Top‐10 van mobiliteitshindernissen Nederland—Duitsland December 2013
1
Actuele belemmeringen voor de mobiliteit van (voormalige) grenspendelaars en hun gezinsleden Stand december 2013 1. Combinatie van Duits “Kindergeld” en Nederlands kindgebonden budget Grenspendelaar G. en zijn echtgenote F. wonen samen met kind K. in Nederland. G. werkt in Duitsland, F. in Nederland. Voor het kind K. ontvangen zij van Neder‐ landse zijde kinderbijslag en een kindgebonden budget. Daarnaast ontvangen zij aanvullend Duits Kindergeld. Bij de berekening van het aanvullende Duitse Kinder‐ geld wordt rekening gehouden met het Nederlandse kindgebonden budget. De hoogte van het aanvullende Duitse Kindergeld wordt vastgesteld aan de hand van onder meer de voorlopige beschikking voor het kindge‐ bonden budget van Nederlandse zijde en in dit geval heeft dit tot gevolg dat teveel betaald Duits Kindergeld wordt teruggevorderd. Nadat de definitieve beschik‐ king voor het kindgebonden budget is verleend blijkt dat het in de voorlopige beschikking genoemde bedrag voor het kindgebonden budget te hoog was. In de defi‐ nitieve beschikking wordt een lager bedrag vastgesteld. Ook aan Nederlandse zijde komt het nu tot terugvorde‐ ringen en wel van het teveel betaalde kindgebonden budget. Uiteindelijk heeft Duitsland te weinig aanvullend Kin‐ dergeld betaald. Doordat de beschikking voor het Kin‐ dergeld definitief is en de beroepstermijn is verstreken, kan de beschikking niet meer worden aangevochten en wordt een herberekening geweigerd. Conclusie: Volgens de Verordening (EU) 883/2004 dient te worden gewaarborgd dat het hoogste bedrag van de in beide landen geldende gezinsuitkeringen wordt bereikt. Doordat wordt uitgegaan van voorlopige cijfers van de in het woonland Nederland betaalde uitkeringen en vervolgens geen rekening wordt gehouden met de defi‐ nitieve cijfers worden deze voorwaarden uit de veror‐ dening geweld aangedaan. Het wijzigen van beschikkin‐ gen – met terugwerkende kracht – is in Duitsland slechts in beperkte mate mogelijk en wordt geregeld in de voorschriften van de algemene fiscale wetgeving (Abgabenordnung, AO). § 173 AO, die de mogelijkheid biedt fiscale beschikkingen op grond van nieuwe feiten of bewijsmiddelen in te trekken of te wijzigen, is hier niet van toepassing omdat geen nieuwe feiten zijn ont‐ staan. Het kindgebonden budget en de toekennings‐ procedure daarvoor zijn namelijk voldoende bekend. § 175 AO, waarin mogelijkheden voor intrekking of wijzi‐ gingen van fiscale beschikkingen in andere gevallen zijn
geregeld, is evenmin toepasbaar omdat in de beschikking voor het kindgebonden budget geen beslissinggrondslag voor een Duitse overheidsinstantie terug te vinden is. Dit betekent dat wijziging van de rechtsgeldige beschikking uitgesloten moet worden geacht. Een denkbare manier om dergelijke situaties te vermijden is de werkinstructies voor de uitkerende instanties aan te vullen met een regel dat de beschikking over aanvullend Kindergeld wordt verleend onder voorbehoud van toetsing en vaststelling achteraf (§164 AO). Hiermee zou het moge‐ lijk worden de berekeningen te corrigeren, rekening hou‐ dende met definitieve vastgestelde bedragen van gezins‐ uitkeringen uit het buitenland. 2. Verlies van pensioenrechten door wijziging van de AOW‐leeftijd in Nederland G. woont in Nederland en heeft in zijn eerdere beroepsle‐ ven pensioenrechten opgebouwd in zowel Duitsland als Nederland, in Nederland sinds zijn 15e jaar. Na verhoging van de AOW‐leeftijd in Nederland veranderen ook voor G. de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op AOW. De AOW‐opbouwperiode eindigt nu pas zodra hij 67 jaar is geworden. Conclusie: De Nederlandse AOW‐leeftijd is aangepast en wel zodanig dat deze, net als in Duitsland, stapsgewijs wordt verhoogd. Met ingang van 2013 wordt de AOW‐leeftijd eerst met telkens 1 maand, vanaf 2016 met telkens 2 maanden ver‐ hoogd totdat deze in 2023 bij 67 jaar ligt. De aanvangsleef‐ tijd voor het opbouwen van AOW in stappen van 2% per jaar verschuift eveneens totdat deze in 2023 17 jaar is (art. 7a Algemene Ouderdomswet, AOW). Dit betekent dat ach‐ teraf wordt gesneden in al opgebouwde AOW‐rechten. Zo hebben bijvoorbeeld in 2019 personen die in dat jaar 66 jaar worden voor het eerst recht op AOW. De leeftijd van deze personen waarop met de AOW‐opbouw wordt be‐ gonnen wordt opgeschoven naar het 16e levensjaar. Daar‐ door verliest iemand, die niet zijn gehele werkzame leven in Nederland gewerkt heeft, dan al pensioenrechten. Dit heeft vooral gevolgen voor personen die al vanaf hun 15e levensjaar AOW‐rechten opbouwen. In het beschreven geval gaat hierdoor met terugwerkende kracht 1 jaar recht op AOW verloren. In grensoverschrijdend verband heeft dat bovendien gevolgen wanneer het gaat om het in acht nemen van in het buitenland opgebouwde rechten. In het beschreven voorbeeld betekent deze wetswijziging 2
voor G. dat hij AOW‐rechten, die hij in Nederland al had opgebouwd, verliest. Het probleem zou kunnen worden opgelost door invoe‐ ring van een overgangsregeling in Nederland waarmee AOW‐rechten, die volgens de oude regelgeving waren verworven, gewaarborgd blijven en wel voor de geval‐ len waarbij compensatie van het verlies van deze rech‐ ten als gevolg van de verschuiving van AOW‐leeftijd, die wordt verleend wanneer de betrokkene zijn gehele werkzame leven in Nederland heeft gewerkt, uitblijft. 3. Wetgeving basisregistratie personen G. woont in Amsterdam. Hij heeft een baan in Düssel‐ dorf aangenomen en daarom verblijft hij van maandag tot en met vrijdag in deze Duitse stad. In het weekend keert hij dan terug naar zijn gezin in Amsterdam. Nu krijgt hij de oproep zich in de basisadministratie in Düs‐ seldorf te laten inschrijven. In § 13 I van de wet betreffende de basisadministratie personen van de deelstaat Nordrhein‐Westfalen (Meldegesetz, MG NRW) is bepaald dat iedereen die een woning betrekt zich binnen een week dient aan te melden bij de afdeling burgerzaken van de betreffende gemeenten, in dit geval de Stadt Düsseldorf. Wanneer de betrokkene zich niet aan dit voorschrift houdt, dan wordt dit beschouwd als een overtreding, die volgens § 37 MG NRW zal worden beboet. Wanneer G. zich niet in Düsseldorf aanmeldt begaat hij een over‐ treding. Voldoet hij wel aan de verplichting zich te laten inschrijven, dan wordt hij formeel zowel in Nederland als in Duitsland als inwoner geregistreerd. Een dergelij‐ ke situatie leidt regelmatig tot problemen doordat in Nederland en in Duitsland de rechten en plichten op het gebied van het sociale verzekeringsrecht en het belas‐ tingrecht afhankelijk zijn van de plaats waar de betrok‐ kene woont. Het begrip woonplaats in de basisadmini‐ stratie is vaak niet identiek met de plaats waar de be‐ trokkene zijn leven hoofdzakelijk leidt, wat bepalend is voor de plaats waar de betrokkene sociaalverzekerings‐ en belastingplichtig is. Dit kan leiden tot foutieve verze‐ keringen en belastingheffing. Het blijkt erg moeilijk deze problematiek, die ongemerkt tot nadelen leidt, op te lossen. Conclusie: De nationale wetgeving op het gebied van de basisregi‐ stratie van personen zou regels moeten omvatten voor de registratie van grenspendelaars, die het mogelijk maken een onderscheid te maken tussen grenspende‐ laars en geregistreerde personen die geen grenspende‐ laar zijn. In Nederland zal de wet RNI (Registratie Niet‐
ingezetenen) het waarschijnlijk vanaf 2014 mogelijk maken niet‐inwoners te registreren. 4. Gebruik van de elektronische procedure DigiD uitslui‐ tend voor Nederlanders G. is Duitser die als grenspendelaar in Nederland werkt. Sinds 2013 bestaat de mogelijkheid zaken met Nederlandse overheidsinstanties elektronisch via internet te regelen. G. wil graag van deze mogelijkheid gebruik maken. Om toe‐ gang te krijgen tot dit systeem dient hij te beschikken over een inlogcode DigiD. Hem wordt echter een DigiD gewei‐ gerd omdat deze mogelijkheid alleen beschikbaar is voor personen met de Nederlandse nationaliteit. Conclusie: Volgens art. 1 “Gebruiksvoorwaarden DigiD” van 15 mei 2012 zijn in beginsel uitsluitend personen, die in Nederland woonachtig zijn en in het bezit zijn van een Sofi‐ of Burger‐ servicenummer (BSN) o.i.d., gerechtigd van het DigiD‐ systeem gebruik te maken. Voor personen, die in het bui‐ tenland wonen, geldt dat zij alleen een DigiD‐toegang kun‐ nen krijgen wanneer zij de Nederlandse nationaliteit bezit‐ ten. Maar wanneer zij voor 2004 uit Nederland zijn vertrok‐ ken en daardoor geen BSN hebben zijn zelfs zij uitgesloten van het gebruik van DigiD. Deze groep van personen wordt daardoor uitgesloten van deze wijze van communicatie met Nederlandse overheden. Dit vormt voor deze groep van personen een beperking in hun mobiliteit, juist ook omdat de wijze van communicatie met Nederlandse overheidsin‐ stanties steeds meer verschuift van het persoonlijke con‐ tact naar elektronisch contact via internet. Het is noodzakelijk dat het gebruik van DigiD ook wordt opengesteld voor personen, die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikken, en voor personen, die zich buiten Nederland hebben gevestigd en vanwege het feit dat zij vroeger in Nederland hebben gewoond of gewerkt er toch een redelijk belang bij hebben dat zij van deze dienst ge‐ bruik kunnen maken. 5. Geen erkenning door Duitsland van de aanmelding als werkzoekende in het werkland G. woont in Duitsland en heeft tot nu toe als grenspende‐ laar in Nederland gewerkt. Nadat hij is ontslagen heeft hij zich als werkzoekende gemeld bij het UWV. Daarna heeft hij in het daarvoor verantwoordelijke woonland Duitsland een werkloosheidsuitkering aangevraagd. Duitsland beoordeelt echter zijn aanmelding als werkzoe‐ kende in het vroegere werkland als ontoereikend. Daarom wordt aan G. voor zijn werkloosheidsuitkering een wacht‐ tijd opgelegd. 3
Conclusie: Volgens Duits recht (SGB III) wordt een onderscheid gemaakt tussen aanmelding als werkzoekende en aan‐ melding als werkloze. De aanvraag van een werkloos‐ heidsuitkering staat daar los van. In § 38 SGB III is be‐ paald dat personen van wie de arbeids‐ of opleidings‐ overeenkomt eindigt verplicht zijn zich uiterlijk drie maanden voor beëindiging van de overeenkomst per‐ soonlijk als werkzoekende aan te melden bij de Agentur für Arbeit. Wanneer tussen het moment dat de betrok‐ kene in kennis wordt gesteld van het tijdstip van beëin‐ diging en de feitelijke beëindiging van de arbeids‐ of opleidingsovereenkomst minder dan drie maanden lig‐ gen, dan dient aanmelding plaats te vinden binnen drie dagen nadat de betrokkene op de hoogte is geraakt van het tijdstip van beëindiging. De werkloosheidsmelding dient vanuit Duits gezichtspunt ter waarborging van de financiële aanspraken van de werkzoekende en om er zeker van te zijn dat de werkzoekende op zoek gaat naar een nieuwe baan. Deze melding geldt als voor‐ waarde om voor een werkloosheidsuitkering in aanmer‐ king te komen. (Nederlandse) grenspendelaars, die in Duitsland wonen, zijn vaak niet op de hoogte van het belang van persoon‐ lijke aanmelding bij de Agentur für Arbeit. Een oorzaak daarvan is onder meer dat in Nederland andere termij‐ nen gelden en de aanmelding als werkzoekende daar bovendien via internet kan plaatsvinden. Daardoor laten zij vaak na zich persoonlijk aan te melden, wat tot het opleggen van een wachttijd leidt. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn de werkloos‐ heidsmelding in Nederland gelijk te stellen met de per‐ soonlijke aanmelding als werkloze in Duitsland. Boven‐ dien dient bij de aanmelding als werkzoekende erop te worden gewezen dat de betrokkene zich apart als werk‐ loze dient te laten registreren. Hiermee zou de informa‐ tieverstrekking aan de werkzoekenden worden verbe‐ terd. 6. Recht op gedeeltelijke c.q. volledige werkloosheids‐ uitkering van grenspendelaars Grenspendelaar G. woont in Duitsland en werkt in Ne‐ derland. a. Zijn werkgever ontslaat hem vanwege een krimpen‐ de orderportefeuille. Zijn fulltime‐ dienstverband (40 uur/week) wordt per vrijdag 31 augustus ontbon‐ den. Met ingang van woensdag 5 september begint hij in een nieuwe baan bij een andere werkgever. Dit is wel een deeltijdbaan van 20 uur/week. G. ont‐ vangt van zowel Nederlandse als Duitse zijde geen
werkloosheidsuitkering ter compensatie van het inko‐ mensverlies door de werktijddaling met 20 uren. b. G. heeft in Nederland gelijktijdig twee arbeidsovereen‐ komsten met uitzendbureaus, een aanstelling van 16 uur/week (2 dagen, maandag en vrijdag) en een aanstel‐ ling van 24 uur/week (3 dagen, dinsdag t/m donderdag). Vervolgens wordt de arbeidsovereenkomst van 24 uur/ week beëindigd. In de andere baan blijft hij 16 uur/ week, verdeeld over de werkdagen maandag en vrijdag, werkzaam. G. ontvangt zowel uit Duitsland als uit Nederland geen werkloosheidsuitkering voor de verloren werkuren. Conclusie: Volgens art. 65 ii Vo. (EG) 883/2004 dienen volledig werklo‐ ze grenspendelaars hun werkloosheidsuitkering aan te vra‐ gen in het woonland. Volgens het besluit U3 van 12 juni 2009 dient als uitzondering in bepaalde gevallen van ge‐ deeltelijke werkloosheid c.q. werktijdverkorting het (vroegere) werkland de werkloosheidsuitkering te verlenen. Daarbij geldt wel als eis dat een ononderbroken band met het werkland blijft bestaan. In de hierboven weergegeven situatie ontvangt G. uit geen van beide staten een werk‐ loosheidsuitkering. In geval a. ontvangt de betrokkene geen gedeeltelijke Ne‐ derlandse werkloosheidsuitkering omdat tussen het beëin‐ digen van de eerste baan en het begin van de tweede een onderbreking is opgetreden. Van een onderbreking, die het recht op een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering uitsluit, is al sprake wanneer tussen de beide overeenkomsten slechts één baanloze dag zonder ligt. G. ontvangt geen Duit‐ se werkloosheiduitkering omdat de nieuwe baan een om‐ vang heeft van meer dan 15 uur/week. In geval b. is sprake van twee aanstellingen bij uitzendbu‐ reaus. Om aanspraak te kunnen maken op een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering stelt Nederland als eis dat een ononderbroken band met het werkland bestaat. Doordat ook de overblijvende betrekking een deeltijdbaan is, wordt deze band al als verbroken beschouwd wanneer tussen de dagen dat wordt gewerkt één dag ligt waarop feitelijk niet wordt gewerkt. In de resterende aanstelling werkt G. op maandag en op vrijdag. Voor de dagen dinsdag t/m donder‐ dag wordt G. als volledig werkloos beschouwd. Daardoor heeft hij in Nederland geen recht op een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering. G. voldoet niet aan de in het woonland Duitsland geldende voorwaarden om voor een werkloosheidsuitkering in aan‐ merking te komen omdat niet sprake is van volledige werk‐ loosheid (§ 138 SGB III). Iemand kan weliswaar ook bij het hebben van een baan als volledig werkloos worden aange‐ merkt, maar deze baan mag geen grotere omvang hebben dan 15 uur per week. Zou het bij de resterende baan in Ne‐ 4
derland om een zgn. oproepcontract zijn gegaan, dan had G. in Nederland aanspraak kunnen maken op een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering. Voorwaarde daar‐ voor is dat de begin‐ en einddatum van de arbeidsover‐ eenkomst zijn vastgelegd en dat is overeengekomen dat de werknemer verplicht is op afroep aanwezig te zijn. De bovenomschreven gang van zaken is strijdig met de uitspraken in de rechtszaak Jeltes. In deze zaak is over de bepalingen van de Verordening 1408/71 het volgen‐ de gesteld: “De criteria, die dienen om te bepalen of een grenspen‐ delaar als gedeeltelijk of als volledig werkloze in de zin van artikel 71 lid 1 sub a van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 ….. moet worden aangemerkt, dienen op een‐ duidige communautaire wijze te worden ingevuld. Deze beoordeling kan niet plaatsvinden op basis van de crite‐ ria van het nationale recht van de betreffende lid‐ staat.” (Europese Hof van Justitie, uitspraak van 15 maart 2001 – C‐444/98). In de hierboven beschreven gevallen wordt een financi‐ ele compensatie voor het gedeeltelijk wegvallen van betaalde arbeid afgewezen. De oorzaak hiervan is dat op verschillende wijze wordt bepaald wat als gedeelte‐ lijke c.q. volledige werkloosheid geldt. De verschillende nationale zienswijzen leiden ertoe dat aan grenspende‐ laars het recht op een werkloosheidsuitkering wordt ontzegd aangezien in geen van beide landen een uitke‐ ring wordt verleend. Deze problematiek treedt vooral op in de gevallen dat een (gedeeltelijk) werkloze grens‐ pendelaar, in de aanname dat hij in Nederland aan‐ spraak maakt op een gedeeltelijke werkloosheidsuitke‐ ring, nalaat zich in Duitsland persoonlijk als werkloze aan te melden, wat noodzakelijk is om aanspraak te kunnen maken op een Duitse werkloosheidsuitkering. Bovendien wordt dit recht in het beschreven geval ook door de formele voorwaarden geblokkeerd. De opvang‐ regeling, waarin is bepaald dat bij het optreden van me‐ ningsverschillen over de verplichting tot het verlenen van de uitkering het woonland het uitkeringsbedrag voorlopig dient voor te schieten, is hier niet van toepas‐ sing. Er dient te worden gestreefd naar een uniforme afwik‐ keling en zienswijze in Duitsland en Nederland wanneer het gaat om de toekenning van uitkeringen in geval van gedeeltelijke c.q. volledige werkloosheid. 7. Geen wettelijke ongevallenverzekering voor studen‐ ten in het buitenland Studente S. woont in Duitsland en valt daar onder het Duitse sociale verzekeringsstelsel waardoor zij via haar ouders als studente onder de gezinsverzekering valt. S. studeert Nederland. Op weg naar de Hogeschool over‐
komt haar een verkeersongeval waarbij zij ernstig gewond raakt. Het letsel blijkt later helaas tot blijvende gezond‐ heidsproblemen te leiden. De Berufsgenossenschaft, die voor de wettelijke ongevallenverzekering voor studenten verantwoordelijk is, weigert echter elke vorm van vergoe‐ ding. Conclusie: In Duitsland vallen groepen zoals werknemers, maar ook scholieren en studenten, onder de wettelijke ongevallen‐ verzekering. Zorg, die onder de wettelijke ongevallenverze‐ kering valt, omvat medische behandeling, zorg ten behoeve van de participatie van de patiënt aan het beroepsleven of aan het sociale leven en aanvullende zorg, pleegzorg en financiële voorzieningen (Sozialgesetzbuch VII, SGB VII). Studenten zijn tijdens hun opleiding‐ en vervolgscholing aan een instelling voor hoger onderwijs, wanneer zich een ongeval voordoet dat organisatorisch aan de instelling voor hoger onderwijs gerelateerd is, volgens § 2 lid 1 nr. 8 c SGB VII via de Landesunfallkassen wettelijk verzekerd tegen de gevolgen van dat ongeval. Als voorwaarde voor de verzekering geldt dat de student is ingeschreven aan een Duitse instelling voor hoger onder‐ wijs en dat de activiteit, die tot het ongeval leidt, plaats‐ vindt binnen de organisatorische verantwoordelijkheid van deze instelling. Dit betekent dat uitsluitend activiteiten, die binnen de invloedssfeer van de instelling voor hoger onder‐ wijs plaatsvinden, verzekerd zijn. In gevallen waarbij landen buiten Duitsland betrokken zijn doen zich echter bijzonderheden voor. Studieactiviteiten of andere praktische activiteiten van studenten en promoven‐ di, die zij buiten Duitsland verrichten, vallen alleen onder de verzekering wanneer het gaat om een activiteit of bij‐ eenkomst van de Duitse onderwijsinstelling die zich uit‐ strekt tot buiten Duitsland. Voor S. betekent dit dat de voor de wettelijke ongevallen‐ verzekering verantwoordelijke instantie geen zorg zal toe‐ kennen of vergoeden. Omdat S. voor het overige volledig valt onder het Duitse sociale verzekeringsstelsel, vervalt een deel van haar sociale zekerheid doordat de verzekering tegen de gevolgen van een ongeval op deze wijze gedeelte‐ lijk als niet van toepassing wordt verklaard, terwijl een ade‐ quate compensatie van Nederlandse zijde ontbreekt. S. had daarom een particuliere verzekering afgesloten moe‐ ten hebben. De noodzaak van een dergelijke verzekering is echter bij velen onbekend. 8. Mini‐job voor in Nederland wonende grenspendelaars G. woont in Nederland en aanvaardt in Duitsland een zgn. 450‐euro‐job (mini‐job). Daardoor valt hij niet langer onder het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel. 5
G. wordt uitgesloten van een Nederlandse zorgverzeke‐ ring, maar krijgt ook niet automatisch een ziektekosten‐ verzekering in Duitsland. Daarmee komt hij ook niet aanmerking voor de Duitse Pflegeversicherung en wordt hij niet ingeschreven bij de daarvoor verantwoordelijke instantie in zijn woonland. De enige mogelijkheid, die hem resteert, is een vrijwillige wettelijke ziektekosten‐ verzekering, die vanwege de kosten niet rendabel is. Meestal zijn de uitkeringen, waarop aanspraak gemaakt kan worden, minimaal. Conclusie: Volgens de Nederlandse regelgeving is iemand in de Nederlandse volksverzekeringen verzekerd wanneer de betreffende persoon in Nederland woont (AOW art. 6, AKW art. 6, AWBZ art 5, ANW art. 13). Dit uitgangspunt wordt echter beperkt door art. 12 “Besluit uitbreiding beperking kring verzekerden Volksverzekerin‐ gen” (KB746). Volgens dit artikel vervalt de Nederlandse volksverzekering zodra iemand buiten Nederland arbeid verricht. Daarbij is het niet van belang of het gaat om sociaalverzekeringsplichtige of niet‐ sociaalverzekeringsplichtige werkzaamheden. Bovendien wordt in Vo. (EG) 883 / 2004 in Art. 11 (3) a) bepaald dat voor grenspendelaars het recht van het werkland geldt. Iemand die in Nederland woont en in Duitsland werkt valt daarmee onder het Duitse sociale verzekeringsstelsel. Ook na de wetswijziging in Duitsland met betrekking tot mini‐jobs in 2013 is de situatie in Duitsland echter zo dat in Nederland wonende grenspendelaars, die in Duitsland een mini‐job aanvaarden, niet volledig vallen onder het sociale verzekeringssysteem van het werk‐ land. Daardoor vallen zij hier voor een deel buiten het sociale verzekeringsstelsel. Voor G. heeft deze situatie tot gevolg dat hij volledig buiten het Nederlandse socia‐ le verzekeringsstelsel valt zonder dat hij hiervoor in het werkland maar bij benadering wordt gecompenseerd. Doordat als enige alternatief voor de verplichte zorgver‐ zekering een betrekkelijk dure vrijwillige wettelijke zorg‐ verzekering resteert, zal dit er vaak toe leiden dat het financieel helemaal niet meer rendabel is een mini‐job in Duitsland uit te oefenen 9. Mini‐jobs van gezinsleden wanneer men in Duits‐ land woont G. woont in Duitsland en werkt in Nederland. Zijn echt‐ genote F. had tot dusverre geen betaalde baan, maar aanvaardt nu een mini‐job in Duitsland. Daarmee ver‐ valt voor F. de mogelijkheid als meeverzekerde op de
verzekeringsovereenkomst van G. verzekerd te blijven. F. moet zich nu zelf in Duitsland vrijwillig wettelijk of particu‐ lier verzekeren. Dit is echter, afgezet tegen de geringe in‐ komsten uit de mini‐job, onrendabel. Conclusie: Ondanks het feit dat in principe de verantwoordelijke in‐ stantie in het woonland beslist of de betrokkene voldoet aan de voorwaarden om in de gezinsverzekering te worden opgenomen, is het nu niet langer mogelijk dat tot dat mo‐ ment meeverzekerde gezinsleden nog onder de gezinsver‐ zekering vallen zodra deze een mini‐job in Duitsland aan‐ vaarden. Dit betekent dat de Duitse wetgeving voor deze personengroep het aanvaarden van een dergelijke baan in Duitsland nadelig maakt. 10. Afnemende ondersteuning van grenspendelaars door nationale overheidsinstanties Vastgesteld moet worden dat de informatievoorziening aan (voormalige) grenspendelaar via persoonlijke adviesverle‐ ning wordt bemoeilijkt als gevolg van de personele inkrim‐ ping van adviesverlenende organisaties als het BDZ en dat bovendien de verantwoordelijke instanties vaak niet meer bereikbaar zijn. Verder blijkt dat mensen, die om advies vragen, ook door deze verantwoordelijke instanties worden doorverwezen naar organisaties, die zelf een doorverwij‐ zende taak hebben, zoals de Euregio’s. Duidelijk is dat de grenspendelaars vaak het gevoel hebben “van het kastje naar de muur” te worden gestuurd, wat begrijpelijkerwijs tot frustraties en een afnemende bereidheid tot mobiliteit leidt. Velen zien vanwege de blijkbaar daarmee samenhan‐ gende onzekerheden af van grensoverschrijdende activitei‐ ten. Helaas moet worden verwacht dat deze ongewenste situatie zich in de komende jaren zal verergeren, in het bij‐ zonder doordat als gevolg van de invoering van het nieuwe Duits‐Nederlandse verdrag tegen dubbele belastingheffing de informatiebehoefte bij zowel de betrokken burgers als instanties zal toenemen. Conclusie: De inkrimping van de persoonlijke adviesverlening vormt een rem op de bereidheid tot mobiliteit. Daarom dienen de adviesverlening en de bereikbaarheid van de uitvoerende instanties te worden gewaarborgd.
6
Colofon Uitgave van: EUREGIO Postbus 6008 7503 GA Enschede Tel: 053‐4605151 Fax: 053‐4605159
Postfach 1164 48572 Gronau Tel: 02562‐7020 Fax: 02562‐70259
Internet: www.go‐euregio.eu Email:
[email protected] Redactie: Sonja Adamsky Afdeling Interculturele Dialoog, project Burgeradvisering Deze uitgave is met financiële ondersteuning van de Europese Commissie gerealiseerd. De informatie in deze brochure is met de grootste zorg samengesteld. Door veranderingen kunnen gepubli‐ ceerde gegevens niet meer juist zijn. De EUREGIO kan niet aansprakelijk gesteld worden voor het gestelde in deze uitgave. Overname van gegevens uit deze uitgave is alleen toegestaan met bronvermelding en met schriftelijke toe‐ stemming van EUREGIO. Enschede/Gronau, december 2013
Bezoekadres: Enschederstrasse 362, 48599 Gronau Telefoon: 053‐4605151
7