Tussendoelen sociaal - emotionele ontwikkeling - Relatie met andere kinderen 3;6
4
1.
Kijkt veel naar andere kinderen.
2.
Toont belangstelling en sympathie voor andere kinderen.
3.
4.
1. 2.
Ontdekt het spelen met andere
Toont voorkeur voor bepaalde
3.
Kan met andere kinderen spelen.
kinderen.
4.
Werkt samen met andere kinderen
Zorgt voor andere kinderen,
Kan anderen al een beetje helpen Kan van tijd tot tijd op zijn/haar Denkt en handelt nog vanuit zichzelf wat mag en niet mag. Kan eenvoudige gevoelens bij anderen waarnemen (inschatten).
10. Begint bewust patronen te ontdekken in het eigen gedrag en het gedrag van anderen. 11. Accepteert dat het niet alles even goed kan. 12. Maakt aan een ander kind duidelijk wat hij/zij wel/niet goed kan.
*bron: SLO 2013
aan een opdracht. 5.
zijn/haar beurt afwachten.
6.
8.
Biedt hulp aan/kan anderen.
opdracht.
7.
Leert wat afspraken en regels zijn.
Betrekt andere kinderen actief bij
8.
Leert zich aan afspraken en regels
9.
aan een opdracht werken.
10. Houdt rekening met gevoelens en
Houdt zich aan eenvoudige regels/afspraken.
Past zich aan bij nieuwe situaties. wensen van anderen.
11. Kent de emoties en gevoelens van andere kinderen en kan die interpreteren. 12. Toont bewondering voor elkaars vaardigheden en mogelijkheden. 13. Kent de sterke en zwakke punten van een ander. 14. Weet dat er door tegenstrijdige belangen conflicten kunnen ontstaan die je samen kunt oplossen.
7 Kan een emotionele reden geven voor iemands gedrag.
2.
Kan zich verplaatsen in de gevoelens van anderen..
3.
Kan zich voorstellen en beschrijven wat een ander waarneemt vanuit een andere positie.
4.
Kan zijn eigen gedrag afstemmen op de bedoelingen van anderen.
5.
te houden.
Kan enigszins samen met ander kind
wensen en gevoelens van anderen. 9.
1.
hulp nodig heeft. 6.
Kan enigszins rekening houden met
6,6
Merkt of en wanneer een ander kind
Helpt ander kind bij moeilijke
spel. 7.
beurt wachten.
9.
Heeft vertrouwen in een ander.
Kan in eenvoudige situaties
en vindt dat ook fijn om te doen.
8.
Zoekt contact met andere kinderen
2.
Begin van vriendschappen.
van een baby.
7.
1.
4. 5.
6
delen.
3.
Begint met andere kinderen iets te
5;6
Kan speelgoed met andere kinderen
spelletjes.
bijvoorbeeld aaien over het hoofdje 6.
5
kinderen meestal in doen-alsof-
delen, bijvoorbeeld speelgoed. 5.
4;6
Kan de gedachten van personen uit verhalen verklaren.
6.
Kan voor zichzelf opkomen
Tussendoelen sociaal - emotionele ontwikkeling - Relatie met volwassenen 3;6 1.
4 Is sterk gericht op de leraar. De
4;6 1.
leraar is een belangrijke bron van veiligheid en troost. 2.
Kan al wat afstand nemen, wordt
5;6
6 1.
zelfstandiger. 2.
Wacht niet alleen af tot de leraar bij
Probeert zonder hulp van de leraar
3.
6,6
Staat op eigen benen. Lost zelf
7 1.
kleine problemen op. 2.
problemen op te lossen tijdens het
hem/haar komt, maar zoekt de leraar ook zelf op.
5
Neemt genoegen met beperkte
Accepteert regels van de leraar en handelt ernaar.
2.
troost van de leraar.
Gelooft niet langer dat de leraar alles weet.
werken.
3.
Toont interesse voor de leraar.
Neemt initiatieven van de
4.
Voert zelfstandig opdrachten uit en
de uitvoering van activiteiten en het
volwassene over en voegt eigen
zet door wanneer iets niet direct
leggen van sociale contacten..
ideeën toe.
lukt.
3.
Vindt zelfstandig zijn/haar weg bij
Tussendoelen sociaal - emotionele ontwikkeling - Zelfbeeld 3;6 1.
4 Gebruikt en begrijpt het woord
4;6 1.
‘wij’. 2.
Ontdekt verschillen en
2.
5;6
6
3.
1.
Heeft kennis van zichzelf.
nemen en daaraan vasthouden).
2.
Heeft kennis van de ander.
Kent de namen van kinderen uit de
3.
Kent verschillen en overeenkomsten
Toont non-verbaal eigen gevoelens.
gevoelens bij zichzelf (bijvoorbeeld:
4.
Kan basisemoties onderscheiden.
boos, blij, verdrietig).
5.
Krijgt controle over zichzelf.
7 1.
groep. 4. 5.
Benoemt kenmerken van het eigen uiterlijk met oog voor details.
2.
tussen zichzelf en de anderen in de
Kent duidelijk te herkennen
3.
Kent eigen sterke kanten en interesses.
3.
Kan in situaties waarin het niet al
Kan gevoelens onder woorden
te sterk emotioneel betrokken is,
brengen.
beoordelen of een ander iets met
Kent zijn/haar eigen emoties en die
opzet of per ongeluk heeft
van een ander (bijvoorbeeld in een prentenboek.
6. Kan zijn/haar emoties beheersen. *bron: SLO 2013
6,6
Besef van eigen ‘ik’ (zelf besluiten
eigen groep.
overeenkomsten tussen zichzelf en de anderen in de groep.
5
gedaan.
4. Denkt na over eigen gedrag en gevoelens.
Tussendoelen sociaal - emotionele ontwikkeling - Spelontwikkeling 3;6
4
4;6
5
1.
Speelt naast de ander.
1.
Komt zelf met spelideeën.
2.
Ontdekt het spelen mét andere
2.
Kan bij simpele spelregels
3.
Neemt een afwachtende houding
1.
zijn/haar beurt afwachten.
kinderen, meestal in doen-alsofspelletjes.
5;6
3.
Betrekt andere kinderen actief bij zijn/haar spel.
7
1.
Komt met realistische spelideeën
een samenhangend spelverhaal en
2.
Sluit aan bij het spel van een ander.
Houdt zich aan regels en afspraken bij spelletjes als tikkertje.
3.
6,6
Bedenkt samen met een ander maakt afspraken over rollen.
2.
aan bij samenspel.
*gekoppeld aan SLO ‘sociaal gedrag/ontwikkeling van sociale vaardigheid’
6
Kan zijn/haar beurt afwachten.
Tussendoelen sociaal - emotionele ontwikkeling - Taakgerichtheid en zelfstandigheid 3;6
4
1.
Denkt en reageert vooral intuïtief.
2.
Heeft plezier in het leren van nieuwe dingen.
3.
8.
Durft te experimenteren/probeert
4.
1.
Stelt gericht vragen.
meer bewust.
2.
Heeft plezier in de taak.
Werkt rustig voor een langere
3.
Is in staat om iets af te maken.
periode.
4.
Zet door wanneer iets niet direct
Voert minder bekende enkelvoudige
6.
Ruimt al regelmatig zelfstandig 7.
Weet wat het na een eenvoudige instructie moet doen.
6,6
Voert zelfstandig opdrachten/taken
zindelijk.
Aanvaardt een opdracht en
Maakt zijn/haar werk af.
5.
Controleert zijn/haar werk.
kunnen.
6.
Lost zelf problemen op.
11. Redt zichzelf (ritsen en knopen open-
*Bron SLO 2013
houdt zich daaraan. 3.
4.
Weet dat ‘nee’ zeggen een reactie
knopen openmaken; is overdag
planning van het werk en
Heeft vertrouwen in zijn/haar eigen
Vraagt iemand anders om hulp.
en uitkleden, vooral bij ritsen en
Maakt afspraken over de
groep.
10. Staat stil bij wat hij/zij al kan.
heeft nog wel hulp nodig bij het aan-
2.
voor de uitvoering ervan.
9.
12. Redt zich grotendeels zelf maar
daar aan bij de uitvoering.
voelt zich verantwoordelijk
ontdekken.
11. Ontdekt wat hij/zij al wil en kan
Plant zelf taken en houdt zich
Handhaaft zich binnen de eigen
nieuwe dingen uit om grenzen te
Geeft aan dat het hulp nodig heeft.
1.
uit.
Geeft zijn/haar mening.
10. Wil graag dingen zelf doen.
7
lukt. 5.
Zet af en toe al door wanneer iets
(speel)materialen op. 6.
6
Naast intuïtief reageert hij/zij ook
niet lukt. 5.
5;6
8.
oplevert van de ander. 9.
5
opdrachten al enigszins zelfstandig
Voelt zich op zijn/haar gemak in de eigen groep.
7.
3.
Voert een bekende opdracht die duidelijk is zelfstandig uit.
6.
2.
Lost steeds meer problemen op tijdens het werken.
5.
1.
Werkt rustig voor een kortdurende periode.
4.
4;6
en dichtdoen; zich aankleden zonder hulp; gaat zelfstandig naar de w.c.). 12. Ruimt zelfstandig (speel)materialen op.