TOEPASSING TOXICITEITSTESTEN DOOR RIJKSWATERSTAAT resultaten schriftelijke enquête
Auteurs: dr. P.J.F. de Graaf (Rijkswaterstaat Directie Noord-Nederland) ing. J. Graansma (Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland)
INHOUD
Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.
Hoofdstuk 1 INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.1Doel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2Opzet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.
Hoofdstuk 2 PARAMETER 'TOTAAL EFFLUENT TOXCZTEZP . . . . . . . . . . . . . . . 2.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2 Toxiciteitsonderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3 Toxiciteit in vergunningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.
Hoofdstuk 3 TOXICITEITSONDERZOEK OP EIGEN INITIATIEF . . . . . . . . . . . . . 3.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2 Type onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3 Testresultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4 Vervolgacties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.
Hoofdstuk 4 TOXICITEIT IN VERGUNNINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2 Toxiciteit als onderzoeksverplichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3 Toxiciteit als lozingseis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.
4 5 5 5 7 7 7 7
9 9 9 10 11 13 13 13 14
Hoofdstuk 5 CONCLUSIES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
15
Bijlagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage 1: Verzendlijst enquête Bijlage 2: Vragenlijst Bijlage 3: Voorbeelden vergunningvoorschriftent.a.v. toxiciteit
16
3
Voorwoord Voor de bepaling van acute toxiciteit van afvalwater zijn gestandaardiseerde testen en zogenoemde 'toxkits' beschikbaar. Het RIZA heeft in 1994 een werkdocument gepresenteerd waarin aanwijzingen worden gegeven voor het gebruik van dergelijke toxiciteitstesten in Wvo-vergunningen (Beckers, 1994). Het vermoeden bestond dat door de regionale directies van Rijkswaterstaat slechts op beperkte schaal gebruik wordt gemaakt van genoemde toxiciteitstesten. Dit is de aanleiding geweest om een schriftelijke enquête te houden ten einde inzicht te verkrijgen in de toepassing van toxiciteitstesten door Rijkswaterstaat bij de beoordeling van afvalwater in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Deze inventarisatie is onderdeel van het project 'Implementatie Totaal Effluent Toxiciteit' (ITET), dat in opdracht van de Functionele Werkgroep Verontreiniging ûppervlaktewateren (FWVO) wordt uitgevoerd. De enquête is verzonden aan de hoofden van de afdeling vergunningverlening van de regionale directies (zie Bijlage 1). Alle directies hebben de ingevulde vragenlijst geretourneerd. In de voorliggende rapportage worden de resultaten van de enquête gepresenteerd. Leeuwarden, maart 1997
4
Hoofdstuk 1. INLEIDING 1.1 Doel Het doel van de enquête is inzicht te verkrijgen in de huidige toepassing van toxiciteitstesten bij de beoordeling van afvalwaterlozingen in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO)door de regionale directies van Rijkswaterstaat (RWS).
1.2 Opzet enquête De enquête bestaat uit een vragenlijst verdeeld in 6 onderdelen. Het eerste deel betreft enkele algemene vragen over de toepassing van toxiciteit als parameter bij de beoordeling van effluenten in de periode 1/1/1990 tot 1/9/1996. De overige delen hebben betrekking op specifieke toepassingen van toxiciteitstesten, zoals inventariserend onderzoek naar acute toxiciteit van effluenten uitgevoerd op initiatief van regionale directies en toxiciteitstesten als onderzoeksverplichting of vergunningeis in Wvo-vergunningen. De vragenlijst is bij deze rapportage gevoegd (Bijlage 2).
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige toepassing van de parameter ’totaal efluent toxiciteit’ door de diverse directies. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het toxiciteitsonderzoek zoals dat door de directies is uitgevoerd in de periode 1990-1996. De wijze waarop de parameter toxiciteit in Wvo-vergunningen is verwerkt komt in hoofdstuk 4 aan de orde. De conclusies die op grond van deze enquête kunnen worden getrokken zijn vermeld in hoofdstuk 5 . Bijlagen 1 en 2 zijn respectievelijk de verzendlijst en de vragenlijst van de enquête. In bijlage 3 staan enkele voorbeelden van voorschriften m.b. t. toxiciteit uit bestaande vergunningen verleend door RWSdirecties.
5
6
Hoofdstuk 2. PARAMETER 'TOTAAL EFFLUENT TOXICITEIT3 2.1 Algemeen Alle respondanten bleken bekend met het RIZA-werkdocument 'Toxiciteitstesten in de Wvovergunningverlening' (Beckers, 1994). Vier van de tien directies, te weten Noord-Nederland (NN), Oost-Nederland (ON), Noord-Holland (NH) en Zeeland (Z), maken daadwerkelijk gebruik van het document. Het zijn voornamelijk vergunningverleners en beleidsmedewerkers van de afdeling vergunningverlening die het document raadplegen bij het opstellen van Wvo-vergunningen of het uitvoeren van inventariserend toxiciteitsonderzoek. Bij slechts drie directies (NN, ON en NH) speelt de parameter 'totaal efSluent toxiciteit' een rol bij de beoordeling van restlozingen erdof het vaststellen van de saneringsinspanning voor de vergunningaanvrager c.q. vergunninghouder. De toepassing bevindt zich nog voornamelijk in de onderzoekssfeer, toxiciteitstesten hebben tot heden niet geleid tot het voorschrijven van extra saneringsmaatregelen bij vergunninghouders, onder andere vanwege het ontbreken van een normering voor toxiciteit van afvalwaterlozingen. Het merendeel (70%) van de regionale directies maakt (nog) geen gebruik van toxiciteitstesten bij de beoordeling van afvalwaterlozingen. Hiervoor worden een of meer van de volgende redenen genoemd: onbekendheid met de materie; bedrijven binnen het beheersgebied behoren niet tot een van de categorieën genoemd in het werkdocument; vergunningen van in aanmerking komende bedrijven zijn nog niet aan herziening toe; de algemeen geaccepteerde parameters ter beoordeling van lozingen bieden nog voldoende ruimte om saneringen van de grond te krijgen; een landelijk vastgestelde normering t.a.v. toxiciteit van bedrijfsafvalwater ontbreekt; het is onbekend welke maatregelen genomen dienen te worden bij constatering van toxiciteit van het afvalwater. Met andere woorden, veel directies hebben het idee dat men nog niet toe is aan toepassing van de parameter 'totaal m u e n t toxiciteit', maar geven tevens te kennen er tezijnertijd wel aandacht aan te willen besteden. Er is sterk behoefte aan een duidelijk, landelijk vastgesteld beleidsstandpunt t.a.v. de toepassing van toxiciteitstesten bij de beoordeling van afvalwaterlozingen.
2.2 Toxiciteitsonderzoek Een zestal regionale directies (NN, ON, NH, ZH (Zuid-Holland), Z en L (Limburg)) heeft in de periode 1/1/1990 tot 1/9/1996 onderzoek uitgevoerd naar de acute toxiciteit van totaal effluenten bij vergunninghouders binnen hun beheersgebied. Genoemd toxiciteitsonderzoek komt in hoofdstuk 3 aan de orde.
2.3 Toxiciteit in vergunningen Door 4 directies (NN, NH, ZH en Z) zijn in de periode 1/1/1990 tot 1/9/1996 Wvo-vergunningen verleend waarin voorschriften zijn opgenomen t.a.v. toxiciteit van het totaal effluent. In totaal gaat het hierbij om 14 vergunningen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de achtergrond en de formulering van deze vergunningvoorschriften. 7
8
Hoofdstuk 3. TOXICITEXTSONDERZOEK OP EIGEN INITIATIEF Dit hoofdstuk heeft betrekking op het toxiciteitsonderzoek dat op eigen initiatief door de regionale directies is uitgevoerd in de periode 1/1/1990tot 1/9/1996.
3.1 Algemeen De directies NN, NH, ON, ZH, 2 en L hebben op eigen initiatief onderzoek uitgevoerd naar de toxiciteit van effluenten van bedrijven binnen hun beheersgebied waarvoor de betreffende directie bevoegd gezag is in het kader van de WVO.In totaal zijn 34 effluenten onderzocht. In tabel 3.1 is per directie het aantal bedrijven (per bedrijfscategorie) aangegeven waarvan het afvalwater is onderzocht. De geselecteerde bedrijven - met over het algemeen complexe afvalwaterstromen behoren tot de volgende bedrijfstakken: chemie, tankcleaning, tankopslag/overslag/transport, olieraffinage, basismetaal, papierproductie, havenontvangstinstallaties,baggerdepots en levensmiddelen. De met een asterisk (*) aangeduide bedrijven zijn onderzocht in het kader van een gezamenlijk onderzoek naar het voorkomen van acute toxiciteit bij 17 geselecteerde effluenten uitgevoerd door directies NN en ZH (De Graaf U., 1996). Bij de directie L is in 1996 een praktijkonderzoek uitgevoerd bij 7 bedrijven ter toetsing van de Totaal Effluent Milieubezwaarlijkheid (TEM)-methodiek (Tonkes & Baltus, 1997). Onderdeel hiervan was bepaling van de parameters acute en chronische toxiciteit. Door de overige directies is geen toxiciteitsonderzoek op eigen initiatief uitgevoerd. Of binnen deze directies kennidervaring aanwezig is m.b.t. toxiciteitstesten komt niet duidelijk naar voren. De argumentatie om toxiciteitsonderzoek uit te voeren verschilt per directie. Bij een aantal directies is het onderzoek ingegeven vanuit de behoefte om kennis en vaardigheden te ontwikkelen aangaande toxiciteitstesten met effluenten. Een tweede argument is dat men onvoldoende inzicht had in de samenstelling van de (complexe) effluenten, waardoor een optimale beoordeling noodzakelijk voor het verlenen van een Wvo-vergunning - niet mogelijk was. In enkele gevallen is het onderzoek uitgevoerd omdat op grond van gegevens uit de Wvo-aanvraag acute toxiciteit van het effluent verwacht werd.
3.2 Type onderzoek Het uitgevoerde toxiciteitsonderzoek betrof in alle gevallen een éénmalig onderzoek met een inventariserend karakter. Omdat het onderzoek veelal diende ter ondersteuning van het vergunningverleningsproces, is het gericht op de afvalwaterstroom die door de regionale directie als bevoegd gezag is beoordeeld. Meestal betrof dit de te lozen eindstroom. In een enkel geval is een deelstroom (effluent van een zuiveringinstallatie) onderzocht. Doel van laatstgenoemd onderzoek was controle van de werking van de zuivering en vaststelling van de milieubezwaarlijkheid van de restlozing na sanering conform BUTBBT. Genoemde afvalwaterstromen zijn onderzocht op de parameter acute toxiciteit van het totaal effluent (totaal efluent toxiciteit). In een enkel geval is daarnaast de ’chronische toxiciteit’ bepaald (zie Tabel 3.1). Hierbij zijn (internationaal) gestandaardiseerde toxiciteitstesten op verschillende trofische niveaus (bacterie, alg, kreeftachtige en vis) en zogenoemde ’toxkits’ (handelsnamen ’Rotoxkit’ en ’Artoxkit’) gehanteerd. De uitvoering van de testen is uitbesteed aan RIZA of aan adviesburo’s (Aquasense, TNO).
9
Tabel 3.1:
Overzicht van het aantal bedrijven (per categorie en per regionale directie), waarvan het effluent is onderzocht op de parameters 'acute toxiciteit' (AT) edof 'chronische toxiciteit' (CT)m.b.v. standaardtesten (ST)en/of Toxkits (TK). Testresultaat: + : toxiciteit aangetoond, -: geen toxiciteit aangetoond. (*: zie De Graaf U., 1996; **: zie Tonkes & Baltus, 1997) DIRECTIE
AANTAL PARAMETER BEDRIJVEN
CATEGORIE
1
TYPE TEST
AT ___
~
CT
TEST-
RESULST
TAAT
TK
~~
NN *
chemie levensmiddelen
5 1
ON
papierproductie
1
NH
basismetaai chemie oefenplatform HOI Marine baggerdepot
ZH *
chemie olieraffmage
+ -
+ + + + + + + (1) - (1)
+ +
tankcleaning tank opslag/overslag/transport
Z
chemie
L **
papierproductie farmacie
+ + + + +
3
RWZI chemie
levensmiddelen
3.3 Testresultaten Zoals uit tabel 3.1 blijkt, is het testresultaat in het merendeel van de gevallen positief, d.w.z. dat het onderzochte effluent een bepaalde mate van acute toxiciteit vertoont. In vijf gevallen (15 %) is geen acute toxiciteit aangetoond. Alleen door de directie 2 is aangegeven dat de uitkomst van de toxiciteitstesten reeds verwacht werd op grond van inzicht in de betreffende bedrijfsprocessen en de samenstelling van de effluenten. De testresultaten zijn geclassificeerd en beoordeeld door de uitvoerder (adviesburo, RIZA) en de betrokken regionale directie aan de hand van de methodiek aangegeven in Tonkes & Botterweg (1994) en De Graaf (1996). De testresultaten konden niet getoetst worden aan algemene criteria door het ontbreken voor landelijk vastgestelde criteria voor toetsing van acute toxiciteit van complexe mengsels. Voor nadere details van het uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar de betreffende rapporten (De Graaf aal., 1996; Tonkes & B a h , 1997).
u
10
3.4 Vervolgacties
In een beperkt aantal gevallen heeft het uitgevoerde toxiciteitsonderzoek aanleiding gegeven tot vervolgacties. Alle regionale directies (met uitzondering van Noordzee) hebben plannen om in het kader van het ITET-project toxiciteitsonderzoek aan het effluent van een of meerdere bedrijven te laten uitvoeren. Vooralsnog beperken alle directies zich hierbij tot de parameter 'acute toxiciteit van het totaal effluent'. In enkele gevallen betreft het een vervolg op reeds uitgevoerd RWSonderzoek. Door de directie NH is naar aanleiding van het RWS-onderzoek in de vergunning van een bedrijf een onderzoeksvoorschrift opgenomen naar acute én chronische toxiciteit. Bij een tweede bedrijf is in de verleende Wvo-vergunning voorgeschreven dat de toxiciteit van het totaal effluent in de tijd gevolgd moet gaan worden. In een derde geval worden de resultaten meegenomen in het vooroverleg om te komen tot een sanering van het effluent. De directie ZH heeft het voornemen om bij een aantal bedrijven over een langere tijd toxiciteit van het totaal effluent te bepalen. Ook de directie NN zal bij een aantal bedrijven een vervolgonderzoek starten om beter inzicht te krijgen in de consistentie van het voorkomen van acute toxiciteit.
11
12
Hoofdstuk 4. TOXICITEIT IN VERGUNNINGEN In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de toepassing van de parameter 'totaal enuent toxiciteit' in Wvo-vergunningen verleend door regionale directies van Rijkswaterstaat in de periode 1990-1996. 4.1 Algemeen
Door de directies NN, NH, ZH en Z zijn Wvo-vergunningen verleend waarin een of meerdere voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van toxiciteit van het totaal effluent. De overige directies hebben geen toxiciteitsvoorschriften in Wvo-vergunningen toegepast. In totaal betreft het 14 vergunningen, verleend aan bedrijven in de categorieën chemie, tankcleaning, afvalstoffenopslag, basismetaal (Tabel 4.1). Bij het type vergunningvoorschrift is onderscheid gemaakt tussen: een voorschrift in de vorm van een onderzoeksverplichting naar het voorkomen van (i) toxiciteit in het afvalwater (zie $4.2);en een voorschrift in de vorm van een handhaafbare vergunningseis, eventueel gekoppeld aan (ii) een meet- en rapportageverplichting (zie 54.3). De belangrijkste overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit om dergelijke voorschiften op te nemen zijn (gerangschikt volgens afnemende importantie): onvoldoende inzicht in de effluentsamenstelling; de te verwachten toxiciteit op basis van gegevens in vergunningaanvraag edof handhavingsacties ; beoordeling van de restlozing (gesaneerde lozing). Tabel 4.1 : Overzicht van aantal bedrijven per bedrijfscategorie met een Wvo-vergunning, waarin voorschriften zijn opgenomen t .a.v. toxiciteit (ondenoeksverplichtingof lozingseis). DiRECTIE CATEGORIE
NN
chemie
NH
basismetaai oefenplatform tankcleaning afvaldepot
ZH Z
AANTAL BEDRIJVEN
ONDERZOEKSVERPLICHTING
GESA
ja -
4
O
4 1
4
O
1
LOZINGSEIS
I
1 1 1 O
chemie tankcleaning
2 2
chemie tankcleaning
1
1 O
1 1
1
I
I
I
4.2 Toxiciteit ais onderzoekwerplichting In twaalf gevallen is in een door een regionale directie verleende Wvo-vergunning een onderzoeksvemlichtinq aangaande toxiciteit opgenomen (zie Tabel 4.1).
13
Formulering voorschrift In het vergunningvoorschrift komen over het algemeen de volgende items aan bod: Een globale omschrijving van het vereiste onderzoek. Dit varieert van 'het uitvoeren van ecotoxicologisch onderzoek op de totale restlozing of een bepaalde deelstroom' tot 'het vaststellen van acute en chronische toxiciteit van het effluent voor vier trofische niveaus'. Een voorstel met een gedetailleerde beschrijving van het voorgenomen onderzoek dient binnen een bepaalde termijn na het van kracht worden van de vergunning of voor een bepaalde datum te worden ingediend bij RWS en behoeft goedkeuring van de hoofdingenieur-directeur . Het onderzoek dient binnen een bepaalde termijn of voor een bepaalde datum te zijn uitgevoerd en gerapporteerd aan RWS . In bijlage 3 zijn enkele voorbeelden opgenomen van vergunningvoorschriften t.a.v. toxiciteit. Geconstateerd kan worden dat de formulering zeer sterk verschilt per directie. De verschillen betreffen met name de mate van detail. 4.3 Toxiciteit als lozingseis
In slechts twee gevallen is door een regionale directie in een Wvo-vergunning een lozingseis t.a.v. toxiciteit opgenomen (zie Tabel 4.1).
Formulering voorschrift Het voorschrift heeft het karakter van een meet- en rapportageverplichting. In de bestaande vergunningvoorschriftenkomen de volgende items aan bod: De effluentstroom waarvan de toxiciteit bepaald dient te worden; De frequentie waarmee de toxiciteit bepaald en gerapporteerd dient te worden; De voorgeschreven toxiciteitstest (testorganisme, testduur); De maximaal toelaatbare grens t.a.v. acute toxiciteit (uitgedrukt als sterftepercentage) bij een bepaalde verdunning van het effluent. Voor nadere informatie over dergelijke voorschriften, zie voorbeelden in bijlage 3. Omdat het een vergunningsvoorschrift betreft vindt controle door de afdeling Handhaving plaats. Tot heden zijn (nog) geen overschrijdingen van genoemde voorschriften geconstateerd.
14
Hoofdstuk 5. CONCLUSIES Op grond van de informatie verkregen uit beantwoording van de vragenlijst kunnen de volgende conclusies worden getrokken: 1.
Het merendeel (70%)van de regionale directies maakt (nog) geen gebruik van de parameter 'totaal efluent toxiciteit' bij de beoordeling van afvalwaterlozingen. Hiervoor worden onder andere de volgende redenen genoemd: onbekendheid met de materie; de algemeen geaccepteerde parameters ter beoordeling van lozingen bieden nog voldoende ruimte om saneringen van de grond te krijgen; een landelijk vastgestelde normering t.a.v. toxiciteit van bedrijfsafvalwater ontbreekt; het is onbekend welke maatregelen genomen dienen te worden bij constatering van toxiciteit van het afvalwater.
2.
Er is sterk behoefte aan een duidelijk, landelijk vastgesteld beleidsstandpunt t.a.v. de toepassing van toxiciteitstesten bij de beoordeling van afvalwaterlozingen.
3.
De directies NN, NH, ON, ZH, Z en L hebben op eigen initiatief onderzoek uitgevoerd naar de toxiciteit van effluenten van bedrijven binnen hun beheersgebied. Van de 34 onderzochte effluenten vertoonde 85 % een bepaalde mate van acute toxiciteit. In vijf gevallen (15 %) werd geen acute toxiciteit aangetoond.
4.
De toepassing van toxiciteitstesten bevindt zich nog voornamelijk in de onderzoekssfeer. Toxiciteitstesten hebben tot heden niet geleid tot het voorschrijven van extra saneringsmaatregelen aan vergunninghouders, onder andere vanwege het ontbreken van een normering voor toxiciteit van afvalwaterlozingen. In een beperkt aantal gevallen heeft het uitgevoerde toxiciteitsonderzoek aanleiding gegeven tot vervolgacties.
5.
Door de directies NN, NH, ZH en Z zijn in totaal 14 Wvo-vergunningen verleend, waarin een of meerdere voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van toxiciteit van het totaal effluent. In twaalf gevallen betreft het een voorschrift in de vorm van een onderzoeksverplichting, in twee gevallen is sprake van een lozingseis.
6.
De belangrijkste overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit om voorschiften t.a.v. toxiciteit op te nemen in vergunningen zijn (gerangschikt volgens afnemende importantie): onvoldoende inzicht in de effluentsamenstelling; de te verwachten toxiciteit op basis van gegevens in vergunningaanvraag edof handhavingsacties; beoordeling van de restlozing (gesaneerde lozing).
7.
De formulering van voorschriften t.a.v. toxiciteit in vigerende vergunningen verschilt sterk per regionale directie.
15
Literatuur Beckers, C.M.H. (1994). Toxiciteitstesten in Wvo-vergunningverlening. RIZA-werkdocument 94.077~.RIZA-Lelystad.
De Graaf, P.J.F., J. Graansma, M. Tonkes, E.V. ten Kate & C.M.H. Beckers (1996). Acute toxiciteitstesten, een aanvulling op de stoffenaanpak? Onderzoek van industriële effluenten in Noord-Nederland en Zuid-Holland. FWVO-nota 96.03. Tonkes, M. & C.Baltus (1997). Praktijkonderzoek aan complexe effluenten met de Totaal Effluent Milieubezwaarlijkheid (TEM)-methodiek. Resultaten van 10 complexe bedrijven, RIZA-werkdocument 97 .O**. RIZA-Lelystad. Tonkes, M. & J. Botterweg (1994). Totaal Effluent Milieubezwaarlijkheid. Beoordelings methodiek milieubezwaarlijkheid van afvalwater. Literatuur- en gegevensevaluatie. RIZAnota 94.020. RIZA-Lelystad.
Bijlagen Bijlage 1: Verzendlijst enquête Bijlage 2: Vragenlijst enquête Bijlage 3 : Voorbeelden vergunningvoorschriften t.a.v. toxiciteit
16
Bijlage 1: Verzendiijst enquête Directie Noord-Holland T.a.v. mw. mr. H.A. van der Linden-Larsen Postbus 3119, 2001 DC Haarlem Directie Zuid-Holland T.a.v. drs. H.J.M. Hoozemans Postbus 556, 3000 AN Rotterdam Directie Noord-Nederland T.a.v. ir. W.G. Prins Postbus 2301, 8901 JH Leeuwarden Directie Oost-Nederland T.a.v. ir. W. van der Herberg Postbus 9070, 6800 ED Arnhem Directie IJsselmeergebied T.a.v. ir. J.F.S. Abelman Postbus 600, 8200 AP Lelystad Directie Utrecht T.a.v. ir. G.W. van Vliet Postbus 650, 3430 AR Nieuwegein Directie Noord-Brabant T.a.v. mw. ing. M.G.J.A. van den Meerendonk Postbus 90157, 5200 MJ 's-Hertogenbosch Directie Limburg T.a.v. ing. P. Warnier Postbus 25, 6200 MA Maastricht Directie Zeeland T.a.v. ing. J.C. Speksnijder Postbus 5014, 4330 KA Middelburg Directie Noordzee T.a.v. m.drs. J.H. van Put Postbus 5807, 2280 HV Rijswijk
Ter kennisgeving;:
RIZA T.a.v. ir. V. Bakker (vz cluster A) Postbus 17, 8200 AA Lelystad RIKZ T.a.v. ing. J . Stronkhorst (wg-TET) Postbus 20907, 2500 EX Den Haag Directie Noord-Holland T.a.v. ing. J. Graansma (wg-TET) Postbus 3119, 2001 DC Haarlem Directie Oost-Nederland T.a.v. mw. E.V. ten Kate (wg-TET) Postbus 9070, 6800 ED Arnhem RIZA T.a.v. drs. M.Tonkes (wg-TET) Postbus 17, 8200 AA Lelystad
Bijlage 2: Vragenlijst
ENQUêTE TOEPASSING TOXICITEITSTESTEN
Algemene gegevens Naam respondent: ...................................................................................... Functie respondent: .................................................................................... Naam regionale directie: .............................................................................. Afdeling: ................................................................................................ Tel: ............................................ Fax: ............................................ E-mail: ........................................ 1. HUIDIGE PRAKTIJK TOEPASSING TOXICITEITSTESTEN
In het FUZA-werkdocument 'Toxiciteitstesten in de Wvo-vergunningverlening' (94.07lx) is globaal aangegeven op welke manier acute toxiciteitstesten toegepast zouden kunnen worden. Vraag 1.1
Kent U dit werkdocument?
Vraag 1.2
Wordt door uw directie gebruik gemaakt van dit werkdocument? o ja / o nee
ojalonee
Zo ja, door wie? o vergunningverlening; o handhaving; o anders, nl. ................................................................................ Zo nee, waarom niet? .........................................................................
...................................................................................................... ...................................................................................................... Vraag 1.3
Speelt de parameter 'toxiciteit van het totaal effluent' in de huidige praktijk bij uw directie een rol bij de beoordeling van restlozingen erdof het vaststellen van de saneringsinspanning voor de vergunningaanvrager/houder (emissie-spoor)? o ja / o nee
Waarom welhiet? ..............................................................................
.................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... Vraag 1.4
Indien u beoordeelt op basis van toxiciteit van het totaal effluent, welke criteria worden daarbij gehanteerd?
....................................................................................................
.................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... Vraag 1.5
Is door uw directie op eigen initiatief (in de periode 1/1/1990 tot 1/9/1996) onderzoek uitgevoerd naar de toxiciteit van totaal effluenten van vergunninghouders? o ja / o nee
Zo ja, hoeveel gevallen betreft dit? ....................... Zo nee, dan kunt u onderdeel 2 overslaan. Vraag 1.6
.gevallen.
Zijn door uw directie (in de periode 1/1/1990 tot 1/9/1996) Wvo-vergunningen verleend waarin voorschriften zijn opgenomen t.a. v. toxiciteit van o ja / o nee het totaal effluent?
Zo ja, hoeveel vergunningen betreft dit? .................vergunningen. Zo nee, dan kunt u onderdelen 3 , 4 en 5 overslaan.
2
2. TOXICITEITSONDERZOEK Onderstaande vragen hebben betrekking op lopend dan wel reeds uitgevoerd toxiciteitsonderzoek van effluenten, uitgevoerd op initiatief van uw directie. Verzoek om dit onderdeel per onderzoek te beantwoorden. Maak indien noodzakelijk meerdere kopieën van dit deel.
Vraag 2.1
Bij welke bedrijf is het onderzoek uitgevoerd?
Naam: ........................................................................................... Vestiging: ....................................................................................... Vraag 2 . 2
Welk type bedrijf(sactiviteit) betreft dit?
..................................................................................................... ..................................................................................................... ..................................................................................................... Vraag 2.3
o o o
Waarom heeft de directie besloten tot uitvoering van een dergelijk toxiciteitsonderzoek? verwachte toxiciteit van het effluent op grond van gegevens vergunningaanvraag of handhavingsacties; onvoldoende inzicht in samenstelling van het effluent; anders, nl. ..................................................................................
................................................................................................ ................................................................................................
Vraag 2.4
Van welke afvalwaterstroom is/wordt de toxiciteit bepaald en waarom juist die stroom?
o
deelstroom, omdat .......................................................................
o
eindstroom, omdat ......................................................................
o
anders, nl. .................................................................................
............................................................................................... ............................................................................................... .............................................................................................. Vraag 2.5 Welke parameter is/wordt bepaald: o o o o
acute toxiciteit; chronische toxiciteit; beide; anders, ni. .................................................................................
.............................................................................................. Vraag 2.6
Welke toxiciteitstesten worden voor het onderzoek gebruikt?
o gestandaardiseerde test, nl.: * bacterietest; * algentest; 3
* *
kreeftachtigentest; vissentest. o toxkit, ni.: ................................................................................. o overig, nl.: .................................................................................
.................................................................................... Met welke frequentie is/wordt de test uitgevoerd?
Vraag 2.7
o o
éénmalig; meerdere malen, nl. ..........maal per ...............(periode)
Vraag 2.8
o o
Door wie is het onderzoek uitgevoerd? ing.buro; RIZA Wat is het resultaat van de test(en) ?
Vraag 2.9
o o o
toxiciteit aangetoond; geen toxiciteit aangetoond. anders, nl. ...................................................................................
............................................................................................... Vraag 2.10
Is dit resultaat conform de verwachting? o ja / o nee
Vraag 2.1 1
Worden de resultaten getoetst aan vastgestelde criteria? o ja / o nee
Zo ja, aan welke criteria? .....................................................................
..................................................................................................... ..................................................................................................... Door wie wordt deze toetsing aan criteria uitgevoerd?
Vraag 2.12
o o o o
regionale directie; RIZA; ing.buro; anders, ni. ..................................................................................
Vraag 2.13
Heeft het toxiciteitsonderzoek geleid tot vervolgacties? o ja / o nee
Zo ja, welke? o aanvullend toxiciteitsonderzoek; o verdere sanering lozing; o anders, nl. ......................................................
....................... .............................................................................................. .............................................................................................. ..............................................................................................
4
3. TOXICITEIT IN VERGUNNLNGEN (ALGEMEEN) De vragen van dit deel van de enquête hebben betrekking op individuele vergunningen waarin voorschriften zijn opgenomen ten aanzien toxiciteit. Verzoek om dit onderdeel per vergunning (bedrijf) te beantwoorden. Maak indien noodzakelijk meerdere kopieën van dit deel.
Vraag 3.1
Wat is de naam van de vergunninghouder, aan wie vergunning is verleend met voorschriften t.a.v. toxiciteit?
Naam: ........................................................................................... Vestiging: ....................................................................................... Vraag 3.2
Welk type bedrijf(sactiviteit) betreft dit?
..................................................................................................... ..................................................................................................... ..................................................................................................... Vraag 3.3 o o o o
Wat is het karakter van het in vraag 1.6 bedoelde vergunningvoorschrift? onderzoeksverplichting; meet- en rapportageverplichting; lozingseis; anders, nl... ................................................................................
............................................................................................... Vraag 3.4 o
o o o
Welke overwegingen hebben ten grondslag gelegen aan het besluit om dit voorschrift in de vergunning op te nemen? verwachte toxiciteit van het effluent op grond van gegevens vergunningaanvraag of handhavingsacties; onvoldoende inzicht in samenstelling van het effluent; beoordeling gesaneerde restlozing; anders, nl. ..................................................................................
................................................................................................ ................................................................................................ (Voeg indien mogelijk een kopie van betreffende tekstpassage uit de vergunning bij) Vraag 3.5
Was de lozing ten tijde van het verlenen van de vergunning gesaneerd o ja / o nee conform BUT/BBT?
Vraag 3.6
Was er ten tijde van het verlenen van de vergunning bij de regionale directie iets bekend over de mogelijke toxiciteit van het effluent? o ja / o nee
Indien het vergunningvoorschrift: - een onderzoeksverplichting of meet- en rapportageverplichting is, ga naar deel 4. - een vergunningeis is, ga naar deel 5 . 5
6
4. TOMCITEITSTEST ALS ONDERZOEKSVERPLICHTING / MEET- EN RAPPORTAGEVERPLICHTING Verzoek om dit onderdeel per vergunning (bedrijf) te beantwoorden. Maak indien noodzakelijk meerdere kopieën van dit deel.
Vraag 4.1
Hoe luidt de formulering van de verplichting?
................................................................................................ ................................................................................................ .............................................................................................. (Voeg indien mogelijk een kopie van betreffende tekstpassage uit de vergunning bij)
o
Van welke afvalwaterstroom wordt de toxiciteit bepaald en waarom juist die stroom? deelstroom, omdat .......................................................................
o
eindstroom, omdat ......................................................................
o
............................................................................................... anders, nl. ................................................................................. ..........................................................................................
Vraag 4.2
...............................................................................................
Vraag 4.3 Welke parameter wordt bepaald: o o o o
acute toxiciteit; chronische toxiciteit; beide; anders, nl. ......................................................................
..................................................................................
Vraag 4.4
........
........
Welke toxiciteitstesten worden voor het onderzoek gebruikt?
o gestandaardiseerde test, nl.: * bacterietest; * algentest; * kreeftachtigentest; * vissentest. o toxkit, nl.: ................................................................................. o overig, nl.: .................................................................................
...................................................................................... Vraag 4.5 o o
Met welke frequentie wordt de test uitgevoerd? éénmalig; meerdere malen, nl. ......... .maal per ...............(periode)
7
......
-,
...
.....
Door wie is het onderzoek uitgevoerd?
Vraag 4.6 o o o
vergunninghouder; ing.buro; RIZA Wat is het resultaat van de test(en) ?
Vraag 4.7 o o o
toxiciteit aangetoond; geen toxiciteit aangetoond. anders, nl. ...................................................................................
............................................................................................... Vraag 4.8
Is dit resultaat conform de verwachting? o ja / o nee
Vraag 4.9
Worden de resultaten getoetst aan vastgestelde criteria? o ja / o nee
Zo ja, aan welke criteria? .....................................................................
..................................................................................................... ..................................................................................................... Vraag 4.10
o o o o
Door wie wordt deze toetsing aan criteria uitgevoerd?
regionale directie; RIZA; ing.buro; anders, d...................................................................................
Vraag 4.11
Heeft het toxiciteitsonderzoek geleid tot vervolgacties? o ja / o nee
Zo ja, welke? o aanvullend toxiciteitsonderzoek; o verdere sanering lozing; o anders, nl. ...............................................
................................... ................................................................................................
................................................................................................ ................................................................................................
8
5. TOXICITEITSTEST ALS VERGUNNINGEIS Verzoek om dit onderdeel per vergunning (bedrijf) te beantwoorden. Maak indien noodzakelijk meerdere kopieën van dit deel.
Vraag 5.1
Hoe luidt de formulering van de vergunningeis?
..................................................................................................... ..................................................................................................... ..................................................................................................... ..................................................................................................... (Voeg indien mogelijk een kopie van betreffende tekstpassage uit de vergunning bij) Vraag 5.2
Welke toxiciteitstest(en) zijn in de vergunning voorgeschreven en waarom ?
o gestandaardiseerde test, nl.: * bacterietest, omdat .................................................................... * algentest, omdat ....................................................................... * kreeftachtigentest, omdat ............................................................ * vissentest, omdat ...................................................................... o toxkit, ni. ......................... omdat ...................................................
........................................................................................... o overig, ni. .....................................................................................
........................................................................................
Vraag 5.3
Kan deze vergunningeis worden gehandhaafd? o ja / o nee
Zo ja, hoe? ......................................................................................
..................................................................................................... Vraag 5.4
Is overschrijding van de eis geconstateerd? o ja / o nee
Zo ja, hoe vaak? ................malen (periode: ........................ Vraag 5.5
)
Heeft overschrijding van de vergunningeis geleid tot acties? o ja / o nee
Zo ja, welke acties? o nader onderzoek oorzaak overschrijding; o aanpassing vergunningeis; o anders, nl. .................................................................................
................................................................................................
9
6. SUGGESTIES OF OPMERKINGEN 6.1 Opzet en inhoud enquête:
.................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... 6.2 Overige opmerkingen:
.................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... ....................................................................................................
10
Bijlage 3: Voorbeelden vergunningvoorschriften t.a.v. toxiciteit. 1. ONDERZOEKSVERPLICHTINGEN, 2. LOZINGSEISEN
1. ONDERZOEKSVERPLICGEN 1.1. h o - C K B Vergunning verleend (dd. 28/7/93) door: Dir. Noord-Nederland Overwegingen: 'Toxiciteit restlozing [...] Over de effecten van de belangrijkste individuele stoffen op het aquatisch milieu is het een en ander bekend. Akzo heeft op basis hiervan een milieurisico-analyse uitgevoerd. [..]. Uit het onderzoek blijkt dat de acute effecten van de restlozing verwaarloosbaar klein zijn. Wat betreft de chronische effecten ligt dit wellicht anders. Berekeningen van RIZA geven aan dat [...] in de omgeving van de lozingspijp mogelijk chronische effecten kunnen optreden. Over het gezamenlijk effect van de verschillende stoffen op het ecosysteem, de zogenaamde combinatietoxiciteit, is niets bekend. Vanwege de mogelijke chronische effecten en het ontbreken van informatie over de combinatietoxiciteit, wordt er in de vergunning voorgeschreven dat het bedrijf op de restlozing ecotoxicologisch onderzoek dient uit te voeren. Het onderzoek dient plaats te vinden nadat alle saneringsmaatregelen zijn doorgevoerd. Een plan hiertoe dient binnen twee maanden na realisatie van de laatste sanering te worden ingediend en behoeft goedkeuring van de hoofdingenieurdirecteur. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek kunnen nadere saneringsmaaregelen worden voorgeschreven. ' Vergunningvoorschrift:
Artikel I. De vergunninghouder dient uiterlijk 1 juli 1996 op de totale restlozing van het CKB een ecotoxicologisch onderzoek uitgevoerd te hebben. 2. Een plan hiertoe dient binnen twee maanden na realisatie van de laatste sanering, doch uiterlijk 1 januari 1996, te worden ingediend en behoeft de goedkeuring van de hoofdingenieur-directeur. Naar aanleiding van het ontbreken van een RWS-brede visie t.a.v. de opzet van toxiciteitsonderzoek in het kader van effluentbeoordeling is de vergunninghouder uitstel verleend. Eind 1996 is door Akzo - in overleg met NN en RIZA - een onderzoeksvoorstel opgesteld en ingediend. Dit is door NN goedgekeurd. De uitvoering van het onderzoek is gepland in het voorjaar 1997.
1.2. &O-MACC Vergunning verleend (dd. ) door: Dir. Noord-Nederland Overwegingen: 'Zoals ook in het IMP-Water staat aangegeven, dient nagegaan te worden in hoeverre met behulp van de voorziene maatregelen het ontvangende oppervlaktewater afdoende beschermd wordt. Over toxiciteit van de individuele stoffen is één en ander al bekend, maar omtrent combinatie-toxiciteit en de verontreinigingen in de aminen is niets bekend. Concreet betekent dit dat vergunninghoudster zal worden voorgeschreven dat, na sanering en uitbreiding, op de restlozing van het MA/CC bedrijf nog een ecotoxicologisch onderzoek moet plaats te vinden om te onderzoeken of en in hoeverre deze restlozing schadelijk is voor het aquatisch ecosysteem. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, dient vergunninghoudster nog aanvullende saneringsmaatregelen te nemen. De beoordeling van de restlozing vindt plaats op basis van de toxiciteit, de afbreekbaarheid van
het te lozen afvalwater en de mate waarin ophoping in de waterbodem plaatsvindt. Derhalve zal Akzo met betrekking tot het bovenstaande door middel van artikel 16 een inspanningsverplichting worden opgelegd. Vergunningvoorschrift : Artikel D e vergunninghoudster is verplicht binnen 6 maanden na uitbreiding van de produktie van 1. DMA schriftelijk aan de hoofdingenieur-directeur te rapporteren over de resultaten van een ecotoxicologisch onderzoek met betrekking tot het aminehoudend procesafvalwater en het afvalwater aflomtig van de etheenoxydewasser. D e opzet van het onderzoek behoeft van te voren de goedkeuring van de hoofdingenieur2. directeur. Het onderzoek is reeds uitgevoerd.
1.3. Arami Vergunning verleend (dd. 04/08/93) door: Dir. Noord-Nederland Overwegingen: zie Akzo-CKB Vergunningvoorschrift: Artikel D e vergunninghoudster dient uiterlijk 1 juli 1996 op de totale afvalwaterstroom ecotoxicoI. logisch onderzoek uitgevoerd te hebben. Een plan hiertoe dient binnen mee maanden na realisatie van de laatste sanering te 2. worden ingediend en behoeft de goedkeuring van de hoofdingenieur-directeur. Naar aanleiding van deze verguningverplichting heeft Aramide toxiciteitsonderzoek laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de overwegingen van de nieuwe vergunning (zie verder). Nieuwe vergunning verleend (dd. 17/11/95) door: Dir. Noord-Nederland Overwegingen: Acute toxiciteit [...] ’Door Aramide is toxiciteitsonderzoek uitgevoerd. Hierbij is de acute toxiciteit van het afvalwater op een drietal trofische nivo’s bepaald, te weten bacteriën (Photobacterium DhosDhoreum), watervlooien (Dauhnia manna) en vissen (Cwrinodon varienatus). Uit de bacterieproeven heeft men vanwege de grote spreiding in resultaten, die waarschijnlijk te wijten is aan inhomogeniteit van het geteste effluent-monster, geen betrouwbare EC, waarde kunnen vaststellen. Wel is, gezien de meeste resultaten van de test, aannemelijk te maken dat bij een grotere verdunning van het afvalwater dan een factor 10 geen remming zal optreden die hoger zal zijn dan 20%. Het toxiciteitsonderzoek met watervlooien heeft aangetoond dat de EC 5o waarde bij een verdunning van 1:14 ligt hetgeen een geringe overschrijding is van het criterium 1:lO. Bij Cwrinodon varienatus kon bij alle geteste verdunningen, variërende van 1 : l O - 1 5 0 , geen LC-50waarde worden waargenomen. Aangezien het effluent wordt geloosd via een diffusor met een initiële menging van minimaal 1: 40 zal de lozing geen acuut toxische effecten veroorzaken bij de geteste organismen. Daar de gekozen proef alg, watervlo en vis representatief worden geacht voor de bijbehorende trofische nivo’s wordt ervan uitgegaan dat ook geen acute effecten zullen optreden bij de overige .aquatische organismen.
Chronische toxiciteit 'Het FUZA hanteert het uitgangspunt dat het niet zinvol is om de chronische toxiciteit te bepalen zonder een afbreekbaarheidsstap. Tot op heden is hiervoor geen gestandaardiseerde methodiek voorhanden. Wel wordt er gedacht aan een afbraakstap gedurende drie weken met een bacterie-ent uit het ontvangende oppervlaktewater. Deze methodiek is echter nog in ontwikkeling. Daarom wordt het zinvol geacht om dit onderzoek pas plaats te laten vinden nadat een goede gestandaardiseerde methodiek voorhanden is. Om bovenstaande redenen wordt voorgeschreven dat het bedrijf op aanschrijving van de hoofdingenieur-directeur onderzoek moet doen naar de chronische toxiciteit van het afvalwater. ' Vergunningvoorschrift: Artikel De vergunninghoudster dient op aanschrijving van de hoofdingenieur-directeuronderzoek 1. te doen naar de chronische toxiciteit van het afvalwater. 1.4. PPG
Vergunning verleend (dd. 24/10/91) door: Dir. Noord-Nederland Overwegingen: Er is onvoldoende inzicht in de samenstelling van de lozing. Een beoordeling van de gesaneerde restlozing, op grond van chemische analyses is dan ook niet mogelijk. Op grond van gegevens uit de vergunningaanvraag verwacht directie NN dat toxiciteit aanwezig is. In de vergunning is de bouw van een biologische zuivering voorgeschreven. Er is voor gekozen om in de vergunning een onderzoeksverplichting naar acute toxiciteit op te nemen. Het onderzoek dient zowel voor als na in gebruikname van de biologische zuivering te worden uitgevoerd. Vergunningvoorschrift: Artikel Binnen een halfjaar na het van kracht worden van deze vergunning dient vergunningI. houdster een ecotoxicologisch onderzoek te doen op het te lozen afvalwater. Het onderzoek behoej? van tevoren de goedkeuring van de hoofdingenieur-directeur. 2. Bovenstaand onderzoek dient te worden herhaald binnen een halfjaar na het in gebruik 3. nemen van de biologische afvalwaterzuivering. "
De biologische zuivering is inmiddels in gebruik. Gezien de onduidelijkheden en ontwikkelingen op het gebied van toepassing van toxiciteitstesten bij de beoordeling van afvalwater, is de vergunninghouder tot nader aankondiging uitstel verleend van uitvoering van bovengenoemd toxicologisch onderzoek. In overleg tussen RWS en PPG zal het onderzoek nader worden omschreven. De uitvoering zal naar verwachting in 1997 plaatsvinden.
1.5. Defensie, Pyromaan Vergunning in 1996 verleend door: Dir. Noord-Holland. Overwegingen: Door onvoldoende inzicht in de processen en activiteiten die zich afspelen op het oefenplatform, met name met betrekking tot de effecten van toegevoegde brandblusmiddelen, samenstelling huisbrandolie en de effecten van onvolledige verbranding, is de samenstelling van het complexe afvalwater niet bekend. Derhalve kan een beoordeling van de gesaneerde restlozing niet daadwerkelijk plaatsvinden. Het betreft een eindstroom effluent, die d.m.v. een fysischhhemische
zuivering gesaneerd is volgens het principe BUT/BBT. Daarnaast is uit eigen RWS-onderzoek gebleken dat het effluent acute toxiciteit vertoonde. Er is voor gekozen om in de vergunning een onderzoeksverplichting naar acute toxiciteit op te nemen. In eerste instantie betreft het een eenmalig onderzoek ter bevestiging van eerdere uitkomsten. Daarna zal eventueel verder onderzoek (op 1 trofisch niveau) moeten plaatsvinden in de tijd. De onderzoeksverplichting is aangevuld met chronische toxiciteitsonderzoek, omdat in het effluent regelmatig PCB-sporen aangetoond worden. Er zal gebruik dienen te worden gemaakt van de aanwezige gestandaardiseerde testprotocollen. Vergunningvoorschrift:
Artikel De vergunninghouder dient binnen 18 maanden na het van kracht worden van de vergunI. ning onderzoek uit te voeren en gerapporteerd te hebben, gericht op het vaststellen van de acute- en chronische toxiciteit van het efluent van de AWZI. In het bedoelde onderzoek dient minimaal aandacht besteed te worden aan: 2. a. de acute en chronische toxiciteit van het efJluent van de AWZI voor vier trofische niveau's (bacterie, alg, kreeftachtige en vis); b. de manier waarop de toxiciteit van het efJluent van de AWZI is vastgesteld; c. de (chemische) samenstelling van het efluent van de AWZI op het moment dat de toxiciteit wordt vastgesteld. Een onderzoeksvoorstel dient binnen 6 maanden na het van kracht worden van de vergun3. ning in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder te worden opgesteld en behoeft de goedkeuring van de hoofdingenieur-directeur. "
Omdat de vergunning recent verleend is, is nog geen onderzoeksvoorstel beschikbaar en dus ook nog geen resultaten. De wijze van toetsing wordt afhankelijk gesteld van de voorstellen van de W O subwerkgroep ITET. 1.6. Hoogovens (Centraai afvalstoffenverwerkingsbedrijf) Vergunning in 1995 verleend door: Dir. Noord-Holland. Overwegingen: Het betreft een deelstroom effluent, die d.m.v. een biologische zuivering gesaneerd is volgens het principe BUT/BBT. De deelstroom wordt uiteindelijk, vermengd met vele andere deelstromen, geloosd op Rijkswater. Door de complexiteit van de afvalstoffen die aan het verwerkingsbedrijf worden aangeboden is er onvoldoende inzicht in de samenstelling van het effluent na de biologische zuivering. Een beoordeling van de gesaneerde restlozing, op grond van chemische analyses is dan ook niet mogelijk. Daarnaast is uit RWS-onderzoek gebleken dat het effluent acute toxiciteit vertoonde. Er is voor gekozen om in de vergunning een onderzoeksverplichtingnaar acute toxiciteit op te nemen. In eerste instantie betreft het een eenmalig onderzoek ter bevestiging van eerdere uitkomsten. Daarna zal eventueel verder onderzoek moeten plaatsvinden. Gebruik zal worden gemaakt van gestandaardiseerde testen. Vergunningvoorschrift:
Artikel I.
De vergunninghouder moet in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder onderzoek uitvoeren, gericht op het vaststellen van de acute toxiciteit van het efJluent van de biologische zuiveringsinstallatie.
In het in het eerste lid bedoelde onderzoek moet minimaal aandacht besteed worden aan: a.
de acute toxiciteit van het @uent van de biologische zuiveringsinstallatie voor 4
trofische niveaus (bacterie, alg, kreeftachtige en vis) op een representatief te noemen moment; b. de manier waarop de acute toxiciteit van het efluent van de biologische zuiveringsinstallatie is vastgesteld; c. de samenstelling van het efJìuent van de biologische zuiveringsinstallatie op het moment dat de acute toxiciteit vastgesteld wordt; d. indien de resultaten daar aanleiding toe geven: een indicatie van de mogelijkheden om de acute toxiciteit van het efJìuent van de biologische zuiveringsinstallatie te beperken. Voor uitvoering van het in het eerste lid bedoelde onderzoek moet door de vergunninghouder in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder een schriftelijk ondenoeksvoorstel opgesteld worden. De vergunninghouder moet dit onderzoeksvoorstel uiterlijk 28 februari 1997 ter goedkeuring aan de waterkwaliteitsbeheerderoverleggen. De waterkwaliteitsbeheerder beslist binnen acht weken na indiening van het onderzoekvoorstel over de goedkeuring en kan aan het onderzoek alsmede aan het onderzoeksvoorstel nadere eisen stellen, waaraan de vergunninghouder vervolgens moet voldoen. Voor de afronding van het in het eerste lid bedoelde onderzoek moet door de verguninghouder in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder een schrijlelijk onàerzoehrapport opgesteld worden. De vergunninghouder moet dit onderzoeksrapport uiterlijk 30 juni 1997 ter goedkeuring aan de waterkwaliteitsbeheerder overleggen. De waterkwaliteitsbeheerder beslist binnen acht weken na indiening van het onderzoek rapport over de goedkeuring en kan aan het onderzoek alsmede aan het onderzoeksrapport nadere eisen stellen, waaraan de vergunninghouder vervolgens moet voldoen. Indien de resultaten van het in het vierde lid bedoelde onderzoeksrapport daartoe aanleiding geven, kan de waterkwaliteitsbeheerder een aanwijzing geven voor het opnemen van de acute toxiciteit voor het a u e n t van de biologische zuiveringsinstallatie met één organisme in de in artikel ..... genoemde rapportage. Opvallend in de onderhavige vergunning is dat een soort ’aanwijzingsmogelijkheid’voor een rapportageverplichting is opgenomen. In de overwegingen is verder aangegeven dat als genoeg data verzameld is kan worden besloten de rapportage te laten vervallen en vervolgens via een ambtshalve wijziging een vergunningsvoorwaarde voor toxiciteit op te nemen of een saneringsonderzoek in te stellen. Vergunningvoorschrift: Artikel Indien de resultaten van het in het vierde lid bedoelde onderzoeksrapport daartoe aanleiding geven, kan de waterkwaliteitsbeheerder een aanwijzing geven voor het opnemen van de acute toxiciteit voor het efJìuent van de biologische zuiveringsinstallatie met een organisme in de in artikel .... genoemde rapportage” Omdat de vergunning recent verleend is, is nog geen onderzoeksvoorstel beschikbaar en dus ook nog geen resultaten. De wijze van toetsing wordt afhankelijk gesteld van de voorstellen van de FWVO subwerkgroep ITET. 1.7. AVB
Vergunning verleend door: Dir. Zuid-Holland Overwegingen: In een eerder aan AVB verleende vergunning was een toxiciteitseis voorgeschreven. Deze eis is echter niet gehandhaafd. In de nieuwe vergunning is geen toxiciteitseis meer opgenomen, omdat
deze onvoldoende te onderbouwen is. In de huidige vergunning is vastgelegd dat AVB een inventariserend onderzoek dient uit te voeren naar de acute toxiciteit van het effluent, zodra het bedrijf gesaneerd is volgens BUT/BBT. Bij geconstateerde aanwezigheid van toxiciteit, zal de toxiciteit over een langere tijd bepaald moeten worden. Blijkt het effluent toxisch dan kunnen maatregelen overwogen worden edof een lozingseis in de vergunning worden opgenomen. Vergunningvoorschrift: tekst niet beschikbaar.
1.8. VVM Vergunning in 1995 verleend door: Dir. Zeeland. Opmerkingen n.a.v. ingebrachte bedenkingen: [. ...] Verder zal worden voorgeschreven dat VVM onderzoek verricht naar de totaal effluentbezwaarlijkheid, de samenstellende componenten van de te lozen stoffen en de oorsprong van de EOCl. De uitkomsten van met name de totaal effluent milieubezwaarlijkheid kunnen, in geval van grote milieubezwaarlijkheid aanleiding zijn tot aanvullende maatregelen, of kunnen leiden tot aanpassingen in de stoffenaanpak van de tankautoreiniging edof in het acceptatie- en venverkingsbeleid van de landstromen. Vergunningvoorschrift:
Artikel Voor I januari I997 dient vergunninghouder te rapporteren over de volgende uit te voeren I. onderzoeken: de totaalefJ2uentmilieubezwaarlijkheidvan het te lozen afvalwater; de samenstellende componenten van het te lozen afvalwater; de oorsprong van de EOCL. 2. LOZINGSEISEN
2.1. RCM (voorheen TCA) Vergunning in 1992 verleend door: Dir. Noord-Holland. Overwegingen: Er is een toxiciteitseis voorgeschreven, omdat gezien de complexiteit van de afvalstoffen die bij het bedrijf verwerkt worden, er onvoldoende inzicht is in de totale chemische samenstelling van het effluent. Dit betreft een eindstroom effluent, die d.m.v. een PACT-bioloog gesaneerd is volgens het BUT/BBT-principe. Onbekend is of ten tijde van de vergunningverlening ook toxíciteitsgegevens bekend waren. Vergunningvoorschrift: Artikel Het efluent van de zuiveringsstraat dient bij toepassing van de acute toxiciteitstest m.b.v. I. watervlooien (Daphnia magna) in een verdunning van 1 deel m u e n t tot I0 delen gedurende een testduur van 24 uur niet meer dan 10% stefle te veroorzaken Gekozen is voor maximaal 10% sterfte omdat de meetonnauwkeurigheid 10%bedraagt. Als rapportageverplichting is voorgeschreven dat de bedoelde toxiciteitsproef maandelijks bepaald dient te worden. Tot op heden zijn (nog) geen overschrijdingen geconstateerd.
2.2. Elf Atochem
Vergunning in 1991 verleend door: Dir. Zeeland. Overwegingen: Bij het door het bedrijf uitgevoerde onderzoek naar zuiveringstechnieken is gebleken dat er een verband aanwezig was tussen de toxiciteit bij vis en de activiteit van biologisch slib. Naar aanleiding daarvan is een toxiciteitseis in de vergunning voorgeschreven die betrekking heeft op twee deelstromen, die respectievelijk door middel van een fisisch/chemische en een biologische miveringsinstallie voldoen aan het BUT/BBT-principe. Vergunningvoorschrift: Artikel De toxiciteit van het afvalwater in een willekeurig genomen monster dient zodanig te zijn 1. dat na verdunning van 1 op 20 met leidingwater tenminste 50% van de als testdìeren uitgezette Guppen bij een expositieduur van 48 uur in leven blijft"
Als rapportageverplichting is voorgeschreven dat de bedoelde toxiciteitsproef tweewekelijks bepaald dient te worden.