Troost: over aanvaarden, verdoven en geloven dat je van Jezus bent. Heidelbergse catechismus, v/a 1 Ik maak vanmiddag een start met een serie preken over het eerste deel van de catechismus, voor velen van u welbekend. Maar voor anderen niet. Daarom een korte intro. Wat is het en met welk doel gebruiken we het in de kerk? Om met het eerste te beginnen. De catechismus is geen geloofsbelijdenis in de eigenlijke zin van het woord, hoewel veel mensen in de kerk gewend zijn het boekje te rangschikken onder de 6 officiële geloofsbelijdenissen van de kerk: [dia 1] Dat zijn de drie oecumenische belijdenissen: de Apostolische geloofsbelijdenis – oorsprong 2e eeuw; de belijdenis van Nicea – 325/381/451; de geloofsbelijdenis van Athanasius – 2e helft 5e eeuw. Van de reformatorische belijdenissen gebruikt onze kerkgemeenschap, hoewel er meer zijn (bijv. de Westminster confessie) er drie: de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse catechismus (1563) en de zgn. Dordtse Leerregels (1618/19). De catechismus verschilt in een paar opzichten van de andere documenten, en dat komt vooral omdat het boekje ontworpen is als een lesmethode. Het is dus geen verantwoording van het geloof ván de kerk aan niet-christenen maar onderwijs van gelovigen aan hun kinderen. Vandaar de opzet (vraag- en antwoord). Maar vandaar ook de inzet, en daar beginnen we straks mee. De catechismus begint niet – zoals bijv. de NGB – zomaar in het algemeen over God, schepping, en dan verder … om uiteindelijk uit te komen bij de kern van het geloof: dat God in Jezus Christus ten diepste heeft laten zien wie Hij is. Dat Hij mensen redt van de dood en eeuwig leven geeft. De opstellers van de catechismus hebben ervoor gekozen om juist te beginnen bij de kern, en vandaaruit verder. Dat gaan we zo meemaken. [dia 2 – leeg scherm] De inzet van de catechismus heeft twee kanten. Het is meteen een prachtige samenvatting van het christelijke geloof en velen van u kennen juist dit antwoord uit het hoofd. Of, beter gezegd, by hart – vanuit het hart.
Maar het kan ook vervreemdend werken. Misschien ben je zoekend. Of beschouw je jezelf als een gelovige, die de weg een beetje kwijt is. Dan zou je misschien liever aan de hand genomen worden door de NGB. Beginnen bij het algemene (God, schepping), om uit te komen bij het bijzondere (God die door Jezus mensen redt). Dat laatste kan natuurlijk ook, als je ervoor kiest om belijdeniscatechisatie te doen bij voorbeeld. Maar vanmiddag doen we dat dus niet. We volgen de opzet en de inzet van de catechismus. En dat kan, omdat we meteen beginnen bij de kern van wat geloven is, behoorlijk heftig zijn. Ik hoop dat je, dit gezegd hebbende, mee kunt maken waar het vanmiddag over gaat. Gebed Boven het onderwerp heb ik vanmiddag de volgende bijbeltekst gezet [dia 3]: Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf. Zolang wij leven, leven we voor de Heer; en wanneer wij sterven, sterven we voor de Heer. Dus of we nu leven of sterven, we zijn altijd van de Heer. Paulus (Romeinen 14:7-8)
Lezen HC zondag 1 Zingen: Ps. 63,2.3 Beginnen met dia 4 – Dit is zo ongeveer het beeld dat mij te binnen schiet bij die eerste zondag uit de catechismus. Van een ongetroost kind. Herkenbaar voor veel ouders. Herkenbaar denk ik ook wel, als je geen kinderen hebt. Iedereen is kind geweest en herkent volgens mij ergens diep van binnen het ongetrooste kind nog wel in zichzelf. De mens is, las ik van de week ergens, van nature ongetroost en zoekt troost tot elke prijs. Het bijbelse geschiedenisverhaal drukt deze waarheid heel krachtig uit in Genesis 3, waar de eerste mensen zich na de zondeval verstoppen voor God. Van nature ongetroost. [dia 5 - leeg scherm] Een krachtig beeld. Wat is jouw troost in leven en sterven? Waar leef je voor? Waar zou je echt niet zonder kunnen? Wanneer stort jouw wereld in? Oké, het zijn misschien geen alledaagse vragen, maar soms kom je er wel voor te staan. Door bepaalde omstandigheden. Of de vraag dringt zich gewoon aan je op, zomaar. Of iemand zet je voor die vraag. Zoals ik nu. Waar leef je voor? Waar sterf je voor? Wat is jouw hoop, waar vertrouw jij op? Waar zoek jij je troost?
Toch is het beeld van zojuist, en de vraag waarmee de catechismus hier begint, niet helemaal zonder problemen. Van dat kind, dat troost zoekt. Voor veel mensen is geloof, religie nogal kinderlijk. En daarmee bedoel ik niet kinderlijk in de bijbelse zin van het woord – Jezus zegt dat wie binnen wil gaan in het koninkrijk van God moet worden als een kind, moet vertrouwen als een kind (…) – maar ik bedoel kinderachtig. Een kind zoekt troost bij zijn moeder (of vader). Maar wie ouder geworden is, doet dat niet meer. Zo staat geloven zomaar ergens in de categorie van dingen die kinderen doen. Geloven is iets voor mensen die hulp nodig hebben. Maar als je midden in het leven staat, heb je dan ook troost nodig? Stel je dan ook deze vraag? Eigenlijk is dit de eerste les van de catechismus. Het zijn niet alleen de antwoorden die we leren, maar ook de vragen die we leren stellen. En laten we eerlijk zijn: vaak stellen we onszelf deze vraag niet. Natuurlijk liggen de voorbeelden voor het oprapen van momenten dat we dat wel doen. En van mensen die hier heel diep doorheen gegaan zijn. Daar kom ik zo nog op. Ik bereidde deze preek voor terwijl ik in de TU-bieb zat. Allemaal jonge mensen in de kracht van het leven. Overal hoop. Allemaal goed opgeleide mensen met hoop op een goede toekomst. Hoop op een betere wereld dankzij de inzet van betere techniek. Jullie kennen het verhaal van de man die erg goed was in het wegjagen van olifanten? Er was iemand die zijn hele tuin had afgezet met rode linten, schrikdraad en felle lampen. Na een tijdje begin het natuurlijk op te vallen bij de buurt, en bovendien behoorlijk storend te worden voor de directe buren. ‘Waarom?’ vroeg iedereen. Waarop de man antwoordde: ‘snap je dat dan niet, om de olifanten weg te jagen.’ ‘Maar er zijn helemaal geen olifanten!’ ‘Zie je wel: het werkt,’ zei de man. Zo kijken veel mensen aan tegen het christelijk geloof. Als een oplossing voor een probleem dat niet bestaat. Fijn voor je, dat jij steun van je geloof hebt, maar ik heb daar niet zo’n behoefte aan. Geloven wij in sprookjes? Ben je kinderachtig als je gelooft? Voor welk probleem is het christelijk geloof eigenlijk de oplossing? En als we echt met z’n allen een probleem hebben, hoe gaan anderen daar dan mee om? Over de vraag wat het probleem is, hoeven we niet lang na te denken. De catechismus heeft daarvoor geen lange inleiding nodig. Dat hebben wij ook niet, want uit de reacties die ik van velen van jullie ontving tijdens het voorbereiden van dit onderwerp, bleek dit ook. Via de website stelde ik de volgende vraag: waar denk jij aan bij het woordje troost?
Sommigen schreven: aan tegenslagen die ik in mijn leven ervaar. Anderen schreven over hun gezinssituatie waarin veel moeilijkheden waren. Iemand vertelde dat zij de betekenis van het woordje troost geleerd heeft toen zij een van de kinderen uit handen moest geven aan artsen voor een operatie. Nog iemand anders over pijn, depressie en onbetrouwbaarheid. Kinderloosheid. Ook als je midden in het leven staat, kan het kwaad je overvallen. In de vorm van de dood van een studiegenoot. Of als je kanker krijgt op jonge leeftijd. Al die dingen gebeuren, of ze zijn deze week nog gebeurd. Kortom: doen, alsof je geen troost nodig hebt kan, zolang je geen problemen hebt meegemaakt. Maar niet voor altijd. Er zijn grofweg drie manieren waarop mensen in de loop van de tijd hebben leren omgaan met dit probleem, waarvan de kern is dat mensen (wij dus) eindig zijn, dood gaan. De eerste twee zijn de grote denkrichtingen van het oosten en die van het westen. Vandaag de dag zijn deze twee druk bezig te fuseren. De eerste traditie komt uit het oosten. Lees even mee met de volgende quotes: [dia 6] ‘Jullie moeten weten dat alles in deze wereld tijdelijk is, wat gekomen is zal ook weer vertrekken. Maak je hierover geen zorgen want dit is de aard van het leven.’ (Boeddha). [dia 7] ‘Alle dingen op deze aarde, of ze je nu ontroeren of niet, hebben de eigenschap te verdwijnen.’ (Boeddha). Dit is de denkrichting van de aanvaarding. De acceptatie van eindigheid. Van het kwaad. Het is er nu eenmaal. Accepteer het zoals het is. Dat is het beste. Een andere quote zegt hierover: ‘Het leven is wat het is, je kunt het niet veranderen. Maar je kunt wel jezelf veranderen.’1 Bij dit soort uitspraken hoort het gezicht van Boeddha, die alles met een nauwelijks waarneembare glimlach aanvaardt. Achter die glimlach zit trouwens een soort wreedheid, als je bedenkt dat het leven dus is, wat je er zelf van maakt. Lukt het je niet je bij de dingen neer te leggen, dan heb je niet alleen een groot probleem maar dan is het ook nog je eigen schuld. [dia 8 – leeg scherm]
1
Quotes overgenomen uit “Ik geef je troost.” (uitgave van het tijdschrift Happinez, 2012)
De tweede traditie is die van het westen. Hier hebben we vanouds aangeleerd om niet te accepteren maar te verdoven. Negeren, zo je wilt. Bij onze cultuur hoort het beeld van de verdoving. Bij de dokter of de tandarts. Of bij de Gall & Gall. Bij de techniek van het verdoven hoort ook de manier waarop we ons vermaken. Wij zijn goed in afleiding. Hierbij hoort het gezicht van de joker, de nar. Oorspronkelijk de grappenmaker aan het hof van koningen. De Joker, ook de superschurk uit Batman, heeft altijd en eeuwig een glimlach op zijn gezicht. Hij is altijd blij. In 1985 verscheen Amusing Ourselves to Death (Neil Postman. Vertaald als: Wij amuseren ons kapot), over de effecten van met name televisiekijken op de menselijke geest. Tegenwoordig zou het gaan over gameverslaving, facebookjunks en twitteraars. Beide denkrichtingen zeggen feitelijk dat de dood geen realiteit is, waarbij de oosterse traditie veel dieper dan de westerse het probleem onderkend heeft: accepteren is volwassener dan verdoven. Tegenover deze twee grote tradities biedt het christelijk geloof een derde optie, die wij aan onze kinderen leren. Even tussen twee haakjes: we geven het onze kinderen mee. Geloven leer je in een gemeenschap. Zoals je een baby leert praten: ‘papa, pa-pa.’ Zo is het ook met geloven. Dat leer je van je ouders. Je leert het van de kerk. Dat is soms wel een lastig punt. Veel ouders vinden het soms best moeilijk om geloof aan hun kinderen over te dragen. Toch is geloven ook iets dat je elkaar leert. En bedenk: een baby leert heus wel praten, ook als je het niet voordoet. Maar dan leren ze het van de TV of in de speeltuin.
Bij de derde optie hoort het gezicht van Jezus. Kijk even mee naar de tekst van antwoord 1: [dia 9] ‘… met zijn kostbaar bloed …’ ‘… voor al mijn zonden volkomen betaald.’ ‘… uit alle macht van de duivel verlost.’ De realiteit van wat jullie meemaken wordt hier gewoon benoemd. Bloed, zonde, duivel. Hier wordt niks verdoofd. Hier wordt niet berust. Hier wordt het hele leven serieus genomen. Lichaam en ziel. Leven en sterven. Voor Boeddha telt alleen de ziel. De Joker heeft zijn ziel verkocht. Voor hem is het één en al lichamelijkheid. Voor een christen is het lichaam én ziel.
Voor Boeddha is er alleen het eeuwige niets. Voor Joker het tijdelijke leven. Voor mij het eeuwige leven doordat ik van Jezus ben. Paulus schrijft: ‘Of ik nu leef of sterf, ik ben altijd van de Heer. Let even op wat de catechismus hier niet zegt. Niet: je enige troost ligt in wat je gelooft, maar: in wat er over jou geloofd wórdt. Niet: jouw enige troost ligt niet in wat je bezit, maar in het feit dat een ander jóu bezit. Je enige troost ligt niet in wat je denkt, maar daarin dat er aan u gedacht wordt! Dat is beginnen bij de kern van het geloof: de troost van gelovigen is niet dat zij God kennen, maar dat God ons kent. Troost is niet dat ik Jezus heb. Troost is niet dat Hij de mijne is, maar dat ik de zijne ben. Bedenk eens: hoe stel je je voor als je ergens nieuw bent? Zeg je wat je doet, of je getrouwd bent of niet? Of je kinderen hebt, en hoeveel? Geloven is aanvaarden: Ik ben niet wat ik heb. Ik ben niet wat ik denk. Ik ben niet wat ik doe. Zelfs niet wat ik geloof. Ik ben van Jezus! Leren geloven is dus de zaak omdraaien. Ik moet niet leren aanvaarden of verdoven wat er allemaal mis is in mijn leven. Ik mag geloven dat Jezus de dood heeft overwonnen. Omdraaien dus. Geloven is net als verliefd zijn. Je geluk is niet dat je weet en voelt dat jij verliefd bent. Maar dat zij het ook is op jou. Dat heeft, tot slot, drie gevolgen die ik vanmiddag zo uit de catechismus haal. Je wordt: 1. Sterk. Niet zoals beton. Eerder zoals wrakhout waar je je aan kunt vastklampen op zee. Vergelijk het met een bekende bijbelse geschiedenis die verbonden is met de belijdenis van zondag 1. Die van Noach. Troost is niet weglopen voor de golven. Ze halen je in. Ook niet verzinken. Maar weten dat je midden in dit leven veilig bent. Op weg naar een nieuwe wereld. 2. Zeker. Zeker van eeuwig leven. De troost van het christelijk geloof maakt van een mens geen dogmaticus maar iemand met eeuwig leven. Wat het christelijk geloof uiteindelijk doet met twijfel is te vergelijkbaar met wat de zon doet met mist. 3. Toegewijd. In het boekje Volgers (van Augustinus tot Bono, 2012) las ik een stukje uit een interview met Bono. Christen zijn, zegt Bono, heeft weinig te maken met liefdadigheid – elk jaar de collectant iets toestoppen. Christen zijn heeft alles te maken met gerechtigheid. En gerechtigheid, dat begint met
toewijding. In het woord toewijding zit niet de kramp van het moeten maar de ontspanning van het mogen. Maar dan wel voor de volle 100%. [amen]