Hoi, Fijn dat je op de website bent gekomen. Als je mee wilt doen met de voorleeswedstrijd, kun je één van de onderstaande verhalen kiezen. Dan kun je het verhaal een paar keer goed doorlezen , zodat je het een woensdag super mooi kan voorlezen. Ik ben erg benieuwd. Achter de verhalen staat voor welke groep het is, maar je bent vrij om te kiezen. Vergeet niet om een mail te sturen naar
[email protected] waarin je schrijft wie je bent, hoe oud je bent en welk verhaal je gaat voorlezen. Je kunt uit de volgende verhalen kiezen. Een held die helpt: 1) Een verhaal over iemand die zijn vijand helpt. (gr. 4) 2) Een verhaal over vier vrienden en hun zieke vriend. (gr. 5-‐6) Een held die vergeeft: 3) Een verhaal over een jongen die weggelopen is van huis. (gr. 5,6) 4) Een verhaal over Jozef die zijn broers vergeeft.( gr, 7,8) Een held die deelt: 5) Een verhaal over de vraag: wie nu het meeste heeft gegeven? (gr. 5,6) 6) Een verhaal over een jongetje die zijn lunchpakketje met meer dan 5000 mensen deelde. (gr. 7,8) Een held die vecht: 7) Een verhaal over David die vecht met reus Goliath. (gr. 7,8) 8) Een verhaal over David die vecht met reus Goliath. (gr. 4) Een held die trouw blijft:
9) Een verhaal over Daniël die in de leeuwenkuil wordt gegooid. (7,8) 10) Een verhaal over Daniel die in de leeuwenkuil wordt gegooid.(gr.4) 11) Een verhaal over een man die wordt gestenigd. (gr. 5,60
Een held die voor je opkomt: 12) 13)
Een verhaal over een vrouw die spionnen verbergt. (groep 5,6) Een verhaal over Esther die opkomt voor haar volk. (groep 7,8)
Een held die voor je sterft: 14)
Een verhaal over Jezus die stierf in de plek van iemand anders.
Een held die helpt 1) Een verhaal over iemand die zijn vijand helpt. Een man is op reis van de stad Je-‐ru-‐za-‐lem naar de stad Je-‐ri-‐cho. On-‐der-‐weg wordt hij o-‐ver-‐val-‐len door een ben-‐de ro-‐vers. Ze slaan de man neer en pakken alles van hem af. Ze laten hem half-‐dood achter. Geluk-‐kig daar komt een man die kan hem hel-‐pen. De man ziet hem wel, maar hij is bang, hij helpt hem niet. Hij loopt met een boog om de ge-‐won-‐de man heen. E-‐ven la-‐ter komt er weer iemand langs. Maar ook hij helpt de man niet. Hij heeft het te druk. Ook hij loopt zo-‐maar voor-‐bij. Dan hoort hij weer voet-‐stap-‐pen. Hij kijkt, o nee dat is zijn vij-‐and. Die zal hem nu nog meer pijn doen. Ook hij ziet de man lig-‐gen en krijgt me-‐de-‐lij-‐den met hem. Hij gaat naar hem toe. Hij helpt de man. Hij doet zalf in zijn won-‐den en doet er ver-‐band om heen. Hij tilt de man op zijn e-‐zel en brengt hem naar een ho-‐tel. Hij geeft de baas van het ho-‐tel geld. Zorg goed voor deze man zegt hij. Deze man is echt een held hij helpt zelfs zijn vij-‐and.
2) Een verhaal over vier vrienden en hun zieke vriend In de stad woont een man die verlamd is. Hij kan nooit naar buiten, heel de dag ligt hij op zijn slaapmat. Gelukkig heeft hij vier vrienden die hem niet vergeten. Ze komen vaak op bezoek en vertellen hem alles wat er in de stad gebeurt. Maar ze kunnen hun vriend niet beter maken. Op een dag komen ze opgewonden bij hem binnen. Ze praten allemaal door elkaar.
De één zegt: “Je kunt beter worden!” De ander: “We komen je halen” en de derde zegt: “Hij kan zelfs mensen die verlamd zijn genezen.” De vierde vriend legt alles uit: “Luister Jezus is in de stad, ze zeggen dat hij iedereen beter kan maken, dus jou ook. Daarom komen we je nu halen”.
Wow stel je voor dat het waar is, denkt de zieke vriend. Maar hoe kom ik daar? Geen probleem wij brengen je er wel heen zeggen de vrienden. Ze maken een paar stokken aan de slaapmat vast, zodat ze die makkelijk kunnen dragen. Dan pakken ze het bed en gaan naar buiten. Snel lopen ze door de straten. Ze weten waar Jezus is. Maar als ze bij het huis komen schrikken ze erg. Zoveel mensen, daar komen ze nooit doorheen. De zieke vriend schrikt ook. Hij denkt ik ben te vroeg blij geweest, dit wordt niks. Maar de vrienden geven het niet op. Zij hebben een plan. Ze lopen om het huis en vinden een trap naar het platte dak. Ze dragen de verlamde de trap op. Dat gaat niet gemakkelijk. Maar de helden geven het niet op, ze houden vol en het lukt. Nu zijn ze op het dak, maar nog niet bij Jezus. Vlug maken ze een gat in het dak, een groot gat want heel het bed moet erdoor kunnen. Ze maken touwen aan het bed vast en laten het bed voorzichtig door het gat naar beneden zakken. Zo komt de zieke man precies voor de voeten van Jezus terecht een betere plek is er niet. Jezus kijkt blij omhoog. Wat een helden, wat een goede vrienden heeft die man. Zij geloven echt in mijn kracht anders zouden ze dat niet doen.
Jezus kijkt de verlamde man aan en zegt: “Sta op, pak je bed op en ga naar huis”. Het wordt doodstil, iedereen wacht…, wat zal er gebeuren? En dan ineens staat de verlamde man op, hij kan weer lopen! Wat een wonder! De mensen zijn stomverbaasd zoiets hebben ze nog nooit gezien.
Een held die vergeeft 3) Een verhaal over een jongen die weggelopen is van huis. Er was eens een rijke vader met twee zonen. Op een dag zei de jongste zoon: "Pap,ik baal van dit leven op de boerderij, het is er saai en ik moet er altijd hard werken. Als u dood gaat krijg ik een deel van uw geld, kan ik dat nu alvast krijgen?” De vader gaf hem het geld. De jongen vertrok naar de stad, waar hij elke dag met vrienden aan het feesten was. Op een dag merkte hij dat zijn geld bijna op was en toen hij niks meer had moest zijn huisbaas hem op straat zetten. Daar liep hij dan, zonder huis, zonder geld, zonder werk en zonder vrienden. Hij was alleen.. Na lang zoeken vond hij een boer die werk voor hem had. Hij moest op de varkens passen. Hij had zo'n honger, dat hij zelfs verlangde naar het voer van de varkens. Maar zelfs dat mocht hij niet eten. Ineens dacht hij: wat ben ik toch stom geweest, om zomaar mijn vader in de steek te laten. Ik ben hier ziek van de honger en de knechten van mijn vader hebben genoeg te eten. Weet je ik ga terug naar mijn vader. Onderweg naar huis denkt hij goed na. Hij begrijpt dat zijn vader heel boos op hem zal zijn en dat hij misschien helemaal niet meer thuis mag komen. Hij oefent alvast wat hij straks tegen zijn vader zal gaan zeggen: “ Papa, ik heb u heel veel pijn gedaan. Ik ben het niet waard uw zoon te zijn, maar mag ik een knecht op de boerderij worden?" Ondertussen is hij steeds dichter bij huis gekomen. Als hij de bocht om is, kan hij de boerderij al zien. En wie staat daar voor het huis te wachten? Zijn vader
Als zijn vader hem ziet aankomen, rent hij op zijn zoon af en omhelst hem. De zoon zegt: "Pap, ik heb u zoveel pijn gedaan, ik ben het niet meer waard uw zoon te zijn..." Maar de vader luistert niet eens. Hij is zo blij dat zijn zoon weer terug is. Hij geeft zijn knechten de opdracht om nieuwe kleren voor zijn zoon te halen en hij krijgt ook nog sandalen en een ring. De knechten moeten alles gereed maken voor een geweldig feest. Als de oudste zoon thuis komt van zijn werk, is hij heel verbaasd. "Wat moet dat nu voorstellen? Waarom is er een feest?” "Je broer is terug gekomen! Je vader is zo blij dat hij besloten heeft een feest te geven!" "Wat? Krijgt mijn broer die weggelopen is en al het geld heeft verspild een feest? Ik heb hier jaren hard gewerkt en nog nooit een feest gekregen.” Hij is woedend en weigert mee te feesten. Zijn vader probeert het uit te leggen. Hij zegt: “Jongen jij was toch altijd bij me en heel de boerderij heb ik aan jou gegeven. Begrijp je dan niet dat ik blij ben dat je broer weer naar huis is gekomen? Ik heb het hem allemaal vergeven.” Maar de oudste zoon begrijpt het niet hij blijft laaiend. Hij ziet niet dat zijn vader eigenlijk een held is. Het is juist moeilijk om te vergeven en iemand een nieuwe kans te geven. Maar zijn vader doet het wel. 4) Een verhaal over Jozef die zijn broers vergeeft. 'Hé, jullie daar! Hé, Hebreeën! Stop in de naam van de onderkoning. De huisbewaarder van Jozef laat zijn zweep nog eens knallen. De broers horen het geschreeuw en kijken achterom. Wat is er aan de hand? Bedoelt die man hen? Wie is die man en waarom heeft hij soldaten bij zich? Angstig houden ze stil. 'Waarom hebben jullie de zilveren beker van de onderkoning gestolen? Nou? Zeg op! Hoe durven jullie dat te doen, nadat de koning jullie zo goed heeft behandeld. Een stelletje ondankbare honden zijn jullie...schandalig.' De broers kijken elkaar stomverbaasd aan. Waar heeft die man het over? Een beker gestolen? Ze halen de schouders op. “We hebben dat absoluut niet gedaan”, zegt Simeon. 'U mag gerust alle spullen doorzoeken. U mag zelfs degene doden bij wie de beker gevonden wordt, want we hebben hem echt niet.’ Memmet geeft de soldaten een wenk en beveelt: “Onderzoek alles”.
Alle zakken worden doorzocht. Tot ieders grote schrik haalt hij na een paar minuten de beker uit de zak van... Benjamin. “Dat kan niet!” schreeuwt Benjamin. “Ik heb het echt niet gedaan. Ik weet ook niet hoe dat ding in mijn zak komt.” De broers geloven hem direct, maar Memmet niet. Benjamin moet met hem mee terug, de andere mogen verder reizen. Maar dat doen ze niet, ze laten hun broertje niet in de steek. Samen met hem zullen ze terug gaan. De ezels worden weer opgeladen en iedereen keert met de zenuwen in het lijf terug naar de onderkoning. Als ze weer in het paleis zijn, knielen ze voor de onderkoning neer. Wat zal hij met hen doen? Hij kan hen elke straf geven, ja zelfs de doodstraf. 'Sta op!', beveelt de onderkoning. 'Vertel me eens. Wat is dit voor streek die jullie met me uitgehaald hebben.' 'Wwwe... we weten niet www.... wat me moeten zeggen, we begrijpen zelf niet wat er is gebeurd. Maar u heeft gelijk er is een beker gevonden. We zullen allemaal uw slaven zijn.” ''Dat is niet nodig, alleen degene bij wie de beker gevonden is, zal mijn slaaf zijn. De rest mag terug naar huis gaan.” Nu moet Juda wel spreken. “Koning wordt alstublieft niet boos. Ik moet u iets uitleggen. U hebt ons de vorige keer naar onze broer gevraagd. U wilde hem per se zien. Maar eigenlijk wilde onze vader, Benjamin niet meegeven. Het is namelijk zo, dat Benjamin nog een oudere broer heeft gehad en die is, eh... doodgegaan. Hij en Benjamin waren de enige kinderen van mijn vaders liefste vrouw Rachel. Hij zal sterven als Benjamin niet terugkomt.” Jozef zit met de hand onder de kin te luisteren. Er schiet een brok in zijn keel, als hij Juda zo hoort pleiten voor Benjamin. Wat zijn ze veranderd. Vroeger waren ze vol haat en jaloezie. Nu zijn ze bezorgd over hun jongste broer. Jozef kan zich niet meer goed houden. Met schorre stem beveelt hij: 'Laat al het personeel de zaal verlaten.' Dan barst hij in snikken uit. Jozef staat op uit zijn troon, daalt de trappen af, steekt zijn armen naar hen uit en roept: 'Ik ben Jozef, jullie broer. Leeft mijn vader nog?' De broers deinzen achteruit. Is het Jozef? O nee...dan zal hij nu wel wraak nemen voor wat ze hem hebben aangedaan, ze zijn bang. Maar Jozef omhelst hen hartelijk. Hij zegt: 'Wees niet bang. God heeft alles goedgemaakt. Om jullie te redden heeft hij mij hierheen geleid.' Dan vallen ze hun broer in de armen en denken: onze broer is een held omdat hij ons alles vergeeft.
Een held die deelt: 5) Een verhaal over de vraag: wie nu het meeste heeft gegeven Wie gaf het meest? Petrus en zijn vrienden staan tegen de muur van de kerk. Tegenover hen staat een grote kist waarin mensen geld voor de arme mensen kunnen gooien. Het zijn net van die grote spaarpotten. Iedereen die langs komt gooit er iets in. Kijk daar komt een deftige meneer aan met een mooie jas. Die zal vast wel veel geven, denkt Petrus. En ja hoor, ze zien iets van goud in zijn hand schitteren en horen ook veel gerinkel. “Die man gaf goud”, fluistert Petrus. De vrienden worden er stil van. Goud..dat is héél veel, dan heb je veel voor de ander over. Daar komt weer iemand aan , het is een winkelier. Hij heeft veel haast, want hij heeft zijn portemonnee al in zijn handen. Hij haalt er een zilverstuk uit en laat dat door de gleuf glijden. Zilver, dat is ook best veel. Dan komt er een oude omaatje aanschuifelen. Je kunt aan haar kleren zien dat ze arm is. Wat kan die nu geven? Ze zien dat ze twee hele kleine koperen muntjes uit de zak van haar rok haalt en die door de gleuf steekt. Je kunt ze niet eens horen vallen, zo klein zijn ze. Petrus stoot zijn vriend aan, ze lachen er een beetje om. Zo weinig daar schiet ook niemand iets mee op, dan ben je beter af met die rijke man. Maar ineens horen ze Jezus stem. Hij vraagt aan hun: “Wie van hen heeft het meest gegeven?” Wat een vraag. Ze kijken elkaar aan en Petrus antwoordt: “Die man met dat goudstuk natuurlijk.” Maar Jezus schudt het hoofd. “Je hebt het helemaal mis”, zegt hij. Het oude vrouwtje gaf het meest, want die andere twee waren rijk en konden dat geld makkelijk missen. Maar het oude vrouwtje gaf alles wat ze had, heel haar bezit. Zij is een echte heldin, want zij gaf alles weg voor de ander.
6) Een verhaal over een jongetje die zijn lunchpakketje met meer dan 5000 mensen deelde. In de tijd dat Jezus leefde, woonde aan het meer van Galilea een jongen die Ismaël heette. Hij had zijn vader en moeder al vaak over Jezus horen praten,maar had hem zelf nog nooit gezien. Hij was wel benieuwd naar hem. Op een dag zei zijn moeder tegen hem: “Ismael, vader zal ons vanmiddag met zijn boot naar de overkant roeien. Want ik heb gehoord dat Jezus daar is.” Ismaël wilde al direct naar de boot hollen, maar moeder riep hem terug. “Wacht even Ismaël we blijven heel de dag weg, dus we moeten wel eten meenemen. Ik heb al 5 broden gebakken, als jij nog even 2 vissen ga kopen, hebben we wel genoeg voor ons drieën.” Als Ismaël met zijn visjes thuis komt, worden de vijf broden en twee vissen in een mand gedaan en varen ze naar de overkant. Hoe dichter ze bij de overkant komen, hoe beter ze alles kunnen zien. Wat is het druk zeg. En wie zou Jezus nu zijn? “Kijk dat is hem”, wijst moeder. “Het is de man die daar in het midden staat te praten.” Ismaël vindt het eigenlijk wel wat tegenvallen, er is niks bijzonders aan Jezus te zien. Als ze de boot hebben aangelegd gaan vader en moeder tussen de andere mensen in het gras zitten en luisteren naar de verhalen van Jezus. Ismaël loopt wat rond en speelt met enkele andere kinderen. Dan ineens valt het hem op dat een paar mannen naar Jezus toe gaan en hem wat in het oor fluisteren. Ze praten wat met elkaar en schudden met hun hoofden. Wat zou er aan de hand zijn? Eén van die mannen komt ineens naar Ismaël toegelopen. Hij kijkt naar de mand die hij nog in zijn handen heeft. “Hoeveel eten heb je bij je?”, vraagt hij. “Uh 5 broden en 2 visjes”, antwoordt Ismaël. “Zou je dat aan Jezus willen geven, zodat hij de mensen eten kan geven?” Ismaël kijkt de man eerst verbaasd aan en zegt dan: “Dit is veel te weinig voor al die duizenden mensen en uh.. mijn vader en moeder hebben ook nog niet gegeten.” Maar dan ineens bedenkt hij dat Jezus een bijzonder iemand is. “Ok”, zegt hij, “deze mand mag je wel aan Jezus geven”.
De man geeft zijn mand aan Jezus. Ismaël zit met grote ogen te kijken wat Jezus met zijn brood en vis gaat doen. Jezus pakt één van de broodjes die moeder vanmorgen heeft gebakken en breekt die in stukken. En hij blijft maar breken, er komt geen eind aan. Het lijkt wel of hij wel honderd broden in zijn mand had. Dat doet Jezus met al de broodjes en ook de twee visjes. De vrienden van Jezus delen het allemaal uit. Als iedereen genoeg heeft gegeten, halen de vrienden het eten wat nog over is op . Ismaël kan zijn ogen niet geloven. Twaalf volle manden met brood zijn over, dat is veel meer dan de 5 broodjes en 2 visjes die hij heeft gegeven. Iedereen is verbaasd. Die Jezus ziet er wel gewoon uit, maar nu hebben ze wel gezien dat het een bijzonder iemand is. En Ismaël is wel een beetje trots op zichzelf, het was wel moedig van hem om zijn brood weg te geven. Van zijn lunchpakketje hebben nu wel meer dan vijfduizend mensen gegeten, wie had dat ooit verwacht.
Een held die vecht: 7) Een verhaal over David die vecht met reus Goliath. Terwijl David zijn best deed om een goede herder te worden, dienden zijn drie oudste broers in het leger van koning Saul. Het leger vocht steeds tegen de Filistijnen. Maar ze brachten het er niet te best van af, het lukte niet om te winnen. Dit kwam doordat de Filistijnen een geheim wapen hadden, een reusachtige soldaat die Goliath heette. Goliath was veel groter dan de andere mannen. Hij droeg de langste speer die de Israëlieten ooit hadden gezien. Hij was zo sterk als een beer en woest als een wolf. Iedereen was bang van hem. Op een ochtend moest David voor zijn vader eten gaan brengen naar zijn broers. Wat schrok hij toen hij in het legerkamp kwam. Daar stond de reus Goliath, hij schreeuwde: “Stuur jullie beste soldaat om met mij te vechten als hij wint , worden wij jullie slaven. Als ik win zullen jullie onze slaven zijn.”
Iedereen was bang en rende weg, niemand durfde met Goliath te vechten. Alleen David bleef staan, hij was dapper. Hij zei: “Ik zal wel met hem gaan vechten”. De soldaten staarden hem ongelovig aan, ‘Jij!” , lachten ze. “ Je bent maar een klein jochie”. “Ik ben wel klein maar als God me helpt kan ik grote dingen doen”, antwoordde David. Hoe ze ook hun best deden ze konden David niet op ander gedachten brengen. Koning Saul kon zijn oren niet geloven toen hij hoorde wat David wilde doen. “Jij bent maar een herdersjongen”, zei hij. David glimlachte, “God zal me helpen, laat het me alstublieft proberen. “Goed dan”, zei de koning, “je mag het proberen”. David liep naar de beek om vijf gladde stenen te zoeken, die stopte hij in zijn herderstas. Met zijn slinger in zijn hand stond hij te wachten tot Goliath weer zou komen. Plof ! plof ! De grond schudde, daar kwam Goliath aangelopen. “Waar is jullie kampioen, die met me durft te vechten?”, schreeuwde hij, “Hier ben ik”, brulde David. “Ha , ha”, lachte Goliath, “wat een mop laten jullie een jochie met mij vechten?” David bleef rustig. Hij pakte een gladde steen uit zijn tas, legde die in zijn slinger en heel precies mikte hij. Hij draaide de slinger rond zijn hoofd en ping..Nog voordat Goliath zijn speer had opgetild, schoot de steen door de lucht en raakte hem..bam..midden op zijn voorhoofd. Plof Goliath viel neer. David had gewonnen, iedereen juichte, Hoera voor onze held David !!
8) Een verhaal over David die vecht met reus Goliath. De broers van David zijn sol-‐daat. Ze zijn in het le-‐ger. Op een dag gaat David ze op-‐zoe-‐ken. Ze zeg-‐gen dat ze bang zijn, want in het an-‐de-‐re leger is er een sol-‐daat die een reus is. Goliat heet hij. Hij is drie me-‐ter lang. Hij heeft een helm en draagt een har-‐nas. Hij heeft ook een speer en een zwaard . Hij brult: “Wie durft met mij te vech-‐ten? Ha, ha jullie dur-‐ven niet. Jullie zijn bang hé”. Als David dit ziet en hoort gaat hij naar de ko-‐ning. “Ko-‐ning”, zegt hij. “Als nie-‐mand met Goliat durft te vech-‐ten doe ik het.” ‘Maar jij bent zo klein”, zeg de koning. ‘Als God mij helpt, lukt het’, zegt David.. ‘Goed ga dan maar” zegt Saul. Dan zoekt David in de beek vijf ste-‐nen en stopt die in zijn tas. Zijn sling-‐er houdt hij in zijn hand.
Een held die trouw blijft: 9) Een verhaal over Daniël die in de leeuwenkuil wordt gegooid. In een zaal van het koninklijk paleis te Babylon zitten een paar erg belangrijke mensen: ministers, stadhouders en adviseurs. Plotseling zegt een van hen: 'Kijk eens, daar in de tuin wandelt onze koning met Daniël, die asielzoeker uit Juda.' Een van de adviseurs, Slassar, zegt zuur: 'Ik kan die jood niet uitstaan.' 'Hij is anders een goede minister', antwoordt een stadhouder, die het voor Daniël wil opnemen. ''Maar ik heb horen vertellen, dat de koning hem zelfs onderkoning wil maken. Stel je voor. Een allochtoon als onderkoning!'
Kesar doet er nog een schepje bovenop, hij zegt: “Weet je, die man is niet normaal. Weten jullie wel dat hij driemaal per dag voor het open raam tot zijn God bidt? Zo iemand moeten we niet als onderkoning hebben.” “Ik ben het helemaal met je eens”, zegt Slassar. “Weet je we moeten hem goed in de gaten houden. Als we hem op een fout kunnen betrappen, kan hij zijn baan wel vergeten.” Een minister haalt zijn schouders op en zegt: 'Dan kun je lang wachten, Slassar. Daniël is trouw en werkt heel precies.' Slassar strijkt peinzend met zijn hand langs zijn baard en voegt er aarzelend aan toe: '... Tenzij we iets tegen hem kunnen vinden wat met zijn God heeft te maken.' Hij staat nog even na te denken en roept dan 'Wacht! Ik heb een plan!' Iedereen komt om hem heen staan en Slassar vertelt wat hij net bedacht heeft om Daniël ten val te brengen. De volgende dag staan de ministers en stadhouders voor de koning. Slassar neemt het woord: 'O, koning, leef in eeuwigheid. We vinden dat u een wet moet maken die verbiedt dat iemand deze maand tot een god mag bidden, men mag alleen aan u iets vragen. En wie toch bidt, zal in de leeuwenkuil gegooid worden.' De koning is verbaasd over dit voorstel. Hij trekt zijn wenkbrauwen hoog op en kijkt hen één voor één aan. 'Iedereen in het land moet toch weten dat u de baas bent, majesteit.' zegt Slassar vleiend. De koning knikt bedachtzaam, weifelt nog even en grijpt dan de pen. Hij tekent de nieuwe wet. Als Daniël hoort dat deze wet is getekend, gaat hij naar huis. Hij heeft een bovenkamer met open ramen aan de kant van Jeruzalem en zoals gewoonlijk buigt hij zijn knieën. Hij gaat niet in een kast zitten of onder het bed liggen bidden. Denken ze soms dat hij zich schaamt voor zijn God? Denken ze soms dat de nieuwe wet van de koning hem zal doen ophouden te bidden? Dan hebben ze het mooi mis. Daniël is een held, hij blijft trouw bidden tot God. Zodra de vijanden Daniël voor het raam zien bidden, rennen ze naar de koning om het te vertellen. Nu moet Daniël in de leeuwenkuil worden gegooid, want een wet van Meden en Perzen mag je nooit veranderen. De koning merkt dat hij in de val is gelopen. Hij probeert van alles om zijn vriend te bevrijden, maar tevergeefs. Bij het licht van fakkels wordt Daniël in de avond opgehaald om in de leeuwenkuil geworpen te worden. De koning is erg bedroefd en zegt: 'Ik hoop dat uw God, die u met uw hele hart dient, u zal bevrijden.'
Er wordt een steen gelegd op de opening van de kuil. Daniël zit in de kuil. Hij ruikt de leeuwen, hij hoort hun gesnuif en het zachte grommen. Hij voelt hun vachten als ze langs hem lopen. Elk moment kan hij een harde dreun verwachten, scherpe klauwen voelen of een felle pijn. Maar tegelijk is Daniël niet bang, hij vertrouwt op God. Ook de koning kan die nacht niet slapen. Hij moet steeds maar denken aan zijn vriend Daniël. Zal hij al gedood zijn door de leeuwen of..?. Zodra het lichter wordt rent hij naar de leeuwenkuil. Met betraande ogen en bedroefde stem roept hij: 'Daniël, leef je nog? Heeft je God je kunnen bevrijden?' Er weerklinkt een ijselijk gebrul van een leeuw. De koning deinst geschrokken achteruit, maar dan hoort hij plotseling een bekende stem. 'O, koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft een engel gestuurd en die heeft de muil van de leeuwen dichtgehouden. Ze hebben mij niets gedaan omdat ik onschuldig ben.' Wat is de koning blij. Zijn vriend leeft nog. Zijn God heeft hem gered. Snel wordt Daniël uit de kuil gehesen en is weer vrij. De koning gooit nu Salssar en zijn vrienden in de kuil. Zij hebben echter geen redder. De leeuwen verscheuren hen met huid en haar. Koning Darius schrijft een rondzendbrief. Daarin geeft hij bevel om in zijn gehele rijk de God van Daniël te eren, want alleen Hij is de enige echte God. 10) Een verhaal over Daniel die in de leeuwenkuil wordt gegooid. Bij dit verhaal worden platen getoond. Daniel, een vriend van God, Bidt drie keer per dag. Maar de koning van het land, zegt dat dat niet meer mag.
Weet je wat die mannen doen? Kijk uit, Daniel Bidt niet voor het open raam, Want ze zien je wel. Daniel heeft straf verdiend. Hij bidt een gebed. Hij moet naar de leeuwenkuil. Zo is onze wet. O, wat heeft de koning spijt. Nee, die wet is fout! Daniel, dat is zijn vriend, Waar hij veel van houdt. Kijk die mannen daar eens staan. Vinden ze het fijn ? Daniël moet naar de kuil, Waar de leeuwen zijn.. Daniel, wat is dit erg, zegt de koning dan. Ik hoop dat jouw goede God, jou ook redden kan.
Arme koning Darius. Hij ligt in zijn bed. Maar echt slapen kan hij niet. Wordt zijn vriend gered? ’s Morgens als de zon opkomt, loopt de koning snel naar de kuil met leeuwen toe: Leef je, Daniel? Dan hoort hij een blijde stem: Koning bent u daar? God sloot elke leeuwenbek Er was geen gevaar Wat heb jij een goede God, zegt de koning blij. Hij is sterker dan een leeuw; Wonderen doet hij.
11) Een verhaal over een man die wordt gestenigd. Stefanus is een jonge man die gelooft dat Jezus weer levend is geworden. Hij reist het hele land door om dat aan iedereen te vertellen. Veel mensen komen naar hem luisteren. Sommige zeggen zelfs dat hij wonderen kan doen. Hij is een populaire man, maar niet bij iedereen. Er zijn ook mensen die hem haten, zij hebben maar één wens dat hij uit de weg wordt geruimd. Ze zeggen dat hij allemaal leugens over God vertelt. Stefanus moet zelfs voor de rechtbank komen. Als hij niet toegeeft dat het allemaal leugens waren die hij over Jezus vertelde, zullen ze hem doden. Maar Stefanus is heel moedig, hij geeft niet toe. Hij zegt: “ Ik blijf in Jezus geloven”. Als de rechters merken dat Stefanus niet toegeeft brengen ze hem naar buiten. Een heleboel mensen staan te wachten. Ze zijn nieuwsgierig naar wat er zal gaan gebeuren. Tussen de mensen zijn ook vijanden van Stefanus. Ze beginnen te schreeuwen en gooien stenen tegen hem aan. Stefanus geeft niet toe, hij blijft zeggen dat hij in Jezus gelooft. Als hij zwaargewond op de grond valt zegt hij: “Heer wees niet boos op deze mensen.” Daarna sterft hij. Wat een held zeg !
Een held die voor je opkomt: 12) Een verhaal over een vrouw die spionnen verbergt.
Jozua wilde de stad Jericho veroveren, daarom heeft hij twee verspieders naar deze stad gestuurd.
Deze twee spionnen sluipen door de poort de stad is. Ze bestuderen de dikte van de muren. Ze tellen de soldaten die ze op de straat en de muren zien lopen. Ze kijken goed welke wapens zij hebben. Als het avond wordt gaat de poort dicht en kunnen ze de stad niet meer uit. Ze vinden een hotel dat bovenop op de dikke muur is gebouwd, daar kunnen ze overnachten. Maar laat op de avond wordt er op de deur gebonsd en mannen roepen: “Open de deur!” Er staan soldaten voor de deur. Oei ze zijn ontdekt, dat ziet er niet best voor hen uit. Ze kunnen nergens heen. Maar Rachab, de bazin van het hotel, zegt: “Vlug , ga naar boven verstop je op het dak”. Daarna opent ze de deur. De spionnen horen alles wat er wordt gezegd. “We zijn soldaten van de koning en komen voor twee spionnen”. “En de Koning wil die mannen graag spreken”. ‘Het klopt , er waren hier inderdaad twee mannen”, zegt Rachab. De twee spionnen schrikken, wat zegt ze nu, gaat ze hen verraden? “Maar dat ze twee spionnen waren wist ik niet. Ze zijn trouwens alweer vertrokken. Ze zijn de stad uitgegaan, net voordat de poort gesloten werd. Ik weet niet waar ze naar toe gingen, maar als je hard opschiet kun je ze nog wel inhalen.” De soldaten van de koning geloven wat Rachab zegt en gaan weer weg. Rachab gaat de trap op naar het platte dak, waar vlas ligt te drogen. Onder het vlas liggen de verspieders. Ze hebben zich goed verstopt. “Kom maar te voorschijn”, zegt ze, “de soldaten zijn weg. Ik begrijp nu dat jullie bij het volk Israel horen. Ik wil jullie vragen of jullie mij beschermen als je de stad aanvalt. De spionnen beloven haar dat ze haar huis heel zullen laten. Als ze weggaan zeggen ze tegen elkaar: “Die vrouw is echt een heldin, ze heeft ons beschermt”.
13) Een verhaal over Esther die opkomt voor haar volk. (Achtergrondonformatie, hoef je niet voor te lezen. Esther is een Joods meisje, zij woont in het paleis bij Ahasveros. Esthers oom heeft gehoord dat Haman een knecht van Ahaseveros de Joden wil vermoorden. Nu heeft Esther een brief van haar oom gekregen waarin hij zegt dat zij dat moet voorkomen, maar hoe moet ze dat dan. In die tijd mocht je niet ongevraagd naar de koning toegaan, als hij een slechte bui had kon je daarvoor gedood worden)
Esther wist dat haar oom gelijk had, ze moest iets doen. Ook zij was een Jodin, zij zou ook gedood kunnen worden. Maar ze had de koning nooit verteld dat ze een Jodin was en ze mocht ook niet zomaar naar de koning toe. Na drie dagen verzamelde Esther al haar moed en liep naar de troonzaal waar de koning zat. Ze maakte een buiging en wachtte met kloppend hart op wat er zou gebeuren. Zou de koning haar de scepter aanreiken of niet? Ze durfde bijna niet op te kijken en..de koning reikte haar de scepter aan. Dat betekende dat ze binnen mocht komen. Wel zag ze dat hij heel verbaasd was dat ze zomaar ongevraagd was gekomen. “Wil je me iets vragen?”, vroeg hij vriendelijk. Esther knikte. ‘Ik… Ik zou het erg op prijs stellen als u vanavond bij mij kwam eten”, stotterde ze. “Samen met uw raadsman Haman.’ De koning lachte, “graag”, zei hij, ‘ik zal het aan Haman doorgeven je kunt op ons rekenen.” Die avond aan tafel zei de koning; “lieve Esther, ik vind het erg gezellig om bij jou te gast te zijn. Maar je maak mij niet wijs dat dit het enige was wat je me vanmiddag wilde vragen.” Het hart klopte Esther in de keel. Nu moest het gebeuren. Nu moest ze de koning eerlijk vertellen waar het om ging. “Zeg het maar Esther”, sprak de koning, “Je krijgt wat je verlangt al is het de helft van mijn koninkrijk”. Maar Esther had geen moed. “Ik weet niet hoe ik het moet zeggen”, hakkelde ze, “Misschien dat u morgen weer bij me wil komen eten dan kan ik er nog even over nadenken”. Haman was in zijn nopjes, twee dagen achter elkaar mocht hij bij de koningin dineren. De volgende avond zaten ze weer met z’n drieën aan tafel. “Ziezo”, zei de koning na het hoofdgeecht “en nu voor de draad er mee, Esther, wat kan ik voor je doen?”
Esther haalde diep adem en keek de koning recht in zijn ogen. “Als het niet om iets heel belangrijks ging had ik het u nooit durven vragen”, begon ze. De koning knikte haar bemoedigend toe, “Zeg het maar”. “Het gaat om mijn leven”, ging Esther verder . “En omdat van mijn volk, ik ben een Jodin en iemand heeft u omgekocht, u geld betaald om ons te mogen vermoorden”. De koning sloeg met zijn vuist op tafel. “Wie is die schoft? Hoe haalt hij het in zijn hoofd om jou en je volk te willen vermoorden?” “Hij is het”, antwoordde Esther. Ze wees naar Haman, die zich verslikte in zijn wijn en bleek wegtrok van schrik. De mond van de koning viel open van verbazing, Haman zijn belangrijkste raadsman aan wie hij zijn zegelring had gegeven. De koning werd woeden en beval Haman op te hangen. Dankzij de heldendaad van Esther probeerde de koning te voorkomen dat de Joden vermoord werden.