Inhoudsopgave Van het bestuur ........................................................................................... 2 De mythe van het oerbos ............................................................................ 4 De oeros in het oerbos ................................................................................ 5 De invloed van grote grazers op de vegetatie in natuurgebieden............... 6 Grote grazers schieten of door honger laten sterven.................................. 9 www.stichtingark.nl................................................................................... 12 Begrazing en dagvlinders: op zoek naar de juiste balans......................... 13 www.vlinderstichting.nl .............................................................................. 18
Van het bestuur Dit nummer van het Groene Blad gaat over ‘grote grazers’. Op dit moment roept dit de associatie op met Galloways en koniks-paarden en mogelijk met edelherten, die – als het aan de natuurbeschermers ligt – over enige tijd aan de oevers van de Rijn te vinden zullen zijn. Ongeveer 30 jaar geleden las ik een artikel over begrazing in het blad van Natuurmonumenten. In die tijd werden er al koeien en paarden ingezet bij het beheer van natuurgebieden op de Zuid-Hollandse eilanden. Hierbij werd gebruik gemaakt van hun verschillende manier van grazen: paarden creëren een korte grasmat, doordat ze het gras afbijten en koeien plukken het gras, zodat er variatie ontstaat in de hoogte van de vegetatie. In de delen van het terrein, waar men kort gras wilde hebben, zette men paarden in en in andere delen koeien. Dat waren toen nog gewone Hollandse koeien en paarden, die ’s winters op stal gezet werden. Ik vond het bijzonder boeiend, hoe je deze dieren zo in kon zetten als een soort grasmaaiers, met elk hun eigen wijze van begrazen.
De paarden en runderen, die momenteel gehouden worden in diverse natuurgebieden, o.a. de gebieden van het Utrechts landschap, kunnen zomer en winter buiten zijn. Paarden en koeien bevinden zich in hetzelfde gebied. De bedoeling van de begrazing is, dat het terrein voor een groot deel open blijft en dat er een mozaïekpatroon ontstaat van wel begraasde en niet begraasde gedeelten.
tarpan
Frans Vera heeft via stuifmeelonderzoek ontdekt, dat Nederland na de laatste ijstijd uit een soort parklandschap bestond: grasvlakten met verspreide groepen bomen. Dit leidde hij af uit het feit, dat van het bomenstuifmeel soms wel 50 % afkomstig was van eik en hazelaar: bomen die, zeker als kiemplant, geen schaduw verdragen. De hazelaar is een plant van bosranden, je ziet hem onder andere langs het fietspad aan de voet van de Grebbeberg. De openheid van het landschap verklaarde hij uit de aanwezigheid oeros van grote grazers, in dit geval tarpan (Europees wild paard) en oeros. Zijn onderzoek geeft een wetenschappelijke onderbouwing aan het inzetten van grote grazers bij natuurbeheer. “Dat heb je in Nederland niet vaak, dat je jaloers bent op koeien”
De konikspaarden, half wilde paarden uit Polen, zijn het meest verwant aan de tarpans. De zwarte, ruigbehaarde Galloways stammen af van de oeros en zijn gefokt op hoornloosheid. Samen zorgen ze voor natuurlijke begrazing, waardoor het open landschap in stand blijft. Tot slot wil ik een stukje van Koos van Zomeren citeren, die treffend weergeeft, hoe de Galloways zich een plek veroverd hebben in ons landschap. Ooibos (2) uit NRC Handelsblad, rubriek Vandaag of morgen, 14-05-1992:
In de weelde van het ooibos troffen we bovendien een stel runderen aan: koe, kalf en stier. Het waren Galloways, ze zagen eruit als kleine bizons. Ze hadden aan ons geen boodschap. Zonder zelfs maar op te kijken gingen ze door met hun bezigheden. Ze verplaatsten hun betrouwbare poten en hielden de harde kop bij de grond. Ze graaiden en het kalf, nog helemaal op melk, gaf van dit grazen een perfecte imitatie weg, waardoor we het idee kregen dat grazen om te beginnen een manier van bewegen is. In maart waren ze hier uitgezet. De landtong was overwoekerd door braam, naar menselijke maatstaven geen doorkomen aan. De Galloways begonnen te lopen en te vreten, het struikgewas week terug, er kwamen hoekjes met gras voor in de plaats. Heilzaam werk voor allerlei planten, vlinders en vogels – en voor de Galloways zelf natuurlijk, ze zijn verzot op gras.
We volgden door koeien gebaande paden en zagen dat ze ideaal waren. We vonden plekken met beschutting tegen wind, regen en zon. Ze hadden de landtong in een jongenshut veranderd. “En ze weten precies wat er te koop is,”zei Wouter. “De lekkerste grassen, bladeren van bereklauw, bloeitoppen van bijvoet, ze weten waar het staat en als ze trek hebben, gaan ze het halen.” Een jongenshut met ingebouwde automatiek. Gaandeweg fabriceerden we een idylle. Dat heb je in Nederland ook niet vaak, dat je jaloers bent op koeien. Ik wens u veel leesplezier. Maja Stavleu
Galloways aan de Rijn
foto Tineke Wouda
Wist u dat … Koeien plukken en paarden bijten? Als je een koeienschedel goed bekijkt, begrijp je waarom het dier het gras niet kan afbijten: in de bovenkaak zitten alleen maar kiezen en geen snijtanden of hoektanden. De koe slaat dan ook zijn tong om een pol gras, duwt het tegen de rand in zijn bovenkaak en trekt het gras dan los. Een paard daarentegen heeft tanden in zowel boven- als onderkaak en kan het gras gewoon afbijten. De tandafdrukken van een paard kun je duidelijk zien, als hij een stuk schors van bv. een wilg heeft afgegeten.
De mythe van het oerbos Was Nederland voor de komst van de eerste boeren zo'n 6000 jaar geleden één groot dicht oerbos? Bioloog Frans Vera gelooft er helemaal niets van. In zijn in 1997 verschenen proefschrift dweilt hij de vloer aan met palynologen die uitgaan van de oerbostheorie. Volgens Vera zitten we gevangen in cirkelredeneringen en moeten we ons bij de oorspronkelijke vegetatie eerder een halfopen parkachtig landschap voorstellen, dat werd open gehouden door grote grazers. Dat Nederland niet uit een dicht woud van aanéén gesloten bossen bestond, bewijzen volgens hem diagrammen van stuifmeel uit die tijd, die voor 80% uit pollen van de eik en hazelaar bestaan, twee soorten die veel licht nodig hebben en zich aldus Vera niet in een gesloten bos kunnen verjongen. Vera's natuurvisie heeft gevolgen voor de huidige natuurbescherming. Al sinds de jaren zeventig pleit hij ervoor grote stukken van Nederland als het ware terug te geven aan de natuur. Dat zou de biodiversiteit ten goede komen. Naar zijn idee is menselijk ingrijpen overbodig om delen van Nederland terug te brengen in hun oorspronkelijke staat. Grote grazers doen het werk en zorgen ervoor dat de natuur zichzelf bedruipt en in stand houdt. Vera's rebelse ideeën stuitten aanvankelijk op veel weerstand, maar inmiddels is hij gelauwerd met de Edgar Doncker Natuurprijs, de hoogste prijs die er aan natuurontwikkelaars te vergeven valt en bekleedt hij een hoge post op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we tegenwoordig overal in het land 'oerrunderen' tegenkomen. Bron: Noorderlicht / VPRO
Wist u dat … Konikpaarden Grebbebergbeklimmers zijn? Hoog water in de Blauwe Kamer? Geen nood, de konikpaarden weten wel een hoogwaterplek te vinden; ze houden droge voeten op de Grebbeberg.
De oeros in het oerbos De oeros leefde helemaal niet in een parkachtig landschap, maar in een dicht bos. Zijn grasland dankte hij aan overstromende rivieren en aan bevers. Volgens de Wageningse bioloog Cis van Vuure is het een mythe dat wilde runderen hun eigen grasland open kunnen houden. “Het gebied zal zonder menselijk ingrijpen op den duur geheel dichtgroeien met bos” zegt hij stellig.Van Vuure baseert zich op een uitgebreide studie die hij maakte van de ecologische rol van de oeros, het uitgestorven wilde rund waarvoor het Heckrund in de Oostvaarders-plassen figureert. De oeros leefde niet in een halfopen parkachtig landschap, zoals eind jaren ’90 gesuggereerd door de Nederlandse ecoloog Frans Vera, maar in dicht bos. Binnen die bossen bestonden wel grazige weiden, maar die waren niet te danken aan de vraatzucht Heckrund van de dieren zelf. In de overstromingsvlakten langs rivieren was de bodem te nat voor boomgroei. Er ontstond een zegge-vegetatie waarop de oeros kon grazen. Soms ontstonden zulke overstromingsgebiedjes door toedoen van bevers die dammen aanlegden. Maar als het waterpeil door een of andere oorzaak weer zakte, schoten jonge boompjes op. Hoewel oerossen waarschijnlijk vooral ’s winters bast, bladeren en twijgjes hebben gegeten, konden zij het oprukkende bos niet tegenhouden. Oerossen hadden nauwelijks invloed op de ontwikkeling van bossen, constateert van Vuure. Fragmenten uit “Bij de hoorns”, door Sander Voormolen, een boekbespreking van “De oeros, het spoor terug” door Cis van Vuure, Wetenschapswinkel Wageningen UR, 2003.
De invloed van grote grazers op de vegetatie in natuurgebieden door John Mattheij Uiteenlopende soorten dieren zijn voor hun voeding geheel aangewezen op de plantenwereld, bijvoorbeeld: sprinkhanen, rupsen, larven van kevers, luizen, slakken, knaagdieren, schapen, geiten en grote grazers zoals rund en paard. Al die dieren, met hun specifieke vraatgewoontes en voorkeur voor bepaalde gewassen, hebben een enorme impact op de vegetatie en op de soortenrijkdom aan planten in natuurlijke landschappen. Ik wil me hier beperken tot de invloed van de aanwezigheid van grote grazers in de natuurgebieden van Het Utrechts Landschap. De grote grazers, die in natuurterreinen leven, moeten geheel zelfredzaam zijn, dat wil zeggen ze moeten jaarrond buiten kunnen zijn en zich zonder ingrijpen van de mens kunnen handhaven. Een runderras, dat daaraan voldoet is het oude schotse ras van de galloway. En als paardenras is de aan de tarpan verwante konik zeer geschikt voor natuurgebieden. In de natuurterreinen van Het Utrechts Landschap zijn deze runderen en paarden al meer dan 15 jaar aanwezig. De grote grazers, Paard en rund hebben elk een eigen manier van grazen. Runderen hebben die in natuuralleen tanden in de onderkaak. Daardoor kunnen ze de vegetatie niet afbijten; terreinen leven, ze rukken met behulp van hun lange tong de hoge grassen en kruidachtige moeten geheel gewassen af. Paarden hebben tanden in boven- en onderkaak en kunnen zelfredzaam zijn daardoor de vegetatie korter afgrazen. Je kunt zeggen dat de koniks profiteren van het foerageergedrag van de runderen. Want galloways breken in ruigtes in en maken deze daarmee toegankelijk voor de koniks. Vervolgens kunnen de koniks de vegetatie kort afbijten. In natuurgebieden zie je dan ook vaak de runderen in de ruige vegetatie foerageren, terwijl de paarden meer op grazige percelen te vinden zijn. Het aantal grote grazers in een terrein moet beperkt worden gehouden. Wanneer er geen gebrek aan voedsel is, zullen de dieren door hun voorkeur voor een bepaald dieet niet overal even intensief foerageren. Bovendien zal hun dieet in lente en zomer anders zijn dan in herfst en winter. Er ontwikkelt zich dan een gevarieerde vegetatie van afwisselend hoge en lage, dichte en minder dichte begroeiing. Het aantal grote grazers in een terrein moet beperkt worden gehouden
Bij een gecombineerde begrazing door galloways en koniks ontstaat er dan een mozaïekpatroon in de vegetatie. Dat wil zeggen, er vindt in het terrein bos- en struweelgroei plaats, terwijl er ook plekken met ruigtes zijn en plekken waar het gras kort afgegraasd is.
In een perceel met kort afgegraasde vegetatie krijgen andere plantensoorten een kans dan in een terreindeel met hogere vegetatie; en uiteenlopende diersoorten doen hier hun voordeel mee. In korte vegetatie komt bijvoorbeeld veel rolklaver voor, de voedselplant voor de rups van het Icarusblauwtje; de grassen in hogere vegetatie zijn waardplant voor de rups van het bruin zandoogje.
Koniks in de Blauwe Kamer
foto Tineke Wouda
De grote grazers eten niet alleen kruidige gewassen, ze spelen ook een belangrijke rol bij het voorkómen van het dichtgroeien van een terrein met bomen. In de natuurgebieden in de uiterwaarden vreten ze bijvoorbeeld steeds de jonge twijgen van wilgen en populieren op, zodat deze niet verder dan ‘Bonzai’ formaat kunnen uitgroeien. Maar de meidoorns laten ze ongemoeid vanwege hun stekels. En dus zie je in de begraasde natuur langs de noordoever van de Nederrijn een groot aantal meidoornstruiken opkomen. En daar profiteren dan weer insecten en vogels van. Een aantal paardenrassen heeft de gewoonte de uitwerpselen op vaste plaatsen in het terrein te deponeren. Ook van koniks vind je de uitwerpselen vaak op relatief grote hopen van meerdere dieren bij elkaar. Omdat mest rijk is aan mineralen, veroorzaakt plaatselijke ophoping van uitwerpselen grote locale verschillen in concentratie van bepaalde mineralen in de bodem. Dat draagt ook bij aan het tot stand komen van een gevarieerde vegetatie. In natuurterreinen waar runderen vrij rondlopen, zijn in een zandige bodem stierenkuilen dragen vaak vrij grote, ondiepe kuilen aanwezig. Deze zijn door runderen en met bij aan de name door stieren gegraven. In deze zogenaamde stierekuilen kunnen de diversificatie van de dieren heerlijk liggen en een stofbad nemen om zich te ontdien van flora parasieten. Deze omgewoelde zanderige plekken geven vroeg of laat nieuwe mogelijkheden voor begroeiing, waarbij ook zaden van andere soorten de kans krijgen te ontkiemen; stierenkuilen dragen bij aan de diversificatie van de flora. In tegenstelling tot seizoensbegrazing leidt permanente begrazing van een natuurgebied tot een geleidelijke verarming van de bodem. De verklaring hiervoor is dat in het winterseizoen de voedingsstoffen uit de mest nauwelijks door planten worden opgenomen, want ’s winters is er weinig plantengroei.
Galloway runderen
foto Tineke Wouda
Het gevolg is dat de voedingsstoffen uit de mest in de bodem terecht komen en met de neerslag voor een deel uitgespoeld worden. En schralere grond stelt andere plantensoorten in staat te overleven. Een rijker plantenleven is vervolgens aantrekkelijk voor een grotere diversiteit aan micro-organismes en dieren aan zoals vlinders, sprinkhanen, bijen, slakken en vogels. John Mattheij is vrijwilliger Utrechts Landschap, voorzitter Blauwe Kamer Team
Koniks in de Blauwe Kamer
foto Tineke Wouda
Weet u wat … een “Rode Geus” is? De Rode Geus is een Nederlandse rundersoort, die zelfstandig in de Nederlandse natuur kan overleven. De Rode Geus is een kruising tussen het Brandrode rund en de Salers. Het dier is bewust ontwikkeld, door kruising, om een grote grazer in Nederland te hebben, die zelfstandig de begroeiing in de uiterwaarden in toom houdt.
Grote grazers schieten of door honger laten sterven. Door Bert de Ruiter Grote grazers worden steeds vaker ingezet om de natuur op een meer natuurlijke manier te beheren. Zij zijn in het huidige natuurbeheer niet meer weg te denken. Steeds vaker duiken ze op in bossen, op de heide en in de duinen. Maar vooral ook in onze natte natuurgebieden worden ze gebruikt om door grazen het terrein open te houden. Begrazing wordt dan ook steeds meer gezien als een geschikte natuur beheersmaatregel. Daarover is geen discussie meer.
Discussie over Oostvaardersplassen Wel zijn grote grazers inmiddels het onderwerp geworden van een hevige strijd wanneer het over de verzorging gaat van deze dieren. Dierenbeschermers, veehouders, dierenartsen, jagers en ecologen vallen over elkaar heen in een heftige discussie. Onlangs spitste deze zich toe op het beheer van deze dieren door Staatsbosbeheer in de Oostvaardersplassen. Hier moeten de uitgezette paarden, runderen en edelherten het verder zelf maar uitzoeken net zo als al die andere dieren in het terrein.
Schotse Hooglander
foto Tineke Wouda
Staatsbosbeheer heeft in de Oostvaardersplassen bewust gekozen om deze wilde natuur ook zo te beheren. Niets doen dus, ook bij de Heckrunderen, konikspaarden en edelherten. In 2004 stierven zij in de winter bij bosjes want er was niets meer te eten. 700 van de 3100 dieren legden het loodje. Kadavers lagen overal. Staatsbosbeheer sleepte deze dode dieren bij de hekken vandaan om te voorkomen dat het publiek ze zou zien. In de Oostvaardersplassen wil men de dieren zo wild mogelijk laten leven. Daar horen goede en slechte tijden bij, geboorte en dood aldus ‘Maar een schot is beter Staatsbosbeheer, ‘En dat werkt, ondanks de tegenstand’, zegt dr. dan welke versterving Frans Vera, geestelijk vader van de Oostvaardersplassen in een dan ook’ artikel in Trouw. ‘Een sterfte onder de dieren als in 2004 is onder kuddes in het wild niet ongebruikelijk. Zo blijven de sterke over.’ Vera vindt verder dat veel mensen te zeer gericht zijn op de dood van de dieren en niet zien hoe fantastisch vrij hun leven was. Vergeleken met de bio-industrie hebben de dieren het geweldig goed. Men ziet ze te veel als landbouwdieren. Ze kunnen niet accepteren dat dieren gewoon sterven. ‘Maar een schot is beter dan welke versterving dan ook’, zegt Frankenhuis, oud directeur van Artis: ‘De mensen hebben de beesten daar uitgezet met een hek eromheen. Ontsnappen is er niet bij.
Daarom moet de mens zich wel als roofdier gedragen.’ Zo kunnen dieren die niet meer mee kunnen komen worden geselecteerd voor afschot. Kadavers gaan naar de Dierentuin.
‘Paarden zijn toch geen koolmezen’
In het NRC las ik dit jaar een boeiend artikel van Hans Hopster onder de titel ‘Paarden zijn toch geen koolmezen’ waarin deze onderzoeksleider dierenwelzijn aan de Universiteit van Wageningen deze discussie heel treffend beschrijft. Onze kijk op dieren is niet bepaald consequent, schrijft hij. Waar we ze enerzijds een eigen waardigheid toe kennen, verdelgen we ze rustig als ze ons hinderen – denk maar aan mollen en muizen. Bovendien is voor veel dieren de winterschaarste de scherprechter.
Edelhert
Vrijwel niemand lijkt daar grote moeite mee te hebben. Laat staan dat er massaal gewezen wordt op de morele plicht om tijdens de winter alle hongerige koolmezen in het bos bij te voeren om te voorkomen dat ook maar een van hen van de honger zou sterven.
Referentiekaders Maar paarden zijn geen koolmezen en runderen geen strandplevieren. De aftakeling van grote grazers kunnen we, in tegenstelling tot die van koolmezen en strandplevieren, gemakkelijk waarnemen. Daarbij komt dat we in onze samenleving voor paarden en runderen uiteenlopende referentiekaders hanteren. Er is een ecologisch kader dat door de natuurbescherming wordt gehanteerd. Dat is gericht op het functioneren van ecosystemen en populaties van dieren daarin. Daar tegenover staat het kader van de veehouderij. Dat is op de productie van het individuele dier gericht en is tevens het kader van veterenaire zorg en zoologische zaken. Tenslotte is er het referentiekader van de recreatiepaardenhouderij en de verzorg pony’s. Dieren waarmee de eigenaren vaak een sterk emotionele band hebben. Want waarom de beverrat uitroeien en tegelijk de bever beschermen?
Deze zeer verschillende referentiekaders lopen dwars door de maatschappij en leiden tot grote controversen over wat wel en niet aanvaardbaar is. Eigen belang speelt daar bij een grote rol. Het is iets in ons dat wij graag willen ontkennen omdat het van uit het dier bezien hypocriet is. Want waarom de beverrat uitroeien en tegelijk de bever beschermen?
De verdeeldheid over de waardigheid van dieren en het tekort aan kennis over hun levensloopwelzijn maakt dat onderliggende belangen de richting van de discussie over wat wel en niet toelaatbaar
bepaalt. Zo pleiten jagers voor preventief afschieten, veehouders en dierenartsen voor bijvoederen, dierenbeschermers voor een prikpil, wetenschappers voor meer onderzoek en ecologen voor een zoveel mogelijk hands-off beleid. Hopster geeft naar mijn smaak hier de kern aan waar veel van deze discussies over dieren en hun dood om draaien en waarom ze vaak zo fel zijn. Denk ook maar aan de discussie over de jacht. Iedereen beziet het door zijn eigen gekleurde bril waarbij argumenten ook nog eens sterk ingekleurd worden door het gevoel, de emoties, die opborrelen. De discussie of grote grazers in onze natuurgebieden moeten worden beheerd door de mens en op welke manier, of dit overlaten aan de natuur zelf, zal dan ook voorlopig zeker doorgaan. Maar wat geeft dat? Zolang de discussie aanhoudt zullen de kuddes en het door hun eigenaren gevoerde beheer zeer kritisch worden gevolgd. Dit zal de beheerders dwingen de dieren goed in de gaten te houden en blijvend na te denken over de juistheid van het gevoerde beleid. Dit komt het welzijn van de grote grazers alleen maar ten goede.
Wist u dat … Wildernisvlees van grote grazers te koop is? Het grazen van Gallowayrunderen, Schotse Hooglanders en Konikpaarden draagt bij aan het ontstaan van schitterende natuur. Soms wordt de ruimte in een gebied te klein voor een groeiende kudde. De stichting ARK zet dan alles op alles om een nieuw terrein voor ze te vinden. Dat kan in Nederland liggen, maar ook in Letland, Engeland, Frankrijk of Duitsland. Wanneer elders echt geen ruimte gevonden, biedt ARK het kwaliteitsvlees van de dieren aan als Wildernisvlees. Zie voor meer informatie de website van ARK, www.stichtingark.nl., klik op “wat kunnen wij voor u doen” en vervolgens op “wildernisvlees”.
www.stichtingark.nl ARK ontwikkelt nieuwe landschappen waarin natuur de vrijheid krijgt. Vrijheid voor beken en rivieren om hun bedding te vormen. Vrijheid voor rondtrekkende kuddes paarden, runderen en edelherten, die een rijk landschap van graslanden en bossen in hun kielzog voeren. Maar ook vrijheid voor mensen om van die natuur te genieten! Lees verder over ARK's visie onder het kopje 'Natuurontwikkeling volgens ARK'.
Begrazing en dagvlinders: op zoek naar de juiste balans Door Michiel Wallis de Vries Grote grazers zoals runderen en paarden zijn tegenwoordig bij het beheer van natuurgebieden niet meer weg te denken. Bij vlinderliefhebbers roepen ze tegenstrijdige reacties op: afkeer en waardering. Hoe moeten we aankijken tegen begrazing als beheermaatregel?
Een blik in de geschiedenis De invloed van begrazing door hoef- en knaagdieren op het Europese landschap heeft al een lange geschiedenis, die teruggaat tot ver voor de overheersende invloed van de mens. Als ijkpunt voor het natuurbeheer geldt vaak het halfnatuurlijke landschap van de late negentiende eeuw. De begrazing van weidse landschappen was toen, met uitzondering van heidevelden en andere marginale gebieden, al sterk op zijn retour. Vooral in de Middeleeuwen was het hoeden van vee op gemeenschappelijke weidegronden gebruikelijk. Door de combinatie van Maar is begrazing en menselijke invloed ontstonden parkachtige, zeer gevarieerde begrazing wel landschappen, waarvan we de resten nog aantreffen in het Zuid-Engelse New zo succesvol? Forest, op het Zweedse Öland, het Borkener Paradies bij Meppen en langs de Overijsselse Vecht op het Junner Koeland. De biologische rijkdom van deze gebieden heeft het natuurbeheer in Nederland sterk geïnspireerd. Geruime tijd geleden al werd geconstateerd dat de hoogste soortenrijkdom bij dagvlinders optreedt in zulke parkachtige, begraasde landschappen. Met dit beeld in het achterhoofd veroverde begrazing de afgelopen twintig jaar een vooraanstaande plek in het natuurbeheer. Nederland is een van de eerste en weinige landen waar het inzetten van landbouwhuisdieren in natuurgebieden bovenal het natuurbeheer in plaats van de landbouw dient. Maar is begrazing wel zo succesvol?
Hoe werkt begrazing? Om het effect van begrazing te kunnen beoordelen is enig inzicht in de werking ervan vereist.
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
10 Aantal vlinders
Aantal soorten 8 6 4
Aantal soorten
Aantal vlinders
In de eerste plaats is het belangrijk dat de dieren bij een lage dichtheid door een selectief graasgedrag zorgen voor een kleinschalige afwisseling van kortgehouden gazon en ruigere vegetatie. Al grazend wordt de dominante aanwezigheid van hoge grassen doorbroken, wat kansen biedt voor kleinere planten en de bijbehorende fauna. Voor vlinders betekent dit dat er altijd wel ergens plekken met bloemen zijn, pollen waarin eitjes of rupsen kunnen overwinteren, jonge uitlopers van waardplanten en warme open stukjes in de luwte van hogere planten. Deze gevarieerde structuur kan al na een jaar zorgen voor een grotere vlinderrijkdom dan gangbare, intensievere begrazing (figuur 1). Deze patronen zijn vaak vrij stabiel over de jaren.
2 0 Extensief
Normaal
Extensief
Normaal
Begrazingsdruk Figuur 1. De soortenrijkdom en aantallen vlinders zijn al na één jaar significant hoger bij een relatief extensieve begrazing.
In de tweede plaats hebben de grazers op grotere schaal een voorkeur voor bepaalde delen van het landschap, zoals voedselrijk grasland boven heide, waardoor verschillen in begrazingsdruk ontstaan.
Deze voorkeur varieert met de seizoenen. Verder worden delen van een terrein in de buurt van waterpartijen en schaduwplekken sterk benut. Onder natuurlijke omstandigheden is de begrazingsdruk niet constant. De dichtheden van de grazers variëren, niet zelden schoksgewijs, onder invloed van het voedselaanbod, het weer, ziekten en roofdieren. Ook in het vroegere halfnatuurlijke landschap veranderden de aantallen dieren, maar dan door ingrijpen van de mens en economische ontwikkelingen. In het natuurbeheer wordt deze veranderlijkheid nogal eens buiten beschouwing gelaten, waardoor een De Sint Pietersberg eenmaal gekozen begrazingsdruk simpelweg voor langere tijd was nooit zo gehandhaafd blijft. Al bestaat er nog weinig ervaring met het werken soortenrijk als in het met variabele dichtheden, toch valt dit te overwegen. halfopen landschap in de periode 1900-1940 toen begrazing en akkerbouw werden beëindigd
Zo is het bekend dat de vlinderrijkdom gebaat is bij een korte periode van braaklegging. De Sint Pietersberg was nooit zo soortenrijk als in het halfopen landschap in de periode 1900-1940 toen begrazing en akkerbouw werden beëindigd. Helaas nam deze soortenrijkdom weer af toen struweel en bos zich sloten. Tijdelijke over- en onderbegrazing kunnen dus een toegevoegde waarde hebben, maar dit moet uiteraard met zorg gebeuren om het verdwijnen van soorten te voorkomen. Tijdelijke over- en Op een termijn van tientallen jaren veroorzaken de grazende dieren en de zich onderbegrazing ontwikkelende vegetatie veranderingen in het aanzien van het landschap. Er kunnen dus een bestaat nog grote onduidelijkheid in hoeverre en onder welke omstandigheden toegevoegde begrazing een halfopen karakter van het landschap kan handhaven. Zonder waarde hebben verder ingrijpen winnen struweel en bosopslag meestal gestaag terrein. Maar aan de andere kant ontstaan in oudere bossen ook open plekken door plagen, storm en aftakelende bomen. In een voldoende groot gebied zou er op lange termijn dus een dynamisch evenwicht kunnen ontstaan met grazers die het dichtgroeien van open plekken zodanig vertragen dat er steeds een zeker aandeel aan open plekken aanwezig blijft - en daar moeten veel van onze dagvlinders het van hebben.
Wild of vee? Wanneer we het over grazende dieren hebben, denken velen ongetwijfeld aan koeien, paarden, schapen en misschien ook geiten. Dit is een eenzijdige afspiegeling van het assortiment aan vroegere wilde planteneters met oerrund, tarpan, edelhert, ree en - niet te vergeten - wild zwijn en bever.
bever
wild zwijn
Onder de wilde herbivoren bevinden zich meer soorten met een voorkeur voor houtige planten. Hun invloed op het oprukkende bos zou dus groter geacht moeten worden dan die van het vee. Daarvan zou in het natuurbeheer meer gebruik kunnen worden gemaakt. Wilde dieren verblijven uiteraard steeds het hele jaar rond buiten. Ze vertonen een kenmerkende sociale structuur van kuddes, kleinere groepen of solitaire dieren met gevolgen voor de ruimtelijke spreiding van de dieren. En er is bij wilde dieren sprake van populatiegroei en sterfte, waardoor de begrazingsdruk varieert over de seizoenen en de jaren. Bij vee is dit alles uitzonderlijk. Daardoor is de invloed van begrazing door vee vaak nogal eenvormig en bovendien geconcentreerd in het
groeiseizoen, wanneer ook vlinders het meest kwetsbaar zijn. Gelukkig realiseert men zich dit steeds meer en wordt er vaker gezocht naar alternatieven.
Problemen met begrazing Zijn er problemen met begrazing? Jazeker. Een deel van de problemen heeft te maken met een gebrek aan kennis. Welke diersoorten kunnen het beste worden ingezet in een gegeven type terrein? Bij welke dichtheden en in welk seizoen? Maakt het uit wanneer de dichtheden variëren en welk veeras wordt gebruikt? Over de verschillen tussen soorten in vaste dichtheden weten we al vrij veel, maar over de invloed van combinaties van soorten of een variabele begrazingsdruk weer heel weinig. En over verschillen tussen rassen doen allerlei verhalen de ronde zonder basis.
Gentiaanblauwtje op klokjesgentiaan
foto Vlinderstichting
Door dit kennisgebrek wordt geregeld een standaardrecept voor het begrazen van terreinen gebruikt, wat niet overal goed werkt. Daarbij komt dat er in het natuurbeheer nog steeds wordt geredeneerd volgens een verouderd adagium 'overal wat anders, maar steeds hetzelfde', naar analogie van het negentiende-eeuwse landgebruik. Dat betekent dat aanpassingen van of variatie in het beheer, mede door kostenoverwegingen, terughoudend worden benaderd. Vaak wordt helaas vergeten dat ook het vroegere landgebruik allerminst een standaardrecept volgde, maar veel kennis daarover is al verloren gegaan. Begrazing is zeker ook niet altijd de enige oplossing voor het terreinbeheer. In verzuurde heidegebieden keren hierdoor weliswaar de struikhei en de dophei vaak terug, maar voor het herstel van de overige flora, waaronder belangrijke waardplanten als klokjesgentiaan en hondsviooltje, is vaak meer nodig, bijvoorbeeld herstel van grondwaterinvloed of bekalking. Ook in overbemeste gebieden kan begrazing wel zorgen voor minder ruigte, maar zonder verschraling van de bodem zal er geen bloemrijke vegetatie ontstaan. Hier wreekt zich de Geregeld blijkt gaandeweg dat begrazing de vegetatieontwikkeling niet teloorgang van het tegenhoudt. Op de heide slaan berken en dennen op, duindoorns nijvere handwerk van breiden zich uit in de duinen. Bij gebrek aan de vorming van nieuwe vroeger dat wel raad open plekken verdwijnt de grazige vegetatie. Aanpassingen, zoals de wist met die bosjes als zwerfbeweiding in de duinen met schapen in tijdelijke rasters, kunnen brandhout! soms een oplossing zijn, maar deze is zelden afdoende; wel zouden er vaker geiten kunnen worden ingezet. Hier wreekt zich de teloorgang van het nijvere handwerk van vroeger dat wel raad wist met die bosjes als brandhout! Of hier wreekt zich de onnatuurlijkheid van ons land zonder grootschalige dynamiek van overstroming, verstuiving en omvallende oude bomen. Hier wreekt zich de onnatuurlijkheid van ons land zonder grootschalige dynamiek van overstroming, verstuiving en omvallende oude bomen.
Voorts doet zich het duivelse probleem voor van de integrale begrazing. Daarbij worden grotere oppervlakten met verschillende terreintypen begraasd met een gemiddeld genomen extensieve begrazing. Het selectieve gedrag kan dan evenwel plaatselijk leiden tot een ongewenste onderbegrazing of juist overbegrazing ongewenst omdat de biotopen van bedreigde soorten in het geding
kunnen zijn. Soortenrijke houtwallen en graften, die vroeger zorgvuldig werden onderhouden, verloederen daardoor bijvoorbeeld. Ook het gentiaanblauwtje is op diverse plaatsen het slachtoffer geworden van overbegrazing, hetzij door schapen die de klokjesgentianen met eitjes opeten, hetzij door koeien die de natte heide rond een verkoelend ven vertrappen. Wanneer de groeiplaats groot genoeg is of wanneer er meerdere zijn, hoeft dit geen probleem te zijn, maar helaas betreft het vaak maar een enkele kleine plek... Het gentiaanblauwtje is tenslotte ook een goed voorbeeld om te laten zien dat een combinatie van maatregelen teveel van het goede kan zijn (Figuur 2). Extensieve begrazing werkt doorgaans goed voor het gentiaanblauwtje door het openhouden van de vegetatie, maar in combinatie met vooral grootschalig plaggen verminderen de kansen voor het gentiaanblauwtje sterk. 80 70 % Aanwezig
60 50 40 30 20 10 0 Niets doen
Grazen
Plaggen
Grazen & Plaggen
Beheer Figuur 2. De kans om eitjes van het gentiaanblauwtje aan te treffen is hoog onder extensieve begrazing, maar veel lager wanneer er tegelijkertijd (meestal grootschalig) wordt geplagd.
Wanneer niet begrazen? Er zijn natuurlijk omstandigheden waarin begrazing niet nodig is of zelfs niet wenselijk is. In menig terrein kan bijvoorbeeld maaien of plaggen heel succesvol zijn. Minder wenselijk is begrazing in kleine gebieden waarin begrazing al snel overbegrazing betekent. Ook sommige terreintypen zijn minder geschikt. Natte schraallanden, vooral op venige bodem, zijn van oudsher in gebruik geweest als hooilanden met hoogstens een beperkte beweiding in het najaar. Begrazing in de zomer is hier dikwijls een ramp, niet alleen voor de bijzondere plantengroei, maar ook populaties van de zilveren maan kunnen hierdoor worden gedecimeerd. Tenslotte stellen ook de grazers zelf hun eisen: wanneer bijvoorbeeld voedselarme heidegebieden worden begraasd zonder mogelijkheid om in voedselrijkere delen te foerageren, dan krijgen de dieren te lijden onder mineralengebreken.
Zilveren maan
foto Vlinderstichting
Conclusie De invloed van extensieve begrazing sluit aan op de natuurlijke dynamiek van ecosystemen. Daarmee is het een belangrijk en onmisbaar element in het natuurbeheer - zeker voor het behoud van vlinderbiotopen. De praktijk geeft echter nog veel knelpunten te zien en onbeantwoorde vragen. Onderzoek en monitoring bieden hiervoor de noodzakelijke antwoorden. Wat wel duidelijk is, is dat er ook bij begrazing maatwerk vereist is. Maatwerk bij het al of niet instellen en de uitvoering van
begrazing, maar ook bij het bijsturen door aanvullende maatregelen. Men mag dit tuinieren noemen, maar dan bedenke men zich dat we al een paar duizend jaar in een 'getuinierd' landschap leven. En tot de tijd dat de 'robuuste ecologische netwerken' eindelijk werkelijkheid zijn geworden, zal het behoud van onze vlindersoorten nog vele decennia van zorgvuldig 'tuinieren' vergen... Dit is een licht bewerkte versie (literatuurverwijzingen en literatuurlijst zijn weggelaten) van een artikel dat eerder verscheen in februari 2004 in het tijdschrift “Vlinders” van de Vlinderstichting. Meer informatie over de Vlinderstichting vindt u op de prachtige website www.vlinderstichting.nl
www.vlinderstichting.nl
De Vlinderstichting: voor een gezonde natuur De Vlinderstichting zet zich in voor het behoud en herstel van dag- en nachtvlinders en libellen. Want een gezonde en gevarieerde natuur kan niet zonder deze bedreigde diergroepen. U kunt de Vlinderstichting helpen: als donateur of door het doorgeven van waarnemingen, tellingen en inventarisaties. Kijk voor meer informatie over vlinders ook eens op Vlindernet!
Wist u dat … grote grazers ook zaaien? In natuurgebieden is er voor grote grazers niet alleen een rol weggelegd als snoeier, bemester en verschraler, maar ook als zaaier. Zaadverspreiding vormt in het huidige versnipperde landschap een belangrijke beperking voor natuurherstel. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Maarten Mouissie aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Mouissie toonde onder andere aan dat de mest van grote herbivoren als koeien, schapen, pony's en herten grote hoeveelheden kiemkrachtig zaad bevatten van tal van plantensoorten. Uit een voederexperiment met damherten blijken zaden van vrijwel alle plantensoorten kans te maken om levend het maagdarmkanaal door te komen. De overlevingskans van kleine zaden is daarbij het grootst. Bron: AgriHolland