Toelichting op de wijziging van Bijlage 1 van het Landelijk tarievenkader december 2011 Algemeen
Inleiding De concessieverleners voor het openbaar vervoer verbinden volgens artikel 32 lid 2 sub d van de Wet Personenvervoer 2000 voorschriften aan de tarieven, modellen van vervoerbewijzen en de vervoervoorwaarden waartegen het openbaar vervoer wordt verricht. Voor bus, tram, metro en regionaal openbaar vervoer per trein zijn deze concessieverleners de provincies en stadsregio’s. Zij zijn hiermee de tariefautoriteiten. Met het vaststellen en ondertekenen van het convenant Landelijk Tarievenkader OV-chipkaart 2009 (LTK) hebben de provincies en stadsregio’s een aantal afspraken gemaakt over de openbaarvervoertarieven waarbij de chipkaart het vervoerbewijs zal zijn. Zij achtten het maken van deze landelijke afspraken wenselijk voor zowel de reiziger als voor de openbaar vervoerbedrijven, maar tegelijkertijd spraken zij uit dat deze afspraken ‘zo beperkt mogelijk in aantal’ moesten zijn. De tekst van het convenant (inclusief de bijlagen) is op 2 april 2009 vastgesteld in de toenmalige Stuurgroep chipkaart. Het convenant is vervolgens conform artikel 7 lid 1 in werking getreden op 10 november 2009. Het convenant is voorzien van bijlagen, die er onlosmakelijk deel van uitmaken. De convenanttekst legt de grondslagen van het chipkaarttarief vast en beschrijft de rechten en plichten van de deelnemende partijen. Bijlage 1 bevat de overige tariefafspraken. Het procedurele verschil tussen de convenantartikelen en de afspraken in de bijlage betreft de wijzigingsprocedure: wijziging van het convenant vergt instemming van alle partijen, wijziging van de bijlagen kan geschieden in een overleg van de portefeuillehouders van de partijen. Bij het vaststellen van de tekst is afgesproken dat de landelijke reisproducten, die in eerdere ontwerpversies wel waren vermeld, voorlopig niet zouden worden opgenomen in het LTK. Dat was nog niet nodig omdat de sterabonnementen, stad-streeksupplementen en ov-jaarkaart vooralsnog bleven bestaan. De gedachte was dat de sterabonnementen en stad-streeksupplementen enige maanden tot een half jaar na de invoering van de chipkaart in de laatste regio zouden kunnen worden vervangen door een nieuw systeem. Dit uitstel gaf de mogelijkheid de in te voeren landelijke reisproducten nog eens goed te bestuderen. Dit uitstel noodzaakte wel tot het (beleidsarm) actualiseren van Bijlage 1. Deze actualisering is besproken in het ROVB van 9 februari 2011 en door IPO en SkVV vastgesteld op 23 februari 2011.
Doel en vorm van de herziening van Bijlage 1 De nieuwe, nu voorliggende tekst van Bijlage 1 betreft een algehele wijziging. Deze wijziging heeft primair twee doelen, te weten het opnemen van de landelijke reisproducten en het schonen van de tekst van niet-bindende afspraken, voornemens en onderzoeksvoorstellen. Deze voornemens en onderzoek zijn voor een belangrijk deel uitgevoerd of, gezien de ontwikkelingen, niet meer relevant. Het LTK is bindend voor de OV-autoriteiten, maar heeft, anders dan het NVB had, geen rechtstreekse werking richting de vervoerbedrijven. OV-autoriteiten dienen de uitvoering van het LTK te borgen in de met de vervoerders te maken concessieafspraken, of door middel van andersoortige regelgeving. De tekst van de bijlage kan niet los worden gezien van het eigenlijke convenant. In dit verband zijn met name twee artikelen van belang. In de eerste plaats spreekt het convenant in artikel 2 over een standaard ritprijs die opgebouwd is uit een vaste voet en afstandsafhankelijk deel. In de bijlage wordt hierop voortgebouwd. In de tweede plaats dient hier te worden gewezen op artikel 9 van het convenant, dat vermeldt in lid 3: ‘Dit Convenant is van toepassing op het regionale openbaar vervoer’. En vervolgens in lid 4: ‘In afwijking van lid 3 is dit Convenant niet van
toepassing op het vervoer per trein, tenzij de desbetreffende concessieverlener, na overleg met de betrokken vervoerder, anders bepaalt.’ Dit betekent dat alle in de bijlage gemaakte afspraken van toepassing zijn voor het gehele regionale openbaar vervoer zoals vermeld in artikel 1i van het convenant, met uitzondering van het openbaar vervoer per trein. Maar het is mogelijk dat een provincie of stadsregio in overleg met de betrokken vervoerder besluit de afspraken geheel of gedeeltelijk toch te laten gelden voor het regionale openbaar per trein. Deze aanpak doet recht aan de bij het opstellen van het convenant geconstateerde verschillen tussen bus, tram en metrovervoer enerzijds en treinvervoer anderzijds, maar laat de regionale beleidsvrijheid om te komen tot vergaande integratie van bus- en treinvervoer, ook op tariefgebied, geheel in tact. Het gegeven dat de bijlage van toepassing is voor het gehele regionale openbaar vervoer met uitzondering van dat per trein wil niet zeggen dat dat voor elke afspraak afzonderlijk, ic. voor elk reisproduct geldt. In voorkomende gevallen zijn uitzonderingen in de afzonderlijke artikelen vermeld. De nu voorliggende tekst bevat een aantal algemene afspraken, die ook reeds in het vigerende LTK staan: afspraken over kortingen voor ouderen en kinderen, het instaptarief, het basistarief, overstappen en wagenverkoop. Het gaat hier om de artikelen 2 t/m 7. Op een aantal punten zijn deze artikelen aangepast aan de geldende praktijk of naar aanleiding van nieuwe inzichten. Toegevoegd is een afzonderlijk artikel over de indexering.
Landelijke reisproducten De overige artikelen hebben betrekking op de landelijke reisproducten. Op één na gaat het hier om producten die ook in eerdere versies van LTK stonden: de opvolgers van de OV-jaarkaart, het N-ster abonnement en de OV-studentenkaart en het ten opzichte van het NVB nieuwe 20/40% kortingproduct. De pauze die is genomen tussen het vaststellen van de vigerende Bijlage 1, in 2009, en het opstellen van deze wijziging is gebruikt voor het ontwikkelen van een nieuw product dat bedoeld is als vervanger van het huidige stad-streeksupplement. Dit product, waarvan de voorwaarden in artikel 13 staan, is een voor de reiziger voordelige combinatie van het Altijd Voordeelproduct voor het treinvervoer met het Altijd Kortingproduct voor bus, tram en metro (artikel 12). Reizigers die de geldigheid van een landelijke reisproduct voortijdig willen beëindigen hebben in een aantal gevallen recht op restitutie van een deel van het aanschafbedrag. De regeling hiervoor zal worden weergegeven in bijlage 1b. Vooralsnog is deze bijlage als PM opgenomen. De opbrengsten van de landelijke producten met volledig afgekocht reisrecht, met uitzondering van die van het studentenreisrecht, (dat wil zeggen het netabonnement, het landelijk OV-reisrecht en het landelijk reisrecht voor blinden en slechtzienden) en van het vastrecht bij de Altijd Kortingproducten dienen onder de vervoerders en overheden die de vervoerprestatie leveren te worden verdeeld. Regels hiervoor worden gesteld in bijlage 1d. Ook deze bijlage is vooralsnog als PM opgenomen. Het Tarievenbureau – OV ontwikkelt deze bijlagen in samenwerking met de samenwerkende vervoerders.
Tarievenlijst Bijlage 1 vermeldt niet de tarieven van de diverse producten. Deze staan vermeldt in bijlage 1a, waarin ook het basistarief is opgenomen. De vermelde tarieven zijn inclusief BTW. Wijziging van het BTW-percentage kan leiden tot wijziging van de tarieven. De tarievenlijst wordt jaarlijks aangepast. De procedure voor aanpassing van de tarievenlijst en de andere bijlagen staat, als aanvulling op de in het convenant staande regels beschreven in artikel 18.
Artikelsgewijze toelichting 1. Het opnemen van artikel met definities is nieuw. Het convenant zelf bevat een dergelijk artikel. Het bleek echter noodzakelijk een aantal begrippen die in het convenant niet zijn opgenomen alsnog te definiëren. De definitie van persoonlijke chipkaart is ontleend aan die, die de kaartuitgever (TLS) gebruikt. 2. Door opneming van dit artikel geeft het LTK een compleet beeld van de landelijke tariefafspraken. Feitelijk is het overbodig. De desbetreffende afspraken staan namelijk reeds vermeld in het Besluit personenvervoer 2000. In de vigerende bijlage staat als lid 4 van dit artikel ‘honden’ vermeld. Dit onderdeel is hier geschrapt. De reden daarvoor is dat het Besluit personenvervoer 2000 artikel 46 voorschrijft dat levende dieren die als handbagage kunnen worden meegenomen gratis reizen, dat dit ook geldt voor levende dieren die niet als handbagage kunnen worden meegenomen, maar dat dit laatste niet geldt als concessieverlener en concessiehouder het anders regelen. Met andere woorden, honden reizen gratis, tenzij in de concessie een andere regeling is afgesproken. De komst van de chipkaart geeft geen aanleiding door middel van gezamenlijke afspraken, ic. het LTK, deze regionale vrijheid in te perken. 4. Lid b van dit artikel geeft aan dat in afwijking van het landelijke tarief van 4 euro een ander instaptarief mogelijk is. Deze regel is met name bedoeld voor situaties waarin 4 euro aantoonbaar te laag of te hoog is. Te denken valt daarbij aan nachtvervoer, HOV-lijnen of concessies waarin reizigers nimmer ritten maken van meer dan bijvoorbeeld 3 euro. Het is niet de bedoeling van de OV-autoriteiten af te stappen van het landelijke karakter van de hoogte van het instaptarief. Het onder c. genoemde geeft niet de anno 2011 overal geldende coulanceregel weer, die bepaalt dat reizigers recht hebben op restitutie wanneer zij vergeten uit te checken. Beslissingen betreffende coulance worden regionaal genomen. De LTK bepaling heeft uitsluitend betrekking op de situatie waarin succesvol is ingecheckt, maar waarin uitchecken door niet-functionerende apparatuur onmogelijk is. 5. In lid c staat vermeld dat het basistarief niet opnieuw in rekening wordt gebracht als de reiziger binnen 35 minuten na uitchecken incheckt op een ander middel van openbaar vervoer. Het is de uitdrukkelijke wens van de overheden om bij het reizen op saldo, of dat nu met of zonder korting(en) is, per reis slechts eenmaal het basistarief te hoeven betalen. De praktijk is echter niet in alle gevallen zo. Dat kan er toe leiden dat een reiziger die bij de ene vervoerder met een kortingproduct (waarvoor het betaald heeft) reist bij een overstap op een andere vervoerder toch opnieuw het basistarief betaalt, waardoor hij in totaal duurder uit is dan als hij dat product niet had gehad. Dit probleem is niet snel op te lossen. Wens en praktijk lopen hier dus uiteen. Vervoerders werken er aan dit probleem op te lossen. Voor de periode dat nog geen oplosing is gevonden kunnen de voorwaarden bij een kortingproduct aangeven dat de in lid c opgenomen basisregel bij overstappen niet geldt. Het ligt dan voor de hand dat dit helder en expliciet met de reiziger wordt gecommuniceerd. 6. Aan de vigerende tekst is toegevoegd dat een OV autoriteit, uiteraard in overleg met of op voorstel van de betrokken vervoerder(s) kan bepalen dat de reiziger op de halte in plaats van in het voertuig een vervoerbewijs kan verkrijgen. Deze toevoeging anticipeert op de mogelijkheid niet in
het voertuig (bus of tram) een vervoerbewijs te kunnen verkrijgen, maar op de halte (uit een automaat). Door het opnemen van deze zin maakt het LTK dit niet onmogelijk. 7. De tekst van dit artikel is niet wezenlijk anders dan die in de eerder vastgestelde bijlage, met uitzondering van het gestelde onder lid b. Concessieverlener en –houder bepalen regionaal of bij de tariefbepaling gewerkt wordt met spits- en daltijden, en zo ja of er dan sprake is van alleen een ochtendspits of van een ochtend- of middagspits. De eindtijd van de mogelijke middagspits is conform de tijd die NS voornemens is te gaan hanteren veranderd van 18.00 uur in 18.30 uur. Het gestelde onder b is aangepast aan de ervaringen met het dalkorting product in OostNederland. Dit betekent dat de korting gegeven wordt op reis- en niet op ritbasis. Dit onderscheid is overigens alleen relevant als de reiziger een eventuele overstaprit maakt in een andere tariefperiode dan die waarin voor de eerste rit was ingecheckt. 8. In de eerder vastgestelde Bijlage 1 staat in artikel 6 dat het basistarief jaarlijks wordt aangepast conform de ‘NVB indexatie of een andere in overleg met de vervoerders vast te stellen indexatie’. IPO en SkVV hebben hierover inmiddels afspraken met de vervoerders over een nieuwe indexatiemethode gemaakt. Deze nieuwe indexatie (de Landelijke TarievenIndex [LTI]) baseert zich op actuelere gegevens dan de NVB methodiek en is opgenomen in Bijlage 1c. Hierbij zijn nog twee voorbehouden gemaakt. Dit betreft het verdisconteren van een overgangsmaatregel, als gevolg van het opschuiven naar een recentere periode voor de brandstof indexering en het automatisch toepassen van het in de prijsindex compenseren van de vraaguitval (boven inflatie). In 2012 zullen overheden en vervoerders dit verder bespreken, met het oog op toepassing van de LTI voor de tarieven in 2013. 9. Het netabonnement is een volledig afgekocht reisrecht voor het gehele stads- en streekvervoer en daarmee feitelijk niet anders dan het N-ster abonnement uit het NVB. Ook de geldigheid is het zelfde als bij het NVB: niet in de regionale treinen (dit is niet geregeld in deze bijlage, maar in het convenant zelf), voor het vervoer over water, de buurtbussen en het nachtvervoer. Concessieverlener- en –houder kunnen evenwel afspreken het abonnement wel geldig te laten zijn. Ook dit is niet anders dan bij het NVB. De redenen om deze vervoercategorieën landelijk uit te sluiten zijn deels gelegen in de tarifering (regionaal spoor, nachtvervoer), deels in het feit dat er niet altijd chipkaartapparatuur aanwezig is (buurtbussen, vervoer over water). 10. Het landelijk OV reisrecht is hetzelfde product als de OV jaarkaart uit het NVB. 11. Het derde landelijke product met volledig afgekocht reisrecht is het reisrecht voor blinden en slechtzienden, veelal ‘Vizirisabonnement’ genoemd. Werking en gebruik van dit product worden momenteel gemonitord. Mede op basis van deze monitoring zullen provincies en stadsregio’s, na overleg met de vervoerders in het ROVB, besluiten nemen over het al dan niet in een andere vorm voortzetten van de verkoop en, indien dit besluit positief is, over voorwaarden en tarifering. Het in lid b van dit artikel gestelde is strijdig met het Besluit personenvervoer 2000, dat voorschrijft dat één persoon van ten minste twaalf jaar oud die een reiziger begeleidt die in het bezit is van een OV-Begeleiderskaart geen vervoerprijs hoeft te betalen. (Dit voorschrift is in het LTK opgenomen in de onderhavige bijlage in artikel 2b.) Artikel 11b beoogt reizigers die voor hun reis gebruik maken van het ‘Vizirisabonnement’ uit te sluiten van deze bepaling. Het abonnement is namelijk expliciet bedoeld voor zelfstandig reizende blinden en slechtzienden. Dit artikel kan slechts dan in werking treden als het Bp2000 in deze zin is aangepast.
12. Voor het landelijk kortingreisrecht, dat verkocht gaat worden onder naam ‘Altijd Korting’, gelden dezelfde beperkingen in geldigheid als voor het netabonnement. Het product heeft twee kortingspercentages. Jeugdigen in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar krijgen 40% in plaats van 20% korting. Voor reizigers van 4 tot en met 11 jaar en ouder dan 65 jaar geeft het product korting op de conform artikel 3 gereduceerde standaardritprijs. Aanschaf van het product leidt hierdoor tot de volgende kortingpercentages: Leeftijdsprofiel P-kaart Korting t.o.v. standaard ritprijs (incl. leeftijdskorting artikel 3)
4-11 jaar 47,2%
12-18 jaar 40%
19-64 jaar 20%
65+ 47,2%
13. Tot en met juni 2012 kan de houder van een Trajectkaart voor het treinvervoer met korting een zoneabonnement (voor één tot drie zones) aanschaffen dat geldig is voor het bus, tram en/of metrovervoer aan beide zijden van het treintraject, het zgn. stad-streeksupplement. Het landelijk kortingreisrecht geheel OV combineert het product Altijd Korting uit het LTK met het product Altijd Voordeel voor het treinvervoer en kan als zodanig gezien worden als de ‘opvolger’ van dit stadstreeksupplement. Dit product is volgens huidige planning vanaf 1 april 2012 verkrijgbaar. 14. De afspraken vermeld in artikel 14 a sluiten aan op de geldende praktijk. Vervoerders kunnen, al dan niet samen met NS, een grootgebuikcontract afsluiten met bedrijven. Daarbij kunnen zij afwijken van de in de tarievenlijst opgenomen tarieven. Uitgangspunt hierbij is dat dit soort contracten, althans indien er sprake is van afwijkende tarieven, alleen betrekking hebben op de producten met volledig afgekocht reisrecht en niet op de kortingproducten. Lid c geeft aan dat vervoerders netabonnementen en kortingproducten, zowel in grootgebruik als rechtstreeks aan de reiziger met korting kunnen verkopen, maar deze korting dan voor eigen rekening moeten nemen. Hieronder valt ook de mogelijkheid van betaling door derden. Vervoerders dienen ten behoeve van de opbrengstverdeling in dit geval het in de tarievenlijst opgenomen tarief op te geven. 15. Het studentenreisrecht is geregeld in een overeenkomst tussen vervoerbedrijven en de Staat. Provincies en stadsregio’s zijn hier niet bij betrokken, maar wel belanghebbenden. Een deel van de overheden is dat rechtstreeks, omdat zij opbrengstverantwoordelijk zijn. Bij de andere is er een directe of indirecte samenhang tussen de financiële bijdrage die zij de vervoerder in het kader van de concessieovereenkomst geven en de opbrengst uit het studentenreisrecht. Het opnemen van dit reisrecht als product in het LTK heeft echter een ander doel. Het gaat er hier om te borgen dat dit reisrecht in heel Nederland onder dezelfde voorwaarden geldig is, ook bij vervoerders die niet betrokken zijn geweest bij de onderhandelingen met het Rijk. Lid c van dit artikel is een toevoeging aan de overeenkomst. Het studentenreisrecht is niet geldig in het nachtvervoer. Het LTK wijzigt dit uiteraard niet. Door het opnemen van het gestelde onder lid c wordt aangegeven dat het mogelijk is dat de concessieverlenende overheid en de concessiehoudende vervoerder besluiten het recht wel geldig te maken in het nachtvervoer. Deze toevoeging is dus uitsluitend bedoeld om de regionale tariefvrijheid in dit opzicht niet in te perken.
Eric Köhler 2 december 2011