Toelichting op Moties afdeling Ridderkerk politieke ledenraad PvdA 25-10-2014 Motie 1 Extra congres over aanpassingen regeringsbeleid De PvdA staat er electoraal nog steeds zeer belabberd voor. Na de snelle totstandkoming van het regeerakkoord met de grootste tegenstander in de verkiezingscampagne is de PvdA in de peilingen in een vrije val geraakt, die bevestigd werd door historisch slechte resultaten bij de recente gemeenteraads- en Europese verkiezingen. In de onderhandelingen na de gemeenteraadsverkiezingen verloor de PvdA meer dan 1/3 van al haar wethouders en in de vier grote steden is de PvdA alleen nog coalitiepartij in Den Haag. In de opiniepeilingen van eind september (TPS/NIPO & de Hond) staat de PvdA op een historisch dieptepunt van 11 zetels, een verlies van 27 zetels, al bijna 2 jaar als 5e partij, nog net boven 50+, en met een enorme kloof met de 4 grotere partijen. De gedoogcoalitie met D66, CU en SGP staat op 69 zetels, 7 te weinig voor een meerderheid als straks na de provinciale verkiezingen in maart 2015 een nieuwe Eerste Kamer gekozen wordt. Nog steeds wordt door de partijleiding niet erkend dat oud-partijvoorzitter en huidig PvdA-senator Ruud Koole de vinger op de juiste plek legde toen hij op de gewestelijke ledenvergadering van Zuid-Holland vlak voor de zomer stelde dat onze partij een vertrouwenscrisis heeft met zijn kiezers. Hij waarschuwde om niet te denken dat deze wel over zal waaien als de crisis voorbijtrekt. Hij verweet de partijleiding ‘lethargie’, wat zoveel betekent als zorgeloosheid, apathie, daadloosheid en willoosheid. De reactie op de kritiek van onder meer Koole en Sie Dhian Ho was van een ongekende zuurheid. De partijleiding liet weten dat men hier niet op zat te wachten en dat het niet helpt als partijgenoten elkaar bekritiseren in de media en dat het debat toch vooral intern (lees: in beslotenheid) gevoerd moet worden. Maar deze kritiek is onheus naar deze partijgenoten omdat zij (a) dat eerder geprobeerd hebben zonder enig gehoor te vinden en hun inbreng in het openbaar debat op verzoek van bijv. het gewestelijk bestuur Zuid-Holland gaven; en (b) doet geen recht aan de inhoud van hun kritiek, die wel degelijk hout snijdt en waar we dus iets mee zouden moeten doen. De oorzaak van het verlies van het vertrouwen van onze kiezers ligt zowel in de inhoud van het beleid als in de manier waarop m.n. onze fractie in de Tweede Kamer zich opstelt tegenover – of beter: naast het kabinet. Eerst over deze opstelling van de Tweede Kamerfractie. De Eerste Kamerfractie laat een veel strijdbaarder en onafhankelijk gezicht van de PvdA zien. Het voordeel van een iets grotere afstand tot de kiezer, de waan van de dag én van het regeerakkoord, wordt hier maximaal uitgenut. Het is verademend om te zien dat deze senatoren, die niet gebonden zijn aan een regeerakkoord, zich onafhankelijk opstellen, kritische vragen stellen, tot het gaatje gaan om concessies los te krijgen, zich concentreren op hoofdzaken, zich ver houden van populisme en de waan van de dag, zich richten op de inhoud – onverschillig of het nu regeringsfracties betreft of die van de oppositie. Ik roep onze fractieleden in de Tweede Kamer om aan het dualisme aan de overkant een voorbeeld te nemen. Bij de algemene beschouwingen zagen wij al een begin van een Bolkesteintje bij Diederik, maar het mag nog wat meer en ga er in ieder geval mee door! Ik wil dat graag terug zien in de dagelijks diarree van mailtjes: niet direct juichen bij iedere scheet die het kabinet laat, maar laat zien dat je steeds kijkt of het nog beter kan, of dat het beter moet. Dan de inhoud van het beleid. De basis van het huidige kabinet – het beruchte kwartetspel van Wouter Bos, door Adri Duijvestein terecht gekwalificeerd als een handelsakkoord – was niet goed en niet voor herhaling vatbaar. De gekozen aanpak van de crisis – eerst de begroting op orde brengen en pas als dat op orde is proberen ruimte maken voor investeringen en groei – en daarmee voor de aanpak van de werkloosheid, heeft juist bij onze achterban – naar mijn idee terecht – tot veel onbegrip en boosheid geleid. Het is wijsheid achteraf, maar daarom nog niet minder waar. De kranten berichtten voor de zomer nog dat de spanningen in de coalitie toenemen. Toen Jeroen Dijsselbloem plannen op tafel legt voor extra geld aan ontwikkelingssamenwerking en een hogere afdracht aan de EU – voor beide zijn goede sociaal-democratische argumenten – weet Rutte niet anders dan te reageren met “Onbestaanbaar, onbestaanbaar.” Of volgens een andere aanwezige:
“Dat gaan we dus mooi niet doen.” Als Ed Groot en Henk Nijdam plannen op tafel leggen om eindelijk iets te doen aan de enorm vermogensongelijkheid in ons land en daarmee een verlaging van de kosten op arbeid te financieren, dan blaast Halbe Zijlstra direct dat daar geen sprake van kan zijn. Diederik heeft terecht gevraagd om meer directe actie voor meer werk en meer eerlijk delen. In de NRC van 13/9 jl. erkent hij in een ingezonden artikel ook dat er dingen zijn misgegaan. Dat er onzekerheid is gecreëerd, soms ook onnodig. Hij stelt dat dit een belangrijke les is van de afgelopen twee jaar. Diederik schrijft: “mensen willen zichtbare inspanningen zien om hun onzekerheid te verkleinen, om hun perspectief te vergroten. En dat is er op dit moment te weinig.” Concreet kondigt hij aan te vragen om meer actie om de zorgen over de decentralisaties weg te nemen en om meer actie om de investeringsbank op te richten, die met pensioengeld meer groei en werk moet creëren. Op onze PvdA website voegt Diederik daar nog het nodige aan toe: er moet nu echt meer werk komen en een eerlijker belastingstelsel. De begroting van dit kabinet voor 2015 laat van dit alles nog veel te weinig zien. Op het punt van de investeringsbank kwam er niet meer dan weer een inspanningsverplichting. Maar de reden dat her er nog niet is ligt bij het kabinet, niet bij de pensioenfondsen. Op het punt van meer werk staat er een belastingherziening op de agenda. Maar de financiering is onzeker, omdat de VVD een koppeling aan meer eerlijk delen in die hervorming blokkeert, en daarom dreigt het lang, veel te lang, te gaan duren. Er zijn al te veel jaren verloren gegaan om nu weer jaren te wachten. En ergo, het lijkt er verdacht veel op dat met de herziening wordt gewacht tot na de provinciale verkiezingen, als duidelijk is hoe de nieuwe Eerste Kamer er uit gaat zien. Oftewel, na dat kan worden gezien of de PvdA niet door het CDA kan worden ingeruild om verder te regeren. Als dat het scenario is, dan moet de PvdA zo zelfbewust zijn om het nu op scherp te stellen. Op de huidige manier krijgt de PvdA onvoldoende ‘rood op de wangen’. Er is dus werk aan de winkel voor onze fracties in beide kamers der Staten-Generaal. Dat wat ons land nodig heeft, daar heeft de commissie Melkert al duidelijk gemaakt en dat beleid moet nu ook in ons kabinetsbeleid tot een koerswijziging leiden: “Er is een grotere correctie nodig die gericht is op versnelling en verdieping van herstel en omvorming van gewoonten, prioriteiten en instituties. Wachten tot de wind gaat liggen is geen optie. Die zal niet vanzelf weer gaan liggen. De omstandigheden gebieden om urgentie om initiatief te nemen, koers bij te stellen, werk te maken van werk, eerlijk delen en duurzaamheid. Het is tijd om de bakens te verzetten – linksom uit de crisis.” Mede op basis van en geïnspireerd door deze visie willen we daarom de Tweede Kamerfractie een handje helpen door een uitspraak van onze politieke ledenraad dat we een substantiële koerswijziging willen zien op een viertal domeinen, en uit te spreken dat een substantiële realisatie van deze inzet voorwaardelijk is om met deze coalitie door te kunnen gaan. Een extra partijcongres moet daarover dan oordelen. Met deze stok achter de deur geven we de inbreng en onderhandelingspositie van de Tweede Kamerfractie bij de komende begrotingsbehandeling ook extra gewicht. Als de VVD en de gedoogpartijen niet bereid blijven het beleid op genoemde terreinen voldoende richting PvdA aan te passen, dan kan het einde oefening zijn. Op deze vier domeinen hebben wij ook aparte moties ingediend, die de te nemen maatregelen verder concretiseren. Als deze ook worden aangenomen, dien ze in samenhang met de onderhavige motie te worden bezien.
Motie 2 Werkgelegenheid Bij de Partij van de Arbeid behoort o.i. werk centraal te staan. Werkloosheid betekent voor miljoenen inwoners van ons land financiële zorgen, depressie en vernedering. Werk is niet een ongemak wat we moeten verduren om inkomsten te kunnen generen, opdat we voldoende kunnen consumeren. Werk vormt ons tot wie we zijn – als er geen werk meer is, dan raakt dat ons ‘zijn’. Dat besef je pas goed als je het niet meer hebt. Ik kan daar – helaas – ook uit eigen ervaring over meepraten. De huidige werkloosheid is onaanvaardbaar en onhoudbaar. Er is nu sprake van ‘jobless recovery’. Al voor de crisis leverde de ‘boom ‘ minder fatsoenlijk werk op dan verwacht had mogen worden. Met Melkert vraag ik mij af: Waarom kon de overheid wel de rol van ‘banker of last resort’ spelen, maar niet de rol van ‘employer of last resort’? De oorzaak is ideologisch, het neo-liberalistische geloof in vrije marktwerking en flexibele arbeidsmarkten. Dat is ook de makkelijkste weg: het vergt minder inspanning van de overheid dan aandacht voor fatsoenlijk werk. Ook het nationaal beleid moet gericht zijn niet alleen op tekort, inflatie en schuld, maar ook op werk en lange termijn investeringen. De economische crisis is nog niet voorbij. Groeivooruitzichten zijn duurzaam te laag. Deflatie dreigt. Werkloosheid is nog steeds enorm hoog, in de eurozone 12%. De vooruitzichten op middellange termijn zijn onverminderd slecht. Het BBP van de eurozone is 3% lager dan voor de crisis, en 13% onder de trend van voor de crisis. De binnenlandse vraag blijft achter, groei is vooral op export gerelateerd. De Europese economie hangt nog steeds aan het infuus van centrale banken. De lasten zijn eenzijdig afgewenteld op mensen in loondienst, waardoor werknemers duurder zijn geworden terwijl hun koopkracht daalt. Dat tast de koopkracht aan, maakt arbeid duur en drukt de werkgelegenheid. Nederland zit in een balansrecessie. Nederland wordt door het eenzijdige op tekortreductie gerichte beleid structureel armer omdat onnodig veel bedrijven over de kop gaan, werknemers permanent werkloos worden en nieuwe economische activiteit niet worden gefinancierd, terwijl de staatsschuld niet omlaag komt. Die uitstaande staatsschuld kan bijna geheel worden weggestreept tegen de belastingclaim op de toekomstige pensioenuitkeringen. De overheidsfinanciën zijn structureel houdbaar. De afspraak dat alle meevallers toe moeten vallen aan het verminderen van de staatsschuld en dat de financieringsruimte onder de 3% norm voor het financieringstekort in beginsel niet gebruikt kan worden voor nieuwe investeringen is daarin niet houdbaar. Dat creëert financiële ruimte om de oorzaken van de crisis weg te nemen: door de balansen van huishoudens en banken te herstellen, en door werk te maken van werk. De oprichting van een investeringsbank met betrokkenheid van de Nederlandse pensioenfondsen moet met een redelijke overheidsgarantie ook eindelijk gerealiseerd kunnen worden. Bij de huidige overvloed aan spaargeld en de ultralage rente moet zo’n bank die 3% reële rente biedt miljarden kunnen ophalen. Projecten genoeg: duurzame energievoorziening, bescherming tegen de zeespiegelstijging en toenemende wateroverlast, infrastructuur, de zorg, het onderwijs, de kinderopvang – de meeste zijn sectoren met een lange termijnrendement van ruim boven de 3%, zodat van subsidie vaak geen sprake behoeft te zijn. Verder kan de vennootschapsbelasting met name voor grote bedrijven makkelijk omhoog. Sinds 1980 is deze wereldwijd zo ongeveer gehalveerd, in ons land van 48% naar 25%. Al die jaren zijn de belastingparadijzen en belasting-doorsluisparadijzen (Nederland) ongemoeid gelaten, ondanks dat iedereen wist of kon weten dat deze het grootbedrijf in staat stelden lage en dalende nominale belastingtarieven te reduceren tot nul. Terwijl onze inwoners zuchten onder torenhoge hypothekenschulden, als gekken aflossen op gezonken onroerend goed en ook nog eens moeten opdraaien voor de publieke kosten van een bancair privéfeestje, zit het grootbedrijf op een historisch ongekende berg spaargeld: rond de 60 miljard euro in Nederland, rond de 5 biljoen dollar in de VS. En wat doet het grootbedrijf? Het investeert niet in het thuisland, niet in onderzoek en ontwikkeling, niet in de eigen werknemers. Nee, het doneert de winsten aan de aandeelhouders – na uiteraard eerst de eigen bestuurders flink te hebben gespekt. Wij stellen voor om van het kabinet te verlangen dat zij, net zoals wij in ons verkiezingsprogramma van de Europese Commissie en Raad verlangden, een concrete doelstelling formuleren voor de afname van de werkloosheid in ons land. Deze is met 8,2% nog steeds onaanvaardbaar hoog, met
hoge pieken bij jongeren onder de 25 jaar (nu 15%) en bij ouderen boven de 55 jaar (spectaculair gestegen van 68.000 in 2012 naar 104.000 in april 2014 – 70% van de 55plussers die werkloos wordt vindt geen baan meer – niet game over zoals PowNews stelde, maar life over!), als ook bij de allochtonen in alle leeftijdsgroepen. Van de hoog opgeleide allochtonen is nu zelfs 25% werkloos. Wij willen dat de werkloosheid vanaf nu binnen 2 jaar teruggebracht wordt naar 5%, en dan niet door statistische definitie aanpassingen, dus volgens de huidige definities en werkelijk ruim 3% punt minder dan nu. Daarvoor vragen we een eigentijds Plan voor de Arbeid – als het kabinet er niet mee komt, dan kan de fractie dat wellicht als initiatief nemen. Naast elementen als minder belasting op arbeid, betere toegankelijkheid van de kinderopvang, extra budget voor de Participatiewet, het herzien van arbeidsmarkt verstorende regels (zoals het verlagen marginale druk op inkomen van vrouwen/minst verdienende partner en het aanpakken van de scheefgroei in verschillen tussen ZZP-ers en werknemers), het tegengaan van uitbuiting en verdringing op de arbeidsmarkt door onder meer cao-ontduiking, het versterken van de positie van de zwakste werknemers (zoals thuiszorgmedewerkers en schoonmakers), veel meer wederkerend onderwijs en een extra inspanning om meer MBO-ers op het hoogste niveau te laten afstuderen, moet daarbij ook de positie van de overheid als werkgever in directe en in indirecte (in de gesubsidieerde sector) zin in aanmerking worden genomen. De PvdA is wat ons betreft niet van de kleine overheid als ideologisch doel. Waar het efficiënter kan, prima, maar waar meer handen, harten en hoofden nodig zijn, moet dat worden geregeld en dat is volgens ons het geval. Voor het wederkerend onderwijs moet het advies van de WRR meer omarmd worden. De wijze waarop scholingsrechten door werkgever en werknemer worden ingezet kan dan medebepalend worden voor de hoogte van de transitievergoeding, als het onverhoopt later toch tot ontslag komt. Dat helpt pas echt om de huidige onderinvestering in menselijk kapitaal teniet te doen (nu biedt tot 30% van de werkgevers hun werknemers geen enkele scholing) en om van baanzekerheid naar werkzekerheid te gaan. Tenslotte zijn er naast de effecten van de crisis ook structurele veranderingen in de werkgelegenheid door automatisering, robotisering en een toename van het internet winkelen, die ook leiden tot netto-banenverlies, met name op MBO-2 en -3 niveau. Tussen 1998 en 2010 is het aandeel van deze banen met 4,5 % gedaald, terwijl in dezelfde periode het aantal hogere en lagere banen steeg met ruim 2 %. De opmars van de automatisering lijdt daar tot meer laaggeschoolde banen in de logistiek en meer hooggeschoolde banen in het programmeren van websites en apps, en in de elektrotechniek. En in de zorg worden zelfs specifieke cao-afspraken gemaakt dat een arbeidskracht tenminste een mbo-diploma niveau 4 moet hebben. Deze stille revolutie op de arbeidsmarkt is structureel en raakt ongeveer 1 miljoen mensen met de mbo-opleidingskwalificatie 2 en 3. Het is de kurk van de middenklasse in ons land, die in zijn werkgelegenheid structureel wordt bedreigd. In tegenstelling tot wat veel wordt gedacht zal na de crisis en door de vergrijzing en demografische krimp in de toekomst geen tekort ontstaan in de zorg en in de techniek op MBO niveau 2 en 3. Integendeel, er dreigen daar een miljoen banen te verdwijnen – voor altijd. ROC’s kunnen proberen om meer jongeren naar MBO niveau 4 te krijgen. Maar MBO niveau 4 is nu eenmaal niet voor iedereen haalbaar. Het structurele probleem is te groot en te fundamenteel om de ROC’s het te laten oplossen. Er zijn afspraken nodig tussen overheid, werkgevers en werknemers om nieuwe werkgelegenheid te creëren door taken uit andere banen weg te halen en samen te voegen, het zgn. job carving. Een voorbeeld: bij de politie kan de roep om ‘meer blauw op straat’ gerealiseerd worden door een deel van de administratieve taken die nu door de agenten worden uitgevoerd daar weg te halen en samen te brengen in een administratieve functie op mbo niveau 2 of 3 niveau. Iets dergelijks kan ook gelden voor docententeams in het onderwijs en voor groepen professionals in de dienstverlening of in de zorg.
Motie 3 Financiële sector De bancaire sector is een milieuprobleem. Net als een milieuvervuilende bedrijfstak die evenveel maatschappelijke schade berokkent als dat zij welvaart creëert voor haar deelnemers. De inkomsten zijn er zo groot, dat niemand in de industrie zelf er over piekert er mee te stoppen, en haar geld en invloed zijn zo groot dat zij wet- en regelgeving voortdurend kan afzwakken of dwarsbomen. Totdat de samenleving besluit dat het genoeg geweest is. Bedrijven zijn door de financialisatie van hun activiteiten teveel gericht geraakt op korte termijn belangen van aandeelhouders en managers en daardoor minder geïnteresseerd geraakt in het opbouwen van een technologisch hoogwaardige productiecapaciteit op de lange termijn. Dit bedreigt de stabiliteit en efficiency. Tenzij wij ons financiële systeem strenger reguleren kunnen we een herhaling van de huidige crisis verwachten. Joris Luyendijk, die twee jaar lang in de Londense city – het financiële centrum in Europa – voor de kranten NRC, The Guardian en De Standaard verbleef concludeerde aan het eind van zijn onderzoek dat “de financiële sector is verworden tot een mondiale moloch van in elkaar grijpende kartels die de markt verdelen en hun royale winsten deels gebruiken om hun machtspositie te behouden. (…) als mijn interviews iets duidelijk hebben gemaakt, dan is het dat de banken intrinsiek instabiel zijn. (…) De megabanken bestaan uit eilandjes vol huurlingen.” Een recent IMF-onderzoek, Bank size and systemic risk, bevestigd wat we natuurlijk al wisten: Grote banken zijn riskanter, ze creëren meer systeemrisico naarmate ze actiever zijn op de financiële markten en hun financiering minder stabiel is. Bij het begin van deze crisis in 2008 waren beleidsmakers het er al over eens dat de banken kleiner moesten worden. Maar er is eigenlijk niets aan gedaan. Het bankwezen is met een balanstotaal van 4 maal het BBP nog steeds de grootste bedreiging voor de overheidsfinanciën. Als het weer mis gaat zijn de kosten voor de belastingbetaler, en als het goed gaat zijn de winsten voor de aandeelhouder. Zes jaar na de val van Lehman Brothers zijn banken nog steeds too big to fail (en too big to manage) en te zwak gekapitaliseerd. Luyendijk: “megabanken zijn niet alleen te groot en verweven om failliet te kunnen gaan, ze zijn door de aard van hun activiteiten, hun inrichting en wijze van management ook niet langer beheersbaar. Ze vormen samen met een aantal andere clusters van financiële dienstverleners de facto kartels, die met hun excessieve winsten tegenkrachten effectief hebben geneutraliseerd. Nog even en je hebt niet langer landen met een financiële sector, maar een financiële sector met landen.” Accountants, risicomanagers, kredietbeoordelaars, toezichthouders, topuniversiteiten en zelfs media worden steeds meer ingekapseld door de financiële sector, daarom gebeurt er niets terwijl nagenoeg alle economen het erover eens zijn dat het wel zou moeten. Onze bankensector is al 20 jaar groter dan goed voor ons is. Je kunt geen schulden reduceren en tegelijkertijd de banken groot willen houden. Voor een stelsel van kleine banken (max. 50 miljard dollar (36 miljard euro) aan balanstotaal) met een gezamenlijk balanstotaal dat ongeveer zo groot is als de Nederlandse economie heb je bijna 20 banken nodig. Deze revolutionaire gedachte leidt ook meteen tot meer concurrentie, hetgeen een lagere hypotheekrente en de klantfocus ten goede komt. Wellicht was de bankensector in ons land dan ook wat meer gericht op kredietverlening aan het MKB (voor de komende 5 jaar is er behoefte aan 10 miljard euro extra financiering) en wat minder aan het eigen beloningsbeleid (de beloning is hier meer gestegen dan in de rest van ons land, per arbeidsjaar met 6,2%! Als dit beperkt zou worden tot de gemiddelde verhoging, 2,3%, dan zou dit 750 miljoen euro opleveren, wat bij een vermogensbeslag van 8% een extrakredietmogelijkheid voor het MKB van 10 miljard euro opleveren). Wat let ons? Iedere euro die de Nederlandse banken uitlenen wordt nu met nog geen 5 cent eigen vermogen gefinancierd, waardoor ze nog steeds perverse prikkels hebben op excessieve risico’s te blijven nemen. Er moet gewerkt worden naar een situatie waarin uiteindelijk het eigen vermogen van banken wordt opgevoerd naar 20 tot 30% van het balanstotaal, zoals onder meer de Nederlandse econoom Bas Jacobs in de NRC en Anat Admati, hoogleraar economie aan Stanford University en mede-auteur van het boek The Bankers’ New Clothes bepleiten.
Lenen is op zichzelf niet slecht voor een economie. Lenen is goed voor de groei, mits de lening productief en niet consumptief wordt ingezet. Schuld en inkomen (BBP) lopen dan gelijk op, en hun onderlinge verhouding blijft gezond. Problemen ontstaan als de schuld harder groeit dan de economie. Onderzoek laat zien dat dit met name gebeurt als er veel geleend wordt om bestaand vastgoed en vermogensbeheertransacties te financieren. Het BBP groeit er nauwelijks van, schulden en huizenprijzen wel. In 1990 ging nog de helft van Nederlandse bankleningen naar Nederlandse bedrijven, nu is dat minder dan 30%. Het aandeel hypotheken verdubbelde intussen. Door de daling van de huizenprijzen is sinds 2008 ongeveer 300 miljard euro vermogen verdampt. Dit leidt tot overmatig sparen bij de huidige generatie, hetgeen tot minder bestedingen en minder economische groei leidt. Sanering van de hypotheekschulden en verhoging van de bestedingen van de overheid moet voorkomen dat ook toekomstige generaties de rekening gepresenteerd blijven krijgen, in de vorm van voortdurende werkloosheid, sluiting van bedrijven en verminderde economische groei. In de VS dragen banken het gehele risico als een pand bij verkoop minder opbrengt dan de hypotheekwaarde. Op zijn minst zouden Nederlandse banken ook een deel van het risico kunnen nemen. De motie roept op om de regels veel strenger te maken, de omvang van de banken drastisch te beperken en het eigen vermogen van de banken te verhogen, alsmede om de hoge huizenschulden te saneren en te voorkomen dat deze huizenzeepbel opnieuw op kan treden door de hypotheekrenteaftrek voor de hogere segmenten verder te verminderen.
Motie 4 Sociaal-economische ongelijkheid De sterkste schouders dragen in dit land steeds minder de zwaarste lasten, integendeel zelfs. De rijkdom concentreert zich bovendien steeds meer bij de mensen met bezit. In ons land bezit de bovenste 1,2% maar liefst 40% van alle rijkdom. De drie rijkste Nederlanders hebben meer dan de armste helft van alle Nederlanders. Ca. 80% heeft samen minder dan een kwart van het totale vermogen. Nederland behoort internationaal gezien tot de landen met de grootste vermogensongelijkheid. In de EU is alleen in Polen de vermogensongelijkheid groter. Tegelijkertijd gaat een groeiend deel van de mensen met alleen een inkomen gebukt onder schulden. De armste 1% heeft meer dan 52 miljard euro aan schulden, dat is bijna 7% van het totaal, gemiddeld 727.000 euro per huishouden. Zo’n 95% van hen heeft een hypotheekschuld, ze staan onder water. Het aantal Nederlanders met een negatief eigen vermogen is verdubbeld sinds 2008. De middenklasse lijkt langzaam af te brokkelen. Gecorrigeerd voor inflatie is het gemiddelde huishoudinkomen de afgelopen 40 jaar nauwelijks toegenomen. De topinkomens daarentegen explodeerden, tot gemiddeld 52 keer het minimumloon. De armste 10% is er tussen 1970 en 2011 met 30% in reëel inkomen op achteruit gegaan, waarvan 10% punt sinds 1990: lagere uitkeringen, grotere loonverschillen en toename van flexen deeltijdwerk. In 1977 verdiende rijkste 10% 5, 1 maal zoveel als de armste 10%, in 1990 was dat 7 maal, en in 2011 8,2 maal. Wie, zoals topmanagers in het bedrijfsleven, zijn beloning deels in aandelen krijgt, zag de bedragen de afgelopen vijf jaar in de stijgende beurstrend zomaar verdubbelen. De hardwerkende Nederlander heeft het nakijken. In de vorm van hogere belastingen en minder voorzieningen zijn de kosten van de door de financiële wereld en het daar ongebreideld nog steeds voortwoekerende flitskapitalisme veroorzaakte crisis vanaf 2008 verhaald op de mensen die het van hun inkomen moeten hebben. De rijken zijn sinds 2008 ondertussen weer meer rijker geworden. Ondertussen is de armoede in ons land sinds het aanbreken van de crisis flink gestegen. In 2012 moesten 664.000 huishoudens het doen met een laag inkomen, 90.000 meer dan het jaar daarvoor. Dit aantal groeit nog steeds. Het oneerlijke karakter van onze inkomens- en vermogensontwikkeling vormt samen met het ontstaan van een nieuwe asociale klasse op den duur een bedreiging van onze democratische rechtsstaat. Uit een studie van de WRR blijkt dat de toenemende ongelijkheid het vertrouwen ondermijnt in de instituties daarvan, zoals het parlement, politieke partijen en het rechtssysteem, maar dan vooral bij de mensen die het meest te verliezen hebben, de hogere statusgroepen. Marcel ten Hooven in NRC Handelsblad eind augustus van dit jaar: “De nieuwe asociale klasse is in de meest letterlijke zin asociaal, dus maatschappelijk ongebonden, met haar opvatting dat zij haar succes vooral aan zichzelf dankt en dat maatschappelijke bindingen eerder hinderlijke barrières voor het eigen welbevinden zijn dan nuttig. Niet het ‘welbegrepen eigenbelang’ drijft haar, maar het ‘egoïstische eigenbelang’.” De nieuwe asociale klasse heeft door haar bezit de overheid niet meer nodig. Zij bemoeit zich steeds minder met de politiek, en als ze het nog doet, dan alleen om de eigen bijdrage aan belastingen laag te houden en de overheid klein te houden, ook al gaat dat ten koste van voorzieningen die voor anderen juist nodig zijn. Volgens Joseph Stiglitz, in zijn The Price of Inequality – een boek dat volgens Melkert op het nachtkastje van iedere sociaal-democratische politicus moet liggen – is de nog altijd toenemende ongelijkheid geen onvermijdelijke ontwikkeling, maar het directe, bewust nagestreefde doel van de politieke invloed die de rijken uitoefenen op wetgevende en regulerende processen. De op twee na rijkste mens ter wereld, Warren Buffet, sprak al eens openlijk over de nieuwe klassenstrijd die hij zag woeden, om er aan toe te voegen: “En mijn klasse staat op het punt die strijd te winnen”. Mensen die niet behoren tot de rijken worden steeds meer opgesloten in hun eigen klasse. Hoe groter de ongelijkheid is, hoe kleiner de kans om te kunnen stijgen op de maatschappelijke ladder. In een samenleving met harde scheidslijnen tussen de bezitters en degenen zonder bezit verliest de democratie aan betekenis als proces waarin de gedeelde belangen van burgers worden geformuleerd. Verminderde sociale mobiliteit zal uiteindelijk door verminderde sociale cohesie en meer politieke instabiliteit ook de investeringen doen afnemen. Veel economen hebben er
op gewezen dat de groeiende ongelijkheid ook een belangrijke rol speelde in de aanloop tot de financiële wereldcrisis van 2008. Voorts heeft beperkte sociale mobiliteit ook tot gevolg dat competente mensen uit de armere lagen van de bevolking uitgesloten worden van goede banen, waardoor hun talent zowel in persoonlijk als in maatschappelijk opzicht wordt verspild. Het betekent ook dat er mensen op topposities zitten die mogelijk niet de besten zijn die de samenleving had kunnen hebben als er meer sociale mobiliteit was geweest. Dit leidt op den duur tot culturele en intellectuele ‘inteelt’ onder de elite. Het blijkt ook dat meer egalitaire samenlevingen in veel gevallen hogere groeicijfers kennen. Het is volgens de commissie Melkert de economische vertaling van de klassieke zorg over de sociale kosten van tweedeling. Individuele productiviteit en maatschappelijke stabiliteit komen zodanig in de knel dat niet meer kan worden voldaan aan de basisvoorwaarden voor welvaart en solidariteit. Dit remt ook de consumptieve vraag vanuit de massa – en dat is niet in wat ondernemers en werknemers in hun gezamenlijk belang verbindt. Zoals het rapport-Melkert stelt: We moeten af van het Angelsaksische neoliberale model. De paus, de Amerikaanse president Obama, het IMF, de Wereldbank, de OESO en het World Economic Forum zien de ongelijkheid in onze samenleving als het kernprobleem van deze tijd. De iconische vorm die Piketty’s boek (Kapitaal in de 21e eeuw) begint aan te nemen, onderstreept hoezeer het onderwerp leeft. Nu de Nederlandse regering nog. In zijn State of the Union in maakte president Obama eerder dit jaar de ongelijkheid tot één van zijn belangrijkste thema’s – dat had ook van onze Troonrede verwacht mogen worden: ‘dat gaan we keihard aanpakken’. Volgens Marcel ten Hooven weet de PvdA niet meer wat zij over gelijkheid te zeggen heeft doordat ze niet meer weet wat ze wil. Aan onze partijgenoten in het kabinet en in de Tweede Kamer is nu de uitdaging om zijn ongelijk aan te tonen door duidelijke, meetbare doelen en concrete maatregelen en instrumenten onderdeel te maken van het regeringsbeleid. Tot nu toe weigert de VVD en ook D66 de sociale ongelijkheid te erkennen als een probleem dat moet worden aangepakt. Onze fractie in de Tweede Kamer heeft al een goede voorzet gegeven: zie het artikel Belastingstelsel: de mens centraal, niet de financiële sector, van Ed Groot en Henk Nijman in Liberaal Reveil, het blad van de Teldersstichting, in oktober 2013. Dat heeft de VVD kennelijk nog niet overtuigd. De motie beoogt de fractie op te roepen om dit strijdpunt niet op te geven en een nieuw belastingstelsel niet te steunen als dit niet gehonoreerd wordt. Daarenboven pleit de motie voor een wettelijke regeling van een verhouding van het hoogste inkomen (inclusief dat van de bestuurders) met die van het laagste inkomen in een bedrijf of instelling, zoals sommigen dat al vrijwillig doen, en voor een stevige verlichting van de armoede in Nederland door de inkomenspositie van minima substantieel te verbeteren, de armoedeval te verkleinen en de wettelijke regeling voor schuldsanering beter te laten werken. Tenslotte roept de motie op om de sociale ongelijkheid verder te bestrijden door (zoals o.m. de WRR bepleit) het bevorderen van het aandeelhouderschap van werknemers, en in het onderwijs de sociale mobiliteit te vergroten door de selectieleeftijd te verhogen naar bijv. 16 jaar.
Motie 5 Decentralisaties en versterking lokale overheden en democratie De drie grote decentralisaties die per 1 januari a.s. in werking moeten treden vragen om een versterking van lokale overheden en van de lokale democratie. Het is verbazingwekkend dat de coördinerend minister van deze decentralisaties, tevens de minister van binnenlandse zaken, dit punt niet agendeert. Volgens sommigen is hij na het schrappen van de super-provincie en van de schaalvergroting onder gemeenten zelfs een minister zonder portefeuille geworden. De motie wil hem – en onze Tweede Kamerfractie, die we hierover nog niet hebben gehoord – aansporen om hier werk van te maken. De lokale overheid en de lokale democratie zijn onvoldoende toegerust op de extra taken. De democratische legitimiteit is relatief gering – weliswaar waren de opkomstcijfers in maart 2014 niet zo dramatisch als voorspeld, maar met net meer dan de helft van de kiezers die de moeite neemt te gaan stemmen kan je daar toch nauwelijks tevreden over zijn. De lokale media zijn onder invloed van liberalisering en globalisering bijna volledig weggevaagd en de publieke tribunes worden bijna alleen gevuld met de incrowd van de gekozen partijen en politici en een enkele zich te kort gedaan gevoelde burger. Er is kortom geen publiek voor de lokale democratie. Bij gebrek aan onafhankelijke pers en eigen kritische informatie-inspanning heeft propaganda van onruststokers, cynici en eigen gelukzoekers vrij spel. Zullen kiezers inderdaad het lokaal bestuur corrigeren als het in een gemeente mis gaat? Niet alleen moet je dan als kiezers een hele zittingsperiode wachten – om de een of andere duistere reden mogen kiezers lokaal nooit tussentijds naar de stembus bij een lokale politieke crisis – maar de meerderheid van kiezers zal niet direct zelf getroffen zijn en dus wellicht op basis van andere motieven een stembuskeuze bepalen – de emoties van lokale kiezers gaan vaak over heel andere zaken dan een goede zorg en sociaal vangnet. Je zult er maar afhankelijk van zijn. Door de decentralisaties van belangrijke delen van de verzorgingsstaat en nu wellicht ook verruiming van mogelijkheden voor lokale belastingen dreigt de crisis in de lokale democratie nog versterkt te worden. Er zal meer schaalvergroting zijn, vaak eerst vormgegeven door boven-gemeentelijke samenwerking met nog minder invloed van gemeenteraden op wat er feitelijk gebeuren gaat. Voor veel gemeenten zal de keuze tussen bezuinigingen op kwaliteit en/of arbeidsvoorwaarden van de uitvoerende medewerkers van de gecontracteerde instellingen of het risico nemen van kwaliteit borgen en dan komen te staan voor de noodzaak van andere bezuinigingen en/of hogere gemeentelijke belastingen, voor veel spanning zorgen. Als er zaken mis gaan, kan men naar Den Haag wijzen (zoals Den Haag naar Brussel wijst), maar het zal zeker ook op het lokale bestuur afstralen. Het negatieve oordeel van veel burgers over ‘de’ politiek zal worden versterkt, de afwending van de politiek en de democratie wordt groter. Het is hoog tijd om te investeren in de lokale overheid en democratie. De motie pleit daarom voor grotere budgetten voor ondersteuning en scholing van raadsleden, voor het mogelijk maken van tussentijdse gemeentelijke verkiezingen, het versterken van onafhankelijke lokale media, het dichten van het democratische tekort bij de steeds toenemende intergemeentelijke samenwerking en – last but not least – voor het kwantitatief en kwalitatief versterken van de gemeentelijke organisatie.
Motie 6 Betere borging van de decentralisaties Dit kabinet is bezig met de grootste decentralisatie operatie naar gemeenten in onze geschiedenis. Wij erkennen dat in de langdurige zorg een andere aanpak nodig is. De zorg is een arbeidsintensieve bedrijfstak, waarin mensen en middelen voortdurend duurder worden en de vergrijzing bovendien de groei van het aantal zorgvragers versnelt. Nederland heeft de op één na duurste zorg ter wereld, in uitgaven afgezet tegen de economie. Dat komt vooral door de langdurige zorg – voor gehandicapten, ouderen en psychiatrische patiënten. Vergeleken met het buitenland leven veel mensen in instellingen en wordt relatief weinig zelf betaald. Over tien jaar telt ons land 1,3 miljoen 80-plussers, een verdubbeling. Veranderingen zijn dan ook onvermijdelijk, anders zouden we straks iedere week een verpleeghuis moeten openen. Bovendien komt er een generatie aan die liever zo lang mogelijk zelfstandig wil blijven wonen. Als we nadenken over onze eigen ‘oude dag’, dan willen de meesten van ons niet dat wij straks ook ‘opgeborgen’ worden in verzorgingstehuizen en verpleeghuizen, maar zo lang mogelijk eigen regie houden over wonen, eten, onze verzorging en onze huishouding, de activiteiten die we ondernemen, etc. Door te decentraliseren kan er potentieel door een meer integrale benadering zowel kosten beperkt worden als de beoogde kwaliteitsverbetering effectiever georganiseerd worden. De decentralisaties komen feitelijk neer op een totale verbouwing van de verzorgingsstaat. Aan de hulpverlenende kant én bij de mensen die soms al jaren aan de ontvangende kant leven. Het ‘recht hebben op zorg’ is geschrapt en vervangen door een niet afdwingbare ‘zorgplicht’. Een goede, gebruikte scootmobiel is ook mooi. De theorie, die bij deze operatie aan een praktijktest wordt onderworpen, is dat alle goede bedoelingen van de verzorgingsstaat hebben geleid tot stroeve, verkokerde, bureaucratische zorg- en hulppatronen met te lange wachtlijsten. De vaste klantjes wisten ermee om te gaan, maar de afhankelijkheid was in veel gevallen onnodig groot. En het resultaat onbetaalbaar. Bij de nu ingezette decentralisaties wordt op ideologisch niveau een fundamentele wijziging doorgevoerd van een systeem van gelijke individuele rechten voor iedere burger van ons land – de traditionele verzorgingsstaat – naar een systeem waarbij meer op maat lokaal wordt gekeken wat er nodig is en wat er beschikbaar gesteld kan worden. Op lokaal niveau worden vanaf 2015 rechten en plichten gedefinieerd, en dus gaat het ook uit maken waar je woont, welke kwaliteit en hoeveel zorg en hulp er voor jou beschikbaar is. Bovendien schuilt er een meer dan semantische verschuiving van waarden in de terminologie – van het recht op zorg en hulp naar verplicht participeren. En wie weigert voldoende te participeren verliest zijn aanspraak op onze solidariteit – en wat ‘voldoende’ is wordt ook steeds meer lokaal bepaalt – zie de discussie over de tegenprestatie-eis in de bijstandswet. En het gaat dan ook niet meer om ‘verzorgen’ – waar de afhankelijkheidsrelatie in stand blijft – maar om ‘toerusten’, opdat de afhankelijkheid wordt beëindigd en betrokkene zich weer kan emanciperen. In de woorden van de ‘Van Waarde’-resolutie: ‘van verzorgingsstaat naar toerustingsstad’. Nu dit concept zo snel een uitwerking kreeg in een regeerakkoord met een partij die een diametraal tegengestelde ideologie heeft en er bovendien een enorme bezuinigingstaakstelling met bijbehorend kort tijdspad aan gekoppeld is, kan het resultaat echter eenvoudig ontsporen, waarbij de bezuinigingen op korte termijn wel worden gerealiseerd, maar de beoogde kwaliteitsverbeteringen niet of veel minder. En waarbij de zorgvuldigheid bij het enorme veranderingsproces in het geding komt, en daardoor mensen verstoken blijven van goede zorg en veel zorgmedewerkers ontslagen worden. De rechtse verkiezingsoverwinningen bij de recente gemeenteraadsverkiezingen maken de risico’s hiervoor nog groter. Op een aantal terreinen gaat de decentralisatie ook te ver en komt de sociale rechtstaat zelfs in het geding. Hoe de privacy van de burger geborgd gaat worden bij de wijkteams en de gemeenten zonder medisch beroepsgeheim en met uiterst gevoelige persoonlijke informatie, is nog volstrekt onduidelijk. Zo is ook een recht op beroep als mensen het niet eens zijn met wat het wijkteam of de gemeente voor hen (liefst met ze) heeft bedacht, nog niet in zicht. Ook de beweging van verzorgingsrecht naar participatieplicht kan makkelijk ontaarden in een volgende neoliberale
exercitie waarin het vooral aan de mensen zelf ligt, als ze niet meer voldoende mee kunnen in onze samenleving. De discussie over de passage in de vorige Troonrede, waarbij naar deze beweging werd verwezen, sprak boekdelen. Er zijn bij gemeenten meer voorbeelden te vinden van ontsporing van dergelijk beleid dan van succesverhalen. Daarnaast loopt het transitieproces niet goed. De patiëntenorganisaties, de 32 grootste gemeenten en de zorgverleners geven allen in toenemende intensiteit aan dat zonder bijsturing het proces in de langdurige zorg dreigt te ontsporen, waarbij zeer veel kwetsbare, van zorg afhankelijke burgers de dupe dreigen te worden. De ontkenning van de wel degelijk bestaande wachtlijsten heeft al tot dodelijke slachtoffers geleid. Het kabinet rekent blijkens de Troonrede er ook al op dat bij zo’n grote operatie fouten zullen worden gemaakt. Daarom pleit de motie voor landelijke kwaliteitseisen, een verbod op alpha-constructies en caoontduiking, nationale handhaving en een aanwijzingsbevoegdheid voor het Rijk. De motie pleit daarenboven voor aanvullende afspraken en aanvullende regelgeving om deze zorgen weg te nemen. Het is een – letterlijk – dure plicht van het Rijk om te voorkomen dat er mensen tussen wal en schip vallen. Wij willen op drie zorgen nader ingaan. Dit betreft de te overspannen verwachting over een extra potentieel aan mantelzorgers, het tempo waarmee bestaande verpleeghuiscapaciteit en werkgelegenheid in de langdurige zorg verloren gaat en de vaststelling dat veel gemeenten vooral de bezuinigingen zeker stellen, maar weinig laten zien op het terrein van de kwaliteitsverbetering. Eerst de mantelzorgers. De beoogde bezuiniging op de langdurige zorg moet deels ingevuld worden doordat mensen meer zelf moeten doen of door mantelzorgers moeten laten doen. Het beroep op mantelzorgers om langer zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen kan niet betrekking hebben op zorg, die professioneel opgeleide zorgverleners vereisen, zo wordt wel erkend. Toch is dat wat dreigt te gebeuren. Kim Putters, partijgenoot en directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau, heeft in een essay dit voorjaar al aangegeven dat het hervormen van de verzorgingsstaat in een samenleving waar vanzelfsprekend wordt deelgenomen aan de zorg voor behoeftige familieleden en andere bekenden, niet per decreet kan worden afgedwongen. Bovendien in inmiddels (ook) aangetoond dat mantelzorgers grote risico’s lopen in een armoedeval terecht te komen. Premier Rutte gaf het ‘mondiger en zelfstandiger’ van moderne burgers als argument voor die omslag. Maar de onwillige mantelzorger zal even mondig uitleggen dat hij de verpleging van zijn behoeftige schoonmoeder er echt niet bij kan hebben, zelfs niet als de onzalige ‘mantelzorgboete’ definitief door staatssecretaris Kleinsma zou worden ingetrokken. Putters wijst erop dat mantelzorg nu vooral wordt geleverd door vrouwen van 45-plus. Van een cultuuromslag naar vanzelfsprekende mantelzorg mag niet veel verwacht worden, gezien het lage tempo van de herverdeling van zorg voor de kinderen tussen vaders en moeders. En zelfs marginale vrijwillige zorg kan bezwaarlijk worden afgedwongen, als zin, tijd of expertise ontbreken. De van zorg afhankelijke partij loopt zo het gevaar in een positie gemanoeuvreerd te worden die nu juist was overwonnen. Het is een verworvenheid dat niemand meer afhankelijk is van andermans goed gedrag. Genadebrood smaakt slecht, ongeacht of het komt van liefdadigheid, de kerk of de buurman. Op al dan niet verwante bekenden kan een beroep worden gedaan om hulp, uit liefde of compassie of plichtsbesef. Maar niet omdat het moet. Goede zorg is duur. Het vraagt veel publiek geld en dat moet met zorg worden besteed. Een besparing door meer mantelzorg kan op termijn wellicht gevonden worden, maar veel zal het nooit zijn. Als dat betekent dat de beoogde bezuiniging niet of later behaald kan worden, dan moet dat geaccepteerd worden. In de tweede plaats het snelle verlies aan verpleeghuiscapaciteit en zorgmedewerkers. Door de bezuinigingen kopen de zorgverzekeraars minder kamers in bij zorginstellingen tegen lagere tarieven. Deze zorginstellingen worden daardoor gedwongen kamers leeg te laten staan en mogen ze deze kamers niet aanbieden aan mensen die op de wachtlijst staan. De zorginstellingen moeten daardoor ook personeel ontslaan, dat straks waarschijnlijk weer hard nodig is, en als er te veel lege kamers komen, zelfs de deuren van een instelling compleet sluiten. Hoogbejaarden en dementerenden worden dan gedwongen te verhuizen. Verzekeraars anticiperen sterk op de komende bezuiniging. Er wordt verwacht dat de komende jaren enkele honderden locaties gesloten moeten worden. Er
zijn ook zorgen vanwege het wegvallen van de centrumfunctie die deze locaties hebben voor nog zelfstandig wonende ouderen voor maaltijden, contact of tijdverdrijf. Eenzaamheid bij ouderen is een groot, groeiend probleem en het wegvallen van deze voorzieningen maakt dat alleen maar erger. Het is bovendien de vraag of de ambities om zoveel mensen langer thuis te kunnen laten wonen ook op termijn wel op verantwoorde wijze realiseerbaar is. De stichting Alzheimer Nederland heeft al de alarmbel laten luiden over gevaarlijke situaties bij dementerenden die nog thuis wonen. Driekwart van hun mantelzorgers meldt valincidenten, verkeerde inname van medicijnen, gevaren met elektrische apparaten, verbranding en het eten van bedorven voedsel. Daarnaast verdwaalt een op de vijf dementerenden zeker één maal per maand buitenshuis. In derde plaats de vaststelling dat veel gemeenten vooral de bezuinigingen zeker stellen, maar weinig laten zien op het terrein van de kwaliteitsverbetering. De patientenfederatie NPCF meldt dat uit de inkoopdocumenten die men van gemeenten heeft gezien de gevolgen van de bezuinigingen zich duidelijk aftekenen, maar dat er nog geen begin te zien is van de beoogde verbetering van de zorg en hoe de langdurige zorg er voor de mensen straks uit zal zien. “We zien wel de wrange effecten van enorme bezuinigingen maar we zien niet het begin van mensvriendelijke innovatie in bijvoorbeeld passende woningen, e-health, voorzieningen die daadwerkelijk leiden tot een zorgzame samenleving.” Voorts wordt geconstateerd dat de wijkverpleegkundigen in de praktijk niet de beoogde spil kunnen spelen in de indicatie en in de verbinding tussen het sociale (WMO) en zorgdomein (ZVW), doordat gemeenten de indicatie voor de WMO uit kosten-oogmerk zelf regelen. Onduidelijk is hoe de aansluiting geborgd wordt. Ook zijn er zorgen over een tekort aan voldoende opgeleide verpleegkundigen bij de zorgaanbieders. De plannen dreigen volgens de NPCF te verzanden in bezuinigingen en paradoxen: “De bezuinigingen leiden tot massaontslagen, tot onrust en bezorgdheid met alle maatschappelijke kosten van dien. We horen heel veel onbegrip over een kabinet dat het enerzijds heeft over banen aan de onderkant, anderzijds beleid voert dat leidt tot een verlies van tienduizenden banen in de zorg. Verlies dat ten koste gaat van patiëntenzorg. Van effectieve afstemming binnen het kabinet lijkt geen sprake. Met als gevolg dat mensen met ons het vertrouwen verliezen in dweilen-met-de-kraan-open-beleid. We zien wel de vergroting van de druk op vrijwilligers, maar we zien onvoldoende initiatief om dit ook maatschappelijk te wortelen. We lezen dat er vernieuwingen moeten komen, en nieuwe arrangementen die passen bij wat mensen nodig hebben. Maar wat we zien is dat in de praktijk uitgegaan wordt van oud zorgaanbod. We zien wel de sluiting van huizen, maar we zien amper ontwikkeling in alternatieve woonvormen. We zien de onderhandelingen tussen partijen zich voortslepen en van bruggen bouwen lijkt nog weinig sprake. We hebben de bezuinigingen steeds gekwalificeerd als “te veel, te snel”. Het risico dat er van beter geen sprake zal zijn zien we met de dag groter worden.” Doordat gemeenten ook laat zijn met de inkoop van zorg en over de beschikbare budgetten – vaak ook omdat het Rijk aan hen ook pas laat duidelijkheid verschafte – sluiten hele thuiszorginstellingen zelfs hun deuren, omdat men niet het risico kan lopen straks wel personeel te hebben, maar geen contracten en bijbehorende inkomsten om dat personeel ook te kunnen betalen. Duizenden burgers dreigen daardoor straks helemaal geen thuiszorg meer te kunnen krijgen, terwijl ze daarvan wel afhankelijk zijn. Ook bij de jeugdzorg is er een enorme tijdsdruk. Er zijn nu nog steeds tientallen gemeenten die de jeugdzorg niet geregeld krijgen, waardoor nu door het Rijk wordt opgelegd dat externe deskundigen daar gaan meekijken. Mocht dat niet helpen, dan kan de probleemgemeente onder curatele komen te staan, zo werd deze week bekend gemaakt. De brancheorganisatie Jeugdzorg Nederland vind dit lang niet ver genoeg gaan. Die organisatie pleit voor een Noodwet om de zorg aan kwetsbare kinderen te garanderen en vast te leggen dat het geld voor de jeugdzorg langer bij het Rijk blijft. Zelfs 75% van alle jeugdzorginstellingen weten nog steeds niet wat gemeenten precies willen met de jeugdzorg na 1 januari. Ook hier worden mensen ontslagen. De motie spreekt uit dat de jeugdzorg gegarandeerd moet zijn en dat zo nodig budgetten in regio’s die nog niet gereed zijn later moeten worden overgedragen. Ook bij de participatiewet is er wat ons betreft reden tot zorg, omdat het over de grens van de betrouwbare overheid en rechtszekerheid gaat. Er is geen sprake meer van een overheid met een neutraal mensbeeld. Zo is er, onder druk van de publieke opinie, al jaren sprake van een steeds
sterker wordende aanname dat uitkeringsgerechtigden misbruik maken, frauderen, oneigenlijk aanspraak maken, onwillig en niet gemotiveerd zijn, etc. Terwijl de praktijk laat zien dat mensen aan de onderkant van de samenleving en aan de onderkant van de arbeidsmarkt echt in de problemen zitten en met moeite het hoofd boven water kunnen houden. De ingezette teneur van werken voor je uitkering, verplichte participatie op straffe van boete en maatregelen, zijn dreigementen die geen kracht bijgezet kunnen worden in de vorm van beschikbare arbeid voor deze doelgroep. Bovendien treedt meer en meer een situatie op waarbij werken niet loont. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt spelen zich risico’s af op het gebied van armoedeval ondanks betaalde arbeid, problemen met te dure kinderopvang, schulden en loonbeslagen, risico’s van uitbuiting (geen minimumloon en geen arbeidsvoorwaarden) en van verdringing door mensen met loonwaardemetingen (goedkope krachten). Het wordt gemeenten nog steeds verboden om met algemene maatregelen een efficiënt armoedebeleid te voeren. Dat is schadelijk nu gemeenten met weinig geld veel mensen moeten helpen. Over de tegenprestatie is nog steeds onduidelijkheid. De bij het akkoord betrokken partijen lijken de afspraken op verschillende manieren uit te leggen, zo bleek twee weken geleden tijdens het Kamerdebat. Met name de VVD houdt vast aan de verplichting de tegenprestatie voor alle bijstandsgerechtigden te verplichten op straffe van een korting op het bijstandsbudget. Andere partijen bieden in hun uitleg gemeenten meer ruimte om te bepalen van wie er een tegenprestatie wordt gevraagd. Verder gaat de verhuisplicht voor bijstandsgerechtigden door, en komt er een kostendelersnorm. Wel lijkt het erop dat de ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met jonge kinderen gehandhaafd blijft en schrapt het kabinet de voorgenomen wachttijd van vier weken voor mensen die een nieuwe bijstandsuitkering aanvragen. Deze en andere constateringen vragen (ook) om beroeps- en bezwaarmogelijkheden van de klant tegen een niet consistente en/of betrouwbare overheid. De gang naar de onafhankelijk rechter moet in de Participatiewet gewaarborgd worden. De motie stelt de decentralisatie op zichzelf niet ter discussie. Maar er dreigt wel heel veel mis te gaan. Het is nu ook te laat om over de hele linie tot uitstel te pleiten. Er is ook al veel verbeterd aan de oorspronkelijke voorstellen en er is gaandeweg ook meer geld – eigenlijk minder bezuinigingen – beschikbaar gesteld. Daarom pleit de motie voor gerichte maatregelen.
Motie 7 Instabiliteit in de wereld Het is goed mis in de wereld rondom Europa. Kijk even mee buiten het conflict in Oekraïne. In Gaza zijn volgens de VN ruim 3000 slachtoffers te betreuren. Het grootste deel zijn onschuldige burgers, waaronder een onrustbarend groot aantal kinderen. In Libië wordt de strijd tussen milities onderling steeds bloediger en is feitelijk sprake van een burgeroorlog, waarbij de autoritair bestuurde staten Turkije en Qatar enerzijds en Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten anderzijds verschillende milities steunen. De Arabische Lente is in Egypte begraven onder een feitelijke nieuwe militaire dictatuur. De zelfbenoemde kalief breidde intussen gewapenderhand zijn Islamitische Staat in Irak en Syrië uit met schokkende wreedheden tegen iedereen die niet meedoet in hun ultra-orthodoxe soennitische versie van de islam. Inmiddels bedreigden ze ook Bagdad en raakt het Westen, Turkije, de Saoedi-Arabië, de Golfstaten en Iran betrokken in de strijd. In Syrië duurt ook de strijd met Assad voort en in Irak zijn er dagelijks bloedige aanslagen. In Jemen en Somalië duurt de oorlog op alle fronten voort, waarbij die in Somalië nu ook Kenya en Oeganda heeft bereikt. In Afrika, waar het volgens de laatste hype zo goed ging, zijn ook nog een paar gruwelijke oorlogen aan de gang. Neem Soedan, al meer dan een halve eeuw de plek van bloedige strijd. Regering en rebellen doen hun uiterste best de babystaat Zuid-Soedan in de wieg te smoren. In Darfoer, helemaal vergeten, zijn dit jaar toch al weer 400.000 mensen ontheemd geraakt. Burgeroorlog in de Centraal Afrikaanse Republiek tussen islamieten en christenen. Burgeroorlog in Mali met uitzaaiingen in Algerije, Mauritanië en Niger. Wrede misdaden door Boko Harem in Nigeria. Afrika als geheel is een demografisch kruitvat (in Afrika wordt tegen het jaar 2050 een verdubbeling van de bevolking verwacht met miljoenen jongeren zonder perspectief op werk) en de toenemende schaarste aan grondstoffen, voedsel en water staat aan de basis van veel regionale conflicten. Onze normen en waarden worden direct aangevallen, in woord en geschrift, maar ook door gewelddadige terreur en (dreiging met) militaire actie, door zowel Rusland als door Islamitische extremistische groeperingen. De Russische president Poetin wordt maar door één ding gedreven: haat tegen het Westen. Hij vindt Europeanen en Amerikanen verdorven. Hij walgt van alles waarvoor het Westen zegt te staan – scheiding kerk-staat, internationale verdragen, antimilitarisme, feminisme, een liberale houding tegen homo’s, daarin gesteund door de Russisch-Orthodoxe kerk, die meent dat Moskou het nieuwe Rome is, de zetel van het Christelijk geloof. Caroline de Gruyter trekt in NRC Handelsblad daarbij de parallel met de nieuwe ISIS-kalief in Syrië en Irak, de militieleiders van Libië, Mali tot Nigeria, maar ze zou ook Somalië, Jemen, Iran, Afghanistan en Pakistan kunnen hebben noemen. Gezamenlijk maken ze een vijandelijke kraag die Europa geheel omsluit buiten de Atlantische kusten. Het gemeenschappelijke sentiment is diep gevoelde vernedering. Zowel de Russische als de Islamitische Jihad zijn gericht tegen onze Westerse waarden en beschaving. Oekraïne, Syrië en Irak hebben de pech nu het terrein te zijn waar slag geleverd wordt en slachtoffers vallen. Maar eigenlijk gaat de strijd in al die gevallen tegen ons en waar wij voor staan. Het verleden laat zich niet herschrijven. De gemiste kansen van Europa om een meer gezamenlijk nabuurbeleid met de Russen, de Turken en de islamitische landen in Noord-Afrika en het MiddenOosten op te bouwen (waar we ons geen raad weten met de – met uitzondering van Tunesië – bloedig in anarchie, burgeroorlog of hernieuwde dictatuur vastgelopen Arabische lente) moeten in de eerste plaats erkend en herkend worden. Europa moet eerst aan geloofwaardigheid winnen door zijn eigen falen een plaats te geven en daar aantoonbaar in daden lessen uit trekken. Het zal niet eenvoudig zijn de jihadisten – of ze nu islamitisch of orthodox-katholiek zijn – te overtuigen, maar op de lange duur is er geen duurzaam alternatief. Nog steeds heeft Europa voor velen buiten Europa grote aantrekkingskracht, en niet alleen vanwege de relatief hoge materiële welvaart op ons oude continent. De strijd in Oekraïne, Moldavië en Georgië bewijst dat, als ook de immer groeiende aantallen migranten die over de Middellandse Zee met ware doodsverachting hier een nieuw thuis zoeken. De aantallen mensen die Europa in willen overtreft vele malen de beperkte aantallen die Europa en waar Europa voor staat vaarwel zeggen – enkele tientallen zich, althans hun cultuur, vaak vernederd voelende jongeren die in voor hun vreemd land en regio
(Nederlandse Marokkanen in Syrië) de jihad opnemen. Het is de kunst om die aantrekkingskracht ook geloofwaardig in partnerschappen om te zetten. Europa heeft thans nog steeds een onvoldoende geloofwaardig gemeenschappelijk defensiebeleid en het ontbreekt haar aan de benodigde militaire middelen om zelf aan machtspolitiek te kunnen doen. Dat moet ze daardoor noodgedwongen aan de Verenigde Staten overlaten, een supermogendheid die het spel volgens eigen regels speelt en vanzelfsprekend zijn eigen belangen vooropstelt. Op lange termijn dreigt daardoor marginalisatie van Europa, met aantasting van welvaart, welzijn en veiligheid van de Europese burgers. De motie vraagt aan het partijbestuur een discussie te starten over de gevolgen van al deze geopolitieke veranderingen en omstandigheden. Wat betekent dit voor ons standpunt op de omvang en de inrichting van onze defensie, en voor de samenwerking binnen EU- en NATO-verband? En voor ons beleid t.a.v. migratie en asiel? Wat moeten we doen voor verdediging tegen binnenlandse dreiging, zonder dat daarbij de waarden die we willen verdedigen juist met voeten getreden worden? En wat kunnen we daarbij meer preventief doen – hoe komt het dat soms hoog opgeleide en in Nederland geboren en getogen jongeren de jihad willen gaan strijden in Syrië en elders? Wat moeten we doen om niet van grondstoffen en energie afhankelijk te zijn van staten die instabiel of ons vijandig gezind zijn? De motie pleit daarnaast ook voor een nieuw Europees ontwapeningsinitiatief. MH-17 is zo goed als zeker neergeschoten door een Russisch geavanceerd rakettensysteem, zeer waarschijnlijk afkomstig uit Rusland en mogelijk zelfs bediend door Russische militairen. De wapenindustrie heeft ook steeds meer mobiele effectieve rakettensystemen op de markt gebracht, die op den duur de burgerluchtvaart internationaal bedreigen, en die nu al luchtaanvallen op bolwerken van terroristen levensgevaarlijk maken. In navolging van het succesvol Europees initiatief tegen landmijnen zou nu een initiatief genomen moeten worden tegen zulke rakettensystemen. Het maakt het neerschieten van MH-17 uiteraard niet ongedaan, maar voorkomt wellicht een herhaling – dat is toch het minste dat we kunnen doen.
Motie 8 Oekraïne De motie spreekt nadrukkelijk zijn solidariteit uit met Oekraïne in zijn strijd tegen de Russische destabilisatie. De huidige recente wapenstilstand lijkt de situatie vooral te bevriezen. Oostelijk Oekraïne wordt zo een nieuw Transnistrië, Abchazië of Zuid-Ossetië. De facto heeft Rusland het ingepikt en het houdt zijn handen vrij om door te gaan met destabilisatie. Oekraïne kon niet veel anders dan de eisen van Rusland te accepteren, anders zou snel een corridor naar de Krim en wellicht de hele Zwarte Zeekust ook verloren zijn – als Rusland wil, is het inderdaad zo dat ze zonder westerse militaire steun zo in Kiev zijn. Alle westerse inspanningen om Oekraïne te helpen haar wens te realiseren om het land te hervormen tot een Europese, democratische rechtstaat waarin burgers hun welvaart kunnen organiseren, dreigen zo gefrustreerd te worden. We kunnen in een oorlog verwikkeld raken zonder het te beseffen. Onze soft power instrumenten (sancties, waarnemers) hebben geen vat op Poetin. Economisch en militair is hij zwak, vergeleken met de NATO – ter illustratie: het defensiebudget van de Russische Federatie bedraagt ongeveer 10% van dat van de NATO, ondanks dat het Russische budget het laatste decennium verdubbeld is. Poetin speelt een nieuw spel waarbij hij alle initiatief neemt. Het Westen reageert. Dat is wat hij wil: het was decennia lang omgekeerd. Onze respons geeft hem munitie om verder te gaan met zijn orthodox-katholieke versie van de jihad. President Poetin heeft Rusland getransformeerd van een potentiële partnerstaat van het Westen tot een neo-Stalinistisch, autoritair en nationalistisch land, dat zijn minderwaardigheidscomplex exploiteert om territorium en invloedssferen uit de tijd van de Sovjet-Unie te herstellen. De Krim, Abchazië en Zuid-Ossetië zijn al gevallen, de strijd in Oostelijk Oekraïne duurt nog voort – waarbij als bijkomende schade een verkeersvliegtuig vol met burgers uit het Westen en Azië uit de lucht werd geschoten. Landen als Polen en de Baltische landen vrezen een hernieuwde Russische belangstelling voor hun grondgebied. De Suddeitsche Zeitung schreef dat Poetin tegenover Porosjenko verklaard heeft dat ‘als hij wilt’ de Russische troepen in no time in Tallinn, Riga, Vilnius, Warschau en Boekarest staan. Feitelijk is het Oekraïens leger verslagen en 60% van de vuurkracht vernietigd door grootschalige Russische inzet en steun na een aanvankelijk Oekraïens succes. Over en weer zijn tussen het Westen en Rusland sancties ingesteld, die elkaar grote economische schade zullen toebrengen. Dat Rusland daarbij ook de gasleveranties aan Europa als instrument inzet, bedreigt een aantal EU-landen zeer in hun energievoorziening. Lidstaten van de EU en NATO helpen wel de Koerden in Irak en de gematigde rebellen in Syrië, zelfs met wapens, trainingen en bombardementen, maar Oekraïne blijft op militair terrein in de kou staan. Toch is militaire dreiging en kracht het enige middel als stok achter de deur om onze soft power inspanningen (sancties, boycots, diplomatie) effectief te maken. Als we hier niet toe bereid zijn zal Kiev 2015 een herhaling worden van Praag 1967 en van Boedapest 1956. En dan zullen uiteindelijk ook de Baltische landen, Moldavië en onze eigen directe belangen in de wereld niet meer veilig zijn. We zijn ook aan de slachtoffers van vlucht MH17, waar Rusland tenminste indirect verantwoordelijkheid voor draagt, verplicht Rusland nu te stoppen bij het maken van nog meer onschuldige slachtoffers. Het huidige Nederlandse en westerse beleid om leverantie van wapens aan Oekraïne uit te sluiten moet daarom worden vervangen. De motie roept daarom op om in EU- en/of NATO-verband wapens te leveren, militairen te trainen en inlichtingen te verstrekken teneinde Oekraïne zelf in staat te stellen zich militair effectief te verdedigen en de orde en stabiliteit op haar grondgebied te herstellen. Voorts vraagt de motie om verdere economische en financiële steun aan Oekraïne om te zorgen dat het land en de veel geplaagde inwoners ervan kunnen overleven. Tenslotte vraagt de motie om extra sancties tegen de Russische Federatie, die Poetin ervan overtuigen dat Europa niet zal wijken.