Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Doelstelling 2 ‘Regionale concurrentiekracht’ Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO)
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Doelstelling 2 ‘Regionale concurrentiekracht’ Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO) Definitief ontwerp 27 juni 2006
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Voorwoord Afgelopen jaren heeft Noord-Nederland hard gewerkt aan de versterking van haar sociaal economische structuur. Met financiële steun van de Europese Unie, het Rijk en publieke en private partners uit de regio is invulling gegeven aan het Kompas programma dat door de betrokken partners als leidraad was vastgesteld. Projecten binnen dit programma moesten bijdragen aan het verkleinen van de achterstand van het Noorden op andere delen van Nederland, een doelstelling die ook daadwerkelijk is gerealiseerd. Het proces van versterking van de economische structuur in het Noorden is echter niet afgerond. Hoewel de achterstand van het Noorden is verkleind, bestaat deze op veel onderdelen nog steeds. Bovendien zijn er andere ontwikkelingen waar Noord-Nederland op moet inspelen om in de toekomst een aantrekkelijke regio met een eigentijdse sociaal economische structuur te zijn. Opererend op een speelveld dat zich uitstrekt tot nationaal, Europees en zelfs mondiaal niveau vormt kennis een steeds belangrijker ingrediënt voor de concurrentiepositie van de noordelijke economie. Op basis van de economische structuur die de afgelopen jaren is versterkt zal Noord-Nederland de komende jaren investeren in de zogenaamde transitie naar een kenniseconomie. Een economie waarin ontwikkeling en benutting van kennis centraal staat. Deze strategie kan alleen slagen wanneer ook het vestigingsklimaat in breed perspectief onder de loep wordt genomen. NoordNederland investeert om die reden niet alleen investeren in haar kennispositie en innovatiekracht, maar ook in haar aantrekkingskracht als werk-, leef- en woongebied. Daarin spelen de steden een cruciale rol, onder meer met hun voorzieningen op het gebied van cultuur, recreatie en zorg. Maar ook de rust en ruimte die het noordelijke landschap kenmerken moet benut worden.
Commissie het belang van deze investeringen onderkent en dit onderschrijft met financiële steun. Voorliggend Operationeel Programma vormt het kader voor de inzet van de Europese bijdrage uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in de periode 2007-2013. Het programma is een uitwerking van de Strategische Agenda, maar sluit ook uitstekend aan op de Europese doelstellingen. Daarnaast past het programma binnen het Nationaal Strategisch Referentiekader (NSR), het nationale kader waarbinnen de programma’s in Nederland moeten worden opgesteld. Over de afstemming met dit NSR heeft gedurende het programmeringproces met regelmaat overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het Rijk. Daarmee vormt het Operationeel Programma de basis voor de gezamenlijke inspanningen die moeten leiden tot een kenniseconomie, waarin aandacht voor innovatie en technologie samen gaan met versterking van de kwaliteiten van de steden en het landelijk gebied. De provincies en de grote steden nemen in dit proces het voortouw. Samenwerking met hun partners binnen en buiten de regio is echter onontbeerlijk om de noordelijke ontwikkelingsvisie tot realiteit te maken.
Bovenstaande visie en doelstellingen heeft Noord-Nederland eerder onderbouwd en vastgelegd in haar Strategische Agenda. Dit is de noordelijke ontwikkelingsvisie die tot stand is gekomen met steun van alle relevante partners in de regio. De Strategische Agenda geeft richting aan de investeringen die de komende jaren in het Noorden plaats zullen vinden. Noord-Nederland is verheugd dat ook de Europese
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Inhoudsopgave Voorwoord
3
Inhoudsopgave
5
1
2.
3.
Gebiedsanalyse Noord-Nederland
7 7 7 7 8 10 11 11 17 18 21 23 24
Visie en strategie
27 27 30 31 42
Uitvoering en organisatie
45 45 46 48 48 48 49
1.1 Leeswijzer 1.2 Noord-Nederland op hoofdlijnen 1.2.1 Demografie 1.2.2 Arbeidsmarkt 1.2.3 Economische structuur 1.3 Regionaal-economische ontwikkeling 1.3.1 Kenniseconomie 1.3.2 Innovatievermogen en ondernemerschap 1.3.3 Vestigingsklimaat 1.4 Sterke steden 1.5 Vitaal platteland 1.6 SWOT analyse 2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Visie op Noord-Nederland: ontwikkeling 2007-2013 Doelstelling De strategie: Prioriteiten en maatregelen Horizontale prioriteiten Verantwoordelijkheden en taken Monitoring en evaluatie Uitvoeringsprocedures Promotie en publiciteit Partnerschap Overige bepalingen
4. Financiële tabel
53 53 53
Bijlagen
55 56 59 61 65 68 69
4.1 Financiële tabel 4.2 Jaartabellen A. B. C. D. E. F.
Ervaringen programmaperiode 2000-2006 Indicatoren en streefwaarden Relatie met beleidskaders Relatie met andere Europese programma’s Betrokken partnerorganisaties Indicatieve verdeling Communautaire bijdrage
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
1 Gebiedsanalyse Noord-Nederland 1.1 Leeswijzer In dit hoofdstuk wordt de sociaal-economische situatie beschreven in Noord-Nederland. Hiertoe wordt allereerst Noord-Nederland op hoofdlijnen bekeken. De ontwikkeling van het aantal inwoners, de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de economische structuur worden geanalyseerd (paragraaf 1.2). De analyse van deze kerncijfers geeft een algemeen beeld van Noord-Nederland. Vervolgens wordt op regionaal niveau de sociaal-economische situatie in kaart gebracht (paragraaf 1.3). In de Strategische Agenda voor Noord-Nederland 2007-2013 wordt aangegeven dat verhoging van de productiviteit en het innovatievermogen de komende jaren centraal staan in de ontwikkelingsvisie van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). Aangezien innovatie een speerpunt is in het Europees regionaal beleid, zijn de kerncijfers op regionaal niveau onder meer gericht op het in kaart brengen van het innovatievermogen van Noord-Nederland. Het investerings- en vestigingsklimaat in Noord-Nederland zal tevens in beeld worden gebracht, alsmede de ontwikkelingen in de landbouw en het toerisme. De Strategische Agenda van SNN bevat beleidskeuzes van de drie noordelijke provincies op het gebied van de ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en de ontwikkeling van het landelijk gebied. Deze keuzes worden samengevat onder het motto: ‘Noord-Nederland zet in op een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een vitaal platteland’. Hierbij wordt dus onderscheid gemaakt tussen de steden en het platteland. Dit onderscheid wordt in deze gebiedsanalyse ook zoveel mogelijk gehanteerd. In paragraaf 1.4 en 1.5 wordt afzonderlijk ingegaan op de sociaal-economische ontwikkelingen in de steden en op het platteland. Zoals hierboven al is aangegeven grijpt de gebiedsanalyse in dit Operationeel Programma sterk terug op de analyse en keuzes die eerder reeds zijn gemaakt in de Strategische Agenda. Deze Strategische Agenda is gebaseerd op uitgebreide regionale studies en wordt gedragen door zowel de noordelijke overheden als hun regionale partners. De gebiedsanalyse in dit programma beoogt een overzichtelijk beeld van Noord-Nederland te geven en vormt de
basis voor de ontwikkelingsvisie en –strategie. Voor een meer gedetailleerde onderbouwing kan een beroep worden gedaan op de Strategische Agenda en het onderliggende studiemateriaal. Figuur 1 Noord-Nederland, inclusief steden en economische kernzones
1.2 Noord-Nederland op hoofdlijnen 1.2.1 Demografie Noord-Nederland beslaat wat betreft oppervlakte ongeveer 25% van Nederland. Er woont echter 10% van de Nederlandse bevolking. Noord-Nederland is dan ook relatief dunbevolkt, het onderscheidt zich van de gemiddelde Nederlandse regio als een relatief open gebied met ruim de helft minder inwoners per vierkante kilometer (circa 200). De regio telt vier grote steden – Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden – waar 26% van de totale noordelijke bevolking van 1,7 miljoen inwoners woonachtig is. De bevolkingsdichtheid is van invloed op het economisch presteren van een regio. Verstedelijkte regio’s, met veel inwoners per vierkante kilometer, laten vaak een sterkere economische dynamiek zien dan dunbevolkte regio’s. Daar staat tegenover dat dunbevolkte regio’s meer mogelijkheden bieden voor bijvoorbeeld ruim wonen en recreëren. De afgelopen jaren is de bevolking in Noord-Nederland langzamer gegroeid dan het nationale gemiddelde (zie figuur 1.1), hetgeen leidt tot een vergrijzing in de leeftijdsopbouw. Dit blijkt ook uit de grijze druk. De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het aantal personen van
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
65 jaar of ouder en het aantal personen in de potentiële beroepsbevolking van 20-64 jaar. De vergrijzing in NoordNederland ligt hoger dan gemiddeld in Nederland. Binnen Noord-Nederland is met name in Drenthe de grijze druk hoog. De participatiegraad is mede hierdoor laag (zie ook figuur 1.5). Dit betekent enerzijds minder aanbod op de arbeidsmarkt, anderzijds veel vraag naar voorzieningen. De groene druk geeft de verhouding aan tussen het aantal personen van 0-19 jaar en het aantal personen in de potentiële beroepsbevolking van 20-64 jaar. Noord-Nederland als geheel zat tot voor kort iets boven het nationale gemiddelde. In Groningen zijn opvallend weinig jongeren onder de twintig. De groep direct boven de twintig is wel sterk vertegenwoordigd, vanwege de universiteit en de hogescholen. Dit is positief voor het arbeidsaanbod. Echter, uit diverse rapporten blijkt dat veel studenten na hun studie wegtrekken, hetgeen negatieve impact heeft op het arbeidsaanbod en met name de kwaliteit daarvan.
Figuur 1.2 Ontwikkeling grijze druk (in%)
Bron: CBS Figuur 1.3 Ontwikkeling groene druk (in%)
Figuur 1.1 Ontwikkeling aantal inwoners in Noord-Nederland (jaar 2000 = 100)
Bron: CBS
1.2.2 Arbeidsmarkt
Bron: Eurostat
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Een groeiende economie vraagt meer arbeidsinzet. In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van de werkloosheid, de participatiegraad en de werkgelegenheid gepresenteerd. De werkloosheid in Noord-Nederland ligt op een structureel hoger niveau dan het Nederlandse gemiddelde. Figuur 1.4 laat zien dat in alle referentiejaren de werkloosheid in Noord-Nederland hoger is dan het Nederlandse gemiddelde. In 2004 was de werkloosheid in het Noorden 7,9% ten opzichte van 6,3% landelijk. Tussen 1996 en 2001 hebben de provincies in Noord-Nederland hun werkloosheid evenwel sterk zien dalen, waarbij ook het relatieve verschil met het Nederlandse gemiddelde is afgenomen. Na de omslag van de conjunctuur in 2001 is de werkloosheid in het Noorden echter weer toegenomen. Het verschil met het landelijke werkloosheidspercentage is in
de laatste jaren wel ongeveer gelijk gebleven, waaruit kan worden opgemaakt dat de stijgende werkloosheid dus niet heeft geresulteerd in een verslechtering van de noordelijke arbeidsmarkt ten opzichte van de rest van Nederland.
2004 zowel in het Noorden als in heel Nederland met ruim 1 procent, terwijl de werkgelegenheid onder vrouwen in Noord-Nederland met 1 procent toenam (tegen 0,2 procent landelijk).
De ontwikkeling van de werkgelegenheid volgt doorgaans met enige vertraging de conjunctuur. Het herstel van de economische groei in 2004 was wat betreft de werkgelegenheid nog niet zichtbaar, aangezien ook in 2004 het aantal arbeidsplaatsen nog is afgenomen. Wel was de daling in Noord-Nederland procentueel gezien lager dan in Nederland als geheel. Bovendien heeft het Noorden gedurende de periode van werkgelegenheidsgroei tot 2002 een hoger groeicijfer laten zien dan het landelijke cijfer. Wanneer wordt gekeken naar de werkgelegenheidsontwikkeling binnen het Noorden kan worden geconstateerd dat de werkgelegenheid in de zogeheten economische kernzones in de periode 2000-2004 is toegenomen, terwijl die in het daarbuiten gelegen landelijke gebied gelijk is gebleven. In Noord-Nederland overheerst bedrijvigheid die zich kenmerkt door een lage groeipotentie in termen van werkgelegenheid.
De werkloosheid in Noord-Nederland is nog steeds hoger dan in de rest van Nederland en ook is er een achterstand in inkomen en gemiddeld opleidingsniveau. Het grote belang van langzaam groeiende sectoren in de economie van Noord-Nederland zijn hier mede debet aan. De belangrijkste takken van industrie zijn bijvoorbeeld de winning en distributie van aardgas (provincie Groningen), maar ook de zetmeel-, suiker-, papier- en kartonindustrie, basischemie en basismetaal. Ook voor Friesland geldt dat relatief veel mensen werkzaam zijn in de sectoren met weinig groeipotentieel, zoals de landbouw, de visserij en de industrie. De industrie heeft hier te maken met achterblijvende modernisering. Van het totale aantal banen behoorde in 2000 slechts 47% tot de moderne industrie, tegenover landelijk 59%. De moderne industrie bestaat uit (delen van) de grafische, aardolie-, chemische, farmaceutische, metaal-, machine, chemische en transportindustrie. Ook de productiestructuur in Drenthe heeft nog steeds een sterk ‘traditioneel’ karakter. In de provincie zijn relatief weinig mensen werkzaam in de snelst groeiende sectoren van Nederland, zoals de zakelijke dienstverlening, de handel en de horeca.
De netto participatiegraad is het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de bevolking van 15 tot 64 jaar en geldt als een belangrijke maatstaf voor de economische achterstand van Noord-Nederland op de rest van Nederland. Het Noorden heeft in de afgelopen jaren een inhaalslag gemaakt en heeft zelfs tijdens de periode van economische neergang in de jaren 2002-2004 het verschil met het landelijke gemiddelde verder ingelopen (zie figuur 1.5). Toch blijft de in verhouding lage arbeidsparticipatie (61,6% in Noord-Nederland tegenover 64,1% landelijk) een zwak punt van het noordelijke arbeidsaanbod. In de afgelopen vijf jaar is de participatie in Noord-Nederland dus sterker toegenomen dan landelijk. Dit geldt met name voor de vrouwen. Het negatieve effect van de vergrijzing op het noordelijke arbeidsaanbod wordt deels gecompenseerd door een toename van de participatiegraad van vrouwen. De netto participatiegraad van vrouwen in Noord-Nederland loopt de laatste jaren langzaam in op het landelijke gemiddelde. De verschillen in de ontwikkeling van het aantal banen naar geslacht zijn opvallend. De werkgelegenheid onder mannen daalde in
Figuur 1.4 Ontwikkeling werkloosheid (%)
Bron: CBS
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Figuur 1.5 Ontwikkeling netto participatiegraad (%)
gehele periode 2000-2004 deed Noord-Nederland het met een gemiddeld groeicijfer van 0,9% zelfs beter dan het landelijk gemiddelde van 0,8%. Dit verschil komt overigens volledig voor rekening van de provincie Groningen. Binnen de provincies zijn vooral de economische kernzones bepalend voor de economische ontwikkeling. Met name in de Westergo-zone (lijn Harlingen-Franeker-Leeuwarden), de A7-zone (Sneek-Heerenveen-Drachten) en de as Groningen-Assen groeide de werkgelegenheid in de periode 2000-2004 harder dan in geheel Noord-Nederland.
Bron: CBS
1.2.3 Economische structuur Economische groei De ontwikkeling van de werkgelegenheid en werkloosheid laat zien dat de economische groei in Nederland zich in 2004 weer heeft hersteld na een laagconjunctuur in de jaren 2002 en 2003. Een vergelijkbare ontwikkeling is waar te nemen in Noord-Nederland. Het Bruto Regionaal Product (BRP) per inwoner ligt in Noord-Nederland al jaren bijna 20% lager dan in Nederland als geheel (zie figuur 1.6). Het BRP per inwoner is een belangrijke graadmeter voor de welvaart, want het geeft weer hoeveel in een regio wordt verdiend door het regionale bedrijfsleven. Het besteedbaar inkomen geeft aan wat de inwoners van de regio daaraan overhouden. Het besteedbaar inkomen per inwoner ligt in Noord-Nederland bijna 10% lager dan het Nederlands gemiddelde. De noordelijke provincies leveren derhalve een relatief beperkte bijdrage aan het Nederlandse BNP en behoren tot de minst productieve regio’s. Oorzaken zijn met name de relatief geringe omvang en activiteit van het bedrijfsleven alsmede de vergrijsde bevolking. De provincie Groningen is in 2002 met een BRP van 18 miljard euro goed voor 4,1% van het BNP, in Friesland is dit 3,2% (14 miljard euro) en in Drenthe 2,3% (10 miljard euro). De groei van het BRP was in Noord-Nederland in 2004 ongeveer gelijk aan die in Nederland. De noordelijke economie groeide dat jaar met 1,4% tegenover 1,5% landelijk. (De noordelijke gaswinning is hier buiten de cijfers gelaten, deze heeft weinig betekenis voor de werkgelegenheid.) Gelet op de
10
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Binnen de kernzones hebben de grote steden de functie van economische motor. Zo zijn de vier grote steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden (de zogenaamde NG4) samen goed voor 38% van de arbeidsplaatsen in Noord-Nederland (tegenover 27% van de beroepsbevolking). Deze vier steden bieden in toenemende mate werkgelegenheid aan mensen van buiten de steden. Met name de stad Groningen steekt er met haar 125.000 arbeidsplaatsen op een beroepsbevolking van ongeveer 85.000 inwoners ver boven uit. Evenals in Leeuwarden is het aantal arbeidsplaatsen hier dus groter dan de beroepsbevolking. Ook illustratief voor de belangrijke centrumfunctie van de vier grote steden voor de noordelijke werkgelegenheid zijn de hoge pendelpercentages als gevolg van de grote aantallen forensen richting de steden. Zo wordt in zowel Groningen als Leeuwarden ongeveer de helft van alle arbeidsplaatsen ingenomen door mensen die niet in deze steden woonachtig zijn.
Sectorstructuur De sectorstructuur in Noord-Nederland wijkt af van die van Nederland als geheel door een oververtegenwoordiging in de sectoren landbouw, industrie en niet-commerciële diensten en een ondervertegenwoordiging van de commerciële dienstensector (zie figuur 1.7). Wel is in de afgelopen 15 jaar het verschil tussen de noordelijke en de landelijke sectorstructuur geleidelijk afgenomen. Met name sinds 2000 neemt het aandeel van de landbouw en industrie in het Noorden in versneld tempo af. Het werkgelegenheidsaandeel van de sectoren openbaar bestuur en gezondheidszorg is echter sterk toegenomen en daarmee nog verder boven het landelijke niveau komen te liggen.
Dit sluit aan bij de conclusie dat de grijze druk in NoordNederland hoog is. Daarnaast is de werkgelegenheid in de horeca toegenomen, hetgeen duidt op een groei in de sector toerisme. Het midden- en kleinbedrijf is in NoordNederland sterk vertegenwoordigd. Ongeveer 75% van de werkgelegenheid concentreert zich bij bedrijven van minder dan 200 werknemers, tegenover 71% landelijk (LISA). Binnen Noord-Nederland bestaan grote verschillen in de sectorstructuur tussen enerzijds het landelijk gebied en anderzijds de kernzones, waar de economische activiteiten zijn geconcentreerd. Van alle banen in Noord-Nederland is ongeveer driekwart geconcentreerd in de gemeenten die tezamen de kernzones vormen. In deze gebieden is verhoudingsgewijs veel werkgelegenheid bij overheidsinstellingen, in de handel en horeca en de zakelijke dienstverlening. De economie van het landelijk gebied leunt relatief zwaar op de landbouw, de bouwnijverheid en de handel en horeca. Figuur 1.6 Groei BRP (in %, reële groei exclusief delfstoffenwinning, 2005 betreft raming)
Bron: CBS
Figuur 1.7 Werkgelegenheidsstructuur in 2004 in %
Bron: PWR
1.3 Regionaal-economische ontwikkeling 1.3.1 Kenniseconomie Noord-Nederland beschikt over een redelijk aanbod van universitair en hoger beroepsonderwijs. Naast de Rijksuniversiteit Groningen bevinden zich in het Noorden verschillende grootschalige HBO-instellingen en enkele specialistische hogescholen. Aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool Groningen studeren in totaal ongeveer 40.000 studenten. Vanuit deze instellingen, die bovendien tot de grootste werkgevers in Noord-Nederland behoren, zijn de afgelopen jaren tientallen bedrijven opgericht. In Leeuwarden studeren in totaal ongeveer 17.000 studenten aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, de Christelijke Hogeschool Nederland en het Van Hall Instituut. Samen met de onderwijsinstellingen in Emmen en Assen gaat het om bijna 60.000 studenten die in NoordNederland een opleiding op HBO- of WO-niveau volgen. Een belangrijke voorwaarde voor de transitie naar een kenniseconomie is de aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd personeel. In vergelijking tot de Nederlandse beroepsbevolking als geheel heeft de noordelijke beroepsbevolking gemiddeld een lager opleidingsniveau (zie figuur 1.8). In Noord-Nederland heeft 25% van de beroepsbevolking een HBO- of universitaire opleiding afgerond tegen een landelijk cijfer van 29%. Dit heeft een negatieve invloed op de regionale arbeidsproductiviteit. Met name
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
11
in aan de rand van Noord-Nederland gelegen regio’s als Oost-Groningen, Zuidoost-Drenthe en Zuidwest-Friesland is het verschil met het landelijk gemiddelde in negatief opzicht groot. Wel is het aandeel vrouwen in de groep hoger opgeleiden in het Noorden relatief hoog. Binnen het vrouwelijke deel van de noordelijke beroepsbevolking is sprake van een groter aandeel hoger opgeleiden dan bij de mannen (27% tegenover 24%). Van de beroepsbevolking is ongeveer 40% vrouw en 60% man. Van de totale hoog opgeleide beroepsbevolking is ongeveer 57% man en 43% vrouw. De stad Groningen onderscheidt zich in positieve zin met een bovengemiddeld opleidingsniveau, meer dan 45% van de beroepsbevolking heeft een HBO- of WO-opleiding. De drie noordelijke provincies hebben alle drie last van ‘braindrain’. Hoger opgeleiden trekken na hun studie weg naar bijvoorbeeld de Randstedelijke provincies, omdat daar de arbeidsvraag meer aansluit bij hun opleidingsniveau. Noord-Nederland beschikt over een aantal specifieke sectoren met aanzienlijke groeipotenties in termen van kennis en innovatie, die ook als zodanig door het Rijk zijn erkend. Hierbij gaat het in de eerste plaats om de drie sleutelgebieden energie (Energy Valley), water (Friese Water Alliantie) en sensortechnologie (ASTRON/LOFAR). Binnen deze technologieterreinen kan het Noorden in potentie meedraaien in de internationale top. Er zijn diverse grote kennisinstellingen aanwezig en er ligt een nauwe relatie met kennisgeoriënteerde bedrijven, die evenals de kennisinstellingen in toenemende mate opereren op mondiaal niveau. Daarnaast hebben ook andere kansrijke (speerpunt)sectoren in het Noorden een meerwaarde voor de nationale economie, zoals life-sciences, ICT, chemie, agribusiness, metaal/scheepsbouw, zorgeconomie en toerisme. De grote steden vormen het brandpunt van kennisinstellingen en kennisintensieve bedrijvigheid in veel van deze sectoren in het Noorden.
12
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
De verschillende sleutelgebieden en speerpuntsectoren worden hieronder meer gedetailleerd toegelicht. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan de aanwezigheid van kennisinstellingen en grote bedrijven, alsmede de publieke of private initiatieven waaraan is of wordt gewerkt om de sectoren in Noord-Nederland tot verdere ontplooiing te brengen. Figuur 1.8 Opleidingsniveau (% hoger opgeleiden per regio)
Groeisectoren Noord-Nederland Energy Valley Het overgrote deel van de Nederlandse activiteiten op het gebied van winning, transport, behandeling, handel en research van aardgas is geconcentreerd in NoordNederland. Daarnaast zijn er belangrijke activiteiten op het gebied van de elektriciteitsproductie en –distributie en duurzame energie en zijn het infrastructuurnet en de daaraan gekoppelde faciliteiten sterk ontwikkeld. De noordelijke energiesector bestaat uit meer dan 270 bedrijven, waar in totaal ruim 18.000 werknemers werkzaam zijn. Stuwend zijn de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV, Gasunie, Essent, Nuon en Electrabel. Rondom deze bedrijven heeft zich een groot netwerk van toeleveranciers, uitbestedingsrelaties en spin-offs ontwikkeld. Energy Valley biedt een strategie om de bestaande activiteiten op energiegebied uit te bouwen tot een breed cluster van energiegerelateerde bedrijvigheid dat in Nederland en daarbuiten onderscheidend is. Energy Valley werkt langs drie actielijnen, te weten uitbouw bedrijfsactiviteiten, duurzame en schone energie en kennis en innovatie. Verduurzaming van de glastuinbouw, de productie van duurzame brandstoffen en de ondergrondse opslag van CO2 staan bijvoorbeeld centraal in de toekomstplannen. Andere initiatieven die de potentie van de sector onderstrepen zijn de uitbouw van het Energy Delta Research Center, Ecopark Harlingen met de import, productie en verwerking van alternatieve brandstoffen en de Eemsvlakte 1 (energiehaven t.b.v. LNG terminals, energiecentrales, energieintensieve industrie, restwarmteactiviteiten en strategische oliereserves).
kelijke organisatorische samenwerking kan worden bereikt door verdere uitbouw van de Friese Water Alliantie (samenwerkingsverband van bedrijven, overheden en kennisinstellingen) naar noordelijke schaal. Drie sporen staan centraal om de groei van de watersector te faciliteren: • Marktontwikkeling in het buitenland, zowel gericht op de industriewatermarkt als de publieke drink- en afvalwatermarkt. Dit geschiedt door het creëren van marktentrees en het ontsluiten van publieke (water)kennis. • Technologieontwikkeling, door ruimte en faciliteiten te bieden voor aansprekende demonstratieprojecten. Met name de markt voor technologie van Wetsus (dat wil doorgroeien tot Europees Centre of Excellence op watergebied) kan daarvan profiteren, alsmede bedrijven en instellingen die zich in de nabijheid van Wetsus vestigen. • Productontwikkeling, als gevolg van samenwerking tussen bedrijven onderling en samenwerking met kennisinstellingen. Verdere versterking van productmarktcombinaties kan worden bereikt door het aantrekken van bedrijven en instellingen met aanvullende competenties. Diverse initiatieven worden voorzien, die invulling geven aan deze sporen. Naast de uitbouw van Wetsus tot Europees Centre of Excellence bestaan bijvoorbeeld plannen voor grootschalige energiewinning uit water op de afsluitdijk (Blue Energy), demonstratieprojecten in binnen- en buitenland en versterking van de onderwijsstructuur op het gebied van watertechnologie.
Watertechnologie In Noord-Nederland is de waterzuiveringssector en de toeleverende apparatenbouw (metaalsector) sterk ontwikkeld. Excellente kennis is aanwezig in topinstituut Wetsus, de noordelijke waterleidingbedrijven en waterschappen, kenniscentra en hogescholen. Door de mondiale problematiek op het gebied van drinkwater en sanitatie en de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water zal de toch al grote wereldmarkt (270 miljard euro) sterk groeien. Dit biedt uitstekende groeikansen voor de noordelijke watersector. Hiervoor zijn uitbouw en bundeling van kennis en ervaring noodzakelijk alsmede sterke referentieprojecten en uitbreiding van het internationale netwerk. De noodza-
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
13
Groeisectoren Noord-Nederland (Multi)sensortechnologie Noord-Nederland beschikt over een aantal internationaal leidende instituten en projecten op het gebied van (multi)sensortechnologie. Het belangrijkste initiatief is het SENSOR UNIVERSE programma, met als belangrijkste project het LOFAR project waar een groot aantal partijen aan deelneemt met onder andere het kennisinstituut ASTRON. LOFAR streeft naar de ontwikkeling van een grootschalig intelligent sensornetwerk. Het project is gericht op samenwerking en clustervorming, wat essentieel is in Noord-Nederland gelet op de schaalgrootte van kennis-, ontwikkel-, product-, en marktpartijen. Deze is dusdanig dat kritische massa alleen bereikt kan worden door samen te werken in clusters en allianties. De doelstelling van het SENSOR UNIVERSE programma is het positioneren van Nederland als een internationaal innovatie- en bedrijvigheidscluster rondom de ontwikkeling en toepassing van multisensortechnologie. De toepassingen van deze sensornetwerken zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en hebben de potentie om nieuwe bedrijvigheid tot stand te brengen met een wereldwijde markt. Bestaande initiatieven richten zich op innovatie en vernieuwing op het gebied van toepassingen van sensornetwerken. Op dit moment zijn veel van deze initiatieven op zichzelf staand of missen follow-up als het gaat om duurzame verankering in de regio en een link met de kern van het noordelijke bedrijfsleven, het MKB. Om de economische potentie van deze sector ten volle te benutten en het geheel een (inter)nationale uitstraling te geven moeten kennis, activiteiten en bedrijvigheid in Noord-Nederland worden gebundeld. Mogelijke overkoepelende projecten betreffen een Kennis- en bedrijvigheidsknooppunt Assen met onder meer een kenniscentrum sensortechnologie en daaraan gerelateerde bedrijvigheid, en de realisatie van een wetenschapsattractie in Drenthe waarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwste inzichten en technieken op het gebied van duurzaamheid en technologie. Door een uitgebalanceerde samenhang tussen innovatie en bedrijvigheid kunnen nieuwe toepassingen van multisensortechnologie vanuit Noord-Nederland worden bedacht, ontwikkeld en internationaal vermarkt.
Life sciences Life sciences zijn technologische kennisgebieden gericht
14
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
op het bereiken van een hogere levensstandaard door onder andere het ontwikkelen van nieuwe medicijnen, nieuwe behandelingsmethoden van ziektes, schonere industriële processen en milieu, verbeterde enzymen en nieuwe voedingsmiddelen. In Groningen is binnen de life sciences ook de nanoscience van grote betekenis. Nanoscience wordt internationaal beschouwd als de meest innovatieve ontwikkeling in de wetenschap op dit moment. De kennisbasis wordt gevormd door de Rijksuniversiteit Groningen (RuG), het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en het Van Hall Instituut in Leeuwarden. Het life sciences cluster in het Noorden kan verder uitgroeien tot een vooraanstaand cluster in Nederland. Hiertoe zal het organiserend vermogen en de kennistoepassing bijvoorbeeld bij technostarters moeten worden bevorderd. Zo kent de stad Groningen, na Leiden en samen met Amsterdam met 30 bedrijven reeds de grootste concentratie aan life sciences bedrijvigheid in Nederland. Relevante ontwikkelingen zijn onder andere zichtbaar in Lifelines (kennisopbouw via de Biomedische Databank Noord-Nederland uitmondend in het ontstaan van nieuwe bedrijven), de samenwerking tussen bedrijfsleven en de universiteiten van Twente, Wageningen en Groningen in het kader van Nano 4 vitality, waarbij de universiteiten in opdracht van bedrijven onderzoek uitvoeren, en het Bioreactor Development Center, als brug tussen het fundamentele onderzoek op het gebied van life sciences en praktijktoepassingen in de agrofood sector.
ICT Groningen is wat betreft het aantal bedrijven de derde ICTstad van Nederland. Noord-Nederland beschikt over de Groningen Internet Exchange (GN-IX). Dit is een neutraal koppelpunt van waaruit deelname aan het internationale dataverkeer mogelijk is. Naast de GN-IX biedt ook de internet exchange FR-IX in Leeuwarden interessante mogelijkheden voor de ICT-sector alsmede het glasvezelnet van ASTRON/LOFAR. ICT-infrastructuur maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zoals de vestiging van callcenters, grafische industrie, datahotels, service provider-diensten, systeembeheer en werkplekbeheer op afstand.
Groeisectoren Noord-Nederland Chemie Het chemisch cluster in Noord-Nederland telt ruim 300 bedrijven en 9.000 werknemers. Alleen het chemiepark in Delfzijl en het Emmtec Industry & Businesspark in Emmen bieden in totaal reeds aan zo’n 3.400 personen werk. Het gaat om grote productieplants van grote internationals zoals Akzo-Nobel, DSM, Novéon en Teijin. De afzetmarkt is voornamelijk internationaal (ruim 65% wordt geëxporteerd). Naast chemische complexen zijn er energie en service-units. De aanwezigheid van grondstoffen (pekel en aardgas), ligging aan zee (Delfzijl), personeel, (milieu)ruimte en schaalvoordelen zijn belangrijke vestigingsvoorwaarden. Noord-Nederland streeft naar een verdere uitbouw van het chemiecluster in Delfzijl door onder meer de aanleg van een ethyleenleiding via Gelsenkirchen en Bremerhaven naar Delfzijl via PPS-constructie. Andere private initiatieven die deze groeisector een impuls kunnen geven zijn bijvoorbeeld de beoogde bouw van een ethyleenfabriek en een PVC-fabriek.
Agribusiness De agribusiness zal in de traditionele keten inzetten op nieuwe producten met hoge toegevoegde waarde en op nieuwe duurzame processen die kosteneffectiever zijn. Ingezet zal worden op systeeminnovaties (agro-innovaties). Belangrijke industriële sectoren zijn de zuivelindustrie (Royal Friesland Foods), suikerproducerende industrie (CSM en COSUN) en aardappelzetmeelindustrie (AVEBE). Bij systeeminnovaties is overlap met de andere kansrijke sectoren zoals Energy Valley, (multi)sensortech nologie, Life Sciences en ICT. Zo kan de agribusiness een bijdrage leveren aan het verminderen van onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld door middel van bio-vergassing en bioraffinage. In de Strategische Agenda van Noord-Nederland is aangegeven dat men de concurrentiekracht van de agribusiness wil versterken door het ondersteunen van innovaties, onder meer door het faciliteren van nieuwe samenwerkingsvormen tussen ketens onderling en kennisinstellingen en door het uitwerken van kansrijke clusters. Ook interdisciplinaire samenwerking (bijv. agroketens met chemie en farma) is mogelijk. Mogelijke initiatieven gericht op de stimulering van de agribusiness zijn de ontwikkeling van een energieleverende, lichtdichte kas alsmede de oprichting van een virtueel Koolhydraten Kenniscentrum en een Multipurpose
biorefinery complex (energie efficiënte droogprocesssen van natte biomassastromen).
Toerisme Mede dankzij de grote landschappelijke en cultuurhistorische waarden is Noord-Nederland een aantrekkelijk gebied voor toeristen. De toeristische sector telt momenteel zo’n 70.000 banen, maar de potenties om uit te groeien naar een van de toptoeristische gebieden in Noordwest-Europa zijn nog niet benut. Met nieuwe innovatieve toeristische producten kan de regio opgewaardeerd worden ten behoeve van de groeiende groep toeristen die een goede bestemming zoeken op korte afstand van NoordwestEuropese metropolen. Voor de toeristische sector liggen er kansen in innovatieve (cross-sectorale) conceptontwikkeling en het benutten van moderne media, waarbij met name het aanbieden van nieuwe diensten een belangrijk verschil kan maken in de vakantiekeuze. Mogelijke ontwikkelingen die de toeristische sector in Noord-Nederland een verdere impuls kunnen geven zijn de beoogde realisatie van een circuit gerelateerd attractiepark (TT-circuit), de ontwikkeling van gezondheids- en zorgtoerisme, en het Friese Meren project.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
15
Groeisectoren Noord-Nederland Commerciële zorg Zorg wordt steeds vaker gezien als een factor van economische betekenis. In aanvulling op de reguliere verzorgingstaak bestaan in het Noorden aanknopingspunten om economisch stuwende activiteiten te ontwikkelen op het gebied van zorg. Met name de gevolgen van de vergrijzing zullen leiden tot een sterke toename van de vraag naar zorg en aanverwante diensten. De combinatie met de rust en ruimte die Noord-Nederland kenmerken als ook de toeristische, recreatieve en culturele mogelijkheden bieden juist het Noorden grote kansen om op deze vraag in te spelen. De ontwikkeling van de commerciële zorg staat overigens nog in de beginfase. Als het gaat om marktontwikkeling wordt gedacht aan de hoofdgroepen gezondheid & preventie, medische behandeling en verzorging & verblijf.
Metaal/scheepsbouw In Noord Nederland zijn 3.000 bedrijven gevestigd die zich bezig houden met metaal/scheepsbouw. Tezamen zijn ze goed voor ongeveer 35.000 arbeidsplaatsen. De innovatieve drive binnen deze sector uit zich onder meer in de kenniscentra gericht op jachtbouw en lichte constructies, hydrauliek en roestvaststaal. Daarnaast zijn er op korte termijn plannen voor onder andere het opzetten van een kenniscentrum scheepsbouw en een kenniscentrum mechatronica. Door het bedrijfsleven is de bereidheid tot investeren in deze innovatieve ontwikkelingen aangegeven. In de periode tot 2013 zullen nog meer plannen worden ontwikkeld om de bedrijfstak op een nog hoger niveau te brengen.
16
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
1.3.2 Innovatievermogen en ondernemerschap Starters en ondernemerschap Het aantal starters is een belangrijke indicator voor de economische ontwikkeling in een regio. Het geeft aan hoe het is gesteld met het vertrouwen in de economie en de aanwezige ondernemingszin en biedt een mogelijkheid om de regionale werkgelegenheid te vergroten. Naast startende ondernemingen kan de werkgelegenheid ook toenemen door banengroei bij bestaande bedrijven, als gevolg van nieuwe activiteiten zoals de oprichting van nevenvestigingen en dochterondernemingen. De groei van het aantal bedrijfsvestigingen lag in 2005 in het Noorden met een groeicijfer van 3% relatief gezien op hetzelfde niveau als de landelijke groei. Over een langere termijn lag het gemiddelde groeipercentage tussen 2002 en 2005 in Noord-Nederland ongeveer 1 procentpunt hoger dan landelijk. Starters hadden hier een belangrijk aandeel in, alhoewel in de jaren van economische teruggang wel een duidelijke daling kon worden waargenomen in het percentage starters (zie ook figuur 1.10). In Nederland zijn in 2004 65.000 bedrijven opgericht, waarvan zo’n 6.000 bedrijven in Noord-Nederland. De meeste bedrijven werden opgericht in de sectoren bouw, handel en dienstverlening. Vooral de vier grote noordelijke steden onderscheiden zich in positieve zin met een bovengemiddeld aandeel starters in de totale bedrijvenpopulatie. Verder zijn met name in Drenthe de afgelopen jaren veel bedrijven toegetreden, waardoor de productiestructuur in de toekomst wellicht positief zal veranderen.
R&D Innovatie is een belangrijke voorwaarde voor economische groei. Aangezien Noord-Nederland de internationale concurrentiestrijd niet kan winnen op basis van kosten, is het van levensbelang om te investeren in technologische vernieuwing. Noord-Nederland heeft op dit gebied echter nog een inhaalslag te maken ten opzichte van de rest van Nederland. De uitgaven aan Research & Development (R&D) zijn in het Noorden veel lager dan in Nederland als geheel (met de vier grote steden en vooral de stad Groningen als positieve uitzondering). In 2003 bedroegen
de uitgaven 536 miljoen euro in Noord-Nederland, terwijl de R&D-uitgaven in Nederland 8 miljard bedroegen. Noord-Nederland heeft daarmee een relatief klein aandeel (ruim 6%) in de totale R&D-uitgaven in Nederland. Ook als percentage van het Bruto Regionaal Product is de achterstand zichtbaar. Waar in Nederland gemiddeld 1,9% van Bruto Nationaal Product aan R&D wordt uitgegeven, is dit in het Noorden slechts 1,3%. Met name het bedrijfsleven in Noord-Nederland blijft relatief achter. Waar het bedrijfsleven in Nederland goed is voor 57% van de totale R&D-uitgaven, ligt dit percentage in het Noorden op bijna 52%. De rest van de uitgaven komt voor rekening van de universiteit en kennisinstellingen. Een gedeeltelijke verklaring hiervoor ligt in het feit dat de R&D-afdelingen van de meeste grote multinationals, die in Nederland de meeste R&D voor hun rekening nemen, niet in het Noorden zijn gevestigd. Om te beoordelen of Noord-Nederland een innovatieve regio is moet overigens naar meer criteria worden gekeken dan alleen de uitgaven aan R&D. Zo worden in de rijksnota Pieken in de Delta van het ministerie van Economische Zaken de volgende kenmerken van innovatieregio’s genoemd: • Aanwezigheid van een bovengemiddeld aantal wereldwijd concurrerende, innovatieve bedrijven. • Hoge organisatiegraad van alle partijen rond het thema innovatie. • Aanwezigheid van kennisinfrastructuur van hoog niveau. Met name op het eerste criterium blijft Noord-Nederland relatief achter. Er zijn niet veel bedrijven die een belangrijke speler zijn op de wereldmarkt. Uitzonderingen kunnen de groeisectoren Energy Valley, watertechnologie en (multi)sensortechnologie zijn die in het Noorden sterk vertegenwoordigd zijn en in het kader van Pieken in de Delta zijn aangewezen als sleutelgebieden (zie 1.3.1).
Creatieve economie Belangrijk in de kenniseconomie zijn ondernemerschap en creativiteit. De creatieve industrie is in toenemende mate van belang voor de levendigheid en economische bloei van een regio. Creatieve industrie zorgt voor vernieu-
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
17
wing en onderscheidend vermogen van de economische producten. Hierbij gaat het om bedrijven op het gebied van onder meer architectuur, reclame, multimedia, vormgeving en kunst. De creatieve werkgelegenheid concentreert zich over het algemeen in de grotere steden van Nederland. Van de noordelijke steden scoort landelijk gezien vooral de stad Groningen goed als gekeken wordt naar het aantal vestigingen en de werkgelegenheid in de creatieve industrie (Etin, Creatieve pijler onder de Noord-Nederlandse economie, 2005). Binnen Noord-Nederland neemt Groningen met 1.850 vestigingen bijna een vijfde van alle bedrijven in de creatieve industrie voor haar rekening en kent de stad met meer dan 12.000 banen de belangrijkste concentratie van creatieve werkgelegenheid (tegen 40.300 banen in heel Noord-Nederland). Overigens vestigen zich ook in Friesland, als ‘voortuin’ van Amsterdam, relatief veel creatieve bedrijven.
Figuur 1.9 Aandeel starters (in % van het aantal bedrijfsvestigingen)
Bron: Kamers van Koophandel/Handelsregister Figuur 1.10 R&D-uitgaven ten opzichte van totale uitgaven in Nederland in 2003
Exportgerichtheid De bedrijven in Noord-Nederland zijn verhoudingsgewijs weinig investeringsbereid en exportgericht. De lage mate van exportgerichtheid is een probleem van alle drie noordelijke provincies. Dit heeft mede te maken met de ongunstige sectorstructuur. Zo is de transport- en distributiesector in Noord-Nederland bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd, terwijl juist deze sector profiteert van de toename van de wederuitvoer naar het buitenland. Bron: CBS
Erg opvallend is dat juist de drie grensregio’s in dit gebied, Oost-Groningen, Delfzijl en omgeving en ZuidoostDrenthe, in de landelijke top vijf van slechtst scorende regio’s eindigen. Het gebrek aan grote steden in deze regio’s kan hiervoor de verklaring zijn. Zo vestigen distribuerende bedrijven zich bijvoorbeeld vaak in of nabij een grote stad. Een lichtpunt betreft overigens de ontwikkeling van de export binnen Noord-Nederland. Deze lag in 2005 met een groei van 1,7% in Groningen en Friesland boven het Nederlands gemiddelde van 1,5%. De ontwikkeling in Drenthe was gelijk aan het Nederlands gemiddelde.
18
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
1.3.3 Vestigingsklimaat Bedrijfslocaties De uitgifte van bedrijventerreinen (exclusief zeehavens) per werkzame persoon lag in Noord-Nederland in de afgelopen jaren op een hoger niveau dan in Nederland als geheel. Hoewel de uitgifte zowel op noordelijk als nationaal niveau sinds halverwege de jaren negentig is gehalveerd, blijkt hieruit de relatief grote aantrekkingskracht van Noord-Nederland als vestigingsregio. De grootste bedrijventerreinen in het Noorden bevinden zich in de grote steden. Het Noorden heeft in het algemeen voor de komende jaren nog voldoende mogelijkheden als het gaat om bedrijventerreinen. De uitgifte blijft de komende jaren naar verwachting qua kwantiteit op voldoende niveau. Nieuwe mogelijkheden doen zich bijvoorbeeld voor in het
landelijke gebied, waar vrijkomende agrarische bedrijven mogelijkheden kunnen bieden voor vestiging van dienstverlenende bedrijven. Overigens moet een nuancering worden gemaakt ten aanzien van de kwaliteit van de bedrijventerreinen. Met name voor de bestaande bedrijventerreinen geldt dat aandacht voor de kwaliteit essentieel is om veroudering tegen te gaan en de terreinen geschikt te houden. Naast het normale proces van veroudering geldt bovendien dat de eisen die door bedrijven aan hun vestigingsplaats worden gesteld steeds hoger worden, terwijl ook de aard van de bedrijvigheid in de tijd verandert. Met het oog op die laatstgenoemde ontwikkelingen geldt ook voor nieuwe bedrijfslocaties dat deze aan zullen moeten sluiten op de eisen van specifieke bedrijvigheid.
Vooral de bereikbaarheid in en rond de grote noordelijke steden verdient in het Noorden aandacht. Daar is sprake van urgente of dreigende problemen en zijn investeringen noodzakelijk. Voor de capaciteitsproblemen op het traject Zwolle-Meppel wordt door het rijk en de regio de komende jaren gewerkt aan een structurele oplossing. Resterende knelpunten in de hoofdverbindingsassen waar de komende periode nog een oplossing voor moet worden bereikt zijn de knooppunten van de Zuidelijke Ringweg Groningen en het knooppunt A6/A7 bij Joure/Heerenveen. Naast investeringen in het wegennetwerk voorziet Noord-Nederland vooral investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer, bijvoorbeeld via het meerjarenprogramma Kolibri OVnetwerk.
De kantorenmarkt in het Noorden is vrijwel volledig geconcentreerd binnen de steden. Circa driekwart van de kantoren is gevestigd binnen de gemeentegrenzen van de steden Leeuwarden, Emmen, Groningen en Assen. Het toenemende aandeel van de kantorenmarkt in het totale aanbod van werklocaties hangt samen met het stijgende aandeel van de dienstensector in de economie. Het overgrote deel van de zakelijke dienstverlening bevindt zich in het Noorden in de steden.
Ten aanzien van de digitale bereikbaarheid tot slot kan worden vastgesteld dat in het Noorden een goede ICTinfrastructuur aanwezig is. Dit geldt met name voor grote steden als Groningen en Leeuwarden, die de aggregatiepunten van het internetverkeer uit hun verzorgingsregio vormen en waar een groot deel van de noordelijke ICTbedrijven is gevestigd. Met de aanwezige ICT-voorzieningen wordt vooral aan bedrijven en instellingen uit de onderwijssector, de gezondheidszorg, de overheid en de zakelijke dienstensector een belangrijke voorwaarde geboden om in de kenniseconomie te functioneren.
Bereikbaarheid
Strategische ligging
De bereikbaarheid is voor bedrijven één van de belangrijkste reden om een bepaalde locatie als vestigingsplaats te kiezen. De bereikbaarheid van Noord-Nederland kan vanuit meerdere invalshoeken worden belicht. De congestieproblematiek in Noord-Nederland is veel minder groot dan in de rest van Nederland en met name de Randstad. Dit heeft een positief effect op de aantrekkingskracht van het Noorden als vestigingsplaats. Er bestaan echter wel degelijk problemen met betrekking tot de mobiliteit in Noord-Nederland. Zo is in verband met de lage bevolkingsdichtheid het hoofdwegennet aanzienlijk minder uitgebreid dan in andere delen van Nederland, zijn er relatief veel 60- en 80-kilometerwegen en beschikt het Noorden over minder spoorverbindingen dan andere regio’s. De grote afstand tot veel andere delen van het land speelt de noordelijke economie parten.
Met een rechtstreekse relatie met de bereikbaarheid van Noord-Nederland speelt ook de ligging van Noord-Nederland een belangrijke rol voor het vestigingsklimaat. Het Noorden kan met name profiteren van haar gunstige ligging tussen economische kerngebieden als de Randstad en Noord-Duitsland alsmede de daarachter gelegen gebieden in Scandinavië. Zo zijn de economische kernzones, waar wonen en werken zich concentreren, goed verbonden met internationale transportassen in deze richting door de hoofdwegen A6/A7 (Randstad-GroningenDuitsland) en A28/A37 (Randstad-Emmen-Duitsland), de hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl en de havens van Delfzijl en Harlingen. Noord-Nederland vormt dan ook een belangrijke verbindende schakel op de zich ontwikkelende Europese Noordelijke Ontwikkelingsas (NOA). Deze strekt zich uit van de
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
19
Randstad via Noordwest Duitsland tot aan Scandinavië, de Baltische staten en Rusland. De NOA wordt vanaf 2006 verder fysiek versterkt door het gereedkomen van de A37 (Hoogeveen-Emmen) in Duitsland tot aan de A31 (EmdenRuhrgebied). De Noordelijke Ontwikkelingsas is voor Nederland zeer interessant wat betreft de economische groei die er plaatsvindt en de markten waarin de groei zit. De oostwaartse uitbreiding van de EU biedt kansen en nieuwe perspectieven voor Nederland om onder meer de logistieke dienstverlening aan Noord- en Oost-Europa verder uit te bouwen. Er bestaan goede kansen om hier juist vanuit Noord-Nederland met congestiearme, multimodale ontsluitingsmogelijkheden verder bij aan te haken. De Eemsdelta heeft hiervoor bijvoorbeeld een goede ligging en kan als (water)poort dienen naar het Noord- en OostEuropa. De verdergaande internationalisering, onder meer door de toetreding van nieuwe EU-lidstaten, maakt dat de relatieve ligging van Noord-Nederland verbetert. Noord-Nederland heeft een grote potentie als schakelfunctie tussen de Randstad en Noordoost-Europa die moet worden benut. Meer in het algemeen geldt dat de internationale dimensie voor de Nederlandse en de Noord-Nederlandse ruimtelijk-economische ontwikkeling steeds belangrijker wordt. Door allianties aan te gaan met andere Europese regio´s die aansluiten op de specifieke competentiegebieden van Noord-Nederland kan het Noorden de eigen regionale ontwikkeling verder stimuleren. Door het versterken van de sleutelsectoren kan NoordNederland een actieve rol spelen in Noord-Europese economische- en kennisnetwerken. Zo kan het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen de springplank richting Scandinavië worden op het gebied van onder meer logistiek, handel en telematicadiensten. Samenwerking over de grens met Noordwest-Duitsland biedt mogelijkheden voor dynamische ontwikkelingen in infrastructuur, bedrijfsleven en innovatie. Voor het noordelijke bedrijfsleven doen zich tal van investeringsmogelijkheden voor om te participeren in de economische groei en herstructurering in het noordwesten van Duitsland, gestimuleerd door grootschalige infrastructuurprojecten en innovatiebeleid aldaar.
20
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Arbeidsaanbod Een andere belangrijke reden voor bedrijven om zich in een bepaalde regio te vestigen is het opleidingsniveau van potentiële werknemers. Dit wordt voor een groot deel bepaald door de aanwezigheid van HBO en universitaire instellingen. Daarnaast bieden die instellingen mogelijkheden voor bedrijven om gebruik te maken van studenten voor stages en onderzoeken en het vergaren van kennis. Met de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool heeft Groningen twee belangrijke troeven in handen. Het aandeel studenten in de totale bevolking is met 10% in geen enkele Nederlandse regio zo hoog als in de regio Overig Groningen, waartoe de stad Groningen behoort. Logischerwijs leidt dit tot een relatief hoog opleidingsniveau van de beroepsbevolking. In Friesland daarentegen zijn weinig opleidingsmogelijkheden. Alleen in Leeuwarden is er de mogelijkheid tot het volgen van hoger beroepsonderwijs. Dit geldt ook voor Drenthe. De enige Drentse Hogeschool (Emmen) is met 2.150 studenten één van de kleinste in Nederland.
Woonklimaat Het woonklimaat in Noord-Nederland is overwegend aantrekkelijk. In het bijzonder de zogenaamde Noorderruimte is een belangrijke factor. Noord-Nederland kenmerkt zich door veel rust en ruimte, door een groot aandeel landelijk gebied. Natuurgebieden en recreatiewater zijn in ruime mate aanwezig, zoals ook wordt toegelicht in paragraaf 1.5. Verder draagt de beschikbaarheid van voldoende woningen tegen een betaalbare prijs draagt positief bij aan het woonklimaat. Culturele en recreatieve voorzieningen concentreren zich verder vooral in de steden. Steden als Groningen, Emmen, Assen en Leeuwarden kennen een behoorlijk cultureel en recreatief aanbod en hebben een belangrijke winkel- en zorgfunctie. In de landelijke kernen vormt juist de verschraling van het voorzieningenniveau een bedreiging.
Milieu De noordelijke provincies zijn relatief dunbevolkt en landelijk van karakter en kennen een milieusituatie die beter is dan gemiddeld in Nederland. Dit is recent nog vergeleken in het onderzoek van de Rabobank (Visie op provinciale
dynamiek, 2005), die zich baseert op cijfers van diverse bronnen. Daaruit blijkt dat de provincies in Noord-Nederland in het algemeen goed scoren op diverse milieu-indicatoren.
Figuur 1.12 Aanbod kantoorruimte in m2
Zo is de uitstoot van schadelijke stoffen door industrie en verkeer in Noord-Nederland beperkt evenals de geluidsbelasting. Auto- en treinverkeer in de drie provincies komt relatief minder voor, evenals overlast als gevolg van grootschalig vliegverkeer en grote industriële complexen. Verder scoren de noordelijke provincies in het algemeen bijvoorbeeld goed als het gaat om afvalkosten en afvalscheiding. Bron: Arcadis
Ook de landbouwsector zorgt in Noord-Nederland voor relatief weinig milieuproblemen. De provincies kenmerken zich door veel landelijk gebied en weinig intensief grondgebruik van de landbouwbedrijven. Het gedeelte van het landbouwareaal dat in dienst staat van de veeteelt blijft in Drenthe en Groningen ver onder het Nederlands gemiddelde. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in een relatief lage mestproductie per vierkante kilometer. Uitzondering is Friesland dat boven het Nederlands gemiddelde zit. Daar tegenover staat dat de bodem in Friesland weinig tot matig gevoelig is voor opname van mest. Het lage grondwaterpeil vormt in Noord-Nederland in de vorm van verdroging een bedreiging. Figuur 1.11 Direct uitgeefbaar bedrijventerrein in 2005 in hectare
Bron: Arcadis
1.4 Sterke steden Zoals ook in de voorgaande paragrafen met regelmaat is opgemerkt nemen de grote steden op veel onderwerpen een opvallende positie in. Het gaat in het bijzonder om de vier grootste steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden (de zogenaamde NG4). Zij nemen door de concentratie van bedrijvigheid, kennisinstellingen en arbeidskrachten een belangrijke positie in de noordelijke economie in en zijn de voornaamste bron voor economische groei en vernieuwing. De omliggende gemeenten profiteren van de ontwikkeling van de grote steden. Tegelijkertijd kunnen deze grote steden niet zonder de omliggende gemeenten. Veel onderwerpen beperken zich immers niet tot één gebied. Daarom wordt intensief samengewerkt op tal van terreinen, in het bijzonder binnen de economische kernzones zoals het Nationaal Stedelijk Netwerk Groningen-Assen. Met 26% van de inwoners in Noord-Nederland zijn de vier grote steden bijvoorbeeld goed voor 38% van de arbeidsplaatsen. De vier grote steden tellen samen 570 banen per 1.000 inwoners, terwijl voor heel Noord-Nederland een gemiddeld aantal banen van slechts 385 per 1.000 inwoners geldt. Ook het aanbod aan kantoorlocaties concentreert zich voor 75% in de vier steden. Daar staat tegenover dat ook het aantal werklozen meer dan evenredig in deze steden aanwezig is (ruim 34%) en ook de armoede relatief groter is. De volgende tabel vat de kerncijfers nog eens samen:
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
21
Figuur 1.13 Kerncijfers grote steden (2004)
Groningen
Leeuwarden
Assen
Emmen
NG4
NoordNederland
Inwoneraantal
179.200
91.350
61.900
108.350
440.800
1.698.850
Beroepsbevolking
85.700
41.700
31.500
48.000
206.900
755.00
Arbeidsplaatsen
124.850
54.700
30.550
41.100
251.200
653.700
1,5%
2,2%
1,9%
0,1%
1,5%
1,3%
Aantal NWW-ers (absoluut)
12.432
6.827
3.740
7.600
30.599
88.907
Aantal NWW-ers (procentueel)
14,5%
16,4%
11,9%
15,8%
14,8%
11,8%
(bron: CBS) (bron: CBS)
(bron: PWR) Groei werkgelegenheid 2000-2004 (bron: LISA) (bron: CWI) (bron: CWI)
Wanneer wordt gekeken naar de economische betekenis van het vier steden in de sectorstructuur, valt met name de positie van de dienstverlening op. De dienstensectoren zijn in het Noorden hoofdzakelijk geconcentreerd in de vier grote steden Leeuwarden, Emmen, Groningen en Assen. Zo is 53% van de zakelijke dienstverlening in Noord-Nederland in de deze vier steden gevestigd. Juist dankzij de groei in de zakelijke dienstverlening in deze steden heeft de werkgelegenheid in Noord-Nederland in de afgelopen jaren toch een min of meer vergelijkbaar groeitempo laten zien als op het landelijke niveau. Wanneer breder wordt gekeken naar stuwende bedrijvigheid (industrie, handel, zakelijke dienstverlening, vervoer en communicatie) blijkt de vier steden ongeveer 37% voor hun rekening nemen. Overigens bestaan gelet op de sectorstructuur ook verschillen tussen de vier steden. Van de grote steden in het Noorden heeft de stad Groningen zich in de afgelopen jaren sterk ontwikkeld als het regionale centrum voor zakelijke diensten. Leeuwarden wordt gekenmerkt door onder meer een sterke financiële sector, maar ook het aandeel van het openbaar bestuur neemt toe. Assen kenmerkt zich door een sterke oververtegenwoordiging van werkgelegenheid in de gezondheidszorg, terwijl bij Emmen met name het grote aandeel van de industrie opvalt alsmede het relatief grote aandeel van de (glas)tuinbouw. De in gang gezette modernisering van de sectorstructuur in het Noorden begint zijn vruchten af te werpen. De ten opzichte van andere Nederlandse steden beperkte congestieproblematiek waarmee de noordelijke steden te maken hebben is in dat opzicht een belangrijk concurren-
22
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
tievoordeel (hoewel de bereikbaarheid steeds meer onder druk komt). Ook de aanwezigheid van kennisinfrastructuur speelt mee. De kennisinfrastructuur in Noord-Nederland is vooral geconcentreerd binnen de grote vier steden. Groningen is de vierde studentenstad van Nederland. De Rijksuniversiteit Groningen heeft met 20.930 studenten een belangrijke rol in de kennisinfrastructuur. Daarnaast zijn er in de Noord-Nederlandse steden diverse HBOinstellingen gevestigd. Deze kennisinfrastructuur – inclusief de kennisinstellingen die in de nabijheid van de onderwijsinstellingen tot ontwikkeling zijn gekomen – zorgt niet alleen voor een groot aandeel hoger opgeleiden in de steden, tevens spelen de kennisinstellingen een belangrijke rol bij de kennistransfer richting de bedrijven, in het bijzonder het MKB. Daarnaast gaat van de aanwezigheid van de kennisinstellingen een grote aantrekkingskracht uit op kennisgeoriënteerde bedrijven, die in de buurt van de kennisinstellingen gevestigd willen zijn. Binnen de verschillende steden bestaan diverse plannen om hier op in te spelen. Zo bestaan in Groningen en Leeuwarden bijvoorbeeld plannen voor verdere clustering van bedrijvigheid op het gebied van life sciences rond het Universitair Medisch Centrum Groningen en het Van Hall Instituut, terwijl Emmen zich bijvoorbeeld richt op een kenniscampus rond de Hogeschool Drenthe. Het bovenstaande vertaalt zich ook in de bedrijvendynamiek. De ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen is in de steden bovengemiddeld, zoals zichtbaar is in fig. 1.14.
Figuur 1.14 Ontwikkeling bedrijfsvestigingen 2000-2004
Bron: LISA
Voorts zijn de steden de plaatsen waar de belangrijkste voorzieningen aanwezig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur, zorg en winkelfuncties. Logischerwijs hebben de steden dan ook een belangrijke verzorgingsrol voor de regio. Ook toeristische en recreatieve voorzieningen zijn ruimschoots aanwezig. Voorbeelden zijn grote publiekstrekkers als de monumentale binnensteden van Groningen en Leeuwarden, het Dierenpark Emmen, het Groninger Museum en het TT-circuit van Assen. Er zijn voldoende voorwaarden aanwezig om in de toekomst deze functies uit te breiden. Verder beschikken de steden over enkele moderne evenementencomplexen, in het bijzonder het Expo Centrum FEC in Leeuwarden en het Martiniplaza in Groningen. Groningen staat landelijk gezien op de vijfde plaats wat betreft het aantal landelijke bezoekers. Begin 2007 zal bij het TT-circuit in Assen een nieuwe evenementenhal worden opgeleverd. De typisch grootstedelijke problematiek (Emmen, Groningen en Leeuwarden zijn aangewezen binnen het nationale Grotestedenbeleid) is in de noordelijke steden relatief beperkt. Alleen Groningen heeft meer te maken met de meer typische stadsproblematiek, zoals meer geweldsdelicten en vernielingen, sociale uitsluiting en armoede. Deze problematiek treedt veel minder op in de overige NG4-steden.
1.5 Vitaal platteland Noord-Nederland wordt gekenmerkt door een relatief groot aandeel landelijk gebied. Deze ‘Noorderruimte’ is een economische factor die steeds belangrijker wordt. Het landschap in Noord Nederland – naast Zeeland het laatste echte
platteland dat Nederland rijk is – is nog gaaf, schoon, rustig en donker. Noord-Nederland kenmerkt zich als een regio met veel ruimte, een uniek landschap, een sterke sociaal-culturele identiteit en een specifieke economie. De regio is rijk aan landschapselementen, die vaak een grote cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en die bovendien nog grotendeels in hun oorspronkelijke context aanwezig zijn. Noord-Nederland bezit natuur- en landschapswaarden van nationale en internationale betekenis. Voorbeelden zijn de wetlands, de Friese meren en – met een internationaal erkende status – de Waddenzee. De aanwezigheid in NoordNederland van relatief veel landschappen en nationale parken als Dwingelderveld, het Lauwersmeergebied en Drents Friese Wold onderstrepen eveneens de nationale betekenis van de Noorderruimte. Naast deze natuurgebieden bevindt zich in het Noorden ook een grote oppervlakte cultuurlandschappen. Wat betreft de economische positie van het landelijk gebied geldt dat door (onder meer) automatisering, een efficiëntere werkorganisatie en schaalvergroting arbeidsplaatsen verdwijnen en vaak opschuiven naar de economische kernzones. Het verlies aan arbeidsplaatsen geldt voor een sector als de landbouw, maar ook voor dienstverlenende organisaties zoals banken, postkantoren, scholen en artsen. Op het platteland zijn de effecten daarvan duidelijk merkbaar: zowel de werkgelegenheid als het voorzieningenniveau staan onder druk. Om het platteland vitaal en leefbaar te houden is goede werkgelegenheid nodig. In vergelijking met de steden in het Noorden is de modernisering van sectoren hier echter veel minder doorgevoerd. Maar het omgekeerde geldt evenzeer: werkgelegenheid vraagt om een vitale en leefbare omgeving. Anno 2000 beschikte 15 procent van de kernen kleiner dan 3.000 inwoners in het Noorden over ‘basisvoorzieningen’ (huisarts, basisschool, buurtwinkel), landelijk is dat 30 %. Dat wijst op een ongunstige positie van het Noorden. Als gevolg van het relatief lage voorzieningenniveau trekken jongeren weg uit het landelijk gebied naar de centrale steden. Deze uitholling van de samenleving leidt tot een versnelde vergrijzing van het landelijke gebied. Noord-Nederland beschikt over een relatief moderne land-
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
23
bouwsector met een goede relatie met de agribusiness. De sector landbouw is logischerwijs sterk vertegenwoordigd op het platteland in Noord-Nederland. De (grondgebonden) landbouw heeft in het landelijk gebied met de bijbehorende agro-industrie relatief een groot aandeel, zowel in ruimtelijk opzicht als uit het oogpunt van werkgelegenheid. Zo’n 80% van de grond wordt agrarisch gebruikt. Waar in Nederland steeds meer landbouwgrond een andere bestemming krijgt, is het percentage in Noord-Nederland redelijk gelijk. Wel is een verschuiving waar te nemen: het ruimtegebruik van de tuinbouw en veehouderij groeit sterk, dat van de akkerbouwbedrijven neemt af. Zoals figuur 1.7 eerder al aangaf is de werkgelegenheid in de landbouwsector in Noord-Nederland ten opzichte van het landelijk gemiddelde relatief hoog. De werkgelegenheid in de landbouw laat echter sinds het jaar 2000 een neergaande lijn zien. Deze afname van de werkgelegenheid is in NoordNederland met 11% overigens geringer dan de gemiddelde afname van 14% in geheel Nederland. Dit komt door de groei van de arbeidsintensieve glastuinbouw in met name de provincie Drenthe, maar ook in de provincie Friesland waar zich eveneens een concentratie van glastuinbouw bevindt. Ook de biologische landbouw maakt een positieve ontwikkeling door en is – hoewel het belang beperkt is – in Noord-Nederland relatief belangrijker dan gemiddeld in Nederland. De mechanisatie in de landbouw heeft naast een daling van de werkgelegenheid ook geleid tot een schaalvergroting in de sector en daarmee een daling van het aantal landbouwbedrijven. Evenals de daling van de werkgelegenheid in de landbouw is ook deze daling in Noord-Nederland minder sterk dan in de rest van Nederland (sinds 1995 ruim 15% in Noord-Nederland tegenover 20 % landelijk). De toeristische sector speelt een belangrijke rol in de economische structuur van Noord-Nederlandse platteland. Afgelopen jaren is er veel gebeurd aan productontwikkeling. De toeristische en recreatieve sector is in Noord-Nederland in 15 jaar, uitgedrukt in werkgelegenheid, met 25 % toegenomen, een ontwikkeling die mede te danken is aan de aantrekkingskracht van het platteland. Het platteland van Noord-Nederland is rijk aan unieke landschappen die een katalysator vormen voor de ontwikkeling van de toeristische sector, in het bijzonder de verblijfsrecreatie. Voorbeelden zijn het Waddengebied, de Friese Meren en de Veenge-
24
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
bieden. Daarnaast is het gebied rijk aan unieke dorpsgezichten en cultuurhistorische monumenten.
1.6 SWOT-analyse Hoewel de achterstand op de situatie in Nederland als geheel nog steeds bestaat, heeft Noord-Nederland de afgelopen jaren een relatief positieve ontwikkeling laten zien wanneer wordt gekeken naar kernindicatoren als het Bruto Regionaal Product, de werkloosheid en de werkgelegenheid. De steden en de economische kernzones waarvan de steden deel uit maken vormen – als plaatsen waar bedrijvigheid en werkgelegenheid zich concentreren – de stuwende kracht achter deze ontwikkeling. Desalniettemin heeft de Noordelijke economie ook een aantal kenmerken, die de positieve ontwikkeling nuanceren. Zo zijn de achterblijvende uitgaven aan R&D en de beperkte exportgerichtheid van het bedrijfsleven belangrijke indicaties dat de noordelijke economie nog niet is wat ze in de toekomst wil zijn: een meer kennisgeoriënteerde economie die succesvol opereert in de Europese en mondiale markt. De aanwezigheid van meerdere kansrijke bedrijfssectoren en de sterke positie op de Noordelijke Ontwikkelingsas zijn voorbeelden van aanknopingspunten die het Noorden heeft om de gewenste ontwikkeling te realiseren. Met name de steden als ook de economische kernzones hebben hierin een sleutelrol met hun concentraties van bedrijven en kennisinstellingen en aantrekkingskracht als het bijvoorbeeld gaat om voorzieningen. Het omliggende landelijke gebied vult dit aan met haar grote natuurlijke en landschappelijke waarde. Onderstaande SWOT-analyse geeft een meer volledig overzicht van de situatie in Noord-Nederland, gebaseerd op de voorgaande paragrafen. De SWOT-analyse is ingedeeld in een aantal onderdelen, zoals algemene kenmerken, de arbeidsmarkt, de economische structuur en het vestigingsklimaat. De belangrijkste kenmerken van de vier grote steden in Noord-Nederland zijn daarnaast nog eens afzonderlijk samengevat. Dit met het oog op hun bijzondere positie in het Noorden én het belang dat in zowel de Europese verordening als het Nationaal Strategisch Referentiekader wordt gehecht aan specifieke aandacht voor de situatie in de steden.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
25
Sterk • Relatief behoorlijke groei BRP • Sterke, moderne landbouwsector, ruimte voor grootschalige landbouw • Aanwezigheid van een aantal sleutelgebieden en speerpuntsectoren met internationale potentie en groeiperspectieven • Kwaliteit natuur en landschap als basis voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling evenals aanwezigheid aantal topattracties
Sterk • Ontwikkeling werkgelegenheid beter dan Nederlands gemiddelde • Toename aantal bedrijfsvestigingen, waaronder startende ondernemers • Toename werkgelegenheid in economische kernzones • Sterkere stijging participatiegraad t.o.v. Nederlands gemiddelde, met name onder vrouwen
Economische structuur Kans Zwak • Startende bedrijven als spin off van • BRP onder nationaal gemiddelde evenkennisinstellingen als besteedbaar inkomen • Groei sector zakelijke dienstverlening • Ongunstige sectorstructuur: handel en • Verdere ontwikkeling sleutelgebieden zakelijke dienstverlening onderverteen speerpuntsectoren als trekkers van genwoordigd Noordelijke economie • Geringe bedrijvendichtheid • Overloop vanuit de Randstad vanwege • Relatief beperkt aantal starters beschikbare ruimte • Weinig multinationals • Uitbouw toeristische sector • Weinig export • Verbreding agrarische bedrijfsvoering • Relatief weinig uitgaven aan R&D met nevenactiviteiten (inclusief biologi- • sche landbouw)
Zwak • Sterke vergrijzing • Ontgroening • Beperkte verstedelijking nadeel voor economische dynamiek Arbeidsmarkt Kans Zwak • Ruimte voor verdere stijging participa- • Relatief lage participatiegraad tiegraad • Relatief hoge werkloosheid • Potentieel grote groep hoog opgeleiden • Relatief laag opleidingsniveau
Algemene kenmerken
Sterk Kans • Sterk gevarieerd landschap met grote • Kwaliteit ruimte belangrijke vestigingsnatuur- en cultuurhistorische waarden plaatsfactor als woon- en werkplaats
Figuur 1.15 Sterkte-zwakte analyse van Noord-Nederland
Bedreiging • Rijksbeleid gericht op versterking nationale kerngebieden • Hervorming Europees landbouwbeleid • Teruggang agrarische sector bedreiging voor landelijk gebied • Aantasting voorzieningenniveau landelijk gebied
Bedreiging • Minder aanbod op arbeidsmarkt door vergrijzing en ontgroening • Niet tijdig kunnen inspelen op groeimarkten in het buitenland als gevolg van de sterke oriëntatie op binnenlandse markt
Bedreiging • Wegtrekken van hooggeschoolden • Vergrijzing betekent toenemende druk op voorzieningen
26
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Sterk • Belangrijke centrumfunctie van NG4 voor noordelijke werkgelegenheid • Concentratie onderwijs- en kennisinstellingen • Concentratie van bedrijfslocaties • Aanwezigheid creatieve sector, m.n. in Groningen en Leeuwarden • Sterke positie nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen • Beperkte grootstedelijke problemen • Sterke centrumfuncties op basis van voorzieningenniveau • Aanwezigheid meerdere grote publiekstrekkers
Sterk • Relatief goede ontsluiting en bereikbaarheid binnen de regio • Relatief hoge uitgifte bedrijfslocaties • Aanwezigheid diverse kennisinstellingen • Lage woningprijzen • Relatief lage grondprijzen voor bedrijfslocaties • Goede ICT infrastructuur • Goede kwaliteit lucht en water, alsmede natuur en landschap
Vestigingsklimaat Kans Zwak • Ontwikkeling kennis en innovatie door • Kwaliteit van de woningmarkt aanwezigheid kennisinstellingen • Laag voorzieningenniveau landelijk • Goede bereikbaarheid als gevolg van gebied relatief beperkte congestie • Afwezigheid technische universiteit • Goede positie op de as Randstad• Achterblijven innovatief vermogen Noord-Nederland- Noord-Europa • Afstand tot de economische kerngebie• Groen en gezond leven, werken en den van Nederland recreëren • Beschikbaarheid werklocaties (kantoren en bedrijventerreinen) • Ontwikkeling hoogwaardige woon- en werkmilieus Grote steden Kans Zwak • Clustering bedrijvigheid rond kennisin- • Concentratie werkloosheid en daarmee stellingen samenhangend armoede • Verdere ontwikkeling creatieve sector, m.n. in Groningen en Leeuwarden • Aanwezigheid ICT-interconnectiepunt in Groningen en Leeuwarden • Hoge groeicijfers als gevolg van gunstige sectorstructuur, onder meer sterke vertegenwoordiging ICT en dienstverlening. Bedreiging • Toenemende congestie bedreigt bereikbaarheid Groningen/Assen en Leeuwarden • Beperkte aantrekkingskracht woningmarkt steden
Bedreiging • Verstedelijking bedreigt de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied • Bezuinigingen op het openbaar vervoer • Kwaliteit bestaande bedrijfslocaties behoeft voortdurend aandacht
2. Visie en strategie In het vorige hoofdstuk is de sociaal-economische situatie in Noord-Nederland beschreven, resulterend in een SWOT analyse. Deze gegevens vormen een belangrijke basis voor enerzijds de visie die de partners in Noord-Nederland hebben vastgesteld voor de toekomstige regionaal-economische ontwikkeling en anderzijds de strategie die in het nieuwe Europese programma wordt gekozen. In dit hoofdstuk wordt deze visie beschreven (paragraaf 2.1), gestoeld op de uitgangspunten van de Strategische Agenda Noord-Nederland 2007-2013. In paragraaf 2.2 wordt in aansluiting op deze visie de doelstelling van het nieuwe OP geformuleerd. Opgemerkt wordt dat niet alle doelstellingen die de visie van Noord-Nederland verwoordt, kunnen worden gerealiseerd via het OP. Naast financiële grenzen moet ook rekening worden gehouden met beperkingen die de Europese regelgeving oplegt. Dit is zichtbaar in de strategie van het OP, die is beschreven in paragraaf 2.3. Deze strategie geeft weer op welke onderwerpen het OP een bijdrage moet leveren aan de verwezenlijking van de visie en doelstelling. Deze strategie bestaat uit een set van prioriteiten en maatregelen. Paragraaf 2.4 tenslotte beschrijft een aantal horizontale doelstellingen die centraal staan in het beleid van de EC en dus ook bij de uitvoering van het OP een belangrijk accent hebben.
2.1 Visie op Noord-Nederland: ontwikkeling 2007-2013 In hoofdstuk 1 is op basis van de beschrijving van de sociaal-economische situatie een SWOT-tabel opgesteld. De sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen in NoordNederland zijn van belang om een ontwikkelingsvisie op middellange termijn te kunnen formuleren. De visie geeft de richting aan voor de komende jaren en vormt een belangrijke basis voor de doelstelling en strategie van het OP Noord-Nederland. In deze paragraaf wordt de ontwikkelingsvisie geschetst, die gebaseerd is op de visie zoals die is vastgelegd in de ‘Strategische Agenda voor NoordNederland 2007-2013’. In dit beleidsdocument zijn de beleidskeuzes op het
gebied van ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en de ontwikkeling van het landelijk gebied beschreven. De keuzes zijn samen te vatten in het volgende motto: Noord-Nederland zet in op een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een vitaal platteland. Daarmee wordt voortgebouwd op de strategische keuzes die reeds in 1998 zijn gemaakt voor de periode 2000-2006. Hoewel de visie enerzijds ‘voortbouwen op’ is, erkennen de drie provincies tegelijkertijd dat zich de komende jaren nieuwe uitdagingen voordoen. Uitdagingen die ontstaan door veranderende omstandigheden en nieuwe verwachtingen. In de ambitie en visie van Noord-Nederland neemt de ‘mal en contramal benadering’ een prominente plaats in. De kernzones (de mal), met daarin de steden centraal, spelen een belangrijke rol in de economie van Noord-Nederland. In de kernzones, en dan met name in de vier grote steden, zijn de stuwende economische activiteiten geconcentreerd alsmede een hoogwaardig voorzieningenniveau (onderwijs, zorg en welzijn, cultuur). Tegelijkertijd wordt de leefbaarheid mede bepaald door een vitaal platteland (de contramal) dat de steden omgeeft. Omgekeerd weet het vitale platteland zich ook afhankelijk van de voorzieningen en het werk die zich in de steden concentreren. Mal en contramal is een uitdrukking van wederzijdse afhankelijkheid. Daarnaast ziet Noord-Nederland voor zichzelf perspectieven om een positie in te nemen in de as RandstadNoord-Nederland-Noord-Duitsland-Scandinavie. NoordNederland ziet voldoende potentie aanwezig in deze zgn. Noordelijke Ontwikkelingsas (NOA) voor een groeiend economisch verkeer. In dit kader wil Noord-Nederland zich profileren met behulp van de sterke en kansrijke gebieden uit de Strategische Agenda en zoekt het partners binnen deze as om de kansen verder uit te bouwen. Noord-Nederland stelt in haar visie en aanpak niet alleen ruimtelijk economisch beleid centraal, maar ook duurzame ontwikkeling, woonklimaat, leefbaarheid en bereikbaarheid. Dit krijgt vorm in een driesporenbeleid: • Innovatie en transitie naar een kenniseconomie; • Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied; • Vitaal platteland.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
27
De mal en contramal benadering is duidelijk zichtbaar in dit beleid. Onderstaand zijn de drie sporen nader uitgewerkt.
sche groei betekent in dit geval niet alleen groei van werkgelegenheid, maar ook een verbetering van het concurrentievermogen door een verhoging van de toegevoegde waarde.
Innovatie en transitie naar een kenniseconomie Noord-Nederland erkent het belang van kennis als dé productiefactor voor de toekomst. De transitie van een relatief traditionele industriële productie-economie naar een kenniseconomie is dan ook de rode draad in de noordelijke visie. Deze transitie moet via verschillende wegen bereikt worden. In de allereerste plaats gaat het daarbij om een totaalvisie, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden om innovatie te stimuleren en het daarbij behorende instrumentarium aan te reiken. Vervolgens wordt ingezet op innovatie, met name in een aantal specifieke en kansrijke sectoren in Noord-Nederland. Het gaat om sectoren die in Noord-Nederland qua bedrijvigheid en kennisinstellingen sterk aanwezig zijn én met het oog op de toekomst groeipotentie hebben. Deze sectoren zijn door de overheden in Noord-Nederland in samenspraak met hun publieke en private partners eerder geselecteerd in hun gezamenlijke Strategische Agenda. Doelstelling is te komen tot een regionale strategie, waarmee Noord-Nederland zich sterk positioneert in nationaal en internationaal opzicht. In Noord-Nederland is een drietal ‘sleutelgebieden’ aangewezen die een rol kunnen spelen op mondiaal niveau: Energy Valley, het Watercluster en (multi)sensortechnologie (met als belangrijkste project ASTRON/LOFAR). In het Kompas programma is de ontwikkeling van deze sleutelgebieden gefaciliteerd. Doelstelling is om in de komende periode de in gang gezette ontwikkeling met kracht voort te zetten. Innovatie in product, proces en concept vormt hiervoor de sleutel. Daarnaast kennen de volgende sectoren een groot innovatiepotentieel en zijn daarom tot ‘speerpuntsectoren’ benoemd: agribusiness, chemie, commerciële zorg, life sciences, ICT sector, scheepsbouw/metaal en toerisme. Voorwaarde om tot daadwerkelijke benutting van dit potentieel te komen, is een verdere versterking van het organiserend vermogen in deze sectoren. Per sector zal een gezamenlijke visie op de kansen voor innovatie en economische groei ontwikkeld moeten worden. Economi-
28
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
De inzet op de kansrijke sectoren impliceert tevens een versterking van het MKB, aangezien deze 75% van de werkgelegenheid in Noord-Nederland voor haar rekening neemt. Daarmee is het MKB de motor van de regionale economie. Versterking en vernieuwing van het MKB draagt bij aan de verdere ontwikkeling van kansrijke sectoren en vice versa. Door deze samenhang is de regio in staat om innovaties versneld door te voeren en het noodzakelijke transitieproces te versnellen. Deze visie vertaalt zich in een aanpak die bestaat uit vijf hoofdlijnen: • Verbeteren en faciliteren van kennistransfer van kennisinstellingen naar MKB en vice versa; • Stimuleren van spin offs van kennisinstellingen; • Bevorderen van ICT gebruik MKB; • Vergroting exportgerichtheid MKB; • Stimuleren investeringsbereidheid MKB. Tot slot maakt een verbetering van de werking van de arbeidsmarkt een belangrijk onderdeel uit van de transitie naar een kenniseconomie van Noord-Nederland. Versterking van het beroepsonderwijs en een betere afstemming tussen de beleidsdomeinen economie, arbeid, onderwijs en zorg zijn belangrijke doelstellingen voor de komende jaren. Dit moet leiden tot een toename van de werkgelegenheid, een afname van de werkloosheid, een stijging van de participatiegraad en een toename van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Bovendien betekenen de toenemende vergrijzing en ontgroening dat er minder aanbod op de arbeidsmarkt komt, ook hier moeten passende oplossingen voor worden gevonden.
Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied
Vitaal platteland
Een aantrekkelijk woon- en werkklimaat in steden is een belangrijke voorwaarde voor verdere economische groei van geheel Noord-Nederland. De kenniseconomie vindt haar basis vooral in de steden. Met name de vier grote steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden krijgen prioriteit. Zij hebben in Noord-Nederland een belangrijke centrumfunctie als het gaat om voorzieningen en bedrijvigheid, terwijl ook de werkgelegenheid en de meeste kennisinstellingen hier zijn geconcentreerd. Hetzelfde geldt – hoewel in mindere mate – ook voor de gehele economische kernzones waarvan de steden deel uitmaken. Investeren in de kenniseconomie betekent daarom vooral investeren in de steden en de stedelijke gebieden. Het ontwikkelen van aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden voor innovatieve bedrijven in deze steden heeft daarbij een hoge prioriteit. Daarnaast is het noodzakelijk om hoogwaardige woonmilieus aan te kunnen bieden om mensen aan de stad te binden. Een diversiteit aan woonomgevingen en de aanwezigheid van goede voorzieningen op het gebied van onderwijs, cultuur, recreatie en gezondheidszorg dragen bij aan de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat.
Eén van de onderscheidende kwaliteiten van NoordNederland is de ruimte. Ruimte is een economische factor die steeds belangrijker wordt. Ruimte maakt een duurzame landbouw mogelijk, draagt bij aan een kwalitatief hoogwaardig leefmilieu en vormt het startkapitaal voor de toeristische sector. De ‘Noorderruimte’ is een economische factor die steeds belangrijker wordt. Bovendien bezit de regio unieke natuur- en landschapswaarden van nationale en internationale betekenis. Behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten vereist een doelgerichte investering. In de ontwikkeling naar een kenniseconomie met een sterk accent op hoogwaardige woonmilieus levert ook een vitaal platteland een belangrijke bijdrage. Daartoe is het ook van belang om het voorzieningenniveau op het platteland in stand te houden. Mede als gevolg van het lage voorzieningenniveau trekken steeds meer jongeren weg, waardoor de ontgroening en vergrijzing versneld toetreden. Deze jongeren vormen een belangrijke basis voor de ontwikkeling van kennis en innovatie en verdere economische groei.
Om ervoor te zorgen dat Noord-Nederland een aantrekkelijk gebied is voor inwoners en bedrijven, concentreert de regio zich op de volgende doelstellingen: • Het verbeteren van het vestigingsklimaat voor met name kennisgeoriënteerde bedrijven: creëren van aantrekkelijke locaties, upgrading van bestaande bedrijfslocaties, (her)ontwikkeling stationslocaties; • Het optimaliseren van de bereikbaarheid: optimalisering internationale transportassen, verbetering spoor- en waterinfrastructuur, verbetering bereikbaarheid van steden, innovatief mobiliteitsmanagement, verbetering ICT bereikbaarheid ; • Het verder invulling geven van de idee van de ’creative city’: een aantrekkelijk (binnenstedelijk) vestigingsmilieu voor innovatie en creativiteit; • Het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu als onderdeel van het vestigingsmilieu: culturele voorzieningen, infrastructuur en aanpak woonomgeving.
Bovendien is in de drie noordelijke provincies nog echt sprake van platteland. De landbouw neemt er een grote plaats in; ongeveer 80% van de grond wordt agrarisch gebruikt. De primaire agrarische productie is daarnaast het begin van een omvangrijke productiekolom in NoordNederland, waarvan ook toelevering en dienstverlening, agro-industrie en handelsactiviteiten deel uitmaken (‘agribusiness’). De landbouw is onmisbaar voor de leefbaarheid van het platteland en de daar aanwezige dorpen en steden. De landbouw moet dan ook de mogelijkheid hebben om zich op een economisch verantwoorde en duurzame manier verder te ontwikkelen. De volgende actiepunten staan in het kader van een vitaal platteland centraal: • Versterking van de concurrentiekracht van de landbouw, onder andere door samenwerking, kennisontwikkeling en innovatie; • Verbreding en vernieuwing van de plattelandseconomie door het stimuleren van nieuwe en passende economische activiteiten als toerisme en het verbeteren van de voorzieningen in plattelandsgebieden; • Integraal waterbeheer, gericht op een verbetering
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
29
•
van waterkwaliteit en een betere beheersing van waterkwantiteit (tekort en overlast); Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap en cultuurhistorische waarden.
Samenvattend: keuzes van Noord-Nederland De hierboven beschreven visie met als onderdelen kenniseconomie, concurrerend vestigingsklimaat en vitaal platteland vindt haar basis in de Strategische Agenda en vormt het vertrekpunt voor de uitwerking van het Operationeel Programma voor Noord-Nederland in de volgende paragrafen. Duidelijk is dat Noord-Nederland keuzes maakt als het gaat om haar strategie in de periode 2007-2013. Waar het Noorden in de periode 2000-2006 nog een relatief brede strategie hanteerde gericht op het versterken van zowel sterke als zwakke punten binnen haar sociaal-economische structuur, maakt zij voor de periode 2007-2013 de keuze om zich vooral te richten op het verder versterken en benutten van haar sterke punten. Dit heeft zijn weerslag in de aandacht die bijvoorbeeld uit gaat naar de sleutelgebieden en speerpuntsectoren, de benutting van de ruimtelijke kwaliteiten en de focus op het versterken van het voorzieningenniveau in de grote steden. Specifieke keuzes zijn verder zichtbaar in de uitwerking van de strategie en onderliggende prioriteiten in paragraaf 2.3. Naast inhoudelijke keuzes kiest Noord-Nederland daar ook voor een gerichte geografische concentratie van middelen. Binnen de prioriteiten is steeds de keuze gemaakt of de middelen in geheel Noord-Nederland inzetbaar moeten zijn, de vier grote steden of bijvoorbeeld de economische kernzones. Op die wijze gaat Noord-Nederland versnippering tegen en worden de middelen daar ingezet waar ze het meest effectief én noodzakelijk zijn. Ook de financiële tabel in hoofdstuk 4 is overigens een uitwerking van de noordelijke keuzes, waarbij meer dan in het verleden het accent wordt gelegd op de thema’s kennis, innovatie en ondernemerschap. Tot slot wordt erop gewezen dat niet alle elementen die Noord-Nederland in haar visie van belang acht, binnen de strategie van het OP kunnen worden ondersteund en voor Europese steun in aanmerking komen. Er zijn randvoorwaarden waarmee rekening wordt gehouden. Op de eerste plaats maken de beschikbare financiële
30
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
middelen uiteraard keuzes noodzakelijk. Daarnaast wordt benadrukt dat ook de Europese regelgeving de inzet van de Europese middelen in dit OP beperkt als het gaat om specifieke ambities die deel uit maken van de visie van Noord-Nederland, zoals beschreven in deze paragraaf. Zo zijn de mogelijkheden bijvoorbeeld zeer beperkt als het gaat om investeringen in de woonomgeving of in het spoorwegennet of als het gaat om directe maatregelen ten behoeve van de landbouwsector. Hiermee is rekening gehouden binnen de strategie van dit OP, zoals toegelicht in de volgende paragrafen.
2.2 Doelstelling Rekening houdend met de voorgaande visie en de uitgangspunten zoals vastgelegd in de EFRO-verordening en het Nationaal Strategisch Referentiekader is de centrale doelstelling voor het OP Noord-Nederland 2007-2013 als volgt:
Transitie van de Noord-Nederlandse economie naar een kenniseconomie waarin ontwikkeling en implementatie van innovatie en technologie samengaan met een versterking van de ruimtelijke kwaliteiten in stad en platteland. Noord-Nederland streeft naar een sterke economische groei door de overgang te bewerkstelligen naar een economie die sterker op kennis gebaseerd is. Ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologieën en overdracht van kennis tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven, met name in de sleutelgebieden en speerpuntsectoren, is een belangrijke uitdaging. Ook het verbeteren van de arbeidsmarktinfrastructuur, het verbeteren van de bereikbaarheid en het ontwikkelen van aantrekkelijke bedrijfslocaties zijn belangrijke componenten van deze economische groei. Tegelijkertijd mag economische groei niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteiten van Noord-Nederland. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zowel in stedelijke als landelijke gebieden, is een belangrijke voorwaarde voor economische groei en is dan ook onlosmakelijk verbonden met de hoofddoelstelling. Deze centrale doelstelling kan geoperationaliseerd worden in een aantal subdoelstellingen:
• • • • • • • •
Ontwikkelen en implementeren kennis en innovatie; Stimuleren en faciliteren ondernemerschap, in het bijzonder kennisgeoriënteerd; Stimuleren clustervorming en ketenvorming in diverse (sleutel)sectoren; Ontwikkeling en uitbreiding kennisinfrastructuur; Ontwikkeling en uitbreiding opleidingsinfrastructuur; Verbeteren bereikbaarheid stedelijke centra; Verbeteren aantrekkelijkheid stedelijke en landelijke gebieden; Ontwikkeling aantrekkelijke bedrijfslocaties en bedrijfsruimtes.
De hoofddoelstelling en de operationalisatie daarvan in subdoelstellingen geven de gewenste ontwikkeling weer van Noord-Nederland en de bijdrage die het EFRO programma daar aan bij kan dragen. Om tijdens en na afloop van de programmaperiode te kunnen vaststellen in hoeverre deze doelstellingen zijn gerealiseerd, zijn de doelstellingen vertaald in een aantal indicatoren met meetbare streefwaarden. Het betreft de zogenaamde contextindicatoren, die een beeld geven van de sociaal-economische ontwikkeling van Noord-Nederland. De indicatoren en doelstellingen zijn opgenomen in bijlage B van dit OP.
Overigens wordt ten aanzien van de indicatoren en streefwaarden nadrukkelijk opgemerkt dat de mate van realisatie niet alleen afhankelijk is van het succes van het OP voor Noord-Nederland. Diverse andere factoren – buiten de invloedssfeer van het programma – bepalen immers voor een groot deel de voortgang en eindwaarde van deze indicatoren. De huidige programmaperiode heeft aangetoond dat in tijden van bijvoorbeeld economische recessie de waarden van een aantal indicatoren een neerwaartse beweging laat zien, terwijl de projecten en het programma wel aantoonbare positieve resultaten behalen.
2.3 De strategie: Prioriteiten en maatregelen Op basis van de hiervoor beschreven SWOT-analyse, ontwikkelingsvisie en centrale doelstelling van het programma is een strategie ontwikkeld die een bijdrage moet leveren aan de gewenste ontwikkeling. Bij het formu-
leren van de strategie is tevens rekening gehouden met de leerervaringen uit de huidige programmaperiode. De strategie voor het OP Noord-Nederland 2007-2013 bestaat uit de volgende prioriteiten en maatregelen: Prioriteit 1 Maatregel 1.A Maatregel 1.B Maatregel 1.C Maatregel 1.D Prioriteit 2 Maatregel 2.A Maatregel 2.B
Innovatie, kenniseconomie en ondernemerschap Versterking kennispositie en innovatiekracht Noord-Nederland Versterking kennisniveau MKB Stimulering van ondernemerschap Versterking arbeidsmarktinfrastructuur Aantrekkelijke steden Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid
Prioriteit 3 Maatregel 3.A
Aantrekkelijke regio’s Aantrekkelijk landelijk gebied
Maatregel 3.B Maatregel 3.C
Bereikbaarheid en mobiliteit Opwaardering van bedrijfslocaties
Prioriteit 4
Technische Bijstand
De prioriteiten en maatregelen hangen nauw met elkaar samen en geven gezamenlijk inhoud aan de doelstelling van dit programma. Om dit tijdens de uitvoering van het programma daadwerkelijk te volgen is per prioriteit een set van resultaat- en outputindicatoren opgenomen, inclusief concrete streefwaarden voor het einde van de programmaperiode. Rekening is gehouden met het working paper dat door de Europese Commissie over indicatoren is opgesteld. De indicatoren worden tijdens de uitvoering van het OP op projectniveau gemeten en zijn opgenomen in bijlage B. Onderstaand wordt de inhoud van de prioriteiten en maatregelen nader omschreven.
Prioriteit 1 Innovatie, kenniseconomie en ondernemerschap In de afgelopen periode is – in het kader van het KOMPASprogramma – door Noord-Nederland sterk geïnvesteerd in de noordelijke economie. De strategie was erop gericht
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
31
om de economische achterstand op de rest van Nederland te verkleinen, bijvoorbeeld in termen van Bruto Regionaal Product, werkloosheid en participatie alsmede het aandeel van de commerciële diensten in de sectorstructuur. Deze strategie heeft gewerkt. Het verschil met de rest van Nederland is kleiner geworden, hetgeen de toegenomen vitaliteit van de noordelijke economie illustreert. Zoals Noord-Nederland ook in haar Strategische Agenda heeft uitgesproken, ligt de nadruk in de periode 20072013 op het voortbouwen op deze versterkte economische basis. Om in de toekomst de ingezette inhaalslag door te kunnen zetten en de potentiële bijdrage van Noord-Nederland aan de welvaart op regionaal, nationaal en Europees niveau ten volle te benutten, zijn gerichte investeringen noodzakelijk. Investeringen in het innovatievermogen, het opleidingsniveau en het stuwende karakter van de economie. Een sterkere internationale oriëntatie van bedrijven en kennisinstellingen is hiervoor een onderliggende doelstelling. Deze investeringen vormen de rechtstreekse voorwaarden voor de transitie van de noordelijke economie – van oudsher gericht op meer traditionele maakindustrie – naar een economie waarin kennis en kennisbenutting centraal staat. De prioriteit ‘Innovatie, kenniseconomie en ondernemerschap’ is van kracht voor geheel Noord-Nederland en stimuleert juist deze investeringen. Vanzelfsprekend gaat het om investeringen waarvoor een publieke interventie vanuit het OP noodzakelijk is om deze van de grond te krijgen. Dit omdat de markt het bijvoorbeeld niet zelfstandig of niet snel genoeg kan realiseren. Ook directe steun van (MKB-)bedrijven is mogelijk, voor zover het gaat om investeringen die voor de doelgroep niet haalbaar zijn of vanuit een focus op de korte termijn onvoldoende prioriteit krijgen. Juist deze activiteiten verdienen vanuit het OP aanmoediging.
Maatregel 1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht Noord-Nederland Om de innovatiekracht en kennispositie van Noord-Nederland te kunnen versterken en vernieuwen, wil het Noorden inspelen op de stuwende kracht die uitgaat van regionale concentraties van innovatieve en kennisintensieve bedrijvigheid. Meer dan het importeren van kennis van buitenaf wordt ingezet op het combineren en toepassen van eigen regionale kwaliteiten. Concreet gaat het dan om het stimuleren en ondersteunen van samenwerking en netwerk- en clustervorming, de doelstelling van maatregel 1.A. Noord-Nederland kent een groot aantal sectoren die vaak hoogwaardige, kennisintensieve diensten leveren en grote kansen bieden in termen van groeiperspectief en innovatiepotentieel. • Dit zijn in de eerste plaats de zogenaamde sleutelgebieden, sectoren die in het Noorden voldoende massa en perspectief bieden om mee te kunnen draaien in de internationale top: het energiecluster, het watercluster en de sector multisensorsystemen. • Daarnaast gaat om de zogenaamde speerpuntsectoren, te weten de sectoren in Noord-Nederland met een bovengemiddeld innovatiepotentieel: agribusiness, chemie, commerciële zorg, life sciences, de ICT-sector, scheepsbouw/metaal en toerisme. De insteek van deze maatregel beperkt zich niet op voorhand tot de hiervoor genoemde sectoren. Gezien de looptijd van het programma moet ruimte bestaan om in te kunnen spelen op andere kansen. Ontwikkeling van kennis en innovaties is immers een behoefte die in vrijwel alle sectoren aanwezig is. Desalniettemin worden in Noord-Nederland met name voor deze sectoren grote kansen voorzien. De sectoren reiken met hun activiteiten verder dan Noord-Nederland en zijn in Noord-Nederland reeds sterk vertegenwoordigd, zowel qua bedrijvigheid als kennisinstellingen.
De prioriteit wordt concreet vertaald in vier maatregelen:
1.A Versterking kennispositie en innovatiekracht Noord-Nederland 1.B Versterking kennisniveau MKB 1.C Stimulering van ondernemerschap 1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur 32
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Het versterken van de positie van kansrijke bedrijfssectoren draagt bij aan duurzame groei van werkgelegenheid en de concurrentiekracht. Maatregel 1.A richt zich op uiteenlopende activiteiten om deze positie te versterken en in Noord-Nederland te verankeren. Stimulering van cluster-, keten- en netwerkvorming staat – als inspira-
tiebron voor innovatie en kennisontwikkeling – centraal en wordt gestimuleerd door middel van fysieke en nietfysieke investeringen. Enerzijds door bedrijven bij elkaar te brengen, samen te laten werken en complementariteit te ondersteunen en anderzijds door te investeren in voorwaarden en voorzieningen die de prestaties van groepen van bedrijven een impuls geven. Doelstelling is om ook kennisinstellingen hier zoveel mogelijk bij te betrekken. Voorbeelden zijn Energy Valley en de plannen voor clustering rond het Van Hall Instituut of rond het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMGC) op het gebied van life sciences. Noord-Nederland kent een groot aantal onderzoeks- en kennisinstellingen. Het versterken en uitbouwen van deze onderzoeks- en kennisinfrastructuur, bij voorkeur in samenwerking met het bedrijfsleven, is een noodzakelijke maatregel om tot duurzame transitie naar een kenniseconomie te komen en behoort derhalve eveneens tot de reikwijdte van de maatregel. Bijvoorbeeld door uitbreiding of oprichting van kenniscentra en het faciliteren en stimuleren van R&D-activiteiten in de regio. Tot het laatste behoort ook het ondersteunen van onderzoeksprojecten en experimentele projecten, die gericht zijn op ontwikkeling van nieuwe technologieën en methodes en de demonstratie, toepassing en commercialisering daarvan. Gedacht kan worden aan projecten als het Kenniscentrum Intelligente Sensor Systemen en de uitbouw van het kennisinstituut Wetsus (watertechnologie). De hiervoor genoemde activiteiten om de positie van kansrijke sectoren in Noord-Nederland te verstevigen gaan binnen deze maatregel samen met een sterkere internationale oriëntatie van kennis- en onderzoeksinstellingen en bedrijven. De ligging van het Noorden op de Noordelijke Ontwikkelingsas biedt daar bijvoorbeeld goede mogelijkheden voor. In het bijzonder kan gedacht aan activiteiten op het gebied van promotie en imagovorming die zich niet alleen op Noord-Nederland, maar vooral op andere regio’s moeten richten. Ook stimulering van samenwerking met bedrijven en kennisinstellingen in de rest van Europa of zelfs daarbuiten is van belang. Juist deze activiteiten moeten gericht bijdragen aan het vergroten van de betekenis van specifieke sectoren voor Noord-Nederland en andersom.
Voorbeelden van projectcategorieën: • • • • • • •
Oprichten en uitbreiden kenniscentra Ontwikkeling onderzoeksfaciliteiten bij kennisinstellingen Stimulering van clustervorming in sectoren en ketens Ontwikkeling technologie en innovatie in sleutel- en speerpuntsectoren Ontwikkeling R&D faciliteiten op kenniscampus grote steden Ontwikkeling alternatieve (duurzame) toepassingen energie Promotie en marktontwikkeling kansrijke sectoren in buitenland
Maatregel 1.B Versterking kennisniveau MKB Het MKB neemt in Noord-Nederland 75% van de werkgelegenheid voor zijn rekening en is daarmee van bovengemiddeld belang voor de noordelijke economie. Dit MKB opereert evenals de grote bedrijven in toenemende mate in een dynamische, mondialiserende economie. Dit maakt vernieuwing en innovatie in het MKB niet alleen noodzakelijk, maar schept ook nieuwe kansen voor groei en ontwikkeling. De snellere besluitvorming, grotere flexibiliteit en betere mogelijkheden tot experimenteren zijn voordelen die juist het MKB in staat stellen snel op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Om als MKB te kunnen innoveren en vernieuwen, is kennis echter een belangrijk ingrediënt. Deze kennis wordt niet alleen ontwikkeld door het MKB, maar veelal door kennis- en onderzoeksinstellingen of R&D-afdelingen van grotere bedrijven. Een deel van het MKB is – als toeleverancier of afsplitsing – gelieerd aan dergelijke instellingen en bedrijven en maakt reeds gebruik van daar aanwezige kennis. Voor het merendeel van het MKB is die relatie of samenwerking echter minder vanzelfsprekend. Doelstelling van deze maatregel is het vergroten van het kennisniveau bij het MKB om het aanwezige innovatiepotentieel bij het MKB ten volle te kunnen voeden en benutten en ontwikkelde kennis commercieel te benutten. De maatregel is erop gericht om kennis richting het MKB te ontsluiten en de toepassing van kennis binnen het MKB te stimuleren. Op die wijze ontwikkelt Noord-Nederland zich daadwerkelijk tot een kennisbenuttingseconomie.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
33
Investeringen worden voorzien die vraag en aanbod van kennis bij elkaar brengen en bijdragen aan kennistransfer richting het MKB. Dan gaat het bijvoorbeeld om het transparant en bekend maken van het aanbod aan kennis dat bij kenniscentra en onderwijs- en onderzoeksinstellingen aanwezig is en de totstandkoming van een ‘kennisketen’ waarin kennisinstellingen en bedrijven actief samenwerken. Zo bestaan in Friesland plannen voor een systeem van kenniscirculatie waarin hogescholen, het MKB en het Technologie Centrum Noord-Nederland samenwerken met overheden. Ook het vergroten van de aantrekkingskracht en toepassingsgerichtheid van het aanbod is van groot belang. Dit hoeft zich overigens niet te beperken tot het aanbod op het niveau van Noord-Nederland. Ook het aanbod van kennis in andere delen van de wereld dat relevant is voor het noordelijke bedrijfsleven kan worden betrokken. Verder staat het stimuleren van circulatie en overdracht van kennis in de regio centraal. Bijvoorbeeld door te investeren in samenwerkingsverbanden waarin kennis- en onderwijsinstellingen en het MKB participeren (onder meer gekoppeld aan een kenniscampus die op meerdere plaatsen wordt voorzien) of intermediaire functies zoals het Centrum voor Duurzame Innovaties. Dergelijke samenwerkingsverbanden of intermediaire functies kunnen tevens gericht zijn op het concreet toepassen van nieuwe kennis in het MKB en – als afgeleide daarvan – het ontwikkelen van de kennisvraag. Specifieke aandacht wordt besteed aan de toepassing van ICT door het noordelijke MKB. ICT is in Noord-Nederland niet alleen een belangrijke sector, maar ook een kerntechnologie die binnen het MKB niet altijd optimaal wordt benut. Bijvoorbeeld als het gaat om inzet van ICT voor productontwikkeling, productie, klantbenadering, samenwerking etc. Binnen het programma wordt ontwikkeling van toepassingen van ICT ondersteund evenals de promotie van deze toepassingen. Het stimuleren van het daadwerkelijk gebruik van ICT-toepassingen door het MKB hoort hier logischerwijs ook bij.
Voorbeelden van projectcategorieën: • •
34
Stimuleren en faciliteren spinoff kennisinstellingen Uitbreiding kennistransfer via technologische werk-
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
• • •
plaatsen Ontwikkeling nieuwe samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en MKB Versterking en onderlinge coördinatie van intermediaire functies Ontwikkelen en stimuleren ICT-toepassingen binnen het MKB
Maatregel 1.C Stimulering van ondernemerschap De basis voor een innovatieve en vitale economie is ondernemerschap en de wil om te investeren in nieuwe bedrijfsactiviteiten. Die investeringen maken innovatie en ontwikkeling of toepassing van kennis concreet mogelijk. Noord-Nederland wil via deze maatregel (startende) ondernemers de impuls geven om zich te ontwikkelen en hun innovatiekracht te benutten. Dit moet leiden tot een toename van het aantal startende ondernemers en succesvolle doorgroei van bestaande ondernemers. Noord-Nederland heeft in de afgelopen periode goede ervaringen opgedaan met bedrijfsgerichte regelingen om het ondernemerschap te stimuleren, bijvoorbeeld de IPR en de NIOF. Dergelijke regelingen kunnen ook binnen deze maatregel worden gefinancierd, maar zullen dan selectiever zijn dan in het verleden. De regelingen zullen direct bijdragen aan de gewenste transitie van Noord-Nederland naar een economie waarin kennis en kennisbenutting een vooraanstaande rol speelt. In bijzonder gaat het om investeringen in nieuwe product-marktcombinaties en innovatie alsmede om investeringen in marktverbreding en de exportgerichtheid van het MKB. Het laatste is een belangrijke maatstaf voor de internationale oriëntatie en het stuwende karakter van het bedrijfsleven. Voorts vormen investeringen in ontwikkeling en toepassing van milieuvriendelijke technologie binnen het bedrijfsleven een prioritair onderwerp. Overigens richt Noord-Nederland zich niet alleen op subsidieregelingen om de gewenste ontwikkelingen aan te jagen, maar worden ook projecten voorzien die de kapitaalmarkt voor (startende) ondernemingen ontsluiten. Met name in de vorm van risicokapitaal, leningen of garanties. Verder wordt ingezet op voorwaardenscheppende projecten om ondernemerschap te ondersteunen, in het bijzonder door het organiseren van samenwerkingsverbanden.
Voor directe financiële faciliteiten ten behoeve van het MKB bestaan mogelijkheden om binnen het OP naast de EFRO-middelen tevens gebruik te maken van de financiële faciliteiten die de Europese Investeringsbank (EIB) biedt. Met name het JEREMIE-programma van de EIB (Joint European Resources for Micro-to-Medium Enterprises) biedt ruimte om op regionaal niveau extra financieringsmogelijkheden te creëren voor het MKB. Daarnaast biedt eventueel ook het Community Innovation Programme (CIP) mogelijkheden. Een specifieke doelgroep voor de maatregel vormen startende en doorstartende ondernemers. Deze doelgroep vormt een belangrijke voedingsbodem voor een dynamische en innovatieve economie en wordt op uiteenlopende wijzen gestimuleerd. Naast de eerder genoemde maatregelen worden projecten gefinancierd die bijvoorbeeld ondernemerskwaliteiten vergroten dan wel zorgdragen voor begeleiding van startende en doorstartende ondernemers. Dergelijke projecten zijn relevant voor alle bedrijfssectoren, hoewel de aandacht zeker uit gaat naar de sleutelgebieden en speerpuntsectoren. Ook de beschikbaarheid van faciliteiten zoals ondernemersloketten is een aandachtspunt. In dat kader wordt ook ingezet op modernisering en verbetering van de dienstverlening van de publieke sector richting ondernemers, waarbij inzet van nieuwe technologie wordt gestimuleerd. De steden in Noord-Nederland vormen plaatsen waar startend ondernemerschap zich concentreert. De maatregel draagt bijvoorbeeld direct bij aan de ontwikkeling van een actieve wijk- en buurteconomie in deze steden, als zijnde plekken waar innovatieve ondernemers – zoals creatieve starters – zich goed kunnen ontwikkelen. Specifieke aandacht gaat binnen de maatregel uit naar hightech starters, vaak voortkomend als spin-off van bestaande kennisinstellingen en bedrijven. Bijvoorbeeld onderzoekers die hun kennis vermarkten of studenten aan de universiteit in Groningen of de diverse hogescholen die onderzoek in nieuwe producten of diensten omzetten in nieuwe bedrijfsactiviteiten. Deze groep heeft vaak de potentie om snel te groeien en is een bron van creatieve vernieuwing. Het opsporen en ondersteunen van deze high tech starters is om die reden een belangrijke doelstelling.
De maatregel heeft overigens een nauwe relatie met maatregel 2.B en 3.C. Binnen die maatregelen worden investeringen in aantrekkelijke locaties voor ondernemers mogelijk gemaakt. Voorbeelden van projectcategorieën: • Opzetten financieringsintrumentarium voor bedrijfsleven (leningen, garanties, risicokapitaal) • Ontwikkeling bedrijfsgerichte regelingen voor bedrijfsleven (advies, investering, exportgerichtheid, clustervorming) • Ontwikkeling nieuwe productmarktcombinaties • Verbeteren informatievoorziening en dienstverlening voor (door)startende ondernemers (bijv. ondernemersloket)
Maatregel 1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur Met arbeidsmarkt- en scholingsbeleid wil Noord-Nederland investeren in de noodzakelijke randvoorwaarden die een beleid gericht op kenniseconomie en innovatiekracht succesvol maken. Mensen zijn immers de belangrijkste dragers van kennis en innovatieprocessen. Een samenhangende aanpak staat centraal, met aandacht voor onderwijsbeleid, arbeidsmarkt, ondernemerschap en human resource management. Centraal staan kennis, kunde en mobiliteit. Enerzijds bij de huidige beroepsbevolking – werkend of werkzoekend – en anderzijds bij de toekomstige beroepsbevolking oftewel de leerlingen van lager, middelbaar of hoger onderwijs. Een relatie met de sleutelgebieden en speerpuntsectoren van Noord-Nederland wordt gestimuleerd, maar is geen uitsluitende voorwaarde. Maatregel 1.D concentreert zich onder meer op uitbreiding en modernisering van de opleidingsinfrastructuur. Enerzijds publieke en private opleidingsinfrastructuur die werkenden en werkzoekenden in staat moet stellen om hun competenties en vaardigheden te ontwikkelen. Anderzijds de opleidingsinfrastructuur waarvan beroepsopleidingen voor hun leerlingen gebruik maken. Hierbij gaat het niet om investeringen in de reguliere infrastructuur zelf, maar om aanvullende voorzieningen gericht op ontwikkeling van specifieke op het bedrijfsleven toegesneden competenties (bijvoorbeeld in de vorm van praktijklokalen). Ook projecten die gecombineerd gebruik en het
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
35
optimaal benutten van opleidingsinfrastructuur mogelijk maken worden ondersteund. Voorts worden investeringen in het organiserend vermogen van de arbeidsmarkt binnen deze maatregel voorzien. Samenwerking tussen opleidingsinstellingen word actief gestimuleerd, met het oog op verbetering en ontsluiting van het opleidingsaanbod in de regio. Dit bijvoorbeeld in de vorm van een loketfunctie. Met dezelfde doelstelling worden ook samenwerkingsverbanden in de driehoek opleidingsinstellingen - arbeidsmarktorganisaties - bedrijfsleven ondersteund, waarbij ook de overheid kan participeren. Dit het met oog op de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (kwalitatief en kwantitatief) en de toenemende opleidingsbehoefte. Een voorbeeld is de verdere uitwerking van het O3-convenant dat door de gemeente Emmen, onderwijsinstellingen en MKB-ondernemers is getekend met het oog op de ontwikkeling van de lokale arbeidsmarkt. De deelnemende partijen zetten een infrastructuur op om kennis- en informatie-uitwisseling en innovatieve ontwikkelingen kracht bij te zetten. De eerder genoemde inspanningen zullen alleen resultaat hebben wanneer ook binnen het bedrijfsleven zelf de noodzaak van de integrale aanpak wordt erkend. Hier zal dit met name vorm moeten krijgen in een actief HRM-beleid gericht op sociale innovatie. Hiermee wordt bedoeld dat bedrijven intern een klimaat moeten creëren waarin medewerkers ook gemotiveerd zijn om via ondernemend gedrag bij te dragen aan innovatie en verandering. Noord-Nederland wil bedrijven hier direct in ondersteunen, bijvoorbeeld via investeringen die de introductie van HRM-beleid stimuleren of door samenwerking met kennisinstellingen op het gebied van personeel en organisatie. Daarnaast zijn ook voorwaardenscheppende maatregelen mogelijk die de doelstelling ondersteunen, bijvoorbeeld in de vorm van voorzieningen die de combinatie van opleiding, werk en zorg vereenvoudigen (zoals fysieke faciliteiten voor kinderopvang). De aanpak van de arbeidsmarkt die Noord-Nederland nastreeft bestaat uit uiteenlopende maatregelen die kunnen worden gefinancierd door een goede afstemming van de inzet van de beschikbare EFRO-middelen en ESF-
36
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
middelen. Om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven te versterken moeten de beleidsterreinen innovatie en arbeidsmarkt met elkaar worden vervlecht. Een integrale aanpak van beide beleidsterreinen ligt dan voor de hand, waarbij initiatieven gefinancierd vanuit EFRO en ESF goed op elkaar moeten zijn ingespeeld. Zoals hiervoor is beschreven richt dit OP zich met maatregel 1.D met name op het verbeteren van de infrastructuur van de noordelijke arbeidsmarkt, oftewel de voorwaardenscheppende maatregelen. Dit door te investeren in fysieke en nietfysieke voorzieningen en het organiserend vermogen van de arbeidsmarkt. Ook de overdracht van kennis en ervaring uit projecten en het stimuleren van een brede implementatie van best practices vallen hieronder. Andere onderdelen van de aanpak worden ingepast in het ESF programma, dat Noord-Nederland in sterke mate vanuit een regionale invalshoek wil coördineren en meer direct gericht is op personen en deelnemergerichte projecten. Binnen dit ESF programma gaat het om directe bekostiging van reïntegratietrajecten en opleidingstrajecten van werkenden, verbetering van de kwaliteit van het onderwijsaanbod (methodiek, structuren) en verandering van het scholingsbeleid binnen individuele bedrijven.
Voorbeelden van projectcategorieën: • • • •
Ontwikkeling praktijkleercentra Uitbreiding en modernisering opleidingsinfrastructuur (bovenreguliere infrastructuur) Samenwerking onderwijsinstellingen – bedrijfsleven – overheid, bijvoorbeeld in de vorm van loketfuncties Stimuleren sociale innovatie in bedrijfsleven (bijvoorbeeld professionalisering HRM beleid voor het MKB)
Prioriteit 2 Aantrekkelijke steden
Maatregel 2.A Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau
De vier grootste steden in Noord-Nederland – Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden – vormen een belangrijke pijler van de noordelijke economie. Samen beschikken zij over een enorm economisch potentieel. Werkgelegenheid, stuwende bedrijvigheid, kennisinfrastructuur, innovatief vermogen en arbeidspotentieel zijn geconcentreerd in de stedelijke gebieden. Zo vormen de steden de plaatsen waar een relatief groot deel van de kennis en bedrijvigheid in de eerder genoemde sleutelgebieden en speerpuntsectoren gevestigd is. Om het regionale innovatievermogen in geheel Noord-Nederland te kunnen stimuleren en daarmee de concurrentiekracht te vergroten, zijn aantrekkelijke steden een noodzakelijke voorwaarde; zowel in hun functie als werklocatie als in de functie van woonplaats.
De steden willen de komende jaren inzetten op een goed vestigingsklimaat waar het door aanwezigheid van cultuur en een diversiteit aan voorzieningen goed en inspirerend wonen en werken is. Dit vergroot de aantrekkelijkheid van de grote steden als vestigings- en woonplaats en is essentieel voor het aantrekken en behouden van dynamische, jonge mensen die belangrijk zijn voor het aanjagen van creativiteit en innovatie in de steden. Het doel van deze maatregel is het versterken en opwaarderen van het voorzieningenniveau in de steden ten einde aantrekkelijk te zijn als woon- en werklocatie voor mensen en bedrijven.
Onder de prioriteit ‘aantrekkelijke steden’ moeten de juiste randvoorwaarden worden gecreëerd, waarbinnen het innovatieve vermogen van steden tot bloei kan komen. Anders gezegd: de kenniseconomie gedijt alleen in een aantrekkelijk ondernemingsklimaat. De kwaliteit van de omgeving is daarbij een belangrijke factor. De inzet van de Europese structuurfondsen moet daarom ook gebruikt worden voor investeringen in een aantrekkelijk woon- en werkklimaat, om bij te dragen aan economische groei, innovatie en werkgelegenheid. Indien mogelijk streeft het Noorden daarbij naar de inzet van aanvullende Europese financiering, naast de EFRO-middelen. Met name wordt gedacht aan middelen uit het JESSICA-programma van de EIB, dat mogelijk naast middelen uit OP ingezet kan worden en specifiek bestemd is voor financiering van stedelijke ontwikkeling. Deze prioriteit is gericht op de vier grote steden en legt het accent op verbetering van het stedelijk voorzieningenniveau. Daarnaast wordt geïnvesteerd in locaties waar kennisgeoriënteerde bedrijven kunnen gedijen. De prioriteit bestaat uit twee maatregelen:
2.A 2.B
Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid
Centraal in de maatregel staat verbetering van de toeristisch-recreatieve en culturele voorzieningen en infrastructuur. Versterking van het stedelijk toerisme vindt plaats door een verdere uitbouw en kwaliteitsverbetering van de aanwezige topattracties en voorzieningen. Plannen bestaan bijvoorbeeld voor de Grote Markt in Groningen, de museumhaven en waterattracties in Leeuwarden, het Erfgoedkwartier in Assen en het centrum (inclusief het Dierenpark) van Emmen. Een professionele vermarkting van het toeristisch aanbod is noodzakelijk en wordt gestimuleerd. Toepassing van nieuwe technologieën en innovaties om het aanbod te versterken en te vermarkten heeft daarbij een belangrijke pré. Specifieke aandacht komt toe aan het zakelijk toerisme dat in de steden aan betekenis wint en een belangrijk rol vervult in de promotie van de stad. Hoogwaardige voorzieningen op het gebied van kunst, cultuur en ontspanning zijn noodzakelijk om het zakelijk toerisme te stimuleren. Tevens kan gedacht worden aan de relatie tussen economie en (top)sportvoorzieningen. Daarnaast beschikken de steden met diverse musea, kunstvakopleidingen en tal van podia voor muziek en theater over een interessante culturele infrastructuur en cultuurhistorische schatten. Voor de verdere ontwikkeling van creatieve milieus (‘creative cities’) – milieus waarin het draait om creativiteit, kennis, vaardigheden en talenten – is het van belang om de culturele infrastructuur te versterken. Zo voorziet Emmen investeringen in het kader van een nieuw Stadstheater annex Cultureel kwartier en denkt Groningen aan de ontwikkeling van een Creatieve Zone.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
37
Naast fysieke investeringen in het culturele aanbod worden ook acties voorzien die de belevingswaarde van cultuur(historie) versterken, bijvoorbeeld door de organisatie van tentoonstellingen, festivals en evenementen die (inter)nationaal tot de verbeelding spreken. Tevens is de verdere ontwikkeling van formele en informele netwerken van kunst, wetenschap en bedrijfsleven een belangrijke uitdaging binnen deze maatregel. Deze netwerken versterken de culturele infrastructuur en zorgen voor efficiency- en schaalvoordelen.
Voorbeelden van projectcategorieën: • • • • •
Opwaarderen cultureel erfgoed Uitbreiding en modernisering cultureel aanbod/museumaanbod (incl. stimuleren belevingswaarde) Ontwikkeling aantrekkingskracht stedelijke centrumgebieden Uitbouw topattracties op toeristisch gebied Verbetering samenwerking en netwerkvorming culturele organisaties
Maatregel 2.B Locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid De grote steden in Noord-Nederland zijn de plaatsen waar bedrijvigheid zich concentreert. In het bijzonder de kennisgeoriënteerde bedrijven hebben een sterke voorkeur voor een stedelijke vestigingsplaats, onder meer vanwege de aanwezigheid van kennisinstellingen, de bereikbaarheid en het voorzieningenniveau. Beschikbaarheid van moderne en strategisch gelegen bedrijfslocaties is een belangrijke voorwaarde. Deze maatregel richt zich op ontwikkeling van bedrijfslocaties waar kennisgeoriënteerde bedrijvigheid zich graag vestigt. Specifiek wordt ingezet op het creëren en versterken van aantrekkelijke locaties voor bedrijven in de directe omgeving van kennisinstellingen, bijvoorbeeld rondom de universiteit, hogescholen, onderzoeksinstellingen en andere kennisintensieve organisaties (bv. ziekenhuizen). Juist deze locaties zijn broedplaatsen voor innovatieve ideeën en nieuw ondernemerschap en bieden mogelijkheden voor clustering van kennisintensieve en daaraan gerelateerde bedrijvigheid. Voorbeelden zijn de beoogde investeringen rondom het UMCG en het Zernike Science Park in Groningen, een kennisintensief bedrijven-
38
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
park in Assen-Zuid en een bedrijvenpark op de Kenniscampus Leeuwarden. Gedacht kan worden aan ontwikkeling van bedrijventerreinen, maar ook aan realisatie van specifieke bedrijfsverzamelgebouwen en startersruimtes. Verder heeft de maatregel betrekking op de ontwikkeling en upgrading van de stationsgebieden die in de steden gelegen zijn. Stationsgebieden zijn de entree en het visitekaartje van de steden. Met name voor de dienstensector liggen hier veel mogelijkheden voor groei en innovatie. Intensivering van bestaande economische functies van de stationsgebieden in combinatie met aanpassing van de bestaande infrastructuur is mogelijk binnen deze maatregel. Het accent ligt met name op de realisatie van aantrekkelijke en goed gefaciliteerde bedrijfslocaties binnen de stationsgebieden en een hoog kwaliteitsniveau van de openbare ruimte. De maatregel kent een sterke relatie met maatregel 3.C waarbinnen opwaardering van bestaande bedrijfslocaties is voorzien. Maatregel 3.C omvat de economische kernzones en richt zich op andere bedrijfslocaties dan maatregel 2.B.
Voorbeelden van projectcategorieën: • • • •
Ontwikkeling of moderniseren van bedrijfsverzamelgebouwen Ontwikkeling van bedrijvenparken rond kennisinstellingen Ontwikkeling of modernisering van bedrijfslocaties binnen stationsgebieden Kwaliteitsverhoging van de openbare ruimte rond bedrijfslocaties
Prioriteit 3 Aantrekkelijke regio’s Een aantrekkelijk ondernemingsklimaat is een absolute voorwaarde om Noord-Nederland concurrerend te houden. Naast de traditionele factoren als infrastructuur en bedrijfsruimte wordt ook een aantrekkelijke woonomgeving van steeds groter belang. Dit geldt niet alleen voor de steden (prioriteit 2), maar ook voor het omliggende landelijk gebied. Het landelijk gebied staat geografisch en functioneel in nauwe verbinding met het stedelijk gebied. Dat betekent dat ook het landelijk gebied een belangrijke functie heeft als het gaat om het concurrentievermogen
van de regionale economie. Noord-Nederland zet met prioriteit 3 vooral in op haar economische kernzones, oftewel de gebieden rond de grote en middelgrote steden. In hoofdstuk 1 is reeds een kaartbeeld opgenomen, waarin de kernzones zijn aangegeven. Juist binnen deze kernzones is sprake van een sterke wederzijdse afhankelijkheid en samenhang tussen de steden en het omliggende landelijke gebied. Deze prioriteit richt zich op flankerende maatregelen die het economisch functioneren van deze gebieden – en daarmee geheel Noord-Nederland – een impuls geven. Aandacht gaat uit naar de aantrekkingskracht van het landelijk gebied, de bereikbaarheid van de kernzones en de daarbinnen gelegen steden alsmede opwaardering van bestaande bedrijfslocaties. De volgende maatregelen staan centraal in de prioriteit ‘aantrekkelijke regio’s’:
3.A 3.B 3.C
Aantrekkelijk landelijk gebied Bereikbaarheid en mobiliteit Opwaardering van bedrijfslocaties
Belangrijke uitgangspunten zijn dat acties een economische meerwaarde hebben en bijdragen aan het regionale concurrentievermogen. Daarbij wordt een ‘offensieve ontwikkelingsgerichte (landschaps)strategie’ voorgestaan, waarbij maatschappelijk en economisch gezien een optimaal rendement wordt bereikt door het integraal uitvoeren van projecten op het gebied van economie, natuur, duurzame energieopwekking, water(berging) en landelijk erfgoed. De prioriteit van deze aanpak ligt in de kernzones. De diversiteit van het landelijk gebied maakt vele vormen van recreatie mogelijk, zowel dagrecreatie als verblijfsrecreatie. Versterking van de toeristisch-recreatieve infrastructuur (o.a. routestructuren) en voorzieningen in het landelijk gebied is een belangrijk onderdeel van deze maatregel. Daarnaast wordt de samenwerking tussen bedrijven in de toeristische sector gestimuleerd, alsmede gezamenlijke markt- en productontwikkeling en de toepassing van nieuwe technologieën, bijvoorbeeld voor toervaart of lange-afstandswandelen en –fietsen. Samenwerking met kennisinstellingen voor bijvoorbeeld onderzoek naar en ontwikkeling van (internationale) toeristische programma’s en projecten behoort ook tot de mogelijkheden.
Maatregel 3.A Aantrekkelijk landelijk gebied Een van de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Nederland is de ruimte in combinatie met unieke landschaps- en natuurwaarden van nationale en internationale betekenis. Mensen die wonen en werken in de stad zoeken vaak het landelijk gebied op om de stedelijke drukte te ontvluchten en daar te recreëren. Tevens is de woonfunctie van het landelijk gebied van groot belang. Het landelijk gebied heeft daarmee een belangrijke functie voor de ontwikkeling van de steden en Noord-Nederland. Vandaar dat ook de (landschappelijke) kwaliteiten van het landelijk gebied versterkt moeten worden. Het centrale doel van deze maatregel is het behoud en de versterking van het landelijk gebied, vooral in de kernzones in Noord-Nederland. Projecten buiten de kernzones zijn bij uitzondering mogelijk. Dit kan alleen wanneer de betekenis van deze projecten het lokale niveau overstijgt en de projecten direct van invloed zijn op de economische prestaties van NoordNederland en een relatie hebben met de sleutelgebieden en speerpuntsectoren die Noord-Nederland in dit OP heeft aangewezen.
Het landelijk gebied in de kernzones heeft kwaliteiten en een sterke identiteit, die per streek kan verschillen. De kwaliteiten liggen in de sfeer van landschap en landschapselementen, cultuur, authenticiteit, natuur en water. Ze vormen belangrijke motieven voor toeristisch verblijf of permanente vestiging. Blijvende investeringen in ontwikkeling en verbetering van natuurwaarden en waterkwaliteit, bij voorkeur door innovatieve methoden, zijn dan ook noodzakelijk om deze kwaliteiten te blijven versterken. Voorwaarde is dat sprake is van een economische relevantie, bijvoorbeeld als onderdeel van een toeristisch product of van een onderzoeksproject naar nieuwe (zuivering- of beheer-) technologieën. Het versterken van de kernkwaliteiten in het landelijk gebied met een economische meerwaarde krijgt ook vorm in te ontwikkelen landgoederen met economische functies, bijvoorbeeld op het gebied van zorg, toerisme, wonen en scholing. Voor instandhouding of versterking van het landelijk gebied is het tot slot van belang om bestaande voorzieningen op peil te houden. Het bundelen van diverse
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
39
voorzieningen is hierbij vaak de enige mogelijkheid. Binnen deze maatregel wordt dan ook de ontwikkeling van multifunctionele accommodaties gestimuleerd. Naast het sociaal-maatschappelijke belang van deze voorzieningen versterken ze ook vaak de werkgelegenheid en daarmee de lokale economie van het landelijk gebied. Een koppeling is mogelijk door vrijkomende agrarische gebouwen nieuwe functies te geven. De maatregel richt zich met nadruk op activiteiten die niet binnen het POP2 gefinancierd kunnen worden. Naast het feit dat deze maatregel zich – in tegenstelling tot het POP2 – overwegend richt op de kernzones in Noord-Nederland is er ook sprake van een inhoudelijke afbakening. Deze is nader toegelicht in bijlage D.
Voorbeelden van projectcategorieën: •
• • • • • •
Integrale projecten op het gebied van economie, natuur, duurzame energieopwekking, water(berging) en landelijk en cultuurhistorisch erfgoed Ontwikkeling nieuwe publieksattracties rond sleutelgebieden en speerpuntsectoren Stimuleren samenwerking tussen bedrijven in toeristische sector Implementatie nieuwe technologieën in toerisme Verbeteren ontsluiting vaarroutes en creëren nieuwe opstappunten Ontwikkeling multifunctionele accommodaties in landelijke kernen Ontwikkeling van landgoederen met economische functies op het gebied van zorg, toerisme, wonen en scholing
Maatregel 3.B Bereikbaarheid en mobiliteit In de ontwikkeling naar een kenniseconomie is bereikbaarheid één van de kernkwaliteiten. Bereikbaarheid is voor het bedrijfsleven een belangrijke vestigingsfactor. Hoewel Noord-Nederland op regionaal niveau geen bereikbaarheidsproblematiek kent zoals andere delen van het land, vraagt met name de situatie in en rond de grote steden wel degelijk aandacht. In en rond de steden is sprake van congestie en vragen nieuwe economische ontwikkelingen om investeringen in het openbaar vervoer. Juist in de steden concentreert zich de kennisintensieve bedrijvigheid. Door met name de kernzones en de daarbinnen gelegen
40
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
steden goed te ontsluiten, kunnen deze als knooppunt van verkeersstromen en plaatsen waar bedrijvigheid en kennis zich concentreren beter functioneren als trekker van de noordelijke economie. De EFRO middelen worden niet ingezet voor de realisatie van basisinfrastructuur, maar vooral voor de ontwikkeling en toepassing van nieuwe oplossingen die de fysieke bereikbaarheid van de stedelijke gebieden vergroten. De activiteiten concentreren zich in de kernzones en richten zich bijvoorbeeld op ontsluiting van economische kernlocaties, bovenregionale voorzieningen en topattracties. De toepassingen moeten leiden tot een betere bereikbaarheid en sturing van mobiliteit (betere benutting van aanwezige infrastructuur) of een verlaging van milieubelasting. Het ontwikkelen van innovatieve vormen van openbaar vervoer vormt ook een belangrijk onderdeel van deze maatregel, zoals voorzien in het kader van het Kolibri OV-netwerk. Daarnaast moet ICT meer toegepast worden in informatievoorziening en –systemen voor reizigers. Geavanceerde reizigersinformatiesystemen over bijvoorbeeld verwachte reistijden, afwijkingen in planning en alternatieve routes moeten via centrale systemen in voertuigen, op haltes, in stations en in bussen een plaats krijgen. Een voorbeeld is het zogenaamde ‘DRIS reizigersinformatiesysteem’ dat moet bijdragen aan een effectiever mobiliteitsmanagement in het stedelijk netwerk Groningen-Assen. Tevens worden acties voorzien die de toegankelijkheid en het efficiënt gebruik van ICT diensten bevorderen. ICT bereikbaarheid is een wezenlijk onderdeel van een concurrerend vestigingsklimaat. Om effectief gebruik te kunnen maken van de huidige en toekomstige diensten en applicaties zijn investeringen in ICT bereikbaarheid noodzakelijk. Het gaat dan niet om aanleg van de kabelinfrastructuur, maar bijvoorbeeld om de aansluiting van specifieke locaties op bestaande netwerken (vast en draadloos) of datacenterfaciliteiten. In niet-fysieke zin is ruimte voor initiatieven gericht op de ontwikkeling van platforms om dienstenaanbieders te faciliteren om snel nieuwe diensten te ontwikkelen. Zowel bedrijven, kennisinstellingen als overheden kunnen daar van profiteren.
Voorbeelden van projectcategorieën: • • • • • •
Verbeteren ICT bereikbaarheid (geen aanleg kabelinfrastructuur) Ontwikkeling innovatieve reizigersinformatiesystemen Ontwikkeling innovatieve vormen van openbaar vervoer Innovatief mobiliteitsmanagement Ontwikkeling van duurzame mobiliteit Directe ontsluiting van bovenregionale voorzieningen en topattracties
Maatregel 3.C Opwaardering van bedrijfslocaties De economische kernzones huisvesten het merendeel van de bedrijven en arbeidsplaatsen in Noord-Nederland. Aantrekkelijke bedrijfslocaties in en rond de steden vormen een absolute voorwaarde om de bedrijven vast te kunnen houden en nieuwe bedrijven aan te trekken. In de afgelopen periodes is in Noord-Nederland veel geïnvesteerd in nieuwe bedrijventerreinen in de kernzones. De komende periode wordt de aandacht gericht op het behoud en vergroten van de aantrekkingskracht door upgrading van de bestaande bedrijfslocaties, de doelstelling van deze maatregel. De maatregel richt zich specifiek op bedrijfslocaties in de grotere kernen die in de kernzones gelegen zijn. Deze worden in het toetsingskader nader gedefinieerd. Upgrading of opwaardering van bedrijfslocaties is noodzakelijk om verpaupering tegen te gaan, de ruimte efficiënt te benutten en de terreinen – en daar gevestigde bedrijven – goed te faciliteren. Op die wijze voldoen ook bestaande, verouderde bedrijventerreinen weer aan de eisen die bedrijven in deze tijd stellen aan een vestigingslocatie. Voorbeelden van activiteiten zijn verbetering van de veiligheid, het tegen gaan van milieuvervuiling, aanleg van parkeerplaatsen, verbeteren van de verkeersstructuur en de externe ontsluiting en het opwaarderen van de uitstraling en de openbare ruimte. Plannen voor dergelijke investeringen bestaan voor meerdere locaties, bijvoorbeeld het Stadsbedrijvenpark in Assen en het bedrijventerrein Leeuwarden West.
waardelijke investeringen op bestaande bedrijfslocaties. Een voorbeeld hiervan is de introductie van parkmanagement dat zorgt voor schaal- en milieuvoordelen (duurzaam veilig, collectieve inkoop producten en diensten, gebruik hernieuwbare energiebronnen, milieubesparende maatregelen).
Voorbeelden van projectcategorieën: • • •
Revitalisering openbare ruimte bedrijventerreinen Vergroten veiligheid bedrijventerreinen Parkmanagement
Prioriteit 4 Technische Bijstand De uitvoering van Europese programma’s vraagt een bijzondere inzet op het gebied van beheer en begeleiding. Besluitvorming door bestuurders via een Stuurgroep of Comité van Toezicht moet worden ondersteund door een deskundig apparaat dat verantwoordelijk is voor alle uitvoerende programmabeheeractiviteiten. Binnen het programma wordt hierin voorzien door de prioriteit Technische Bijstand. Deze prioriteit richt zich hoofdzakelijk op de beheersmatige activiteiten die in het kader van het programmamanagement moeten worden uitgevoerd. Hieronder valt de inzet voor begeleiding van projecten in het proces van intake tot besluitvorming, voor financiële administratie en beheer, ondersteuning van de bestuurlijke structuur en overige secretariaatswerkzaamheden. Andere activiteiten hebben betrekking op informatievoorziening en publiciteit, evaluatie, onderzoek en de aanschaf van hard- en software voor management, monitoring en evaluatie.
Voorbeelden van projectcategorieën: • • • •
Inhoudelijk, financieel en administratief beheer programma Ontwikkeling/aanschaf monitoringsysteem Evaluatie en onderzoek Promotie en publiciteit
Naast het creëren en inrichten van de ruimte bestaat binnen deze maatregel ook aandacht voor meer randvoor-
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
41
2.4 Horizontale prioriteiten De set van prioriteiten en maatregelen zoals toegelicht in paragraaf 2.3 geeft invulling aan de strategie die NoordNederland hanteert om haar doelstellingen te bereiken. De prioriteiten en maatregelen omvatten vanuit die invalshoek een groot aantal verschillende onderwerpen. De strategie die binnen het OP door Noord-Nederland wordt gekozen houdt met nadruk rekening met zogenaamde horizontale doelstellingen. Het betreft doelstellingen die centraal staan in het beleid van de Europese Commissie en ook door Noord-Nederland worden onderschreven. De horizontale doelstellingen kennen aanknopingspunten binnen een groot aantal maatregelen van het OP. De uitwerking hiervan wordt tijdens de uitvoeringsperiode bewaakt via de werving en selectie van projecten. Daarnaast komen de doelstellingen terug in communicatie-uitingen rond het OP, zoals bijeenkomsten en brochures.
Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen is een basisbeginsel dat in het beleid van de Europese Commissie reeds lange tijd wordt benadrukt. Ook in eerdere Europese medegefinancierde programma’s in Noord-Nederland komt dit als horizontale doelstelling terug en is een bijdrage geleverd via diverse projecten. De mogelijkheid om bij te dragen aan bevordering van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen wordt binnen het OP binnen alle maatregelen getoetst. De duidelijkste bijdrage wordt echter verwacht binnen projecten die direct bijdragen aan het vergroten van de arbeidsmarktparticipatie, een van de doelstellingen van het OP. De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt blijft immers nog steeds achter. Wel wordt opgemerkt dat de groei van de arbeidsmarktparticipatie in Noord-Nederland in de afgelopen jaren met name bij vrouwen heeft plaats gevonden. In het bijzonder maatregel 1.D ‘Versterking arbeidsmarktinfrastructuur’ richt zich op het creëren van voorwaarden die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren, inclusief het verhogen van de participatiegraad. Bevordering van gelijke kansen voor vrouwen is een belangrijk aandachtspunt. De maatregel kent bovendien een sterke relatie met
42
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
initiatieven die zullen worden gefinancierd vanuit Doelstelling 2 – ESF. Ook daar is veel aandacht voor de arbeidsmarktpositie van vrouwen, bijvoorbeeld via het verhogen van het opleidingsniveau. Voorts liggen ook binnen andere maatregelen projecten voor de hand die bijdragen aan de kansen voor vrouwen. Bevordering van ondernemerschap binnen deze doelgroep is een expliciete mogelijkheid binnen maatregel 1.C ‘Stimulering van ondernemerschap’. Maatregel 3.A maakt de realisatie van accommodaties en voorzieningen in het landelijk gebied mogelijk, waarmee onder meer de participatie van vrouwen in het arbeidsproces kan worden gefaciliteerd. Bijvoorbeeld via een functie als training.
Duurzame ontwikkeling Bevordering van duurzame ontwikkeling is een doelstelling die maatschappelijk breed wordt gedragen en wordt ondersteund. Ook in de noordelijke beleidsvisie komt dit met nadruk terug. Duurzame ontwikkeling wordt daarbij beschouwd als een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generaties, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het gaat om een evenwichtige afweging van de drie P’s Planet, People en Profit alsmede van de effecten op korte en lange termijn. Het OP is erop ingericht om duurzame ontwikkeling ook daadwerkelijk te stimuleren en mogelijk te maken met behulp van financiële bijdragen. Gelet op de economische invalshoek van het programma zet het OP met name in op bevordering van duurzaamheid in combinatie met het versterken van de sociaal-economische structuur van het Noorden. Binnen het kader van het OP wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om projecten die specifiek gericht zijn op duurzaamheid, te stimuleren. Het programma draagt in volle breedte bij aan het streven naar duurzame ontwikkeling. Binnen prioriteit 1 gaat het bijvoorbeeld om stimulering van kennis en innovatie. Ontwikkeling en toepassing van milieuvriendelijke technologie is een van de speerpunten, die duurzame productie van alle sectoren ten goede kan komen. De concentratie van bedrijvigheid en kennis in het energiecluster en het watercluster biedt in Noord-Nederland zelfs zoveel potentie dat deze clusters – door de juiste voorwaarden
te creëren – in staat worden geacht tot ontwikkeling van kennis en technologieën te komen die duurzame ontwikkeling tot ver buiten Noord-Nederland mogelijk maken.
de afweging tussen de verschillende duurzaamheidscomponenten heeft plaatsgevonden en welke initiatieven zijn genomen.
Binnen prioriteit 2 wordt met name via maatregel 2.A ‘Opwaardering stedelijk voorzieningenniveau’ een bijdrage aan duurzame ontwikkeling nagestreefd. Maatregel 2.A ‘richt zich op stedelijke voorzieningen, waarbij behoud en duurzaam gebruik van cultuurhistorisch erfgoed zowel doel als middel is.
Transnationale samenwerking
Duurzaamheid komt binnen prioriteit 3 in meerdere vormen terug. Binnen maatregel 3.A ‘Aantrekkelijk landelijk gebied’ is het vooral gekoppeld aan de grote natuurlijke waarde van Noord-Nederland. Grote kansen worden voorzien voor ontwikkeling van natuur en landschap in combinatie met ontwikkeling van economische functies. Die combinatie leidt ertoe dat er daadwerkelijk een duurzame – want rendabele – basis wordt gecreëerd voor behoud en ontwikkeling van de natuurlijke waarden in Noord-Nederland. Maatregel 3.B ‘Bereikbaarheid en mobiliteit’ zet daarentegen in op bereikbaarheid. Hoewel Noord-Nederland qua congestie en luchtvervuiling boven het Nederlands gemiddelde presteert, is aandacht nodig om de bereikbaarheid – als belangrijke vestigingsplaatsfactor – te vergroten. Het OP wil dit met name bereiken via innovatieve vervoersvormen, onder meer binnen het openbaar vervoer. Daarmee wordt mede een verbetering van de milieusituatie in en rond de steden nagestreefd. Maatregel 3.B ‘Opwaardering van bedrijfslocaties’ kan een bijdrage leveren via het tegengaan van milieuvervuiling op verouderde bedrijventerreinen in de kernzones. Los van de specifieke ‘verschijningsvormen’ van duurzaamheid per prioriteit en maatregel, wordt opgemerkt dat duurzaamheid een doelstelling is waarop ieder project binnen het OP getoetst zal worden. Ieder project dient immers bij te dragen aan het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen de drie P’s, People, Planet en Profit. Op welke wijze deze toetsing plaatsvindt zal nader uitgewerkt worden. Duurzaamheidsindicatoren worden meegenomen in de monitoringsystematiek. Duurzaamheid zal vanaf het begin van de project- en planvorming geïntegreerd moeten worden. Duidelijk moet worden hoe
De situatie in Noord-Nederland staat niet op zichzelf. Andere regio’s binnen en buiten de Europese Unie kennen vergelijkbare kansen, knelpunten en ideeën. Voor noordelijke organisaties als kennisinstellingen en bedrijven kan samenwerking buiten de landsgrenzen bovendien het middel zijn om nieuwe mogelijkheden te verkennen en te benutten. Het ligt dan ook voor de hand dat Noord-Nederland, evenals de Europese Commissie, veel belang hecht aan samenwerking tussen noordelijke en buitenlandse organisaties. Conform artikel 36, lid 4a van de algemene Verordening voor de Structuurfondsen en het Cohesiefonds wil Noord-Nederland met de uitvoering van haar OP dan ook actief invulling geven aan het stimuleren en ondersteunen van transnationale samenwerking. Veel perspectief is in dat opzicht aanwezig in de positie van Noord-Nederland op de Noordelijke Ontwikkelingsas (NOA), de as Randstad-Noord-Nederland-Noord-Duitsland-Scandinavie. Dit moet leiden tot versterking van de netwerken met dit gebied en groeiend economisch verkeer. Via actieve sturing op mogelijkheden binnen een programma als Doelstelling 3 Coöperatie 2007-2013 willen de partners in Noord-Nederland transnationale samenwerking met buitenlandse partners stimuleren. Met name met Duitse buurregio’s als Niedersachsen en Bremen, regio’s waarmee van oudsher uitstekende contacten bestaan. Deze zijn onder meer met behulp van opeenvolgende INTERREG-programma’s tot stand gekomen en worden in de komende periode vervolgd. Niet alleen via Doelstelling 3 Coöperatie, maar ook door grensoverschrijdende afstemming van programma’s als Doelstelling 2 Concurrentie. In 2006 is daartoe reeds overleg gevoerd over gezamenlijke mogelijkheden en acties, gerelateerd aan het voorliggende OP en het OP aan de Duitse zijde van de grens. Uiteraard zet het OP ook in op samenwerking met andere buitenlandse regio’s.
Transnationale samenwerking is een doelstelling binnen alle prioriteiten van het OP en wordt actief gestimuleerd
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
43
via projecten of onderdelen van projecten. Prioriteit 1 biedt bijvoorbeeld veel ruimte voor samenwerking met buitenlandse kennisinstellingen op die terreinen waar dit een wederzijds belang dient. Daarnaast heeft stimulering van buitenlandse activiteiten van het bedrijfsleven de aandacht als noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde economische structuur. Clustervorming, exportstimulering en promotie zijn voorbeelden. De prioriteiten 2 en 3 lenen zich voor uitwisseling en toepassing van kennis en ervaring in samenwerking met partners over de grenzen heen. Het OP zoekt daarom nauwe samenwerking met initiatieven en mogelijkheden binnen Doelstelling 3 Coöperatie. Door de strategieën op elkaar af te stemmen wordt complementariteit nagestreefd en wordt vanuit zowel Doelstelling 2 Concurrentie als Doelstelling 3 Coöperatie een combinatie van mogelijkheden geboden die tezamen organisaties in Noord-Nederland tot transnationale samenwerking aanzetten. Dit betekent dat reeds in de fase van werving en selectie gekeken zal worden naar de juiste positionering van projecten binnen de verschillende programma’s en initiatieven met elkaar in verband worden gebracht.
44
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
3. Uitvoering en organisatie De organisatie- en uitvoeringsstructuur van het OP wordt in dit hoofdstuk op hoofdlijnen toegelicht. Uitgangspunt is een efficiënt ingerichte structuur, die voorziet in de bepalingen die de Europese Commissie stelt en effectieve sturing van het programma mogelijk maakt. De jarenlange ervaring van Noord-Nederland met de uitvoering van Europees gefinancierde programma’s vormt daarvoor een solide basis.
• • • •
De wijze waarop Noord-Nederland de organisatie van haar OP inricht wordt in een later stadium, voor de start van de uitvoeringsperiode, gedetailleerd vastgelegd, in het bijzonder in de Administratieve Organisatie. In het hoofdstuk wordt met grote regelmaat verwezen naar de Kaderverordening en de Uitvoeringsverordening die door de Europese Commissie zijn opgesteld ten behoeve van de uitvoering van programma’s medegefinancierd vanuit de Structuurfondsen. De uitvoering van het OP is gehouden aan de bepalingen in beide verordeningen.
3.1 Verantwoordelijkheden en taken De Europese Commissie stelt in haar Kaderverordening en de Uitvoeringsverordening voor de inzet van de Structuurfondsen eisen aan de beheers- en controlestructuur die voor de programma’s van toepassing is. Daarin worden meerdere verantwoordelijkheden genoemd die afzonderlijk ingevuld moeten worden. In het navolgende wordt beschreven op welke wijze de verantwoordelijkheden voor het OP Noord-Nederland zijn verdeeld.
Managementautoriteit De managementautoriteit draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het Operationeel Programma. Zij legt verantwoording af naar de Europese Commissie en het Rijk. Tot haar taken behoort onder meer: • de selectie van en besluitvorming over projecten op basis van de geldende criteria; • het verifiëren van cofinanciering bij projecten en nagaan of uitgaven door de eindbegunstigden voldoen aan de Europese en nationale regelgeving; • het verrichten van betalingen aan eindbegunstigden; • inrichting en beheer van een systeem voor digitale
opslag van projectgegevens die nodig zijn voor monitoring, financieel management en audits en controle; naleving van de bepalingen die gelden op het gebied van promotie en publiciteit; informatieverstrekking ten behoeve van de certificeringsautoriteit; begeleiding van het Comité van Toezicht en de stuurgroep; opmaken van het jaarverslag en het eindverslag.
Het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) is de managementautoriteit van het OP Noord-Nederland. Het SNN heeft juridisch de vorm van een gemeenschappelijke regeling naar Nederlands recht en wordt gevormd door de provincies Drenthe, Friesland en Groningen. De gegevens van het SNN zijn als volgt: Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) Postadres: Postbus 779 9700 AT Groningen Bezoekadres: Laan Corpus den Hoorn 200 9728 JS Groningen Rekeningnummer: 446045691 (ABN AMRO te Groningen)
Certificeringsautoriteit De certificeringsautoriteit is verantwoordelijk voor de certificering van betalingen, voordat betaalaanvragen bij de Europese Commissie worden ingediend. Zij ziet toe op de juistheid, rechtmatigheid en volledigheid van de betaalaanvragen. Voor de Doelstelling 2 programma’s in Nederland is één centrale certificeringsautoriteit aangewezen, te weten de Dienst Regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Zij is derhalve ook de certificeringsautoriteit voor het OP Noord-Nederland. De adresgegevens van het de Dienst Regelingen zijn als volgt: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Dienst Regelingen Postadres:
Postbus 20401 2500 EK Den Haag
Bezoekadres:
Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
45
Auditautoriteit De auditautoriteit heeft als verantwoordelijkheid de verificatie van het management- en controlesysteem van het OP. Dit doet zij volgens een audit strategie, die bij de Europese Commissie wordt ingediend. De auditautoriteit is onafhankelijk van de management- en de certificeringsautoriteit. Binnen Nederland is de keuze gemaakt om de functie van auditautoriteit centraal te beleggen bij de Auditdienst van het ministerie van Economische Zaken. De Auditdienst is de auditautoriteit van alle Nederlandse OP’s. De adresgegevens van de Auditdienst zijn als volgt: Ministerie van Economische Zaken Directie Auditdienst (DAD) Postadres:
Postbus 20101 2500 EC Den Haag
Bezoekadres:
Bezuidenhoutseweg 30 2594 AV Den Haag
Comité van Toezicht Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het OP en geeft sturing aan de algemene strategie. In de Kaderverordening voor de inzet van de Structuurfondsen zijn de taken van het Comité specifiek vastgelegd. Het Comité van Toezicht van het OP Noord-Nederland wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de managementautoriteit en wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de belangrijkste partnerorganisaties. Het Comité van Toezicht voor het OP Noord-Nederland bestaat ten minste uit vertegenwoordigers van de volgende partners: • Dagelijks Bestuur SNN • De gemeenten • Rijksoverheid • Sociale partners • Kennisinstellingen • Europese Commissie
vragen die binnen het OP worden ingediend. Formeel adviseert de Stuurgroep over de toekenning van subsidies. Het SNN (Dagelijks Bestuur) besluit en geeft de beschikkingen af. De Stuurgroep opereert onder verantwoordelijkheid van de managementautoriteit en het Comité van Toezicht. De stuurgroep in Noord-Nederland bestaat uit vertegenwoordigers van belangrijke partnerorganisaties, betrokken bij de uitvoering van het OP. De stuurgroep voor het OP Noord-Nederland wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van ten minste de volgende partners: • SNN • De gemeenten • Rijksoverheid
Programmasecretariaat De dagelijkse aansturing van het OP wordt door het SNN in handen gelegd van het UO-SNN. Dit is de ambtelijke uitvoeringsorganisatie van het SNN. Het UO-SNN is verantwoordelijk voor het secretariaat van het OP. Zij ondersteunt op de eerste plaats het SNN als managementautoriteit, alsmede het Comité van Toezicht en de stuurgroep. De verschillende taken van zowel de managementautoriteit als beide organen zijn vastgelegd in de Kaderverordening. Specifiek besteedt het UO-SNN aandacht aan het stimuleren van (potentiële) subsidieaanvragers om met subsidieaanvragen te komen die aansluiten bij de doelstellingen van het OP alsmede de selectiecriteria en voorwaarden die worden vastgelegd in het toetsingskader. Naast de inzet van algemene instrumenten zoals maatregelen op het gebied van promotie en publiciteit (paragraaf 3.4), onderhoudt het UO-SNN hiertoe tevens nauwe contacten met vertegenwoordigers van de belangrijkste regionale partnerorganisaties. Dit zijn in ieder geval de drie provincies en de grote steden.
3.2 Monitoring en evaluatie Monitoring
Stuurgroep Binnen het OP wordt voorts een stuurgroep aangewezen, met als voornaamste taak de beoordeling van subsidieaan-
46
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Begin 2006 heeft de Europese Commissie het SFC 2007 project gepresenteerd aan de lidstaten, waarin is ingegaan op de eisen die worden gesteld aan de systemen
die worden ingezet voor de monitoring van de inzet van de Structuurfondsen. De Europese Commissie heeft haar eigen systeem gepresenteerd. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen en wensen de systemen in de lidstaten moeten voldoen, inclusief de mogelijkheid tot uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en de Europese Commissie.
vastgelegd dat alle operationele programma’s geëvalueerd moeten worden. Naast het verkrijgen van het noodzakelijke inzicht is het doel van deze evaluaties om de uitvoering van de operationele programma’s te verbeteren. In de Verordening is bepaald dat voor ieder programma voor, tijdens en na de programmeringperiode een evaluatie moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke beoordelaar.
Noord-Nederland heeft voor het management van het programma in de periode 2000-2006 een eigen systeem BCA ontwikkeld. Deze applicatie voldoet in beginsel aan de eisen die worden gesteld aan de monitoring van programma’s in de periode 2007-2013. Het BCA programma verwerkt onder meer programma gerelateerde gegevens, projectgegevens, voortgang van projecten en betalingen.
De evaluatie voorafgaand aan de programmeringperiode is gericht op het bereiken van een optimale toewijzing van de beschikbare middelen voor het programma en op het verbeteren van de kwaliteit van de programmering. In Nederland is ervoor gekozen deze ‘ex ante evaluatie’ in 2006 voor alle operationele EFRO programma’s te laten verrichten door één externe, onafhankelijke organisatie. Dit betekent dat alle Nederlandse OP’s geëvalueerd worden aan de hand van hetzelfde evaluatiekader. Aangezien de uitvoering van de ex ante evaluatie gelijk loopt met de ontwikkeling van het programma zijn aanbevelingen die de evaluator heeft gemaakt ten behoeve van het OP NoordNederland reeds integraal verwerkt in het voorliggende programma.
Het huidige systeem wordt door Noord-Nederland aangepast tot een monitoringsysteem, waarmee aan de wensen van de Europese Commissie tegemoet gekomen kan worden. Belangrijk is dat zowel de verhouding tussen het OP en het NSR goed bewaakt kan worden (functioneel de relatie tussen de beheersautoriteit en het Rijk) als ook de verhouding tussen het OP en de Europese Commissie. Noord-Nederland zal op basis van de afspraken met enerzijds het Rijk en anderzijds de Europese Commissie het monitoringsysteem ontwikkelen voor de periode 2007-2013. Daarbij worden de standaard-systeemvereisten die door de Europese Commissie zijn beschreven in acht genomen. Ten aanzien van de gegevensuitwisseling tussen het OP, het NSR en de Europese Commissie wordt op dit moment onderzocht wat de beste interface is. De Europese Commissie stelt twee soorten interfaces voor, namelijk via een webapplicatie en/of via een real time interface. De functionaliteit van de interface zal in onderling overleg tot stand komen. Qua techniek wordt aangesloten bij de eisen die de Europese Commissie stelt.
Evaluatie De Europese Commissie wil gedurende de programmeringperiode inzicht hebben in de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening vanuit het EFRO. Om dit inzicht te verkrijgen is in de Verordening
Gedurende de uitvoering van het programma kan het verrichten van evaluaties een belangrijke functie hebben voor het toezicht op het programma. Bijvoorbeeld wanneer blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijke doelstellingen of wanneer voorstellen voor de herziening van het programma worden voorbereid. Binnen een lidstaat kan ervoor gekozen worden één evaluatie uit te voeren die betrekking heeft op alle operationele programma’s of een evaluatie voor ieder afzonderlijk operationeel programma. Bij een tussentijdse evaluatie zullen met name de vorderingen ten aanzien van de aangegane verbintenissen bij het begin van het programma centraal staan, maar kan ook aandacht worden besteed aan de integratie van de communautaire strategische richtsnoeren en het nationaal strategisch referentiekader. De evaluatie achteraf wordt opgesteld door de Europese Commissie samen met de lidstaat en de managementautoriteit. In deze evaluatie gaat de aandacht uit naar de mate waarin de EFRO middelen zijn besteed, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering van de inzet van de middelen, de sociaal-economische impact en de impact op
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
47
de prioriteiten van de Europese Gemeenschap. Op basis van de verzamelde informatie worden vervolgens conclusies getrokken voor het beleid inzake economische, sociale en territoriale cohesie. Tevens zullen de factoren verantwoordelijk voor ‘best’ en ‘worst’ practices worden geïdentificeerd. De resultaten van deze evaluatie moeten uiterlijk op 31 december 2015 gereed zijn.
3.3 Uitvoeringsprocedures Ten behoeve van een transparante en effectieve uitvoering van het OP worden meerdere procedures vastgelegd. Daarin worden de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende autoriteiten en organen zoals beschreven in paragraaf 3.1 worden uitgewerkt, alsmede die van de Lidstaat en de Europese Commissie. De procedures worden gedetailleerd beschreven in de Administratieve Organisatie die voor de start van het OP wordt opgesteld. De Administratieve Organisatie wordt toegezonden aan de Europese Commissie. De procedures geven invulling aan de bepalingen zoals opgenomen in de Kaderverordening en de Uitvoeringsverordening. Het gaat om de volgende soorten procedures; • Procedures ten aanzien inkomsten; • Procedures ten aanzien van uitgaven; • Procedures ten aanzien van rapportage; • Procedures ten aanzien van controle. De tenuitvoerlegging van de procedures wordt ondersteund met behulp van diverse instrumenten ten behoeve van de transparantie en controleerbaarheid van de uitvoering van het OP. Op de eerste plaats het toetsingskader, waarin de selectiecriteria en voorwaarden worden vastgelegd die van kracht zijn op subsidieaanvragen. In dit toetsingskader worden de regels ten aanzien van de subsidiabiliteit van kosten geïntegreerd. Deze subsidiabiliteitsregels worden opgesteld door de Lidstaat Nederland – met inachtneming van de Europese verordeningen – en zijn van toepassing op alle Nederlandse OP’s. Zoals beschreven in paragraaf 3.2 wordt voorts een geautomatiseerd monitoringsysteem ingezet waarin de gegevens van het programma en de projecten worden bewaard.
48
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Daarnaast wordt gewerkt met een geautomatiseerd financieel systeem waarin de financiële stromen binnen het OP worden beheerd.
3.4 Promotie en publiciteit Het SNN heeft als managementautoriteit de verantwoordelijkheid om invulling te geven aan de eisen die de Europese Commissie in haar Kaderverordening en Uitvoeringsverordening stelt op het gebied van promotie en publiciteit. Doelstelling is informatieverstrekking om doelgroepen bekend te maken met het OP en draagvlak te genereren alsmede een groter publiek bewustzijn te creëren van de activiteiten binnen het OP en de bijdrage van de Europese Unie. De taken op het gebied van promotie en publiciteit worden uitgevoerd door het UO-SNN. Zij draagt namens de managementautoriteit voor de start van het OP zorg voor het opstellen van een communicatieplan, waarin de doelstellingen en activiteiten worden vastgelegd. Dit communicatieplan wordt toegezonden aan de Europese Commissie. Het communicatieplan volgt de bepalingen zoals vastgelegd in de Kader- en Uitvoeringsverordening en zal de volgende onderdelen bevatten: • Beschrijving van de doelstellingen en de doelgroepen; • Beschrijving van de communicatiestrategie en de maatregelen die daaronder worden voorzien; • Het budget dat wordt voorzien voor promotie en publiciteit (te financieren vanuit Technische Bijstand); • Taken en verantwoordelijkheden; • Wijze van evaluatie van de maatregelen op het gebied van promotie en publiciteit.
3.5 Partnerschap Zowel de voorbereiding als uitvoering van het OP NoordNederland geschiedt nadrukkelijk in samenwerking met een groot aantal relevante partnerorganisaties. In het navolgende zijn de belangrijkste maatregelen genoemd, die invulling geven aan het partnerschap principe binnen het OP Noord-Nederland.
•
•
•
•
Begeleidingscommissie: de totstandkoming van het OP is gestuurd en begeleid door een ambtelijke en bestuurlijke begeleidingscommissie, waarin meerdere organisaties zitting hadden. Naast vertegenwoordigers van de drie noordelijke provincies, waren ook de steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden vertegenwoordigd. Strategische Agenda voor Noord-Nederland 20072013: de visie en strategie zoals die in hoofdstuk 2 van het OP zijn vastgelegd vinden hun basis in de Strategische Agenda. De Strategische Agenda bevat de visie op de ontwikkeling van Noord-Nederland in de periode 2007-2013 en is begin 2005 op initiatief van het SNN opgesteld. Bij de uitwerking van de Strategische Agenda zijn echter vrijwel alle relevante partnerorganisaties in Noord-Nederland betrokken. Consultatie: tijdens de programmeringfase heeft op initiatief van de begeleidingscommissie een uitgebreide consultatie plaats gehad. Tijdens de consultatie is een groot aantal partnerorganisaties expliciet gevraagd of het OP naar hun inzicht goed invulling geeft aan de visie zoals verwoord in de Strategische Agenda en of het OP door hen wordt gedragen. Betrokken waren onder meer onderwijsinstellingen, kennisinstellingen, bedrijven en arbeidsmarktorganisaties. De consultatie had meerdere vormen: o Op 6 april 2006 is een bijeenkomst georganiseerd, waar vertegenwoordigers van meer dan 20 organisaties aan deelnamen. o Daarnaast heeft een webconsultatie plaatsgevonden. Verschillende organisaties hebben gereageerd op een conceptversie van het OP dat op de website van het SNN was geplaatst. o De Sociaal Economische Adviesraad NoordNederland (SEAN) is uitgenodigd om advies uit te brengen over het OP. Zij heeft het SNN per 20 april jl. een schriftelijk advies toegezonden. Als bijlage E van het OP is een lijst van organisaties opgenomen die via bovenstaande consultatie zijn betrokken bij de totstandkoming van het OP. Comité van Toezicht en Stuurgroep: het Comité van Toezicht en de Stuurgroep worden door de managementautoriteit aangesteld voor essentiële taken binnen de uitvoering van het OP. De samenstelling
•
van beide organen weerspiegelt het principe van partnerschap. Zowel het Comité van Toezicht als de Stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van verscheidene partnerorganisaties in Noord-Nederland. De samenstelling van beide organen is toegelicht in paragraaf 3.1. Communicatie: binnen de communicatiestrategie die wordt opgesteld ten behoeve van de uitvoering van het OP wordt nader invulling gegeven aan de wijze waarop de verschillende partnerorganisaties in Noord-Nederland via de verschillende communicatiemaatregelen worden geïnformeerd en betrokken. Per doelgroep zullen passende maatregelen worden gedefinieerd.
3.6 Overige bepalingen Horizontale doelstellingen In paragraaf 2.4 is toegelicht op welke wijze de strategie binnen het OP Noord-Nederland invulling geeft aan enkele horizontale doelstellingen die binnen de uitvoering van het OP worden nagestreefd. Het gaat in het bijzonder om: • Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen • Duurzame ontwikkeling • Transnationale samenwerking De relatie tussen deze doelstellingen en de verschillende prioriteiten van het OP is beschreven in hoofdstuk 2. Op de realisatie van de horizontale doelstellingen wordt toegezien binnen de organisatie- en uitvoeringsstructuur van het OP. De genoemde doelstellingen worden met name bewaakt bij de beoordeling van projecten die binnen het OP worden ingediend. Beoordeeld wordt of projecten bijdragen aan de horizontale doelstellingen alsmede de wijze waarop de bijdrage van projecten mogelijk kan worden vergroot. Dit onderdeel van de beoordeling wordt vastgelegd in het toetsingskader. De beoordeling is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het UO-SNN. Zij beoordeelt binnengekomen projecten, heeft contact met de aanvragers en adviseert de stuurgroep. Vervolgens beoordeelt de stuurgroep de projecten. Ook de communicatiestrategie die voor het OP wordt
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
49
ontwikkeld besteedt aandacht aan de horizontale doelstellingen. Doelstelling is het stimuleren van projecten die bijdragen aan de genoemde doelstellingen alsmede het informeren van doelgroepen over de mate waarin waarop de horizontale doelstellingen binnen het OP Noord-Nederland worden gerealiseerd. Op programmaniveau wordt het Comité van Toezicht geïnformeerd inzake de realisatie van de horizontale doelstellingen. Indien nodig kan dit leiden tot aanvullende activiteiten.
en projecten richting het juiste programma te leiden. Frequente afstemming op project- en programmaniveau is hiervoor het belangrijkste middel. Het UO-SNN bewaakt deze afstemming door contact te onderhouden met zowel de projectindieners als de uitvoeringsorganisaties van de andere programma’s. Overigens heeft ook tijdens de periode waarin dit OP tot stand is gekomen reeds regelmatige afstemming plaatsgevonden met de overheden die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de andere programma’s.
Innovatieve projecten Met het oog op de doelstellingen van het OP NoordNederland wordt veel belang gehecht aan vernieuwende projecten. Deze hebben de potentie om de effectiviteit en efficiëntie van de inzet van de beschikbare middelen in Noord-Nederland te vergroten en kunnen zorgdragen voor een extra impuls. Organisaties met innovatieve ideeën worden binnen het OP Noord-Nederland dan ook actief ondersteund en aangespoord. Projecten waarmee goede ervaringen zijn opgedaan worden breed uitgedragen (good practices). Dit is met name een taak van het UO-SNN, maar ook van de verschillende andere organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het OP. Dit zijn in ieder geval de drie provincies en grotere steden, maar ook andere organisaties die bijvoorbeeld zitting hebben in de stuurgroep en het Comité van Toezicht. Daarnaast wordt binnen de communicatiestrategie van het OP actief en gericht invulling gegeven aan het stimuleren van innovatieve projecten en het verspreiden van ‘good practices’.
Afstemming Europese programma’s De uitvoering van het OP Noord-Nederland staat niet op zichzelf. Naast het OP zijn diverse andere Europese programma’s van kracht voor Noord-Nederland die in meer of mindere mate vergelijkbare doelstellingen ondersteunen. Het gaat bijvoorbeeld om Doelstelling 3, het POP2 en Doelstelling 2-ESF. De relatie met deze programma’s is uitgebreid toegelicht in bijlage D. Doelstelling is dat de verschillende Europese programma’s elkaar versterken. Dit geschiedt door onnodige overlap van de programma’s te voorkomen, te streven naar synergie
50
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Afstemming nationale programma’s Naast andere Europese programma’s hebben overigens ook diverse nationale programma’s een sterke relatie met de inzet van de EFRO-middelen binnen dit OP. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan de programmatische inzet van nationale middelen die wordt voorzien in het kader van bijvoorbeeld Pieken in de Delta en de Agenda Vitaal Platteland. De belangrijkste nationale programma’s en beleidskaders zijn beschreven in bijlage C. In tegenstelling tot de andere Europese programma’s worden de verschillende programma’s op nationaal niveau als belangrijke bronnen van cofinanciering beschouwd voor projecten die mede worden gefinancierd met EFROmiddelen. De inhoudelijke afstemming van de verschillende programma’s heeft aandacht gehad tijdens de totstandkoming van het OP Noord-Nederland. Tijdens de uitvoering van het OP is met name van belang dat intensief afstemming plaatsvindt over de beoordeling van projecten en de besluitvorming over de inzet van middelen. Daartoe worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de beoordeling en de besluitvorming binnen de verschillende programma worden ingericht en op elkaar kunnen worden afgestemd. De afstemming tussen de inzet van middelen binnen het OP en nationale programma’s wordt in de eerste plaats bewaakt door het programmasecretariaat van het OP, het UO-SNN. Dit secretariaat onderhoudt de relatie met de belangrijkste nationale programma’s en zoekt afstemming tot op projectniveau. Ook de bij het OP betrokken medewerkers van de provincies en andere overheden hebben een belangrijke functie. Ook zij zijn in veel gevallen
betrokken bij dan wel op de hoogte van de implementatie van nationale programma’s en kunnen reeds in een vroegtijdig stadium – in de fase van projectontwikkeling – de inzet van de verschillende programma’s en financieringsstromen overzien.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
51
52
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
4. Financiële tabel De sociaal-economische analyse, de inhoud van de prioriteiten en de wijze waarop de organisatie van het programma wordt ingericht zijn aan bod gekomen in de vorige hoofdstukken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële tabellen behorende bij het OP NoordNederland. Allereerst wordt de algemene financiële tabel gepresenteerd met daarin de verdeling van het beschikbare EFRO budget per prioriteit en de verwachte bijdragen uit de verschillende co-financieringsbronnen. Vervolgens wordt de verdeling van het EFRO budget over de jaren weergegeven.
1.1 Financiële tabel Voor de periode 2007-2013 heeft de Europese Commissie een EFRO budget van 237.000.000 euro beschikbaar gesteld voor Noord-Nederland. Met de begrote cofinancieringsmiddelen komt de totale verwachte investering binnen het OP uit op 521.400.000 euro. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is het grootste gedeelte van de cofinanciering afkomstig uit publieke nationale en regionale middelen. Het resterende deel van de cofinanciering wordt bijeengebracht door private partijen. Deze bijdrage concentreert zich met name in prioriteit 1. Op basis van het EFRO budget en de totale investeringsbijdrage bedraagt het gemiddelde interventiepercentage binnen het OP bijna 45,5 %.
1. Innovatie kennis 2. Aantrekkelijke steden 3. Aantrekelijke regio’s 4. Technische bijstand Totaal
Uit de verdeling van het EFRO budget over de prioriteiten blijkt dat ruim de helft van het totale budget gereserveerd wordt voor prioriteit 1 ‘Innovatie kennis’. De verwachting is dat de projecten binnen deze prioriteit voor 50 procent gefinancierd worden vanuit het EFRO budget. Ditzelfde geldt voor prioriteit 4 ‘Technische Bijstand’. De verwachte medefinanciering vanuit EFRO voor projecten in de prioriteiten 2 ‘Aantrekkelijke steden’ en 3 ‘Aantrekkelijke regio’s’ ligt lager en bedraagt 40 procent. De financiering van projecten binnen deze prioriteiten is naar verwachting voornamelijk afkomstig uit publieke middelen. Conform de Kaderverordening en de Implementatieverordening van de Europese Commissie moeten de Europese middelen in het OP vooraf indicatief verdeeld worden over een aantal vastgestelde categorieën en codes. Deze indicatieve verdeling is opgenomen in bijlage F.
1.2 Jaartabellen Op basis van de verdeling van de beschikbare EFRO middelen over de vier prioriteiten zijn de middelen verdeeld naar de programmajaren 2007 t/m 2013. Dit overzicht is weergegeven in onderstaande tabel en vormt de basis voor de afrekening in het kader van de zogenaamde N+2 regel. De eerste afrekening vindt plaats eind 2009, de laatste eind 2015.
Totale kosten
Publiek Totaal publiek
EFRO
Rijk
Regio
Privaat
265.440.000 118.500.000 118.500.000 18.960.000 521.400.000
252.168.000 117.433.500 117.433.500 18.960.000 505.995.000
132.720.000 47.400.000 47.400.000 9.480.000 237.000.000
72.996.000 10.665.000 17.419.500 0 101.080.500
46.452.000 59.368.500 52.614.000 9.480.000 167.914.500
13.272.000 1.066.500 1.066.500 0 15.405.000
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
53
In de verdeling over de jaren is rekening gehouden met de opstartfase van het programma. Dit betekent dat de uitgaven per jaar in de eerste jaren naar verwachting een oplopend patroon laten zien. Vanaf 2010 wordt rekening gehouden met eenzelfde bedrag per jaar. EFRO
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
132.720.000 47.400.000
9.290.400 3.318.000
13.272.000 4.740.000
19.908.000 7.110.000
22.562.400 8.058.000
22.562.400 8.058.000
22.562.400 8.058.000
22.562.400 8.058.000
47.400.000 9.480.000 237.000.000
3.318.000 663.600 16.590.000
4.740.000 948.000 23.700.000
7.110.000 1.422.000 35.550.000
8.058.000 1.611.600 40.290.000
8.058.000 1.611.600 40.290.000
8.058.000 1.611.600 40.290.000
8.058.000 1.611.600 40.290.000
in euro
1. Innovatie kennis 2. Aantrekkelijke steden 3. Aantrekelijke regio’s 4. Technische bijstand Totaal
54
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Bijlagen A.
Ervaringen programmaperiode 2000-2006
B.
Indicatoren en streefwaarden
C.
Relatie met beleidskaders
D.
Relatie met andere Europese programma’s
E.
Betrokken partnerorganisaties
F.
Indicatieve verdeling Communautaire bijdrage
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
55
A. Ervaringen programmaperiode 2000-2006 Voor de ontwikkeling en uitvoering van een Europees programma in een nieuwe periode is het van belang om ervaringen uit de huidige periode in acht te nemen. Het betreft enerzijds inhoudelijke ervaringen (doelstellingen, resultaten en effectiviteit) en organisatorische ervaringen (operationalisering en organisatie). In deze bijlage zijn de belangrijkste ervaringen uit de huidige periode weergegeven. Het betreft geen algemene of uitputtende analyse, maar een kort overzicht met een gerichte analyse van de belangrijkste ervaringen. Voor deze bijlage is gebruik gemaakt van de tussentijdse evaluatie van een aantal programma’s of de recent verschenen updates, zoals voor het EPD Noord-Nederland en het Doelstelling 3 ESF programma. Deze programma’s weerspiegelen een goede mix van economische, landelijke, stedelijke, sociale en innovatieve thema’s. Ze sluiten in dat opzicht aan op de beoogde opzet van het Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013.
EPD Noord-Nederland 2000-2006 Ten tijde van de peildatum voor de update van de tussentijdse evaluatie (oktober 2005) lag de uitputting van het financiële budget goed op koers. In totaal waren op die datum 190 projecten goedgekeurd voor een totale financiële omvang van ruim € 1,5 miljard, waarvan ruim € 280 miljoen EFRO bijdrage. Knelpunten in termen van financiële voortgang doen zich alleen voor binnen prioriteit II ‘Ontwikkeling stedelijke kernen’ en met name ook maatregel III.a ‘Werking arbeidsmarkt’. Binnen deze (in totaal) drie maatregelen lag het committeringspercentage slechts op ongeveer 45%. De verwachte (netto) economische effecten van deze projecten in termen van werkgelegenheid worden geschat op 5.730 voltijdbanen. Het aandeel van de projecten in prioriteit I in deze score bedraagt 73%, hetgeen logisch is gezien de aard van de projecten en maatregelen. Voorwaarde voor het realiseren van deze effecten is dat de goedgekeurde projecten volgens plan worden uitgevoerd.
56
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Over het algemeen is de voortgang van het EPD op de outputindicatoren die voor het programma gesteld zijn goed. Voor een aantal programma-indicatoren zijn de doelstellingen ten tijde van de update al ruimschoots gehaald, zelfs nadat eerder al ambitieuzere streefwaarden voor tal van indicatoren waren geformuleerd. Voor de resterende programmaperiode worden alleen knelpunten voorzien bij de maatregelen binnen prioriteit II en maatregel III.a. Dit sluit aan bij de achterblijvende financiële voortgang van deze maatregelen. Naar aanleiding van de aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie in 2003 is een nieuwe maatregel aan het EPD toegevoegd: ‘Stimulering van kennis, innovatie en duurzaamheid’. Het introduceren van deze maatregel die zich specifiek richt op stimulering en ondersteuning van het bedrijfsleven op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid sluit aan bij de verlegging van het regionaal economisch beleid richting innovatie en kennis. Ten tijde van de update van de evaluatie in 2005 waren binnen deze maatregel reeds 34 projecten goedgekeurd voor een EFRO bedrag van in totaal ruim € 42 miljoen. Een aantal belangrijke lessen uit deze evaluaties die van belang zijn voor het nieuwe programma zijn: • De kwantitatieve effectmeting van projecten en het programma is sterk verbeterd door de introductie van meetbare indicatoren (SMART). Bij het bepalen van de streefwaarde is het van belang om ambitieuze, doch realistische waarden vast te stellen. De beschikbare referentiegegevens hiervoor dienen als belangrijk uitgangspunt. Monitoring van de voortgang van deze effecten en ruimte voor sturing van het programma blijven belangrijke aandachtspunten. • Het partnerschap tussen overheden en regionaal bedrijfsleven heeft bijzondere aandacht en heeft in de huidige periode een positieve impuls gegeven. Voor betrokkenheid van het bedrijfsleven en ten behoeve van private investeringen is het ook in de nieuwe periode van belang om deze betrokkenheid te stimuleren en vorm te geven. • In de huidige periode zijn met succes diverse regelingen uitgevoerd voor het bedrijfsleven. Deze regelingen kunnen ook in de nieuwe programmaperiode voortgezet worden.
•
•
•
Door de extra maatregel is nu al ervaring opgebouwd met de verwerving en ontwikkeling van projecten gericht op kennis en innovatie. Belangrijke voorwaarde voor de totstandkoming is de toegang tot kennis. Omdat de kennis niet altijd in de eigen regio aanwezig is, is het van belang om – naast het versterken van de eigen infrastructuur – ook het gebruik van kennis van buiten de regio te stimuleren. Ten aanzien van de toeristische infrastructuur is gebleken dat grootschaligere projecten zijn ingediend dan vooraf verwacht. Dit heeft effect op de verwachte en gerealiseerde output van het programma. Aangezien dit onderwerp ook in de nieuwe periode van belang is (in stedelijke en landelijke gebieden), kan het raadzaam zijn om het gewenste ‘soort’ projecten te definiëren. Recente audits van de EC bij diverse regionale programma’s in Nederland hebben diverse onvolkomenheden en verbeterpunten in procedures en dossiers aan het licht gebracht. De kennis en ervaringen die daarmee zijn opgedaan, zijn zeer waardevol voor de nieuwe programmaperiode en kunnen leiden tot een verbetering van de organisatie en uitvoering.
Doelstelling 3 ESF 2000-2006 Noord-Nederland maakt in de huidige programmaperiode gebruik van het Doelstelling 3 programma, waarbinnen de inzet van middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) is georganiseerd. Het betreft een nationaal programma, dat wordt beheerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor het programma is in totaal ongeveer 1,7 miljard aan Europees geld beschikbaar gesteld. De ontwikkeling van de noordelijke economie in de periode 2000-2006 volgt de richting die is beschreven in het programma ‘Kompas voor het Noorden’. Arbeidsmarkt is binnen dit programma één van de belangrijkste thema’s. Voor de financiering van dit thema is door het Rijk – in tegenstelling tot voor veel andere thema’s – geld op programmabasis beschikbaar gesteld. Middelen moesten met name op projectbasis worden gegenereerd uit het Doelstelling 3/ESF programma.
Het thema arbeidsmarkt blijkt één van de minst renderende onderdelen van het Kompas-programma te zijn. Zo is in het jaarverslag van SNN 2004 geconstateerd dat er op het gebied van arbeidsmarktbeleid slechts een gering aantal projecten in het programma is opgenomen. De inzet van EFRO-middelen vanuit het Doelstelling 2 programma bleek aan veel beperkingen onderhevig. Voorts kon de aansluiting tussen het Kompas programma en het nationale Doelstelling 3/ESF programma niet goed worden gemaakt. Daardoor is er door Noord-Nederlandse partijen niet optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van ESF. Vooral de programmatische aanpak van arbeidsmarktvraagstukken in Noord-Nederland via het Kompas lijkt hierdoor deels ondermijnd. Wel hebben diverse partijen in de noordelijke provincies los van het Kompas programma ESF subsidies gegenereerd. Naar aanleiding van het bovenstaande inzicht heeft Ecorys in haar Mid Term Review van het Kompas programma als aanbeveling opgenomen om concrete afspraken te maken met het Ministerie van SZW over de wijze waarop de programmatische aanpak van het arbeidsmarktbeleid in Noord-Nederland kan worden vormgegeven. Op die wijze kan de juiste aansluiting worden gevonden tussen de (lange termijn) behoeften op regionaal niveau en de prioriteiten binnen ESF. Dit sluit aan op een aanbeveling die ook naar voren komt in de tussentijdse evaluatie van het Doelstelling 3/ESF programma (Bureau Regioplan 2003). Daarin wordt bij een aantal maatregelen specifiek gepleit voor een meer regionale aanpak van arbeidsmarktvraagstukken. Noord-Nederland streeft ernaar om afspraken over een programmatische inzet te maken voor de inzet van ESFmiddelen in de periode 2007-2013. Daartoe is gelijktijdig met het opstellen van OP Noord-Nederland voor de inzet van EFRO-middelen gewerkt aan een regionaal ESFprogramma. Beide programma’s vullen elkaar vanuit de regionale visie van Noord-Nederland aan.
Innovative Action Programmes (IAP’s) Met Europese steun voor Innovative Action Programmes (IAP’s) geeft de Europese Commissie in de periode 20002006 ruimte voor experimentele, risicovolle projecten op het terrein van innovatie. Zowel Drenthe, Friesland als
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
57
Groningen hebben een IAP opgesteld. In totaal is ongeveer acht miljoen euro aan EFRO-middelen aan de noordelijke IAP’s toegekend, een zelfde bedrag wordt aan publieke cofinanciering ingebracht. De doelstellingen van de IAP’s zijn in het bijzonder gericht op het versterken van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven, met name het MKB. Subsidies worden verstrekt voor projecten op het gebied van innovatie, kennisoverdracht en netwerkvorming. De IAP’s in de drie provincies zijn nog in uitvoering. De programma’s in Groningen en Friesland zijn reeds gestart in 2004. Het IAP in Drenthe is in 2006 van start gegaan. Binnen de IAP’s staan verschillende actielijnen centraal: Het IAP Friesland (Fryslân Fernijt) stelt de volgende thema’s centraal: • Recreatie en toerisme • ICT • Water Het IAP Groningen kiest voor de volgende actielijnen: • Duurzame energie • Life sciences • Leefbaarheid: toerisme, zorg en ICT • Internationalisering Het IAP Drenthe richt zich op vier deelprogramma’s die voornamelijk zijn gekoppeld aan kerncompetenties van Drentse kennisinstellingen. Het gaat om de volgende technologiegebieden: • Wireless ICT (RF) • RFID (Radio Frequency Identification) • Sensor Technology • EMBRACE (wetenschappelijk programma Stichting ASTRON) Hoewel de werkelijke realisatie van de doelstellingen van de IAP’s nog niet volledig in beeld kan worden gebracht, kan wel worden gesteld dat de IAP’s een waardevolle bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Noord-Nederland. Er wordt daadwerkelijk ruimte geboden voor vernieuwende projecten, waarbij goed wordt samengewerkt tussen private en publieke partijen. De IAP’s leggen het accent op innovatie en ontwikkeling en benutting van
58
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
kennis en richten zich met hun actielijnen en thema’s op sleutelgebieden en speerpuntsectoren die ook centraal staan binnen het OP Noord-Nederland in de periode 20072013. Dit maakt dat de IAP’s zowel qua projecten als qua samenwerking een goede basis leggen voor de uitvoering van het OP.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
59
% ontwikkeling BRP
% ontwikkeling werkgelegenheid
% aandeel werklozen in potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar)
% aandeel in nationale uitgaven R&D
% aandeel werkenden in potentiële beroepsbevolking (15-65 jaar)
% van de beroepsbevolking met HBO/WO opleidingsniveau
% ontwikkeling investeringen vaste activa
Bruto Regionaal Product (BRP)
Werkgelegenheid
Werkloosheid
Totale uitgaven R&D
Participatiegraad (netto)
Opleidingsniveau
Investeringsvolume
Verklaringen: NN = Noord-Nederland NL = Nederland (2003) = jaartal nulwaarde
Definitie
Indicator
Contextindicatoren
B. Indicatoren en streefwaarden
CBS
Eurostat
Eurostat
Eurostat
Eurostat
Eurostat
Eurostat
Bron
(2003)
Procentuele groei investeringen boven Nederlands gemiddelde
Afname verschil met Nederlands gemiddelde
(2004) NN: 25,2% NL: 29,1% (2004) NN: 8,9 miljard euro NL: 92,6 miljard euro
Afname verschil met Nederlands gemiddelde
(2003) NN: 62,4% NL: 64,8%
Toename procentueel aandeel in nationale uitgaven
Afname verschil met Nederlands gemiddelde
(2004) NN: 5,6% NL: 4,6% (2004) 6,4%
Procentuele groei boven Nederlands gemiddelde
Procentuele groei boven Nederlands gemiddelde
Doelstelling eind 2015
(2003) NN: 811.000 personen NL: 8.105.000 personen
NN: 46,3 miljard euro NL: 467,3 miljard euro
Nulwaarde
Output- en resultaatindicatoren Output- en resultaatindicatoren
Streefwaarde eind 2015
Prioriteit 1 Innovatie, kenniseconomie en ondernemerschap Aantal projecten Aantal R&D projecten Aantal startende ondernemingen Aantal deelnemende bedrijven Aantal MKB-bedrijven dat financiële steun ontvangt Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en research instellingen Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en onderwijsinstellingen Private financiering (=bijdrage in projectkosten) Uitgelokte private vervolginvesteringen Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE)
90 30 100 1.000 3.000 10 10 € 200 mln € 1.185 mln 2.240
Prioriteit 2 Aantrekkelijke steden Aantal projecten Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen Aantal hectare bedrijfslocatie nieuw Aantal hectare bedrijfslocatie gemoderniseeerd Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE)
30 8 40 235 800
Prioriteit 3 Aantrekkelijke regio’s Aantal projecten Aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen Aantal projecten gericht op verbetering bereikbaarheid Aantal hectare bedrijfslocatie gemoderniseerd Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in FTE)
60
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
30 10 10 235 800
C. Relatie met beleidskaders In deze bijlage staan diverse Europese, nationale en regionale beleidskaders centraal, waarmee afstemming wordt gezocht bij de uitvoering van het nieuwe Doelstelling 2 programma in Noord-Nederland. Het overzicht is niet uitputtend, maar geeft de belangrijkste kaders. Per beleidskader wordt kort de inhoud geschetst, waardoor de relatie met het Doelstelling 2 programma snel duidelijk wordt.
heeft de grootste prioriteit en een aanzienlijk deel van de beschikbare Europese middelen moet op dit thema worden ingezet. Aan de opstellers van de operationele programma’s wordt gevraagd deze focus verder te verscherpen door in te zetten op die thema’s die voor het betreffende gebied het meest relevant en urgent zijn.
Agenda Vitaal Platteland Nationaal Strategisch Referentiekader (NSR) Het nationaal beleid is mede gericht op een versterking van het concurrentievermogen van Nederland. In het Nationaal Hervormingsprogramma heeft het kabinet neergezet welke maatregelen de komende jaren genomen moeten worden om deze doelstelling te verwezenlijken. Het Europese structuurbeleid biedt de mogelijkheden om de komende jaren een extra impuls te geven aan deze doelstelling. In het NSR geeft het kabinet weer hoe het in aanvulling hierop in de periode 2007-2013 de structuurfondsen wil benutten om dit beleid verder te versterken. Het NSR heeft betrekking op zowel Doelstelling 2 ‘Regionale Concurrentiekracht en Werkgelegenheid’ als Doelstelling 3 ‘Europese Territoriale Samenwerking’ en dient als leidraad voor de operationele programma’s. De EC wil het nieuwe structuurbeleid meer onder de paraplu van de Lissabon strategie brengen. Nederland ondersteunt dit en maakt de thema’s innovatie, kenniseconomie en menselijk kapitaal tot de kern van de inzet van de structuurfondsen. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij bestaand beleid, zoals de Nota Ruimte, Pieken in de Delta, het grotestedenbeleid en de Agenda Vitaal Platteland. Voor het structuurbeleid heeft de EC in de Communautaire Strategische Richtsnoeren de volgende drie prioriteiten benoemd: • Attractieve regio’s en steden; • Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie; • Meer en betere banen. Deze drie prioriteiten hangen nauw met elkaar samen en dienen elkaar zoveel mogelijk te versterken. Investeren in innovatie en ondernemerschap moet gepaard gaan met investeringen in scholing en met investeringen in een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In de NSR worden deze thema’s verder beschreven en wordt aangegeven waar de kansen en prioriteiten liggen. Het tweede thema
Een leefbaar platteland en een vitale en duurzame agrarische sector staat centraal in de Agenda Vitaal Platteland (AVP). Deze agenda geeft voor het eerst een integrale rijksvisie op een vitaal platteland in al zijn facetten (economisch, ecologisch, gebiedsgericht en sociaal-cultureel). De Agenda maakt duidelijk dat het kabinet vooral andere overheden de ruimte wil bieden om op gebiedsniveau tot een integrale aanpak te komen. In het tegelijkertijd gepresenteerde Meerjarenprogramma Vitaal Platteland geeft het kabinet een overzicht van de rijksinzet van de ministeries van LNV, VROM en V&W voor het platteland rond de thema’s natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaaleconomische vitalisering, milieu, water en reconstructie zandgebieden. Het kabinet wil met het AVP kaders stellen, sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Provincies en gemeenten spelen een steeds grotere rol bij de uitvoering van het beleid. Met de individuele provincies zullen meerjarige prestatieafspraken worden gemaakt. De gebiedsgerichte rijksmiddelen zullen worden gebundeld in een Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), en nadrukkelijk worden gekoppeld aan doelen. Sturing, planvorming, programmering en uitvoering van rijksbeleid zal worden gebundeld in één Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). In de AVP staat een aantal thema’s centraal: Brede plattelandseconomie Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Nederlandse economie en een levensvoorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. De economische bijdrage van onder andere landbouw en recreatie en toerisme zijn in de eerste plaats de verdienste van ondernemers. Boeren staan voor de opgave om in een periode van afnemende inkomsten en toenemende eisen een duurzame bedrijfsvoering te ontwikkelen. De overheid geeft ruimte aan ondernemer-
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
61
schap op het platteland, onder andere door vermindering van regelgeving, door kennis, door het starten van een ondernemersprogramma, de inzet van plattelandsmiddelen en door ruimtelijk beleid. Leefbaar platteland Een leefbaar platteland is een platteland waar het goed leven én werken is. Een vitale economie en een vitale gemeenschap hebben elkaar nodig. De dynamiek op het platteland kan de sociale en culturele infrastructuur onder druk zetten bijvoorbeeld door afkalvende voorzieningen. Waar de overheid verantwoordelijk is voor voorzieningen, houdt ze rekening met de eigenheid van het platteland. Provincies, gemeenten en burgers zelf zijn aan zet om (nieuwe) sociale verbanden te creëren. Natuur en landschap Natuur en landschap hebben niet alleen waarde in zichzelf (de ‘intrinsieke waarde’), maar zijn ook van betekenis voor het welzijn van de mens. Het platteland is immers voor veel dagjesmensen en vakantiegangers een aantrekkelijke bestemming. De taak van de overheid hierbij is het zorgdragen voor voorzieningen die niet door anderen of via de markt tot stand kunnen worden gebracht. Het Rijk versterkt de kwaliteit en diversiteit van het landschap door bescherming en ontwikkeling van Nationale Landschappen en vraagt van provincies en gemeenten dat zij wonen en bedrijvigheid laten ontwikkelen met landschappelijke kwaliteit. De toegankelijkheid van het platteland voor wandelen, varen en fietsen wordt vergroot. Rondom de steden wordt groen aangelegd, deels in relatie tot nieuwe verstedelijking. Aan de robuustheid en duurzaamheid van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) stelt het rijk hoge eisen. Met het oog daarop worden op een aantal plaatsen de grenzen van de EHS opnieuw vastgesteld. Zowel binnen als buiten de EHS zal versterking van de natuur in goede samenhang met andere functies en partijen moeten plaatsvinden.
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) Het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) is een bundeling van de verschillende rijksbudgetten bedoeld voor aankoop, inrichting en beheer van landelijke gebieden. Het rijk maakt zevenjarige afspraken met iedere afzonderlijke provincie over de inzet van het geld voor
62
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
het bereiken van rijksdoelen. Provincies voeren regie op de uitvoering door onder andere gemeenten en waterschappen. Het ILG is niet alleen een financieel instrument. Het is ook een nieuwe manier van werken en een verandering van bestuurlijke verhoudingen als het gaat om de inrichting van het landelijk gebied. Doel van het ILG is om de provincies samen met de gemeenten en waterschappen in staat te stellen om op een effectieve wijze de rijksdoelen voor de fysieke inrichting van het landelijk gebied te realiseren als onderdeel van een integrale regionale gebiedsontwikkeling. Het ILG treedt vanaf 1 januari 2007 in werking. Het Rijk gaat bij de ontwikkeling van de doelen uit van acht thema’s: • Veelzijdige natuur; • Vitale landbouw; • Recreatief aantrekkelijk Nederland; • Landschap met kwaliteit; • Milieu; • Waterbeheer op orde; • Sociaal-economische vitaliteit; • Reconstructie. Het exacte bedrag dat met ingang van 2007 voor het ILG beschikbaar zal zijn, is nog niet vastgesteld. Naar verwachting bedraagt het totale ILG-budget straks ongeveer 600 - 700 miljoen euro per jaar. De verdeling over Nederland hangt af van diverse factoren, zoals de uiteindelijke rijksdoelen, de plannen van provincies, de planning van projecten binnen de periode van zeven jaar, etc. Het Rijk doet een eerste voorstel op basis van het rijksmeerjarenprogramma (MJP2). De provincies werken hun ambitie, doelstellingen en maatregelen uit in zogenaamde provinciale meerjarenprogramma’s (pMJP). Deze vormen de basis voor de uiteindelijke convenanten tussen rijk en provincie. Naast het POP2 wordt ook het ILG een belangrijke financieringbron voor de ontwikkeling van een vitaal platteland. Beide programma’s moeten elkaar waar mogelijk versterken en cofinancieren.
Nota Ruimte De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Ten opzichte van eerdere nota’s is vooral de manier van sturing, het ‘hoe’, die is veranderd en niet zozeer de beleidsinhoud, het ‘wat’. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren. Meer specifiek ligt de focus op vier algemene doelen:
•
Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland
rijzing, grotere extremen in neerslag en de bodemdaling. In de nota wordt water als structurerend principe aangemerkt, dat onderdeel vormt van de ruimtelijke planvorming. Ook de waarborging van de externe veiligheid heeft hoge prioriteit.
Nota Mobiliteit De Nota Mobiliteit is een verdere uitwerking van de Nota Ruimte. De Nota bevat maatregelen op het gebied van mobiliteit en bereikbaarheid die bijdragen aan een sterke economie, een veilige samenwerking, een goed leefmilieu en een aantrekkelijk Nederland. De Nota omvat de volgende kernpunten:
•
Sterkere economie door betere bereikbaarheid
De internationale concurrentie noopt Nederland om de economische kracht en de internationale concurrentiepositie te versterken. Ruimtelijke knelpunten voor economische groei moeten worden weggenomen en het aanbod van aantrekkelijke vestigingsplaatsen moet vergroot worden. Daarnaast moeten innovatieve mogelijkheden en potenties van kennisclusters in diverse regio’s (o.a. Groningen) ten volle benut worden.
Goede infrastructuurnetwerken versterken de economische structuur van Nederland. Het Rijk is verantwoordelijk voor de gehele hoofdinfrastructuur. De hoofdverbindingsassen tussen de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden krijgen hierin voorrang. Provincies en WGR-plusregio’s zijn de aangewezen partijen om regionale afwegingen te maken en een samenhangend maatregelenpakket samen te stellen.
•
Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland
•
Groei van verkeer en vervoer mogelijk maken
Om de sociaal-economische en leefbaarheidsproblemen in de steden tegen te gaan, stimuleert het rijk de ontwikkeling van hoogstedelijke woonmilieus en meer variatie in het woningaanbod. Daarnaast blijft stedelijke vernieuwing en herstructurering dringend nodig om de leefbaarheid te vergroten. Ook de landelijke gebieden kennen specifieke problemen (achteruitgang leefbaarheid en vitaliteit) die een specifieke aanpak vragen. In de Nota Ruimte worden de ruimtelijke voorwaarden voor een vitaal platteland geboden.
Het verkeer en vervoer blijft sterk groeien. Uit maatschappelijk en economisch belang wordt deze groei – binnen de wettelijke en beleidsmatige kaders – gefaciliteerd. Daarnaast dient er een inhaalslag gemaakt te worden op het gebied van onderhoud van de infrastructuur.
•
Betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid van deur tot deur
Via een integrale netwerkbenadering dienen de netwerken van weg, water en openbaar vervoer op elkaar te worden afgestemd. Hierdoor verbetert de betrouwbaarheid en de voorspelbaarheid van de hele reis. Het doel is dat in 2010 95% van de reizigers op tijd op de plaats van bestemming aankomt.
•
Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden
De Nota Ruimte biedt de ruimtelijke randvoorwaarden voor de waarborging en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden in gebieden/ landschappen die in grote mate ‘versnipperen’.
•
Borging van de veiligheid
Ingrijpende aanpassingen in het watersysteem en de waterhuishouding zijn noodzakelijk om ons land te beschermen tegen overstromingen a.g.v. zeespiegel-
•
Innovatie noodzakelijk
In de mobiliteitssector liggen de innovatieprestaties lager dan het landelijk gemiddelde. Om deze prestaties te verbeteren is meer contact noodzakelijk tussen bedrijven en kennisinstellingen.
•
Kwaliteit leefomgeving verbeteren
Om alle nationale en internationale milieuafspraken
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
63
na te komen is innovatie en transitie naar duurzame hulpbronnen vereist.
•
Veiligheid permanent verbeteren
Ongevallen leiden tot persoonlijk leed en economische schade. Nederland behoort tot de meest verkeersveilige landen van Europa en heeft de ambitie die te blijven. Hiervoor zijn maatregelen voor alle typen vervoer opgesteld.
Pieken in de Delta De nota Pieken in de Delta, gecoördineerd door het ministerie van Economische Zaken, is de economische agenda met nationale gebiedsgerichte prioriteiten. De nota is gericht op het scheppen van economische kansen en het vergroten van de ruimte voor ondernemen. Deze ‘pieken in de delta’ zijn van belang voor de regionale economie en de nationale economie en versterken de internationale concurrentiekracht van Nederland. In de nota zijn ze als volgt benoemd: • Internationaal concurrerende mainports; • Economische kerngebieden, die vanwege hun belangrijke functie en positie in de nationale economische structuur centraal staan. Groningen is aangewezen als economisch kerngebied; • Topprojecten bedrijventerreinen; • Prioritaire hoofdverbindingsassen; • Gebiedsgericht innovatiebeleid; • Stedelijke economie en toerisme. Noord-Nederland wordt in deze nota gezien als schakel tussen de Randstad en Noordoost-Europa. Het economisch perspectief in het Noorden ligt volgens deze nota in het verder versterken van bestaande sectoren (bijvoorbeeld het versterken van het innoverend vermogen) en het behoud van unieke landschappelijke kwaliteiten (toerisme). Een voorbeeld zijn de plannen om meer spin-offs te genereren uit de concentratie van energieactiviteiten (EnergyValley project). Ook LOFAR in Drenthe, Waterzuivering in Friesland en de Eemsdelta worden als gebieden/sectoren met kansrijke ontwikkelingen gezien. De economische ontwikkelingen langs de A6/A7 en de A28 zijn gunstig, onder andere dankzij de bundeling van economische activiteiten in de kernzones. Het versterken van de unieke natuurkwaliteit van de wadden staat hoog op de politieke agenda.
64
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Strategische Agenda Noord-Nederland 2007-2013 Sinds de oprichting van het SNN, in 1992, doen de provincies Drenthe, Friesland en Groningen een deel van hun strategiebepaling, beleidsuitvoering en belangenbehartiging samen. De gezamenlijke aanpak van het Kompas voor het Noorden heeft deze samenwerking na 1998 meer inhoud gegeven en sterker gemaakt. Het met-elkaarmeedenken over uiteenlopende vraagstukken heeft vele nieuwe inzichten opgeleverd en vormt nog steeds een sterke stimulans om samen te blijven werken. Vandaar dat ook voor de periode 2007-2013 het gezamenlijke beleid en strategie is vastgelegd in de ‘Strategische Agenda NoordNederland 2007-2013’. In dit beleidsdocument zijn de beleidskeuzes op het gebied van ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en de ontwikkeling van het landelijk gebied beschreven. De keuzes zijn samen te vatten in het volgende motto: Noord-Nederland zet in op een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een vitaal platteland. Daarmee wordt voortgebouwd op de strategische keuzes die reeds in 1998 zijn gemaakt voor de periode 2000-2006, te weten: • Versterking van de economie door bundeling van wonen en werken in kernzones (de mal); • Ruimte voor (grootschalige) landbouw en behoud van natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden (de contramal); • Versterking van de ruimtelijk-economische structuur langs de Noordelijke Ontwikkelingsas. In hun visie en aanpak stelt Noord-Nederland niet alleen ruimtelijk economisch beleid centraal, maar ook duurzame ontwikkeling, woonklimaat, leefbaarheid en bereikbaarheid. Dit krijgt vorm in een driesporenbeleid: • Innovatie en transitie naar een kenniseconomie; • Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijke gebied; • Vitaal platteland. Dit driesporenbeleid is nader uitgewerkt in hoofdstuk 2 van voorliggend operationeel programma.
D. Relatie met andere Europese programma’s
• •
In deze bijlage staan een aantal andere Europese programma’s centraal die eveneens in de periode 2007-2013 tot uitvoering komen en mogelijkheden bieden voor NoordNederland. Goede afstemming tussen deze programma’s en het Doelstelling 2 programma in Noord-Nederland is van groot belang. Niet alleen in de programmeringfase, maar vooral ook tijdens de uitvoeringsperiode.
Doelstelling 2 ESF programma De nieuwe Doelstelling 2 wordt niet alleen gefinancierd vanuit het EFRO, maar ook vanuit het ESF (Europees Sociaal Fonds). Het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) wil in de toekomstige Structuurfondsperiode nadrukkelijk ook ESF middelen aanwenden om, in samenhang met het EFRO programma, een impuls te geven aan de werkgelegenheidsdoelstelling. SNN heeft daarom het initiatief genomen om een regionaal ESF programma 2007-2013 op te stellen. Dit programma is op dit moment nog in ontwikkeling. Doel is om met dit programma een claim te leggen op een deel van het nationale ESF budget. Ook moet het document dienen als overkoepelend en richtinggevend voor het regionale arbeidsmarktbeleid in Noord Nederland. Basis voor het programma zijn bestaande beleidsdocumenten en Europese en nationale kaders. Deze basis moet echter verder worden uitgewerkt om tot een resultaatgericht projectenprogramma te komen. Het programma richt zich op regionale arbeidsmarkt projecten. Dit zijn veelal projecten voor werkenden of staan in het kader van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkten. De middelen voor het regionale programma moeten dan ook aanvullend zijn op middelen gericht op de reïntegratie voor werkzoekenden. Dus niet de mogelijke ESF bijdrage voor gemeenten voor reïntegratietrajecten verminderen. De voorgestelde actielijnen zijn: • Verbeteren van het benutten van menselijk kapitaal in het bedrijf (HRM); • Stimuleren van bedrijfsgerichte scholing;
Verbeteren van het aanpassingsvermogen van het onderwijs en de arbeidsmarkt; Ondernemerschap bevorderen.
Wie ESF kunnen aanvragen is nog niet bepaald, maar er wordt wel nadruk gelegd op het vormen van partnerschappen op regionale of sectorale schaal voor het opstellen van de projectenprogramma’s. Het is dus mogelijk om ESF aan te vragen en vast te leggen parallel aan het regionale Doelstelling 2 programma voor Concurrentiekracht (EFRO), waardoor er meer maatwerk mogelijk is op regionale schaal en ook kleine, innovatieve projecten of projecten gericht op het MKB efficiënt te realiseren zijn. Dit pleit op programmaniveau voor: • een sterke relatie tussen de inzet van EFRO en ESF, sterker dan voorheen het geval was; • de mogelijkheid om een win-win situatie te creëren door niet alleen EFRO te koppelen aan de regionale prioritaire doelstellingen, maar ook ESF; • het leggen van verbindingen tussen sectoren en (sub)regio’s. Uit deze beschrijving blijkt de sterke samenhang tussen EFRO en ESF, waarbij ESF zich richt op scholing en opleiding van werkenden en werkzoekenden en EFRO meer geconcentreerd is op de realisatie van opleidingsinfrastructuur (fysieke investeringen). Deze nauwe samenhang pleit dan ook voor een goede afstemming (bij ontwikkeling en beoordeling van projecten) en een efficiënte inzet van middelen.
Doelstelling 3 Coöperatie: Europese territoriale samenwerking De plannen van de Europese Commissie voor de programmaperiode 2007-2013 hechten veel belang aan Europese regionale samenwerking. De belangrijkste doelstelling is gezamenlijke oplossingen te bieden voor gemeenschappelijke problemen waarmee overheden en bedrijven in de Europese Unie geconfronteerd worden. Er is zowel geld beschikbaar voor grensoverschrijdende samenwerking als transnationale samenwerking. Uitwisseling en verspreiding van kennis en ervaring nemen daarbij een belangrijke positie in. In Europa is veel kennis aanwezig, die veel beter benut kan worden. Het huidige INTERREG programma zal na 2006 dan ook een vervolg krijgen, hoewel de vorm,
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
65
inhoud en budget nog niet definitief zijn vastgesteld. Voor Nederland wordt op dit moment gesproken over een budget van ruim 200 miljoen euro. Grensoverschrijdende samenwerking Bij het uitbouwen van de grensoverschrijdende samenwerking wordt voortgebouwd op een fundament dat in de afgelopen 15 jaar is gelegd met de grensoverschrijdende INTERREG-programma’s die worden uitgevoerd door de Euregio’s. Door verschillende nationale structuren, wettelijke voorschriften, regelingen, taalproblemen en gebrek aan informatie-uitwisseling bestaan er nog steeds belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten. Denk bijvoorbeeld aan fiscale en arbeidsrechtelijke verschillen en hogere kosten voor internationale financiële transacties. Het wegwerken van de grenzen op de genoemde terreinen kan ertoe leiden dat de economische potenties alsmede natuurlijke en culturele waarden in de grensregio beter benut en versterkt worden. Diverse partijen in Noord-Nederland hebben de laatste jaren kennis opgedaan met het INTERREG IIIA programma. De opgedane kennis en de opgebouwde netwerken kunnen in een volgende periode opnieuw benut worden. Inhoudelijke prioriteiten zullen aansluiten bij de thema’s van het nieuwe Doelstelling 2 programma: kennis en innovatie, attractieve steden en regio’s en werkgelegenheid.
In de nieuwe periode zijn voor Nederland het Noordzee en het Noordwest-Europa programma van belang.
Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2) De EC komt met een nieuw plattelandsontwikkelingsbeleid voor de periode 2007-2013 en een bijbehorend Plattelandsontwikkelingsfonds ter financiering van dat beleid. In tegenstelling tot de huidige periode, waarin diverse plattelandsontwikkelingsprogramma’s gefinancierd worden uit verschillende fondsen, komt er na 2006 één fonds voor één programma gericht op plattelandsontwikkeling. Dit geld komt beschikbaar uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). De vier prioriteiten/assen in het nieuwe beleid met de maatregelen die Nederland voorziet, zijn:
Prioriteit 1: Versterking concurrentiekracht agrarische sector; • • •
• •
Transnationale samenwerking Ten tweede liggen er kansen op het vlak van samenwerking met andere Europese regio’s, de zogenaamde transnationale samenwerking. Centrale thema’s in de nieuwe programmaperiode zijn: • Waterbeheer; • Verbetering van de bereikbaarheid; • Risicobeheersing; • Research & Development.
• •
Prioriteit 2: Versterking milieu en landschap/platteland door ondersteuning van ‘land management’; •
De samenwerking zal de invulling van de kernthema’s moeten ondersteunen. Belangrijke resultaten moeten zijn: het opbouwen van netwerken, het uitwisselen van kennis met andere regions of excellence en de efficiënte inzet van Europese middelen.
66
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Gebruik maken van adviesdiensten en kennisverspreiding; Bedrijfsmodernisering; Verbeteren infrastructuur voor de landbouw en om schade ten gevolge van natuurrampen te herstellen of te voorkomen; Ondersteunen boeren die meedoen aan voedselkwaliteitsprogramma’s; Ondersteunen landbouwers bij het voldoen aan communautaire normen op het gebied van milieubescherming; Ondersteunen van samenwerking in de keten bij innovatie; Ondersteunen producentengroeperingen (informatieen promotie activiteiten).
• • •
Betalingen aan boeren in andere gebieden met natuurlijke handicaps (probleemgebieden); Agri-milieumaatregelen; Betalingen in het kader van Natura 2000; Ondersteuning van niet productieve investeringen: (agro)milieudoelen en verhogen natuurwaarde.
Prioriteit 3: Versterking leefbaarheid in plattelandsgebieden en promotie van diversificatie;
voor de voorgaande Kaderprogramma’s.
• • •
Het Zevende Kaderprogramma wordt ingedeeld in vier programmablokken:
Diversificatie naar niet-landbouw activiteiten; Bevorderen toeristische activiteiten (agro-toerisme); Instandhouding en opwaardering landelijk erfgoed.
Prioriteit 4: LEADER •
•
Cooperation (Collaborative research);
Doel is om het complete bereik van (met name industriële) transnationale onderzoeksactiviteiten te stimuleren, variërend van gezamenlijke projecten en netwerken tot de coördinatie van nationale onderzoeksprogramma’s.
•
Ideas (Frontier research);
Binnen Ideas kunnen onderzoekers grensverleggende projecten aandragen. Deze worden vervolgens geselecteerd op excellentie door middel van een international peer review. Uitvoering van de projecten vindt plaats door een nieuw op te zetten European Research Council (ERC).
Implementatie LEADER aanpak (lokale ontwikkeling).
Het nieuwe plattelandsontwikkelingsfonds – het POP2 – in combinatie met nationale cofinanciering uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied kan een belangrijke financieringsstroom worden voor het landelijk gebied in NoordNederland. Op dit moment is nog niet duidelijk hoeveel middelen Nederland uit het POP2 ontvangt voor plattelandsontwikkeling. Wel duidelijk is, is dat het aanzienlijk minder is dan in de huidige periode 2000-2006. Het Ministerie van LNV heeft een verdeling van 30%-30%-30%10% van de beschikbare middelen over de vier prioriteiten voorgesteld. Ook in de nieuwe programmaperiode is de demarcatie tussen Doelstelling 2 en POP van belang. Nog meer dan in de huidige periode zullen agrariërs eindbegunstigden worden van het POP2. Dit zit met name verankerd in prioriteit 1 en 2 en in mindere mate in prioriteit 4. De meeste initiatieven gericht op de ontwikkeling van het landelijk gebied zullen dan ook met POP2 gefinancierd moeten worden. Alleen projecten met een duidelijke economische relevantie kunnen met Doelstelling 2 middelen gefinancierd worden. Het nieuwe POP2 wordt naar verwachting in mei/juni afgerond.
Zevende Kaderprogramma Het DG Onderzoek van de Europese Commissie beheert sinds 1984 de zogenaamde Kaderprogramma’s voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Vanaf 2007 start het Zevende Kaderprogramma. Nieuw binnen dit programma is dat de programmaperiode voor het eerst gelijk loopt met de programmaperiode van de Structuurfondsen (2007-2013). Het totale budget voor het Zevende Kaderprogramma is met € 72.726 miljoen (exclusief het budget voor nucleaire projecten) aanzienlijk hoger dan
•
People (Human potential);
People is bedoeld om het Marie Curie programma te versterken en te stroomlijnen. Het wil dit doen door mensen te stimuleren om het onderzoek in te gaan, door Europese onderzoekers aan te moedigen in Europa te blijven en door Europa aantrekkelijker te maken voor de beste onderzoekers.
•
Capacities (Research capacity);
Doel van Capacities is het stimuleren van zowel onderzoeksinfrastructuren, onderzoek voor het MKB en het onderzoekspotentieel van Europese regio’s (Regions of Knowledge) als de realisatie van het volle onderzoekspotentieel van de convergentieregio’s.
Het OP Noord-Nederland zet evenals het 7e Kaderprogramma sterk in innovatie en kenniseconomie en kan derhalve raakvlakken hebben met dit programma. Projecten binnen het OP zijn met name gericht op de algemene randvoorwaarden voor onderzoek, innovatie en de kenniseconomie alsmede de toepassing van kennis binnen het bedrijfsleven. Het 7e Kaderprogramma kan bijvoorbeeld bijdragen leveren aan internationale onderzoeksprojecten of via het onderdeel Capacities aan het verbeteren van de R&D-infrastructuur, het ontwikkelen van regionale R&D-clusters (Regions of Knowledge) te ontwikkelen of het ontsluiten van onderzoekspotentieel te ontsluiten.
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
67
E.
Betrokken partnerorganisaties
De totstandkoming van het OP Noord-Nederland 20072013 was een gedeelde verantwoordelijkheid van de drie noordelijke provincies en de vier grote steden Assen, Emmen, Leeuwarden en Groningen. Zij hebben het OP echter niet alleen opgesteld. Een groot aantal regionale partnerorganisaties is bij de inhoud van het OP betrokken. Zo is een consultatiebijeenkomst georganiseerd, is de Sociaal Economische Adviesraad Noord-Nederland (SEAN) gevraagd om schriftelijk advies uit te brengen en zijn via een webconsultatie ook een groot aantal andere organisaties in Noord-Nederland uitgenodigd om op een conceptversie van het OP te reageren. Een groot aantal regionale partners heeft via één van de consultatievormen hun mening gegeven over de inhoud van het OP. De rode draad in deze reacties was de steun die werd uitgesproken voor de opzet van het OP en de bevinding dat met het OP op een adequate wijze invulling wordt gegeven aan de keuzes in de Strategische Agenda, de noordelijke beleidsvisie die in eerder stadium reeds met de regionale partners was opgesteld. Daarnaast zijn door de partners diverse concrete opmerkingen gemaakt die integraal verwerkt zijn in de voorliggende versie van het OP. Zo is met name het belang van het vergroten van de kennisintensiteit en -benutting binnen het noordelijke bedrijfsleven benadrukt en vertaald in mogelijke activiteiten die inmiddels onderdeel zijn van de strategie zoals beschreven in hoofdstuk 2 van dit OP. Ook het belang van regionale samenwerking en de potentie van de sleutelgebieden en speerpuntsectoren is bijvoorbeeld onderstreept. Voorts is onder meer de inhoudelijke afstemming tussen maatregel 1.D Versterking arbeidsmarktinfrastructuur en het programma Doelstelling 2-ESF nadrukkelijk aan bod gekomen. Ook zijn door de regionale partners een groot aantal projectideeën naar voren gebracht, die gebruikt zijn om de projectcategorieën in hoofdstuk 2 van dit OP invulling te geven.
De hieronder genoemde organisaties zijn actief betrokken bij de totstandkoming van het OP Noord-Nederland.
68
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Deelnemers consultatiebijeenkomst • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
SEAN ArA Rijksuniversiteit Groningen Hanzehogeschool Van Hall Larenstein UMC Groningen Hanzeconnect Stichting Astron Wetsus ICT Center Friesland CHN Instituut Service Management NOM TCNN Syntens Groningen Philips DAP CWI Noord-Nederland Steunpunt FNV Noord-Oost Nederland Radaradvies Entree Arbeidsintegratie Vereniging van Friese Gemeenten Statenfractie CDA Groningen Statenfractie VVD Groningen Statenfractie GroenLinks Groningen Statenfractie PvdA Drenthe
Schriftelijke consultatie • • • • • • •
SEAN FNV Noorderpoortcollege Christelijke Hogeschool Nederland Kamers van Koophandel Noord-Nederland Gemeente Sneek Gemeente Bedum
Organisaties vertegenwoordigd in de Begeleidingscommissie • • • • • • • •
Provincie Drenthe Provincie Friesland Provincie Groningen Samenwerkingsverband Noord-Nederland Gemeente Assen Gemeente Emmen Gemeente Groningen Gemeente Leeuwarden
F.
Indicatieve verdeling Communautaire bijdrage
Dimension 1 Priority theme Code
Conform de Kaderverordening en de Implementatieverordening van de Europese Commissie dient in het Operationeel Programma een indicatieve verdeling te worden opgenomen van de Europese middelen. Het betreft een verdeling over een drietal categorieën, te weten: • Priority theme • Form of finance • Territory Per categorie is door de Europese Commissie in haar verordening een lijst met codes opgesteld. Onderstaande tabellen bevatten een verdeling van de EFRO-middelen over de verschillende codes, die vooraf worden voorzien. Met nadruk wordt hier opgemerkt dat het een indicatieve verdeling betreft. De daadwerkelijke verdeling van de middelen kan hier van afwijken. Dimension 1 Priority theme
(in euros)
Code R&TD, innovation and entrepreneurship 01 02 03 04 05 06 07 08 09 Information society 11 13 14 15 Transport 16 23 24 25 26 28 Energy 39 40
Amount 9.480.000 9.480.000 23.700.000 9.480.000 2.370.000 4.740.000 9.480.000 23.700.000 23.700.000 2.370.000 1.185.000 2.370.000 2.370.000 1.185.000 1.185.000 2.370.000 1.185.000 1.185.000 4.740.000 948.000 948.000
(in euros) Amount
41 948.000 42 948.000 43 948.000 Environmental protection and risk prevention 44 1.185.000 46 592.500 47 592.500 50 5.925.000 51 2.370.000 52 1.185.000 54 2.370.000 Tourism 55 2.370.000 56 4.740.000 57 7.110.000 Culture 58 2.370.000 59 4.740.000 60 4.740.000 Urban and rural regeneration 61 23.700.000 Adaptability of workers and firms, enterprises and entrepreneurs 62 1.185.000 64 1.185.000 Improving access to employment and sustainability 65 1.185.000 66 1.185.000 68 2.370.000 69 1.185.000 Improving human capital 72 1.185.000 73 1.185.000 74 7.110.000 Investment in social infrastructure 75 1.185.000 79 1.185.000 Mobilisation for reforms in the fields of employment and inclusion 80 2.370.000 Technical assistance 85 8.295.000 86 1.185.000 Total
237.000.000
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
69
Dimension 2 Form of finance Code 01
(in euros) Amount 225.150.000
02
2.370.000
03
7.110.000
04
2.370.000
Total
Dimension 3 Territory Code 01 05 Total
70
237.000.000
(in euros) Amount 118.500.000 118.500.000 237.000.000
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
71
72
Operationeel Programma Noord-Nederland 2007-2013
www.snnonline.nl