Toelichting besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld april 2010
Toelichting op het besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld
Besluit maatschappelijke ondersteuning - Toelichting april 2010
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Definities Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het PGB Algemeen De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer en automatische deuropeners, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen PGB mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 2 lid 2. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een PGB of financiële tegemoetkoming kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (de leden 2, 3 en 4.). Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording 1. Verstrekking van een persoonsgebonden budget (PGB) vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. 2. Op dit moment maakt de gemeente Barneveld nog (vrijwel) geen gebruik van algemene voorzieningen. Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een PGB plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een PGB te ontvangen. In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een PGB, zal dit als contra-indicatie worden opgevat. Daarnaast bepaalt de klantmanager of de gekozen voorziening adequaat is voor de aanvrager. Wanneer dit niet het geval is, wordt er geen PGB verstrekt. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat mensen terug moeten komen, omdat de voorziening niet adequaat is. Verder wordt eerder misbruik van het PGB afgestraft. Wanneer eerder een PGB voor een ander doel is ingezet dan waar het voor bedoeld was, kan de klantmanager besluiten geen nieuw PGB te verstrekken. In gevallen waarbij het ziektebeeld progressief is en de verwachting is dat er maar korte tijd gebruik gemaakt zal worden van de voorziening, kan de klantmanager ook beslissen geen PGB te verstrekken, dit om kapitaalvernietiging te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld ook het geval zijn bij kindervoorzieningen die maar kort gebruikt kunnen worden. 3. Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking. 4. De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een PGB. Dit PGB is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een PGB worden toegekend. 5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt voor hulp bij het huishouden plaats binnen twee maanden na afloop van de verstrekking dan binnen twee maanden dan wel na afloop van elk kalenderjaar. Bij overige individuele voorzieningen moet er verantwoord worden binnen twee maanden nadat het persoonsgebonden budget besteed is. Het moment waarop het besteed is, kan worden bepaald aan de hand van een aankoopbewijs of een eindafrekening bij voorvoorbeeld woningaanpassingen. Toelichting op het besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld Pagina 1
6. Het is niet de bedoeling dat iedereen uitstel krijgt voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget. Twee maanden moet normaal gezien voldoende tijd zijn om tot verantwoording over te gaan. Als er echter individuele omstandigheden zijn waardoor het onredelijk is om van iemand te verlangen dat hij binnen twee maanden verantwoordt, kan er eenmalig uitstel worden gegeven.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage Artikel 3 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate verlaagd worden. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. Barneveld heeft ervoor gekozen de genoemde maximumbedragen te hanteren. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn. Artikel 4 De duur van de eigen bijdrage De eigen bijdrage kan maximaal de kostprijs bedragen. In lid 1 is aangegeven dat voor de hulp bij het huishouden geen maximale duur geldt. Zolang de indicatie geldig is en de hulp gegeven wordt, wordt de eigen bijdrage in rekening gebracht. Voor de overige voorzieningen is in lid 2 t/m 5 opgenomen voor welke duur de eigen bijdrage betaald moet worden. Dit hangt samen met de kostprijs van de voorziening. In lid 6 is aangegeven dat voor de toepassing van de leden 2 t/m 5 het gaat om de totale kostprijs van een aanvraag. Daarbij kan het gaan om meerdere aangevraagde voorzieningen. De eigen bijdrage wordt dus niet berekend over de afzonderlijke voorzieningen, maar geldt voor de gecombineerde aanvraag waarbij alle aanvragen die binnen een half jaar worden ingediend, bij elkaar worden opgeteld. Artikel 5 Vaststelling van de eigen bijdrage Dit artikel is opgenomen om aan te geven door wie en aan de hand van welke gegeven de eigen bijdrage wordt vastgesteld. Deze vaststelling gebeurd door het CAK, maar de grondslag ligt in dit besluit. Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden Artikel 6 Vaststelling bedrag PGB voor hulp bij het huishouden In dit artikel wordt aangegeven hoe het PGB voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door het CBS indexcijfer voor de CAO lonen in de gezondheids- en welzijnszorg in de maand september van het voorgaande jaar te vergelijken met het indexcijfer van de maand september van het jaar daarvoor. De berekening is als volgt: (index (september 2010) – index (september 2009)) / index (september 2009). De bedragen genoemd in het Besluit zijn voorschotbedragen en moeten achteraf verantwoord worden. Op dit moment betaalt Menzis de Persoonsgebonden Budgetten uit en doet dat per maand.
Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen Artikel 7 Financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budget In lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het PGB voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan is verder uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek.
Toelichting op het besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld Pagina 2
Lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 15 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. Lid 3 en lid 4 tenslotte leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding of bij het bezoekbaar maken. Bij het bezoekbaar maken kan het gaan om een drempelhulp, muurbeugels voor het toilet en een toiletverhoger. In lid 5 is het grensbedrag voor het toepassen van het verhuisprimaat opgenomen. Artikel 8 Voorziening voor huurderving In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die voor meer dan € 10.000,- is aangepast kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden . De eerste maand huurderving komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit behoort tot het normale risico van leegstand. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie. Op grond dit artikel is de hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag (de zogenaamde huurgrens).
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Artikel 9 Persoonsgebonden budget Dit artikel regelt de wijze waarop een PGB voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt vastgesteld aan de hand van de bedragen die voor onderhoud en reparatie door de leverancier van naturavoorzieningen wordt gehanteerd voor een soortgelijke voorziening. Artikel 10 vervallen Artikel 11 Inkomensgrens gebruik auto Dit artikel legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. De Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit Wmo) spreekt echter niet meer over het norminkomen. De inkomensgrenzen waarboven het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk wordt geacht zijn nu vastgesteld overeenkomstig de normen genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar waarbij de normen eerst zijn verhoogd met de toeslag genoemd in artikel 25 lid 2 WWB en niet meer gebaseerd op de inkomensgrenzen als genoemd in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning. Deze laatste bedragen zijn in verband met de invoering van de Wtcg extra verhoogd en hebben niet langer een relatie met de bijstandsnorm. Artikel 12 Financiële tegemoetkomingen Dit artikel geeft een berekening voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en is in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder uitgewerkt. De bandbreedte van 2000 km hebben wij zo uitgelegd dat in individuele gevallen kan worden afgeweken van de standaard van 1500 km per jaar. In dat geval is 2000 km het maximum. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren in het geval dat iemand ver in het buitengebied woont en per definitie meer
Toelichting op het besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld Pagina 3
kilometers moet maken. Vaak zal dit echter niet meer voorkomen, omdat in bijna alle gevallen de regiotaxi voorliggend zal zijn. Uit recente jurisprudentie (19-03-2008) is gebleken dat inderdaad de werkelijke kosten moeten worden vergoed. Het maximum taxitarief is sinds 1 februari 2008 € 2,20 per kilometer en voor de eerste twee kilometer bedraagt het maximumtarief (instaptarief) € 7,50. Dat zou dan voor 2000 taxi kilometer een tegemoetkoming op leveren van rond de € 4.500,00.
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning Artikel 13 Persoonsgebonden budget rolstoel Er wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het PGB bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats. Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming Artikel 14 Verplicht advies De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 lid 2 dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In artikel 12 staat dit bedrag vermeld. Het bedrag is vastgesteld op € 20.420,-. Bij alle Wmo aanvragen boven dit bedrag wordt altijd extern advies gevraagd. Er is voor gekozen om het grensbedrag vrij hoog te leggen, omdat complexe aanvragen niet altijd hoge kosten met zich mee brengen en daarentegen niet-complexe aanvragen niet per definitie een lager bedrag betreffen. Bij de bepaling of er extern advies moet worden gevraagd gelden de volgende uitgangspunten: a. bij een eerste aanvraag wordt extern advies overwogen; b. bij complexe aanvragen wordt extern advies overwogen; c. bij twijfel wordt extern advies gevraagd; bij aanvragen waarvan de kosten naar verwachting hoger zijn dan € 20.420,- wordt extern advies gevraagd. Artikel 15 Samenhangende afstemming De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
Toelichting op het besluit maatschappelijke ondersteuning Barneveld Pagina 4