Toolbox Differentiëren
IJburg College 2012-2013
November 2012 In samenwerking met het APS
Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................................... 2 1. INTRODUCTIE DIFFERENTIËREN ......................................................................................... 3 2. NIVEAUDIFFERENTIATIE ............................................................................................................ 4 INTRODUCTIE OBIT ..................................................................................................................................................... 4 HOE MET OBIT AAN DE SLAG? ................................................................................................................................ 5 OBIT WERKWOORDEN ................................................................................................................................................ 5 3. PROFIELTYPERING BASIS / ACA-2 .................................................................................... 8 4. PEDAGOGISCH DIFFERENTIËREN ..................................................................................... 10 WILLEN / KUNNEN KRUIS ....................................................................................................................................... 10 WIE IS ACTIEF KRUIS .............................................................................................................................................. 12 HOE JE LEERLINGEN STIMULEERT OM ZELF TE DENKEN ............................................................................ 12 5. DIDACTISCH DIFFERENTIËREN .......................................................................................... 13 LEERVOORKEUREN ...................................................................................................................................................... 13 MEERVOUDIGE INTELLIGENTIE THEORIE .......................................................................................................... 13 TOELICHTING MEERVOUDIGE INTELLIGENTIE ................................................................................................ 14 TOEPASSING MEERVOUDIGE INTELLIGENTIE .................................................................................................. 15 6. KENMERKEN BETEKENISVOLLE OPDRACHTEN ........................................................ 17 LESVOORBEREIDING .................................................................................................................................................. 17
2
1. Introductie Differentiëren Je kunt op verschillende manieren differentiëren en met verschillende “brillen” naar de praktijk van differentiatie kijken. Bij deze brillen horen allerlei modellen of methodes die je kunt gebruiken om bewuster keuzes te maken als expert. Het werkelijke werk van differentiëren, dus hoe je uiteindelijk deze "modellen" toepast en keuzes maakt, blijft echter het werk van de expert. Er bestaat geen methode om perfect te differentiëren. Hoe je bijvoorbeeld een thema of vakopdracht toespitst op B/G/ACA1/2 niveau komt neer op jouw keuze als expert. Natuurlijk heb je als expert verscheidene hulpmiddelen en instrumenten die je hierbij gebruikt, zoals je vakgroep collega’s, kerndoelen, eindtermen, eindexamens, doorlopende leerlijnen, methodes, etc. Kortom, als we het over het concept “differentiatie” hebben, hebben we het dus over verschillende dingen. Voor deze toolbox hebben we de manieren om te differentiëren in 3 categorieën verdeeld: pedagogische, didactische en niveaudifferentiatie. De meeste experts op het IJburg College differentiëren al pedagogisch, didactisch en qua niveau. Dit gebeurt echter niet altijd bewust en experts hebben vorig schooljaar een behoefte aan expertise bevordering aangegeven. Sinds april 2012 is er in het onderbouwteam als geheel voornamelijk aandacht besteed aan de derde categorie: niveaudifferentiatie. Veel experts geven aan te worstelen met (inhoudelijke) differentiatie op 4 niveaus: basis, gevorderd, aca-1 en aca2. Veel methodes bieden hiervoor onvoldoende handvatten. Er is daarom gezocht naar een gezamenlijke taal om meer grip te krijgen op niveaudifferentiatie. Uiteindelijk is gekozen om dit schooljaar aan de slag te gaan met OBIT, een methode om te kijken naar de manier waarop leerlingen de aangeboden stof verwerken in een les, opdracht of toets. Dit is een startpunt voor het bepalen van het B/G/ACA1/2 niveau van deze les, opdracht of toets. In deze toolbox wordt OBIT toegelicht en vind je hulpmiddelen om OBIT toe te passen op jouw eigen lessen, opdrachten en/of toetsen. Daarnaast vind je in deze toolbox allerlei instrumenten om meer / beter op pedagogisch en didactisch vlak te differentiëren. Succes! Werkgroep Differentiatie 2012-2013 In samenwerking met Guido van Hoek, APS
3
2. Niveaudifferentiatie Introductie OBIT
OBIT maakt inzichtelijk wat de trapjes van kennen en kunnen zijn die jij als expert in je les, opdracht of toets(vraag) hebt verwerkt. OBIT is niet het antwoord op het niveaudifferentiatie vraagstuk, maar een analyse van je materiaal met behulp van OBIT zorgt er voor dat je kritischer en bewuster naar je eigen materiaal kijkt. Op basis daarvan kun je als expert bewuster en beter keuzes maken in wat je verwacht van een bepaald niveau (B/G/ACA1-2). Niveaudifferentiatie (B/G/ACA1-2) op het IJburg College is uiteindelijk een inhoudelijke keuze waar experts verantwoordelijk voor zijn. In het onderstaande schema wordt OBIT kort toegelicht: in de eerste kolom het niveau van verwerking van stof dat bij O, B, I of T hoort, in de tweede kolom het soort vraag of opdracht dat bij deze verwerking past en in de laatste kolom een aantal voorbeelden. OBIT
Niveau van verwerking
Soort vraag / opdracht
Onthouden Onthouden van verzamelde informatie.
Begrijpen
zoek op, beschrijf, verzamel, noem,…
Reproductief
In eigen woorden kunnen weergeven wat gevonden is en de samenhang kunnen aangeven.
Integreren Verbinden van nieuw verworven kennis aan (geactiveerde) reeds aanwezige kennis.
Toepassen
Vergelijk, analyseer, verklaar, vat samen, …
Beoordeel, evalueer, bereken, werk uit,…
Productief
Toepassen van verzamelde kennis in een onbekende situatie.
4
Voorspel, wat als, stel dat, bedenk,…
IT (van OBIT) komt in veel kerndoelen en bijna alle eindexamens terug. Het is dus belangrijk dat zowel OB als IT in je onderwijs verweven zit (ook voor op B/G niveau!)
Hoe met OBIT aan de slag? 1. Pak een bestaande opdracht, les of toets. 2. Bepaal welke elementen van OBIT verwerkt zijn in de opdracht / les / toets. 3. Brainstorm hoe je andere elementen van OBIT kunt toevoegen door bv. vragen / zinnen anders te formuleren of een opdracht / toetsvraag toe te voegen. Let op: OBIT-elementen zijn van toepassing op zowel B, G als ACA1 en ACA2 leerlingen. Tip: Gebruik hiervoor de toolbox. 4. Bepaal vervolgens voor welk niveau (B/G/ACA1/2) de opdracht / les / toets geschikt is. Tip: Bespreek dit met vakgroep collega’s! 5. Pas eventueel de opdracht / les / toets aan zodat het ook geschikt is voor andere niveaus, zodat je jouw opdracht / les / toets op 4 niveaus hebt gedifferentieerd. Tip: Bespreek dit met vakgroep collega’s! 6. Eventuele vervolgstap: kijk naar de rubrics waarmee de inhoud wordt getoetst. In hoeverre zitten de OBIT elementen hierin verwerkt en is de rubric voldoende gedifferentieerd op B/G/ACA1/2?
OBIT Werkwoorden ONTHOUDEN is gericht op herinneren, onthouden van informatie. Onderwijsactiviteiten (voor les, opdracht of toets) die hier bij horen zijn o.a.: • Luisteren • Uitleg krijgen • Oefenen • Lezen • Opzeggen • Beschrijven • Etc. Werkwoorden voor formuleren van opdracht/vraag: o Zoek op… o Beschrijf… o Etc. BEGRIJPEN is gericht op het in eigen woorden weergeven wat de docent (c.q. het boek) heeft gezegd.
5
Onderwijsactiviteiten die hier bij horen zijn o.a.: • Verkennen • Bediscussiëren • In eigen woorden weergeven • Voordoen • Uitleggen • Voorbeelden geven • Etc. Werkwoorden voor formuleren van opdracht/vraag: o Vergelijk… o Analyseer… o Etc. INTEGREREN is gericht op het verbinden van nieuwe kennis aan reeds aanwezige kennis (in bekende context) Onderwijsactiviteiten die hier bij horen zijn o.a.: • Vergelijken • Een plan ontwikkelen • Met elkaar in verband brengen • Voorspellen • Beoordelen • Aantonen • Etc. Werkwoorden voor formuleren van opdracht/vraag: o Beoordeel… o Evalueer… o Etc. TOEPASSEN is gericht op het gebruiken of toepassen van kennis in een nieuwe situatie (in onbekende context) Onderwijsactiviteiten die hier bij horen zijn o.a.: • Creëren • Ontwerpen • Bewijzen voor conclusies aangeven • Selecteren • Gericht experimenteren, onderzoeken • Etc. Werkwoorden voor formuleren van opdracht/vraag: o Voorspel… o Wat als… o Etc.
6
Opdrachten met de nadruk op INTEGREREN en TOEPASSEN: • Wat denk je dat de beste keuze is? • Wat denk je dat er gebeurt als…? • Wat zouden hier oorzaken van kunnen zijn? • Kun je voorspellen wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren? • Wat is de overeenkomst met…? • Hoe verschilt het van…? • Op wat voor manieren kan dit nog meer? • Etc.
7
3. Profieltypering Basis / Aca-21 De Basis leerling… • heeft behoefte aan veiligheid, waardering en bevestiging. • heeft behoefte aan veel ‘TROTS’ momenten. • wil succes ervaren. • wil dicht bij zijn comfort-zone blijven. • werkt graag vanuit het eigen kunnen (vakmanschap). • komt graag achter zijn eigen kwaliteit. • heeft behoefte aan meesterschap. • wil persoonlijke begeleiding (check, hulp, controle) • heeft duidelijkheid en structuur nodig. • wil korte, eenvoudige (stap voor stap), heldere en passende instructie. • heeft behoefte aan een duidelijk doel, aansluitend bij zijn belevingswereld. • is gericht op zichzelf en directe omgeving. • wil concrete voorbeelden uit de werkelijkheid gebruiken (leefomgeving). • wil betekenisvolle context (beroepsgericht). • herkent graag situaties. • ziet graag vaker dezelfde stof. • moet nieuwe informatie ‘beleven.’ • is praktisch ingesteld. • wil de kunst afkijken. • wil beperkte keuze. • neemt kleine stapjes om einddoel te bereiken. • heeft behoefte aan deelopdrachten om tot eindopdracht te komen. • heeft behoefte aan stappenplan bij vaardigheden. • heeft behoefte aan afwisseling in werkvorm (zowel geestelijk als fysiek; beperkt en herkenbaar). • heeft een korte spanningsboog. • wil snel resultaat zien. • heeft behoefte aan beeldend materiaal. • werkt liever met één krachtige bron dan met uitgebreid materiaal. • leest korte teksten. • wil bij ieder vak/leergebied werken aan zijn woordenschat. • wil geen huiswerk. • wil duidelijk en behapbaar huiswerk. • wil in kleine groepjes samenwerken.
1
Samenvatting opbrengst teamactiviteit over profielen van basis en aca-2 leerlingen op het IJburg College, tijdens de onderbouw team 2-daagse (april 2012).
8
De Aca-2 leerling… • is onderzoekend / nieuwsgierig / ontdekkingsgericht. • wil zelf dingen uitzoeken (ontdekkend leren). • heeft brede interesses. • heeft belangstelling die breder is dan zijn eigen belevingswereld. • is intrinsiek gemotiveerd. • is leergierig en ambitieus, zoekt uitdaging (resultaten!). • heeft uitdaging nodig, kennis is het doel. • wil afwisseling. • wil tempo (niet te langzaam, dynamisch). • wil veel keuze hebben. • wil eigen verantwoordelijkheid en eigen inbreng. • wil duidelijke kaders. • kan kennis toepassen en verbanden leggen. • kan analyseren. • kan een onderbouwde mening vormen over onderwerpen verder van hem af. • wil doelgericht werken (lange thema’s). • kan taakgericht leren. • kan zelfstandig werken (individu). • vraagt om begeleiding indien nodig (coachende rol expert). • kan zich lang concentreren (spanningsboog): instructie (>15 min). • kan plannen: het overzien van taken. • is bewust van eigen gedrag en kunnen. • kan reflecteren. • kan kritisch naar de kwaliteit van het product kijken. • wil samenwerken.
9
4. Pedagogisch Differentiëren Willen / Kunnen Kruis
Willen / Niet kunnen Wat kun je als docent doen: • Onderzoeken (is het niet kunnen of niet durven?) • Instrueren • Ondersteunen o individuele leerhulp / ondersteuning o remedial teaching o faalangsttraining o sociale vaardigheidstraining • Aanmoedigen Willen / Kunnen Wat kun je als docent doen: • Stimuleren • Uitdagen o zelfstandigheid geven o extra stof geven
10
•
o hogere eisen stellen Terugmelden o resultaten bespreken
Niet willen / Niet kunnen Wat kun je als docent doen: • Onderzoeken o info vorige school o wie heeft het probleem? o is het niet willen of niet kunnen? o observeren in/buiten de les o teamaanpak • Contact maken met leerling/ouders • Alternatieven bieden o wat wil of kan de leerling wel? o doelen aanpassen • Belonen (formeel of informeel) • Externe hulp zoeken Niet willen / Kunnen Wat kun je als docent doen: • Observeren in/buiten de les • Confronteren / voor de keuze stellen o structuur, controle en sancties • In verbinding blijven o contact maken met leerling/ouders o leercontract maken o eisen stellen aan inzet/prestaties
11
Wie Is Actief Kruis
docent actief
docent is verantwoordelijk vertellen, uitleggen verduidelijken demonstreren, illustreren schematiseren opdrachten geven onderwijsleergesprek 1
gedeelde verantwoordelijkheid leren zichtbaar maken ‘checken’ van leren denkvragen stellen onderwijsleergesprek samenwerkingsvormen rolwisselend onderwijzen 2 leerling actief 3 leerling is verantwoordelijk zelfstandig werken werken met werkschema’s/planners samenwerken docent begeleidt ‘op afstand’,
Hoe je leerlingen stimuleert om zelf te denken • • • • • • • • • • • • •
Besteed aandacht aan ideeën van leerlingen. Help leerlingen hun ideeën te structureren. Help leerlingen te reflecteren op hun denken door vragen over hun denken te stellen. Geef leerlingen regelmatig iets waarover na te denken valt. Daag leerlingen uit dingen te voorspellen. Daag leerlingen uit verklaringen te geven. Daag leerlingen uit hun ideeën uit te wisselen door daar gelegenheid voor te geven. Praat mee met leerlingen als ze ideeën hebben over van alles en nog wat. Stel vragen zodat ook achterliggende ideeën zichtbaar worden. Laat leerlingen vragen eens anders stellen. Wacht drie seconden nadat je een vraag hebt gesteld. Wacht drie seconde met een reactie, nadat een leerling een antwoord heeft gegeven; er kan nog meer komen. Stimuleer altijd het uitspreken van ideeën.
12
5. Didactisch Differentiëren Bij didactisch differentiëren kun je denken aan o.a.: • Tempo • Hoeveelheid instructie 2 • Werkvormen (activerend) • Leervoorkeuren • Meervoudige intelligentie
Leervoorkeuren • • • • •
Kunst afkijken (wat werkt, meeliften, leren in echte leven) Participeren (dialoog, met anderen leren, samen uitzoeken) Kennis verwerven (objectieve kennis, doelgerichtheid) Oefenen (reflectie, doorzetten) Ontdekken (aangaan, nieuwsgierig naar onbekende)
Meervoudige Intelligentie theorie “Het gaat er niet om hoe intelligent je bent, maar hoe je intelligent bent.” Visueel ruimtelijk Kleuren/film/video Grafische vormen, Voorstellingsvermogen Metaforen Mindmap
interpersoonlijk Ervaringen delen Samenwerkend leren Uitwisselen Elkaar uitleggen
Intrapersoonlijk Persoonlijke gevoelens Herinneringen Eigen mening Eigen leven Reflectie Rubrics/portfolio
Taalkundig Gesproken of Geschreven woord poezie
ONDERWERP
natuurgericht Natuurprocessen Observeren Ordenen Experimenten onderzoek
Wiskundig-logisch Cijfers Berekeningen Logica Kritisch denken
Lichamelijk-motorisch Bewegingen (met handen of hele lichaam) Rollenspel Hands-on leren Voorwerpen/bordspelen/ modellen
Muzikaal-ritmisch Muziek Geluiden/hoorspel Ritme/rap/jingles
2
Zie de gereedschapskist van het APS voor activerende werkvormen (uitgedeeld aan alle nieuwe medewerkers tijdens de workshops van Marc).
13
Toelichting meervoudige intelligentie TAALKUNDIGE INTELLIGENTIE • Denkt in woorden en formuleert makkelijk. • Houdt van lezen, praten en schrijven. • Kan makkelijk gedachten en ideeën verwoorden. • Leest met inzicht en begrijpt wat er staat. • Kan iets goed beschrijven en helder argumenteren. LOGISCH-WISKUNDIGE INTELLIGENTIE • Is gefascineerd door getallen/cijfers en speelt er graag mee. • Kan informatie goed ordenen. • Lost graag complexe wiskundige problemen op. • Denkt zorgvuldig na en heroverweegt bij het oplossen van problemen. • Redeneert precies, accuraat en logisch. • Denkt kritisch. VISUEEL-RUIMTELIJKE INTELLIGENTIE • Neemt de werkelijkheid waar via beelden en kleuren. • Heeft een groot gevoel voor kleurnuances. • Tekent vaak figuurtjes of maakt krabbels om iets vast te houden. • Experimenteert graag met ontwerpen en schetsen. • Denkt, schrijft en praat plastisch. • Kan zich snel oriënteren in gebouwen, wijken e.d. LICHAMELIJK-MOTORISCHE INTELLIGENTIE • Reageert bij voorkeur met trefzekere bewegingen. • Heeft een sterk gevoel voor de juiste richting en timing in het gebruik van het eigen lichaam. • Houdt van gymnastiek en sport. • Maakt snel lichamelijk contact. • Sterk in fijne motoriek. • Leert makkelijk door iets te doen of door spel. • Sleutelt en knutselt graag. MUZIKAAL-RITMISCHE INTELLIGENTIE • Leeft in geluid en ritmiek. • Pikt snel melodietjes op, neuriet graag. • Bespeelt graag een muziekinstrument. • Werkt met ezelsbruggetjes of rijmpjes om iets te onthouden. • Werkt graag met muziek op de achtergrond. • Sterk gevoel voor ritme, intonatie, nuances in stemgebruik. NATUURGERICHTE INTELLIGENTIE • Is gefascineerd door alles wat groeit, bloeit en beweegt in de natuur.
14
• • • •
Herkent snel kenmerken van planten, dieren, voorwerpen. Leert makkelijk door waarnemingen buiten, verzamelen en ordenen. Gaat graag met dieren om en maakt er snel contact mee. Observeert en verklaart graag veranderingen in de natuur.
INTRAPERSOONLIJKE INTELLIGENTIE • Stelt zich graag wat op de achtergrond op. • Leeft in eigen wereld en houdt van dagdromen. • Kent eigen sterke en zwakke kanten goed. • Stelt hoge eisen aan zichzelf. • Neemt scherp waar wat er gebeurt. • Schrijft een dagboek, gedichten. • Heeft gevoel voor reflectie, poëzie en filosofie. INTERPERSOONLIJKE INTELLIGENTIE • Houdt van contacten met anderen. • Werkt graag samen. • Voelt scherp aan wat anderen beweegt en spreekt daar makkelijk over. • Voelt zich prettig in groepen. • Houdt van gezelligheid en feestjes. • Is graag bereid anderen te helpen.
Toepassing meervoudige intelligentie TAALKUNDIG/VERBAAL: Hoe kan ik gebruik maken van het gesproken of geschreven woord? LOGISCH/WISKUNDIG: Hoe kan ik cijfers, berekeningen logica of kritisch denken inzetten? VISUEEL/RUIMTELIJK: Hoe kan ik visuele hulpmiddelen gebruiken of beeldende aspecten en kleur een plaats geven? LICHAMELIJK/MOTORISCH: Hoe kan ik het hele lichaam laten meedoen of ervaringen inbouwen waarbij voorwerpen aangeraakt worden? MUZIKAAL/RITMISCH: Hoe kan ik muziek gebruiken of geluiden uit de omgeving? Ritmische of melodische onderdelen inbouwen? INTERPERSOONLIJK: Hoe kan ik samenwerkend leren inbouwen of het delen en uitwisselen van ervaringen?
15
INTRAPERSOONLIJK: Hoe krijgen persoonlijke gevoelens/herinneringen een plaats? Hoe bouw ik keuzemogelijkheden voor leerlingen in? NATUURGERICHT: Hoe besteed ik aandacht aan natuurlijke voorwerpen of aan classificeren? Kunnen lesonderdelen buiten plaatsvinden?
16
6. Kenmerken Betekenisvolle Opdrachten • • • • • • • •
Keuzemogelijkheden Leren voor hier en nu Emoties aanspreken Nieuwsgierigheid, verwondering, uitdaging Afwisseling van werkvormen Van geheel naar deel, mogelijk maken, verbinden met het echte leven Meerdere zintuigen laten aanspreken Diep leren stimuleren
Lesvoorbereiding
Waar kun je in de voorbereiding van een les allemaal rekening mee houden?: a. Wat is het onderwerp of ’leerdoel’ van mijn les (wat moeten leerlingen aan het einde van de les begrijpen/kunnen)? b. Wat doe ik (als docent), wat doet de individuele leerling, wat doen de leerlingen in een groep/groepjes (verwachtingen)? c. Contact met leerlingen en de groep (hoe zorg ik ervoor dat leerlingen zich ‘gezien’ voelen en dat zij samenwerkend leren?) d. Interesse (hoe maak ik leerlingen nieuwsgierig naar dit onderwerp?) e. Variatie (hoe zorg ik voor afwisseling, o.a. van werkvormen)? f. Hoe zorg ik ervoor dat leerlingen gebruik kunnen maken van hun eigen manier van leren (rekening houden met leervoorkeuren; meer zintuigen prikkelen)? g. Keuzemogelijkheden (hoe zorg ik ervoor dat leerlingen kunnen kiezen)? h. Verwerking (hoe plan ik tijd voor verwerking in)? i. Reflectiemomenten j. Sponsopdrachten (hoe zorg ik voor uitbreidingsmogelijkheden voor de snelle leerlingen; heb ik zicht op wat basisstof en wat extra stof is)?
17