Realisatie leerplandoelen – taken/toetsen – kruistabel Uitgangspunt: evalueren met het oog op de doelstellingen van het leerplan. Economische leesteksten met analyse-, synthese- en beoordelingsvragen moeten voldoende aan bod komen. Concrete gevalstudies zouden essentiële proefwerkopgaven moeten zijn waarbij de leerlingen beoordeeld kunnen worden op doelstellingen zoals analyse, keuze en verantwoording. De puntenverdeling vooraf aanbrengen bij opdrachten, toetsen en proefwerken. Vooraf een modeloplossing maken bij gevalstudies voorkomt eventuele fouten in de opdracht en vereenvoudigt het verbeteren van de opdracht. M.b.t. de onderzoekcompetentie1 is het noodzakelijk na te gaan of deze behaald werden. Een andere manier van evalueren is hier gewenst (proces- en productevaluatie). Hoe deze evaluatie moet gebeuren hangt voor een gedeelte samen met de schoolcultuur. Het is echter belangrijk dat leerlingen en ouders vooraf op de hoogte zijn van het gebruikte evaluatiesysteem m.b.t. deze onderzoekcompetentie. Het is bovendien niet altijd even eenvoudig na te gaan of deze doelstellingen bereikt werden. In dit verband is het mogelijk een kruistabel op te stellen. In deze tabel kan je de leerplandoelstellingen oplijsten en aangeven of deze werden geëvalueerd en hoe (via een toets, huistaak, proefwerk, onderzoeksopdracht, ....). Dan heb je meteen zicht op welke van de te bereiken doelstellingen te veel/niet werden getoetst. Je kan dan eventueel ook nog vermelden welk type van vragen gesteld werden (toepassingsvragen, inzichtvragen of reproductievragen). Een andere mogelijkheid is om op proefwerken en toetsen bij de vragen telkens te verwijzen naar de te realiseren doelstellingen. Op die manier kan je mogelijke hiaten opsporen. Op de volgende bladzijden is een voorbeeld van kruistabel aanwezig. De leerplandoelen van de 2 de en 3de graad zijn allemaal opgenomen in de tabel.
1
Op het einde van de derde graad wordt verwacht dat de leerling: zich kan oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken een onderzoeksopdracht kan voorbereiden, uitvoeren en evalueren de onderzoeksresultaten en conclusies kan rapporteren en ze kan confronteren met andere standpunten.
Leerplandoelstellingen 2de graad De leerlingen kunnen
3.1 Thema 1: De kern van het ondernemen Welke activiteiten vinden in een onderneming plaats? Formuleren dat de onderneming bij de productie van goederen en diensten gebruik maakt van de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal (SET1). Het begrip toegevoegde waarde omschrijven en het verband leggen met het begrip welvaart. Wat produceert een onderneming? De werking van het marktmechanisme op de productmarkt met behulp van het vraag- en aanbodschema illustreren (SET 1). De rol van de marktprijs bij de ruilacties beschrijven. Welke motieven zetten mensen ertoe aan te ondernemen? Motieven formuleren die mensen aanzetten tot ondernemen in profit en socialprofit ondernemingen. Aan wie is de onderneming verantwoording verschuldigd? Formuleren dat ondernemingen een sociale verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van alle stakeholders (SET 4).
3.2 Thema 2: Werken in de onderneming Waarom werken mensen? Motieven formuleren die de mensen aanzetten tot werken (SET 8). Loonarbeid onderscheiden van zelfstandige arbeid. Wat bepaalt het loon? De werking van het marktmechanisme op de arbeidsmarkt met behulp van het vraag- en aanbodschema illustreren (SET 1). Verklaringsgronden geven voor loonverschillen bij gelijkaardige functies. Hoe worden de afspraken tussen werkgever en werknemer Vastgelegd? Rechten en plichten van de werkgever en de werknemer toelichten aan de hand van de arbeidsovereenkomst en het arbeidsreglement.
Waar? taak
toets
proefwerk
Hoe? theorie
producties
De rol van de werknemers- en van de werkgeversorganisaties omschrijven bij het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten en bij andere kwesties van sociale en maatschappelijke aard. Hoe kan de onderneming de productiviteit en de tevredenheid Van de werknemers verhogen? Het begrip arbeidsproductiviteit omschrijven. Formuleren op welke wijze de onderneming de productiviteit van haar ondernemers kan verhogen. Het belang van een productiviteitsstijging duiden vanuit ondernemings- en werknemersperspectief. Illustreren hoe een onderneming het personeel kan motiveren (SET 8). Is er een tekort of een overschot op de arbeidsmarkt? Oorzaken en gevolgen geven van werkloosheid (SET 1) Voorbeelden geven van werkgelegenheidsbeleid ter bestrijding van de werkloosheid (SET 2) Aangeven dat een situatie van werkloosheid op de globale arbeidsmarkt kan samengaan met krapte op bepaalde deelmarkten en hiervan voorbeelden geven (SET 3) Welke verschuivingen doen zich voor op de arbeidsmarkt? Illustreren welke verschuivingen zich op de arbeidsmarkt voordoen.
3.3 Thema 3: Ondernemen is risico’s nemen en beheersen Wanneer is een onderneming succesvol? Formuleren dat de onderneming succesvol is als er erin slaagt haar doelstellingen te bereiken. Formuleren dat de onderneming succesvol is als ze erin slaagt haar doelstellingen te bereiken. Formuleren dat winst het verschil is tussen opbrengsten en kosten. Aangeven hoe de onderneming zich op de markt competitief tracht op te stellen aan de hand van de marketing mix (product, prijs, promotie, plaats) (SET 10). Aangeven dat de bepaalde keuzes met betrekking tot de marketing mix bepalend zijn voor de door de onderneming gemaakte kosten. Kunnen ondernemingen het resultaat plannen? De opstelling van het ondernemingsplan verantwoorden en de belangrijkste componenten ervan omschrijven. In een break-even grafiek de break-even afzet bepalen. De opstelling van het ondernemingsbudget verantwoorden en de voornaamste componenten ervan omschrijven (SET 6).
De invloed van het conjunctuurverloop op het ondernemingsgebeuren schetsen en mogelijkheden beschrijven die de onderneming ter beschikking staan om het effect ervan te milderen. Waar haalt de onderneming haar geld vandaan? De belangrijkste financieringsbronnen definiëren en tegenover elkaar afwegen (SET 7). Verklaren waarom ondernemingen vaak de vorm aannemen van een vennootschap. Voorbeelden geven van frequent voorkomende vennootschapsvormen en deze nader omschrijven (SET 5). Hoe kunnen de prestaties van een onderneming opgevolgd worden? Formuleren dat de balans de toestand van een onderneming op een bepaald tijdstip vaststelt volgens oorsprong (passiefzijde) en aanwending (actiefzijde) van de middelen (SET 11). Formuleren dat de resultatenrekening een overzicht geeft van de opbrengsten en kosten van de onderneming (SET 11). Aan de hand van de balans en de resultatenrekening de liquiditeit, de solvabiliteit en de rendabiliteit van de onderneming berekenen en interpreteren (SET 11). Formuleren wie er belang heeft bij de kennis van deze kengetallen (SET 11). De beperkingen van de boekhoudkundige staten aangeven voor het doen van uitspraken met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van de onderneming (SET 11). Hoe ontstaan de balans en de resultatenrekening? Ondernemingsactiviteiten registreren op actief-, passief-, kosten- en Opbrengstenrekeningen (SET 11). Uitgaande van de saldi van de kosten- en opbrengstenrekeningen het Ondernemingsresultaat vaststellen (SET 11). Uitgaande van de saldi van de balansrekening en na bestemming van Het ondernemingsresultaat de balans opstellen (SET 11).
3.4 Thema 4: Kleine en grote ondernemingen Is er een optimale ondernemingsgrootte? Omschrijven wat verstaan wordt onder variabele en vaste kosten. Omschrijven wat verstaan wordt onder totale, gemiddelde en marginale kosten. Formuleren dat de uitbreiding van de productie in de korte periode enkel mogelijk is door meer arbeid in te schakelen. Aantonen dat de winst een maximum bereikt als de marginale kosten gelijk worden aan de marginale opbrengsten. De optimale productiegrootte uitbeelden op een grafiek, waarop eveneens de grootte van de totale opbrengsten, kosten en winst bij deze productiegrootte in de vorm van rechthoeken zijn weergegeven. Aantonen dat de productie stopgezet wordt als de prijs lager wordt dan de gemiddelde variabele kosten. Formuleren dat de uitbreiding van de productie in de lange periode ook kan door meer kapitaal in te schakelen. De gemiddelde totale kostencurve in de lange periode afleiden op basis van de gemiddelde totale kostencurve in de korte periode. Toenemende, afnemende en constante schaalopbrengsten van elkaar onderscheiden. Hoe groeien ondernemingen? Groeistrategieën van ondernemingen beschrijven (SET 10). Waarom controleert de overheid ondernemingen? Motieven voor het actueel overheidsingrijpen in onvolkomen marktSituaties verklaren (SET 2). Het actueel overheidsingrijpen in onvolkomen marktsituaties beschrijven (SET 2).
3.5 Thema 5: Produceren voor de wereldmarkt Wat zet ondernemingen tot internationale handel aan? Formuleren welke motieven ondernemingen hebben om zich op de internationale markt te begeven (SET 3). Waarom zetten ondernemingen vestigingen op in andere landen? Motieven aangeven voor ondernemingen om zich in andere landen te vestigen. Hebben landen baat bij de vestiging van buitenlandse ondernemingen? Voor- en nadelen aangeven voor het gastland van de aanwezigheid van
buitenlandse ondernemingen. Stimuleert de overheid de internationale handel? Formuleren waarom de overheid de internationale handel soms belemmert (SET 2). De rol van de Europese Unie en van de WTO toelichten bij de vrijmaking van de internationale handel (SET 2).
3.6 Thema 6: Groei en welvaart Is economische groei wenselijk? Illustreren dat aan economische groei positieve aspecten verbonden zijn (SET 13). Hoe komt economische groei tot stand? Verklaren welke factoren de economische groei bepalen (SET 13). Hoe wordt economische groei gemeten? Aangeven hoe economische groei wordt gemeten en het Bruto Binnenlands Product (bbp) als indicator van groei kritisch evalueren (SET 13). Motiveren waarom de Menselijke Ontwikkelingsindicator van de UNO een beter indicator is om de levenskwaliteiten in verschillende landen met elkaar te vergelijken (SET 13). Kan de economie blijven groeien? Illustreren dat aan economische groei ook negatieve aspecten verbonden zijn (SET 13). Verklaren dat het prijsmechanisme tekortschiet bij het toerekenen van externe kosten. Voorbeelden geven van maatregelen die duurzame groei bevorderen. Deelt iedereen in gelijke mate in de vruchten van de economische groei? Verklaren dat de markt een ongelijke inkomensverdeling tot gevolg kan hebben (SET 4). Op basis van welvaartsindicatoren de welvaartsongelijkheid in de wereld Illustreren en factoren aangeven die aan de basis hiervan liggen. Welke rol kan de overheid spelen? Voorbeelden geven van de wijze waarop de overheid corrigerend kan Optreden (SET 2). Beschrijven op welke wijze de overheid een maatschappelijk ongewenste graad van inkomensongelijkheid kan corrigeren (SET 2).
3.7 Epiloog Welk gedrag wordt van de ondernemingen verwacht? Het begrip verantwoord ondernemerschap omschrijven (SET 4).
3.8 Onderzoekscompetentie Voor een gegeven of zelfgekozen onderwerp onderzoeksvragen formuleren (SET 17). Op basis van geselecteerde bronnen voor een gegeven of zelfgekozen onderzoeksvraag, op een systematische wijze informatie verzamelen, onder meer via elektronische weg (SET 16). Mede met behulp van ICT informatie selecteren, ordenen en op verschillende manieren bewerken: verbaal, grafisch, in tabelvorm en wiskundig/rekenkundig (SET 16). Onderzoeksresultaten formuleren en interpreteren (SET 17). Volgens een gegeven stramien over de resultaten van de eigen onderzoeksActiviteit mondeling of schriftelijk rapporteren (SET 18).
Leerplandoelstellingen algemene economie 3de graad De leerlingen kunnen 1 Competitieve markten De prijsvorming op competitieve markten verklaren en illustreren met behulp van een vraag- en aanbodschema (SET 1). De effecten van vraag- en aanbodverschuivingen op de prijs bij elastisch(e)/inelastisch(e) vraag/aanbod analyseren (SET 1). Aantonen dat de prijsvorming op een competitieve markt leidt tot een welvaartsoptimum (SET 4). Argumenteren waarom de overheid ingrijpt op competitieve markten en aangeven welke instrumenten ze hiervoor gebruikt (SET 2). De effecten van minimum- en maximumprijzen analyseren. Aantonen dat de prijsreglementering kan leiden tot welvaartsverlies (SET 4). 2. Externe effecten en publieke goederen Verklaren dat de prijsvorming op competitieve markten faalt wanneer positieve en/of negatieve externe effecten zich voordoen (SET 1). Analyseren en argumenteren hoe de overheid marktfalen kan bijsturen (SET 2). Verklaren waarom de overheid publieke goederen aanbiedt. 3. Niet-competitieve en onvolkomen competitieve markten Redenen voor het bestaan van monopolies aangeven. De prijsvorming bij monopolie analyseren. Aantonen hoe de monopolist door prijsdiscriminatie zijn winst kan verhogen. De begrippen monopolistische concurrentie en oligopolie omschrijven, met voorbeelden illustreren en de gevolgen voor de prijsvorming aangeven. Aantonen aan de hand van speltheorie hoe de prijs bij oligopolie kan tot stand komen Aantonen dat monopolistische situaties tot welvaartsverlies leiden (SET 4). Beschrijven hoe de overheid ingrijpt om het welvaartsverlies in monopolistische situaties te beperken door het voeren van een antitrustbeleid (SET 2) 4.Inkomensvorming, inkomensongelijkheid, armoede en herverdeling
Waar Hoe taak toets proefwerk theorie producties
De inkomensverdeling en de inkomensongelijkheid binnen een land vaststellen aan de hand van de Lorenzcurve. Verklaren dat de markt een ongelijke inkomensverdeling genereert (SET 4). Aantonen hoe de overheid ingrijpt om een maatschappelijk ongewenste Graad van inkomensongelijkheid te corrigeren (SET 2). Aantonen hoe armoede gemeten wordt en welke acties kunnen ondernomen worden om armoede te bestrijden (SET 4). 5. Het bbp als welvaartsindicator van een land Het begrip bbp definiëren als welvaartsindicator en kritisch evalueren (SET 13). De samenstelling van het bbp analyseren vanuit de bestedings-, de inkomens- en de productiebenadering (TW) (SET 12). Onderscheid maken tussen de nominale en de reële evolutie van het bbp (SET 13). 6. De ontwikkeling van het bbp op lange termijn Economische groei internationaal vergelijken (SET 13). De determinanten van economische groei – kapitaal, arbeid en technologie - verklaren (SET 13). Het ontstaan van structurele werkloosheid en de middelen ter bestrijding ervan analyseren (SET 1 en 2). Aantonen hoe de overheid de economische groei (stimuleren van sparen en investeren, scholing van de beroepsbevolking, ondersteunen van R&D) bevordert (SET 13). 7. Het geldsysteem De rol van het geld in de economie beschrijven. Het verschijnsel inflatie verklaren aan de hand van de kwantiteitstheorie Van het geld (SET 3). De gevolgen van inflatie analyseren (SET 3). 8. Internationale economische betrekkingen Het ontstaan van internationale handel verklaren. Vormen van handelsbelemmeringen analyseren (SET 15) Argumenten pro en contra handelsbelemmeringen evalueren. Aantonen hoe de handelsbelemmeringen worden afgebouwd door multilaterale onderhandelingen in het kader van het WTO en via de creatie van regionale handelszones (SET 15) Vlottende en stabiele wisselkoersen analyseren en vergelijken (SET 1). De invloed van inflatie, intrestverschillen en verwachtingen op de wisselkoers beschrijven. De reële ruilvoet berekenen en interpreteren.
De rol van het IMF omschrijven en kritisch bespreken (SET 15). 9. Economische fluctuaties Verklaren dat het potentiële bbp afhankelijk is van de kapitaalgoederenvoorraad en het arbeidspotentieel (SET 13). De conjunctuurcyclus beschrijven. Beschrijven hoe werkloosheid, inflatie en intrestvoeten evolueren tijdens de conjunctuurfasen (SET 13). Het effect van een vraagschok analyseren door middel van een AV-IA diagram (SET 14). Het effect van een prijsschok analyseren door middel van een AV-IA diagram (SET 14). Aantonen hoe de overheid de conjunctuur kan bijsturen door het voeren van een gepaste fiscale en monetaire politiek (SET 15). De beperkingen van de fiscale en monetaire instrumenten in het kader Van de conjunctuurpolitiek bespreken (SET 15).
Leerplandoelstellingen bedrijfswetenschappen
Waar
Hoe
taak toets proefwerk theorie producties 1. Ondernemen is visie ontwikkelen Het verband aantonen tussen de opdrachtverklaring, de doelstellingen en het waardecharter van een onderneming. De voornaamste onderdelen van een budget weergeven en aan de hand van een budget toetsen of de doelstellingen realistisch zijn (SET 6). De financieringsbehoeften bepalen en de gepaste financieringsbronnen kiezen op basis van de voor- en nadelen van de voornaamste financieringsinstrumenten (SET 1 en SET 7). De keuze van een ondernemingsvorm verantwoorden vanuit de doelstellingen door vergelijking van de essentiële kenmerken van de voornaamste ondernemingsvormen (SET 5) 2. Ondernemen is toegevoegde waarde creëren Het begrip toegevoegde waarde verklaren en afleiden uit de resultatenrekening (SET 11). Met behulp van de prijscomponenten de keuze van de prijsstrategie evalueren (SET 10). Aantonen hoe bepaalde instrumenten (voorraadcontrole, just in time, teamwork, kwaliteitscontrole, etc.) en methodes kunnen aangewend worden om kosten en opbrengsten te optimaliseren (SET 10). De investeringen beoordelen in functie van de strategiekeuze (SET 9).
3. Ondernemen is samenwerken De relaties tussen organisatiestructuur, ondernemingscultuur en leiderschapstypes verklaren en de invloed op de ondernemingsprestaties Aangeven (SET 8 en SET 5). Het belang van de inspraakorganen van werknemers beschrijven (SET 8). 4. Ondernemen is toegevoegde waarde verdelen Het begrip continuïteit van een onderneming omschrijven en het belang voor de stakeholders aangeven. Aantonen dat een onderneming naast een economische verantwoordelijkheid ook een sociale en ecologische verantwoordelijkheid Draagt. 5. Ondernemen is prestaties evalueren De prestaties van een onderneming toetsen op basis van indicatoren uit de balanced scorecard (SET 11). Weergeven wat een social-ethische audit inhoudt en oordelen of een onderneming haar waardecharter nakomt. Aantonen hoe het budget als controle-instrument kan gebruikt worden ter bewaking van de ondernemingsdoelstellingen 5SET 6).
Onderzoekscompetentie Zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken (SET 16). Over een economisch vraagstuk een onderzoeksopdracht voorbereiden, Uitvoeren en evalueren (SET 17). De onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten (SET 18).
Vraagsoorten naar
onderstelde cognitieve vaardigheden
Behalve voor vakinhoudelijke kenmerken dient er ook aandacht te zijn voor de cognitieve processen waarop beroep wordt gedaan om toetsvragen te beantwoorden: zie overzicht. Operatietype Domein
Onderstelde vaardigheid Aard
Proces
Concrete vaardigheid
Reproduceren R
Geheugenkennis: letterlijk reproduceren doet beroep op het geheugen zoals definiëren, (op)noemen, beschrijven, identificeren
Inzicht
Begrijpen B
Inzichtelijke kennis: interpreteren, verklaren identificeren, classificeren, concluderen, vertellen met eigen woorden, vertalen, samenvatten, schatten…
Techniciteit
Geïsoleerd toepassen RT
PRODUCTIES productief
Competentie
Complex toepassen CT
Coördinatie van verschillende routinematig verworven regels en technieken in nieuwe situaties
PRODUCTIES productief creatief
Creativiteit
Toegepast of geïntegreerd toepassen TT
Analyseren, synthetiseren evalueren, verbanden zoeken nieuwe contexten
THEORIE reproductief
Theorie productief
PRODUCTIES reproductief
Kennis
Routinematig en eenvoudig toepassen van eerder verworven regels en technieken, transformeren
Overzicht van de cognitieve processen en vaardigheden (Tistaert en medewerkers)
Kennisvragen (R) toetsen het laagste niveau van de cognitieve operaties. Daarna volgen in stijgende hiërarchie de vragen die techniciteit (RT), inzicht (B), competentie (CT) en creativiteit (TT) veronderstellen. Een waardevolle toets bevraagt niet enkel de lagere niveaus maar laat ook hogere niveaus aan bod komen. Het zou een streefdoel op zich moeten zijn om je vragen in de loop van het jaar naar een niveau hoger te tillen.