Transculturele aspecten van gezondheidszorg
deel
6
opdrachten
hoofdstuk 23 Opdracht 1: Lees eens immigrantenliteratuur Het lezen over belevenissen van migranten in Nederland kan een hulpmiddel zijn bij het ontwikkelen van een transculturele attitude. Lees een van onderstaande boeken en schrijf op een A4’tje wat je van het boek geleerd hebt over de hulpverlening aan migranten. • Marlie Holland (z.j.) De wereld is van iedereen. Vluchtelingen aan het woord, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht. • Mohammed Nasr (1986) Minder over meer. De Nederlandse samenleving door een Marokkaanse loep, Hilversum. • Derek Philips (1985) De naakte Nederlander, Bert Bakker, Amsterdam. • J. Rentes de Cavalho (1982) Waar die andere God woont, Arbeiderspers, Amsterdam. • Jalil Bennani (1983) Het sprekende lichaam. Ziektebeleving van Noord-Afrikaanse migranten, Nabije Oostenreeks, Het wereldvenster, Baarn. • Sylvain Ephimenco (1994) Hollandse kost, Contact, Amsterdam. • Els de Groen (1993) De dag van het laatste schaap, Elzenga, Tilburg.
Opdracht 2: Stellingen • Stelling 1: Onze gezondheidszorg wordt grotendeels bedreven door vertegenwoordigers van de middenklasse en sluit dus het beste aan bij cliënten uit diezelfde laag van de bevolking. • Stelling 2: Als we effectief hulp leren verlenen aan allochtone cliënten, geeft dit ook een kwaliteitsverbetering van de hulpverlening aan andere groepen met dezelfde sociaaleconomische situatie. Geef van beide stellingen aan of je het ermee eens of oneens bent en motiveer je antwoord.
Opdracht 3: Passief of actief? Tegen hepatitis B wordt een pasgeborene eerst passief geïmmuniseerd en daarna pas actief. Wat is het verschil tussen actieve en passieve immuniteit? Zie paragraaf 6.3.5.
hoofdstuk 24 Opdracht 4: Wat was ook al weer homozygoot? Lees paragraaf 24.6 (sikkelcelanemie) en geef aan wat het verschil is tussen homozygoot en heterozygoot.
Opdrachten bij deel 6 van Medische kennis voor hulpverleners –
1/5
Opdracht 5: Psychosomatisch of somatoform? Lees de paragrafen 24.5 en 24.6. Geef aan wat verstaan wordt onder somatoforme stoornissen. Zoek het zo nodig op in hoofdstuk 17.
Opdracht 6: Meerkeuzevraag 1 De Ghanese kleuter Lovely is pas in Ghana op bezoek geweest bij haar grootouders. Op de peuterinstuif merk je dat ze plotseling hoge koorts heeft met koude rillingen en braken. Haar oogwit is een beetje geel. Welke van de volgende ziekten komt het meest in aanmerking? ☐ Griep. ☐ Malaria. ☐ Sikkelcelanemie. ☐ Rachitis.
Opdracht 7: Meerkeuzevraag 2 Leroy is in Nederland geboren en is nooit in Suriname geweest. Hij voelt zich vaak niet lekker, klaagt dan over pijn in zijn hele lichaam. Welke oorzaak is het meest waarschijnlijk? ☐ Het is psychosomatisch. ☐ Hij heeft malaria. ☐ Hij heeft een lamblia-infectie. ☐ Het is sikkelcelanemie.
Opdracht 8: Meerkeuzevraag 3 Een Turks meisje is een hele tijd ziek geweest. Als je haar weer ziet, heeft ze op haar rug vuistgrote rode plekken. Wat is de waarschijnlijke verklaring hiervoor? ☐ Een malaria-infectie. ☐ Het gevolg van ‘koppen zetten’. ☐ Dit kind is mishandeld. ☐ Er is een stollingsstoornis van het bloed.
Opdracht 9: Hymenplastiek Lees paragraaf 24.11. In een discussieprogramma op de radio kwam de hymenplastiek ter sprake. Een Marokkaans meisje riep de vraag op of het snijden in westerse vrouwen omdat ze mooie borsten willen hebben, niet hetzelfde is als het aanbrengen van een hymenplastiek. Wat vind je daarvan?
Opdrachten bij deel 6 van Medische kennis voor hulpverleners –
2/5
hoofdstuk 25 Opdracht 10: Model van de gezondheidszorg Lees paragraaf 25.2. Teken een model van de Nederlandse gezondheidszorg. Gebruik hiervoor de theorie uit paragraaf 20.4.4.
Opdracht 11: PHC • Lees hoofdstuk 25, met name het gedeelte over primary health care (PHC). • Toets de zeven PHC-principes aan de theorie over GVO in hoofdstuk 22. Welke verschillen en welke overeenkomsten zijn er? • Lees PHC-principe 5. • Hoe zou je in de GVO-theorie van hoofdstuk 22 de VHW noemen? • Waarom heeft de WHO voor de VHW gekozen, denk je? Gebruik in je antwoord de begrippen
needed need en wanted need (paragraaf 20.3.2) en het milio-effect (paragraaf 20.3.1).
• Welke politieke consequenties heeft de invoering van PHC?
hoofdstuk 26 Opdracht 12: Plastisch of genetisch? Geef in je eigen woorden weer wat in hoofdstuk 26 bedoeld wordt met socioplastische en sociogenetische ziekten.
Opdracht 13: Lijden aan het vreemde In hoofdstuk 26 wordt gesteld dat de hulpverlener ernaar zou moeten streven meer van het bekende in de hulpverleningssituatie te brengen. Noem een aantal maatregelen waarmee jij denkt dit in de werksituatie te kunnen realiseren.
Opdracht 14: Demonpossessie In hoofdstuk 26 en 27.3 is sprake van demonpossessie. Wat wordt hieronder verstaan?
Opdracht 15: Simulatie Wat verstaan we onder simulatie? Zie ook paragraaf 17.3.2.
Opdracht 16: Genetisch of plastisch? Welke verklaring voor malgri spreekt jou het meest aan, een socioplastische of een sociogenetische? Motiveer je antwoord.
Opdracht 17: Conversiestoornis • Zoek in paragraaf 17.2.2 op wat conversie is. • Is de cliënt zich bewust van het feit dat de klachten symbolisch zijn voor een psychisch probleem?
Opdrachten bij deel 6 van Medische kennis voor hulpverleners –
3/5
Opdracht 18: Werkhypothese Lees paragraaf 26.4. Beschrijf in je eigen woorden hoe je in je werk zou omgaan met verklaringen voor ziekte die niet stroken met je eigen opvattingen.
Opdracht 19: Machinemetaforen Lees kader 26.2. • Gebruik paragraaf 21.1 om uit te vinden in welke visie het gebruik van machinemetaforen voor het lichaam het beste past. • Kun je verklaren waarom mensen die in verband met arbeid naar Nederland zijn gekomen, machinemetaforen voor hun lichamelijke klachten gebruiken?
Opdracht 20: Brain fag Welke aanbevelingen van Gernaat met betrekking tot het omgaan met het brain-fag syndroom kunnen ook van toepassing zijn op andere ziekten met een personalistische attributie, zoals jinn?
hoofdstuk 27 Opdracht 21: Vasten universeel? In paragraaf 27.1 is sprake van de ramadan, de vastenmaand voor de moslims. • Beschrijf in je eigen woorden welke betekenis ramadan heeft voor de moslim. • Ken je andere godsdiensten die een vastenperiode voorschrijven?
Opdracht 22: Participationeel of explicatief Geef het verschil aan tussen een participationele rol van een jinn en een explicatieve rol.
Opdracht 23: Gestandaardiseerd of idiosyncratisch Leg uit wat het verschil is tussen gestandaardiseerd en idiosyncratisch gebruik van cultuurelementen bij problematiek.
Opdracht 24: Bewust? Wordt met de term ‘gebruik’ uit opdracht 24 bedoeld dat mensen cultuurelementen bewust hanteren bij hun hulpvraag? Motiveer je antwoord.
Opdracht 25: Betekenis van jinn In hoofdstuk 27 wordt gesteld dat jinn een manier kan zijn om angstoproepende conflicten op een bevredigende manier op te lossen, waardoor de betrokkenen geen gezichtsverlies hoeven te lijden. Wat wordt daarmee bedoeld?
Opdrachten bij deel 6 van Medische kennis voor hulpverleners –
4/5
Opdracht 26: Hoe verklaar je dat nu? Lees kader 27.1: Mevrouw Demir. • Wat is de betekenis van de Al voor het probleem van mevrouw Demir? • Hoe zou jij het vele ongeluk dat het gezin Demir overkomt, verklaren? Gebruik ook paragraaf 20.3.1.
Opdracht 27: Welke rol heeft de jinn? Lees kader 27.1: Mevrouw Demir. Heeft de jinn in de casus van mevrouw Demir een participationele of een explicatieve rol? Motiveer je antwoord.
Opdracht 28: Universalistisch? Lees paragraaf 27.2 en schrijf op welke overeenkomsten er zijn tussen winti en jinn.
Opdracht 29: Wat heeft Martina? Lees kader 27.7. Wat is filariasis? Zoek het eventueel op in paragraaf 24.9.
Opdracht 30: Antillianen Houd een interview met iemand uit de Antillen/Aruba over ervaringen met de Nederlandse gezondheidszorg.
Opdracht 31: Sociale kaart Ga in je eigen omgeving na of er specifieke hulpverleners voor migranten werkzaam zijn. Maak een ‘sociale kaart’ en beschrijf wat deze hulpverleners voor jouw cliëntsysteem kunnen betekenen.
hoofdstuk 28 Opdracht 32: Impliciet Lees kader 28.1 en geef aan hoe men tot een betere hulpverlening zou kunnen komen. Gebruik het begrip impliciete communicatie.
Opdracht 33: IJsbrekertjes Oefen in tweetallen de uitspraak van de ijsbrekertjes in figuur 28.1. Kies vooraf voor Turks of Marokkaans. Vraag zo mogelijk commentaar van iemand die een van deze talen kent.
Opdracht 34: Meer ijsbrekertjes Maak ijsbrekertjes in een andere taal die je in het werkveld kunt tegenkomen, misschien spreek je zelf een vreemde taal of ken je in je omgeving iemand die je daarbij kan helpen.
Opdracht 35: Wat heb je eraan? • Wat is de waarde van het spreken van drempelwoordjes in de taal van een cliënt? • Kun je ook nadelen bedenken?
Opdrachten bij deel 6 van Medische kennis voor hulpverleners –
5/5