus van de watertemperatuur, zuurstof en de pH in de Maas (Eijsden) van 18 tot 23 juli 2006.
zijn de fluctuaties van het zuurstofgehalte en de pH nog veel extremer (zie afbeeldingen 5 en 6). Van 20 tot 29 juli schommelt de gemiddelde temperatuur van het Maaswater rond de 26°C. Op 24 juli wordt de hoogste
temperatuur bereikt: gemiddeld 26,2°C met een maximum van 27,9°C. Uit de ontwikkeling van het zuurstofgehalte en de pH kunnen twee perioden van algenbloei worden afgeleid, namelijk in de eerste week van juli (beperkt) en de
Implicaties voor het waterkwaliteitsbeleid Uit deze studie blijkt dat de waterkwaliteit van de Rijn en de Maas aanzienlijk kan verslechteren tijdens een hittegolf en de lage afvoeren die daarmee gepaard gaan. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door een verminderde verdunning van puntlozingen, anderzijds door een verhoging van de watertemperatuur en het gebrek aan doorstroming (in de Maas), waardoor algenbloei optreedt en ‘s nachts een ernstig zuurstoftekort kan ontstaan (zie afbeeldingen 5 en 6). De toename van de chlorideconcentratie in juli 2006 (zie afbeelding 2) is op zich geen groot probleem, omdat de gemeten concentraties in de Rijn en de Maas onder de drinkwaternorm van 150 mg/l liggen. Maar de toename van chloride illustreert ook en vooral dat het effect van puntbronnen op de waterkwaliteit sterker wordt bij lage afvoer, vanwege een afname van de verdunning. Zo is eveneens sprake van een sterke toename van de fluorideconcentratie in de Maas bij lage afvoeren4) en is in het droge najaar van 2003 een abnormaal hoge hormoonverstorende activiteit gemeten in de Maas7). Zowel fluoride (industrie bij Luik) als hormoonverstorende stoffen (rwzi’s) zijn vooral afkomstig van puntbronnen. De hier geconstateerde afname van de
H2O / 22 - 2007
43
De resultaten van deze studie zijn eveneens van belang voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Artikel 4.6 van de KRW stelt onder meer dat een tijdelijke achteruitgang van de toestand van waterlichamen niet strijdig is met de richtlijn, als deze achteruitgang het resultaat is van natuurlijke omstandigheden die uitzonderlijk zijn of niet redelijkerwijze waren te voorzien. De KRW doelt hierbij met name op extreme overstromingen of langdurige droogteperioden. Het lijkt echter moeilijk vol te houden, dat de effecten van droogte op de waterkwaliteit niet redelijkerwijze zijn te voorzien. Deze effecten zijn inmiddels genoegzaam bekend2),3),4),5), terwijl eveneens breed wordt erkend dat de kans op (extreme) droogte waarschijnlijk toeneemt door klimaatverandering.
Afb. 7: Concentraties chlorophyl-a in de Maas (Eijsden) in de periode juni t/m augustus 2006.
Afb. 8: Ontwikkeling van de watertemperatuur in het (derde) spaarbekken van de Biesbosch en in de Maas (Eijsden en Keizersveer) in juli 2006.
verdunning bij lage afvoeren heeft dus belangrijke implicaties voor de Wvo-vergunningverlening, in het bijzonder voor de immissietoets die wordt uitgevoerd om de effecten van een lozing op de waterkwaliteit in te schatten8). Om het watersysteem bij lage afvoeren afdoende te beschermen is het evident dat de laagwaterafvoer maatgevend moet zijn bij deze toets en niet de gemiddelde afvoer zoals thans het geval is. Wanneer het beleid onvoldoende rekening houdt met lage afvoeren, worden chemische waterkwaliteitsdoelen mogelijk niet gehaald in perioden van langdurige droogte. Daar komt bij dat ook realisatie van de ecologische doelstellingen gevaar kan lopen door de extreem hoge watertemperaturen van het oppervlaktewater bij een hittegolf en de, daarmee gepaard gaande, algenbloei en lage zuurstofconcentraties in de nacht. Nog afgezien van de overige ecologische consequenties van een verhoogde watertemperatuur2),5). Naast de ecologische risico’s heeft de hoge watertemperatuur gevolgen voor de
44
H2O / 22 - 2007
gebruiksfuncties van het water. Een hoge watertemperatuur vormt een risico voor drinkwaterbedrijven die oppervlaktewater innemen en direct (zonder bodempassage) verwerken tot drinkwater (Evides en PWN). Beide bedrijven beschikken weliswaar over een spaarbekken, waardoor fluctuaties in de temperatuur worden afgezwakt, maar de temperatuur in het bekken kan tijdens een hittegolf gevaarlijk dicht bij de 25°C-grens komen. In juli 2006 ging het in het Biesboschbekken net goed, zoals afbeelding 8 laat zien. De wettelijk toegestane maximale temperatuur van het drinkwater (aan de tap) is 25°C. Een hoge temperatuur van het oppervlaktewater leidt, bij directe inname, tot een hoge temperatuur van het water in het leidingnet. Het toestaan van koelwaterlozingen tot een maximale watertemperatuur van 28°C betekent voor de drinkwatersector een toename van de kans op overschrijdingen van de watertemperatuur aan de tap en een groter risico op microbiële infecties (bijvoorbeeld Legionella).
Het lijkt dan ook verstandig dat het Nederlandse waterkwaliteitsbeleid een meer pro-actieve houding aanneemt met betrekking tot de effecten van droogte en hittegolven op de waterkwaliteit dan thans het geval is. In concreto betekent dit aanscherping van de immissietoets in de Wvo-vergunningverlening (laagwaterafvoer moet maatgevend zijn) en het terugdraaien van de versoepeling van de emissie-eisen voor koelwater, waartoe de minister van Verkeer en Waterstaat in 2006 heeft besloten. In de internationale riviercommissies (IRC, IMC) zal Nederland meer aandacht moeten vragen voor de opwarming van de Rijn en de Maas en de consequenties die dat heeft voor de waterkwaliteitsdoelen en de gebruiksfuncties in Nederland tijdens perioden van droogte. Om de toenemende gevolgen van droogte en hittegolven op de waterkwaliteit en de drinkwatervoorziening op te kunnen vangen, zijn deze maatregelen onontbeerlijk. LITERATUUR 1) KNMI (2006). Persbericht 4 augustus. 2) Loeve R., T. Claassen en P. Droogers (2006). Klimaatverandering en waterkwaliteit. H2O nr. 22, pag. 19-22. 3) Van Bokhoven A. en G. Zwolsman (2007). Klimaatverandering en de waterkwaliteit van de Rijn. H2O nr. 9, pag. 34-37. 4) Van Vliet M. en G. Zwolsman (2007). Klimaatverandering en de waterkwaliteit van de Maas. H2O nr. 9, pag. 29-33. 5) Mooij W., S. Hülsmann, L. de Senerpont Domis, B. Nolet, P. Bodelier, P. Boers, L. Dionisio Pires, H. Gons, B. Ibelings, R. Noordhuis, R. Portielje, K. Wolfstein en E. Lammens (2005). The impact of climate change on lakes in the Netherlands: a review. Aquatic Ecology 39, pag. 381-400. 6) Kohsiek L. (2007). Nattere winters, hogere dijken? Presentatie tijdens CSO-jubileumsymposium ‘Klimaatverandering en waterbeheer’ in Zeist op 3 oktober. 7) Puijker L., J. van Genderen en T. van den Hoven (2004). Oestrogene effecten in drinkwater en oppervlaktewater uit de Maas. Rapport KWR 04.045. Kiwa Water Research. 8) Commissie Integraal Waterbeheer (2000). Emissie-immissie; prioritering van bronnen en de immissietoets.
*thema
platform
Alexander Bakker, KNMI Janette Bessembinder, KNMI
Neerslagreeksen voor de KNMI’06-scenario’s Het KNMI heeft een computertransformatieprogramma ontwikkeld als aanvulling op de KNMI’06-klimaatscenario’s. Hiermee kan een historische neerslag- of temperatuurreeks op dagbasis omgezet worden in een reeks die past bij het klimaat onder één van de vier KNMI’06-klimaatscenario’s voor een bepaalde tijdshorizont. In dit artikel wordt toegelicht hoe het programma werkt voor neerslag en wat de mogelijkheden en beperkingen zijn.
D
e KNMI’06-scenario’s geven een beeld van de mogelijke veranderingen van een groot aantal klimaatvariabelen in de toekomst (zie de tabel). De scenario’s voorzagen in eerste instantie niet in tijdreeksen voor de toekomst. Met name vanuit de hydrologische hoek kwamen veel verzoeken bij het KNMI binnen om tijdreeksen voor het gehele jaar te leveren. Neerslag- en temperatuurreeksen van klimaatmodellen zijn zelden direct toepasbaar voor klimaateffectstudies. Los van de beperkte ruimtelijke resolutie zijn de variaties van dag-op-dag in de modelreeksen niet altijd even realistisch. Transformatie van historische tijdreeksen is een alternatief om bepaalde effecten van klimaatverandering op de waarnemingen te representeren. Deze getransformeerde tijdreeksen kunnen vaak
wel direct gebruikt worden als basis voor bijvoorbeeld hydrologische modellen. Ze kunnen ook gebruikt worden om schattingen te maken van een aantal afgeleide klimaatparameters, bijvoorbeeld het aantal dagen met vorst of de dagelijkse neerslagsom die eens per jaar wordt overschreden. Om een eenduidig gebruik van de scenario’s te bewerkstelligen, heeft het KNMI een computertransformatieprogramma ontwikkeld (climexp.knmi.nl/scenarios_ monthly). Hiermee zijn snel dagreeksen voor verschillende KNMI’06-scenario’s, tijdshorizonten en locaties te genereren. Naast een programma voor de transformatie van neerslag bestaat ook een programma voor de transformatie van temperatuur. In dit artikel wordt alleen ingegaan op de transformatie van neerslagreeksen.
Veranderingen in neerslag rond 2050 ten opzichte van 1976-2005, volgens de KNMI’06-scenario’s.
wereldwijde temperatuurstijging verandering in luchtstromingspatronen in West-Europa winter (december t/m februari) gemiddelde neerslaghoeveelheid aantal natte dagen (≥0,1 mm) tiendaagse neerslagsom die eens in de tien jaar wordt overschreden zomer (juni t/m augustus) gemiddelde neerslaghoeveelheid aantal natte dagen (≥0,1 mm) dagsom van de neerslag die eens in de tien jaar wordt overschreden
G
G+
W
W+
+1°C
+1°C
+2°C
+2°C
nee
ja
nee
ja
+4% 0%
+7% +1%
+7% 0%
14% +2%
+4%
+6%
+8%
+12%
+3% -2%
-10% -10%
+6% -3%
-19% -19%
+13%
+5%
+27%
+10%
Afleiding van de relatieve veranderingen per maand en tijdshorizont De KNMI’06-scenario’s geven mogelijke relatieve veranderingen van het aantal dagen met meer dan 0,05 mm neerslag (de natte dagfrequentie of NDF), de gemiddelde neerslag op zulke dagen (Pgem) en de dagsom die op één procent van die dagen wordt overschreden (Q99) ten opzichte van het klimaat rond 1990 (de periode 1976-2005). Deze veranderingen zijn alleen expliciet bepaald voor de winter- en zomermaanden rond 2050 en 21001). Voor een willekeurige tijdshorizont wordt gebruik gemaakt van lineair geïnterpoleerde waarden tussen 1990, 2050 en 2100. Voor het transformatieprogramma zijn de relatieve veranderingen voor de winter en zomer omgezet naar waarden voor alle kalendermaanden, zodanig dat de veranderingen gemiddeld over de maanden juni t/m augustus en gemiddeld over december t/m februari overeenkomen met de voorgeschreven waarden voor respectievelijk de zomer- en wintermaanden. Op de genoemde internetpagina zijn ook de maandelijkse veranderingen beschikbaar voor potentiële verdamping rond 2050 en 2100 onder de vier scenario’s.
Transformatiefunctie In de scenario’s zijn de relatieve veranderingen van Pgem en Q99 niet gelijk. Daarom kan geen gebruik gemaakt worden van een schaling, waarbij de neerslag in de historische reeks voor elke dag met een vast percentage wordt verhoogd of verlaagd (de zogeheten deltamethode). Door te transformeren met een machtsfunctie (formule 1) is het wel mogelijk om een relatieve verandering op te leggen die afhankelijk is van de hoeveelheid neerslag.
H2O / 22 - 2007
45
P* = a(P-th)b + th, waarbij P* de getransformeerde neerslag is, P de neerslag in de historische reeks, a en b de coëfficiënten en th een constante drempelwaarde van 0,05 millimeter. Deze drempelwaarde is nodig om te voorkomen dat natte dagen droog worden door de transformatie. De coëfficiënten a en b zijn iteratief geschat, zodanig dat de relatieve veranderingen van Pgem en de Q99 van de getransformeerde reeks exact overeenkomen met de opgelegde veranderingen in het scenario. Schatting van coëfficiënten a en b
De waarden van a en b zijn bepaald aan de hand van de historische neerslagreeksen van 13 stations (1976-2005) op dagbasis uit ECA&D (‘s ochtends om 8.00 uur UTC afgetapt). De neerslagstatistieken van de individuele stations verschillen onderling licht van elkaar. Door de 13 reeksen samen te voegen tot één lange reeks kan echter een meer robuuste schatting van Q99 per kalendermaand gemaakt worden en kunnen de coëfficiënten beter geschat worden. Schatting op basis van de individuele reeksen leverde gemiddeld bijna dezelfde coëfficiënten op als op basis van de samengestelde reeks van 390 jaar.
Afb. 1: Verwijderen van natte dagen voor augustus voor station West-Terschelling op basis van de hoeveelheid neerslag. Links de data waarop neerslag is gemeten, rechts de hoeveelheid neerslag op die dag. De data waarachter geen blauw of rood blok staat, zijn ‘droog gemaakt’ indien respectievelijk 10 of 20 procent natte dagen zijn verwijderd.
Het voordeel van de bovenstaande benadering is dat de consistentie tussen getransformeerde neerslagreeksen van verschillende stations groter is. Nadeel is dat de relatieve veranderingen van individuele tijdreeksen na transformatie licht kunnen afwijken van het scenario. Functie voor extreme waarden
Op basis van de analyses voor de KNMI’06scenario’s is het niet mogelijk aan te geven hoe dagsommen met een herhalingstijd van meer dan tien jaar zullen veranderen in de toekomst. Bij het gebruik van een machtsfunctie kunnen de grootste historische dagsommen (bijvoorbeeld 91 millimeter op 19 juli 2001 in West-Terschelling) met de transformatie rond 2100 meer dan 100 procent toenemen. Dit wordt niet geloofwaardig geacht. Daarom is ervoor gekozen om voor dagneerslagsommen groter of gelijk aan Q99 allemaal dezelfde relatieve verandering te gebruiken.
Aanpassen van de natte dagfrequentie De transformatie bestaat uit twee stappen. Eerst wordt de natte-dagfrequentie (NDF) voor elke kalendermaand aangepast aan de scenariowaarden door dagen met neerslag te verwijderen of toe te voegen aan de historische neerslagreeks. Willekeurig aanpassen van de NDF kan de kansverdeling van de overblijvende natte dagen sterk veranderen. Daarom is gezocht naar een methode waarbij de statistische eigenschappen van natte dagen zo min mogelijk veranderen door het aanpassen van de NDF. Per kalendermaand worden alle natte dagen gesorteerd op grootte van de neerslagsom. Bij een afname van de NDF worden vervolgens gelijkmatig natte dagen uit de sortering (en dus gelijkmatig over de kansverdeling) verwijderd, dat wil zeggen
46
H2O / 22 - 2007
Afb. 2: Relatieve verandering per maand van Pgem onder het W+-scenario voor het klimaat rond 2100 ten opzichte van 1976-2005. Afb. 3: Relatieve verandering per maand van Q99 onder het W-scenario voor het klimaat rond 2100 ten opzichte van 1976-2005.
60
60
50
50 dagsom (mm)
dagsom (mm)
*thema
40 30 20 10 0 1975
platform
40 30 20 10
1980
1985
1990
1995
2000
2005
0 2085
2010
2090
2095
2100
2105
2110
2115
2120
Afb. 4: Gemeten neerslag voor station De Bilt in de periode 1976-2005 (links) en de getransformeerde neerslagreeks voor het W+-scenario rond 2100 (rechts).
de neerslag wordt gelijk gesteld aan 0 millimeter. Bij een afname van bijvoorbeeld 20 procent wordt dus elke vijfde natte dag in de rangorde ‘droog gemaakt’ (zie afbeelding 1). Op deze manier blijft de kansverdeling en dus ook Pgem en Q99 van de natte dagen vrijwel ongewijzigd. Bij een toename van NDF moet niet alleen bepaald worden welke dagen ‘nat gemaakt’ moeten worden, maar ook hoeveel neerslag zo’n nieuwe natte dag moet krijgen. De nieuwe natte dagen worden zo gelijk mogelijk over de tijd verdeeld door steeds de eerste droge dag na een vast aantal natte dagen nat te maken. Het toekennen van de neerslaghoeveelheid op zo’n nieuwe natte dag gebeurt op basis van de op neerslaghoeveelheid gesorteerde reeks. De neerslaghoeveelheden voor nieuwe natte dagen worden gelijkmatig getrokken uit de gesorteerde reeks. Vervolgens worden ze toegekend aan de nat te maken dagen op basis van de grootte van de neerslagsom van de voorafgaande dag. De grootste toe te voegen neerslagsom wordt toegekend aan de droge dag met de grootste neerslagsom de dag ervoor, enz.
Validatie van de transformatie De getransformeerde neerslagreeksen zijn consistent met de KNMI’06-scenario’s. Voor elke kalendermaand komt de relatieve verandering van NDF exact en die van Pgem zeer goed overeen met de scenario’s. De verandering van Q99 kan meer afwijken, maar klopt gemiddeld goed. De afbeeldingen 2 en 3 laten voor enkele scenario’s en voor het klimaat rond 2100 de relatieve
veranderingen in Pgem en Q99 per kalendermaand zien. De vierkantjes corresponderen met het scenario, de zwarte doorgetrokken lijn geeft de relatieve verandering van de getransformeerde samengestelde reeks en de overige lijnen representeren de 13 individuele getransformeerde neerslagreeksen.
Temporele en ruimtelijke samenhang De KNMI’06-scenario’s gaan niet expliciet in op de ruimtelijke en temporele correlatie. Doordat bij het ‘droog maken’ van natte dagen geen rekening wordt gehouden met de neerslag van omliggende dagen en de neerslag van naburige stations, neemt de ruimtelijke en temporele correlatie licht af. De afname in ruimtelijke correlatie tussen de individuele getransformeerde reeksen voor 2050 bedraagt ongeveer 0,02 voor het G-scenario tot ongeveer 0,06 voor het W+-scenario. De afname van de temporele correlatie is ongeveer half zo groot. Een soortgelijke beperking geldt voor de samenhang tussen neerslag en temperatuur, aangezien neerslag en temperatuur apart van elkaar worden getransformeerd. Dit moet men zich realiseren bij het berekenen van afgeleide klimaatvariabelen, waarin temperatuur en neerslag gecombineerd zijn, zoals het aantal zomerse dagen met neerslag. De volgorde van gebeurtenissen in de getransformeerde reeksen wordt sterk bepaald door de volgorde in de historische reeksen. De getransformeerde reeksen zijn mede daarom minder geschikt voor het bepalen van de kans op een bepaalde sequentie van gebeurtenissen in de
toekomst, zoals het aantal dagen aaneengesloten met meer dan tien millimeter neerslag of een droge periode van minimaal 30 dagen.
Maximale neerslagsom Bij een sterke afname van de NDF wordt bij het huidige transformatieprogramma de dag met de hoogste neerslagsom van de desbetreffende kalendermaand ‘droog gemaakt’. Dit is het geval voor het W+-scenario voor de maand augustus bij een tijdshorizont vanaf 2080 en voor de maanden juli en september vanaf 2090. Als het dagmaximum van de historische tijdreeks in één van deze maanden is gevallen, kan de maximale dagsom in de reeks door de transformatie kleiner worden, wat tegen de intuïtie ingaat. Dit wil niet zeggen dat de reeks niet past bij het W+-scenario, maar het toont aan dat de grootste extremen met zorgvuldigheid behandeld moeten worden. Afbeelding 4 laat een voorbeeld zien van een gemeten neerslagreeks en een getransformeerde reeks voor W+ rond 2100 voor station De Bilt. Ondanks het wegvallen van sommige dagen met veel neerslag door het ‘droog maken’ van dagen, is te zien dat het aantal millimeters regen op dagen met veel neerslag in de getransformeerde reeks is toegenomen ten opzichte van de gemeten reeks. De gemiddelde jaarlijkse maximale dagsom neemt in dit voorbeeld met 19 procent toe. LITERATUUR 1) Van den Hurk B. et al. (2006). Climate change scenarios 2006 for the Netherlands. WR 2006-01. KNMI.
advertentie
!)' # )*%,% *!$%$%(%)"+% *&*# /&(,&&(&$-*(,&&(/ % %%-*(- % %)*##* ,%+&'&%)%&+%/,&&(+ %% (&%&&(( ! *!$ ))' # )( % 0 '&( %% 0 -*(- %'+**% 0 &%(&+
0 %( &')# 0 &$&%(/&" 0 (&%$# %
))# %&)*+) $),(**# . $ # %& *!$%# %*(%* --- *!$%#
H2O / 22 - 2007
47
Jaap Kwadijk, Deltares i.o. Saskia van Vuren, Deltares i.o. Keimpe Wieringa, Milieu- en Natuurplanbureau Luit-Jan Dijkhuis, Ministerie van Verkeer en Waterstaat / voorzitter LBOW-werkgroep klimaatscenario’s
Een afwegingskader voor de keuze van klimaatscenario’s in het waterbeheer In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken dat voor het waterbeleid grosso modo wordt uitgegaan van het WB21-middenscenario voor het klimaat. Vanwege het uitkomen van nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI bestaat aanleiding om dit vertrekpunt te heroverwegen. Om naar de toekomst toe adequaat met de klimaatscenario’s om te gaan is door Deltares (i.o.) een afwegingskader opgesteld waarmee een bestuurlijk besluit over eenduidig gebruik van nieuwe klimaatscenario’s in het waterbeheer voorbereid kan worden. Dit artikel beschrijft dit afwegingskader en geeft de belangrijkste conclusies en aanbevelingen ten aanzien van het gebruik van de nieuwe klimaatscenario’s.
W
aterbeleid gericht op adaptatie aan klimaatveranderingen staat nog in de kinderschoenen. In Nederland kan het Nationaal Bestuursakkoord Water, opgesteld naar aanleiding van de uitkomsten van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw (WB21), als eerste poging worden gezien voor het landelijke waterbeheer om tot een dergelijk beleid te komen. Ten opzichte van het eerdere waterbeheer was het nieuwe element dat bij het ontwerp van beheer rekening werd gehouden met toekomstige veranderingen in de natuurlijke randvoorwaarden als gevolg van verwachte klimaatverandering. Uitgangspunt voor de veranderende toekomst waren de drie klimaatscenario’s die in het kader van WB21 zijn ontwikkeld: WB21-laag, -midden en -hoog4),5). Deze scenario’s laten zich het best kenschetsen als ‘nat’, ‘natter’ en ‘natst’. De scenario’s suggereren dat de onzekerheid in de toekomstige ontwikkelingen met name zit in de grootte van de veranderingen en niet in de richting. Hierdoor lag het voor de hand dat, zoals in het NBW is afgesproken, bij de toepassing van de WB21-scenario’s in watervraagstukken tenminste van het middenscenario moet worden uitgegaan. Met de komst van de nieuwe KNMI-scenario’s in 20062)) veranderde dit beeld. Behalve dat door de publicatie van vier scenario’s een middenscenario ontbreekt, laten de
48
H2O / 22 - 2007
scenario’s ook een meer divers beeld van de onzekerheid in de toekomstige ontwikkelingen zien. De scenario’s omvatten combinaties van zeer uiteenlopende nattere en drogere condities. Zo leidt het KNMI’06-Wscenario tot nattere omstandigheden in de winter en veel drogere in de zomer. Ondanks een verdroging in de zomer nemen de zeldzame extreme buien in de zomer echter volgens het KNMI’06-W-scenario in omvang toe. De komst van de nieuwe klimaatscenario’s betekent dat opnieuw moet worden afgewogen welke klimaatscenario’s in het waterbeheer moeten worden toegepast. Dit artikel bespreekt het project dat WL|Delft Hydraulics ter ondersteuning van deze afweging heeft uitgevoerd. In opdracht van de werkgroep klimaatscenario’s, ingesteld door het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW, regiegroep van het NBW), is een afwegingskader voor de toepassing van klimaatscenario’s ontwikkeld. Hiermee kunnen de consequenties van het gebruik van het ene dan wel van het andere scenario in het waterbeheer inzichtelijk worden gemaakt. Het afwegingskader is gebruikt om de voor’s en tegen’s van een aantal beleidsopties overzichtelijk op een rij te zetten en de keuze van de toepassing van klimaatscenario’s in het waterbeheer te vergemakkelijken. Bij het uitvoeren van het project is veel waarde gehecht aan het draagvlak onder
de vertegenwoordigers van de werkgroep en een brede groep van belanghebbenden en deskundigen uit de onderzoekswereld. Gedurende de uitvoering van het project zijn de inhoudelijke bevindingen regelmatig besproken met de werkgroep klimaatscenario’s met daarin vertegenwoordigers van de beleidsgremia Verkeer en Waterstaat (DGW), VROM, LNV, IPO, Unie van Waterschappen, VNG en de kennisinstellingen Milieu- en Natuurplanbureau, Rijkswaterstaat-Waterdienst en het KNMI. Daarnaast zijn de aanpak en de resultaten besproken met een aantal deskundigen van diverse universiteiten en technische instituten.
Beslissingen in het waterbeheer Gedurende het onderzoek zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Het huidige waterbeheer functioneert goed onder de huidige en historische klimatologische randvoorwaarden. Mogelijk staat dit ter discussie, maar die discussie wordt hier niet gevoerd; • De klimatologische en hydrologische verschillen tussen de klimaatscenario’s vormen niet de kern van de zaak, maar in hoeverre deze verschillen zouden kunnen leiden tot andere beleidsbeslissingen. Hierbij is het van belang om te erkennen dat klimaatfactoren niet de enige sturende factoren zijn in het waterbeheer maar dat ook andere sociale en economische factoren een grote rol spelen.
*thema
platform
hebben, is het van belang dat er voldoende ‘meekoppelende’ belangen zijn. Om de kans op teveel of te weinig beleidsmaatregelen in het waterbeheer te beoordelen, is in dit onderzoek uitgegaan van de drie mogelijkheden in afbeelding 1. Een belangrijke stap om tot deze beoordeling te komen is het vaststellen of de verwachtingen ten aanzien van klimaatverandering en de effecten hiervan op het hydrologische systeem tussen klimaatscenario’s significant verschillen. Hiertoe zijn de klimatologische en hydrologische verschillen tussen de WB21- en KNMI’06-scenario’s gerelateerd aan de natuurlijke variabiliteit die in het watersysteem aanwezig is. Afb. 1: Classificatie voor de beoordeling van het waterbeheer en -beleid.
In het onderzoek staat de vraag centraal of de verschillen tussen de oude en nieuwe klimaatscenario’s zo groot zijn dat gestelde beleidsdoelen niet, wel of juist ruim gehaald worden. De analyse komt neer op de beantwoording van de vraag: Stel dat beleid was ontwikkeld uitgaande van één van de WB21-scenario’s en op termijn blijkt dat het klimaat zich ontwikkeld volgens één van de KNMI’06 scenario’s, worden de beleidsdoelen dan gehaald of zijn extra maatregelen noodzakelijk? Of is er te veel beleid ontwikkeld? Bovenstaande drie punten zijn belangrijke criteria om de keuze voor een bepaald klimaatscenario met betrekking tot beleidsrisico’s te beoordelen. De criteria hebben betrekking op de planningshorizon van politici en beleidmakers. Criteria die van belang zijn voor beoordeling van beleid op de langere termijn zijn de termijn waarop het gevoerde beleid blijft voldoen na het zichtjaar en hoe gemakkelijk op termijn alternatief beleid kan worden geformuleerd. Om deze criteria te beantwoorden, is het nodig om naar het type maatregelen te kijken die in het kader van klimaatadaptatie-
beleid worden genomen. Dat is binnen deze studie niet gebeurd. In de afweging tussen de klimaatscenario’s is met de laatste twee criteria dan ook geen rekening gehouden. Dit onderzoek beperkt zich dus tot drie beleidscriteria: de kans op het realiseren van beleidsdoelen, extra maatregelen en te veel beleid. Het beleid wordt heden ten dage afgerekend op het halen van doelen. De inschatting moet gemaakt worden of het vooraf vastgestelde doel of de norm daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Als blijkt dat de realiteit tegenvalt of er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn, dan bestaat de kans dat extra beleid moet worden afgekondigd en dus extra maatregelen noodzakelijk zijn. Dit betekent dat aanvankelijk te weinig geld is uitgegeven. Dit is lastig voor lagere overheden, bedrijven en burgers. De totale kosten worden hoger, doordat initiële kosten vaak groot zijn en in dit geval vaker gemaakt moeten worden. Politiek ligt dit ook moeilijk, omdat sprake is van tegenvallers waarvoor opnieuw geld moet worden gevonden. Te veel beleid betekent dat te veel geld is uitgegeven, omdat de maatregelen overgedimensioneerd zijn. Achteraf had het dan goedkoper gekund. Om hiervan geen spijt te
Afb. 2: Het gemiddelde, het maximum en het minimum van het 30-jarig lopend gemiddelde watertekort in de zomer voor de huidige situatie en voor het zichtjaar 2050 voor de WB21- en KNMI’06-scenario’s.
Indien de verschillen in hydrologische effecten tussen de klimaatscenario’s binnen de marges vallen van de natuurlijke waargenomen variabiliteit, bestaat weinig aanleiding het huidige klimaatadaptatiebeleid aan te passen. Bijstellen van het huidige beheer is dan niet nodig. Uitgangspunt in dit onderzoek is immers dat het huidige beheer afgestemd is op de bestaande natuurlijke variatie. In dergelijke gevallen is het aannemelijk dat andere ontwikkelingen in de samenleving van veel grotere invloed zullen zijn op het al dan niet noodzakelijk zijn van eventuele extra maatregelen in het waterbeheer dan klimaatverandering. Zolang de verschillen tussen de scenario’s kleiner zijn dan de natuurlijke variabiliteit, is het risico gering dat vanwege de klimaatveranderingen de waterbeheerdoelen niet worden bereikt. Daarmee bestaat minder noodzaak om het huidige klimaatadaptatiebeleid aan te passen.
Analyse Voor de volgende thema’s zijn de belangrijkste beleidsdoelen vastgesteld en is bepaald welke klimaatfactoren het meest relevant waren3) voor het halen van de beleidsdoelen: bescherming tegen overstromen, overig waterbeheer inzake wateroverlast en droogte, algemene nutsvoorzieningen én natuur en biodiversiteit. Vervolgens is geanalyseerd in hoeverre de verwachtingen ten aanzien van deze klimaatfactoren tussen de klimaatscenario’s verschillen. De verschillen tussen de klimaatscenario’s zijn beoordeeld in relatie tot de natuurlijke variatie die in de klimaatfactoren waargenomen is. Ter illustratie wordt hier een uitwerking gepresenteerd voor het thema droogte. Hiervoor is gekeken naar de waterbalans in het landelijk gebied in de zomer. Als eerste stap is de waargenomen natuurlijke variatie in de waterbalans bepaald. Hiertoe is voor de periode 1906-2001 voor elk jaar het potentiële watertekort - het verschil tussen de totale neerslag en potentiële verdamping - in de zomerperiode tussen juni tot en met augustus berekend. Dit levert een 95-jarige reeks met voor elk jaar het potentiële watertekort in de zomer. Van deze reeks is een nieuwe reeks gemaakt met het 30-jarig lopend gemiddelde, welke kan worden
H2O / 22 - 2007
49
opgevat als het klimaat van de Nederlandse waterbalans in de zomer. De spreiding tussen de maximale en de minimale waarde van dit 30-jarig lopend gemiddelde is een maat voor de langjarige natuurlijke variatie in de Nederlandse waterbalans in de zomer. Bovenstaande exercitie is herhaald voor de WB21- en KNMI’06-klimaatscenario’s. Voor elk van de klimaatscenario’s is de historische neerslag- en verdampingsreeks aangepast met de gemiddelde verwachte veranderingen. Als voorbeeld: voor WB21-midden is voor elke zomermaand de neerslag in de reeks 1906-2001 verhoogd met één procent en de verdamping met vier procent. Op grond hiervan is voor elk jaar opnieuw de zomerwaterbalans berekend. Ook van deze reeksen zijn de maximale en de minimale potentiële watertekorten van het 30-jarig lopend gemiddelde bepaald (afbeelding 2). Tabel 1 geeft aan hoe de verschillen in de potentiële watertekorten uit afbeelding 2 tussen de WB21- en KNMI’06-scenario’s zijn geïnterpreteerd. Met name de KNMI’06-G+- en W+-scenario’s zijn onderscheidend. Voor deze klimaatscenario’s neemt de gemiddelde neerslag in de zomer sterk af, in plaats van een toename in de WB21-scenario’s. Bovendien neemt in het KNMI’06-W+-scenario de potentiële verdamping veel sterker toe dan in de WB21-scenario’s. Het watertekort in de zomer neemt daardoor volgens de KNMI’06-plusscenario’s en met name volgens het KNMI’06W+-scenario zodanig toe dat deze groter is dan de langjarige natuurlijke variaties. De KNMI’06-plusscenario’s laten zien dat extreme zomerdroogte een reëlere optie is. Dit geldt niet voor de WB21-scenario’s en de KNMI’06-G- en -W-scenario’s. Opgemerkt moet worden dat het actuele watertekort sterk kan afwijken, omdat in een groot deel van Nederland via peilbeheer de grondwaterstand en daarmee de hoeveelheid water in de bodem geregeld wordt. Bovendien is de beschikbaarheid van zoet water uit de grote rivieren van belang. Ook hiermee is hier geen rekening gehouden. Op basis van bovenstaande is tabel 2 opgesteld, die het risico op het al dan niet halen van de beleidsdoelen weergeeft. Indien de KNMI’06-plusscenario’s, waarin het droger wordt, werkelijkheid worden en er in beleid is uitgegaan van één van de WB21-scenario’s, dan heeft dat grote consequenties voor het halen van beleidsdoelen. Extra maatregelen zijn dan nodig om in te spelen op de toename van het watertekort in de zomer, als gevolg van veel drogere zomers.
Consequenties van beleidsalternatieven Voor alle waterbeheerthema’s kunnen op deze manier de risico’s van diverse beleidsopties in beeld worden gebracht. Ter illustratie geeft tabel 3 een overzicht van de consequenties van het beleidsalternatief om het WB21-middenscenario als uitgangspunt
50
H2O / 22 - 2007
te blijven hanteren ondanks de publicatie van de nieuwe KNMI’06-scenario’s. De tabel laat zien dat de consequenties sterk per beleidsthema verschillen. Dit beleidsalternatief geeft weinig risico’s voor de beleidsterreinen bescherming tegen overstromen en wateroverlast (met uitzondering van het stedelijke gebied). Een gering risico bestaat dat te veel beleid is ontwikkeld. Voor de kustveiligheid betekent dit dat het beleid robuust is. De risico’s dat beleidsdoelen niet worden gehaald, liggen voornamelijk op de terreinen die gevoelig zijn voor droogte. Beleid ten aanzien watertekorten is ontwikkeld. Hierin speelt klimaatadaptatie echter nog geen of een geringe rol.
De aanpak levert snel en goedkoop een beeld van de beleidsrisico’s resulterend van de keuze van verschillende klimaatscenario’s als uitgangspunt voor waterbeleid. Als zodanig is de gevolgde aanpak bruikbaar als afwegingskader voor het gebruik van klimaatscenario’s in waterbeheer. Een nadeel van de methode is dat in de huidige staat (te) weinig rekening wordt gehouden met langetermijncriteria als robuustheid en flexibiliteit van bepaalde waterbeheerstrategieën. De essentie van de resultaten is dat de beste aanpak is om per thema dat scenario te kiezen dat de risico’s het beste afdekt. Dat betekent dat per thema het voorkeursscenario kan verschillen.
Conclusies en aanbevelingen
Op grond van de bevindingen worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Het project heeft een breed gedragen analyse van de verschillen tussen de WB21en KNMI’06-scenario’s opgeleverd. Met het ontwikkelde afwegingskader zijn de consequenties van een aantal beleidsalternatieven inzichtelijk gemaakt en zijn de beleidsrisico’s die samenhangen met de keuze van het ene of het andere klimaatscenario als uitgangspunt in beeld gebracht. De methode gaat uit van het perspectief van de beleidsmaker en levert als zodanig een bruikbaar handvat om keuzes te maken.
Nieuwe scenario’s •
Onderzoek in hoeverre de klimaatscenario’s onderscheidend zijn en afwijken van de historische variatie. Ga in de analyse uit van de gevolgen van de klimaatveranderingen op het watersysteem, niet van het klimaat zelf. Indien de klimaatscenario’s weinig onderscheidend zijn van de historische variatie, bestaat minder
Tabel 1: Verschil in tweede orde effect tussen klimaatscenario’s: watertekort in de zomer.
KNMI’06-scenario’s Æ WB21 scenario’s È
G
G+
W
W+
laag midden hoog
0 0 0
+ + +
0 0 0
++ ++ ++
De verschillen in de potentiële watertekorten tussen de WB21- en KNMI’06-scenario’s zijn als volgt geïnterpreteerd: Neemt sterk toe (++): Het minimale watertekort volgens het KNMI’06-scenario is groter dan het maximale tekort volgens het WB21-scenario. Neemt toe (+): Het gemiddelde watertekort volgens het KNMI’06-scenario is groter dan het maximale watertekort volgens het WB21-scenario. Blijft gelijk (0): Het gemiddelde KNMI’06-scenario ligt binnen de spreiding in het WB21scenario. Neemt af (-): Het gemiddelde watertekort volgens het KNMI’06-scenario is kleiner dan het minimale watertekort volgens het WB21-scenario. Neemt sterk af (--): Het maximale watertekort volgens het KNMI’06-scenario is kleiner dan het minimale watertekort volgens het WB21-scenario.
Tabel 2: Consequenties van de nieuwe KNMI’06-klimaatscenario’s.
droogte doel: het handhaven van de huidige kans op droogteschade en het handhaven van de huidige zomergrondwaterstanden Maar het wordt KNMI’06-scenario ... Veronderstel dat wordt uitgegaan van WB21-scenario ...
G
G+
W
W+
laag midden hoog rood groen
Beleidsdoel halen is onwaarschijnlijk, extra maatregelen zijn zeer waarschijnlijk nodig, te veel beleid is onwaarschijnlijk. Beleidsdoel halen is waarschijnlijk, noodzaak voor extra maatregelen is niet waarschijnlijk, te veel beleid is niet waarschijnlijk.
*thema •
aanleiding tot aanpassing van het beheer dan indien dit niet het geval is; Het is aan te raden om voorafgaand aan het formuleren van beleidsopties een risicoanalyse uit te voeren. Hierbij zouden de verschillende scenario’s tegenover elkaar moeten worden gezet en zou moeten worden beoordeeld welk risico gelopen wordt indien uitgegaan wordt van het ene scenario terwijl het andere scenario de werkelijkheid wordt. Het brengt in beeld welke onderdelen van het beleid bij de nieuwe scenario’s aandacht behoeven en welke niet of minder. Indien de scenario’s voldoende onderscheidend zijn, zal blijken dat de uitkomsten per beleidsterrein zullen verschillen. Bij de ontwikkeling van de strategie is het nodig om in elk geval onderzoeksmatig rekening te houden met (op termijn) zeer grote veranderingen, een ‘worst case’benadering. Voor verschillende sectoren en beleidsterreinen kunnen verschillende scenario’s gelden als ‘worst case’. Deze hoeft echter geen uitgangspunt te zijn voor het binnenkort te ontwikkelen beleid. De benodigde maatregelen zijn vermoedelijk zeer kostbaar, terwijl het risico slechts beperkt wordt gereduceerd (er is immers maar een kleine kans).
•
vaste termijn te hanteren waarop de bestaande strategie en eventueel nieuwe maatregelen getoetst worden op de nieuwe inzichten. Gedacht zou kunnen worden aan een vijfjaarlijkse evaluatie van ‘het water in Nederland’. Onderdelen van deze evaluatie hebben betrekking op zowel de kust als de rijks- en regionale wateren. Ook de randvoorwaarden voor de veiligheid zou onderdeel kunnen uitmaken van een dergelijke regelmatige evaluatie. De rapportages zouden de basis moeten vormen voor de waternota’s; Maak duidelijker een onderscheid tussen ontwerpnormen waarop nieuwe maatregelen worden gedimensioneerd en de normen die gehanteerd worden om bestaande infrastructuur/beleid aan te passen. Nieuw beleid zou gebaseerd moeten zijn op de meest recente inzichten. Indien de initiële investeringskosten hoog zijn, is het economisch verstandig om te overdimensioneren bij het ontwerpen. Bestaand beleid en infrastructuur zou getoetst moeten worden aan de nieuwe inzichten. Tot aanpassing van de bestaande infrastructuur zou echter pas moeten worden overgegaan indien een minimumnorm zou worden overschreden. Deze ligt lager dan de ontwerpnorm (zie ook 1)).
platform
KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the Netherlands. KNMI Scientific Report WR 2006-01. 3) Kwadijk J., F. Klijn en M. van Drunen (2006). Klimaatbestendigheid van Nederland: nulmeting. Routeplanner deelproject 1. WL|Delft Hydraulics en IVM-VUA. Rapport Q4183. 4) Kors A., F. Claessen, J. Wesseling en G. Können (2000). Scenario’s externe krachten voor WB21. RIZA/WL en KNMI. 5) Commissie Waterbeheer 21e eeuw (2000). Waterbeleid voor de 21e eeuw.
Beleidsaanpassingen •
Bij het omgaan met deze nieuwe inzichten moet een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds bestuurlijke continuïteit en anderzijds het tijdig bijstellen van het beleid. Om deze twee in evenwicht te brengen, verdient het aanbeveling om, vergelijkbaar met het proces gehanteerd in de Wet op de waterkeringen, een
LITERATUUR 1) Eijgenraam C. (2005). Veiligheid tegen overstromen. Kosten-batenanalyse voor ‘Ruimte voor de Rivier’, deel 1. Centraal Planbureau. Document nr. 82. 2) Van den Hurk B., A. Klein Tank, G. Lenderink, A. van Ulden, G. van Oldenborgh, C. Katsman, H. van den Brink, F. Keller, J. Bessembinder, G. Burgers, G. Komen, W. Hazeleger en S. Drijfhout (2006).
Tabel 3: Consequenties van de nieuwe KNMI’06-klimaatscenario’s: per beleidsthema antwoord op de vraag ‘Veronderstel dat wordt uitgegaan van het WB21-middenscenario, maar op termijn blijkt dat het KNMI’06-.. scenario werkelijkheid wordt, dan...’.
beleidsthema
subthema
veiligheid tegen overstromen
kust Rijn en Maas IJsselmeer
waterbeheer inzake wateroverlast en droogte
wateroverlast landelijk gebied wateroverlast stedelijk gebied droogte waterkwaliteit Rijn waterkwaliteit Maas
algemene nutsvoorziening
energie drinkwater waterinfrastructuur Rijn waterinfrastructuur Maas
natuur en biodiversiteit
terrestrische gebieden natuur rivierengebied aquatische natuur natuur kustzone
rood groen blauw
G
G+
W
W+
Beleidsdoel halen is onwaarschijnlijk, extra maatregelen zijn zeer waarschijnlijk nodig, te veel beleid is onwaarschijnlijk. Beleidsdoel halen is waarschijnlijk, noodzaak voor extra maatregelen is niet waarschijnlijk, te veel beleid is niet waarschijnlijk. Beleidsdoel halen is waarschijnlijk, noodzaak voor extra maatregelen is zeer onwaarschijnlijk, te veel beleid is waarschijnlijk.
H2O / 22 - 2007
51
Erik Luijendijk, Grontmij Mieke de Gunst, Witteveen+Bos Frans van de Ven, TU Delft / Deltares i.o. Ellen Tromp, GeoDelft / Deltares i.o.
Bouwen aan een waterrobuuste stad De gevolgen van klimaatverandering zullen zich in de komende decennia in vele gedaanten laten zien. Zo zullen extreme buien in frequentie en omvang blijven toenemen. Dat geldt ook voor perioden van droogte. Deze ontwikkelingen kunnen hun weerslag hebben op de inrichting van onze steden. De vraag is hoe de samenleving hiermee wil omgaan. Zonder ingrijpen kunnen straten de zwaardere buien straks minder goed verwerken en zullen daardoor (langer) blank komen te staan. Proberen we dat te voorkomen of gaan we juist trachten de schadelijke gevolgen zo beperkt mogelijk te houden? En hoe dan? Vooral die laatste vraag staat centraal in het kennisproject Waterrobuust Bouwen. Tijdens dit project brengt een specialistenteam uit de bouw- en academische wereld de mogelijkheden en onmogelijkheden tot waterrobuust bouwen in kaart.
D
e wereldwijde gevolgen van klimaatverandering zijn evident. Toenemende weersextremen, zoals hevige neerslag en langdurige droogte, vergroten wereldwijd de kans op overlast en schade1). De klimaatverandering zal ook in Europa verschillende waarneembare effecten hebben, zoals hogere temperaturen, langere groeiseizoenen en meer extremere buien, zeker ook in de steden. Romero2) onderzocht welke gevolgen de klimaatverandering zou kunnen hebben op de waterhuishouding in onze steden. Ze gebruikte daarbij de vier door het KNMI opgestelde scenario’s voor de verwachte klimaatverandering in Nederland3). Deze zijn gebaseerd op de door IPCC opgestelde mondiale klimaatscenario’s. Uit de scenario’s van het KNMI blijkt dat de dagsommen van de neerslag die ééns in de tien jaar wordt overschreden, tot 2100 met 5 tot 27 procent kunnen toenemen. Significante toenames dus. Die dagsommen zeggen echter weinig over de benodigde capaciteit van rioleringen en over de behoefte aan een andere vormgeving van het algehele stedelijke watersysteem. Het zijn namelijk de korte, intensieve (zomer)buien die doorslaggevend zijn voor bijvoorbeeld de maten van de buizen, bergingen, infiltratievoorzieningen en grachten. Om dit probleem te ondervangen, kwantificeerde Romero de te verwachten toenames van de extreme uursommen voor de vier klimaatscenario’s
52
H2O / 22 - 2007
en ging vervolgens na wat het effect van die extreme buien is op de hoeveelheid water die op straat blijft staan. Ze concludeerde dat, gegeven de verwachte klimaatverandering, zonder passende maatregelen rond het jaar 2100 sprake zal zijn van fors toegenomen problemen. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre de gekozen werkwijze meteorologisch gezien de beste keuze is. Desalniettemin lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de betrokken actoren bij de toekomstige inrichting van de stad en het stedelijk watersysteem meer rekening moeten gaan houden met extremere uursommen. De vraag hoe je steden meer waterrobuust kunt inrichten is dus relevant.
Bouwopgave: nieuwbouw en herstructurering Nederland wacht de komende decennia een immense (woning)bouwopgave. Tot 2015 moeten volgens prognoses van het ministerie van VROM circa 700.000 nieuwe woningen worden gebouwd en ruim 42.000 ha nieuw bedrijventerrein ingericht, zo blijkt bijvoorbeeld uit de Bouwprognose 2006-20114). De stedelijke herinrichtings- en herstructureringsopgave is wellicht nog groter. Bij de realisatie van die enorme bouwopgave zal het veranderende klimaat een belangrijk onderwerp gaan vormen. Het lijkt wenselijk dat woningen en infrastructuur in nieuwe en oude woonwijken beter bestand zijn tegen de gevolgen van extreme uursommen.
Dat is niet het enige. In ‘De hype voorbij’5) concludeert de VROM-raad dat klimaatverandering ook ruimtelijke aanpassing vergt. Bovendien moet een tegenwicht worden geboden tegen de andere gevolgen van klimaatverandering of calamiteiten, zoals meer extreme hitte of grote droogte.
Radicale gedragsverandering In het kader van het kennisprogramma ‘Beter Bouw en Woonrijp Maken’ werkt het projectteam Waterrobuust Bouwen de komende twee jaar aan de vraag hoe dit te realiseren valt. Doel is om te komen tot een antwoord op de vraag hoe we onze leefomgeving - huizen, gebouwen alsmede de inrichting van de infrastructuur en de woonen werkomgeving - kunnen aanpassen aan de veranderende waterbelasting die in Nederland wordt voorzien. Het project wordt uitgevoerd door een publiek-privaat samenwerkingsverband, onder inhoudelijke begeleiding van de TU Delft. De financiering gebeurt door enerzijds ‘Leven met Water’, ‘Klimaat voor Ruimte’, SBR en het Directoraat-Generaal Water en anderzijds door GeoDelft (Deltares i.o.), Grontmij en Witteveen+Bos. Het projectteam Waterrobuust Bouwen wordt gevormd door vakspecialisten van GeoDelft, Grontmij, Witteveen+Bos, de TU Delft en de Waterdienst. De klimaatverandering vergt een andere omgang met en inrichting van de beschikbare ruimte en een andere
*thema
platform
Extra waterberging in één van de grote doorgaande rivieren in Tokyo (foto: Frans van de Ven).
Vijf treden tussen het straat- en vloerpeil in een woonwijk in Saga in het zuidwesten van Japan (foto: Frans van de Ven).
Water heeft een eigen plek in het stedelijk landschap van Saga (foto: Frans van de Ven).
manier van bouwen. Om zoiets in gang te kunnen zetten is, behalve radicaal andere werkwijzen, vooral een radicale gedragsverandering in de bouwsector, bij gemeenten en waterbeheerders nodig. De projectdeelnemers willen deze gedragsverandering tot stand laten komen aan de hand van ‘actief leren’. Door intensieve samenwerking in kleine kennisteams ontwikkelen partijen nieuwe, door hen zelf ondersteunde kennis en werkwijzen. Het projectteam richt zich daarom behalve op de wetenschap ook op de dagelijkse bouwpraktijk. Samen met betrokken gemeenten, waterschappen, ontwikkelaars, bouwbedrijven en andere partijen worden breedgedragen methoden en werkwijzen opgesteld die bijdragen aan de daadwerkelijke totstandkoming van de waterrobuuste stad. Het is aan de betrokken partijen uit de bouwpraktijk om deze vervolgens in concrete projecten ten uitvoer brengen. De eerste fase omvat een vooronderzoek waarin mogelijkheden en opties worden verkend. In de tweede fase zullen de betrokken partijen de sterke en zwakke punten van de methoden en werkwijzen evalueren. Op die manier ontstaat een kruisbestuiving tussen wetenschap en praktijk, waarbij over en weer van elkaar wordt geleerd.
kader vormt de theoretische basis voor het project Waterrobuust Bouwen.
beperk je de schade door water op straat zoveel mogelijk? ‘Recovery capacity’ is het vermogen van een samenleving om de inrichting en het functioneren van de maatschappij weer op hetzelfde niveau terug te brengen als waarop deze zich voor het watertekort of -overschot bevond. Wanneer bijvoorbeeld de stad New Orleans overstroomt, dan bepaalt de mate waarin men beschikt over ‘recovery capacity’, óf en hoe snel de maatschappij na afloop van de overstroming weer herstelt. ‘Adaptive capacity’ is het vermogen van een natie, rivierdelta of stad om zich aan te passen aan een veranderende omgeving en vanuit een voorzorgsprincipe rekening te houden met zeer zeldzame en wellicht nooit optredende rampen. Ontwikkelingen en veranderingen die een zekere bedreiging vormen voor het functioneren van de
‘Threshold capacity’ is het vermogen van een samenleving om een drempel op te bouwen tegen verschillende typen wateroverlast en zo schade te voorkómen. Steden kunnen schade als gevolg van drinkwatertekorten bijvoorbeeld voorkomen door drinkwateropslagen te bouwen. En door grotere rioolbuizen kan schade door water op straat soms worden voorkomen. ‘Coping capacity’ is het vermogen van een samenleving om schade zoveel mogelijk te beperken op het moment dat de gevolgen van een calamiteit niet meer door diens ‘threshold capacity’ zijn op te vangen. Met andere woorden: hoe voorkomt een land, stad of regio schade en slachtoffers vanaf het moment dat de dijk doorbreekt? Of hoe
Water op straat daags na een fikse regenbui in Biancavilla op Sicilië (foto: Mieke de Gunst).
Kwetsbaarheid De klimaatverandering zal naar verwachting leiden tot meer en tot zwaardere zomerbuien. De vraag in hoeverre en in welke mate zich meer schadelijke gevolgen zullen openbaren, hangt af van de kwetsbaarheid van de stedelijke samenlevingen voor dreigend watertekort en -overlast. Deze kwetsbaarheid van samenlevingen of maatschappelijke systemen kan gekoppeld worden aan vier zogeheten ‘capacities’: threshold, coping, recovery en adaptive6). De mate waarin een samenleving hieraan invulling geeft, bepaalt de mate waarin deze bestand is tegen eventuele calamiteiten. Dit
H2O / 22 - 2007
53
maatschappij, zoals klimaatverandering, demografische veranderingen en verstedelijking, kunnen dan worden opgevangen.
Vooronderzoek Momenteel bevindt het project zich nog in de fase van het vooronderzoek. Tijdens dit onderzoek brengt het projectteam in kaart welke kennis en ervaring op het gebied van waterrobuust bouwen reeds bestaat, in Nederland en daarbuiten, en welke daarvan in de praktijk wordt toegepast of onderzocht. Hoewel het vooronderzoek zeer recent gestart is, wordt hier alvast een kleine inkijk geboden. De geïnventariseerde werkwijzen worden geïdentificeerd aan de hand van het type ‘capacity’ waaraan ze een bijdrage leveren. Daarnaast worden ze onderverdeeld in de thema’s techniek, institutioneel, proces en praktijk. Hier wordt uitsluitend ingegaan op de thema’s techniek en institutioneel.
Techniek In Nederland lijkt sprake te zijn van een focus op de technische aspecten van de ‘threshold capacity’. De oorsprong hiervan ligt in de Nederlandse traditie van het voorkómen van waterproblemen door water en land te scheiden. Bredere, hogere dijken, (mega) terpen, een hoger vloerpeil ten opzichte van het straatpeil, woningen op palen en zelfs drijvende steden7),8) zijn hierbij bekende oplossingen die breeduit worden aangedragen in onze strijd tegen hogere waterstanden en extreme neerslag. Door onze eenzijdige focus op de vergroting van onze ‘threshold capacity’ verhogen we onze kwetsbaarheid6). Twee buitenlandse, bouwtechnisch georiënteerde voorbeelden om zowel de ‘coping capacity’ als de ‘recovery capacity’ te vergroten, heten ‘dry proofing’ en ‘wet proofing’9),10). ‘Dry proofing’ of waterwerend bouwen komt samengevat neer op het tijdelijk weren van water uit een gebouw. Kwetsbare punten, zoals deuropeningen, ventilatieroosters en aansluitingen in de constructie, zijn bij waterwerend gebouwde woningen afsluitbaar. Hiermee vergelijkbaar is het ‘wet proofing’. Een ‘wet proof’ gebouwde ofwel waterbestendige woning is op de begane grond opgetrokken uit waterbestendige materialen en heeft een elektrische installatie die boven de gevarenzone is geplaatst. Als dan ook de infrastructuur en de inrichting van de openbare ruimte daarop is aangepast, blijft de schade als gevolg van een overstroming beperkt. Ook dringen zich allerlei geotechnische werkwijzen naar de oppervlakte om de ‘coping capacity’ te vergroten. Zetting en inklinking vormen een groot probleem in veel Nederlandse steden met hun slappe ondergrond. Doordat we bouwterreinen vaak ophogen en door de drooglegging die we in stedelijk gebied hanteren, ontstaan zettingen. Bij de bouw worden weliswaar eisen gesteld aan die zettingen en de toelaatbare restzettingen, maar die zijn veelal slecht onderbouwd. Bovendien zijn de zettingen lastig te voorspellen, deels als gevolg van de heterogeniteit van de ondergrond. Hierdoor kunnen de restzettingen aanzienlijk groter zijn dan was
54
H2O / 22 - 2007
De straten staan blank na een hevige regenbui in Hoeven door een te krap gedimensioneerde riolering (foto: Ellen Tromp).
voorspeld, waardoor forse schade kan ontstaan. Door het vochtvasthoudend vermogen van de bodem te vergroten, worden deze zettingen en restzettingen beter beheersbaar. Met behulp van geopolymeren11) is het bijvoorbeeld mogelijk om water aan de bodem te binden op een vooraf bepaald niveau, waardoor dit niet de bodem inzakt in tijden van droogte. Een andere oplossing om schade door toekomstig wateroverlast of -onderlast te voorkomen, is het actief voeren van een flexibel grondwaterregime. Met een flexibel regime wordt de ‘adaptive capacity’ van de samenleving vergroot, aangezien zo op allerlei scenario’s valt te reageren. In sommige wijken staat de grondwaterstand
- veelal noodgedwongen - zo dicht onder het maaiveld dat bij de geringste neerslag water tot aan maaiveld komt. In tijden van calamiteiten, bij hevige neerslag, is daardoor weinig bergingscapaciteit in de ondergrond beschikbaar. Door het grondwaterpeil flexibeler en actief te beheren, ontstaat meer bergingscapaciteit in de bodem, in aanvulling op een actief peilbeheer voor het oppervlaktewater.
Institutioneel Naast puur technische werkwijzen bieden institutionele oplossingen andere mogelijkheden om de gevolgen van toenemende neerslagextrema te pareren. In Nederland leven verschillende ideeën om bij de ruimtelijke inrichting van gebieden meer
Overvallen door een plotse regenbui op weg van Nicolosi naar Mascalucia op Sicilië (foto: Mieke de Gunst).
*thema
platform
bergingscapaciteit afneemt, waardoor neerslag sneller wordt afgevoerd13). Een aantal in het pilotproject Water Connects14) verenigde Europese regio’s en gemeenten hebben een methode ontwikkeld om stadsranden zowel waterrobuust als aantrekkelijk voor inwoners in te richten. Bij deze methode legden zij sterke nadruk op het planningsproces en het betrekken van bewoners en belanghebbenden. Deze nadruk werd gevoed door het besef dat het nemen van grootschalige maatregelen tegen wateroverlast kan stuiten op maatschappelijke bezwaren15) en daardoor ernstig kan vertragen of helemaal niet ten uitvoer komen. Door de maatschappij te betrekken en het belang van een waterrobuuste stad gezamenlijk verder te ontwikkelen trachten de deelnemers aan het pilotproject Water Connects dergelijke problemen te kunnen voorkomen.
In een gemeente met een slappe bodem kunnen onderheide putten voor overlast zorgen door zettingen van de omgeving eromheen (foto: GeoDelft).
rekening te houden met de overstromingsgevoeligheid. In binnen- en buitenland zijn hiertoe inmiddels methoden ontwikkeld en in de praktijk uitgevoerd. In Nederland kan de ruimtelijke ordening en inrichting van gebieden worden bijgestuurd met behulp van de Watertoets. Ook bestaan inmiddels verschillende manier om de overstromingsgevoeligheid van een gebied in kaart te brengen. Rijkswaterstaat heeft bijvoorbeeld een methode ontwikkeld waarmee een integraal inzicht in de risico’s die samenhangen met het gevoerde waterbeheer, kan worden verkregen. Het model biedt een indicatie van het risico aan de hand van criteria als landgebruik, bevolkingsgroei en investeringsmogelijkheden om (Foto: Mieke de Gunst).
de verwachte schade te herstellen en risico’s in te dammen. In enkele delen van het Verenigd Koninkrijk is de overstromingsgevoeligheid van een gebied gekoppeld aan het ruimtelijke ordeningsbeleid. In gebieden of buurten waar de kans op overlast groter is, bestaan bijvoorbeeld verboden op woningbouw of moeten woningen voldoen aan scherpe eisen om de gevolgen van eventuele calamiteiten te beperken. Ook in de Verenigde Staten kent men dergelijke richtlijnen12). Daarnaast ontstaan in uiteenlopende kringen ideeën voor ruimtelijke planningsconcepten die rekening houden met klimaatverandering. Deze zijn bijvoorbeeld gestoeld op het besef dat door de voortgaande ‘verstening’ van stedelijke gebieden de
LITERATUUR 1) Intergovernmental Panel on Climate Change (2007). WGII Fourth assessment report: climate change impacts, adaptation and vulnerability. 2) Romero Y. (2007). Effect of climate change on urban water management design; estimates based on KNMI ‘06 climate scenarios MSc-thesis. TU Delft en KNMI. 3) KNMI (2006). Climate change scenarios 2006 for the Netherlands. Scientific Report WR 2006-01. 4) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (2005). Bouwprognose 2006-2011. 5) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (2007). De hype voorbij. 6) De Graaf R., N. van de Giessen en F. van de Ven (2007). The closed city as a strategy to reduce vulnerability of urban areas for climate change. Water Science & Technology nr. 4, pag. 165-173. 7) DeltaSync04 (2004). Floating city IJmeer: accelator for delta technology. TU Delft. 8) De Lange G. (2007). The Netherlands Climate Proof. TNO. 9) The Scottish executive (2004). Planning and building standards advice on flooding. Development Department Planning. 10) Scottish Environment Protection Agency (2005). Protecting your property from flooding. 11) Braat C. (2007). Determination of characteristics super absorbent polymer; for use in civil engineering. GeoDelft. 12) Federal Emergency Management Agency (2007). Multi-hazard mitigation planning guidance under DMA 2000 a.k.a. mitigation planning ‘Blue book’. 13) Natuurmonumenten, Vogelbescherming, Staatsbosbeheer, ARK Natuurontwikkeling en Waddenvereniging (2006). Klimaatbuffers. 14) Provincie Groningen (2006). PURE North Sea, PURE Guidebook Water Connects. 15) Roth D., J. Warner en M. Winnubst (2006). Een noodverband tegen hoog water. Waterkennis, beleid en politiek rond noodoverloopgebieden. Wageningen Universiteit en Research Centrum.
H2O / 22 - 2007
55
Peter Scholten, Radboud Universiteit Nijmegen Wouter de Groot, Radboud Universiteit Nijmegen / Universiteit Leiden Toine Smits, Radboud Universiteit Nijmegen
WaalWeelde: de transitie van rivierbeheer en -landschap Het verhogen en verstevigen van dijken is al eeuwenlang de strategie van het Nederlandse rivierbeheer, maar blijkt geen duurzame oplossing te kunnen bieden om het rivierengebied op de lange termijn te kunnen beschermen. Dit werd, opmerkelijk genoeg, reeds in 1832 door de historicus Bilderdijk opgemerkt2); steeds hogere waterstanden tussen steeds hogere dijken resulteren in steeds hogere risico’s. Daarom is het teruggeven van ruimte aan de rivieren speerpunt van het Nederlandse rivierbeleid geworden9),10). Deze omslag valt samen met een verschuiving in de planologie van passieve toelatingsplanologie naar actieve gebiedsontwikkeling, gebaseerd op de veronderstelling dat dit zal leiden tot meer investeringen in duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit3).
I
n het kader van de beleidslijn ‘Ruimte voor de Rivier’ heeft het kabinet besloten de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau te brengen en de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren (PKB deel 3, pagina 7). Een praktische invulling van deze opgave is gevonden in een reeks buitendijkse maatregelen langs de Nederlandse Rijntakken, waarbij voor het traject van de Waal een integrale kribverlaging centraal staat gecombineerd met enkele dijkterugleggingen. Deze maatregelen zijn effectief met het oog op 2015, maar hebben geen meerwaarde voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Bovendien lijkt de kribverlaging geen houdbare maatregel op de lange termijn, uitgaande van de huidige projecties van de mogelijke waterstanden in 2050.
Projectgebied WaalWeelde (bron: Inspiratieatlas).
56
H2O / 22 - 2007
WaalWeelde is een initiatief dat tracht op vernieuwende wijze een duurzame ruimtelijke inrichting van de gebieden langs de Waal tot stand te brengen, waarbij een koppeling gemaakt wordt tussen rivierveiligheid, ruimtelijke kwaliteit en lokale economische groei. In WaalWeelde werken regionale overheden en kenniscentra samen met diverse lokale belanghebbenden aan innovatieve ruimtelijke plannen voor het Waaltraject tussen Nijmegen en Gorichem, waarin getracht wordt lokale kansen en behoeften te verbinden met de (inter) nationale beleidsurgenties.
Transitie(raamwerken) WaalWeelde past, ook al waren de initiatiefnemers zich daarvan destijds nauwelijks bewust, geheel in het beeld van transitiedenken, zoals dit onder andere is ontwikkeld door Rotmans8). Van transitie is sprake als een systeem of organisatie van gedaante wisselt,
dat wil zeggen een stap maakt van incrementele naar fundamentele verandering. Volgens velen is transitie van systemen en organisaties nodig om een duurzame samenleving te bereiken. WaalWeelde is een ‘transitie-arena’, georganiseerd door een relatief kleine groep koplopers die hun visie en energie besmettelijk proberen te maken, zoals Rotmans zegt. Karakteristiek voor WaalWeelde is dat politieke actoren, in casu de wethouders van de gemeenten, van het begin af aan deel van de transitiearena zijn. Dit maakt de spanning tussen het vernieuwingswerk in de arena en de politieke thuisbasis in de gemeenten niet kleiner, maar vermindert wel het risico dat voorstellen uit de arena later sneuvelen in de besluitvorming. De spanning tussen vernieuwing en traditie is ook benadrukt door Kotter4), die transities beschrijft in het bedrijfsleven. Hij legt de
*thema
platform
nadruk op het bereiken van een innovatieve, gezamenlijke visie en het consolideren van die visie en de bijpassende werkwijze, zodanig dat ingesleten tradities niet gemakkelijk terug zullen keren. Naast deze expliciet op transitie gerichte gedachtenvorming bestaan vele methodische raamwerken die zich richten op het bereiken van relatief diepe en breed gedragen maatschappelijke verandering, zoals in WaalWeelde wordt nagestreefd. Visievorming en participatie spelen daarin veelal een belangrijke rol, naast begrippen als adaptief management en lokale kennis6). Een karakteristiek voorbeeld is de Joint Planning Approach, een product van het EU-project Freude am Fluss. Elementen uit deze aanpak zijn bijvoorbeeld ‘wederzijds leren’, gezamenlijke visievorming en het zoeken naar nieuwe regels en organisaties die van belang kunnen zijn voor het planningsproces of de latere implementatie. Dergelijke elementen zien we terug in WaalWeelde.
Ruimte voor de rivier (bron: Inspiratieatlas). •
Een raamwerk dat van speciaal belang lijkt voor het omvatten van WaalWeelde als geheel, is The Natural Step7). Volgens TNS is onze grootste zwakte bij het zoeken naar duurzame oplossingen het gebrek aan een holistisch kader van waaruit gecommuniceerd en gehandeld kan worden. TNS, inmiddels toegepast op diverse organisaties en bedrijven op verschillende plaatsen in de wereld, tracht zo’n kader te zijn. Uitgangspunt van TNS is dat iedereen vanuit het eigen vakgebied een eigen perceptie heeft over wat duurzaamheid is en dit vervolgens vertaalt in concrete acties die vaak contraproductief zijn ten opzichte van andere pogingen. Langs de Waal vinden we hiervan een mooi voorbeeld. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is in het licht van duurzaamheid gericht op ruimte voor de rivier en tracht daarom obstakels uit de uiterwaarden te verwijderen, terwijl het ministerie van LNV in naam van diezelfde duurzaamheid bezig is met het vergroten van het bosareaal in de uiterwaarden, hetgeen de afvoercapaciteit van de rivier juist vermindert. Een gezamenlijk gedragen visie op duurzaamheid is dus van groot belang. Vanuit die visie kan dan vervolgens de vraag gesteld worden hoe we, vanuit de diverse disciplines en vakgebieden, kunnen samenwerken om het vooropgezette doel van duurzaamheid te bereiken. Dit is het bekende principe van ‘backcasting’, waarin vanuit een punt in de toekomst wordt teruggeredeneerd wat er nu gedaan moet worden om dat punt te bereiken. In TNS heeft dit geleid tot een raamwerk van vijf onafhankelijke maar tegelijkertijd aan elkaar verbonden niveaus waarbinnen het streven naar duurzaamheid kan worden geïdentificeerd. Deze niveaus zijn: het systeemniveau (de biosfeer en de maatschappij); • het succesniveau (de basisprincipes en criteria van duurzaamheid); • het strategieniveau (de logische richtlijnen voor duurzame ontwikkeling); •
•
het actieniveau (de concrete acties); het instrumentele niveau (instrumenten ter ondersteuning van de acties die moeten leiden tot het succes).
Het succesniveau is hierbij van groot belang. Hier moeten we consensus bereiken over wat het uiteindelijke doel van duurzaamheid precies inhoudt.
van het succesniveau, waarin consensus moet worden bereikt over het uiteindelijke duurzame doel. Hoe ziet uiteindelijk een duurzaam rivierengebied eruit? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft WaalWeelde de uitgangspunten van veiligheid, ruimtelijke kwaliteit, economische perspectieven en lokaal draagvlak verwoord in een verzameling schetsontwerpen van de inrichting, gebundeld in de Inspiratie-atlas1)).
WaalWeelde Het systeemniveau van WaalWeelde bestaat uit het Waaltraject van Nijmegen tot Gorinchem en de daaraan verbonden mensen en instituties. Waalweelde hanteert een werkwijze waarin bestuur (op gemeentelijk en provinciaal niveau), bedrijfsleven maar ook belangenorganisaties en burgers gezamenlijk werken aan innovatieve ruimtelijke inrichtingsplannen die op een zo effectief mogelijke wijze de verschillende gebiedsfuncties (wonen, werken, natuur, recreatie) combineren. Bij de aanvang van het project in het najaar van 2006 zijn de vertrekpunten van waaruit gewerkt wordt, vastgesteld en door alle partijen in het proces onderschreven. Daarmee zijn afspraken gemaakt over de ‘regels van het spel’ op het succesniveau van TNS. Afgesproken is dat ontwerpen gericht moeten zijn op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij gebruik gemaakt wordt van de ecosysteembenadering. Met deze aanpak wordt getracht zo weinig mogelijk invloed uit te oefenen op de natuurlijke rivierdynamiek en de gebiedsfuncties aan te passen aan deze processen. Daarnaast moet het uiteindelijke inrichtingsontwerp van het gehele Waaltraject voldoen aan de veiligheidseis op lange termijn, die gebaseerd is op een debiet van de Rijn bij Lobith van 18.000 kubieke meter per seconde. Verder dienen de diverse lokale ontwerpen perspectief te bieden voor regionale economische ontwikkelingen en wordt gestreefd naar intergemeentelijke en publiek-private samenwerking. Ten slotte is afgesproken dat de ontwerpen die gemaakt worden, moeten kunnen rekenen op voldoende draagvlak bij de lokale bevolking. Met deze afspraken is een basis gelegd voor het ontwikkelen van de inhoudelijke kant
Inmiddels bevindt WaalWeelde zich op het strategieniveau van TNS, het niveau waarin de verschillende logisch op elkaar voortbouwende stappen gezet worden in de richting van het doel. De eerste stap hierin is het maken van een ruimtelijk ontwerp. Het ontwerpen gebeurd in clusters, ingedeeld naar regio (oost, midden en west), die het gebied van drie tot vier gemeenten aan weerszijden van de Waal beslaan. De clusters vormen de kern van een transitie-arena, waarin bestuurders van de gemeente, het bedrijfsleven maar ook belangenorganisaties en burgers met elkaar aan tafel zitten om de verschillende wensen en ambities met elkaar te verenigen en om te zetten in concrete plannen. Van belang hierbij is dat ook de lokale bevolking al in dit ontwerpstadium bij de planvorming wordt betrokken. De clusters worden ondersteund door een team van intermediairs. Daarnaast is er de ‘ontwikkelgroep’, die op clusteroverstijgend niveau in een constante terugkoppeling de lokale mogelijkheden en behoeften uit de clusters verbindt met de andere clusters en met nationale en internationale regelgeving en beleid. Momenteel worden de mogelijkheden van een clusteroverstijgende toetsing van de regelgeving aangaande Natura 2000 bekeken. Uiteindelijk zullen de drie clusters dus een clusteroverstijgend ontwerp moeten opleveren, waarbij op voorhand niet vast staat dat alle plannen hierin zullen blijven gehandhaafd. Op clusterniveau wordt momenteel hard gewerkt om de diverse plannen en ambities te verenigen in ruimtelijke plannen (het actieniveau). Op het instrumentele niveau van WaalWeelde wordt het interactieve proces van planont-
H2O / 22 - 2007
57
werpen ondersteund door speciale hulpmiddelen. Een instrument dat een grote bijdrage levert aan het interdisciplinaire en transsectorale karakter van WaalWeelde, is de ‘Maptable’. Deze digitale rekentafel berekent in korte tijd het effect van een bepaalde ruimtelijke ingreep op de waterstand. Op deze manier kunnen alle partijen hun ambities direct toetsen met behulp van hydraulische modellen, waar voorheen alleen experts mee konden werken. Daarnaast heeft WaalWeelde een internetpagina die iedere burger van de diverse Waalgemeenten in staat stelt deel te nemen aan het participatieve besluitvormingsproces. Dit kan in de vorm van de inbreng van eigen ontwerpen en ideeën, maar ook kan gestemd worden op ingebrachte plannen, zodat een indruk over het publieke draagvlak ontstaat.
Conclusie WaalWeelde is nu een jaar onderweg. De eerste stappen zijn gezet in de richting van een gedeelde visie. De grote opgave is nu het effectief op gang brengen en vooral ook in gang houden van de transitie richting implementatie. Hoe dit precies gedaan kan worden, is nog onderwerp van onderzoek en discussie. Wel zijn enkele belangrijke factoren die in een dergelijk proces een rol spelen, aan te wijzen. Naast een gedeelde visie zijn, zoals benadrukt door Kotter4) en Rotmans8),
ook tussenresultaten van belang om een transitieproces op gang te houden, bijvoorbeeld in de vorm van voorbeeldprojecten die meer terughoudende actoren laten zien dat de transitie-arena inderdaad een vruchtbare coalitie is. Belangrijk zijn tevens de individuele actoren op de sleutelposities in het proces. Het gaat uiteindelijk niet om organisaties maar om mensen in die organisaties, zo stelt ook TNS. Eén van de belangrijkste spelers in WaalWeelde zijn de wethouders van de diverse deelnemende gemeenten. Zij bevinden zich op de sleutelpositie tussen enerzijds de informele dynamiek van de transitiearena en anderzijds de gegevenheden en het uiteindelijk primaat van de democratische structuren en processen binnen de gemeenten die zij representeren. De taak om lokale belangen en kortetermijnvraagstukken te verbinden aan supralokale en langetermijnbelangen vergt politieke durf. WaalWeelde staat nu voor de taak om deze durf te stimuleren en te ondersteunen door onder andere het aanleveren van inspiraties, capaciteitsverhoging van de gemeenten en het scheppen van ruimte voor gemeentelijk handelen. Of dit gaat lukken, is nog onbekend. Is bijvoorbeeld de gemeenschappelijke visie, zoals onder andere geschetst in de Inspiratie-atlas, sterk genoeg om stand te houden? Het zijn spannende tijden voor het rivierbeheer.
LITERATUUR 1) Braakhekke W. (2007). Inspiratie-atlas WaalWeelde. Innovatienetwerk en Rijkswaterstaat (WINN). 2) De Groot W. en H. Lenders (2006). Emergent principles for river management. Hydrobiologia 565, pag. 309-316. 3) De Rooy P., A. van Luin en E. Dil (2006). Nederland boven water. Praktijkboek gebiedsontwikkeling. Habiforum. 4) Kotter J. (1995). Leading change: why transformation efforts fail. Harvard business review 73, pag. 59-67. 5) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, VROM, LNV (2006). PKB Ruimte voor de Rivier. 6) Mitchell B. (2002). Resource and environmental management (2nd edition). Prentice Hall, Harlow. 7) Robèrt K. (2000). Tools and concepts for sustainable development, how they relate to a general framework for sustainable development, and to each other? Journal of cleaner production 8, pag. 243-254. 8) Rotmans J. (2003). Transitiemanagement: sleutel voor een duurzame samenleving. Van Gorcum. 9) Van Stokkom H., A. Smits en R. Leuven (2005). Flood defense in the Netherlands: A new era, a new approach. Water International 30, pag. 76-87. 10) Wiering M. en B. Arts (2006). Discursive shifts in Dutch river management: ‘deep’ institutional change or adaptation strategy? Hydrobiologia 565, pag. 317-325.
advertentie
DynaSand®: het enige echte continu zandfilter
ALTIJD ZUIVER DRINKWATER
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl
[email protected]
HET REVOLUTIONAIRE AIR COMPREX SPOELSYSTEEM Reiniging van transport- en distributieleidingen m.b.v. luchtcompressie en -expansie bij lage watersnelheden? Het Aquador Air Comprex Spoelsysteem staat garant voor een ongekend goed reinigingsresultaat!
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
B E Z O E K W W W. A Q U A D O R . N L V O O R M E E R I N F O R M AT I E
58
H2O / 22 - 2007
6005542 AQUADOR adv H2O.indd 2
8/9/06 3:32:23 PM
Wij hebben vacatures om van te watertanden Projectmanagers (junior en senior) Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier • Opleiding: Hbo/Academisch werk-en denkniveau aangevuld met relevante werkervaring. Bij voorkeur kennis van planologische procedures. Resultaatgericht, onderhandelaar, omgevingsbewust, initiatiefrijk. • Salarisindicatie: € 47.000,- (junior), € 63.000,- (senior) • Referentie: PLA.01 • Sluitingsdatum: 01 december 2007
Adviseurs Waterbeheer Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier • Opleiding: Hbo/Academisch werk- en denkniveau. Kennis van planologische procedures en integraal waterbeheer. Resultaatgericht, omgevingsbewust, bestuurlijk sensitief. • Salarisindicatie: € 47.000,-- tot € 55.000,• Referentie: PLA.02 • Sluitingsdatum: 01 december 2007
Adviseurs Waterkeringen (junior en senior) Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier • Opleiding: Hbo/Academisch werk- en denkniveau, aangevuld met relevante werkervaring. Kennis van planologische procedures en het taakveld waterkeringen. Resultaatgericht, omgevingsbewust, pro-actief, bestuurlijk sensitief. • Salarisindicatie: € 32.000,- (junior), € 55.000,- (senior) • Referentie: PLA.03 • Sluitingsdatum: 01 december 2007
Water heeft een grote aantrekkingskracht op mensen. Misschien ook op jou. Want water is veelzijdig: grillig en onvoorspelbaar, maar ook onmisbaar voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, scheepvaart en recreatie. De waterschappen zijn op zoek naar nieuwe manieren om water te bedwingen, te verdelen en te zuiveren. 24 uur per dag, 7 dagen per week. Dat vraagt om de gedrevenheid van starters en professionals die excelleren in hun vakgebied. Kijk op www.waterschappen.nl
agenda 20 november, Gouda Baggernet themabijeenkomst over innovatieve contractvorming rond de sanering van de Hollandsche IJssel, met aansluitend een boottocht over de rivier. Organisatie: Stichting Baggernet. Informatie: www.baggernet.info.
20 november, Driebergen Emissies in beeld, van data naar analyse symposium over de stand van zaken rond stofstroomanalyses en kennis van emissies, met veel aandacht voor landelijke databestanden, zoals de Emissieregistratie en STONE, en de presentatie van de nieuwe Emissiemodule. Organisatie: STOWA, RIZA, WL|Delft Hydraulics en de NVA. Informatie: Jet Gerssen (030) 232 11 99.
22 november, Amsterdam Uitwisseling van (geo) informatie in 2010 tweede landelijke congres van Geo-Informatie Nederland met een blik vooruit naar de informatievoorziening op het gebied van geologie in 2010 en de ontwikkelingen rond de uitwisselingsstandaarden. Organisatie: IDsW, SIKB en Geonovum. Informatie: (0320) 29 88 12.
25-28 november, Maastricht World Water Sustainability & Renewable Energy eerste editie van een vijfdaags congres waarbij kennis en ervaring op het gebied van duurzaam watergebruik en hergebruik van energie worden uitgewisseld. Organisatie: WREN en InterExpo Caribbean NV. Informatie: www.wrenuk.co.uk of www.interexpo.biz.
27 november, ZeistMaak ruimte voor klimaat congres waarop de overheid de nationale agenda voor een klimaatbestendig Nederland presenteert, met als gasten kroonprins Willem-Alexander, minister Cramer en staatssecretaris Huizinga. Organisatie: Ministerie van VROM. Informatie: www.vrom.nl.
27 november, Delft Klimaat voor innovatie jaarlijkse bedrijvencongres, dit keer over de praktische innovatiemogelijkheden voor bedrijven in het teken van de klimaatverandering. Organisatie: Tauw. Informatie: Dianne Enneman (0570) 69 94 66.
27 november, Leiden Juridische actualiteiten kabels en leidingen studiedag over actuele ontwikkelingen op het gebied van kabels en leidingen. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Bastiaan van Heerveld (070) 441 57 95.
60
H2O / 22 - 2007
27-28 november, Lunteren Bodem Breed 2007 19e editie van het landelijk symposium over duurzaam bodembeheer, met ook aandacht voor het grondwater. Organisatie: Unie van Waterschappen, VNG, ministerie van VROM en de Stichting Kennisontwikkeling en Kennisoverdracht Bodem. Informatie: Helen Matitahatiwen (aanmelding) of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.
28 november, Zwolle Prestatiemanagement in het waterbeheer symposium over de ervaringen van de waterbeheerders in Nederland met prestatiemanagament. Organisatie: STOWA en KIvI-NIRIA afdeling Waterbeheer. Informatie: (030) 232 11 99.
29 november, Apeldoorn De nieuwe Waterwet studiedag over de gevolgen van de nieuwe Waterwet voor de provincies, gemeenten en waterschappen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
29 november, Wageningen Farewell Symposium prof. dr. ir. Wim Rulkens symposium ter gelegenheid van het afscheid van prof. Wim Rulkens van de Wageningen Universiteit. Aansluitend aan het symposium ‘Environmental Technology: Changing Challenges in a Changing World’ zal Rulkens zijn afscheidsspeech houden met als titel ‘Milieutechnologie: snelweg naar een duurzame ontwikkeling’. Organisatie: Wageningen Universiteit, sectie Milieutechnologie. Informatie: Liesbeth Kesaulya (0317) 48 33 39 of www.ete.wur.nl.
29 november, Zeist Kwaliteit voor altijd symposium over kwaliteitsbeheersing bij de aanleg van waterleidingen. Waterleidingbedrijven en de aannemerswereld hebben hiertoe onlangs een gezamenlijke richtlijn opgesteld. Organisatie: Bouwend Nederland en Kiwa Water Research. Informatie:
[email protected].
3 december, Delft Integrated modelling of ozonation for optimization of drinking water treatment verdediging door Alex van der Helm van zijn proefschrift ‘Integrated modelling of ozonation for optimization of drinking water treatment’. Organisatie: TU Delft. Informatie: www.tudelft.nl.
11 december, Enschede Twente Water Centre middagsymposium ter gelegenheid van de formele start van het Twente Water Centre, een expertisecentrum op het gebied van watersystemen en bestuur, met zowel aandacht voor de kennis in de technische en natuurwetenschappen als die uit de sociale en bestuurswetenschappen. Vier mensen uit de Nederlandse watersector (Mark Dierikx, Arie Kraaijeveld, Johan van de Gronden en Huib de Vriend) geven hun toekomstvisie op de grote watervraagstukken en geven aan welke onderzoeksvragen hier in Nederland gesteld zouden moeten worden. Na afloop discussie met enkele hoogleraren. Informatie: Joke Meijer-Lentelink (053) 489 43 20 of
[email protected] .
13 december, Groenekan Eutrofiëring: oplossing in zicht? tweede bijeenkomst van een drieluik over de stand van zaken op beleids- en onderzoeksniveau ten aanzien van de Kaderrichtlijn Water. Na de emissies (op 20 november) staat nu eutrofiëring centraal oftewel de waterkwaliteit van meren, plassen en regionale wateren en de (ecologische) systeemanalyse. Organisatie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat en STOWA. Informatie: Ans Riechelmann (0320) 29 85 84.
19 december, Nieuwegein Kwaliteitsborging van waterbehandelingschemicaliën workshop waarop de ‘Kwaliteitsrichtlijn voor chemicaliën voor de bereiding van drinkwater’ wordt gepresenteerd en bediscussieerd. In deze richtlijn worden de eisen, borging, controle en corrigerende maatregelen in de gehele keten van productieproces tot en met het uiteindelijke gebruik van chemicaliën in het zuiveringsproces beschreven. Organisatie: Productgroep Kiwa-ATA van Kiwa Certificatie en Keuringen. Informatie: Marion Brakeboer (070) 414 45 46.
19-20 december, Apeldoorn Stedelijk water: Op de juiste koers of roeien tegen de stroom in? congres over de aanpak van vraagstukken met betrekking tot stedelijk water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
Buitenland
20-21 november, Antwerpen Industrie & Milieu eerste Belgische editie van de vakbeurs voor milieutechnische oplossingen op het gebied van waterbehandeling, afvalwaterzuivering, riooltechnieken, meet- en regeltechniek, laboratoria en emissiebehandeling. Organisatie: easyFairs. Informatie: Moïra Lens 0032 3/280 53 39 of
[email protected].
agenda 27-30 november, Parijs Pollutec vakbeurs over actuele milieuvraagstukken met een breed scala aan mogelijke oplossingen, met symposia en een drietal debatten, onder meer over de klimaatverandering. Informatie: Promosalons (020) 462 00 20.
29-30 november, Salzburg Aqua alta alpina eerste internationale vakbeurs en congres op het gebied van natuurgevaar, bescherming tegen catastrofes en klimaat in wintersportgebieden, met name de Alpen. Aan de orde komen de gevolgen van de klimaatverandering, maar ook wat te doen om bijvoorbeeld overstromingen te voorkomen. En tenslotte: wat te doen om de schade bij een natuurramp zoveel mogelijk te beperken? Organisatie: Messezentrum Salzburg. Informatie: www.aqua-alta-alpina.at.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen. Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automatisering en laboratorium technologie aan de orde komen. Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
Buitenland 2008
11 januari, Delft Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en Vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling jaarlijkse nieuwjaarsreceptie van de Nederlandse watersector met een stand van zaken op het gebied van zowel drinkwater als afvalwater en riolering. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 33 47.
18-20 maart, Gorinchem Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
15 mei, Amersfoort industrieel watermanagement nu en in de toekomst tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met veel presentaties en een vaktentoonstelling. Ook wordt uitgebreid de gelegenheid geboden om te netwerken. Thema van dit symposium is technische innovaties en regelgeving. Verder wordt de Young Professional Water Award uitgereikt. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
14-16 januari, Mumbai Water Management 2008 conferentie en beurs die in het teken staat van nieuwe ideeën op het gebied van watermanagement en innovaties in de watersector in het algemeen, met de nadruk op milieuvriendelijke technieken. Organisatie: Services International. Informatie:
[email protected].
12-15 februari, Gent InfraTech Belgium eerste Belgische editie van deze beurs die de grond-, weg- en waterbouw bedient. Organisatie: Flanders Expo en Ahoy Rotterdam. Informatie: Saskia Vernooij (010) 293 32 04.
11-14 maart, Zaragoza SMAGUA 2008 18 editie van deze Spaanse water- en milieubeurs waar leveranciers hun nieuwe producten op watergebied laten zien. Organisatie: Feria de Zaragoza. Informatie: www.smagua.es.
5-9 mei, München IFAT 15e editie van de internationale beurs op het gebied van water, afval en hergebruik, met daaraan parallel lopend een congresprogramma dat in het teken staat van (afval) water en de watersector in het algemeen. Organisatie: German Association for Water, Wastewater and Waste (DWA) en European Water Association (EWA). Informatie: (0049) 2242 872-189 of www.ewaonline.de.
28-30 mei, Shanghai Aquatech China eerste editie van deze internationale handelsbeurs over proces-, drink- en afvalwater in China, met een paralel lopend IWA-congres. Organisatie: Amsterdam RAI en CHC Exhibition Service. Informatie: Marieke Leenhouts (020) 549 23 27.
3-6 juni, Milaan ConSoil 2008 de tiende editie van het Nederlands-Duits congres en hét Europese platform voor het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid op het gebied van bodem en grondwater. Organisatie: TNO en het Umweltforschungszentrum Leipzig. Informatie: Guus Annokkée (055) 549 39 40.
14 juni-14 september, Zaragoza (S.) Water and Sustainable Development de wereldtentoonstelling EXPO die in 2008 in het teken staat van water en duurzame ontwikkeling. Informatie: www.expo2008.es.
10-12 november, Beijing Water Expo China de zesde editie van enige internationale beurs voor de watersector in China. Organisatie: Chinese Hydraulic Engineering Society en Messe Frankfurt.
1-3 april, Maleisië AsiaWater 2008 vijfde editie van deze waterbeurs met bijbehorend forum, de grootste in Azië. Op deze beurs is een apart paviljoen voor Europese en Noord-Amerikaanse bedrijven. Organisatie: Malaysian Water Association en MEREBO Messe Marketing. Informatie: www.asiawater.merebo.com.
27-29 april, Shanghai Water Supply & Drainage and Water Treatment negende editie van deze grootste waterbeurs in China. Organisatie: Shanghai ZM International Exhibition. Informatie: Helen Zhu (0086) 21 54 59 23 23 of www.wsdwtf.com.
H2O / 22 - 2007
61
handel & industrie Puron MBR-modules verbeterd Koch Membrane Systems heeft de bestaande MBR-modules uit de Puron-serie verbeterd. Deze ondergedompelde membraanmodules verbruiken nu minder energie bij de beluchting, zijn makkelijker te installeren en beter te combineren met andere commerciële installaties. Bovendien zijn de membranen dicht op elkaar gebouwd, waardoor de grotere hoeveelheid membraanoppervlak een kleinere ruimte inneemt. De modules zijn nu leverbaar met membraanoppervlakken van 1.500, 500, 235 of 30 vierkante meter. De grootste module is speciaal ontwikkeld voor grootschalige MBR-projecten. Deze is gepresenteerd tijdens de vakbeurs WEFTEC in Californië afgelopen oktober. De verticaal geplaatste vezels die alleen aan de onderkant vastzitten. Ophoping aan de bovenkant die dicht is, wordt daardoor voorkomen.
Om het schoonmaken van het membraan te vereenvoudigen, is het geïntegreerde centrale beluchtingssysteem opnieuw ontworpen. Het levert ook 20 procent meer rendement op. Eén van de belangrijkste voordelen van de nieuwe modules is het gebruik van holle rietjes die alleen aan de onderkant bevestigd zijn. De afgesloten bovenkanten van de rietjes kunnen vrij bewegen. Hierdoor wordt voorkomen dat haartjes en andere vuildeeltjes de bovenkant van de rietjes verstoppen. Vaste deeltjes worden aan de buitenkant van het membraan vastgehouden, terwijl het permeaat door de membranen naar de binnenkant van de vezels wordt getrokken. Door ontwikkelingen als deze verbruiken de modules tot 50 procent minder energie dan andere MBR-systemen. Voor meer informatie: www.kochmembrane.com.
Septictank ombouwen tot IBA Klasse IIIa Struyk Verwo Aqua uit Nederweert heeft met de gemeente Boxmeer een contract gesloten voor de levering van de compacte biologische zuivering type Aquastar. Met deze installatie kan een eenvoudige septictank worden omgebouwd tot een IBA Klasse III a. De Aquastar is een biologische zuiveringsinstallatie die eventueel zelfs kan worden gebruikt om melkspoelwater te zuiveren. De installatie is standaard voorzien van een
voorziening voor stikstofverwijdering en explosiebescherming. In Duitsland zijn de ervaringen met dit type zuiveringsinstallatie positief, aldus het bedrijf uit Nederweert. Struyk Verwo Aqua toonde de Aquastar onlangs op de vakbeurs Riolering & Stedelijk watermanagement in ‘s-Hertogenbosch. Het pilotproject van de gemeente Boxmeer richt zich op het plaatsje Beugen. Daar staat inmiddels zo’n compacte biologische zuiveringsinstallatie. Voor meer informatie: www.struykverwo.nl.
LogicaCMG ontwikkelt belastingsysteem waterschappen Het Waterschapshuis, de ICT-regie en -uitvoeringsorganisatie van de waterschappen, laat een centraal belastingssysteem en waterschapsdatabank ontwikkelen. Na een Europese aanbestedingsprocedure is de opdracht voorlopig gegund aan LogicaCMG. Door de Wet modernisering waterschapsbestel krijgen de waterschappen te maken met de wettelijke verplichting aan te sluiten op de landelijke basisregistraties en andere informatiesystemen. Dat betekent dat het
62
H2O / 22 - 2007
ICT-hart moet worden gemoderniseerd. Het nieuwe systeem moet vanaf januari 2009 operationeel zijn. De processen voor de waterschapsbelasting, gemeentelijke belastingen en drinkwaterfacturatie worden op één lijn gebracht. Aangesloten waterschappen hanteren straks ondeling hetzelfde systeem. Acht waterschappen gaan per 1 januari 2009 over. De komende jaren zullen alle waterschappen aansluiten op de voorzieningen die worden aangeboden met deze aanbesteding. Het systeem wordt ook geschikt voor de heffing van gemeentelijke belastingen en facturatie van drinkwaterbedrijven.
Metingen van overstorten in Noordkop I-Real uit Doetinchem gaat voor een aantal gemeenten in Noord-Holland de riooloverstorten meten. De Doetinchemmers hebben een gezamenlijke aanbesteding van de gemeenten gewonnen. De gemeenten hebben samen met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een samenwerkingsovereenkomst getekend om kennis en ervaring over riolering uit te wisselen. De samenwerking gaat tussen het hoogheemraadschap en de gemeenten Texel, Den Helder, Wieringen, Wieringermeer, Anna Paulowna, Niedorp, Schagen, Harenkarspel en Zijpe. Iedere gemeente heeft een meetprogramma opgesteld. De eerste fase van de gezamenlijke aanbesteding vond dit voorjaar plaats. I-Real gebruikt voor het meten haar eigen oplossing voor overstortregistratie: de RealSense 10. Dit is een flexibele datalogger met sms/gms-modem dat werkt op een externe voeding of een accu. In dit geval wordt de datalogger ingezet als stand-alone oplossing en waar mogelijk aangesloten op het elektriciteitsnet van de lantaarnpalen. In het project Noordkop worden in totaal 74 objecten uitgerust met deze sensoren en meetapparatuur om het niveau, de neerslag en/of het overstortmoment te meten. I-Real heeft ook een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Mous Pompenbouw. Dit bedrijf uit Balk neemt de H2g0-software en de RealSense-producten van I-Real in haar programma op. De programmatuur sluit goed aan bij de pompen, zodat Mous Pompenbouw complete, via het internet stuurbare, pompinstallaties kan leveren. Voor meer informatie: (0314) 36 66 00. De RealSense 10 in een overstortput.
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
U wilt de beslissers in de Nederlandse watersector bereiken?
30 november 2007:
themanummer Proceswater
Bereik direct uw doelgroep: de ruim 5.000 kaderleden van de Nederlandse watersector!
Reserveer vóór 20 november advertentieruimte Onze accountmanagers informeren u graag: Roelien Voshol, tel. 010 – 427 41 54 Brigitte Laban, tel. 010 – 427 41 52 Of mail naar
[email protected]
In het themanummer o.a.: n Voorbeelden van waterbehandeling door grote bedrijven n De laatste technologische ontwikkelingen n Legionellabestrijding Breng uw organisatie of product perfect onder de aandacht in dit themanummer!
Ziet u de vissen? Wij zien ook een uitdaging om duurzaam met het water op aarde om te gaan. Veolia Water zuivert en levert wereldwijd elke dag meer dan 17 miljard liter drinkwater. We recyclen daarnaast afvalwater voor de industrie en landbouw en zijn voortdurend op zoek naar oplossingen om uitputting van natuurlijke bronnen tegen te gaan. In Nederland zijn we betrokken in het eerste Publiek Private Samenwerkingsproject in de afvalwater sector, de Harnaschpolder. We zijn trots om als hoofdaannemer samen met onze partners aan dit project te werken.
Milieubescherming is een industriële uitdaging.
www.veoliawater.com