Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
TOOLKIT PEDAGOGISCH KLIMAAT INHOUDSOPGAVE Inleiding 1. De leerling van nu 1.1 Ontwikkeling 1.2 Rol van docent, begeleider en school 2. Pedagogische vakmanschap 2.1 Basisbehoeften 2.2 Sturing of zelfsturing 2.3 Docentenrollen 3. Benutten van verschillen 3.1 Verschil in motivatie 3.2 Verschil in sekse 3.3 Verschil in leren 3.4 Verschil in interesse 3.5 Omgaan met lastig en ingewikkeld gedrag 4. Communicatie met collega’s en stagebedrijven
1
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
INLEIDING Studenten verschillen veel van elkaar. Ze verschillen in motivatie, in mogelijkheden, in interesses en in ervaring. Hoe kun je optimaal de verbinding aan gaan met elke student zodat deze gemotiveerd blijft en zijn of haar potentieel optimaal kan benutten? Zonder relatie in ieder geval geen prestatie. Een voorwaarde om tot leerrendement te komen is te werken aan een gezond pedagogisch klimaat. Als docent probeer je steeds vanuit contact en in verbinding met je leerlingen te werken. Het tot stand brengen en onderhouden van dit contact is de essentie van pedagogisch vakmanschap. Deze toolkit is een hulpmiddel waarin je als docent/leermeester handvatten krijgt aangereikt die je helpen om dit goede pedagogische klimaat te scheppen en te onderhouden. Bepaalde zaken zijn vast bekend, andere wellicht nieuw. Beschouw het als een opfrisser en een aanleiding om met je collega’s en leermeesters en praktijkbegeleiders in gesprek te gaan.
HOOFDSTUK 1 – DE LEERLING VAN NU 1.1 Ontwikkeling Hoeveel we ook horen over ‘de jeugd van tegenwoordig’, als we kijken naar jongeren van nu dan komen we tot de conclusie dat jongeren in de basis niet veranderd zijn. De overeenkomsten zijn vooral biologisch ingegeven zaken zoals onzekerheid, lichamelijke groei, behoefte aan sturing, afzetten tegen docenten en het op zoek gaan de naar eigen identiteit. De verschillen met jongeren in vroeger tijden betreffen vooral maatschappelijke en sociale thema’s zoals mode, (media)trends, omgangsvormen en de aanwezigheid van nieuwe technologie. Kortom: jongeren zijn in de basis niet veranderd; de maatschappij waarin zij opgroeien natuurlijk wel. Dé jongere bestaat niet. Maar toch kun je wel wat zeggen over de jongeren van nu. Een aantal kenmerken op een rij. Ze zijn doorgaans zelfverzekerd, optimistisch, gelukkig, gewend te onderhandelen, en extravert. Ze verkennen grenzen en gaan op zoek naar zelfstandigheid, maar vragen ook om duidelijke structuur. Dit laatste lijkt wellicht een tegenstelling. We zien een tweedeling onder jongeren: er is een grote groep zelfredzame, onafhankelijke jongeren die zichzelf relatief makkelijk staande houdt. Maar is ook een aanzienlijke groep die zich soms buitenstaander voelt, van regelmaat houdt en minder gericht is op verandering. Die eerste groep moet nog meer uitgedaagd worden, terwijl die laatste groep vooral aandacht verdient om binnenboord te blijven.i Inmiddels weten we tegelijkertijd dat de hersenen in de tienerjaren een grote transformatie doormaken en dat het menselijke brein pas rond het 25e levensjaar is volgroeid. Ook al lijken ze soms heel volwassen, ze moeten nog steeds goed begeleidt worden. Vier typische kenmerken 1- Snoeiproces
– – –
2- Grillige frontaalkwab
–
2
Meer moeite met complexe taken als overzicht houden of concentreren Snelle vorderingen in leerproces door hoge plasticiteit Minder handelend vanuit automatismen en vaste patronen, daarentegen meer creatief en out-of-the-box kunnen denken Vermogen tot complexe taken (keuzes maken, plannen en anticiperen, prioriteren) sterk afhankelijk van motivatie en omgeving jongere
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
– 3- Heftige emoties
– –
4- Sociale brein
– – –
Wisselingen in overwicht hersendelen: van rationeel naar emotioneel en omgekeerd Grote stemmingswisselingen, positieve en negatieve emoties wisselen elkaar snel af en hebben grote impact Lagere impulscontrole: Minder gewaarschuwd door risico’s, meer getriggerd door beloningen en avontuur Reageren sterk op sociale acceptatie en uitsluiting. Meer moeite met lezen van gezichtsexpressies en duiden emoties van anderen Gevoeliger voor groepsdruk en status, nemen meer risico als vrienden in de buurt zijn.
1.2 Rol van docent, begeleider en school Jongeren zijn vooral gericht op sociale uitdagingen: vrienden vormen, ontluikende verliefdheden, identiteitsvorming. Schoolprestaties zijn in dat licht vaak veel minder boeiend. Uiteindelijk willen leerlingen vooral op de meest effectieve en efficiënte manier les krijgen. Daarin verschillen ze dus niet heel erg van leraren, die ook graag zien dat onderwijs zo wordt ingericht dat het in de eerste plaats een effectieve bijdrage levert aan het leef- en leerklimaat in de klas en de individuele ontwikkeling van leerlingen bevordert. Leerlingen hebben vandaag de dag ontzettend veel keuzemogelijkheden en een overvloed aan informatie. Daarom hebben leerlingen ervaren mensen nodig die hen kunnen helpen om vorm en richting aan te brengen in deze informatie-overvloed. Jongeren van nu zijn vroeger ‘zelfstandig’, maar dat betekent niet dat ze uit zichzelf weten wat er dan wel moet gebeuren of wat belangrijk is. Jongeren willen wel degelijk bijleren, maar dat gedrag vertonen ze niet altijd. Uiteindelijk zijn het ook gewoon mensen: ze zoeken soms de gemakkelijke weg. Er zit een groot verschil tussen het kortetermijndenken en de langetermijnvisie. In het moment vinden ze het leuk de les te verstoren, maar later hebben ze er spijt van omdat ze niets geleerd hebben. Duidelijke communicatie, transparantie, structuur en ondersteuning en vooral duidelijke en intensieve feedback, zijn kernelementen van goed onderwijs. Kortom; jij als docent doet er toe. Sterker nog, één van de belangrijkste factoren voor goede prestaties is de relatie tussen docent en leerling. Tips
3
Bied structuur en regels. Leerlingen willen vooral een duidelijke leraar. Overigens betekent dat niet het louter opleggen van regels, maar vooral ook empathie kunnen tonen, rekening houden met de leerling als persoon. Luisteren, besluitvaardig en duidelijkheid in communiceren zijn belangrijke kenmerken.
Communiceer duidelijk je verwachtingen. Veruit de meeste leerlingen vinden het prettig als ze weten wat er aan het eind van het traject van ze wordt verwacht.
Heb oog voor je leerling. Elke leerling wil gezien worden in de massa. Je motiveert leerlingen door notie te nemen van hun vorderingen en je oprecht te verdiepen in hun beleving en ontwikkeling. Verdiep je in de individuele leerling. Al maak je met iedere leerling bewust af en toe een gesprekje tijdens een pauze.
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Straal passie voor je vak uit. Passie, trots en enthousiasme zijn besmettelijk. Jongeren zijn, in hun zoektocht naar een studie en beroep, hard op zoek naar rolmodellen en voorbeeldfiguren die enthousiasme uitstralen.
Geef veel complimentjes als jongeren iets goed doen. Laat ze ook in bijzijn van hun medeleerlingen weten waar ze goed in zijn. Belicht daarbij minder het eindresultaat en meer het proces: wát heb je gedaan om dit te bereiken?
- HOOFDSTUK 2 - PEDAGOGISCH VAKMANSCHAP Een niet te onderschatten factor in de ontwikkeling van leerlingen vormt de verwachting die de begeleider (docent of leermeester) heeft van zijn leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat docenten anders omgaan met leerlingen van wie ze hoge prestaties verwachten ii. Uit later onderzoek is gebleken dat de verwachtingen die je als leraar hebt binnen een paar weken doorwerken in de leerprestaties van je studentiii. Verwachtingsvol zijn naar leerlingen is hier het toverwoord. Het effect van de verwachtingen van de begeleider is vaak veel groter dan de eigen verwachtingen die een leerling van zichzelf heeft: De leerling voelt hoe een docent of leermeester over hem denkt en gaat zich daarnaar gedragen. Een positieve verwachtingsvolle benadering zorgt dus voor beter gemotiveerde leerlingen en schoolprestaties. 2.1 Basisbehoeften De motivatie om te leren, je te ontwikkelen, is afhankelijk van een drietal basisbehoeften: de behoefte aan relatie, competentie en autonomie. Als hieraan voldaan is, ontstaat leren. Bij verstoring kunnen leerlingen zich minder goed motiveren. 1- Relatie - Onder de basisbehoefte relatie wordt verstaan dat leerlingen zich geaccepteerd voelen, dat ze erbij horen, dat ze het gevoel hebben welkom te zijn, onderdeel te vormen van een gemeenschap en dat ze zich veilig voelen. 2- Competentie - Onder de basisbehoefte competentie wordt verstaan dat leerlingen ontdekken dat ze de taken die ze moeten doen, aankunnen en dat ze ontdekken dat ze steeds meer aankunnen. 3- Autonomie - Onder de basisbehoefte autonomie wordt verstaan dat ze weten dat ze (in elk geval voor een deel) hun ontwikkeling zelf kunnen vormgeven en sturen. Deze drie basisbehoeften samen bepalen het pedagogisch klimaat. Dit geldt dus zowel voor het klimaat in de school als op de werkvloer in een stagebedrijf. Voor de docenten en leermeesters betekent dit dat ze hun gedrag moeten afstemmen op deze basisbehoeften van elke leerling. Dit vraagt dus ook om een goede afstemming en plan van aanpak tussen stagebedrijven en de opleiding. Wat heeft welke leerling nodig en wat betekent dit voor de aanpak? Op die manier wordt de onderwijsleersituatie vormgegeven waarin leerlingen gemotiveerd zijn om aan het werk te gaan en waarvan ze uiteindelijk optimaal profiteren. Hoe ermee om te gaan? Deze basisbehoeften zijn concreet te maken in praktische aanwijzingen.
4
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Relatie: Aandacht voor relatie vraagt om docenten/leermeesters die leerlingen laten weten dat ze beschikbaar zijn en naar hen willen luisteren; die de tijd nemen voor interacties met leerlingen, die belangstelling tonen voor de achtergrond van de leerlingen, die afspraken met leerlingen nakomen, die discreet omgaan met vertrouwelijke informatie. Competentie: Aandacht voor competentie vraagt om docenten die alle leerlingen actief betrekken; maar ook om docenten/leermeesters die ruimte geven aan verschillen in werk- en leerstijl; die blijk geven van hoge verwachtingen (verwachtingsvol); die aansluiten bij de mogelijkheden en talenten van leerlingen; die studenten laten zien hoe ze groeien; en die vragen stellen die tot reflectie uitnodigen. Autonomie: Aandacht voor autonomie vraagt om docenten en leermeesters die initiatieven van leerlingen honoreren; die ideeën van leerlingen waarderen en er wat mee doen; die leerlingen uitdagen eigen oplossingen te bedenken; die leerlingen echte keuzes geven bij het maken van taken (hoe en wat); die leerlingen laten meebepalen hoe de situatie wordt ingericht en aangepakt; die een aantal organisatorische zaken aan leerlingen toevertrouwen. Een goed pedagogisch klimaat in vogelvlucht: Relatie: Leerlingen persoonlijk ontmoeten
Een instructie geven die veilig is voor leerlingen
Ontmoetingstijd creëren met leerlingen
Vertrouwen op de capaciteiten en groei van je leerlingen
Op basis van vertrouwen kunnen loslaten
De leerling is volledige partner in het leerproces
Oprecht enthousiasme en plezier in je werk. Laat de leerlingen net zo verliefd worden op het werk als jij bent! Wees daarin een rolmodel.
Competentie: Leerlingen helpen reflecteren
Activerend leren centraal stellen in opdrachten (zie didactische toolkit)
Aanpassingen in tijd en ruimte maken voor leerlingen
Sluit goed aan bij de zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky). Wat kan iemand aan en wat is de logische volgende stap? Zoek hier steeds actief de goede match, zodat de leerling zich niet gaat vervelen maar dat deze ook niet overvraagd wordt. Maatwerk dus!
Duidelijke doelen,
Snelle feedback op de voortgang van de activiteit o De taak moet uitdagend genoeg zijn, maar niet te zwaar. De waarde van een doel stellen zit voornamelijk in het structureren van de ervaring van de student zodat een beeld ontstaat hoe dichtbij het doel is.
Autonomie: Leerlingen ruimte geven, initiatieven honoreren
5
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Leerlingen (mede) de taak en/of de vormgeving daarvan laten kiezen en de ruimte geven om dat op eigen manier in te vullen. Dit betekent: eigen doelen stellen, leerbronnen opzoeken, hulptroepen inzetten, zelf plannen, eigen vooruitgang bewaken en zelf reflecteren. Let op: Keuzevrijheid betekent verantwoordelijkheid Met leerlingen plannen wat ze hoe gaan doen. En ze daar actief bij blijven helpen iv 2.2 Sturing of zelfsturing Je dagelijkse interactie tussen jou als begeleider en de leerling speelt zich af op de dimensie: ruimte geven/volgen en sturen/grenzen stellen. Pedagogisch vakmanschap is niets anders dan de mate waarin je in staat bent om contact te maken met de ander. Dat betekent: verschillende types, verschillende aanpak. Hoe stel jij je op als begeleider is de centrale vraag.
Leerlingen hebben voor een optimaal leerresultaat de volgende eigenschappen van een begeleider nodig: 1. Aardig en betrokken 2. Structuur, duidelijkheid en grenzen stellen 3. Humor Het klinkt heel simpel, maar de combinatie van vooral 1 en 2 lijkt in de praktijk vaak een grote opgave. Waarneer ben je sturend en wanneer geef je ruimte aan een bepaalde leerling? Dit vraagt steeds weer om pedagogisch vakmanschap (van sturing naar zelfsturing). Bij een goede grondhouding is contact en verbinding met de leerlingen het belangrijkste. Het tot stand brengen en onderhouden van dit contact is in onze visie de essentie van pedagogisch vakmanschap. Grondhouding van pedagogisch vakmanschap: Kunnen handelen vanuit een liefdevolle verbinding
6
waarnemerschap: kunnen kijken en oordeelloos ‘zien’ (wie is deze leerling, wie heb ik voor mij, wat doet/denkt/voelt deze leerling)
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
positieve verbinding: met zichzelf, met anderen, met omgeving, met eigen en andermans verleden/achtergrond
voorwaarde = goed weten wie je bent als persoon & professional!
De verbinding (en het vertrouwen) die de leerling voelt is dus essentieel in het leerproces. Gelooft mijn begeleider dat ik het kan of ga redden?, is een vraag die constant in het hoofd van de leerling speelt. Natuurlijk kun je als begeleider soms de verbinding even kwijt zijn. Dit kan komen door ergernis, maar ook al door tussenkomst van een vakantie. Wees je dus telkens bewust van de kracht van verbinding en herken het als het er even niet is. Het belangrijkste is dat jij als begeleider de verbinding weer tot stand weet te brengen. Probeer te kijken welke rol van jou daarbij voor wie nodig is. 2.3 Docentenrollen In de interactie met leerlingen vul je als docent verschillende rollen in. Het is maar net wat er nodig is op dat moment. We gaan in op je rol als instructeur, trainer, coach en begeleider. Alle vier rollen zijn even belangrijk. 1- Instructeur
Overdrager van kennis en opdrachtgever
Duidelijke uitleg en werkinstructie
Valkuil: te belerend of te dwingend leerling wordt te afhankelijk van jou en er is weinig ruimte voor eigen inbreng.
2- Trainer
Niet alleen werken aan kennis, maar ook werken aan ontwikkeling van vak- en algemene vaardigheden.
Vereist andere activiteiten dan alleen kennis overdragen. Trainer doet voor, laat leerlingen oefenen, experimenteert en geeft feedback.
Valkuil: dompteur leerlingen moeten vaardigheden exact uitvoeren zoals jij dat wil en er is weinig ruimte voor de eigen stijl.
3- Coach
Zelfsturing van leerlingen staat centraal; het gaat om het helpen van leerlingen om doelen te bereiken. Uitgangspunt is altijd het doel van de leerlingen.
Jouw rol is het stellen van lastige vragen en de leerling bij zijn eigen les te houden.
Valkuil: je komt dicht bij de persoon van de leerlingen --> mogelijk te betuttelend terwijl het gaat om schoolwerk.
4- Begeleider
7
Als begeleider draag je zorg voor omstandigheden. Je bent in de buurt en leerlingen weten dat ze je kunnen raadplegen.
Belangrijk is te zorgen voor een prettig werkklimaat, je loopt rond en bent toegankelijk.
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Valkuil: de fijne sfeer gaat het werkklimaat overheersen: als het maar gezellig is!
Vaardigheden bij alle rollen:
Leerling als persoon welkom laten voelen.
Houden van je vak en dat willen delen.
Leerstof ‘klikt’ (cognitief) en ‘raakt’ (emotioneel).
Spanning erin houden, op scherp zetten, zowel op inhoud als gedrag.
Richten op participatie en zelfsturing van leerlingen. Met ipv voor leerling.
Gevoel voor humor.
Spanningsvolle situatie benutten voor sociaal leren.
Zoveel mogelijk in contact blijven. Ook bij stellen van grenzen.
Erkennen buitenschoolse context en gebruiken voor leren en ontwikkeling van leerlingen.
Mee- en tegenbewegen.
Creëren en onderhouden van leef- en leergemeenschap, waarvan je zelf deel uit maakt.
Gidsfunctie in o.a. ethische kwesties.
HOOFDSTUK 3 – BENUTTEN VAN VERSCHILLEN 3.1 Verschil in motivatie Hoe zijn studenten gemotiveerd? Studenten lijken niet altijd even gemotiveerd om te leren. De vraag is: wie heeft er uiteindelijk het meeste last van? Is dat inderdaad de docent, of is het eigenlijk de student zelf? Zeker als je dieper kijkt, wie is dan uiteindelijk echt degene die er het meeste last van heeft? Belangrijk is dat als we over de motivatie om te leren praten, we dat vaak allemaal op een hoop gooien: de student wil niet. Punt. Het ligt genuanceerder. Het gaat namelijk om twee vragen: 1. 2.
Wil de student het? Hierbij is de ongemotiveerdheid vaak lastig voor de docent. Kan de student het? Hierbij is de ongemotiveerdheid vaak lastig voor de student.
Hoe krijg ik mijn student(en) gemotiveerd? Op basis van deze twee vragen zijn er vier verschillende groepen te maken (zie het kwadrant). Voor elke groep zijn aparte maatregelen te bedenken om deze studenten gemotiveerd te krijgen. Het gaat daarbij om twee soorten maatregelen:
8
Pedagogische maatregelen om een leerling te bewegen van ‘niet willen’ naar ‘willen’
Didactische maatregelen om een leerling te bewegen van ‘niet kunnen’ naar ‘kunnen’
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Voorbeeldstudenten:
Denise is een ‘niet kunner – willer’. Zij krijgt aanbod voor extra ondersteuning bij Nederlandse taal.
Chalid is een ‘kunner – willer’ en gaat op zich prima. Hij verdient wel extra uitdaging. Hij kan basisstof overslaan en krijgt extra uitdagende opdrachten.
Wendy is een ‘kunner – niet willer’ en krijgt in een gesprek de vraag wat er nodig is voor haar om weer een beetje zin te krijgen in school/les. De kaders zijn helder: je moet elke dag op school zijn en je komt hier om te leren. Hoe, waar, wat en met wie, kan onderwerp van gesprek zijn.
Marc is een ‘niet kunner – niet willer’. Bij hem ligt de problematiek ingewikkelder. Hier zal andere professionele ondersteuning nodig zijn. Hoe gebruik ik het kwadrant? Het is belangrijk je te realiseren dat het uitgangspunt moet zijn dat studenten nog niet kunnen en/of nog niet willen. Kortom; het is altijd mogelijk om de manier waarop de student er in staat te veranderen. Dit kwadrant is een hulpmiddel bij het praten over studenten: waar staat de student en wat zijn onze mogelijkheden voor didactische en pedagogische interventies? Als docent of begeleider weet je dan wat je te doen staat! De uitdaging is van iedereen een willer-kunner te ‘maken’.
Plaats (elke) student in het kwadrant waar hij of zij volgens jou thuis hoort. Dit kan per vakgebied verschillen.
Overleg evt. met collega’s of zij hetzelfde beeld hebben. Bij verschil van mening: uitgebreidere bespreking nodig. In alle andere gevallen weet je wat je te doen staat.
Bij elke student hoort een persoonlijke invulling en maatregel, check deze in het tweede kwadrant. Ga uit van het principe van erkende ongelijkheid: studenten mogen verschillend behandeld worden. Laat merken dat iedereen telt, behandel ze ongelijk en zorg dat iedereen dat ook gewoon vindt.
9
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
3.2 Verschil in sekse Meisjes en jongens. Geef ze een opdracht en ze zullen hem misschien totaal verschillend uitvoeren. Jongens gaan vaker aan de slag en experimenteren. Zien waar het schip strandt. Meisjes gaan eerder praten. Geen van beide is goed of fout. Het is wel anders. Het echte leren begint pas bij iemand die ook reflecteert. Wat ging er in deze situatie goed en waarom ging het goed? En wat had ik anders moeten doen? Op het vlak van reflecteren hebben de meisjes vaak een voorsprong op de jongens. Bij meisjes gaat reflecteren over het algemeen van nature. Bij jongens komt de reflectie vaak pas later. Die zien of horen iets en gaan het vervolgens doen. Help je de jongens vervolgens niet met reflecteren, dan is de kans groot dat ze er weinig van leren. Bij jongens tussen 11 en 14 jaar oud neemt het testosterongehalte 700 tot 800% toe. Niet alleen de seksuele spanning neemt bij hen hierdoor toe, ook het impulsgedrag. Onverwachte acties op onverwachte momenten. Meisjes zijn van nature wat terughoudender en moeten soms juist uitgedaagd worden om met wat meer durf te reageren. Jongensachtige leerstijl:
Trial and error (proberen en zien waar het schip strandt)
Uitdaging zoeken
Competitie zoeken (ook groei bij zichzelf zien kan als competitie worden gezien)
Behoefte aan directe feedback Meisjesachtige leerstijl:
Stap voor stap, met duidelijke instructie
Veiligheid
Samenwerken
‘Wat vind je er zelf van’ feedback
Dit is geen pleidooi voor aparte activiteiten voor jongens en voor meisjes. Geen betoog voor een totaal andere aanpak. Wat we wel willen benadrukken is dat er typisch meisjes- en typisch jongensgedrag bestaat. En dat je daar op in kunt spelen. Misschien ligt het ene je beter dan het andere? Maar realiseer je dat er verschillen bestaan en dat die altijd een rol blijven spelen. 3.3 Verschil in leren De ene leerling beseft al heel goed dat hij iets niet of minder kan, terwijl de ander zich daar nog bewust van moet worden. Een lerende kan zelf de indruk hebben dat hij al behoorlijk goed is in iets, terwijl jij ziet dat hij nog heel wat kan/moet leren. Of misschien heeft hij dingen verkeerd of onzorgvuldig aangeleerd. De leerling is dan onbewust onbekwaam. Essentieel in deze fase is dat deze persoon zelf moet ervaren dat er nog iets te leren valt. Hij is zich namelijk niet bewust van het hiaat in zijn kennis. Er zijn ook mensen die perfect weten wat ze al kunnen en wat ze nog te leren hebben: zij zijn bewust onbekwaam. Fase 1: Onbewust onbekwaam
10
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
De lerende beseft niet dat hij iets nog niet goed kan/weet. Fase 2: Bewust onbekwaam De lerende weet dat hij iets nog niet voldoende kan/weet. Fase 3: Bewust bekwaam De lerende weet hoe hij moet handelen/denken, maar de uitvoering vergt nog grote concentratie. Fase 4: Onbewust bekwaam De lerende heeft de vaardigheid/kennis zo onder de knie dat de uitvoering ervan voor hem een tweede natuur is geworden. Welke begeleidingsstrategie bij wie past is de belangrijkste vraag voor begeleiders en docenten. Hou daarom tijdens het leerproces rekening met de vier fases van leren en pas je activiteit/les daaraan aan tot de lerende de dingen zonder veel na te denken doet. Het proces gaat dus ook na de bewust bekwame fase verder. En het is zeer waarschijnlijk dat een lerende sommige dingen al onbewust bekwaam doet terwijl andere dingen nog onbewust onbekwaam gebeuren. De verschillende dingen lopen dus naast en door elkaar. Wat vergt dit nu van begeleiders/docenten? Fase 1: Laat de lerende zelf ervaren wat hij nog niet kan/weet en geef uitleg bij wat hij doet, wat er gebeurt en wat er niet goed gaat. Doe dit met verwachtingsvolle, positieve feedback. De student komt er zo vanzelf achter wat hij nog moet leren. Fase 2: Deze tweede stap in het leerproces kan gepaard gaan met onzekerheid. De lerende is zich nu namelijk bewust van de hiaten. Pas op dat deze onzekerheid niet omslaat in frustratie. Wees geduldig, leg zaken goed uit en geeft verwachtingsvolle en positieve feedback. Fase 3: In deze fase gaat het vooral om doen. Meters maken. Om oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Dit is wel veertig procent van het totale leerproces, dus schep een veilige omgeving waar fouten gemaakt mogen, nee moeten, worden en er genoeg herhaling plaats kan vinden. Fase 4: Dit is de fase die de lerende echt nodig heeft om iets onder de knie te krijgen. Wees je er dus bewust van dat ook deze fase hoort bij het leerproces. Check nu vaak of de lerende al in deze fase zit, door hem af en toe een (onverwachte) vraag te stellen. Kijk dan of hij ongestoord verder gaat met zijn handeling/denken. 3.4 Verschil in interesse Uit onderzoek van YoungWorks en Motivaction blijkt dat jongeren heel verschillend gemotiveerd zijn om het beste uit zichzelf te halenv. Het Excellentiemodel laat zien dat er vier verschillende typen jongeren zijn die allemaal anders tegen uitblinken aankijken en bovendien allemaal een andere aanpak vergen. In je klas zitten alle vier de type jongeren.
11
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
1.
De zelfbewuste generalist Dit type jongere is breed geïnteresseerd en intrinsiek gemotiveerd om het beste in zichzelf naar boven te halen. Ze hebben vaak een duidelijk beeld van wat ze kunnen en van wat ze later willen bereiken. Voor dit type heeft uitblinken vooral positieve kanten. Uitblinken is voor deze groep een breed begrip, hun talent ontwikkelen in het onderwijs is niet altijd de meest voor de hand liggende keuze. Dit type heeft bovendien niet zoveel last van wat anderen van hem of haar vinden. 2.
De gemaksgerichte levensgenieter Deze jongeren zijn tevreden met hun leven en maken zich niet zo druk over de toekomst. School en studie spelen geen belangrijke rol in hun leven. Ze zien geen noodzaak om hier in uit te blinken. Ze staan niet negatief tegenover presteren, maar het is voor hen ook niet belangrijk. Met een zesje red je het ook en die goede baan komt vanzelf wel. Het moet vooral ook leuk zijn om te doen.
3.
Berustende volger Dit type jongere houdt erg van de vertrouwde omgeving; ze treden niet graag buiten hun comfortzone. Zowel in hun vrije tijd als op school zijn ze niet op zoek naar uitdagingen. Ze hebben geen behoefte om uit te blinken en weten ook niet waarin ze zelf kunnen excelleren. Ze zijn bang voor de mogelijke negatieve gevolgen van excellentie, zoals kritiek, jaloezie en sociale druk om niet uit te blinken of op te vallen.
4.
Statusgerichte toekomstplanner Dit type jongeren heeft een relatief duidelijk toekomstbeeld en wil nu goed presteren om later verzekerd te zijn van succes. Ze zijn competitief ingesteld en steken graag de handen uit de mouwen. Status is belangrijk, dus factoren als geld en aanzien stimuleren deze jongeren om extra hard te lopen.
Hoe kun je elk type ondersteunen? Elk type heeft een eigen vraag die beantwoord moet worden en dus is verschillende ondersteuning nodig om beter te presteren. Enkele praktische adviezen en tips per type: 1.
De zelfbewuste generalist – Hoe en waarin kan ik het beste uitblinken?
12
Ondersteunen: loopbaanoriëntatie en begeleiding
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
2.
3.
4.
Hulp bij keuzes maken en focus aanbrengen
Extra uitdaging: prijsvragen, honoursprogramma’s, competities
Extra activiteiten: opdrachten, lessen, mogelijkheden
Praktische informatie
Planmatige aanpak De gemaksgerichte levensgenieter – Wat helpt mij om uit te blinken?
Help bij het laten ontdekken van het talent: feedback
Breed onderwijsaanbod
Persoonlijke voordelen laten zien
Carrièremogelijkheden schetsen
Rolmodellen de klas inhalen
Doelen stellen Berustende volger – Waar ben ik eigenlijk goed in?
Kleine stappen
Complimenteren
Feedback
Dichtbij persoonlijke interesse/hobby’s
Succeservaringen delen
Aansluiten bij directe leefwereld Statusgerichte toekomstplanner – Hoe kom ik waar ik wil zijn?
Ontmoeting met rolmodellen, gastlessen en alumni
Beloning
Ruimte voor eigen initiatief
Competitie
Podium bieden
Praktijkervaring
3.5 Omgaan met lastig en ingewikkeld gedrag Wat is lastig gedrag? Sommige mensen zeggen dat lastig gedrag op zichzelf niet bestaat. Je erváárt gedrag als lastig. En daar zit een kern van waarheid in. Afhankelijk van door wiens bril je kijkt, verandert het lastige gedrag. De één vindt een meisje dat altijd zwijgt heel lastig, de ander vindt een jongen die met zijn vingers knakt lastig. Het maakt natuurlijk een verschil hoe je vroeger zelf als tiener was. Als jij een brutale jongen met een minderwaardigheidscomplex was dan heb je nu misschien wel wat met die brokkenmaker in de klas. Meestal is het lastige gedrag van de leerling van voorbije aard. Maar het is belangrijk om ze goed in de gaten te houden en alert te blijven op signalen dat er ‘meer’ aan de hand is. Bronnen van lastig gedrag Zoals er vele vormen van lastig gedrag zijn, zo zijn er ook vele bronnen van lastig gedrag.
13
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
1- Hersenen – Jongens gebruiken ze anders dan meisjes en jongeren anders dan volwassenen. Dit kan lastige begripsverwarring veroorzaken 2- Hormonen – Hormonen hebben invloed op gedrag. Adrenaline, testosteron zorgen voor beweeglijk en luidruchtig gedrag dat vaak als lastig wordt ervaren 3- Slaaptekort – jongeren gedragen zich heel volwassen, maar hebben veel slaap nodig. Vermoeide jongeren zijn net wat meer prikkelbaar en vaak was lastiger. 1/3 van de jongeren heeft chronisch slaapgebrek. 4- Gezinssituatie – De thuissituatie voor sommige kinderen is ingewikkeld. Dit kan voor stress zorgen die zich soms uit in luidruchtig en beweeglijk gedrag. 5- Cultuurverschillen – In verschillende culturen wordt er verschillend omgegaan met het innemen van ruimte, de toon waarop je spreekt, elkaar wel of niet aankijken en de manier van spreken. Gedrag wat ergens anders normaal is kan als lastig en ongepast worden ervaren. 6- Groepsdynamiek – Voor jongeren is de groep het allerbelangrijkst. Soms kan dwars of ondeugend gedrag ervoor zorgen dat je positie in de groep beter wordt. Iemand die nooit lastig is, is namelijk saai. Fasen in je schooljaar: 1. Forming Dit is de fase waarin iedereen elkaar leert kennen. Het is belangrijk als docent dit proces te begeleiden. Bijvoorbeeld door opdrachten te geven die ervoor zorgen dat leerlingen elkaar goed leren kennen. 2. Norming De normen en waarden in de klas krijgen vorm, door veel in groepen te doen en als docent de leiding te nemen in het vastleggen van de geschreven en ongeschreven omgangsregels. 3. Storming In deze fase worden de krachtsverhoudingen bepaald. Dat levert strijd op en kan veel energie kosten. Geef opdrachten die de integratie bevorderen. 4. Performing De klasgenoten werken samen om hun doel te bereiken. 5. Adjourning Het schooljaar zit er bijna op en de klas staat op het punt uit elkaar te gaan. Vlak voor de vakantie kan hierdoor weer onrust ontstaan. Belangrijk is aandacht te besteden aan het naderende einde: kijk met je leerlingen terug en vooruit. Bedenk een leuke afsluiting. Omgaan met lastig gedrag in de groep Omgaan met lastig gedrag is niet iets wat je zomaar uit deze toolkit kunt leren, maar er zijn wel een paar algemene technieken en principes. Als het zover is: erken dat je iets ervaart als een lastige klas of lastig gedrag, bespreek het met collega’s! Stap 1: uithuilen en opnieuw beginnen Zet de tijd weer op 0. Bespreek met de klas dat het schooljaar als het ware opnieuw begint, alsof er niets gebeurd is. Kom niet meer terug op allerlei vervelende dingen, een schone lei voor iedereen. Stap 2: beste lessen voor de leukste klas
14
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Het is belangrijk dat de docent leuke dingen beleeft met de lastige klas. Dat er positieve ervaringen zijn. Trek je even niks aan van het voorgeschreven programma en haal de lessen naar voren die succes opleveren. Stap 3: beloon, maar leg ook sancties op Stel een beloning in het vooruitzicht als het een overzienbare periode goed gaat. Laat leerlingen bij succes zelf bepalen hoe een dag ingevuld wordt, onder voorwaarde dat iedereen het er mee eens is en er iets geleerd wordt. Maar bepaal ook straf voor degene die zich niet aan de afspraken houdt. Benoem het als een lesuur zonder problemen verloopt. Stap 4: organiseer succes Meestal heeft een lastige klas een leerachterstand. Die lopen de leerlingen niet zomaar in. Begin met toetsing waarmee ze wel goede cijfers halen. Leg de later daarna hoger: we gaan hard met elkaar werken om dit niveau vast te houden. Een lastige klas bestaat niet uit alleen maar lastige leerlingen. Meestal is het een kleine groep lastpakken die de sfeer bepaalt. Probeer dit om te draaien; geef extra aandacht aan leerlingen die positief gedrag laten zien. Communiceren met jongeren Niet: - Bevelen en opdrachten of aanwijzingen geven - Waarschuwen, dreigen - Moraliseren, preken, zeggen dat het zo hoort - Adviseren, oplossingen aandragen - De les lezen, logische argumenten aanvoeren, feiten geven - Oordelen, kritiek leveren, aanmerkingen maken, beschuldigen - Schelden, stereotyperen, belachelijk maken - Interpreteren, analyseren, diagnosticeren - Prijzen, goedkeuren, positief waarderen - Geruststellen, meeleven, troosten - Vragen, ondervragen, verhoren - Sarcastisch zijn, een ander onderwerp aansnijden Wel: - Zwijgen - Volgen - Het gesprek op gang brengen en houden - Actief luisteren. Terugkoppelen dat je begrepen hebt waar het over gaat Problemen
15
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Bij jongeren werkt straffen van ongewenst gedrag lang niet altijd. Stel bij een probleem, kwestie of calamiteit de vraag: ‘voor wie is dit een probleem’? 1- Als de leerling het probleem heeft: probeer te achterhalen wat het probleem is. Wordt hij/zij gepest? Probeer te helpen! Hoe onbeschoft hij/zij zich ook gedraagt, probeer te focussen op de oorzaak van het gedrag en niet teveel op het gedrag zelf. 2- Heb jij een probleem met het lastige gedrag? Dan geldt de zogenaamde ‘ik-boodschap’: Stap 1: Benoem het gedrag waar je last van hebt. Stap 2: Benoem het effect van het gedrag. Stap 3: Benoem de gevoelens die dat bij jou oproept. Waar het om gaat is een leerling inzicht geven in het storende effect van zijn gedrag zonder hem af te wijzen of te beschuldigen.
- HOOFDSTUK 4 – COMMUNICEREN MET COLLEGA’S EN STAGEBEDRIJVEN In gesprek met je collega: help-je-collega-methode Het vak van docent is soms een zwaar beroep. Je hebt dagen dat je het even niet ziet zitten en twijfelt of je wel geschikt bent voor het vak. Het enige wat je vaak moet doen is je zorgen delen met collega’s! Ga het gesprek aan en zoek naar een oplossing: Stap 1: Wat is het probleem? Leg uit wat jouw probleem is. Collega’s luisteren totdat de docent zegt: en dit was het. Stap 2: Welke kanten heeft het probleem? De collega’s stellen allerlei open vragen om alle kanten van het probleem helder te krijgen. De docent beantwoordt de vragen. Stap 3: Hoe is het op te lossen? De collega’s bedenken oplossingen en schrijven die op. Daarna vertellen ze om de beurt een mogelijke oplossing. De docent met het probleem luistert en reageert niet. Stap 4: Welke oplossing gaat de docent uitvoeren? De docent met het probleem kiest een of meerdere oplossingen en vertelt aan zijn collega’s welke dat zijn en hoe hij ermee aan de slag gaat. In gesprek met de stagebegeleider Studenten leren veel in de praktijk, op de werkvloer. Maar soms zijn ze zich hiervan amper bewust (zie ook bewust/onbewust bekwaam/onbekwaam). Hoe werk je optimaal samen met praktijkopleiders in de bedrijven? Vooral door een dialoog aan te gaan, waarin de studenten de kans krijgen zich sámen met hun docenten en loopbaanbegeleiders een mening te vormen over de persoonlijke zin en de maatschappelijke betekenis van hun praktijkervaringen. En tenslotte moet de lerende gaandeweg meer invloed krijgen op zijn of haar eigen leerproces.
16
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
Dat klinkt mooi in theorie, maar hoe doe je dat in de praktijk? Frans Meijers, lector Beroepsvorming aan de Haagse Hogeschool volgde via video-observaties gesprekken tussen mbo-studenten en hun docenten en stagebegeleiders. Zijn conclusie: 74% van de tijd wordt er over de leerling gepraat; 23% tegen de leerling en slechts 3% mét de leerling. Er vindt kortom bijna geen dialoog, geen wisselwerking plaats. Terwijl praten in dialoog essentieel is om ergens zin/betekenis aan te geven. Jongeren komen er uit zichzelf niet zomaar achter wat ze willen en kunnen. Daar komen ze pas achter in gesprek met anderen. En hier kun jij, samen met de praktijkopleider, enorm bij helpen. Zoek in tussentijdse gesprekken samen dus volop de dialoog, met veel open vragen. Hoe doe je dat dan als je bijvoorbeeld met een leerling praat over de vorderingen in hun stage?
Stel concrete vragen naar concrete ervaringen. Al vrij snel gaan leerlingen dan emotionele termen toevoegen. Daar kun je dan op door: wat deed die ervaring met jou? Wat voelde je erbij? Werd je bijvoorbeeld blij, enthousiast, bang? Houd hierbij voldoende ruimte voor intuïtie en gevoel en observeer goed. Dan komen de emoties vanzelf, want die gaan veel sneller dan gedachten.
Help leerlingen verhaaltjes te maken van hun ervaringen: 'vertel eens, hoe ging dat?' 'wat gebeurde er?', 'wat voelde je?'
Vervolgens ga je die verhalen verbreden en verdiepen: 'Heb je dat vaker?' 'speelt dit niet al langer?' ‘Wat kun je hieruit leren?’
Op deze manier construeer je samen een verhaal van hun ervaringen. En die verhalen geven de leerling weer zelfbeeld wat hem/haar tijd geeft om er achter te komen wie ze zijn en wat bij hen past. Tot slot: stel niet te gauw waarom-vragen? Die zijn vaak veel te groot/abstract. Tips&Trics voor het begeleiden van een stagiair/jonge werknemer:
17
Denk positief: focus op kwaliteiten en positieve kanten van een stagiair of werknemer en kijk niet alleen naar de dingen die niet goed gaan.
Verdiep je in de verschillende manieren waarop jongeren leren op de werkvloer: van vertellen of meekijken tot zelf doen en uitvoeren.
Voorkom stress: voor jongeren is alles nieuw en daardoor ook snel teveel. Begeleid dit proces van onzekerheid. Vertel bijvoorbeeld ook hoe het jezelf of anderen in het begin verging bij een bepaalde taak.
Beloon vooruitgang: niet enkel het behalen van het einddoel, maar ook de tussenstappen zijn belangrijk.
Ga op zoek naar welke nieuwe kennis de jongere zelf heeft en kan toevoegen aan het bedrijf.
Laat jongeren vaker wisselen van teams of collega’s. Het zien van diverse aanpakken verbreedt hun inzicht en motiveert hen zelf ook om andere manieren uit te proberen.
Toolkit Pedagogisch klimaat 12 december 2013
i
Martijn Lampert & Frits Spangenberg, De grenzeloze generatie (2010).
ii
Rosenthal
iii iv v
Weinstein 2002 Stevens, L., Het vakmanschap van de leraar (1994)
YoungWorks & Motivaction, 2011, Het Excellentiemodel. Zie
www.excellentiemodel.nl
18