Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Nunspeet 2010
Besluit WMO gemeente Nunspeet
Januari 2010 – afdeling Publiek en Sociaal – gemeente Nunspeet
-2-
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Nunspeet
HOOFDSTUK 1 - Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 1 - Regels rond verstrekking en verantwoording 1.1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) vindt plaats op verzoek van de aanvrager. 1.2. a. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats als op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. b. Verstrekking als persoonsgebonden budget bij roerende woonvoorzieningen in natura, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen vindt niet plaats als uit onderzoek duidelijk is geworden dat er sprake is van een progressief ziektebeeld of wanneer de persoon met beperkingen een kind in de groei betreft. 1.3. Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn: a. herbruikbare roerende woonvoorzieningen zoals mobiele tilliften, losse douchestoelen, douchebrancards en toiletstoelen; b. herinzetbare trapliften. 1.4. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.620,-- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. 1.5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 15% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.
-3-
HOOFDSTUK 2 - Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage
Artikel 2 - Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel 2.1. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 moeten betalen bedraagt € 17,60 per vier weken. Dit bedrag wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 22.222,-per jaar. 2.2. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder moeten betalen bedraagt € 17,60 per vier weken. Dit bedrag wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 15.256,-- per jaar. 2.3. Het bedrag dat gehuwde personen als een van beiden jonger is dan 65 jaar moeten betalen bedraagt € 25,20 per vier weken. Dit bedrag wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 27.222,-- per jaar. 2.4. Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn moeten betalen bedraagt € 25,20 per 4 weken. Dit bedrag wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 21.058,-- per jaar. 2.5. De eigen bijdrage bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening. Artikel 3 - Maximaal negenendertig perioden van vier weken Wanneer een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning of uit een vervoersvoorziening die in eigendom wordt verstrekt, wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken (drie jaar) een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiele tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 2 vastgesteld bedrag in mindering gebracht. Artikel 4 – Eigen bijdrage scootmobiel De eigen bijdrage voor een scootmobiel, of een daarmee vergelijkbare vervoersvoorziening, wordt gemaximeerd op € 50,-- per periode van vier weken.
-4-
HOOFDSTUK 3 - Hulp bij het huishouden
Artikel 5 - Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt voor hulp in de huishouding als volgt plaats: 5.1. Een persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden voor categorie 1 bedraagt, vóór aftrek van de eigen bijdrage, € 14,-- per uur vermenigvuldigd met aantal geïndiceerde uren. 5.2. Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden voor categorie 2 bedraagt, vóór aftrek van de eigen bijdrage, € 18,-- per uur vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde uren.
-5-
HOOFDSTUK 4 - Woonvoorzieningen
Artikel 6 6.1. Het bedrag van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld overeenkomstig de door het college geaccepteerde offerte verminderd met het eigen aandeel en/of de eigen bijdrage. 6.2. Het in artikel 21 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema van tien jaar luidt als volgt: - voor het eerste jaar : 100% van de meerwaarde; - voor het tweede jaar : 90% van de meerwaarde; - voor het derde jaar : 80% van de meerwaarde; - voor het vierde jaar : 70% van de meerwaarde; - voor het vijfde jaar : 60% van de meerwaarde; - voor het zesde jaar : 50% van de meerwaarde; - voor het zevende jaar : 40% van de meerwaarde; - voor het achtste jaar : 30% van de meerwaarde; - voor het negende jaar : 20% van de meerwaarde; - voor het tiende jaar : 10% van de meerwaarde. 6.3. Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt voor alleenstaanden en echtparen zonder kinderen ten hoogste € 2.096,-- en voor eenoudergezinnen en echtparen met kinderen ten hoogste € 2.620,-6.4. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19, lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt ten hoogste € 2.620,--
-6-
HOOFDSTUK 5 - Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 7 Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen is gelijk aan de huurprijs van de goedkoopst compenserende voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat voor een PGB met de leverancier is overeengekomen. Artikel 8 8.1 De grens waarboven een auto, een met een auto vergelijkbare voorzieningen, zoals een taxi, en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt: a. € 20.821,68 voor een ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar; b. € 18.940,14 voor een ongehuwde persoon van 65 jaar en ouder; c. € 27.079,56 voor gehuwde personen wanneer één van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar; d. € 26.382,24 voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn. Artikel 9 9.1 Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 1.258,--. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 1.887,--. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 2.515,--. 9.2 Voor de tegemoetkomingen onder 9.1 geldt geen eigen bijdrage.
-7-
HOOFDSTUK 6 - Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 10 Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel is gelijk aan de huurprijs van de goedkoopst compenserende voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat voor een PGB met de leverancier is overeengekomen.
-8-
HOOFDSTUK 7 - Advisering en samenhangende afstemming
Artikel 11 - Samenhangende afstemming Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan: a. de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager; b. de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek; c. de woning en de woonomgeving van de aanvrager; d. het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager; e. de sociale omstandigheden van de aanvrager. Artikel 12 - Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Per inwerkingtreding van dit besluit wordt het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Nunspeet 2009 ingetrokken. Artikel 13 - Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Nunspeet’.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet van januari 2010.
De secretaris,
De burgemeester,
J.J. Kerkhof
ir. D.H.A. van Hemmen
-9-
Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Nunspeet
Inleiding Naast de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt, is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is, wordt in het besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. Per hoofdstuk worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat die ingevuld kunnen worden en het besluit overeenkomt met de verordening. In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.
- 10 -
HOOFDSTUK 1 - Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Algemeen De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 1, lid 2. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (de leden 2, 3 en 4). Artikel 1 - Regels rond verstrekking 1.1. Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, als op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. 1.2. Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn als het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur. Daarnaast zullen ook situaties waarin tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, als contra-indicatie worden opgevat. Hierbij valt onder andere te denken aan: − bij de aanvrager is al eerder op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nunspeet een persoonsgebonden budget verstrekt en deze is op grond van artikel 35 en 36 van de verordening ingetrokken en/of teruggevorderd; − bij de aanvrager is sprake van een schuldsanering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Het betreft hier geen limitatieve opsomming. Het zijn voorbeelden die dienen ter verduidelijking. Een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt als het om een hulpmiddel gaat en de aanvrager bekend is met een progressief ziektebeeld of wanneer het een kind in de groei betreft. Dit omdat dergelijke hulpmiddelen (en de aanpassingen daarvan) frequenter verstrekt worden waardoor een reguliere afschrijvingstermijn van het hulpmiddel doorgaans niet haalbaar is. 1.3. Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit geldt vooral voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen. Bouwkundige woonvoorzieningen kunnen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden worden. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden om te voorkomen dat er sprake is van kapitaalvernietiging. Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking. Ook bij trapliften is dit het geval. De gemeente heeft in de overeenkomst met de leverancier van trapliften geregeld dat de verstrekte trapliften door de leverancier ingenomen worden en vanuit een pool herverstrekt worden.
- 11 -
1.4. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) zonder dat deze sportrolstoel in de WVG of in de WMO wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de WVG opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de WVG gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en moet beschouwd worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. 1.5. De keuze die gemaakt wordt voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget, wordt hier vastgelegd.
- 12 -
HOOFDSTUK 2 - Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage
Artikel 2 - Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel Hoofdstuk IV van het landelijke Besluit Maatschappelijke Ondersteuning handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 wordt aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. De in dit artikel genoemde inkomensnormen, corresponderen met de inkomensnormen zoals deze in het landelijke Besluit Maatschappelijke Ondersteuning staan. Artikel 3 - 39 Perioden van vier weken Artikel 4.1., lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan. De begrenzing van 39 perioden van vier weken geldt ook voor niet in huur verstrekte vervoershulpmiddelen. Artikel 4 - Eigen bijdrage scootmobiel De eigen bijdrage voor een scootmobiel, of een daarmee vergelijkbare vervoersvoorziening, is gemaximeerd tot € 50,-- per periode. Hierdoor wordt voorkomen dat tussen (gevoelsmatig) vergelijkbare voorzieningen extreme verschillen ontstaan. Voorbeeld: de eigen bijdrage voor een scootmobiel kon voor hogere inkomens oplopen van € 65,-- per maand voor een standaardscootmobiel tot € 350,-- per maand voor een scootmobiel met individueel maatwerk (in verband met de beperkingen van belanghebbende). De maximering tot € 50,-- geldt alleen voor de vervoershulpmiddelen.
- 13 -
HOOFDSTUK 3 - Hulp bij het huishouden
Artikel 5 - Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.
- 14 -
HOOFDSTUK 4 - Woonvoorzieningen Artikel 6 In artikel 6, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten van de architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte, is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het kan gaan, wordt verder uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek. Artikel 6, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan, volgens welk schema bij verkoop binnen tien jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. Het moet dus gaan om een aantoonbare waardevermeerdering van de woning. Omdat het in de regel gaat om aan- en verbouw van een woning dan wel een uitbreiding bij nieuwbouw, wordt dit artikel alleen toegepast in die situaties waarbij de aanpassingskosten meer dan € 10.000,-- bedroegen. Artikel 6, lid 3 en lid 4 ten slotte leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding of bij het bezoekbaar maken.
- 15 -
HOOFDSTUK 5 - Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 7 Artikel 7 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening. Het primaat wordt gelegd bij een PGB in de vorm van een huurbedrag inclusief onderhoud en reparatie. De basis van het maandelijks te betalen bedrag is de huurprijs zoals dat door het college aan de leverancier betaald zou zijn. Conform artikel 6 van de WMO moeten voorzieningen in natura en het persoonsgebonden budget ‘vergelijkbaar’ zijn. Dat betekent dat aanvrager met het verstrekte PGB een ‘vergelijkbare’ voorziening aan moet kunnen schaffen. De aanvrager kan echter doorgaans niet dezelfde kwantumkorting bedingen als een gemeente. Met de gemeentelijk leverancier is een overeenkomst afgesloten dat de verhuurtarieven voor een PGB 10% hoger zijn dan de verhuurtarieven bij een voorziening in natura. Dit tarief wordt door de gemeente gehanteerd bij de vaststelling van de hoogte van het PGB. Is huur niet mogelijk, dan wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag indien nodig verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare vervoersvoorzieningen. Artikel 8 Artikel 8 legt vast vanaf welke grens de auto en een vergelijkbare voorziening zoals een taxi algemeen gebruikelijk worden geacht. Deze grens werd in de WVG uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. De algemene maatregel van bestuur spreekt evenwel niet meer over het norminkomen. Voor de berekening van de inkomensgrenzen in dit artikel zijn de brutoinkomensnormen gehanteerd van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor de 65+ (maal anderhalf) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) van de 65- (maal anderhalf). Artikel 9 Artikel 9 ten slotte legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en wordden in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder uitgewerkt.
- 16 -
HOOFDSTUK 6 - Verplaatsen in en rond de woning Artikel 10 Artikel 10 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening. Het primaat wordt gelegd bij een PGB in de vorm van een huurbedrag inclusief onderhoud en reparatie. De basis van het maandelijks te betalen bedrag is de huurprijs zoals die door het college aan de leverancier betaald zou zijn. Conform artikel 6 van de WMO moeten voorzieningen in natura en het persoonsgebonden budget ‘vergelijkbaar’ zijn. Dat betekent dat de aanvrager met het verstrekte PGB een ‘vergelijkbare’ voorziening aan moet kunnen schaffen. De aanvrager kan echter doorgaans niet dezelfde kwantumkorting bedingen als een gemeente. Met de gemeentelijk leverancier is een overeenkomst afgesloten dat de verhuurtarieven voor een PGB 10% hoger zijn dan de verhuurtarieven bij een voorziening in natura. Dit tarief wordt door de gemeente gehanteerd bij de vaststelling van de hoogte van het PGB. Is huur niet mogelijk, dan wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag indien nodig verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare vervoersvoorzieningen. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft, komt uit op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
- 17 -
HOOFDSTUK 7 - Advisering en samenhangende afstemming
Artikel 11 - Samenhangende afstemming De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 dat in dit besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen. Artikel 12 - Inwerkingtreding Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 13 - Citeertitel Dit artikel spreekt voor zich.