Toetsingskader Operationeel Programma Doelstelling 2 Noord-Nederland 2007 – 2013
Vastgesteld in Comité van Toezicht 15 maart 2011 Datum inwerkintreding 6 juni 2010
Inhoudsopgave
Inleiding
..................................................................................................................... 1
1. Definities .................................................................................................................... 2 2. Selectiecriteria............................................................................................................ 4 3. Financiële criteria ..................................................................................................... 10 Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
A B C D E F G H I J
Indicatorenset OP Noord-Nederland ........................................................... 14 Financiële tabel: prioriteiten en actielijnen ................................................. 15 Kaartbeeld programmagebied Noord-Nederland ......................................... 16 In aanmerking komende locaties voor opwaardering van bedrijfslocaties.. 17 Brochure duurzaamheid.............................................................................. 18 Lijst van uitgesloten sectoren ..................................................................... 19 Interpretatiefiches...................................................................................... 20 Subsidiabiliteit van kosten ......................................................................... 29 Aanvraagformulier ...................................................................................... 31 Voorwaarden voor projecten....................................................................... 32
Inleiding
Het Operationeel Programma Noord-Nederland, zoals vastgesteld door de Europese Commissie bij beschikking van 27 juli 2007, biedt de mogelijkheid om projecten (mede) te financieren die bijdragen aan de gewenste ontwikkeling van Noord-Nederland. De beoordeling van projecten is een taak van de Stuurgroep. Zij beoordeelt de subsidieaanvragen en brengt advies uit aan het Dagelijks Bestuur van het SNN, dat uiteindelijk definitief besluit. Dit toetsingskader vormt de basis voor de beoordeling van subsidieaanvragen door de Stuurgroep en bevat de verschillende criteria waaraan subsidieaanvragen binnen het Operationeel Programma worden getoetst. Deze criteria zijn een uitwerking van de bepalingen in het Operationeel Programma, maar houden ook rekening met andere kaders die direct van invloed zijn op het programma en de mogelijkheid om projecten te financieren. Zo dient bij de beoordeling van subsidieaanvragen rekening te worden gehouden met de Europese Verordeningen, in het bijzonder Kaderverordening 1083/2006 betreffende algemene bepalingen voor de inzet van Structuurfondsen en Verordening 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Ook het Rijk heeft aanvullende bepalingen vastgesteld die van kracht zijn voor het Operationeel Programma, zoals vastgelegd in de Ministeriële Regeling EFRO doelstelling 2. Bovendien leidt de afbakening met andere steunprogramma’s tot nadere bepalingen. In dat kader speelt met name de afbakening met het Europese Plattelandsontwikkelingsplan voor de periode 2007-2013 (POP2). Rekening houdend met kaders en regelgeving zoals hiervoor geschetst, zijn in dit toetsingskader de criteria en voorwaarden vastgelegd die relevant zijn voor de beoordeling van subsidieaanvragen binnen het Operationeel Programma. Het belangrijkste onderdeel wordt gevormd door de selectiecriteria die zijn uitgewerkt in paragraaf 2. Deze criteria staan centraal bij de beoordeling van subsidieaanvragen en bewaken de aansluiting van subsidieaanvragen bij de inhoud van het Operationeel Programma. De selectiecriteria moeten als één geheel worden beschouwd met de diverse bijlagen waarnaar wordt verwezen, waaronder de zogenaamde interpretatiefiches. De interpretatiefiches bevatten specifieke criteria voor enkele typen projecten, waarvoor de algemene selectiecriteria de aansluiting op de doelstellingen van het Operationeel Programma niet voldoende borgen. Ook de financiële criteria, zoals uitgewerkt in paragraaf 3, zijn een onlosmakelijk onderdeel van de beoordeling van projecten. Het opstellen van dit toetsingskader was als uitwerking reeds aangekondigd in het Operationeel Programma en geeft invulling aan de aanbeveling zoals geformuleerd in de ex ante evaluatie om de selectiewijze van subsidieaanvragen nader uit te werken en transparant te maken. Het toetsingskader is vastgesteld door het Comité van Toezicht. Daarmee vormt het voor de Stuurgroep het kader op basis waarvan subsidieaanvragen binnen het Operationeel Programma moeten worden beoordeeld. De Beheersautoriteit van het Operationeel Programma – het Dagelijks Bestuur van het SNN – kan bij haar besluitvorming afwijken van hetgeen in het toetsingskader is bepaald. Dit zal echter slechts bij uitzondering geschieden. Het Comité van Toezicht wordt gevraagd om een besluit tot afwijking van het toetsingskader te bekrachtigen.
1
1.
Definities
In dit toetsingskader wordt verstaan onder: a.
Europese Commissie: de Europese Commissie als bedoeld in artikel 7 (ex. art. 4) van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; b. Rijk: de Staat der Nederlanden; c. SNN: Samenwerkingsverband Noord-Nederland, als beheersautoriteit van het OP verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en deugdelijkheid van het beheer, controle en toezicht op de voortgang en uitvoering van het OP. Het Dagelijks Bestuur van het SNN (DB SNN) beslist over de inzet van EFRO-middelen in projecten en geeft de beschikking af.; d. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Dienst Regelingen: als certificeringsautoriteit verantwoordelijk voor de certificering van betalingen, voordat betaalaanvragen bij de Europese Commissie worden ingediend. Zij ziet toe op de juistheid, rechtmatigheid en volledigheid van de betaalaanvragen; e. Ministerie van Financiën, Auditdienst: als auditautoriteit van het OP verantwoordelijk voor de verificatie van het management- en controlesysteem van het OP; f. OP of OP Noord-Nederland: het Operationeel Programma Doelstelling 2 NoordNederland voor de structurele bijstandsverlening door de Gemeenschap uit hoofde van de Structuurfondsen, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking van 27 juli 2007. Het programma wordt uitgevoerd tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015; g. Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO): het fonds bedoeld in artikel 160 (ex. art. 130C),Verdrag tot oprichting v/d Europese Gemeenschap; h. Prioriteit: een door de Commissie van de Europese Gemeenschap in het OP vastgestelde prioriteit in het kader van de uitvoering van Doelstelling 2; i. Actielijn: een in het OP vastgestelde actielijn in het kader van de uitvoering van Doelstelling 2; j. Project: het samenhangend geheel van activiteiten, waarvoor een subsidie uit het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling wordt gevraagd; k. Startdatum project: de datum waarop de projectperiode van start gaat en in de beschikking is opgenomen als moment waarna kosten subsidiabel zijn. l. Einddatum project: de datum die in de beschikking is opgenomen als laatste dag van de projectperiode. m. Subsidieaanvrager: een controleerbare en geaccepteerde publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die de subsidie aanvraagt en die verantwoordelijk is voor de behandeling c.q. afwikkeling van de subsidie. De subsidieaanvrager wordt bij toekenning van de subsidie eindbegunstigde. In uitzonderlijke gevallen kan de subsidieaanvrager een derde partij als eindbegunstigde aanwijzen. In dit geval is de subsidieaanvrager slechts intermediair en wordt de door de subsidieaanvrager aangewezen instantie verantwoordelijk voor de behandeling c.q. afwikkeling van de subsidie. n. Subsidieaanvraag: de aanvraag voor EFRO-subsidie zoals deze door de subsidieaanvrager bij het programmamanagement wordt ingediend; o. Eindbegunstigde: instantie of onderneming in de overheids- of particuliere sector die voor de werkzaamheden c.q. uitvoering als opdrachtgever optreedt, of in het geval van steunregelingen en van steunverlening door instanties die door de lidstaat zijn aangewezen, de steunverlenende instanties; p. Uitvoerder: de publiek- dan wel privaatrechtelijke rechtspersoon die in opdracht van de subsidie-aanvrager c.q. eindbegunstigde belast is met de feitelijke uitvoering, dan wel in samenwerkingsverbanden het grootste aandeel heeft in de feitelijke uitvoering, van het gedefinieerde project; q. Programmamanagement: orgaan ingesteld ten behoeve van de advisering over subsidieaanvragen aan de Stuurgroep en de ondersteuning van de activiteiten van het CvT. Het programmamanagement wordt ingevuld door het SNN; r. Stuurgroep: de door het Comité van Toezicht ingestelde Stuurgroep. De Stuurgroep adviseert het DB SNN over de toekenning van EFRO-middelen in projecten; s. Comité van Toezicht (CvT): het voor het OP Noord-Nederland ingestelde Comité voor toezicht op de controle, beheer en uitvoering van dit OP. t. Additionaliteit van het project: de uit te voeren activiteiten in het kader van een met EFRO gesubsidieerd project zijn nieuw of vormen een verantwoorde uitbreiding van al lopende activiteiten. Bovendien is op geen enkele andere wijze voorzien in de financiering van het tekort waarvoor Europese middelen gevraagd wordt.
2
u.
Value for money: de mate waarin het met EFRO gesubsidieerd project bijdraagt aan de doelstelling van het OP gerelateerd aan zowel het aandeel van de EFRO-bijdrage in de totale financiering van het project alsook het aandeel dat het project opeist in het totale budget van het OP. v. Duurzaamheidstoets: de uit te voeren activiteiten in het kader van een met EFRO gesubsidieerd project worden beoordeeld op hun bijdrage aan een duurzame ontwikkeling, zoals gedefinieerd in bijlage E van dit toetsingskader. w. Ministeriele Regeling EFRO doelstelling 2: Regeling van de Minister van Economische Zaken van 12 november 2007, nr. WJZ 7130350, houdende de Rijkscofinanciering voor EFRO programma's 2007-2013 voor doelstelling 2. En Regeling van de Minister van Economische Zaken van 30 november 2009, nr. WJZ/9179936, tot wijziging van de Regeling EFRO Doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013. In deze regeling zijn onder meer de subsidiabiliteitsregels vastgelegd.
3
2.
Selectiecriteria
Voor het verstrekken van subsidies bij de uitvoering van het programma, dient te worden bepaald hoe de beschikbare subsidiebedragen voor projecten worden verdeeld. De wijze van verdeling van de beschikbare subsidiebedragen over aanvragen dient daarom in dit programma te worden opgenomen. Het gaat hierbij om een samenhangend geheel van vooral kwalitatieve maatstaven. Het Operationeel Programma Doelstelling 2 Noord-Nederland (OP Noord-Nederland) is een meerjarig regionaal programma. De programmatische benadering houdt een werkwijze in waarbij het realiseren van projecten in de regio op zodanige wijze wordt ondersteund, dat de totale invulling van het programma het best bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen. De ontwikkeling van programma's houdt ook het initiëren, stimuleren en selecteren van projectvoorstellen in. leder project dient te voldoen aan de algemene doelstellingen van het OP en aan de specifieke doelstellingen van het desbetreffende onderdeel van het OP. Het hoofdcriterium voor toekenning van middelen vanuit het OP is af te lezen aan de hoofddoelstelling waaraan projecten moeten bijdragen: Transitie van de Noord-Nederlandse economie naar een kenniseconomie waarin ontwikkeling en implementatie van innovatie en technologie samengaan met een versterking van de ruimtelijke kwaliteiten in stad en platteland. Deze hoofddoelstelling is gespecificeerd aan de hand van een aantal subdoelstellingen: • Ontwikkelen en implementeren kennis en innovatie; • Stimuleren en faciliteren ondernemerschap, in het bijzonder kennisgeoriënteerd; • Stimuleren clustervorming en ketenvorming in diverse (sleutel)sectoren; • Ontwikkeling en uitbreiding kennisinfrastructuur; • Ontwikkeling en uitbreiding opleidingsinfrastructuur; • Verbeteren bereikbaarheid stedelijke centra; • Verbeteren aantrekkelijkheid stedelijke en landelijke gebieden; • Ontwikkeling aantrekkelijke bedrijfslocaties en bedrijfsruimtes. De hoofddoelstelling en subdoelstellingen zijn bepaald op basis van een analyse van kenmerken van Noord-Nederland, waaronder sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen. In het verlengde hiervan is een passende strategie voor de verwezenlijking van de doelstellingen aangegeven. Daarbij zijn prioriteiten en actielijnen gedefinieerd. Het programmakarakter brengt mee dat uit het ruime aanbod die projectvoorstellen worden gekozen, die het best bijdragen aan realisering van de doelstellingen. De vastgelegde procesgang van de projectbehandeling waarborgt daarbij de zorgvuldigheid die in relatie tot ieder afzonderlijk voorstel in acht dient te worden genomen. Om de beoordeling van projecten transparant te maken is een aantal selectiecriteria ontwikkeld, die in deze paragraaf zijn opgenomen. Het gaat om de volgende typen selectiecriteria: • Ontvankelijkheid • Beoordeling • Prioriteit
4
Ontvankelijkheid: voldoet het project aan de minimale eisen? De beoordeling van een project begint aan de hand van een aantal ontvankelijkheidscriteria, die eenvoudig kunnen worden getoetst. Deze criteria geven uitdrukking aan de minimale voorwaarden die gelden voor een projectvoorstel. Aan de volgende eisen moet zijn voldaan: Vereiste informatie • Een volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend aanvraagformulier is aanwezig alsmede voldoende documentatie van het projectvoorstel. De documentatie maakt duidelijk op welke wijze het project wordt gedefinieerd, georganiseerd, begroot en gefinancierd; •
De kwantitatieve projectgegevens zijn volledig en eenduidig, zodanig dat deze in de administratieve vereisten voor behandeling voorzien; de subsidiabele kosten zijn eenduidig meetbaar en controleerbaar te zijn;
•
Indicatoren zijn beschikbaar voor de raming vooraf en meting achteraf van de effecten van het project. Er is een onderbouwing vooraf van de verwachte uitkomsten op deze indicatoren. De vastgestelde standaardindicatoren binnen het programma zijn opgenomen in bijlage A.
Basisvoorwaarden • Het project is uitvoerbaar in een vastgelegde periode, dat wil zeggen dat het startmoment en de realisatiedatum eenduidig zijn gefixeerd; • De periode van uitvoering van het project ligt binnen de uitvoeringsperiode van het programma, inclusief het verrichten van alle betalingen binnen het project en het overleggen van de eindafrekening met accountantsverklaring; • De overige financiering van het project is zekergesteld; • De gevraagde en toe te kennen EFRO-bijdrage aan een project is minimaal 100.000 euro en de subsidiabele kosten van het project bedragen minimaal 250.000 euro; • Binnen het budget waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft bestaat nog voldoende ruimte. De budgetten zijn bepaald op het niveau van de actielijnen van het programma en zijn opgenomen in de financiële tabel in bijlage B. Geografisch werkingsgebied Iedere prioriteit van het OP richt zich op een geografisch afgebakend gebied. Het project wordt aantoonbaar uitgevoerd binnen het gebied dat voor de prioriteit waarvoor het project in aanmerking komt is aangewezen of komt met de beoogde effecten geheel ten goede aan het voor de betreffende prioriteit aangewezen gebied. Per prioriteit gaat het om het volgende werkingsgebied: • Prioriteit 1 ‘Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie’ Werkingsgebied: geheel Noord-Nederland, dat wil zeggen de provincies Drenthe, Friesland en Groningen • Prioriteit 2 ‘Attractieve regio’s’ Werkingsgebied: de economische kernzones van Noord-Nederland, dat wil zeggen de kernzones zoals afgebakend in het kaartbeeld in bijlage C. • Prioriteit 3 ‘Attractieve steden’ Werkingsgebied: het stedelijk grondgebied van de steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden. Voor prioriteit 2 Attractieve regio’s gelden nadere bepalingen. • Binnen Actielijn 2.A ‘Aantrekkelijk landelijk gebied’ kunnen EFRO middelen in beperkte mate worden ingezet voor projecten die buiten de economische kernzones – maar binnen NoordNederland – worden uitgevoerd. Het streven is om deze mogelijkheid te beperken tot een maximum van 15% van de voor prioriteit 2 beschikbare EFRO middelen. Projecten moeten van bovenlokale betekenis zijn en: o een directe bijdrage leveren aan de ontwikkeling en concurrentiepositie van de vastgestelde sleutelgebieden en speerpuntsectoren van Noord-Nederland; o een directe bijdrage leveren aan de economische prestaties van Noord-Nederland, doch minimaal een deel van Noord-Nederland dat groter is dan alleen de gemeente waarbinnen het project wordt uitgevoerd.
5
•
Binnen Actielijn 2.C ‘Opwaardering van bedrijfslocaties’ komen slechts bedrijfslocaties voor steun in aanmerking die verouderd zijn, een bovenregionale functie hebben en gelegen zijn in één van de steden of havengebieden die zijn aangewezen in bijlage D.
Beoordeling: sluit het project aan op de doelstellingen en uitgangspunten van het programma? Als het project voldoet aan de minimale eisen die worden gesteld, wordt het project beoordeeld op de aansluiting bij de doelstellingen en uitgangspunten van het OP. Voor de beoordeling op basis van deze criteria is een nadere analyse van de projectdocumentatie noodzakelijk. Aan de volgende eisen moet zijn voldaan: Inhoudelijke criteria Het project moet invulling geven aan de inhoudelijke doelstellingen van het OP en passen binnen de kaders die daarvoor zijn bepaald. Dit betekent dat het project aan de volgende eisen moet voldoen: • Het project past in, dat wil zeggen aard en doel van het project liggen binnen, het kader van de geselecteerde prioriteiten en actielijnen van het programma en draagt bij aan het realiseren van de hoofddoelstelling en één of meerdere van de subdoelstellingen van het programma; • Het project levert een bijdrage aan de versterking van de kennisintensieve economische structuur die Noord-Nederland nastreeft en de daarmee samenhangende werkgelegenheid. Het project is in dit opzicht verantwoord in termen van "value for money"; • Het project levert een bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van Noord-Nederland, te beoordelen aan de hand van de duurzaamheidstoets zoals is gedefinieerd in bijlage E. • Binnen het OP Noord-Nederland kan sprake zijn van toekenning van subsidiemiddelen vanuit het OP aan ondernemingen. Dit kan direct gebeuren via een project als een bedrijfsgerichte regeling of een fonds. Wanneer het project zich richt op steunverlening aan bedrijven zijn bedrijven die behoren tot een aantal binnen dit OP aangewezen sectoren in principe uitgesloten. De beheersautoriteit kan hiervan afwijken, in het bijzonder wanneer zij van mening is dat het project vooral een maatschappelijk belang dient of wanneer het maatschappelijk belang van het project groter is dan een direct privaat belang van de beoogde subsidieontvanger. Bijlage F bevat een overzicht van de sectoren die in principe zijn uitgesloten. Deze beperking van in aanmerking komende sectoren is mede opgesteld in verband met de noodzakelijke afbakening ten aanzien van de mogelijkheden die worden geboden via het Plattelandsontwikkelingsplan (POP2). • Binnen het OP is het mogelijk om specifieke financieringsinstrumenten (fondsen of andere stimuleringsregelingen die leningen, garanties voor terugbetaalbare investeringen of gelijkwaardige instrumenten verstrekken) op te zetten specifiek ter stimulering van energieefficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, inclusief bestaande woningen. In het geval van bestaande woningen dient het om woningen te gaan, die zijn opgeleverd voor 1 januari 1995 met een duidelijke verwijzing naar de sociale huursector. De maatregelen, die met behulp van deze financieringsinstrumenten worden gefinancierd dienen tevens een duidelijk innovatief karakter te hebben. • Bijlage G bevat de zogenaamde interpretatiefiches. Deze betreffen een verbijzondering van de selectiecriteria in deze paragraaf en moeten derhalve als integraal onderdeel van de selectiecriteria worden beschouwd. De interpretatiefiches zijn gericht op typen projecten die binnen het Operationeel Programma op basis van de selectiecriteria niet altijd eenduidig beoordeeld kunnen worden. Wanneer het project zich richt op één van de volgende onderwerpen, geldt als eis dat het project voldoet aan de aanvullende criteria die zijn opgenomen in het bijbehorende interpretatiefiche: • Kennisinfrastructuur • Opwaardering stedelijke voorzieningen • Sportvoorzieningen
6
• • • • •
Bedrijventerreinen Landschappelijke inrichting, landgoederen en landschapsparken Bereikbaarheid Opleidingsinfrastructuur Evenementen
Legitimiteitscriteria Binnen het OP geldt een aantal uitgangspunten die moeten waarborgen dat een bijdrage vanuit het OP gerechtvaardigd is. Projecten moeten voldoen aan deze uitgangspunten • De noodzaak van de publieke interventie die het verstrekken van een bijdrage vanuit het OP betekent is aangetoond. Dat wil zeggen dat kan worden onderbouwd dat de maatregelen waarin het project voorziet niet zonder overheidsingrijpen tot stand zouden komen dan wel als gevolg van het overheidsingrijpen aanmerkelijk worden versneld. • Het verlenen van een financiële bijdrage vanuit het OP is noodzakelijk voor de realisatie van het project; • Het project is uitvoeringsgereed; • Het project betreft nieuwe activiteiten. Subsidieverlening voor een vervolg van reeds uitgevoerde activiteiten (zonder verruiming van de werkingssfeer) is uitgesloten evenals voor reguliere activiteiten en verantwoordelijkheden van de subsidieaanvrager / projectuitvoerder of andere betrokkenen. Wet- en regelgeving Vanzelfsprekend geldt dat de uitvoering van het programma – en dus ook de projecten binnen het programma - te allen tijde verenigbaar moet zijn met het (Europese, nationale en regionale) overheidsbeleid en de daaraan verbonden wet- en regelgeving. Met name wordt gewezen op de regelgeving en het beleid op het gebied van mededinging, plaatsing van overheidsopdrachten, milieubescherming, en opheffing van ongelijkheden tussen mannen en vrouwen. Dit zijn onderwerpen die in de beoordeling van projecten ook expliciet onder de aandacht komen, mede via de vraagstelling in het aanvraagformulier. Een bijzonder punt betreft de Europese wet- en regelgeving op het gebied van staatssteun. Deze wet- en regelgeving reguleert de mogelijkheden tot overheidssteun die ten goede komt aan ondernemingen. Dit heeft in een op economische stimulering gericht programma als het OP Noord-Nederland belangrijke consequenties voor projecten.
7
Prioriteit: krijgt het project voorrang binnen het programma? Prioriteitscriteria De hiervoor beschreven criteria voor de ontvankelijkheid en beoordeling van een project laten een ruim aanbod aan mogelijke projecten toe. Voor een doelgerichte en doelmatige programmainvulling dient daarom een nadere keuze te worden gemaakt. Bijvoorbeeld wanneer de nog beschikbare EFRO middelen binnen een actielijn onvoldoende zijn om alle ingediende of aangemelde aanvragen te kunnen honoreren, maar ook om in het algemeen de kwaliteit van projecten op basis van vaste maatstaven te kunnen toetsen. Het programma beoogt daartoe het benodigde referentiekader te bieden. Projectvoorstellen worden, op zichzelf gezien en in verhouding tot andere (mogelijke) projectvoorstellen, afgewogen op hun betekenis voor de realisering van de doelstellingen. Dit houdt in dat de kwaliteit van het voorstel op een aantal punten nader wordt beoordeeld. Voorrang wordt gegeven aan projectvoorstellen die sterker scoren op de volgende maatstaven: • De mate waarin het projectvoorstel van betekenis kan zijn voor de hoofddoelstelling, zijnde transitie van de Noord-Nederlandse economie naar een kenniseconomie waarin ontwikkeling en implementatie van innovatie en technologie samengaan met een versterking van de ruimtelijke kwaliteiten in stad en platteland; • De mate waarin het project van betekenis is voor de probleemstelling of behoeftestelling die in het projectvoorstel wordt beschreven als aanleiding voor het project; • De omvang van de impact van het projectvoorstel voor de (deel-)doelstellingen in termen van verwachte effecten, afgemeten aan de in het programma gedefinieerde kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren ( doelgerichtheid); • De mate waarin daarbij sprake is van "value for money", dus de verhouding tussen effecten en kosten (doelmatigheid). Voor de onderbouwing worden de volgende criteria in de beoordeling betrokken: - De verhouding tussen de gevraagde EFRO bijdrage en de totale subsidiabele kosten; - Bijdrage aan de realisatie van de voor een actielijn gekwantificeerde overige doelstellingen en effecten in verhouding tot het voor de actielijn beschikbare budget. De gevraagde bijdrage van een subsidieaanvrager vormt een bepaald percentage van het beschikbare budget. Deze kan worden afgezet tegen de beoogde realisatie van een bepaalde indicator. - EFRO bijdrage per gerealiseerde behouden en/of nieuw gecreëerde arbeidsplaats (voor zover het project zich richt op directe creatie van arbeidsplaatsen): naar verwachting levert de realisatie van een project een bepaalde hoeveelheid nieuwe arbeidsplaatsen op. Gegeven de gevraagde EFRO bijdrage betekent dit een bepaalde EFRO-bijdrage per nieuwe arbeidsplaats; deze cijfers zijn te bijvoorbeeld te relateren aan de gemiddelden van de betreffende actielijn van het OP dan wel gemiddelden van andere projecten. • De mate waarin het projectvoorstel in relatie staat tot andere activiteiten waaraan vanuit het programma wordt bijgedragen; • De samenwerking tussen overheden, bedrijven en instellingen, waarbij de activiteiten daadwerkelijk van start tot afsluiting van het project in gezamenlijkheid worden verricht, en de marktgerichtheid, die onder meer tot uitdrukking kan komen in de betrokkenheid bij het project van een aanmerkelijk aantal marktpartijen, alsmede uitgelokte private investeringen; • De hardheid van de onderbouwing van de behoefte vanuit de markt aan en (technische en financiële) haalbaarheid van de te creëren voorzieningen, en de meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande voorzieningen en activiteiten, eventueel via een demonstratie- of experimentele waarde ervan; • De mate waarin belanghebbenden zelf uitdrukken gewicht te hechten aan het project door bereidheid om eigen financiële bijdragen te leveren.
8
Tenderregeling De mogelijkheid bestaat om voor specifieke onderdelen van het programma te werken met een tenderregeling. Doelstelling van een tenderregeling is om projectvoorstellen ook in onderlinge vergelijking te kunnen beoordelen op de bijdrage die ze leveren aan het betreffende onderdeel van het programma en prioriteiten te kunnen stellen. In dat geval worden alleen die projectvoorstellen (cq. wordt alleen dat projectvoorstel) geselecteerd die het meeste bijdragen aan de gedefinieerde doelstellingen. Indien een tenderregeling wordt opgesteld bestaat de mogelijkheid om af te wijken van bepalingen in het toetsingskader en andere voor het programma vastgestelde documenten. Uiteraard kan niet in strijd worden gehandeld met Europese en nationale wet- en regelgeving en moeten criteria en voorschriften die worden gehanteerd in de tenderregeling worden vastgesteld.
9
3.
Financiële criteria
Een project komt in aanmerking voor subsidie wanneer een project voldoet aan de selectiecriteria zoals beschreven in hoofdstuk 2 en de financiële criteria zoals genoemd in dit hoofdstuk van het toetsingskader voor het OP Noord-Nederland. De financiële criteria betreffen enerzijds de kosten van het project en anderzijds de financiering.
Projectkosten: zijn de kosten van het project subsidiabel? Algemeen Alleen kosten zijn subsidiabel, die aantoonbaar en onlosmakelijk verbonden zijn aan de met EFRO mede te financieren activiteiten. In het algemeen geldt voor de in de aanvraag opgenomen kostensoorten dat: • de berekening doorzichtig en verifieerbaar moet zijn; • zij doelmatig zijn en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het desbetreffende project; • de opgevoerde kosten reëel zijn. Kosten zijn in geen geval subsidiabel wanneer ze gemaakt zijn voor 1 januari 2007. Daarbij geldt dat kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet subsidiabel zijn. Kosten vanaf de ontvangstdatum van een als ontvankelijk aangemerkte aanvraag kunnen subsidiabel zijn. Deze aanvraag hoeft nog niet geheel compleet te zijn. Aanvragers dienen vervolgens binnen een termijn van maximaal zes maanden na deze datum een volledige subsidieaanvraag in te dienen. Indien dit niet binnen de genoemde termijn van zes maanden gebeurt, schuift de startdatum van subsidiabele kosten op, overeenkomstig de overschrijding van de termijn van zes maanden. Voorts geldt dat voldaan moet worden aan de voorwaarden ten aanzien van subsidiabiliteit van kosten die zijn opgenomen in de Ministeriele Regeling EFRO doelstelling 2 en de wijziging daarop. Specifieke regels voor de subsidiabiliteit van kosten zijn opgenomen in bijlage H. Inkomstengenererende projecten Een specifieke handelswijze is vastgelegd voor de berekening van de subsidiabele kosten in geval van een inkomstensgenererend project. Onder een inkomensgenererend project wordt verstaan een project dat betrekking heeft op een investering in infrastructuur voor het gebruik waarvan de gebruikers een vergoeding betalen, of projecten die betrekking hebben op de verkoop of de verhuur van land of gebouwen of de levering van diensten tegen betaling. De subsidiabele kosten voor inkomstengenererende projecten mogen niet hoger zijn dan de investeringskosten minus aftrek van de actuele waarde van de netto inkomsten die de investering tijdens een bepaalde referentie periode heeft opgeleverd voor: a) Investeringen in infrastructuur; b) Andere projecten waarbij de inkomsten van tevoren objectief kunnen worden geraamd. Indien niet alle investeringskosten voor medefinanciering in aanmerking komen, worden de nettoinkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en niet subsidiabele delen van de investeringskosten. Bij de berekening moet rekening worden gehouden met de referentieperiode die past bij de betrokken investeringscategorie, de categorie van het project, de normaal verwachte rentabiliteit van de betrokken investeringscategorie en met de toepassing van het beginsel de vervuiler betaalt, en eventueel van billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart van de betrokken lidstaat. Wanneer van de inkomsten objectief kan worden vastgesteld dat deze niet van tevoren kunnen worden geraamd, worden de binnen 5 jaar na voltooiing van een actie gegenereerde nettoinkomsten afgetrokken van de aan de commissie gedeclareerde uitgaven.
10
Indien wordt vastgesteld dat een project netto-inkomsten heeft gegenereerd, die niet in aanmerking zijn genomen bij het bovenstaande, worden die netto-inkomsten door de certificeringsautoriteit uiterlijk bij indiening van de laatste betaalaanvraag voor het operationele programma afgetrokken. De aanvraag om betaling van het eindsaldo wordt dienovereenkomstig aangepast.
Financiering: voldoet de financiering van het project aan de voorwaarden? Algemeen Met inachtneming van de hierna opgenomen bepalingen kan in het kader van het OP NoordNederland aan een subsidieaanvrager subsidie ten laste van het EFRO worden verleend. Het totaal van de EFRO-bijdrage en haar cofinanciering kan niet meer bedragen dan 100% van de subsidiabele kosten van het project De EFRO-bijdrage aan individuele projecten zal het minimale bedrag zijn, nodig om de projecten te realiseren, en bedraagt maximaal 50% van de totale subsidiabele projectkosten. De verhoudingen tussen de beoogde financiers van de subsidiabele projectkosten dienen verantwoord te zijn ten opzichte van de verhoudingen zoals voorzien in de financiële tabel van het OP. De financiële tabel van het programma is opgenomen in bijlage B. Uitwerking cofinanciering Voor ieder project met EFRO-middelen dient ten minste een even grote bijdrage vanuit de (semi-) publieke overheid of vanuit private partijen te worden verstrekt. Met het oog hierop zijn de volgende aspecten van belang: • de definitie van publieke cofinanciering; • de eisen ten aanzien van cofinanciering; • het aspect semi-publieke cofinanciering en de rol van stichtingen op dit terrein; • de definitie van private cofinanciering. Definitie van publieke cofinanciering Als publieke cofinanciering wordt aangemerkt alle middelen die door een publieke dan wel semipublieke instelling worden ingezet ten behoeve van de verwezenlijking van een project. Onder semi-publieke co-financiers wordt verstaan: semi-overheidsinstellingen zoals Kamers van Koophandel, brancheorganisaties, ontwikkelingsmaatschappijen, universiteiten, hogescholen, R&Dinstellingen, O&O-Fondsen en vergelijkbare organisaties. Deze publieke cofinanciering kan zowel de vorm hebben van een bijdrage in geld dan wel van een aantoonbare bijdrage in natura. Overigens wordt bij de beoordeling van het (semi-)publieke karakter van de cofinanciering primair naar de herkomst van middelen gekeken en niet naar de juridische vorm van de organisatie die deze middelen ter beschikking stelt. Bij een bijdrage in geld gaat het om financiële bijdragen die door (semi-) publieke overheden worden toegekend aan het betreffende project, zonder restitutieverplichting. Bijdragen in natura kunnen betrekking hebben op loonkosten van werknemers van publieke dan wel semi-publieke instellingen die direct toe te rekenen zijn aan het betreffende project en als zodanig niet in rekening worden gebracht bij het project. In deze gevallen worden alleen de werkelijke loonkosten als publieke c.q. semi-publieke cofinanciering gezien. Daarnaast kunnen ook overige aantoonbare kosten verbonden aan een project die voor rekening van de betreffende (semi-)publieke overheid worden genomen als cofinanciering worden gezien mits de juridische eigendom overgaat naar de begunstigde, dit geschiedt tegen werkelijke kosten en de waarde ervan onafhankelijk en objectief kan worden bepaald. In alle gevallen dient de additionaliteit van de bijdragen aangetoond te kunnen worden.
11
Eisen ten aanzien van de cofinanciering De cofinancieringbijdrage moet aantoonbaar gemaakt worden en ter beschikking worden gesteld aan het betreffende project. De cofinancieringbijdrage dient zowel vooraf als achteraf aangetoond te worden. Ook hier dient de additionaliteit te kunnen worden aangetoond. Het aspect semi-publieke cofinanciering en de rol van stichtingen op dit terrein Middelen afkomstig van een stichting kunnen worden ingezet als publieke cofinanciering. In dit geval moet de betreffende stichting voldoen aan de omschrijving van een (semi-)publieke instelling (herkomst middelen). Private cofinanciering Wellicht ten overvloede wordt hier vermeld dat de middelen die door een private partij worden ingezet ten behoeve van de subsidiabele kostensoorten binnen een project als cofinanciering kunnen worden aangemerkt. Deze private cofinanciering kan zowel de vorm hebben van een bijdrage in geld dan wel van een bijdrage in natura.
12
Bijlagen Toetsingskader OP Noord-Nederland
A. B. C. D E. F. G. H. I. J.
Indicatorenset OP Noord-Nederland Financiële tabel: prioriteiten en actielijnen Kaartbeeld programmagebied Noord-Nederland Lijst van in aanmerking komende locaties voor opwaardering van bedrijfslocaties Brochure duurzaamheid Lijst van in aanmerking komende bedrijfssectoren voor bedrijfssteun Interpretatiefiches Subsidiabiliteit van kosten Aanvraagformulier Voorwaarden voor projecten
13
Bijlage A
Indicatorenset OP Noord-Nederland
Prioriteit 1 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie Aantal projecten Aantal R&D projecten Uitgelokte private vervolginvesteringen R&D investeringen - privaat R&D investeringen – publiek Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven (< 5 jaar) Aantal ondersteunde MKB-bedrijven Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis-/research instellingen Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE)
20 € 20 mln. € 20 mln. 60 1.000 6 1.500
Prioriteit 2 Attractieve regio’s Aantal projecten Aantal projecten gericht op verbetering van natuur, landschap of cultureel erfgoed. Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal toeristisch-recreatieve projecten Aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid Aantal hectare bedrijfsterreinen gemoderniseerd Aantal projecten gericht op milieu (inclusief externe veiligheid en luchtkwaliteit) Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE)
3
6 6 150 3 500
Prioriteit 3 Attractieve steden Aantal projecten Aantal projecten gericht op ondernemerschap, stads-/wijkeconomie Aantal projecten gericht op participatie, leefbaarheid of sociale activering. Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen Aantal hectare nieuwe bedrijfslocatie Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal hectare bedrijfslocatie gemoderniseerd Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE)
0 0 5
150 500
14
Bijlage B
Financiële tabel: prioriteiten en actielijnen
Onderstaande tabel betreft de beoogde investering die in het kader van het OP Noord-Nederland wordt gerealiseerd. Naast de Europese middelen gaat het om beoogde cofinanciering door het Rijk, regionale en lokale (semi) publieke partners alsmede de private sector. De beschikbare Europese bijdrage is evenals de beoogde cofinanciering in onderstaande tabel verdeeld over de verschillende actielijnen die het OP kent.
Totale kosten
Publiek Totaal publiek
1. Innovatie, ondernemerschap, kenniseconomie 1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht 1.B Versterking kennisniveau MKB 1.C Stimulering van ondernemerschap 1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur 2. Attractieve regio's 2.A Aantrekkelijk landelijk gebied 2.B Bereikbaarheid en mobiliteit 2.C Opwaardering van bedrijfslocaties 3. Attractieve steden 3.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau 3.B Locaties voor kennisgeorienteerde bedrijvigheid 4. Technische Bijstand
345.576.000 119.867.440 95.948.160 114.514.400 15.246.000 102.402.300 30.720.690 25.600.575 46.081.035 102.402.300 51.201.150 51.201.150 13.552.000
284.592.000 108.483.760 93.102.240 67.760.000 15.246.000 101.640.000 30.492.000 25.410.000 45.738.000 101.640.000 50.820.000 50.820.000 13.552.000
Totaal
563.932.600
501.424.000
Privaat EFRO
94.864.000 30.492.000 25.410.000 33.880.000 5.082.000 33.880.000 10.164.000 8.470.000 15.246.000 33.880.000 16.940.000 16.940.000 6.776.000
Rijk
94.864.000 48.312.880 33.846.120 10.164.000 2.541.000 16.770.600 5.031.180 4.192.650 7.546.770 16.770.600 8.385.300 8.385.300 3.388.000
Regio
% EFRO in totale kosten
94.864.000 29.678.880 33.846.120 23.716.000 7.623.000 50.989.400 15.296.820 12.747.350 22.945.230 50.989.400 25.494.700 25.494.700 3.388.000
60.984.000 11.383.680 2.845.920 46.754.400 762.300 228.690 190.575 343.035 762.300 381.150 381.150 0
27,5% 25,4% 26,5% 29,6% 33,3% 33,1% 33,1% 33,1% 33,1% 33,1% 33,1% 33,1% 50,0%
169.400.000 131.793.200 200.230.800
62.508.600
30,0%
15
Bijlage C
Kaartbeeld programmagebied Noord-Nederland
16
Bijlage D
In aanmerking komende locaties voor opwaardering van bedrijfslocaties
Binnen prioriteit 2 van het OP richt actielijn 2.C zich op opwaardering van bestaande bedrijfslocaties. Opwaardering is noodzakelijk om verpaupering tegen te gaan, de ruimte efficiënt te benutten en de terreinen en daar gevestigde bedrijven goed te faciliciteren. Activiteiten binnen deze actielijn 2.C beperken zich tot verouderde bedrijventerreinen die een bovenregionale functie bezitten en bevinden in de volgende steden / havengebieden (N.B.: niet de gemeente als geheel): 1. Groningen 2. Leeuwarden 3. Emmen 4. Assen 5. Harlingen 6. Franeker 7. Sneek 8. Heerenveen 9. Drachten 10. Appingedam 11. Delfzijl 12. Winschoten 13. Veendam 14. Hoogezand-Sappemeer 15. Eemshaven 16. Meppel 17. Hoogeveen 18. Coevorden
17
Bijlage E
Brochure duurzaamheid
Bevordering van duurzame ontwikkeling is een doelstelling die maatschappelijk breed wordt gedragen. Het OP Noord-Nederland is erop gericht om duurzame ontwikkeling ook daadwerkelijk te stimuleren en mogelijk te maken met behulp van financiële bijdragen. Duurzaamheid of duurzame ontwikkeling is een begrip dat verder gaat dan een schoon milieu of zorgvuldig grondstofgebruik. Het gaat ook over economische en sociale aspecten, goed onderwijs, verkeersveiligheid, arbeidsomstandigheden, sociale participatie, zorg voor de leefomgeving et cetera. Drie invalshoeken staan centraal: milieu, economische ontwikkeling en sociale ontwikkeling. Ook wel de drie P’s genoemd, Planet, Profit en People. De te verwachten bijdrage – positief of negatief – aan duurzame ontwikkeling vormt een integraal onderdeel van de beoordeling van subsidieaanvragen binnen het OP Noord-Nederland. Subsidieaanvragers wordt gevraagd om hun project te analyseren als het gaat om de bijdrage van het project aan duurzame ontwikkeling aan de hand van onderstaande afwegingsmatrix. De afwegingsmatrix helpt om impliciete keuzes expliciet te maken. Niet alleen als het gaat om het effect op korte termijn en in de betreffende regio, maar ook als het gaat om het effect op (middel)lange termijn en op andere locaties.
Planet Hier en nu
Later
Plaats effect
en
moment
van
het
Aard van het effect
Elders
Profit
People
Positief:
Positief:
Positief:
Negatief:
Negatief:
Negatief:
Positief:
Positief:
Positief:
Negatief:
Negatief:
Negatief:
Positief:
Positief:
Positief:
Negatief:
Negatief:
Negatief:
De verwachte bijdrage van het project kan per onderdeel van de matrix worden toegelicht, zowel als het gaat om een positieve bijdrage als om een negatieve bijdrage. De matrix wordt als onderdeel van de aanvraag ingediend en tezamen met de projectinformatie beoordeeld. Aard van het effect Planet: Welk effect kan het project hebben op het landschap, de natuur of het milieu? Profit: Welk effect kan het project hebben op de economische ontwikkeling? People: Welk effect heeft het project op de sociale cohesie, bijvoorbeeld in termen van participatie, zorg, veiligheid of betrokkenheid en gemeenschapsgevoel? Plaats en moment van het effect: Hier en nu: Welk effect kan het project hebben tijdens of direct na de uitvoering op de locatie waar het project wordt uitgevoerd? Later: Welk effect kan het project op middellange termijn hebben op de locatie waar het project wordt uitgevoerd? Elders: Welk effect kan het project op andere locaties dan het werkingsgebied van het project hebben, zowel op korte als lange termijn? In de beoordeling van iedere subsidieaanvraag wordt de bijdrage van het project aan duurzame ontwikkeling betrokken.
18
Bijlage F
Lijst van uitgesloten sectoren
De volgende sectoren zijn in principe uitgesloten van directe steunverlening vanuit het OP NoordNederland als (finale) begunstigde. BIK-code A B G
Landbouw, jacht en bosbouw Geheel uitgesloten Visserij Geheel uitgesloten Reparatie van consumentenartikelen en handel Alleen de volgende codes zijn uitgesloten: 502 Handel in en reparatie van auto's (2) 5030.3 Detailhandel in auto-onderdelen en -accessoires 5040.2 Detailhandel in en reparatie van motorfietsen en onderdelen en accessoires daarvan 505 Benzineservicestations 521 Supermarkten, warenhuizen en dergelijke winkels met een algemeen assortiment 522 Winkels gespecialiseerd in voedings- en genotmiddelen 523 Winkels in farmaceutische en medische artikelen, parfums en cosmetica 524 Winkels gespecialiseerd in overige artikelen 525 Winkels in tweedehands goederen en antiek 5262 Markthandel 5263 Straathandel, colportage e.d. 527 Reparatie van consumentenartikelen (geen auto's en motorfietsen) 5261 Postorderbedrijven
H
Horeca Alleen de volgende codes zijn uitgesloten: 553 Restaurants, cafetaria's, snackbars e.d. 554 Cafés e.d. 555 Kantines en catering
J
Financiële instellingen Geheel uitgesloten
K Verhuur van en handel in onroerend goed, verhuur van roerende goederen en zakelijke dienstverlening Alleen de volgende codes zijn uitgesloten: 70 Verhuur van en handel in onroerend goed 71 Verhuur van transportmiddelen, machines en werktuigen zonder bedienend personeel en van overige roerende goederen O
Milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige dienstverlening Alleen de volgende codes zijn uitgesloten: 923 Overig amusement en kunst * 925 Culturele uitleencentra, openbare archieven, musea, dieren- en plantentuinen * 92629 Overig buitensport * 92642 Roei- kano- zeil en surfsport * 92724 Recreatie n.e.g. *
P
Particuliere huishoudens met personeel in loondienst Geheel uitgesloten
•
Binnen deze codes zijn alleen ondernemingen uitgesloten die behoren tot de categorie microondernemingen (minder dan 10 werkzame personen, minder dan 2 miljoen euro aan omzet) en die niet gevestigd zijn in woonkernen groter dan 30.000 inwoners.
19
Bijlage G
Interpretatiefiches
Achtergrond De selectiecriteria zoals beschreven in hoofdstuk 2 zijn de algemene criteria waaraan subsidieaanvragen worden getoetst. Deze criteria zijn opgesteld met het oog op de aansluiting van subsidieaanvragen op de doelstellingen van het OP Noord-Nederland. De ervaring binnen eerdere Europese programma’s leert dat de algemene criteria de aansluiting niet altijd in voldoende mate garanderen. Bepaalde projectcategorieën kunnen binnen deze criteria leiden tot meerdere interpretatiemogelijkheden. Voor deze categorieën is een nadere uitwerking opgesteld in de vorm van de interpretatiefiches. De fiches zijn opgesteld op basis van voortschrijdend inzicht in de uitvoering van Europese programma en interpretatievraagstukken die zich daarbinnen kunnen voordoen. Dit inzicht is op dit moment naar alle waarschijnlijheid niet volledig en zal zich ook tijdens de uitvoering van dit OP nader ontwikkelen. Dit maakt dit gedeelte van het toetsingskader tot een ‘levend’ document, waarbij op basis van praktische ervaringen en verwachtingen interpretatiefiches kunnen worden bijgesteld dan wel nieuwe fiches kunnen worden toegevoegd. Dit steeds met het doel om de aansluiting van projecten op de doelstellingen van het OP te optimaliseren.
Opzet Om voor subsidieaanvragers en beoordelaars helderheid te verschaffen is gekozen voor een compacte opzet van de interpretatiefiches. Inleiding, achtergrond en herkomst komen slechts zeer beperkt aan bod en een dubbeling met algemeen geldende criteria en voorschriften wordt zoveel mogelijk vermeden. De fiches dienen als beoordelingskader bij de behandeling van subsidieaanvragen gericht op de volgende onderwerpen: 1. Kennisinfrastructuur 2. Opwaardering stedelijke voorzieningen 3. Sportvoorzieningen 4. Bedrijventerreinen 5. Landschappelijke inrichting, landgoederen en landschapsparken 6. Bereikbaarheid 7. Opleidingsinfrastructuur 8. Evenementen
20
Interpretatiefiche Kennisinfrastructuur
Onderwerp Het begrip kennisinfrastructuur is veelomvattend. Er kan onderscheid worden gemaakt in projecten die gericht zijn op de harde infrastructuur (fysiek) en projecten gericht op de zachte infrastructuur (niet-fysiek). Onder harde infrastructuur wordt verstaan het ontwikkelen en aanleggen van gebouwen, inrichting en aanschaf van installaties voor onderzoek en onderwijs met een duidelijk additioneel karakter en gericht op het bedrijfsleven in de regio. Zachte infrastructuur heeft betrekking op de opbouw (en de matching) van kennisnetwerken tussen kennisinstellingen onderling, tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven en tussen het bedrijfsleven onderling. Het betreft faciliterende activiteiten die de ontwikkeling en totstandkoming van dergelijke netwerken mogelijk maken en de demonstratie, toepassing en commercialisering daarvan. Investeringen in kennisinfrastructuur hebben tot doel om Noord-Nederland te ontwikkelen tot een kennisbenuttingseconomie.
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 1: Actielijn A, B, C, D (kennisbenutting staat centraal in de prioriteit) Prioriteit 2: Actielijn B (ICT-bereikbaarheid, vraagbundeling) Prioriteit 3: Actielijn B (kennisgeoriënteerde bedrijvigheid in de steden)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op kennisinfrastructuur aan de volgende selectiecriteria voldoen: • • • • • •
Projecten moeten zich richten op de ontwikkeling, de ontsluiting of de implementatie van kennis; De infrastructuur heeft een publiek karakter; De infrastructuur en/of de kennis die uit projecten beschikbaar komt moet – tegen gelijke voorwaarden – toegankelijk zijn voor meerdere bedrijven; De betrokkenheid van kennisinstellingen bij de voorbereiding en/of de uitvoering van de projecten is vereist; Structureel karakter: De via de gedane investeringen tot stand gekomen kennisinfrastructuur blijft ook na afloop van de projectperiode bestaan; Investeringen in ruggengraatnetwerken en infrastructuur voor mobiele en vaste spraaktelefonie zijn niet subsidiabel.
21
Interpretatiefiche Opwaardering stedelijke voorzieningen
Onderwerp De verbetering van de voorzieningenstructuur in de grote steden draagt bij aan de werkgelegenheid in de regio, hoewel dit effect vaak meer indirect is in vergelijking met de ontwikkeling van bijvoorbeeld een bedrijventerrein. Effecten zijn meestal pas op langere termijn zichtbaar. Echter voor het vervullen van de functie als voorzieningenhart van de regio zijn deze flankerende investeringen in het stedelijke voorzieningenniveau essentieel voor een evenwichtige economische ontwikkeling. Ze dragen bij aan de economische prestaties van de stad zelf, maar versterken ook de aantrekkingskracht van geheel Noord-Nederland op bedrijven en werknemers. Daarnaast leveren deze voorzieningen een belangrijke bijdrage aan de sociale en economische cohesie in de stad.
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 2: Actielijn B (ontsluiting) Prioriteit 3 Actielijn A (stedelijke voorzieningen staan centraal) Actielijn B (m.n. kwaliteitsverhoging openbare ruimte)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op stedelijke voorzieningen aan de volgende selectiecriteria voldoen: • • • • • • •
Economische relevantie: Voorzieningen hebben een beargumenteerde (directe of indirecte) bijdrage aan economische activiteiten; Voorzieningen hebben een beargumenteerde bijdrage aan de stimulering van een duurzame ontwikkeling en het scheppen van duurzame werkgelegenheid; De voorziening moet minimaal een regionaal bereik hebben, dat wil zeggen qua bereik verder reiken dan de inwoners van de betreffende stad alleen; Voorzieningen dragen bij aan het verbeteren van het externe imago van de betreffende stad en aan het vestigingsklimaat in het Noorden; Integraliteit: voorzieningen passen in een groter geheel en staan niet op zich; Structurele karakter: De investeringen in of de effecten van de voorzieningen blijven ook na afloop van de projectperiode bestaan; Er kan geen steun worden verleend in de lopende exploitatie van voorzieningen.
22
Interpretatiefiche Sportvoorzieningen
Onderwerp De primaire functie van reguliere sportvoorzieningen heeft een lokale betekenis en kan op zichzelf niet worden gefinancierd uit het OP. Deze activiteiten zijn verzorgend van aard en hebben een lokaal bereik, waarbij de economische effecten nauwelijks tastbaar zijn. Toch worden sportvoorzieningen vanwege hun aantrekkingskracht steeds vaker geïntegreerd in het netwerk van regionaal economische activiteiten. Een specifiek interpretatiefiche voor sportvoorzieningen is nodig om duidelijkheid te verschaffen over de mate waarin deze activiteiten subsidiabel kunnen zijn binnen een programma gericht op economische structuurversterking.
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 1: Actielijn D (opleidingsinfrastructuur i.r.t. sportvoorzieningen) Prioriteit 3: Actielijn A (verbeteren toeristisch recreatieve voorzieningen)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op sportvoorzieningen aan de volgende selectiecriteria voldoen: • • • • • • •
Alleen sportof daaraan gerelateerde voorzieningen met een bovenregionale aantrekkingskracht komen in aanmerking; De sportvoorzieningen hebben een publiek karakter; Investeringen in sportvoorzieningen moeten een economische prestatie opleveren, die zich doorvertaalt in een positief werkgelegenheidseffect; De sport- of daaraan gerelateerde voorzieningen moeten binnen Noord-Nederland vernieuwend zijn qua aanbod. Structurele karakter: De voorzieningen of de effecten van de voorzieningen blijven ook na afloop van de projectperiode bestaan; Er kan geen steun worden verleend in de lopende exploitatie van voorzieningen; Integraliteit: projecten passen in een groter geheel en staan niet op zich;
23
Interpretatiefiche Bedrijventerreinen
Onderwerp Deze interpretatie richt zich zowel op de ontwikkeling van nieuwe kennisgeoriënteerde terreinen als op de revitalisering van bestaande terreinen. Externe ontsluiting van de terreinen valt hier onder, voorzover de ontsluiting ten dienste staat van de functie van het bedrijventerrein. Bedrijventerrein Het begrip bedrijventerrein wordt dermate ruim gedefinieerd dat hieronder niet alleen de “klassieke” terreinen worden verstaan, maar ook kantorenlocaties en stationsgebieden waar veel bedrijvigheid gevestigd is. Winkelgebieden zijn daarentegen uitgesloten. Revitalisering bedrijventerreinen Onder revitalisering wordt verstaan: “Een structuurversterkende fysieke ingreep in de vorm van een integrale verbetering en/of het creëren van een nieuwe werkfunctie en/of het ombouwen tot een multifunctionele locatie van een bestaand bedrijventerrein”. Ontwikkeling nieuwe bedrijventerreinen In het kader van het OP wordt onder nieuwe bedrijventerreinen verstaan een nieuwe locatie voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid in de grote steden Groningen, Assen, Emmen en Leeuwarden. Dit zijn locaties op of direct grenzend aan bestaande of beoogde kennislocaties (universiteit/hoge scholen, kennisinstellingen) of bestaande of beoogde stationslocaties.
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 2: Actielijn C (opwaardering bedrijfslocaties) Prioriteit 3: Actielijn B (ontwikkeling bedrijfslocaties kennisgeoriënteerde bedrijvigheid)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op bedrijventerreinen aan de volgende selectiecriteria voldoen: • Bedrijfslocaties moeten een bovenregionale functie hebben: ze huisvesten bedrijven van buiten de regio en/of bedrijven waarvan het werkgebied grotendeels de regio overstijgt. • Als het gaat om de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen, dient de bedrijfslocatie met name bestemd te zijn voor kennisintensieve bedrijvigheid, onder meer aan te tonen door de aard van de gevestigde of te vestigen bedrijvigheid, het uitgiftebeleid, de ligging van het locatie of de partners (bijvoorbeeld kennisinstellingen) die bij de ontwikkeling van de locatie betrokken zijn; • Indien het merendeel van de totale subsidiabele kosten uit kosten voor de externe ontsluiting bestaat wordt geen subsidie verleend; • Aanvragers moeten aantonen/verklaren dat bij bodemsanering het principe “de vervuiler betaalt” is getoetst en toegepast.
24
Interpretatiefiche Landschappelijke inrichting, landgoederen en landschapsparken
Onderwerp Het landelijk gebied heeft een belangrijke functie voor de ontwikkeling van Noord-Nederland, zowel voor de woonfunctie en de natuurlijke kwaliteit als voor de economische functie (met name toerisme). Bij de investeringen in Landschappelijke inrichting, landgoederen en landschapsparken in het kader van het OP staat de economische functie centraal. Het gaat om investeringen die bijdragen aan het economisch functioneren van bijvoorbeeld de toeristisch-recreatieve sector versterken dan wel direct bijdragen aan de concurrentiekracht van het vestigingsklimaat. Hoofddoel van de projecten is sociaal-economische structuurversterking en bijvoorbeeld niet kwaliteitsverbetering van natuur en landschapsbehoud (afbakening met POP); Activiteiten die in aanmerking komen: • fysieke ontwikkelingen van het landschap • toeristische infrastructuur (voorzieningen, maar ook routes). • “zachte acties”, zoals onderzoeken, samenwerkingsverbanden, promotie, kennisoverdracht
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 2: Actielijn A (landelijke gebied staat centraal)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op landschappelijke inrichting, landgoederen en landschapsparken aan de volgende selectiecriteria voldoen: • Economische relevantie: Projecten hebben een beargumenteerde (directe dan wel indirecte) bijdrage aan economische activiteiten; • De locaties moeten publiek toegankelijk zijn; • Integraliteit: projecten passen in een groter geheel en staan niet op zich.
25
Interpretatiefiche versterking bereikbaarheid
Onderwerp Aanleg en onderhoud van basisinfrastructuur behoren tot het reguliere takenpakket van de overheid. Deze activiteiten zijn dan ook niet subsidiabel in het kader van het OP Noord-Nederland. Het programma richt zich op additionele investeringen die het functioneren van de basisinfrastructuur verbeteren of een uitbreiding betekenen van de basisinfrastructuur. Het programma wil een extra stimulans geven aan de bereikbaarheid van economisch belangrijke functies in de regio. De middelen die beschikbaar zijn worden geconcentreerd op innovatieve oplossingen voor bereikbaarheids- en mobiliteitsvraagstukken. De begrippen bereikbaarheid en mobiliteit kunnen daarbij betrekking hebben op verkeersstromen van personen en goederen als ook op digitale bereikbaarheid van locaties.
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 2: Actielijn B (bereikbaarheid en mobiliteit)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op verbetering van bereikbaarheid en mobiliteit aan de volgende selectiecriteria voldoen: • Projecten leiden tot een verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de sturing van mobiliteit of een verlaging van de milieubelasting als gevolg van verkeer; • Projecten voorzien in innovatieve oplossingen voor bereikbaarheidsen mobiliteitsvraagstukken, dat wil zeggen oplossingen waarmee in de betreffende kernzone nog geen ervaring is opgedaan; • Investeringen in basisinfrastructuur en – als het gaat om digitale bereikbaarheid ruggengraatnetwerken en zijn niet subsidiabel.
26
Interpretatiefiche Opleidingsinfrastructuur
Onderwerp Uitbreiding en modernisering van de opleidingsinfrastructuur is een van de maatregelen die binnen het OP wordt voorzien in verband met de beoogde transitie van de noordelijke economie naar een kennisbenuttingseconomie. Mensen zijn immers de belangrijkste dragers van kennis en innovatieprocessen. Niet alleen de huidige beroepsbevolking, werkend of werkzoekend, maar ook de toekomstige beroepsbevolking via leerlingen van lager, middelbaar of hoger onderwijs. Dit vereist een goed aanbod aan publieke en private opleidingsinfrastructuur. Doelgroepen zijn enerzijds werkenden en werkzoekenden. Anderzijds gaat het ook om investeringen in opleidingsinfrastructuur ten behoeve van leerlingen van reguliere opleidingen. Het OP richt zich op het versterken van opleidingsinfrastructuur die het reguliere aanbod van opleidingsinstellingen overstijgt.
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 1: Actielijn D (Versterking arbeidsmarktinfrastructuur)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op ontwikkeling of modernisering van opleidingsinfrastructuur aan de volgende selectiecriteria voldoen: • De opleidingsinfrastructuur moet voor iedereen tegen gelijke voorwaarden toegankelijk zijn; • Het bedrijfsleven is betrokken bij de opzet van de opleidingsinfrastructuur dan wel is zelf een beoogde gebruiker van de opleidingsinfrastructuur; • De opleidingsinfrastructuur leent zich voor ontwikkeling van competenties of vaardigheden, waaraan aantoonbare behoefte bestaat bij het regionale bedrijfsleven; • De opleidingsinfrastructuur kan niet uit reguliere onderwijsmiddelen van overheden of opleidingsinstellingen worden bekostigd.
27
Interpretatiefiche Evenementen
Onderwerp Investeren in evenementen kan een waardevolle bijdrage leveren aan de regionale economie en de doelstellingen van het Operationeel Programma. Tegenover de investering kunnen extra bestedingen van buiten de regio staan, extra arbeidsplaatsen, promotie van de regio of een versterking van het woon- en werkklimaat. De beoordeling van de effecten moet worden gecombineerd met de vraag of een evenement eenmalig is of door ondersteuning met subsidie uit kan groeien tot een evenement dat regelmatig plaats zal vinden. Een interpretatiefiche is nodig om te kunnen toetsen of evenementen voldoende bijdragen aan de ambities van het OP. Dit fiche concentreert zich op evenementen met een toeristisch-recreatieve doelstelling. De bijdrage van deze evenementen moet zich met name vertalen in toeristische en/of andere economische effecten. Belangrijk is daarvoor onder meer of het evenement een lokale, regionale, nationale of internationale doelgroep bedient.
Relatie met de prioriteiten en actielijnen van het OP Prioriteit 2: Actielijn A (Aantrekkelijk landelijk gebied) Prioriteit 3: Actielijn A (Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau)
Aanvullende selectiecriteria In aanvulling op het toetsingskader moeten projecten die zich richten op evenementen aan de volgende selectiecriteria voldoen: •
•
•
•
Het evenement levert een structurele bijdrage aan de noordelijke economie, af te meten aan de betekenis (effecten) van het evenement of aan de vraag of gestreefd wordt naar een regelmatig terugkerend evenement dan wel sprake is van een evenement met een eenmalig karakter; Het gaat om een evenement met een bovenregionale aantrekkingskracht, waarbij ook een aanzienlijk aantal bezoekers vanuit andere provincies, andere landsdelen of zelfs het buitenland wordt verwacht; Evenementen moeten een economisch voordeel opleveren dat past bij de doelstellingen van het OP, in termen van werkgelegenheid, bestedingen van buiten de regio of de promotie van de regio; In geval het een evenement met een (beoogd) terugkerend karakter betreft moet een reëel perspectief bestaan dat de toekomstige organisatie van het evenement zonder steun vanuit het OP kan worden georganiseerd. De subsidie vanuit het OP moet dan bedoeld zijn als aanloopsubsidie voor de organisatie van een nieuw evenement of voor een duidelijke verbetering van kwaliteit en effecten van een bestaand evenement.
28
Bijlage H Subsidiabiliteit van kosten cf. art. 10, Min. regeling EFRO doelstelling 2
1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen kosten in aanmerking genomen: a. de volgende door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten: 1º. loonkosten, voor de berekening waarvan de aanvrager bij de aanvraag kiest uit: - de loonkosten plus overhead systematiek, opgenomen in artikel 10a, eerste lid; - de integraal uurtarief systematiek, opgenomen in artikel 10a, tweede tot en met vierde lid; 2º. kosten ten behoeve van promotie en publiciteit; 3º. aankoop of inbreng van grond, gebaseerd op een waardebepaling door een beëdigd taxateur, tot een maximum van 10% van de subsidiabele projectkosten; 4º. aankoop of inbreng van gebouwen en onroerende zaken, met inbegrip van de kosten voor aankoop, belastingen, leges en taxatiekosten, gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en bescheiden; 5°. kosten van de voor het project aangeschafte machines en apparatuur en productiemiddelen, de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en bescheiden; 6°. kosten van het gebruik voor het project van machines en apparatuur die in het bezit zijn van een deelnemer aan het kennisproject of van derden, de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en bescheiden; 7°. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen; 8º. kosten voor financiële transacties, financieel juridische diensten, patenten en bankkosten, met uitzondering van debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten; 9º. reis- en verblijfskosten voor binnenlandse en buitenlandse reizen, voorzover deze niet inbegrepen zijn in het integrale uurtarief; 10º. andere aan derden verschuldigde kosten; b. kosten voor bijdragen in fondsen of andere methoden op het gebied van financiële instrumentering als bedoeld in artikel 44 van de kaderverordening 1083/2006. 2. Indien geen loonkosten worden gemaakt als bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdeel 1º, maar desniettemin als bijdrage in natura arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal uren dat de deelnemers aan het project ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van €35. 3. In afwijking van het eerste lid kunnen op aanvraag van de subsidieontvanger voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan in de beschikking tot de subsidieverlening vaste bedragen worden vermeld tot een totaalbedrag van ten hoogste € 50.000. 4. De in het eerste, tweede en derde lid genoemde kosten zijn slechts toe te rekenen aan het project voor zover zij proportioneel en doelmatig zijn. 5. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen of niet gecompenseerd wordt uit het BTW-compensatiefonds als genoemd in artikel 2 van de Wet op het BTW-compensatiefonds. 6. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Europese commissie subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan de totale waarde van projectkosten die voor deze subsidie in aanmerking komen.
29
Artikel 10a 1. Indien de subsidieontvanger kiest voor de loonkosten plus overhead systematiek, worden de volgende kosten in aanmerking genomen: a. loonkosten van het bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van 1650 productieve uren per jaar bij een voltijds dienstverband van 40 uren; b. algemene indirecte kosten (overhead), gerelateerd aan de loonkosten en gebaseerd op de werkelijke kosten van de uitgevoerde activiteit, volgens een bij de aanvraag om subsidie overgelegde berekeningsmethodiek. 2. Indien de subsidieontvanger kiest voor de integraal uurtarief systematiek worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal door het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel gemaakte uren te vermenigvuldigen met het in het derde en vierde lid bedoelde integrale uurtarief dat de subsidieontvanger hanteert voor de functiecategorie van dat personeel, met dien verstande dat het aantal gemaakte uren per persoon op jaarbasis niet meer bedraagt dan het aantal uren dat voor de desbetreffende functiecategorie op jaarbasis is gehanteerd voor de berekening van het integrale uurtarief. 3. De subsidieontvanger berekent het integrale uurtarief op basis van een bij de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe personeelskosten en de algemene indirecte kosten (overhead). Het integrale uurtarief betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsvoering en bevat geen winstopslag. 4. De subsidieontvanger legt bij de aanvraag om subsidie en daarna jaarlijks een specificatie over van alle kostensoorten binnen het gehanteerde integrale uurtarief en het aantal uren per functiecategorie waarop het integrale uurtarief is gebaseerd. 5. Bij toepassing van de integraal uurtarief systematiek is de tijdschrijving, bedoeld in artikel 9, eerste lid, sluitend.
30
Bijlage I
Aanvraagformulier
31
Bijlage J
Voorwaarden voor projecten
32
Voorwaarden voor projecten uitgevoerd in het kader van Pieken in de Delta Noord-Nederland, het Operationeel programma Noord Nederland 2007-2013 Aangepaste versie – maart 2011
Dit document biedt u een overzicht van de belangrijkste voorwaarden uit de subsidieregelingen Pieken in de Delta 2007, Pieken in de Delta 2007 gebiedsgerichte programma’s en het Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013 (EFRO), die van toepassing zijn indien u een subsidie aanvraagt op grond van deze regelingen of in aanmerking wilt komen voor een gecombineerde financiering uit beide regelingen. De voorwaarden vinden alle hun grondslag in vastgestelde wet- en regelgeving. Hieronder treft u met name de voorwaarden aan zoals die in de Subsidieregeling Pieken in de Delta 2007, de daarop volgende wijzigingen van de Subsidieregeling Pieken in de Delta 2007 (inmiddels Sterkte in de Regio), de Subsidieregeling Pieken in de Delta 2007 gebiedsgerichte programma’s, de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013, de Europese Kaderverordening 1083/2006, de EFRO verordening 1080/2006 en de uitvoeringsverordening 1828/2006 en wijzigingen daarop zijn opgenomen. Deze voorwaarden vervangen de vastgestelde wet- en regelgeving niet. Daarnaast heeft het Dagelijks Bestuur van het SNN besloten om nadere voorschriften vast te stellen, op grond van de regelingen. Omdat deze nadere voorschriften in veel gevallen voor alle projecten zullen gelden, zijn deze ook in dit overzicht opgenomen, en herkenbaar aan de *.
1. Definities: 1.1
Projectperiode: de periode tussen de startdatum en de einddatum van het project, zoals bepaald in de subsidieverleningsbeschikking 1.2 Startdatum: de datum waarop de projectperiode van start gaat dat wil zeggen de datum van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag bij een provincie voor EFRO en/of bij SNN voor Pieken in de Delta 1.3 Einddatum: de laatste dag van de projectperiode 1.4 Indieningdatum definitieve vaststelling: de dag waarop de bescheiden ingediend moeten zijn voor de definitieve vaststelling van een project 1.5 Eindbegunstigde: de geadresseerde van een subsidieverleningsbeschikking, waarmee middelen worden toegekend uit de programma’s bedoeld in deze voorwaarden 1.6 Subsidieontvanger: de rechtspersoon die een subsidie ontvangt, uit hoofde van een subsidieregeling, maar geen subsidieverleningsbeschikking ontvangen heeft van het SNN uit hoofde van de onder deze voorwaarden verstrekte subsidie 1.7 Projectkosten: de kosten ten behoeve van een project 1.8 Subsidiabele kosten: de kosten die voldoen aan de in deze voorwaarden gestelde eisen 1.9 Verplichtingen: de overeenkomsten gesloten met rechtspersonen, die leiden tot projectkosten 1.10 Inkomstengenererend project: een project dat betrekking heeft op een investering in infrastructuur voor het gebruik waarvan de gebruikers een vergoeding betalen, of een project dat betrekking heeft op de verkoop of de verhuur van land of gebouwen of de levering van diensten tegen betaling.
33
2
Algemeen:
Het van kracht worden van nieuwe voorschriften dan wel het verstrekken van aanwijzingen door de Europese Commissie of het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2.1 kan leiden tot een wijziging van de geldende voorwaarden. 2.2
Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald zijn de onderstaande voorwaarden van kracht. * In bepaalde gevallen kan de Bestuurscommissie Economische zaken, Landbouw en Innovatie de standaardvoorwaarden buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze standaardvoorwaarden beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3
Voor een eindbegunstigde zijn, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, deze voorwaarden van kracht. Indien de eindbegunstigde met de verleende subsidie een bij de Europese Commissie gemelde of door de Europese Commissie goedgekeurde subsidieregeling uitvoert, zijn deze voorwaarden alleen van toepassing op de eindbegunstigde, maar niet op de subsidieontvanger van de uit te voeren subsidieregeling. Indien de eindbegunstigde een subsidieregeling uitvoert op basis van een Europese vrijstellingsverordening, kan het SNN in de subsidieverleningbeschikking bepalen welke artikelen van deze voorwaarden wel van toepassing zijn op de subsidieontvanger.
2.4
De projectkosten zijn subsidiabel voor zover:
2.4.1
2.4.2
de verplichtingen die leiden tot werkzaamheden zijn aangegaan ná het moment dat een ontvankelijke aanvraag is ingediend en de werkzaamheden die tot de kosten leiden zijn verricht vóór de in de subsidieverleningsbeschikking gestelde einddatum van het project. Daarbij dienen de projectkosten betaald te zijn binnen de projectperiode of in de daaropvolgende periode waarin het verzoek tot definitieve vaststelling van de subsidie vervaardigd en ingediend dient te worden. Dit met uitzondering van eventuele accountantswerkzaamheden die verricht worden ten behoeve van (het verzoek tot) definitieve vaststelling; de kosten rechtstreeks aan de uitvoering van het project toerekenbaar zijn met inachtneming van eisen van soberheid en doelmatigheid.
2.5
Voor subsidie toegekend vanuit de subsidieregeling Operationeel Programma NoordNederland geldt dat kosten subsidiabel zijn die gemaakt zijn vanaf de ontvangstdatum van het als ontvankelijk aangemerkte aanvraagformulier. Vervolgens moet binnen een termijn van maximaal zes maanden een definitieve subsidieaanvraag worden ingediend. Als dit niet binnen de genoemde termijn van zes maanden gebeurt, schuift de startdatum van subsidiabele kosten op, overeenkomstig de overschrijding van de termijn van zes maanden.*
2.6
Kostensoorten zijn aan te merken als subsidiabel, indien deze rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het project en voldoen aan de wetgeving van de Europese Commissie of het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de nationale overheid en in de projectbegroting en subsidieverleningsbeschikking zijn opgenomen. *
2.7
Als subsidiabele kosten wordt de volgende niet limitatieve opsomming van kosten in aanmerking genomen:
2.7.1
2.7.2 2.7.3
Loonkosten, voor de berekening waarvan de aanvrager bij de aanvraag kiest uit: - de loonkosten plus overhead systematiek, opgenomen in artikel 2.9.1; - de integraal uurtarief systematiek, opgenomen in artikel 2.8; - vaste uurtarief systematiek, namelijk € 35 per uur, zie art 2.9.2; In geval subsidie wordt verleend vanuit de subsidieregeling Pieken in de Delta zijn kosten verbonden aan ureninzet van medewerkers van provincies, gemeenten en openbare lichamen slechts subsidiabel indien deze kosten niet voor rekening van de eigen organisatie komen en de inzet van de medewerkers door middel van een detacheringsovereenkomst is bekrachtigd; kosten ten behoeve van promotie en publiciteit; aankoop of inbreng van grond, gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en bescheiden, en inclusief kosten voor de overdracht en taxatie, waarbij:
34
-
bij een EFRO-subsidie deze kosten tot een maximum van 10% van de subsidiabele projectkosten, en bij een PiD N-N-subsidie deze kosten volledig meegenomen kunnen worden. 2.7.4 aankoop of inbreng van gebouwen en onroerende zaken, met inbegrip van de kosten voor aankoop, belastingen, leges en taxatiekosten, gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en bescheiden als, voor het gebouw of onroerende zaken in de afgelopen 10 jaar geen nationale of communautaire steun is verleend;,In het geval van een PiD N-N-subsidie worden de afschrijvingskosten van gebouwen lineair worden berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen, met een minimale afschrijvingstermijn van vijf jaar. Het onroerend goed dient gedurende een nader met de UO-SNN overeengekomen periode (minimaal vijf jaar na de datum van de definitieve vaststelling van de subsidie; met uitzondering van gebouwen en onroerende zaken die als onderdeel van het proejct gesloopt worden) voor de vastgestelde bestemming te worden gebruikt. Elke wijziging in de bestemming van het onroerend goed binnen deze overeengekomen periode, die de aard of de omstandigheden van de uitvoering van het project zou veranderen, dan wel de wijziging in het eigendom van het onroerend goed, dient ter goedkeuring aan de UO-SNN te worden voorgelegd. 2.7.5 kosten van de voor het project aangeschafte machines en apparatuur en productiemiddelen, gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en bescheiden en verminderd met de restwaarde, waarbij in het geval van een PiD N-N-subsidie de afschrijvingskosten van apparatuur lineair worden berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen, met een minimale afschrijvingstermijn van vijf jaar; 2.7.6 kosten van het gebruik voor het project van machines en apparatuur die in het bezit zijn van een deelnemer aan het kennisproject of van derden, gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en bescheiden; 2.7.7 kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen; 2.7.8 kosten voor financiële transacties, financieel juridische diensten, patenten en bankkosten, met uitzondering van debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten; 2.7.9 reis- en verblijfskosten voor binnenlandse en buitenlandse reizen, voorzover deze niet inbegrepen zijn in het integrale uurtarief; 2.7.10 andere aan derden verschuldigde kosten; 2.7.11 kosten voor bijdragen in fondsen of andere methoden op het gebied van financiële instrumentering als bedoeld in artikel 44 van de kaderverordening 1083/2006. 2.8 Integraal uurtarief: 2.8.1 De (eind)begunstigde berekent het integrale uurtarief op basis van een bij de (eind)begunstigde gebruikelijke en controleerbare methodiek, die is gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen en die de (eind)begunstigde stelselmatig toepast. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe personeelskosten en de algemene indirecte kosten (overhead). Het integrale uurtarief betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsvoering en bevat geen winstopslag. 2.8.2
Indien de subsidieontvanger kiest voor de integraal uurtarief systematiek worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal door het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel gemaakte uren te vermenigvuldigen met het in het derde en vierde lid bedoelde integrale uurtarief dat de subsidieontvanger hanteert voor de functiecategorie van dat personeel, met dien verstande dat het aantal gemaakte uren per persoon op jaarbasis niet meer bedraagt dan het aantal uren dat voor de desbetreffende functiecategorie op jaarbasis is gehanteerd voor de berekening van het integrale uurtarief.
2.8.3
De (eind)begunstigde legt bij de aanvraag om subsidie en daarna jaarlijks een specificatie over van alle kostensoorten binnen het gehanteerde integrale uurtarief en het aantal uren per functiecategorie waarop het integrale uurtarief is gebaseerd. Bij de aanvraag om subsidie dient een ondertekende accountantsverklaring bijgevoegd te worden, waaruit blijkt dat het IKT correct is samengesteld.
35
2.8.4
Bij toepassing van de integraal uurtarief systematiek is de tijdschrijving, bedoeld in artikel 4.1.1.b, sluitend.
2.9.1
Indien de eindbegunstigde geen integraal uurtarief hanteert worden de volgende kosten in aanmerking genomen: a. loonkosten van het bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van 1.650 productieve uren per jaar bij een voltijds dienstverband van 40 uren; b. algemene indirecte kosten (overhead) die gerelateerd zijn aan de loonkosten, en op de werkelijke kosten van de uitgevoerde actie volgens een bij de subsidieaanvraag overlegde berekeningswijze. In geval alleen subsidie vanuit de subsidieregeling Pieken in de Delta wordt ingezet, worden de algemene indirecte kosten (overhead) met een vaste opslag van 50% van de loonkosten berekend. Indien de werkelijke loonkosten niet toerekenbaar zijn wordt uitgegaan van het gebruikelijke loon. Voor kleine bedrijven dient in geval van inzet van directeurgrootaandeelhouders het daarvoor geldende fiscale loon te worden toegepast.
2.9.2
In geval van subsidie vanuit EFRO geldt: Indien geen loonkosten worden gemaakt als bedoeld in het artikel 2.7.1, maar desalniettemin als bijdrage in natura arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal uren dat de deelnemers aan het project ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35.In geval alleen subsidie vanuit de subsidieregeling Pieken in de Delta wordt ingezet kan de eindbegunstigde en/of subsidieontvanger ook als er wel loonkosten gemaakt worden verzoeken om een vast uurtarief van € 35 te mogen hanteren.
2.10 Kosten verbonden aan de oprichting van een privaatrechtelijk rechtspersoon komen niet voor subsidie in aanmerking. 2.11 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de eindbegunstigde en/of subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen of niet gecompenseerd wordt uit het BTW-compensatiefonds als genoemd in artikel 2 van de Wet op het BTW-compensatiefonds 2.12 Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan de totale waarde van projectkosten die voor deze subsidie in aanmerking komen. 2.13 Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door de Europese Commissie subsidie is verstrekt, kan geen bijdrage uit het Operationeel Programma Noord-Nederland worden verstrekt. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie subsidie is verstrekt, kan dit betekenen dat geen bijdrage uit de subsidieregeling Pieken in de Delta kan worden verstrekt. 2.14 Inkomstengenererende projecten: de subsidiabele kosten voor inkomstengenererende projecten mogen niet hoger zijn dan de investeringskosten minus aftrek van de actuele waarde van de netto inkomsten die de investering tijdens een bepaalde referentie periode heeft opgeleverd voor investeringen in infrastructuur of andere projecten waarbij de inkomsten van tevoren objectief kunnen worden geraamd. 2.15 Indien niet alle investeringskosten subsidiabel zijn, worden de netto inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en niet subsidiabele delen van de investeringskosten. 2.16 a. Een OP/EFRO-subsidieaanvraag wordt afgewezen, indien niet voldaan wordt aan de eisen gesteld in de verordeningen behorend bij Kaderverordening 1083/2006, de verordening 1080/2006 en de uitvoeringsverordening 1828/2006, de eisen van het betreffende programma.
36
b. Een PiD N-N-subsidieaanvraag wordt afgewezen op grond van artikel 10 en 11 van de Subsidieregeling Pieken in de Delta 2007 of krachtens artikel 5 lid f van de Subsidieregeling Pieken in de Delta 2007 gebiedsgerichte programma’s of artikel 2.10 van de Subsidieregeling Sterktes in de Regio en wijzigingen daarop van 3 december 2008. 2.17 Gelet op de aard van een project kunnen nadere voorschriften (in de subsidieverleningsbeschikking) gesteld worden. 3. Uitvoering 3.1
Het projectplan dient te worden uitgevoerd overeenkomstig het bij de subsidieaanvraag ingediende projectplan, inclusief begroting en financieringsplan.
3.2
Essentiële wijzigingen in het projectplan dienen separaat van overige correspondentie en verantwoording, aan de UO-SNN ter goedkeuring te worden voorgelegd, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het uitvoeringsschema, de begroting, de financiering, de bestekken, de gunningswijze van opdrachten, realisatie van de doelstellingen of de projectperiode. Wijzigingen, vertraging en onvoldoende realisatie van de verwachte doelstellingen in de uitvoering van het project, kunnen leiden tot verlaging, dan wel intrekking van de verleende subsidie.
3.3
Wanneer een eindbegunstigde of subsidieontvanger een aanbestedende dienst is en sprake is van verstrekking van opdrachten voor infrastructurele werken, leveringen of diensten, dient voldaan te worden aan de Europese en nationale regelgeving voor aanbesteden, waarbij de geldende drempels en procedures gevolgd dienen te worden. Wanneer een eindbegunstigde of subsidieontvanger geen aanbestedende dienst is, dienen zij in geval van opdrachtverstrekking toch als zodanig te handelen indien het project voor meer dan 50% met overheidsmiddelen wordt gefinancierd. Bij onduidelijkheden hierover dienen de Europese en nationale voorwaarden en de geldende jurisprudentie hierover gevolgd te worden. Voor aanbestedende diensten of eindbegunstigden en subsidieontvangers die als zodanig dienen te handelen gelden aanvullende verplichtingen voor opdrachten waarvan de totale geraamde waarde lager is dan de van toepassing zijnde drempelwaarde van de Europese aanbestedingsrichtlijn. Wanneer de geraamde waarde gelijk of hoger is dan 20% van de geldende Europese drempelwaarde voor diensten en leveringen en 10% van de geldende Europese drempelwaarde voor werken en indien de voorwaarden van de Europese en nationale regelgeving voor aanbesteden bij een hoger bedrag zouden voorschrijven dat de openbare of niet-openbare procedure gevolgd moet worden, dient de opdracht op voldoende toegankelijke wijze te worden bekendgemaakt middels een publicatie op www.aanbestedingskalender.nl. * Tussen de publicatie en het einde van de termijn waarbinnen offertes ingediend kunnen worden dient minimaal zes weken te liggen. Hiervan dient bewijs te kunnen worden overgelegd aan de UO-SNN. * Afwijkingen in bovenvermelde procedures dienen aan het SNN ter goedkeuring te worden voorgelegd.
4. Administratie en rapportageverplichtingen 4.1. 4.1.1
4.1.2
Voor de administratie van het project gelden de volgende voorwaarden: a. de eindbegunstigde en de subsidieontvanger voeren een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde de uit deze voorwaarden, de subsidieverleningsbeschikking en goed koopmansgebruik voortvloeiende verplichtingen op eenvoudige en duidelijke wijze te bewijzen zijn, in relatie tot de subsidieverleningsbeschikking. Deze voorwaarde heeft onder andere betrekking op alle gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen, de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten en wijze van aanbesteding. b. de kosten bedoeld in artikel 2.7.1 dienen bovendien door middel van een inzichtelijke tijdregistratie een controleerbare urenverantwoording op te leveren per werknemer of deelnemend persoon De project kosten dienen inzichtelijk gemaakt te worden. Er dient een lijst gemaakt te worden waarin tenminste de volgende gegevens opgenomen moeten worden:
37
4.1.3
4.1.4
a. per factuur de naam van de crediteur(en), een omschrijving van de kosten, de naam van de in de beschikking opgenomen begrotingspost, waartoe de werkzaamheden van de factuur behoren, het bedrag inclusief BTW, het bedrag exclusief BTW, de factuurdatum, de betaaldatum (niet zijnde batch- of boekdatum) en (in geval van aanbesteding) tot welke aanbesteding de factuur behoort. b. bij urendeclaraties:een specificatie van de gemaakte uren en de gehanteerde tarieven, waarbij per medewerker wordt vermeld: naam medewerker, werkzaamheden, de naam van de in de beschikking opgenomen begrotingspost waartoe de werkzaamheden behoren, het aantal uren, het berekende tarief en het product van uren en tarief. c. de totaalbedragen van de kostenspecificaties dienen aan te sluiten bij het in het rapportageformulier aangegeven totaalbedrag aan subsidiabele kosten.* De projectadministratie dient tot 2021 zorgvuldig te worden bewaard. De eindbegunstigde blijft gedurende deze periode financieel verantwoordelijk voor eventuele onjuistheden die, in het verzoek om definitieve vaststelling van het project, door de UO-SNN worden geconstateerd nadat de definitieve vaststelling van de subsidie heeft plaatsgevonden en die van invloed zouden zijn geweest op de bepaling van het bedrag van het definitieve subsidiebedrag, indien zij voor de definitieve vaststelling bekend waren geweest bij de UOSNN. Er dient sprake te zijn van een adequate functiescheiding met betrekking tot de uitvoerende werkzaamheden en de financiële handelingen.
4.2
Aan door het SNN, het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Europese Commissie aan te wijzen personen, in voorkomende gevallen vertegenwoordigd door de UO-SNN, dient voor de controle op de besteding van de verstrekte subsidies en ook in verband met de naleving van het in deze voorwaarden gestelde, altijd: a. inzage te worden verleend in alle boeken en bescheiden en gelegenheid te worden geboden daarvan afschrift te nemen; b. toegang te worden verleend tot alle plaatsen, niet zijnde woningen; c. alle inlichtingen te worden verstrekt c.q. door de accountant of administrateur te doen verstrekken (waaronder te houden verificaties door een nader aan te wijzen accountant); d. anderszins alle door hen gewenste medewerking te worden verleend.
4.3
Er dient iedere zes maanden (gerekend vanaf het moment van afgifte van de subsidieverleningsbeschikking), na een verzoek daartoe door de UO-SNN, een voortgangsrapportage te worden ingediend betreffende de financiële en inhoudelijke voortgang in de realisatie van het project over de voorafgaande periode. De rapportage moet worden vergezeld van bewijsmateriaal dat is voldaan aan de publiciteitseis, zoals aangegeven in artikel 6 Alleen voor projecten die uitsluitend Pieken in de Deltasubsidie ontvangen en binnen 18 maanden worden afgerond geldt deze verplichting voor tussenrapportages niet. Indien de UO-SNN daartoe verzoekt dient een extra voortgangsrapportage te worden ingediend. De voortgangsrapportage dient binnen 4 weken na dagtekening van het verzoek binnen te zijn bij de UO-SNN. Gerapporteerd dient te worden conform het daartoe door de UO-SNN verstrekte format, waarbij tenminste de onder artikel 4.1.2.vermelde lijst per factuur en de urendeclaratie gevoegd dienen te worden. Dit geldt niet voor projecten die uitsluitend Pieken in de Deltasubsidie ontvangen. Bij het in gebreke blijven van de eindbegunstigde wat betreft het indienen van een voortgangsrapportage kan de bevoorschotting gestopt worden, de subsidie ingetrokken en/of verlaagd en kunnen de reeds betaalde voorschotten teruggevorderd worden.
5. Bevoorschotting en definitieve vaststelling 5.1
De betaling van voorschotten kan slechts plaatsvinden indien aan de eisen met betrekking tot voortgangsrapportages is voldaan en er naar het oordeel van de UO-SNN van inhoudelijke voortgang van het project sprake is.
5.2
Op verzoek van de eindbegunstigde kan een eerste voorschot van 30% worden verleend, nadat de UO-SNN van de eindbegunstigde het volgende heeft ontvangen: a. een schriftelijke verklaring dat met de uitvoering van het project is begonnen; b.een schriftelijke verklaring omtrent de definitieve wijze waarop de financiering is zeker gesteld, vergezeld van kopieën van de financieringsovereenkomsten; c. bij aanbestedende diensten en daarmee gelijkgestelde diensten, een overzicht van de lopende of reeds afgeronde aanbestedingsprocedures, inclusief de gevolgde aanbestedingswijze;
38
d.de wijze waarop in voorkomende gevallen wordt voldaan aan gestelde aanvullende voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. 5.3
Op verzoek van de eindbegunstigde kan met behulp van het daartoe ingevulde declaratieformulier het tweede voorschot van 30% verleend worden, indien aangetoond is dat 30% van de totale subsidiabele kosten is gemaakt en betaald en voldaan is aan onder 4. vermelde voorwaarden.
5.4
Op verzoek van de eindbegunstigde van het project kan een derde voorschot van 20 % verleend worden, indien 60% van de totale subsidiabele kosten is gemaakt en betaald en bovendien aan de overige onder 4. vermelde voorwaarden is voldaan.
5.5
Op verzoek van de eindbegunstigde kan indien de financiële situatie van de projectindiener daartoe noopt in uitzonderingsgevallen, met behulp van het daartoe ingevulde declaratieformulier, een vierde voorschot van 10% verstrekt worden, indien aangetoond is dat 80% van de totale subsidiabele kosten is gemaakt en betaald en bovendien aan de overige onder 4. vermelde voorwaarden is voldaan. Voor gebiedsgerichte projecten kan altijd tot 90% worden bevoorschot.
5.6
De eindbegunstigde kan door de UO-SNN worden verzocht om bij een voorschotverzoek een separate accountantsverklaring, conform het daartoe vastgestelde model, te overleggen. * Voor de Pieken in de Delta-subsidie geldt deze verplichting alleen voor de vaststelling en indien de subsidiabele kosten € 50.000,- of meer zijn en niet tevens controles plaatsvinden krachtens subsidieverstrekking vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling op grond van artikel 6 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013.
5.7
Een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie van een project dient uiterlijk 13 weken na het verstrijken van de in de subsidieverleningsbeschikking vastgestelde projectperiode te worden ingediend en dient te bestaan uit: a. het verzoek tot definitieve vaststelling; b.een ingevuld einddeclaratieformulier, waarbij tenminste de onder artikel 4.1.2.vermelde lijst per factuur en de urendeclaratie gevoegd dienen te worden.; c. een inhoudelijk eindverslag over de realisatie van het project in relatie tot de oorspronkelijke opzet en doelstellingen, alsmede met betrekking tot de invulling van de aanvullende voorwaarden, zoals deze zijn gesteld in de subsidieverleningsbeschikking; d.bewijsmateriaal dat is voldaan aan de publiciteitseis, zoals aangegeven in artikel 6. Van bouwborden en (gedenk)borden dient u een (digitale) foto in te sturen, waaruit blijkt dat de borden zijn geplaatst.
5.8
Indien niet het gehele project is afgerond c.q. in gebruik genomen kan de subsidie worden vastgesteld op basis van de afgeronde c.q. in gebruik genomen projectonderdelen onder de voorwaarde dat het project binnen een nader te stellen termijn alsnog wordt afgerond.
5.9
De eindbegunstigde kan door de UO-SNN worden verzocht om bij het verzoek om vaststelling voor een EFRO subsidie een separate accountantsverklaring, conform het daarvoor voorgeschreven model, te overleggen. De eindbegunstigde dient bij het verzoek om vaststelling voor een Pieken in de Deltasubsidie indien de subsidiabele kosten € 50.000,- of meer zijn een separate accountantsverklaring, conform het daarvoor voorgeschreven model te overleggen indien niet tevens controles plaatsvinden krachtens subsidieverstrekking vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling op grond van artikel 6 van het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013.
5.10 Op een verzoek tot definitieve vaststelling van de subsidie kan het SNN, in aanvulling op de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde gronden, afwijzend beslissen, de subsidie op een lager bedrag vaststellen, dan wel de subsidieverleningsbeschikking intrekken of wijzigen indien: a. niet is voldaan aan hetgeen in de van toepassing zijnde Europese of ministeriële subsidieregeling is vermeld; b.niet is voldaan aan één of meer in de subsidieverleningsbeschikking vermelde nadere voorschriften c. het verzoek niet binnen de geldende termijn na het verstrijken van de projectperiode is ingediend; d.het project niet door de eindbegunstigde is gerealiseerd en/of in gebruik genomen.
39
5.11 Indien een verzoek tot verlening van surséance van betaling c.q. een verzoek tot faillietverklaring bij de (Arrondissements)rechtbank is ingediend, dient de eindbegunstigde dit onmiddellijk aan de UO-SNN door te geven. De beslissing tot definitieve vaststelling van de subsidie c.q. tot bevoorschotting of voorlopige vaststelling wordt opgeschort vanaf dat moment tot het moment dat op het verzoek afwijzend is beschikt of tot het moment dat een maand is verstreken na beëindiging van de surséance. 5.12 Bij de behandeling van het verzoek tot definitieve vaststelling van de subsidie bestaat de mogelijkheid dat overgegaan zal worden tot een verificatieonderzoek door een door de UOSNN aan te wijzen accountant. Aan de hand van de resultaten van dat onderzoek wordt vervolgens het definitieve subsidiebedrag vastgesteld. 5.13 Verleende subsidies en voorschotten worden niet uitgekeerd en reeds uitgekeerde voorschotten en vastgestelde subsidies kunnen terstond en zonder enige ingebrekestelling worden teruggevorderd: a.zodra de eindbegunstigde is medegedeeld dat afwijzend is beslist op een verzoek om vaststelling van de subsidie; b.indien en voor zover de definitief vastgestelde subsidie lager is dan de som van de reeds uitgekeerde voorschotten; c. zodra de subsidieverleningsbeschikking is ingetrokken; d.zodra, binnen een periode van vijf jaar na datum van de definitieve vaststelling van de subsidie, blijkt dat de zaken waarvoor de subsidie is verleend buiten gebruik zijn gesteld, van functie en / of eigendom zijn veranderd, dan wel zijn verplaatst buiten het gebied waar de geldende subsidieregeling van toepassing is, tenzij hiervoor expliciet door de UO-SNN toestemming is verleend. 5.14 Alle bijdragen die op het moment van indiening van het verzoek om een subsidie onvermeld zijn gebleven, zullen bij latere constatering in mindering worden gebracht op de toegekende subsidie, tenzij de onvermelde bijdragen voor de definitieve vaststelling schriftelijk gemeld zijn en alsnog door de UO-SNN zijn beoordeeld en schriftelijk goedgekeurd en voor zover het projectvolume niet met eenzelfde bedrag is toegenomen. Onvermelde bijdragen kunnen leiden tot intrekking of verlaging van de subsidie en/of tot terugvordering van reeds betaalde voorschotten. 5.15 Artikel 5.13 is eveneens van toepassing op aanvullende bijdragen die na de definitieve vaststelling van de subsidies worden toegekend, voor zover het projectvolume niet met eenzelfde bedrag is toegenomen en hiervoor geen schriftelijke toestemming is verleend door de UO-SNN. 5.16 Het definitieve subsidiebedrag; a.kan niet hoger worden vastgesteld dan het verleende subsidiebedrag in de subsidieverleningsbeschikking; b.zal naar evenredigheid worden verlaagd indien de werkelijke subsidiabele kosten lager worden vastgesteld dan in de subsidieverleningsbeschikking of wanneer de werkelijke inkomsten hoger zijn dan geraamd in de projectbegroting en/of de subsidieverleningsbeschikking. Indien deze vaststellingswijze ertoe leidt dat de totale werkelijke financiering hoger is dan de totale werkelijke kosten, zal het definitieve subsidiebedrag als restfinanciering worden vastgesteld (i.c. verlaagd), tenzij hiertegen overwegende bezwaren zijn en de regelgeving het toelaat hiervan af te wijken. 5.17 Indien sprake is van een subsidie in een exploitatietekort geldt het volgende: a.indien de subsidie is verleend op basis van een aandeel in het exploitatietekort, dan is de verleende subsidie een aandeelfinanciering ten opzichte van de overige partijen die het project financieren. De verhouding tussen de financiers in de subsidieverleningbeschikking zal gehandhaafd worden in de definitieve vaststelling; b.ten opzichte van bijdragen of inkomsten van onbekenden, zoals verwachte inkomsten uit de markt, is de verstrekte subsidie een restfinanciering en zal ook bij de definitieve vaststelling op die wijze vastgesteld worden; c.bij een gemengde financiering met deels bijdragen van projectparticipanten en deels verwachte inkomsten uit de markt, wordt het tekort van het project bij de vaststelling als geheel bepaald en vervolgens naar rato aan de financieringsparticipanten toegerekend op basis van de in de subsidieverleningsbeschikking vermelde financiering.
40
6. Publiciteit 6.1
In alle externe communicatie omtrent het project dient te worden vermeld dat het project mede mogelijk gemaakt is door een bijdrage van de betreffende subsidieregeling. Er dient minimaal eenmaal gepubliceerd te worden welke subsidies vanuit de EU, het Rijk en welke regionale subsidies voor de uitvoering van het project beschikbaar zijn gesteld.
6.2
In geval van infrastructuur- en (ver)bouwprojecten waarvan de totale overheidsbijdrage meer dan € 500.000 bedraagt:gelden aanvullende bepalingen: * a. Bij infrastructuur en (ver)bouwprojecten, waarvan de totale overheidsbijdrage meer dan € 500.000 bedraagt, dienen informatieborden te worden geplaatst. Indien aan een project een subsidie vanuit de subsidieregeling OP Noord-Nederland verleend wordt, dienen de informatieborden te voldoen aan de volgende eisen: • van de oppervlakte van een totaal informatiebord dient minimaal 25% in beslag te worden genomen door de vermelding van de EU; • bij infrastructurele projecten dient de afmeting van het EU-bord minimaal 2,40 m. × 0,80 m. te zijn, maar niet kleiner dan borden van andere nationale participanten (rijk, provincie of gemeente); • voor de andere projecten dient het bord in omvang te worden vergroot/verkleind (verhouding breedte/hoogte 3:1) aan de hand van de omvang van het belang van het project; • de tekst naast de Europese vlag dient te luiden: SAMENWERKINGSVERBAND NOORD-NEDERLAND Hier wordt geïnvesteerd in uw toekomst DIT PROJECT WORDT MEDEGEFINANCIERD DOOR HET EUROPEES FONDS VOOR REGIONALE ONTWIKKELING • het bord dient er als volgt uit te zien: SAMENWERKINGSVERBAND NOORD-NEDERLAND Hier wordt geïnvesteerd in uw toekomst DIT PROJECT WORDT MEDEGEFINANCIERD DOOR HET EUROPEES FONDS VOOR REGIONALE ONTWIKKELING • het Europese embleem dient in de kleuren blauw en geel te zijn (Pantone reflex blue C en Pantone yellow 116C); • de tekst dient in de kleur blauw te zijn van het Europees embleem; • de hoogte van de letters (hoofdletters) dient minimaal 10 cm. te zijn en niet kleiner dan de letters gebruikt door andere participanten (rijk, provincie of gemeente); • het bord moet het onderste deel van het nationale/regionale bord betreffen. Indien geen nationaal/regionaal bord wordt geplaatst dient voor de subsidie vanuit de subsidieregeling OP Noord-Nederland een apart bord te worden geplaatst dat moet voldoen aan bovenstaande eisen; • de borden moeten maximaal 6 maanden na realisatie van het project worden verwijderd en moeten bij permanent voor publiek toegankelijke projecten (zowel bij infrastructuur, gebouwen als bij duurzame bedrijfsuitrusting) worden vervangen door een permanent bevestigd gedenkbord/plaquette (zie onderdeel hierna). b. Indien naast een subsidie vanuit de subsidieregeling OP Noord-Nederland ook subsidie vanuit de subsidieregeling Pieken in de Delta verleend wordt gelden dezelfde regels, maar dient als aanvulling op de tekst vermeld te worden:
EN DOOR HET MINISTERIE VAN EL&I, PIEKEN IN DE DELTA
41
c. Indien naast een subsidie vanuit de subsidieregeling OP Noord-Nederland ook aan deze regeling gekoppelde Rijkscofinanciering wordt toegekend, maar geen subsidie vanuit de subsidieregeling Pieken in de Delta verleend wordt gelden dezelfde regels als onder a., maar dient als aanvulling op de tekst vermeld te worden:
EN DOOR HET MINISTERIE VAN EL&I
d. Indien geen subsidie vanuit de subsidieregeling OP Noord-Nederland verleend wordt, maar wel een subsidie vanuit de subsidieregeling Pieken in de Delta dient uitsluitend het volgende opgenomen te worden:
DIT PROJECT WORDT GEFINANCIERD DOOR HET MINISTERIE VAN EL&I, PIEKEN IN DE DELTA
e.
Voor permanent voor het publiek toegankelijke projecten gelden de volgende voorwaarden: • Bij een project, waarvan de totale overheidsbijdrage meer dan € 500.000 bedraagt en dat na realisatie voor een groot publiek toegankelijk is (infrastructuur, gebouwen, natuurterreinen en duurzame bedrijfsuitrusting) dient een permanent gedenkbord (plaquette) te worden bevestigd. • Afhankelijk van de verleende subsidie dient de op te nemen tekst overeen te komen met hetgeen onder artikel 6.2.a, 6.2.b, 6.2.c en / of 6.2.d is vermeld. • Het uiterlijk van het gedenkbord dient gelijk te zijn aan hetgeen onder punt a, b, c en d van dit artikel is vermeld, waarbij het Europees embleem en de tekst dienen te worden uitgevoerd in de Europese kleuren blauw en geel (zoals onder 6.2.a vermeld).
f.
Wanneer het niet mogelijk is om een permanente informatieplaquette aan te brengen op een fysiek object, als bedoeld in artikel 6.2.e, worden andere passende maatregelen genomen om bekendheid te geven aan de bijdrage van de desbetreffende subsidieregeling(en). Afhankelijk van de verleende subsidie dient de op te nemen tekst overeen te komen met hetgeen onder artikel 6.2.a, 6.2.b, 6.2.c en/of 6.2.d is vermeld.
NB De logo’s zijn in diverse digitale vormen te vinden op www.snn.eu 6.3
In geval van infrastructuur en (ver)bouwprojecten waarvan de totale overheidsbijdrage minder dan € 500.000 bedraagt geldt dat indien een informatiebord wordt opgericht, een gedenkplaat wordt aangebracht, een publicatie verschijnt of een andere voorlichtingsactie wordt ondernomen ten aanzien van het project, moet worden vermeld dat het project wordt / is medegefinancierd door de Europese Unie, Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, en / of het Ministerie van EL&I. Het uiterlijk van het bord en / of (toevoeging aan) de publicatie dient gelijk te zijn aan hetgeen onder punt a, b, c en / of d van artikel 6.2 is vermeld, waarbij het Europees embleem en de tekst dienen te worden uitgevoerd in de Europese kleur blauw en in de Europese kleur geel (zoals onder 6.2.a vermeld).
6.4
Voor overige projecten geldt dat in alle externe communicatie omtrent het project dient te worden vermeld dat het project mede mogelijk gemaakt is door de Europese Unie, Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, en / of het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, KOERS NOORD. Qua uiterlijk dient de vermelding overeen te komen met hetgeen onder punt a, b, c en / of d van artikel 6.2 is vermeld, waarbij het Europees embleem en de tekst dienen te worden uitgevoerd in de Europese kleur blauw en in de Europese kleur geel (zoals onder 6.2.a vermeld).
6.5
Door de Europese Commissie kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden betreffende publiciteit. In dat geval zijn de van toepassing zijnde voorwaarden onverkort op het project van toepassing.
42
7. Correspondentieadres Alle correspondentie met betrekking tot een project dient u te richten aan de Uitvoeringsorganisatie van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (UO-SNN), Postbus 779, 9700 AT Groningen, onder vermelding van het projectnummer, het fonds (OP Noord-Nederland of Pieken in de Delta) en de specifieke projectnaam.
43