Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk
In opdracht van: Gemeente Moerdijk
IJsbrand Jepma en Berend Schonewille Sardes, Utrecht Oktober 2011
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Inhoudsopgave Voorwoord
3
Samenvatting
5
1
Achtergrond van het onderzoek
7
1.1
Inleiding
7
1.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen
9
1.3
Opzet en uitvoering van het onderzoek
10
De harmonisatie van voorschoolse voorzieningen
13
2.1
Het stelsel van voorschoolse voorzieningen
13
2.2
Problemen onder het bestaande stelsel
15
2.3
De harmonisatiemodellen van de VNG
16
2.4
Visies op voorzieningen voor jonge kinderen
16
2.5
Experiment met driejarigen in de basisschool
18
De Wet OKE
19
3.1
Kwaliteitseisen peuterspeelzalen
19
3.2
Kwaliteitseisen voorschoolse educatie
20
3.3
Doorgaande lijnen en opbrengsten vroegschoolse educatie
20
3.4
Toezicht door de Inspectie van het Onderwijs
21
De situatie in Moerdijk
23
2
3
4 4.1
Kengetallen van de huidige voorzieningen in de voorschoolse periode
23
4.2
De ontwikkeling van de brede school
25
4.3
Demografische ontwikkelingen
25
Mogelijke scenario’s voor de toekomst
29
5 5.1
Uitgangspunten mogelijke scenario’s voor voorschoolse voorzieningen
29
5.2
Toekomstgerichte scenario’s
31
5.3
Consequenties diverse scenario’s: kostenbesparingen en extra uitgaven
45
5.4
Kostenindicatie inkopen kindplaatsen in peuteropvang voor niet-toeslagouders
46
5.5
Keuze
48
Conclusies en aanbevelingen
49
6.1
Conclusies
49
6.2
Aanbevelingen
49
6.3
De rol van de gemeente
51
6
Bijlage 1: Overzicht gesprekspartners
53
Bijlage 2: Opvattingen van betrokken partijen
54
1
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
2
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Voorwoord Op dit moment zijn er op landelijk en gemeentelijk niveau vele beleidsontwikkelingen met betrekking tot de voor- en vroegschoolse sector. Al die ontwikkelingen zijn terug te voeren op de harmonisatie van de wet- en regelgeving (kwaliteit, financiën en toezicht) ten aanzien van de kinderopvang, het peuterspeelzaalwerk en vve (voor- en vroegschoolse educatie). De Wet OKE (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie), die per 1 augustus 2010 in werking is getreden, speelt hierbij een katalyserende rol. De gemeente Moerdijk heeft Sardes gevraagd mee te denken met het toekomstbestendig maken van het peuterspeelzaalwerk. Het betreft het ontwikkelen van diverse toekomstscenario’s waaruit gekozen kan worden. Op de achtergrond speelt mee dat Moerdijk moet bezuinigen en wordt geconfronteerd met bevolkingskrimp, waardoor er minder vraag zal komen naar voor- en vroegschoolse voorzieningen. Sardes heeft in het kader van voorliggend onderzoek landelijke en lokale beleidsdocumenten bestudeerd en gesproken met alle betrokken partijen uit de voorschoolse en vroegschoolse sector: kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, basisonderwijs, ouders en gemeente. Genoemde partijen zijn actief betrokken bij de totstandkoming van dit rapport. Dit rapport biedt geen blauwdruk van hoe de gemeente Moerdijk in samenwerking met de veldpartners een nadere concretisering kan geven aan de opdracht waar ze voor staat. Wel biedt het rapport handvatten voor de weg die kan worden ingeslagen. Er zullen keuzes moeten worden gemaakt, die mogelijk op weerstand bij bepaalde groeperingen kan rekenen. Inhoud en leeswijzer In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de achtergrond van het onderzoek en de onderzoeksmethode. In hoofdstuk 2 worden de landelijke ontwikkelingen rond de harmonisatie in Nederland beschreven. Daarbij komen opvattingen die in het land leven over de toekomst van de voorschoolse voorzieningen en vve aan de orde. Die opvattingen verschillen nogal van elkaar. Elders in het rapport zal blijken dat ook in Moerdijk de meningen over de toekomst van de voorschoolse voorzieningen en vve uiteenlopen. Om de in Moerdijk gegeven situatie in een breder perspectief te kunnen plaatsen, is het nuttig om de ontwikkelingen en dilemma’s op landelijk niveau te beschrijven. In hoofdstuk 3 gaan we in op de Wet OKE. We beschrijven de (deels nieuwe) eisen die deze wet stelt aan het peuterspeelzaalwerk, de kwaliteit van de voorschoolse educatie en de nieuwe regels rond toezicht door de Inspectie van het Onderwijs en het overleg op lokaal niveau. In hoofdstuk 4 schetsen we voor Moerdijk de huidige inrichting van het voorschoolse stelsel en de aansluiting met het vroegschoolse stelsel. Verder wordt ingegaan op de demografische ontwikkelingen binnen Moerdijk. Vervolgens komen de partijen in Moerdijk aan het woord: de kinderopvang, het peuterspeelzaalwerk, het basisonderwijs, de ouders en de gemeente zelf. In hoofdstuk 5 formuleren we diverse scenario’s voor de toekomst. Dit rapport biedt niet de oplossing, maar verheldert wel de dilemma’s en keuzes die in Moerdijk gemaakt moeten worden. Slothoofdstuk 6 geeft op kernachtige wijze de belangrijkste conclusies weer. Er volgen enkele adviezen om de toekomstgerichte scenario’s in praktijk te brengen. Er wordt afgesloten met de uitwerking van de regierol van de gemeente.
3
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Dankwoord Dit rapport had niet tot stand kunnen komen zonder de medewerking van alle partijen in Moerdijk die ons te woord hebben gestaan. Wij danken alle gesprekspartners voor hun bereidheid met ons te spreken en voor hun openhartige bijdragen in de interviews. Voor het toekomstbestendig maken van het peuterspeelzaalwerk is het wenselijk dat de voorschoolse sector in de grote en kleine kernen van Moerdijk opnieuw wordt ingericht en de aansluiting met de vroegschoolse sector wordt verbeterd. We hopen dat dit rapport hiervoor voldoende aanknopingspunten biedt. We wensen daarbij alle relevante veldpartijen veel wijsheid en plezier toe in dit proces. Dr. IJsbrand Jepma Dr. Berend Schonewille
4
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Samenvatting Sardes heeft in opdracht van de gemeente Moerdijk onderzoek gedaan naar het toekomstbestendig maken van het peuterspeelzaalwerk. Daartoe zijn verschillende acties uitgevoerd. Zo is er onder meer gesproken met alle relevante veldpartijen die betrokken zijn bij het voorschoolse stelsel: kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, basisonderwijs, ouders en gemeente. Hoe zien zij de toekomst van het peuterwerk? Rekening houdend met lokale (o.m. de politieke wens tot behoud van een voorschoolse voorziening in kleine kernen en het teruglopend aantal kinderen) en landelijke ontwikkelingen (de Wet OKE en het stimuleren van het Rijk om peuterspeelzaalwerk en kinderdagopvang ‘naar elkaar toe te laten groeien’) zijn er zes toekomstgerichte scenario’s ontwikkeld. De scenario’s zijn gebaseerd op enkele uitgangspunten, zoals het naleven van de wettelijke eisen van de Wet OKE en het nastreven van maatwerk per kern. Scenario 1: laissez-faire, laissez-aller. Dit scenario houdt in dat er niet wordt ingegrepen, maar dat alles op zijn beloop wordt gelaten. Scenario 2: naar meer geconcentreerd peuterspeelzaalwerk. Het tweede scenario betekent dat het peuterspeelzaalwerk wordt geconcentreerd in de grote kernen. Scenario 3: een stapje terug. Dit scenario betekent dat het reguliere peuterspeelzaalwerk van ambitieniveau 2 terug wordt gebracht naar ambitieniveau 1 (dus: van 2 geprofessionaliseerde leidsters naar 1 geprofessionaliseerde leiders op een groep van maximaal 16 peuters). Peuterspeelzaalwerk met voorschoolse educatie blijft uiteraard op ambitieniveau 2 gegeven. Dit is conform de Wet OKE. Scenario 4: van peuterspeelzaal naar voorschoolgroep. Dit scenario houdt in dat er in de kleine kernen wordt gewerkt aan het realiseren van voorschoolgroepen. Dit betekent dat 3jarigen vervroegd naar school gaan, voor 2 dagdelen per week. Scenario 5: voorschoolgroepen en peuteropvang door interne harmonisatie in De Roef. Dit is een gecombineerd scenario. In kleine kernen komen voorschoolgroepen in bij basisscholen. In grote kernen waar De Roef, als grootste aanbieder van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, zowel kinderdagverblijven als peuterspeelzalen heeft, worden de peuterspeelzalen van De Roef omgevormd tot vernieuwde peuteropvang (onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gebracht). Scenario 6: voorschoolgroepen en peuteropvang door interne en externe harmonisatie van De Roef en de kinderopvang. Dit is het meest vergaande scenario. Hierbij worden ook de kleine kinderdagverblijven betrokken bij de harmonisatie van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Elk scenario is op consequenties uitgeschreven. Hoe ziet de nieuwe situatie eruit? Wat zijn de mogelijke voor- en nadelen? Ook de meer- en minderkosten ten opzichte van het huidige kostenniveau is in hoofdlijnen uitgewerkt. Het rapport eindigt met de belangrijkste conclusies en aanbevelingen. Geadviseerd wordt om als gemeente de regie in handen te nemen bij het harmonisatieproces.
5
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
6
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
1
Achtergrond van het onderzoek
In paragraaf 1.1 leiden we de opdracht in. Paragraaf 1.2 besteedt aandacht aan de probleemstelling en centrale onderzoeksvraag. Paragraaf 1.3 gaat over de opzet en uitvoering van het onderzoek.
1.1
Inleiding
Het onderzoek naar de toekomstbestendigheid van het peuterspeelzaalwerk in Moerdijk komt voort uit een aantal ontwikkelingen, dat op landelijk niveau speelt. Op de eerste plaats moet hier de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE) genoemd worden, die op 1 augustus 2010 in werking is getreden. Deze wet bevat landelijke kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk en legt de basis voor kwaliteitseisen voor de voorschoolse educatie. De Wet OKE heeft daarnaast de bedoeling om de harmonisatie van de voorschoolse voorzieningen te stimuleren. Door de kwaliteitsvoorschriften van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te harmoniseren wil de overheid een proces van onderop op gang brengen om de samenwerking tussen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te bevorderen. Afhankelijk van de lokale situatie maken gemeenten uiteenlopende keuzes. Deze keuzes worden onder meer veroorzaakt door demografische ontwikkelingen (groei of krimp van aantal nieuwgeborenen), voorgenomen gemeentelijke bezuinigingen, leegloop van peuterspeelzaalwerk, omvang van de doelgroep en het budget voor voor- en vroegschoolse educatie en opvattingen over het huidige voorschoolse stelsel. Binnen dit stelsel zijn twee voorzieningen aanwezig. Kinderopvang heeft als primair doel de arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. Peuterspeelzaalwerk is in de eerste plaats een educatieve en welzijnsvoorziening, die de laatste tien jaar ook een belangrijke rol is gaan spelen bij de vroegtijdige bestrijding van onderwijsachterstanden. Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk kennen een verschillende bestuurlijke aansturing en financiering. Op de werkvloer vertonen deze instellingen echter steeds minder verschillen omdat ook de kinderopvang aan ontwikkelingsstimulering doet en steeds actiever wordt in het aanbieden van voorschoolse educatie. De harmonisatie van de kwaliteitsregelgeving via de OKE-wet biedt verdere kansen om naar elkaar toe te groeien. Een integraal kindcentrum (IKC) kan daarbij een perspectief zijn. Mede als gevolg van de Wet OKE oriënteren veel gemeenten en hun relevante partners (kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, basisonderwijs en ouders) zich op de toekomst van het peuterspeelzaalwerk. Wat wil men in de toekomst met het peuterspeelzaalwerk? Het antwoord op deze vraag loopt sterk uiteen. Binnen sommige gemeenten wil men dat het peuterspeelzaalwerk een sterke, eigenstandige functie behoudt ten opzichte van de kinderopvang. Mede omdat er veel doelgroeppeuters naartoe gaan en het handhaven van de leefbaarheid van de kleine (dorps)kernen vanuit de politiek en gemeenschap een warm hart wordt toegedragen. Dit wil men realiseren door onder meer: (a) uitbreiding van het aanbod (bijv. verlaging van de instroomleeftijd, verlengde peuterspeelzaaltijden en/of extra dagdelen), (b) verdergaande professionalisering van de leidsters en
7
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
(c) aansluiting bij de (brede) scholen, bijvoorbeeld in de vorm van voorschool. Al dan niet ondergebracht in een MFA (Multifunctionele Accommodatie) of IKC. Er zijn echter ook gemeenten die de subsidie aan het regulier peuterspeelzaalwerk stopzetten en het peuterspeelzaalwerk in de handen geven van de markt van kinderopvangondernemers. Andere gemeenten brengen, voor zover dat nog niet het geval is, al het peuterspeelzaalwerk onder bij één stichting (fusie en schaalvergroting) om vervolgens het peuterspeelzaalwerk op te laten gaan in kinderopvang (zogeheten ‘vernieuwde peuteropvang’). Weer andere gemeenten hebben al (soms noodgedwongen, door faillissement van de instelling voor peuterspeelzaalwerk) het peuterspeelzaalwerk uitbesteed aan de kinderopvang. Er zijn voorbeelden (bijvoorbeeld ‘s-Hertogenbosch en Tilburg) die ‘vve-kindplaatsen inkopen’ bij de kinderopvang voor doelgroeppeuters van ouders die niet onder de kinderopvangtoeslag vallen. Voorwaarde hierbij is wel dat de lokale kinderopvangorganisaties (delen van) het peuterspeelzaalwerk willen overnemen. Er zijn in diverse gemeenten overigens ook schoolbesturen van basisscholen die een (neven)stichting voor kinderopvang beginnen om op deze manier een voorschoolse voorziening aan de school te verbinden, waar ook peuters van het peuterspeelzaalwerk aan kunnen deelnemen. Dit garandeert instroom die van pas komt in tijden van geboortekrimp. Landelijk gaan na de zomervakantie 2011 rond de 30 pilots ‘startgroep aan de basisschool’ van start (www.minocw.nl). Kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar kunnen op deze manier ‘vervroegd’ profiteren van een rijk pedagogisch-didactisch aanbod, gelijk dat in Vlaanderen het geval is. Dit idee sluit aan bij de voorstellen van de Onderwijsraad1. Kortom: er zijn landelijk allerlei ontwikkelingen binnen het stelsel van voorschoolse voorzieningen die het peuterspeelzaalwerk in het hart raken. Tegen deze achtergrond oriënteren veel gemeenten zich op de mogelijkheden om het peuterwerk in functie te laten bestaan, maar organisatorisch op een andere manier weg te zetten. Behalve bestuurlijke en inhoudelijke voordelen voor de gemeente kunnen er financiële voordelen zitten aan de omzetting of overheveling van het peuterspeelzaalwerk naar de kinderopvang. Peuterspeelzaalwerk wordt door gemeenten en ouders gefinancierd. Kinderopvang wordt betaald door Rijk, werkgevers en ouders. In het kort komt het erop neer dat een deel van de gemeentelijke kosten voor peuterspeelzaalwerk kan worden afgewenteld op de rijksbegroting. Dit wordt mogelijk gemaakt door het feit dat een flink deel (landelijk zo’n 60 procent) van de ouders, die voor hun kind(eren) gebruik maken van de peuterspeelzaal, in feite in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag2. Dit zijn werkende en/of studerende ouders. Die ouders kunnen tegen een redelijke betaling gebruik maken van de kinderopvang3. Uiteraard behoudt de gemeente bij de overheveling van het peuterspeelzaalwerk naar de kinderopvang de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bepalingen in de Wet OKE, 1
Onderwijsraad (2010). Naar een nieuwe kleuterperiode in de basisschool. Den Haag: Onderwijsraad. Jepma, IJ., Vegt, A.L. van der, Cuelenaere, B., Siegert, J. en Thio, V. (2008). Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk. Utrecht/Rotterdam: Sardes/ECORYS. 3 In 2011 en vooral 2012 wordt het gebruik van de kinderopvang voor alle ouders duurder. De kosten van de kinderopvang en peuterspeelzaal hebben invloed op vraag en aanbod van beide typen voorschoolse voorzieningen. Mogelijk neemt de vraag naar peuterspeelzaalwerk toe, na de afnemende vraag van de afgelopen jaren. De vraag naar kinderopvang zou kunnen stabiliseren of zelfs dalen. 2
8
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
zoals het garanderen van de financiële toegankelijkheid voor ouders bij het peuterspeelzaalwerk, het realiseren van een dekkend vve-aanbod en het streven naar een bereik van 100% van de doelgroep. Dit vraagt uiteraard wel dat het ‘omgezette’ peuterspeelzaalwerk voldoet aan alle eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen4. Alleen als sprake is van kinderopvang kunnen ouders hun recht doen gelden op de kinderopvangtoeslag. Voor peuterspeelzaalwerk is de toeslag niet bedoeld en derhalve niet beschikbaar.
1.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Binnen de gemeente Moerdijk woedt al zo’n vijf jaar discussie over hoe het peuterspeelzaalwerk het beste kan worden georganiseerd. Hier liggen meerdere oorzaken aan ten grondslag. We noemen: Enkele lokale oorzaken: •
het jaarlijks financieel tekort op het peuterspeelzaalwerk;
•
de politieke wens tot behoud van een voorschoolse voorziening in kleine kernen;
•
de teruglopende aantallen kinderen (sommige zalen zijn recentelijk ingekrompen, sommige zalen zijn samengevoegd, er zijn geen groepen in kernen gesloten) en
•
de gesprekken met De Roef over visie en ambitie waaruit uiteindelijk geen totaalbeeld komt met de conclusie dat zowel de gemeente als De Roef vanuit hun betrokkenheid dit moeilijk kunnen opstellen en een externe partij gewenst is.
Enkele landelijke oorzaken: •
de voornemens van het Rijk om peuterspeelwerk samen te voegen met kinderopvang en
•
de verplichting van het Rijk om een aanbod te hebben voor kinderen met een risico op een (taal)achterstand in het Nederlands.
Bovenstaande is omgezet in de volgende onderzoeksvraag: Hoe kan het peuterspeelzaalwerk in de gemeente Moerdijk toekomstbestendig worden georganiseerd? De gemeente Moerdijk wil (minimaal) drie scenario’s over hoe het peuterspeelzaalwerk in de gemeente kan worden georganiseerd. In de scenario’s wordt rekening gehouden met: •
het financiële kader vanuit de gemeente Moerdijk;
•
het financiële kader rijksmiddelen (voor kwaliteit peuterspeelzaalwerk en onderwijsachterstandenmiddelen);
•
de aantallen peuters in de kernen;
•
de wens vanuit de politiek en de kleine kernen om kleine zalen te behouden
•
het onderscheid in aanbod: VVE-zalen en reguliere peuterspeelzalen;
•
het behoud van het huidige kwaliteitsniveau;
•
de verschillende kernen van de gemeente en de eigenheid daarvan.
4 Roode, N. de, Bongers, C. en Vegt, A.L. van der (2010). Voorbeelden van harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Utrecht: Sardes.
9
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
De scenario’s passen idealiter bij een bepaalde lokale situatie, bieden maatwerk per kern/wijk (samenstelling kern, voorzieningenniveau, kindpopulatie, gewenst aanbod, samenwerkingsmogelijkheden voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen e.d.). Gevraagd wordt om in de scenario’s ook verschillende mogelijkheden uit te werken over samenwerken/samenvoegen met onderwijs en/of kinderopvang. Tevens wil de gemeente Moerdijk in globale termen zicht krijgen op de financiële consequenties van de scenario’s: zijn de scenario’s haalbaar en betaalbaar? De gemeente Moerdijk staat een integrale en interactieve werkwijze voor. Het verkrijgen van draagvlak bij de betrokken partijen (werkgroep OKE, De Roef en gemeente Moerdijk) is belangrijk en daarom is er voor dit onderzoek actief gecommuniceerd met deze partijen.
1.3
Opzet en uitvoering van het onderzoek
In het onderzoek worden de verschillende opvattingen die er ten aanzien van de toekomst van het peuterspeelzaalwerk in Moerdijk leven, in beeld gebracht. Dit is gebeurd door het houden van interviews met alle betrokken partijen: het peuterspeelzaalwerk, de kinderopvang, het basisonderwijs, de ouders en de gemeente. Ook is gekeken naar de demografische ontwikkelingen in Moerdijk. De aangekondigde bevolkingsdaling heeft ook gevolgen voor de omvang van de groep nul- tot vierjarigen. Dat vergroot de noodzaak om scherpe keuzes te maken. Het is van belang plannen, opvattingen en ambities van de verschillende actoren in Moerdijk in verband te brengen met de bevolkingsontwikkeling. We hebben interviews gehouden met alle partijen in Moerdijk. De gesprekspartners hebben van tevoren een brief ontvangen met informatie over de achtergrond van het onderzoek en de thema’s die in de gesprekken aan de orde zouden komen. De lijst van gesprekspartners is opgenomen in bijlage 1 van dit rapport. De interviews zijn gehouden in de lente van 2011. Van elk gesprek is een verslag gemaakt dat voorgelegd is aan de gesprekspartners voor controle op de juiste weergave van de gesprekken. Deze verslagen zijn gebruikt voor dit rapport. De verslagen zelf zijn niet in het rapport opgenomen en worden ook niet op een andere manier gepubliceerd of aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Deze afspraak is met de gesprekspartners gemaakt om een open uitwisseling van meningen en opvattingen te bevorderen. Na de interviews is het conceptrapport geschreven. Dit rapport bevat een weergave van de beleidsdocumenten en de gesprekken. Op basis van documenten en gesprekken met de actoren is in het rapport een set van toekomstscenario’s voor de voorschoolse voorzieningen in Moerdijk opgenomen, met als doel bij te dragen aan de toekomstbestendigheid van het peuterspeelzaalwerk. In een gezamenlijke bijeenkomst in 2011 is het conceptrapport door de onderzoekers van Sardes gepresenteerd. Alle actoren en gesprekspartners zijn uitgenodigd om deze bijeenkomst bij te wonen. Men is in de gelegenheid gesteld om kanttekeningen bij de gepresenteerde toekomstscenario’s te maken en uitgedaagd om met suggesties te komen om een of meerdere scenario’s in praktijk te brengen. Deze bijeenkomst had de functie om het draagvlak voor aanbevelingen in het rapport te versterken.
10
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
De uitkomsten van deze bijeenkomst zijn meegenomen in dit rapport. De ontwikkelingen in Moerdijk zijn nadrukkelijk in een breder, landelijk perspectief geplaatst. De discussie in Moerdijk over de toekomstige positie van de voorschoolse voorzieningen is, en dan in het bijzonder het peuterspeelzaalwerk, gezien de verschillende opvattingen van de belanghebbenden, niet uniek. Overal in Nederland bezint men zich op de toekomstige positie van de voorschoolse voorzieningen en de peuterspeelzaal daarbinnen en hun plaats binnen de educatieve infrastructuur. Dat maakt het vinden van een richting overigens niet eenvoudiger, omdat met elke mogelijke oplossing vitale belangen van partijen zijn gemoeid. De gemeente zal als regisseur een rol moeten spelen bij het uitzetten van het beleid. Een aantal beleidspartners in Moerdijk verwacht dit ook van de gemeente. Samen met alle relevante beleidspartners (kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, basisonderwijs, ouders en gemeente) beleid voorbereiden, maken, uitvoeren, financieren en evalueren/monitoren is hierbij richtinggevend. Daarom wordt in dit rapport uitdrukkelijk op de regierol van de gemeente en de rol van de andere beleidspartners ingegaan. In het laatste hoofdstuk trekken we conclusies en doen we aanbevelingen voor de toekomst. Dit zal gebeuren in de vorm van een overzicht van de keuzes die gemaakt moeten worden en een verheldering van de mogelijke oplossingen. Mogelijk draagt dit bij aan het vinden van constructieve oplossingen waarin een ieder zich kan vinden.
11
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
12
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
2
De harmonisatie van voorschoolse voorzieningen
Hoofdstuk 2 begint met het (gespleten) stelsel van voorschoolse voorzieningen in Nederland (paragraaf 2.1). Vervolgens gaat paragraaf 2.2 in op de problemen onder de inrichting van het huidige voorschoolse stelsel. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft drie harmonisatiemodellen ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen bij het harmoniseren van de voorschoolse voorzieningen. Daarover gaat paragraaf 2.3. Over het toekomstperspectief bestaan echter verschillende visies. We gebruiken in paragraaf 2.4 recente rapporten van de Onderwijsraad en de Taskforce kinderopvang/onderwijs om deze visies te illustreren. Wij doen dat omdat de weergaven van de landelijke discussie kan bijdragen aan het verhelderen van de discussie in Moerdijk. Slotparagraaf 2.5 staat kort stil bij de aangekondigde experimenten waarbij 2 tot 4-jarigen vervroegd naar de basisschool gaan.
2.1
Het stelsel van voorschoolse voorzieningen
In Nederland kennen we twee voorzieningen voor jonge kinderen: kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Deze voorzieningen hebben een verschillend doel en kennen verschillende wettelijke en financiële kaders. Het bestaan van dit tweesporig stelsel wordt door velen ongewenst geacht, omdat het kan leiden tot een tweedeling van voorzieningen voor kinderen van ouders die beide werken/studeren en ouders die niet beide werken/studeren. De harmonisatieoperatie is bedoeld om kinderopvang en peuterspeelzaalwerk dichter bij elkaar te brengen door een harmonisering van de regelgeving rond de kwaliteit. Dat moet ruimte bieden om op de werkvloer naar elkaar toe te groeien. De kinderopvang is een voorziening voor kinderen van nul tot vier jaar van werkende ouders. Kinderopvang is oorspronkelijk opgezet om werkende ouders in staat te stellen om arbeid en zorgtaken te combineren. De meeste kinderopvangvoorzieningen bieden ook buitenschoolse opvang voor kinderen van vier tot twaalf jaar. Kinderopvang is sinds de invoering van de Wet Kinderopvang in 2005 een marktgerichte (semi-)private sector die werkt volgens het principe van vraagfinanciering. Ouders nemen diensten af en betalen de kinderopvang rechtstreeks. Werkende ouders komen in aanmerking voor een kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst. De laatste jaren is het gebruik van de kinderopvang snel toegenomen. Afspraken over de basiskwaliteit van de kinderopvang zijn vastgelegd in een convenant tussen de werkgeversorganisaties en BOinK als vertegenwoordiger van de ouders5. Daarin staat dat de houder van een kindercentrum verantwoorde kinderopvang moet aanbieden, waaronder wordt verstaan: opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind en een veilige en gezonde omgeving. De houder moet het begrip verantwoorde kinderopvang uitwerken in een pedagogisch beleidsplan voor de kinderdagverblijven die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, rekening houdend met afspraken uit het convenant op het gebied van groepsgrootte, leidster/kind-ratio en opleidingsniveau van de leidsters. In het pedagogisch beleidsplan moeten de vier pedagogische basisdoelen van de kinderopvang
5
MOgroep, BKN en BOinK, Convenant Verantwoorde kinderopvang, verdere stappen naar de toekomst. 2007, laatste wijziging mei 2009.
13
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
worden uitgewerkt. Dit zijn (1) emotionele veiligheid, (2) persoonlijke competentie, (3) sociale competentie en (4) overdracht van normen en waarden. Onderzoeken naar de kwaliteit van de kinderopvang laten zien dat deze op veel kinderdagverblijven te wensen overlaat. Het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) heeft het afgelopen decennium vier metingen gedaan, die aangeven dat de kwaliteit van de kinderopvang tekort schiet.6 Verzorgende taken worden redelijk uitgevoerd, maar de stimulering van de ontwikkeling van kinderen schiet in de meeste kinderdagverblijven tekort. Het gaat om vaardigheden als sensitiviteit en responsiviteit (het herkennen van en adequaat inspelen op signalen van kinderen), interactievaardigheden en het begeleiden van interactie tussen kinderen. Langzaam maar zeker subsidiëren steeds meer gemeenten kinderdagverblijven voor het organiseren van vve7. Hierdoor gaat de kinderopvang steeds meer aandacht geven aan de ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen. Het peuterspeelzaalwerk is een educatieve en welzijnsvoorziening voor kinderen van twee en drie jaar. Kinderen ontmoeten elkaar in de peuterspeelzaal en leren met elkaar te spelen. De peuterspeelzaal wordt bekostigd uit, al dan niet inkomensafhankelijke, ouderbijdragen en bijdragen van de gemeente. De kwaliteitseisen werden tot voor kort per gemeente vastgesteld en vastgelegd in een gemeentelijke verordening. De gemeente had daarbij steun aan de modelverordening peuterspeelzaalwerk van de VNG, waarin drie ambitieniveaus worden onderscheiden (zie onderstaand kader).
Kader: ambitieniveaus peuterspeelzaalwerk8
Ambitieniveau 0 is spelen en ontmoeten Ambitieniveau 1 is spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren Ambitieniveau 2 is spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen
Ambitieniveau 0 kan worden uitgevoerd met vrijwilligers, ambitieniveau 1 met een beroepskracht en een vrijwilliger per groep en ambitieniveau 2 met twee professionele krachten op de groep. De MOgroep heeft de kosten per peuter voor de drie ambitieniveaus doorgerekend. In de Wet OKE is ambitieniveau 0 afgeschaft. Onder ambitieniveau 1 valt het regulier peuterspeelzaalwerk. Ambitieniveau 2 staat gelijk aan voorschoolse educatie, het werken met een vveprogramma in peuterspeelzaal of kinderdagverblijf.
De OKE-wet heeft de kwaliteitseisen van het peuterspeelzaalwerk geharmoniseerd met de kwaliteitseisen van de kinderopvang. De kwaliteitseisen van het peuterspeelzaalwerk zijn sinds 1 augustus 2010 opgenomen in de Wet kinderopvang, die is omgedoopt tot Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzaalwerk (WKKP). De kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk zijn vrijwel gelijkluidend aan de kwaliteitseisen voor de kinderopvang.
6 Meest recente meting: Kruif, R.E.L. de, e.a., Pedagogische kwaliteit van de opvang voor 0-4-jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven in 2008. Amsterdam: NCKO, mei 2009. 7 Beekhoven, S., Jepma, IJ. en Kooiman, P. (2010). Landelijke Monitor VVE 2010. Utrecht: Sardes. 8 SGBO (2004). Handreiking peuterspeelzaalwerk. Den Haag: SGBO.
14
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Ook het peuterspeelzaalwerk moet in een pedagogisch beleidsplan aangeven hoe invulling wordt gegeven aan het begrip verantwoord peuterspeelzaalwerk. Sinds het jaar 2000 is op grote schaal voor- en vroegschoolse educatie ingevoerd. De peuterspeelzaal speelt hierbij een belangrijke rol. De invoering van de vve heeft geleid tot een verdere professionalisering van het peuterspeelzaalwerk.
2.2
Problemen onder het bestaande stelsel
Het bestaande stelsel, waarin peuterspeelzaalwerk en kinderopvang naast elkaar bestaan, leidt tot een aantal problemen. Een belangrijk probleem is het gevaar van een toenemende tweedeling tussen gezinnen waarbinnen beide ouders werken (zogeheten ‘tweeverdienersgezinnen’) en gezinnen waarbinnen één van de ouders (zogeheten ‘kostwinnersgezinnen’) of beide ouders niet werken, waardoor de kinderen uit gezinnen met een verschillend niveau van arbeidsparticipatie elkaar niet ontmoeten in de voorschoolse periode. Dit zorgt er gelijkertijd voor dat er een tweedeling ontstaat tussen ‘rijke’ kinderen die geen doelgroepkind zijn en ‘arme’ kinderen die wel doelgroepkind zijn. De toenemende arbeidsparticipatie leidt echter tot een verschuiving van kinderen van de peuterspeelzaal naar de kinderopvang. Een onderzoek van Sardes en ECORYS uit 2009 laat zien dat 52 procent van de kinderen in de peuterspeelzaal twee werkende ouders hebben en dus ook gebruik zouden kunnen maken van de kinderopvang9. Dit gebeurt dan ook in toenemende mate, waarbij meespeelt dat de kinderopvang voor werkende ouders, vooral werkende ouders met een laag inkomen, goedkoper is. De verschuiving van peuterspeelzaalwerk naar kinderopvang betekent dat het steeds moeilijker wordt om het peuterspeelzaalwerk te exploiteren. Er moeten groepen worden afgestoten en peuterspeelzalen worden gesloten. Voorschoolse educatie kan worden aangeboden in de peuterspeelzaal en in het kinderdagverblijf. In het peuterspeelzaalwerk komen meer doelgroepkinderen voor dan in de kinderopvang. De expertise op het gebied van vve is dan ook vooral opgebouwd in het peuterspeelzaalwerk. In de kinderopvang wordt pas veel recenter met vve-programma’s gewerkt en is expertise op het punt van vve veel minder aanwezig. De kinderopvang maakt op dit punt wel een inhaalslag omdat doelgroepkinderen in toenemende mate de kinderopvang bezoeken. Het aanbod van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang groeit op de werkvloer steeds meer naar elkaar toe, zeker voor twee- en driejarige kinderen. De kinderopvang besteedt meer aandacht aan ontwikkelingsstimulering naast verzorging en voert ook steeds vaker vveprogramma’s uit. Toch komt het voor dat deze voorzieningen naast elkaar blijven bestaan, zelfs in elkaars onmiddellijke nabijheid. Er zijn brede scholen in ontwikkeling waarin zowel een kinderdagverblijf als een peuterspeelzaal is gevestigd. Pogingen om het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang volledig te harmoniseren zijn niet gelukt. De belangrijkste oorzaak was dat het Ministerie van Financiën niet wenst mee te
9 Jepma, IJ., Vegt, A.L. van der, Cuelenaere, B., Siegert, J. en Thio, V. (2009). Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk. Utrecht/Rotterdam: Sardes/ECORYS.
15
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
betalen voor educatieve voorzieningen voor kinderen uit gezinnen waarbinnen één van de ouders of beide ouders niet werken, omdat hier geen toenemende belastingopbrengsten tegenover staan. Uiteindelijk is gekozen voor het gelijktrekken van de kwaliteitsregelgeving van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk om daardoor harmonisatie van onderop te bevorderen. Deze ambitie ligt ten grondslag aan de Wet OKE.
2.3
De harmonisatiemodellen van de VNG
Binnen de gegeven voorschoolse infrastructuur wordt op veel plaatsen gewerkt aan verdere harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Ter ondersteuning van gemeenten heeft de VNG de Handreiking harmonisatie voorschoolse voorzieningen voor gemeenten uitgebracht10. In deze handreiking staan drie modellen van samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk: 1.
Lichte samenwerking: In dit model zetten gemeenten in op het uitwisselen van kennis en expertise tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Met deze vorm van samenwerking wordt bevorderd dat de voorzieningen profiteren van elkaars kracht en ervaring.
2.
Intensieve samenwerking: Dit model is gericht op het tot stand brengen van een intensieve samenwerking tussen peuterspeelzaal en kinderopvang. Zelfstandig werkende partners stemmen af op het gebied van pedagogisch beleid en bij de vve wordt er gewerkt met hetzelfde programma. Mengen van groepen en het gebruik van elkaars accommodaties zijn voorbeelden van samenwerking in dit model.
3.
Integraal Voorschools Kindcentrum: In dit model wordt aangestuurd op een ongedeelde voorziening in de vorm van een kindcentrum, waarbij peuterspeelzaalwerk en kinderopvang volledig zijn geïntegreerd. Er is een integraal aanbod, één pedagogisch beleid en één vve-programma.
2.4
Visies op voorzieningen voor jonge kinderen
De harmonisatiemodellen van de VNG geven de inzet aan die gemeenten kunnen kiezen. Maar verschillende partners in de gemeente hebben mogelijk een andere visie en andere belangen. Op landelijk niveau zijn de afgelopen jaren een aantal adviezen en rapporten uitgebracht die de standpunten en de inzet van verschillende partijen weergeven. Het rapport van de Taskforce Kinderopvang en Onderwijs verwoordt het standpunt van de kinderopvang, de visie van de Onderwijsraad vindt weerklank in een deel van het onderwijsveld. De visie van de Taskforce Kinderopvang en Onderwijs De werkgeversverenigingen in de Kinderopvang (MOgroep en de Branchevereniging Kinderopvang), de algemene werkgeversverenigingen in Nederland (VNO-NCW en MKBNederland), de vakorganisatie FNV en de PO-Raad hebben in 2010 het rapport Dutch Design,
10 Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2010). Handreiking Harmonisatie Voorschoolse voorzieningen voor gemeenten, een handreiking bij de uitwerking van de wet OKE.
16
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
van de Taskforce Onderwijs en Opvang11 uitgebracht. Dit rapport bepleit een integratie van opvang en onderwijs voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Zij kunnen straks terecht in integrale kindcentra waar zij de hele dag een gevarieerd aanbod krijgen van onderwijs, opvang, sport en spel. In het nieuwe systeem staat het kind centraal en hebben de kinderen de mogelijkheid om hun talenten maximaal te ontwikkelen. Daarvoor is het nodig alle voorzieningen zoveel mogelijk onder één dak of in elkaars nabijheid te brengen. Deze nieuwe aanpak is bedoeld voor de kinderen van alle ouders, of ze nu wel of niet werken of studeren. De visie van de Onderwijsraad De Onderwijsraad stelt in een recent advies12 voor om het basisonderwijs uit te breiden met een pedagogisch aanbod voor alle driejarigen, gekoppeld aan een herziening van de kleuterperiode. Alle driejarigen zouden vijf ochtenden moeten kunnen spelen en leren in een pedagogisch rijke omgeving onder verantwoordelijkheid van de basisschool en onder leiding van goed opgeleid personeel. Dit publiek bekostigde aanbod moet zo aantrekkelijk zijn dat ouders graag hun kinderen laten deelnemen. Op veel plaatsen werken het peuterspeelzaalwerk en het basisonderwijs al samen in de voorschool. In de voorschool wordt gestreefd naar doorgaande lijnen tussen de peuter- en kleutergroepen van de basisschool door doorlopende (speel-)leerlijnen en het gebruik van een gezamenlijk vve-programma. De peuterspeelzaal wordt zoveel mogelijk in de basisschool gehuisvest. Bij de voorschool bieden peuterspeelzaalwerk en basisschool gezamenlijk een vve-programma aan, maar blijft elke instelling verantwoordelijk voor het eigen aanbod. In het model van de Onderwijsraad krijgt het basisonderwijs de regie over het voorschoolse aanbod. De Onderwijsraad verwacht hiervan een verhoging van het niveau van het peuterspeelzaalwerk. Voor- en nadelen van de verschillende visies Voorstanders van het model van de Onderwijsraad, waarbij het basisonderwijs de regie krijgt over het peuterspeelzaalwerk, verwachten hiervan een kwaliteitsverhoging door het inzetten van meer op hbo-niveau geschoolde medewerkers in de peuterspeelzalen en het inzetten van de intern begeleiders van de basisschool in de peuterspeelzaal. Daardoor kan de zorg voor kinderen die dit nodig hebben, worden verbeterd. Dit model maakt echter de kinderopvang niet overbodig. Die blijft bestaan voor nul tot driejarigen. De opvang van kinderen van twee tot vier jaar blijft versnipperd. Veel werkende ouders hebben immers vaak meer opvang nodig dan de vijf dagdelen per week dat de kinderen de nulgroep bezoeken. Voorstanders van het model van de Taskforce geven aan dat de keuzemogelijkheden van ouders toenemen. Werkende ouders sturen hun kind naar de kinderopvang en zullen niet opnieuw een keus maken wanneer het kind 2 jaar wordt en het kind ook naar de peuterspeelzaal zou kunnen. Deze ouders geven de voorkeur aan de kinderopvang, waar ze een op maat gesneden arrangement willen afnemen: flexibel in het aantal uren en wel of niet met vve. In een dergelijk model bezoeken alle kinderen de kinderopvang en zou de gemeente peuterarrangementen in kunnen kopen bij de kinderopvang. In beide visies raakt de peuterspeelzaal als zelfstandige voorziening onder druk. Er wordt van alle kanten aan de peuterspeelzaal getrokken. Peuterspeelzalen zelf hebben vaak een
11 12
Taskforce Kinderopvang/Onderwijs, Dutch Design, maart 2010. Onderwijsraad (2010). Naar een nieuwe kleuterperiode in de basisschool. Den Haag: Onderwijsraad.
17
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
voorkeur voor het voortbestaan van de peuterspeelzaal als zelfstandige voorziening. Dat levert echter steeds meer problemen op. Door de toenemende arbeidsparticipatie kiezen steeds meer ouders voor de kinderopvang. Daardoor loopt de deelname aan de peuterspeelzaal terug. Dit proces kan nog verder in een versnelling komen als meer werkende ouders van de kinderopvang gebruik gaan maken. Door de verschuiving naar de kinderopvang wordt de peuterspeelzaal kleiner en daardoor steeds moeilijker te exploiteren. Dat kan worden betreurd, omdat peuterspeelzaalwerk als werksoort een aantrekkelijk aanbod heeft en kan bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Dit aanbod is de laatste jaren verder verbeterd door de professionalisering van de vve. Het gevaar van de lopende ontwikkelingen is dat het peuterspeelzaalwerk als een voorziening voor kinderen van ouders die niet allebei werken overblijft, wat bijdraagt aan de verdere tweedeling tussen kinderen van ouders die wel of niet (beide) werken of studeren.
2.5
Experiment met driejarigen in de basisschool
Na de zomervakantie van 2011 wordt er in diverse gemeenten van Nederland geëxperimenteerd met 30 ‘startgroepen’ in het basisonderwijs13. Kinderen van twee en drie jaar met een (taal)achterstand van kinderdagverbijven en peuterspeelzalen worden ondergebracht bij de basisschool. De kinderen gaan vijf ochtenden, of 12,5 uur per week, naar de startgroep. De pilots met startgroepen vinden plaats onder de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (WKKP). Met het experiment is zo’n twee miljoen euro gemoeid. Concreet houden de pilots het volgende in: er wordt een hbo'er, in dienst van het basisonderwijs, geplaatst in de peuterspeelzaal of kinderopvang, onder regie van de schoolleider van de basisschool waarmee een bestaande samenwerkingsrelatie bestaat. Het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal werkt vrijwillig mee aan de pilot. De kinderen blijven fysiek op de dagopvang of de peuterspeelzaal en kunnen baat hebben bij de inzet van de hbo'er. De hbo'er volgt scholing in het werken met twee- en driejarigen en staat naast één mbo'er op de groep. De mbo'er volgt scholing in opbrengstgericht werken. De schoolleider voert de inhoudelijke regie over het totale (opbrengstgerichte) aanbod vanaf de startgroep tot en met groep 8 van de basisschool. Het experiment is een reactie op het advies Naar een nieuwe kleuterperiode in de basisschool dat de Onderwijsraad vorig jaar uitbracht. De raad stelde daarin voor dat alle driejarigen vijf ochtenden in de week naar school zouden gaan. Kwaliteit in de Kinderopvang (KIK) heeft kritische vraagtekens bij de pilots geplaatst. KIK vertegenwoordigt een twaalftal grote maatschappelijke kinderopvangorganisaties. Men vindt dat de kinderopvangsector onvoldoende is betrokken bij het experiment met de nulgroepen. Verder vreest men dat er te zeer een nadruk zal plaatsvinden op leerprestaties, ten kosten van de nadruk op de brede ontwikkeling van het kind. KIK is voorstander van ontwikkelingsgericht spelend leren. Ook wordt er getwijfeld aan de expertise van een hbo’er op het gebied van het werken met zeer jonge kinderen.
13
Brief aan Tweede Kamer, Experimenten startgroepen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 20 april 2011.
18
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
3
De Wet OKE
De Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE) bevat een aantal doelstellingen. Een belangrijke doelstelling is om de kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk te harmoniseren met de kwaliteitseisen van de kinderopvang. Dit wordt in paragraaf 3.1 beschreven. Daarnaast legt de OKE-wet de wettelijke basis voor het invoeren van kwaliteitseisen voor de voorschoolse educatie (paragraaf 3.2). Over het realiseren van doorgaande leerlijnen en het in beeld brengen van de opbrengsten van de vroegschoolse educatie gaat paragraaf 3.3. Door de OKE-wet worden ook de regels rond het toezicht aangepast. Zo zal de Inspectie van het Onderwijs toezicht gaan houden op de kwaliteit van de voorschoolse educatie. In paragraaf 3.4 leest u hoe dat er in de praktijk uit gaat zien.
3.1
Kwaliteitseisen peuterspeelzalen
In de Wet OKE worden voor het eerst landelijke kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk vastgesteld. Voorheen waren deze kwaliteitseisen vastgelegd in gemeentelijke verordeningen en verschillend per gemeente. De kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk zijn opgenomen in de Wet Kinderopvang, die sinds 1 augustus 2010 Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzaalwerk heet, afgekort WKKP. In het kader van de harmonisatie tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn de kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk zoveel mogelijk gelijk aan de kwaliteitseisen voor de kinderopvang. De Wet OKE introduceert het begrip verantwoord peuterspeelzaalwerk. Hieronder wordt verstaan dat peuterspeelzaalwerk bijdraagt aan en stimuleert tot een gezonde ontwikkeling van het kind en een veilige en gezonde omgeving. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoord peuterspeelzaalwerk. De houder besteedt in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten en vrijwilligers in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, de opleidingseisen van de beroepskrachten en de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de opvoeding en verzorging van kinderen. De minister heeft de bevoegdheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels te stellen over de kwaliteit van de peuterspeelzaal, maar hij heeft het initiatief gelegd bij de branche. De werkgeversorganisatie, de MOgroep en de ouderorganisatie BOinK hebben een convenant over de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk afgesloten14. Qua inhoud is het convenant geïnspireerd op het reeds langer bestaande Convenant Kwaliteit Kinderopvang uit 2009 (Verantwoorde kinderopvang: verdere stappen naar de toekomst). Een peuterspeelzaal moet een pedagogisch beleidsplan hebben. Het pedagogisch beleidsplan bevat de voor dat centrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen. Daarnaast bevat het pedagogisch 14 Convenant kwaliteit peuterspeelzaalwerk, Verantwoord peuterspeelzaalwerk, een eerste stap naar de toekomst, dd 1 augustus 2010.
19
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
beleidsplan een beschrijving van de werkwijze, de samenstelling en leeftijdsopbouw van de groepen. Gezien de verschillen tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn de bepalingen soms iets anders uitgewerkt. De groepsgrootte in het peuterspeelzaalwerk is maximaal 16 en de leidster/kind-ratio is minimaal één leidster op acht kinderen. Er moet per groep minimaal een beroepskracht in de peuterspeelzaal aanwezig zijn. Beroepskrachten in een peuterspeelzaal beschikken over een passende beroepskwalificatie.
3.2
Kwaliteitseisen voorschoolse educatie
De Wet OKE legt de wettelijke basis voor de invoering van kwaliteitseisen voor de voorschoolse educatie. Voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk geldt op het punt van de voorschoolse educatie dezelfde regelgeving. In de praktijk is er wel verschil. In peuterspeelzalen wordt voorschoolse educatie aangeboden in de vorm van extra dagdelen, waarin een vve-programma wordt uitgevoerd. In de kinderopvang is er geen sprake van extra dagdelen en wordt voorschoolse educatie ingepast in het dagritme van de kinderopvang. Enkele belangrijke bepalingen uit het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie zijn de volgende. •
Voorschoolse educatie bestaat ten minste uit vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van ontwikkelingsdomeinen.
•
Wanneer voorschoolse educatie wordt gegeven dient er minimaal één beroepskracht per acht kinderen aanwezig te zijn. Er mogen maximaal 16 kinderen in de groep zitten.
•
Beroepskrachten moeten geschoold zijn op niveau PW-3 (Pedagogisch Werk op mbo3niveau, voorheen Sociaal Pedagogisch Werk, SPW3). Naast deze basisopleiding moet specifieke scholing op het gebied van vve gevolgd zijn.
•
Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. De regeling schrijft geen voorschoolse programma’s voor, maar wijst wel op het belang van werken met evidence based programma’s. Als evidence based worden beschouwd de integrale vveprogramma’s die een erkenning hebben gekregen van het NJi (Nederlands Jeugdinstituut). Dat zijn er zeven: Piramide, Kaleidoscoop, Ko-totaal, Startblokken, Speelplezier, Sporen en Ben ik in Beeld. De (deel)programma’s Doe meer met Bas en Boekenpret worden eveneens al effectief gezien.
3.3
Doorgaande lijnen en opbrengsten vroegschoolse educatie
De verantwoordelijkheid voor het vroegschoolse deel van de vve ligt bij de schoolbesturen die hiervoor rechtstreeks geld ontvangen van de rijksoverheid via de lumpsum. Gemeenten, besturen van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een doorgaande lijn in de ontwikkeling van kinderen. Daarover moeten ze van de OKE-wet afspraken maken binnen het overleg van de Lokaal Educatieve Agenda.
20
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Een belangrijk instrument om doorgaande lijnen te realiseren zijn afspraken over de overdracht van kinderen van de voorschoolse voorziening naar de basisschool. Dit betekent dat er bijvoorbeeld geregeld moet zijn welke informatie van (doelgroep)kinderen op welke wijze (op schrift of via mondeling overleg) en op welk tijdstip bij wie binnen moet zijn. En in hoeverre ouders toestemming moeten verlenen bij het overhandigen van kindinformatie tussen voorschoolse voorzieningen en basisonderwijs. Ook moeten de gemeente en de schoolbesturen afspraken maken over de resultaten van de vroegschoolse educatie. Dit betekent dat basisscholen die doelgroepkinderen volgens de landelijke gewichtenregeling hebben en al aan vve doen, laten zien hoe de (doelgroep)leerlingen presteren in de onderbouw, bijvoorbeeld aan de hand van de onderwijsresultaten uit het Cito-onderwijsleerlingvolgsysteem.
3.4
Toezicht door de Inspectie van het Onderwijs
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk ligt bij de gemeente. Peuterspeelzalen moeten op grond van de OKE-wet via de gemeente worden ingeschreven in een landelijk register. Het toezicht op de kwaliteit wordt namens de gemeente uitgeoefend door de GGD (Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst). Het toezicht op de voorschoolse educatie is een taak van de Inspectie van het Onderwijs. De GGD let ook op de kwaliteit van de voorschoolse educatie, met name of aan de formele eisen voor de groepsgrootte, de leidster/kind-ratio en het opleidingsniveau wordt voldaan. De Inspectie van het Onderwijs kijkt aan de hand van een Toezichtskader15 vooral naar de opbrengsten van de voorschoolse educatie en kwaliteit van de uitvoering. In de komende jaren wordt van alle peuterspeelzalen een bestandsopname gemaakt. Daarna wordt de methode van signaalgestuurd toezicht gehanteerd. Dat wil zeggen dat de Inspectie minder langs komt naarmate de kwaliteit van de peuterspeelzaal en de voorschoolse educatie beter is. Inmiddels zijn de grotere gemeenten (de G4 en de G28) zo ongeveer allemaal opgenomen in een zogeheten bestandsopname. De verwachting is dat de Onderwijsinspectie in het schooljaar 2011/2012 Moerdijk bezoekt en een oordeel velt over de kwaliteit van beleid en praktijk van vve.
15
Inspectie van het Onderwijs (2010). Toezichtskader VVE 2010. Utrecht: Onderwijsinspectie.
21
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
22
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
4
De situatie in Moerdijk
Om te beginnen wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in Moerdijk beschreven met betrekking tot de inrichting van het voorschoolse stelsel (paragraaf 4.1). Paragraaf 4.2 staat in het kort stil bij de ontwikkeling van de brede school. We gaan in paragraaf 4.3 in op de demografische ontwikkelingen. Dit is van belang omdat uit de gesprekken nog zal blijken dat er mogelijk plannen zijn voor nieuwe initiatieven binnen het voorschoolse stelsel die kunnen leiden tot een uitbreiding van de capaciteit, terwijl er anderzijds sprake is van krimpende generaties jonge kinderen. Dit hoofdstuk sluit in paragraaf 4.4 af met het opmaken van een balans van de opvattingen van alle betrokken partijen (kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, basisonderwijs, ouders en gemeente).
4.1
Kengetallen van de huidige voorzieningen in de voorschoolse periode
Moerdijk telt 11 kernen. Dit zijn: Fijnaart, Heijningen, Helwijk, Klundert, Langeweg, Moerdijk, Noordhoek, Standdaarbuiten, Willemstad, Zevenbergen, Zevenbergschen Hoek. Er zijn vijf hoofdkernen (Fijnaart, Klundert, Standdaarbuiten, Willemstad, Zevenbergen) en zes kleinere dorpen. Zevenbergen bestaat uit acht wijken. In elke kern staan één of meerdere voorschoolse voorzieningen. Stelsel van voorschoolse voorzieningen Peuterspeelzaalwerk – Er zijn in de gemeente Moerdijk 14 peuterspeelzalen (in alle kernen één, alleen in Zevenbergen staan vier zalen16) die allemaal onder De Roef ressorteren. Op alle peuterspeelzalen (reguliere en vve-zalen) wordt gewerkt met twee professionals op een groep van maximaal 16 peuters. Dit maakt dat het peuterspeelzaalwerk (ruimschoots) tegemoet komt aan de kwaliteitseisen uit de Wet OKE. Tegelijkertijd vergemakkelijkt dit een eventuele omvorming naar vernieuwde peuteropvang en/of overheveling naar kinderopvang. In alle peuterspeelzalen wordt twee dagdelen per week peuterwerk geboden. Er zijn ouders die twee keer twee dagdelen regulier peuterspeelzaalwerk afnemen. In Fijnaart is het mogelijk om voor 3,5-jarigen een derde dagdeel in te kopen. Op vier zalen in Standdaarbuiten, Klundert, Fijnaart en Zevenbergen (in de wijk Torenveld) is het mogelijk om peuters vanaf twee jaar een derde en vierde dagdeel aan te bieden. Leidsters worden vanaf augustus 2010 geschoold in Puk & Ko (als onderdeel van Ko-totaal). Er is sprake van een voldoende vve-aanbod. Er zijn vier maal 16 (doelgroep)peuters (n=64) die gebruik kunnen maken van vve. De Wet OKE is in Moerdijk dus geëffectueerd. In de praktijk zijn er 33 doelgroeppeuters (volgens de brede doelgroepdefinitie van de gemeente) die profiteren van een vve-aanbod van vier dagdelen per week. In Noordhoek, Zevenbergen en Standdaarbuiten maakt de peuterspeelzaal deel uit van de brede school in ontwikkeling (inpandig, inhoudelijk). In Helwijk, Heijningen en Moerdijk zijn de peuterspeelzalen gevestigd in de basisschool. Kinderopvang – Moerdijk telt acht kinderdagverblijven. Geen van de kinderdagverblijven werkt met vve. De Roef heeft vier kinderdagverblijven (in Fijnaart, Willemstad en Zevenbergen). Daarnaast bestaan er vier zogeheten eenpitters (kleine organisaties met één
16 Over ongeveer twee jaar vindt een decentralisatie van bestaande locaties plaats, waarbij een (groep van een) zaal wordt verplaatst en onder wordt gebracht bij een school.
23
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
kinderdagverblijf) in Klundert, Standdaarbuiten en Zevenbergschen Hoek. Er zijn geen schoolbesturen die kinderopvang aanbieden vanuit een nevenstichting. De kinderdagverblijven werken niet met een vve-programma. Wel krijgen de kinderdagverblijven van de gemeente subsidie voor het werken met een kindvolgsysteem (Zo volg je peuters). Ook wordt er aan leesbevordering gedaan. Ondanks het feit dat peuterspeelzaalwerk en kinderopvang onder één organisatie vallen, is er nog geen organisatorische samenwerking. Een van de redenen hiervoor is dat het aantal kinderen te gering is om efficiëntiewinst te maken, aldus De Roef. Binnen De Roef wordt een intern opleider geschoold in Puk & Ko. Alle pedagogisch medewerkers in de kinderdagverblijven en leidsters van peuterspeelzalen die onder De Roef ressorteren worden geschoold in Puk & Ko. Er is tussen de diverse aanbieders van voorschoolse voorzieningen niet veel concurrentie. Dit komt door de spreiding van de aanbieders over de gemeente. Gebruik peuterspeelzaalwerk Van alle twee- en driejarigen maakt 65 procent gebruik van de peuterspeelzaal. In de grote kernen is dit 47 procent, in de kleine kernen is dit soms wel 100 procent. Omvang vve-doelgroep Er staan 22 reguliere basisscholen in Moerdijk. De scholen ressorteren onder drie schoolbesturen. Hiervan krijgen 11 extra financiële middelen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid. Zij hebben voldoende leerlingen met een gewicht volgens de landelijke gewichtenregeling. Over de omvang van de doelgroep: in totaal zijn er in Moerdijk 68 vier- en vijfjarige doelgroepkinderen volgens de landelijke gewichtenregeling (teldatum: 1 oktober 2009)17. Dit is negen procent van de gehele groep van 783 vier- en vijfjarigen in het Moerdijkse basisonderwijs. Landelijk behoort ongeveer 12 procent tot de vroegschoolse doelgroep. Er zijn dus betrekkelijk weinig doelgroepkinderen in Moerdijk, als alleen wordt afgegaan op de landelijke gewichtenregeling. Beperken we ons tot de tweeënhalf tot vierjarigen dan komen we uit op een (afgerond) aantal van 51 voorschoolse vve-kinderen. Dit is 75 procent van de 68 doelgroepkleuters. Moerdijk zal dus op basis van de OKE-wet minimaal 51 vve-plaatsen (vier dagdelen per week of 10 uren per week, in een groep van maximaal 16 peuters en met twee professionele vveberoepskrachten) via kinderopvang en/of peuterspeelzaalwerk moeten realiseren. Dit is het ‘dekkend’ vve-aanbod waarover in de Wet OKE wordt gesproken. In Moerdijk wordt een ruimere definitie van een doelgroepkind voorschoolse educatie gehanteerd. Ook de gesproken taal in de thuissituatie en observeerbare problemen in de taal- en/of spraakontwikkeling doen mee.
17 Jaarlijks houdt OCW-DUO bij hoeveel doelgroepkinderen er in het basisonderwijs zijn volgens de landelijke gewichtenregeling. De trend is dat er in absolute en relatieve zin steeds minder doelgroepkinderen zijn, omdat de bevolking in omvang afneemt (minder geboorten) en het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking (ook ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd) stijgt.
24
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Beschikbaar budget18 Er is in 2010 € 686.761 aan de instandhouding van het regulier peuterspeelzaalwerk (budgetsubsidie vanuit gemeente voor De Roef) besteed. De gemeente Moerdijk krijgt per 2011 ongeveer € 220.000 van het Rijk voor achterstandenbestrijding (specifieke uitkering OAB19). Dit bedrag kan besteed worden aan vve en schakelklassen. Voor de kwaliteitsverhoging van peuterspeelzalen in het kader van de Wet OKE is € 108.000 beschikbaar. De gemeente Moerdijk krijgt voor de nieuwe beleidsperiode (2011-2014) van het Rijk de beschikking over een groter budget voor het onderwijsachterstandenbeleid (vve en schakelklassen).
4.2
De ontwikkeling van de brede school
In Moerdijk wordt gestreefd naar een brede school in zoveel mogelijk kernen. Op dit moment zijn er vijf brede scholen (in ontwikkeling). Die staan in Noordhoek (St. Jozef met peuterspeelzaal ‘t Hoekje), Standdaarbuiten (basisschool De Aventurijn met peuterspeelzaal Het Belhameltje en kinderdagverblijf De Dwergjes), Zevenbergen (basisschool de Arenberg, peuterspeelzaal Dribbel en kinderdagverblijf Calimero; basisschool De Boemerang met peuterspeelzaal de Boemeltjes en basisschool De Toren met peuterspeelzaal De Peutertoren). Daarnaast zijn er brede scholen in ontwikkeling in Zevenbergen, Klundert en Zevenbergschen Hoek. In andere kernen zijn voor zover bekend geen brede schoolontwikkelingen. De brede school kan een belangrijke rol spelen bij de harmonisatie van het voorschoolse stelsel. Binnen een brede school kan bijvoorbeeld gestreefd worden naar een geïntegreerde voorschoolse voorziening (kinderdagverblijf en peuterspeelzaal samengevoegd), om een voorschools aanbod met een doorgaande lijn naar het basisonderwijs te garanderen.
4.3
Demografische ontwikkelingen
Moerdijk heeft te maken met geboortekrimp20. Dit heeft consequenties voor vraag en aanbod van voorschoolse maar ook vroegschoolse voorzieningen. Tussen 2010 en 2030 zal er een terugloop in het aantal jonge kinderen zijn. In 2010 zijn er 3462 basisschoolleerlingen (4 t/m 12 jaar) en in 2030 is dit geprognosticeerd op 3075 leerlingen. Dit is een daling van ongeveer 400 leerlingen, ofwel 11%. Geschat wordt dat de daling van het aantal leerlingen tussen nu en 2020 sterker is dan tussen 2020 en 2030. Tussen nu en 2015 is de daling sterker dan tussen 2015 en 2020. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zullen eerder dan het basisonderwijs voelen dat de generatie jonge kinderen krimpt. Kortom: de daling is vooral snel merkbaar voor de 18 In overleg met de gemeente wordt exact bepaald welk budgetvolume er is dat ingezet kan worden voor de toekomst van het peuterspeelzaalwerk. 19 Accresmiddelen en enveloppenmiddelen die door het Rijk via het Gemeentefonds zijn uitgekeerd zijn in Moerdijk niet geclaimd en worden niet ingezet bij de bestrijding van (dreigende) taal- en onderwijsachterstanden bij peuters. Deze bedragen blijven dus buiten beschouwing bij de herinrichting van het peuterspeelzaalwerk. 20 Pronexus (2010). Leerlingenprognose en ruimtebehoefte basisonderwijs 2010.
25
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
voorschoolse voorzieningen. Dit vraagt om slagvaardig optreden van de gemeente en haar partners in het voorschoolse veld.
4.4
Balans van de opvattingen
In deze paragraaf maken we een balans op van de opvattingen die de betrokken partijen hebben bij de inrichting van het voorschoolse stelsel en de aansluiting met het vroegschoolse stelsel. In bijlage 1 is de lijst met gesprekspartners opgenomen. In bijlage 2 worden de opvattingen per veldpartij gerapporteerd. De kern hiervan is welke ideeën, opvattingen en meningen de betrokken partijen zelf hebben over de toekomst van de (her)inrichting van het voorschoolse stelsel, in het bijzonder de peuterspeelzalen daarbinnen. De partijen zijn niet alleen de houders van voorschoolse instellingen (aanbieders van kinderdagopvang en peuterspeelzaalwerk), maar ook de schoolbesturen, omdat deze ook partij zijn in de voorschoolse periode: voor de vroegschoolse educatie, het realiseren van doorgaande leerlijnen en de samenwerking in de brede school (in ontwikkeling). Ook de opbrengsten van de gesprekken met enkele ouders en de gemeente komen aan de orde21. Wanneer we een balans opmaken van alle opvattingen die er ten aanzien van de toekomstige richting en inrichting van het voorschoolse stelsel leven onder de betrokken partijen, komen we tot de volgende vijf kernpunten. Er is geprobeerd recht te doen aan alle opvattingen die er zijn bij de relevante beleidspartners. 1) Er is (grote) tevredenheid over aanbod en kwaliteit van voorschoolse (en ook vroegschoolse) voorzieningen. Elke kern heeft voorzieningen. Ouders hebben keuzevrijheid. In grote kernen is er overigens meer aanbod dan in kleine kernen. De meningen lopen uiteen over het aantal aanbieders van kinderopvang (kinderdagopvang en buitenschoolse opvang) en peuterspeelzaalwerk. Vrij algemeen wordt de monopoliepositie van De Roef op het gebied van peuterspeelzaalwerk en buitenschoolse opvang gehekeld. Wat betreft de kinderopvang wordt hier en daar gezegd dat er te veel kleine aanbieders zijn. Vooral het basisonderwijs wil toelating van andere aanbieders van voor- en naschoolse opvang. 2) Meer samenwerking tussen voorschoolse voorzieningen onderling (kinderdagverblijven en peuterspeelzalen) en met het basisonderwijs is geboden. Er kan intensiever worden samengewerkt tussen voorschoolse voorzieningen onderling en met het basisonderwijs. Nu is de samenwerking vaak nog incidenteel van aard. Dit zou een structureel karakter moeten krijgen. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn voorstander van het werken met vve. Grote en kleine aanbieders van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk staan positief tegenover het 21
Er is geprobeerd om een groepje ouders, als gebruikers van voorschoolse voorzieningen, in de gespreksronde te betrekken. We wilden ouders met verschillende achtergronden (ouders van doelgroepkind, ouders van niet-doelgroepkind, ouders met kind in peuterspeelzaal, ouders met kind in kinderdagverblijf) spreken. Uiteindelijk is het gelukt om twee ouders in een afzonderlijk gesprek te bevragen. De weergave van het gesprek kan dus niet representatief worden geacht voor de mening van ‘de’ ouders, maar geeft wel een goede indruk hoe de betreffende voorschoolse voorzieningen door deze ouders worden beleefd.
26
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
werken met vve. Dit is een goede randvoorwaarde voor verregaande inhoudelijke samenwerking en afstemming tussen de voorschoolse voorzieningen in Moerdijk. Overigens: opvallend is dat er in het basisonderwijs op kleine schaal met vve wordt gewerkt. De samenwerking op de werkvloer (tussen personeel van voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen) lijkt verder gevorderd dan de samenwerking op het niveau van de organisaties. Schoolbesturen zullen onderling ook meer moeten samenwerken. De (verzuilde) schoolbesturen wordt verweten vanuit het belang van (behoud) van eigen scholen te redeneren. Geboortekrimp leidt tot minder leerlingen. Zonder overleg, coördinatie en inmenging van gemeente, zal de concurrentie tussen scholen waarschijnlijk eerder toedan afnemen. 3) Om peuterspeelzaalwerk toekomstbestendig te maken zal op korte termijn actie moeten worden ondernomen. Peuterspeelzaalwerk moet in de ogen van betrokkenen als functie worden behouden, maar zal op een andere manier moeten worden georganiseerd. De peuterspeelzaal in oude vorm verliest haar bestaansrecht, voldoet niet meer aan wensen en behoeften van ouders. Diverse redenen vormen de aanleiding om het peuterspeelzaalwerk om te vormen, twee daarvan hebben betrekking op de geboortekrimp en de efficiëntiewinst. Daarom zal het peuterwerk op een andere manier moeten worden voortgezet. Meerdere partijen zien in dat de huidige (financiële) situatie van (delen van) het peuterspeelzaalwerk onhoudbaar is. Kostenbesparing kan op verschillende manieren worden bereikt. Denk aan: •
het terugbrengen van de kwaliteit van het regulier peuterspeelzaalwerk (op hele groepen
•
het fysiek onderbrengen van de peuterspeelzaal bij basisschool (als voorziening, of alleen
•
integratie van (delen van het) peuterspeelzaalwerk met kinderopvang,
staan twee beroepskrachten, terwijl dat volgens de wet maar één hoeft te zijn), driejarigen in groep 0, al dan niet gemengd met de groepen 1 en 2), •
het omvormen van peuterspeelzaalwerk tot ‘verlengde peuterspeelzalen’/(nieuwe) peuteropvang,
•
het sluiten van onrendabele peuterspeelzalen (in kleine kernen).
Per kern zal bekeken moeten worden wat haalbaar is. De omvang van de kern doet er toe. In kleine kernen zouden kinderen in de peuterleeftijd ondergebracht kunnen worden bij het basisonderwijs (groepen 0 bij het basisonderwijs). In grote kernen zouden kinderdagverblijven en peuterspeelzalen geïntegreerd kunnen worden, met omvorming van peuterspeelzaal in ‘vernieuwde kinderopvang’ als serieuze optie. Via huisvestingsbeleid bij de ontwikkeling van de brede scholen kan trouwens ook een efficiëntiewinst worden gerealiseerd. In sommige kernen staan naar verhouding veel basisscholen die in één gebouw gehuisvest zouden kunnen worden. Dit vraagt om verbinding van visie op harmonisatie van het voorschoolse stelsel en de vorming van brede scholen enerzijds en het accommodatiebeleid van de gemeente anderzijds. 4) Werk aan de ‘stip aan de horizon’: één geïntegreerde voorziening (voorschoolse opvang, peuterspeelzaalwerk, kinderopvang, basisonderwijs, tussenschoolse opvang, buitenschoolse opvang) voor 0 tot 12-jarigen in een brede school. Volgens velen is dit een wenkend perspectief, vooral in grotere kernen. Kleine kinderdagverblijven zijn echter gehecht aan hun zelfstandigheid, blijven graag onder eigen vlag opereren en willen liever niet dat regie over hun aanbod in handen van het basisonderwijs komt.
27
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
5) Diverse, maar niet alle partijen, willen een versteviging van de regierol van de gemeente in het harmonisatieproces. Wat de gemeente zou kunnen oppakken is het volgende: •
agendeer het harmonisatieproces nadrukkelijk in overleg (bijv. op de LEA),
•
zet de partijen aan tafel, kom met initiatief van een harmonisatievoorstel, coördineer het harmonisatieproces, zoek naar modellen van cofinanciering bij harmonisatievarianten, sluit convenant met alle relevante partijen,
•
houd bij de plannen rekening met (lokale) geboortekrimp (voorkom dat de geboortekrimp uitmondt in toenemende concurrentiestrijd tussen aanbieders van voorschoolse voorzieningen en basisonderwijs),
•
laat onderzoeken hoeveel gebruikers van de peuterspeelzaal feitelijk in aanmerking
•
neem initiatief om peuterspeelzaalwerk om te bouwen tot kinderopvang,
komen voor tegemoetkoming in de kosten voor de kinderopvang, •
maak concrete afspraken met De Roef over harmonisatie en omvorming van peuterspeelzaalwerk,
•
ontwikkel een gemeentelijke visie op de brede school (brede school kan ook bijdragen aan behoud van andere voorzieningen, zoals een bibliotheek),
•
koppel harmonisatie en ontwikkeling van brede school aan accommodatiebeleid van de gemeente,
•
kom tot een keuze voor een kindvolgsysteem.
Met de hiervoor genoemde kernpunten wordt ideaal gesproken rekening gehouden bij het toekomstbestendig maken van het voorschoolse stelsel in Moerdijk, in het bijzonder het peuterspeelzaalwerk daarbinnen.
28
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
5
Mogelijke scenario’s voor de toekomst
Dit voorlaatste hoofdstuk formuleert in paragraaf 5.1 eerst enkele uitgangspunten voor de toekomstige inrichting van het voorschoolse stelsel in Moerdijk. We geven in paragraaf 5.2 inzicht in de mogelijke richtingen die kunnen worden gekozen bij het ontwerpen van het toekomstige voorzieningenstelsel van voorschoolse instellingen en de rol van het peuterspeelzaalwerk daarbinnen. Daartoe presenteren we diverse toekomstgeoriënteerde scenario’s. Er wordt geen blauwdruk gepresenteerd. De gemeente kan hierbinnen in overleg met het veld van voorschoolse en vroegschoolse instellingen keuzes maken.
5.1
Uitgangspunten mogelijke scenario’s voor voorschoolse voorzieningen
Toekomstige scenario’s voor het peuterspeelzaalwerk en kinderopvang in de gemeente Moerdijk dienen te worden ontwikkeld binnen het kader van een aantal uitgangspunten. 1.
Toekomstbestendig peuterspeelzaalwerk door kostenbeheersing/-reductie
Uit de gesprekken is gebleken dat de kosten van het peuterspeelzaalwerk al een aantal jaren stijgen. Er zijn al diverse pogingen gedaan om tot een beheersing van de kosten te komen, maar het peuterspeelzaalwerk is verliesgevend en kan alleen staande gehouden worden door stijgende subsidies door de gemeente en interne verrekeningen binnen De Roef. In feite zijn deze ontwikkelingen de aanleiding geweest tot het houden van onderhavig onderzoek en de vraag om met een aantal scenario’s te komen om het peuterspeelzaalwerk in de toekomst te kunnen behouden dan wel een aanbod van educatie te bieden op een andere manier die kwalitatief vergelijkbaar is met het huidige aanbod binnen het peuterspeelzaalwerk van De Roef. Het terugdringen van de kosten is het belangrijkste uitgangspunt. Niemand, zeker de peuters in de gemeente niet, is er mee gebaat dat het peuterspeelzaalwerk zo duur wordt dat de gemeente zich genoodzaakt ziet om met de subsidiëring ervan te stoppen. 2.
OKE-wet en actuele ontwikkelingen
Scenario’s moeten passen binnen de uitgangspunten van de OKE-wet en de doelen die met deze wet worden nagestreefd. Het gaat dan ten eerste om het bestrijden van onderwijsachterstanden, want dat is één van de centrale uitgangspunten van de OKE-wet. Scenario’s dienen te passen in dit algemene doel om kinderen met achterstanden een extra stimulans te bieden. Niet al het peuterspeelzaalwerk hoeft achterstanden te bestrijden. Daarom wordt binnen de OKE-wet onderscheid gemaakt tussen regulier peuterspeelzaalwerk en vve-peuterspeelzaalwerk. Peuterspeelzaalwerk met vve-aanbod om achterstanden te bestrijden wordt geacht ambitieniveau 2 te hanteren, regulier peuterspeelzaalwerk mag zich beperken tot ambitieniveau 1. De OKE-wet houdt ten tweede in, dat er eisen zijn geformuleerd in het Besluit voorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Dat besluit geldt met name de kwaliteitseisen voor het reguliere peuterspeelzaalwerk en de voorschoolse educatie in peuterspeelzaalwerk of kinderopvang. De voorschoolse educatie wordt daarin beschouwd als het geheel van activiteiten in de voorschoolse fase in peuterspeelzaalwerk of kinderopvang die gericht zijn
29
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
op het bestrijden van achterstanden bij de peuters die behoren tot de doelgroep van dat achterstandenbeleid. Het gaat dan om eisen betreffende de groepsomvang (in het peuterspeelzaalwerk maximaal 16), het aantal leidsters per groep (in regulier peuterspeelzaalwerk twee leidsters waarvan minimaal één gekwalificeerd op mbo-3-niveau; in vve-peuterspeelzaalwerk twee leidsters gekwalificeerd op mbo-3-niveau), het al of niet werken met een erkend vve-programma dat gericht is op vier ontwikkelingsdomeinen en het geschoold en gecertificeerd zijn voor het verzorgen van voorschoolse educatie met een dergelijk programma. Bij de eisen horen ook de noodzaak om aandacht te geven aan de doorgaande lijn vanuit voorschoolse naar vroegschoolse educatie, o.a. in de vorm van overdracht van informatie over de kindontwikkeling. De actuele ontwikkeling betreft de pilots uitgezet door OCW waarbij in een beperkt aantal gemeenten geëxperimenteerd wordt met driejarigen in het basisonderwijs in een zogenaamde nulgroep, waarbij hbo-gekwalificeerde leerkrachten samen met mbogekwalificeerde leidsters uit het peuterspeelzaalwerk deze kinderen een vorm van voorschoolse educatie bieden binnen het basisonderwijs. Voor de scenario’s moeten al deze zaken richtinggevend zijn. 3.
Behoud van peuterspeelzaalwerk van voldoende kwaliteitsniveau
Er is over het algemeen tevredenheid over de kwaliteit van het huidige peuterspeelzaalwerk zoals dat door De Roef wordt georganiseerd. De Roef doet dat over de gehele linie met dubbele bezetting in de peuterspeelzalen: in de vve-peuterspeelzalen en in de reguliere peuterspeelzalen. Het is van belang voor de doelgroeppeuters in de gemeente Moerdijk, dat er voor hen een vve-aanbod is dat de kwaliteit heeft die bij de voorschoolse educatie hoort, namelijk op ambitieniveau 2. De Roef organiseert daarom vve-peuterspeelzaalwerk in vier groepen in vier peuterspeelzalen in de kernen Klundert, Zevenbergen, Standdaarbuiten en Fijnaart. In deze vier kernen is driekwart van de doelgroep geconcentreerd, te weten 57 van de 68 doelgroepkinderen. Voor de niet-doelgroeppeuters is het van belang dat er een aanbod is dat voor hen van voldoende kwaliteit is. Dat hoeft niet per se op ambitieniveau 2 te liggen, maar mag binnen de OKE-wet ook van ambitieniveau 1 zijn. De Roef organiseert in de overige zeven kernen geen vve-peuterspeelzaalwerk maar regulier peuterspeelzaalwerk. In die kernen hoeft ook geen vve-aanbod te zijn, omdat de doelgroep daar veel minder sterk vertegenwoordigd is. In de OKE-wet wordt er van uitgegaan dat regulier peuterspeelzaalwerk van voldoende kwaliteit is als het op ambitieniveau 1 ligt en dat is een lager ambitieniveau dan dat van de voorschoolse educatie om achterstanden te bestrijden. 4.
Maatwerk met scenario’s voor de situatie in de kernen
In het vervolg worden meerdere scenario’s gepresenteerd. Het hoeft echter niet zo te zijn, dat er een keuze uit één van deze scenario’s moet worden gemaakt. Het kan zijn, dat in de ene kern een bepaald scenario van toepassing is terwijl dat juist niet past in een andere kern. Het kan zijn, dat er meerdere scenario’s tegelijk toepasbaar zijn binnen de grenzen van de gemeente, waarbij elk scenario dat in een bepaalde situatie wordt gekozen voor die betreffende situatie het meest geschikte scenario is. Tezamen vormen de scenario’s wellicht een lappendeken die voor de gemeente een ideaal antwoord is voor de problemen waar de gemeente en de gezamenlijke partners bij de toekomstige vormgeving van de voorschoolse voorzieningen voor staan.
30
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
5.
Draagvlak voor de scenario’s
Het is van belang, dat voor welk scenario er ook gekozen wordt, er draagvlak en steun voor moet zijn. Dat betekent, dat de belangrijkste partners – De Roef, de drie schoolbesturen en de gemeente – de scenario’s moeten onderschrijven. Hierbij moet echter steeds het allereerste uitgangspunt in acht worden genomen. Binnen deze vijf uitgangspunten zijn de volgende scenario’s ontwikkeld.
5.2
Toekomstgerichte scenario’s
Scenario 1: laissez-faire, laissez-aller Binnen dit scenario wordt er voor gekozen om niet in te grijpen, maar alles op zijn beloop te laten en zien waar de kant het schip keert. Dit is uiteraard een onaantrekkelijk scenario omdat het gevaar bestaat dat als er niets gedaan wordt er over een bepaalde tijd helemaal geen peuterspeelzaalwerk meer is. En dat zou voor de peuters in Moerdijk een groot verlies zijn, niet alleen voor de peuters die in vve-speelzalen zitten, maar ook voor de overige peuters, die geen risico’s op achterstanden hebben. Voor dit scenario is weinig steun. Er heerst alom de overtuiging, dat er iets moet gebeuren. Scenario 2: naar meer geconcentreerd peuterspeelzaalwerk Een eerste realistisch scenario voor wat er met het peuterspeelzaalwerk zou kunnen worden gedaan is de concentratie ervan in de vijf grote kernen Fijnaart, Klundert Standdaarbuiten, Willemstad en Zevenbergen. Met uitzondering van Willemstad heeft elk van deze vijf grote kernen dan ook vve-peuterspeelzaalwerk. Een dergelijk scenario zou betekenen, dat er in de kleine kernen geen peuterspeelzaalwerk is. Het gaat dan om het opheffen van de huidige peuterspeelzaalgroepen in Helwijk, Heijningen, Langeweg, Moerdijk, Noordhoek, Zevenbergschen Hoek. Verder verandert in dit scenario niets ten opzichte van de huidige situatie: in de reguliere peuterspeelzaalgroepen wordt met dubbele bezetting gedurende twee dagdelen per week gewerkt, in de vier vve-peuterspeelzalen wordt het vve-programma uitgevoerd, eveneens met dubbele bezetting, maar gedurende vier dagdelen per week. Het is onduidelijk of de ouders in de kleine kernen hun kind naar de peuterspeelzalen in de grote kernen zullen gaan brengen. Afhankelijk van de mate waarin dat gebeurt zal de vraag naar peuterspeelzaalwerk in die grote kernen toe- of afnemen en nemen de inverdieneffecten eveneens af of toe. Nieuwe situatie •
De kinderopvang van De Roef in vier locaties in Willemstad, Fijnaart, en Zevenbergen blijft zoals die nu is
•
Datzelfde geldt voor de private kinderdagverblijven in vier locaties in de drie kernen Standdaarbuiten, Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek
•
De vve-groepen in de vve-peuterspeelzalen blijven draaien zoals ze nu ook al doen
•
Het basisonderwijs blijft zoals het nu is (inclusief de ontwikkelingen richting Brede School)
31
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
•
Geen voorschoolse voorzieningen meer in de kleine kernen Helwijk, Heijningen, Langeweg, Moerdijk, Noordhoek, Zevenbergschen Hoek
Voordelen (als ouders in kleine kernen afzien van deelname aan peuterspeelzaalwerk) •
Minder personeel nodig en daardoor kostenverlagend
•
Uitgaande van opheffing van vier halve groepen (Heijningen, Moerdijk, Klundert en Zevenbergschen Hoek; 4x2 dd/wk
22
bezuiniging) en van opheffing van vier hele
groepen in Noordhoek (1), Zevenbergschen Hoek (1) en Langeweg (2) (4x4 dd/wk bezuiniging) leidt dit tot een totale bezuiniging van 24 dd/wk en dat is 2,4 fte •
Uitgaande van de kosten van € 36.000 voor 1 fte betekent dat een personele
•
Verdere inverdieneffecten zijn de huisvestingskosten en exploitatiekosten
bezuiniging van € 86.400 op jaarbasis
Nadelen •
In de kernen Helwijk, Heijningen, Noordhoek, Moerdijk en Langeweg is geen enkele vorm van voorschoolse opvang meer; in Zevenbergschen Hoek alleen kinderopvang
•
Het gemeentelijk beleid van het leefbaar houden van de kleine kernen krijgt hierdoor een klap; immers alleen het basisonderwijs blijft nog bestaan in de kleine kernen; dit zal waarschijnlijk tot veel commotie in de gemeenschappen leiden
•
Voor de boventallige peuterspeelzaalleidsters moet een sociaal plan komen op kosten
•
Als de ouders uit de kleine kernen toch gebruik blijven maken van het
van de gemeente peuterspeelzaalwerk en naar de grote kernen gaan, zullen daar meer groepen geformeerd moeten worden en dan zal de bezuiniging afnemen •
Er is kans op verschuivingen van leerlingenstromen basisonderwijs: ouders die voor peuterspeelzalen in andere dorpen kiezen dan waar ze woonachtig zijn sturen hun kinderen vervolgens naar een basisschool in dat dorp, met als gevolg verdergaande krimp van basisscholen in kleine kernen, waardoor de leefbaarheid nog verder onder druk komt te staan
Scenario 3: een stapje terug In scenario 2 werd gesteld, dat het peuterspeelzaalwerk in de hele gemeente wordt aangeboden op ambitieniveau 2 met dubbele bezetting van gekwalificeerd personeel en de inzet van een vve-programma. De Roef stelt in zijn Jaarverslag peuterspeelzalen 2010, dat ‘op alle locaties peuterspeelzalen … er al gewerkt [wordt] volgens het door de Wet OKE gestelde ambitieniveau 2’. Binnen de OKE-wet wordt voor het bestrijden van onderwijsachterstanden van doelgroepkinderen voorschoolse educatie noodzakelijk geacht en dat moet op het ambitieniveau 2 zijn met vier dagdelen per week deelname aan vve en met gebruik van een vve-programma en met dubbele bezetting door beroepskrachten, die extra voor vvegeschoold zijn. Maar binnen de OKE-wet hoeft niet alle peuterspeelzaalwerk ook daadwerkelijk het karakter van voorschoolse educatie te hebben. Als we kijken naar het Besluit Kwaliteit Voorschoolse Educatie van 7 juli 2010 behorende bij de OKE-wet dan zien we, dat er binnen dat Besluit 22
Dd/wk=dagdelen per week.
32
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
onderscheid wordt gemaakt tussen peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en voorschoolse educatie. Dat laatste kan worden uitgevoerd binnen het peuterspeelzaalwerk of de kinderopvang. De eisen voor (regulier) peuterspeelzaalwerk zijn in het Besluit minder hoog dan de eisen voor voorschoolse educatie. Geen verschil is er wat betreft de leidster-kind ratio (1:8 of 2:16) bij een maximale groepsgrootte van 16 peuters. Voor het peuterspeelzaalwerk is er in het Besluit echter geen specificatie van het vereiste aantal dagdelen deelname per week (mag dus twee zijn zoals wordt uitgevoerd), geen extra scholingseis (boven het mbo-3niveau voor het uitvoeren van voorschoolse educatie) en evenmin is het gebruik van een vve-programma als eis genoemd. En als belangrijkste is bij het peuterspeelzaalwerk geen dubbele gekwalificeerde bezetting vereist maar is minimaal één beroepskracht op mbo-3niveau vereist. Bij het peuterspeelzaalwerk moet die ene beroepskracht aangevuld worden met een tweede leidster, maar dat hoeft niet per se een beroepskracht te zijn. Kortom, peuterspeelzaalwerk moet aan hoge eisen voldoen waar voorschoolse educatie nodig is maar mag een tandje lager als voorschoolse educatie niet per se nodig is, of anders geformuleerd als er geen of nauwelijks sprake is van achterstanden bij de peuters. De vraag is of er in de hele gemeente de noodzaak bestaat van het aanbieden van peuterspeelzaalwerk in de vorm van voorschoolse educatie? Kan het peuterspeelzaalwerk misschien een stapje terug doen? Als we kijken naar de aantallen doelgroepkinderen van vier en vijf jaar in de kernen (telgegevens oktober 2009, OCW) dan zien we het volgende: •
in de kernen Zwingelspaan, Heijningen, Zevenbergschen Hoek en Noordhoek zijn geen doelgroepkinderen
•
in Moerdijk en Langeweg elk één
•
in Willemstad en Helwijk elk vier
•
in Standdaarbuiten vijf
•
in Fijnaart zes
•
in Klundert zeventien
•
in Zevenbergen dertig.
Dit zijn de in totaal 68 doelgroepkinderen in de leeftijd van vier en vijf jaar, waarvan in het voorgaande reeds sprake was; 51 doelgroepkinderen (75% van 68) zijn in de peuterspeelzaalleeftijd van 2-4 jaar. Uit het bovenstaande overzicht valt op te maken, dat het peuterspeelzaalwerk met redelijk grote aantallen doelgroepkinderen te maken heeft in Klundert en Zevenbergen. Dat zijn tevens de kernen waar nu vve ofwel voorschoolse educatie in een aantal groepen wordt uitgevoerd. Dan is er nog een vve-groep met voorschoolse educatie in Standdaarbuiten en een vve-groep in Fijnaart. Maar in alle overige kernen is voorschoolse educatie met dubbele bezetting eigenlijk niet nodig en daar kan volstaan worden met één beroepskracht per peuterspeelzaalgroep, aangevuld met een andere leidster, die een lager kwalificatieniveau mag hebben. De kern van scenario 3 is dat het peuterspeelzaalwerk op de vve-groepen na wordt aangeboden als regulier peuterspeelzaalwerk op niveau 1 met één beroepskracht per peuterspeelzaalgroep. De eis van maximaal 16 peuters per groep blijft bestaan, evenals de eis van twee leidsters per groep. Het gebruikelijke inhoudelijke werk kan worden voortgezet met activiteiten als het werken met een bepaald programma en het verzorgen van (warme)
33
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
overdracht. Voor de tweede leidster op de groep kunnen ook meedraaiende moeders/vaders worden ingezet. Nieuwe situatie •
De kinderopvang van De Roef blijft zoals die nu is
•
Datzelfde geldt voor de private kinderdagverblijven
•
De vve-groepen in de vve-peuterspeelzalen blijven draaien zoals ze nu ook al doen
•
Het overige peuterspeelzaalwerk blijft bestaan uit een aanbod van twee dagdelen, maar met één beroepskracht per peuterspeelzaalgroep, aangevuld met een tweede leidster; zo mogelijk wordt het inhoudelijke aanbod gehandhaafd en ook de overdracht, waarbij de uitvoerende taken voor die overdracht door de gekwalificeerde beroepskracht worden uitgevoerd
•
Het basisonderwijs blijft zoals het nu is (overigens met de ontwikkelingen naar de brede scholen inbegrepen)
•
Deze nieuwe situatie kan ook fasegewijs in twee of drie jaren tot stand worden gebracht, waarbij er in een bepaalde periode (bijv. het eerste jaar) enkele instellingen dit scenario realiseren en het volgende jaar/jaren de overige instellingen
Voordelen •
Minder personeel nodig en daardoor kostenbesparend
•
Uitgaande van o
vier vve-groepen en
o
22 reguliere groepen met dubbele bezetting en
o
vier reguliere groepen met één beroepskracht
o
een aanstelling per leidster per dagdeel van 0,1 fte
kan er bij inlevering van twee dagdelen personele bezetting (één leidster voor twee dagdelen) in 22 reguliere groepen een personele reductie worden gerealiseerd van 22 x 0,2 = 4,4 fte (één fte staat voor ongeveer € 36.000 op jaarbasis) •
Dat levert een kostenbesparing op van 4,4 x 36.000= € 158.400 op jaarbasis
•
Het peuterspeelzaalwerk blijft in alle kernen aanwezig en het kleine kernenbeleid van de gemeente blijft in tact
•
Er blijft vve aangeboden worden in die kernen waar veel doelgroepkinderen zijn (Klundert, Zevenbergen, Fijnaart en Standdaarbuiten)
Nadelen •
De tweede leidster op de groep moet wel ingevuld worden; een mogelijkheid is om die te werven onder de groep van de ouders
•
Voor de boventallige peuterspeelzaalleidsters moet een sociaal plan komen op kosten van de gemeente
•
De kwaliteit zal iets lager worden, omdat er kwaliteitsverschil tussen de beide leidsters zal ontstaan
Scenario 4: van peuterspeelzaal naar voorschoolgroep Veel is al gezegd over de kleine aantallen twee- en driejarigen voor de peuterspeelzalen. De voor een termijn van 15 jaar voorspelde ontwikkelingen van de aantallen vier- en vijfjarigen (en dan in feite ook de voor een termijn van dertien jaar voorspelde
34
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
ontwikkelingen van de aantallen twee en driejarigen) zien er voor een aantal kleine kernen als volgt uit: •
Helwijk
15 (2010)
16 (2020)
16 (2025)
•
Heijningen
14
16
17
•
Moerdijk
16
17
17
•
Langeweg
22
19
20
•
Noordhoek
25
23
23
Deze aantallen zijn, ook volgens De Roef, op termijn zo klein, dat er niet rendabel met een peuterspeelzaalgroep gedraaid kan worden met twee beroepskrachten. Het gaat in bovenstaand overzicht om kleine kernen met steeds één voorschoolse voorziening, te weten een peuterspeelzaal van De Roef, en één basisschool. Om deze reden is er veel voor te zeggen om te kiezen voor een scenario waarbij er een ontwikkeling plaatsvindt van peuterspeelzaal naar voorschoolgroep. Maar in plaats van een stapje terug te doen qua personele bezetting met het laten voortbestaan van de peuterspeelzalen zoals in scenario 2 gebeurt, kan er in deze kernen ook gekozen worden voor het starten van zogenaamde voorschoolgroepen. Het aanbod van de voorschoolgroep is twee dagdelen per week. In plaats van naar de peuterspeelzaal te gaan, gaan de kinderen vanaf het moment dat ze drie jaar worden naar een nulgroep in de basisschool of een combinatie van een nulgroep met groep 1 en/of groep 2. Dit scenario komt overeen met de landelijk gestarte pilot waarvan in paragraaf 2.5 sprake is. Zo mogelijk wordt in een ruimte in de basisschool een combinatie van kinderen van drie en vier (en eventueel vijf) jaar gemaakt. Die groep wordt gedraaid door een leerkracht van de betreffende basisschool en een leidster van de voormalige peuterspeelzaal. Bezien vanuit de vier- (en eventueel vijf-)jarigen is er sprake van een dubbele bezetting en wordt de groep geleid door een hbo-gekwalificeerde leerkracht en een mbo-gekwalificeerde leidster. De leerkracht moet geschoold worden in de omgang met de driejarigen, de leidster moet geschoold worden op het niveau van een onderwijs- of klassenassistent. Voorwaarde is wel, dat er in de betreffende basisscholen ruimte is. Als die er niet is zou er voor gekozen kunnen worden om de vierjarigen en de driejarigen te combineren in de ruimte die tot nu toe door de peuterspeelzaal werd gebruikt. In dit scenario maken de kinderen tot drie jaar gebruik van de voorschoolse voorzieningen in nabijgelegen kernen. Nieuwe situatie 4a (alleen de wijziging naar voorschoolgroepen) •
De kinderopvang van De Roef blijft zoals die nu is
•
Datzelfde geldt voor de private kinderdagverblijven
•
De bestaande samenwerkingsvormen tussen voorschoolse instellingen en basisonderwijs kan grotendeels blijven bestaan
•
De vve-groepen in de vve-peuterspeelzalen blijven draaien zoals ze nu ook al doen
•
De peuterspeelzalen in Helwijk, Heijningen, Noordhoek, Langeweg en Moerdijk worden omgevormd tot voorschoolgroepen; aanbod is twee dagdelen per week met dubbele bezetting van één hbo-er van de basisschool en één mbo-er van de voormalige peuterspeelzaal
35
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
•
De reguliere groepen in de peuterspeelzalen in Willemstad, Fijnaart, Klundert, Standdaarbuiten, Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek blijven draaien zoals ze nu ook draaien
•
In vijf basisscholen in de kernen komt een voorschoolgroep, vergelijkbaar met een nulgroep met dubbele bezetting; deze kan zo mogelijk gecombineerd worden met de groepen 1-2
•
Het overige basisonderwijs blijft zoals het nu is (overigens met de ontwikkelingen naar de brede scholen inbegrepen)
•
Dit scenario kan ook fasegewijs worden ingevoerd, waarbij de te ontwikkelen voorschoolgroepen in de tijd (twee of drie schooljaren) worden gespreid
Voordelen •
Er komen voorschoolgroepen in vijf (kleine) kernen
•
De driejarigen profiteren in de voorschoolgroep van de extra hbo-expertise van de
•
Minder personeel nodig en daardoor kostenbesparend
•
Uitgaande van
leerkracht
o o
vier vve-groepen en vijf peuterspeelzaalgroepen die overgaan in een voorschoolgroep, waarvan er drie met dubbele bezetting draaien (Helwijk, Noordhoek en Langeweg)
o
een aanstelling per leidster per dagdeel van 0,1 fte
o
het starten van voorschoolgroepen in vijf kernen
kan er bij inlevering van twee dagdelen personele bezetting (één leidster voor twee dagdelen) in drie reguliere groepen (in Moerdijk en Heijningen wordt er al op halve kracht gedraaid) een personele reductie worden gerealiseerd van 3 x 0,2 = 0,6 fte (één fte staat voor ongeveer € 36.000 op jaarbasis) •
Dat leidt tot een te realiseren bezuiniging van € 21.600 op jaarbasis
•
Het peuterspeelzaalwerk blijft in zes kernen aanwezig, zoals het was
•
Er blijft vve aangeboden worden in die kernen waar veel doelgroepkinderen zijn (Klundert, Zevenbergen, Fijnaart en Standdaarbuiten)
•
In het geval de nulgroepen worden gecombineerd met de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs profiteren (doelgroep)kleuters ook van de ‘dubbele bezetting’
Nadelen •
Er is een scholingstraject nodig om de beide beroepskrachten van de voorschoolgroep voor de nieuwe situatie klaar te maken
•
Het peuterspeelzaalwerk verdwijnt in vijf (kleine kernen), maar er komt een voorschoolgroep voor in de plaats
•
Voor de boventallige peuterspeelzaalleidsters moet een sociaal plan komen op kosten van de gemeente
•
De opvang van de tweejarigen kan niet plaats vinden in de voorschoolgroep en ook niet in de peuterspeelzaal; de ouders moeten met deze kinderen naar elders
•
Slechts twee van de drie schoolbesturen (De Waarden en Het Barlake) zijn betrokken bij de voorschoolgroepen
Nieuwe situatie 4b (vorming vijf voorschoolgroepen in combinatie met scenario 3 – één leidster per groep – in de overige peuterspeelzalen)
36
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
•
De kinderopvang van De Roef blijft zoals die nu is
•
Datzelfde geldt voor de private kinderdagverblijven
•
De vve-groepen in de vve-peuterspeelzalen blijven draaien zoals ze nu ook al doen
•
De peuterspeelzalen in Helwijk, Heijningen, Noordhoek, Langeweg en Moerdijk worden omgevormd tot voorschoolgroepen; aanbod is twee dagdelen per week met dubbele bezetting van één hbo-er van de basisschool en één mbo-er van de voormalige peuterspeelzaal
•
De peuterspeelzalen in Willemstad, Fijnaart, Klundert, Standdaarbuiten, Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek gaan draaien volgens scenario 3 met één beroepskracht per groep
•
In vijf basisscholen komt een voorschoolgroep, vergelijkbaar met een nulgroep
•
Het overige basisonderwijs blijft zoals het nu is (overigens met de ontwikkelingen naar
•
Dit scenario kan ook fasegewijs worden ingevoerd, waarbij de te ontwikkelen
de brede scholen inbegrepen) voorschoolgroepen in de tijd (twee of drie schooljaren) worden gespreid Voordelen •
Er komen voorschoolgroepen in vijf (kleine) kernen met één leidster per
•
Minder personeel nodig en daardoor kostenbesparend
•
Uitgaande van
voorschoolgroep (en één leerkracht)
o
vier vve-groepen en
o
vijf peuterspeelzaalgroepen die overgaan in een voorschoolgroep, waarvan er drie met dubbele bezetting draaien (Helwijk, Noordhoek en Langeweg)
o
een aanstelling per leidster per dagdeel van 0,1 fte
o
het starten van voorschoolgroepen in vijf kernen
kan er bij inlevering van twee dagdelen personele bezetting (één leidster voor twee dagdelen) in drie reguliere groepen (in Moerdijk en Heijningen wordt er al op halve kracht gedraaid) een personele reductie worden gerealiseerd van 3 x 0,2 =0,6 fte (één fte staat voor ongeveer € 36.000 op jaarbasis) •
Dat leidt tot een te realiseren bezuiniging van € 21.600 op jaarbasis
•
De driejarigen profiteren in de voorschoolgroep van de extra hbo-expertise van de
•
De peuterspeelzalen in de overige zes kernen blijven bestaan zoals het was, maar
•
Minder personeel nodig en daardoor kostenbesparend
•
Uitgaande van
leerkracht afgeslankt qua personele bezetting
o
vier vve-groepen en
o
26 reguliere groepen
waarvan er vijf overgaan in een voorschoolgroep met één leidster en één leerkracht (twee van deze groepen waren al halve peuterspeelzaalgroepen)
o
waarvan er nog twee al op halve kracht draaien (met één leidster)
waarvan er negentien een stapje terugdoen naar één beroepskracht per groep
een aanstelling per leidster per dagdeel van 0,1 fte
kan er bij inlevering van twee dagdelen personele bezetting (één leidster voor twee dagdelen) in negentien reguliere groepen een personele reductie worden gerealiseerd van 19 x 0,2 = 3,8 fte (één fte staat voor ongeveer € 36.000 op jaarbasis)
37
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
•
Dat levert een bezuiniging op van 3,8 x 36000=€ 136.800
•
Het peuterspeelzaalwerk blijft in zes kernen aanwezig
•
Er blijft vve aangeboden worden in die kernen waar veel doelgroepkinderen zijn (Klundert en Zevenbergen en Standdaarbuiten)
•
In het geval de nulgroepen worden gecombineerd met de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs profiteren (doelgroep)kleuters ook van de ‘dubbele bezetting’
Nadelen •
Er is een scholingstraject nodig om de beide beroepskrachten van de voorschoolgroep voor de nieuwe situatie klaar te maken
•
Het peuterspeelzaalwerk verdwijnt in vijf (kleine kernen), maar er komt een voorschoolgroep voor in de plaats; de wens tot het handhaven van voorschoolse voorzieningen in alle kernen wordt deels teruggedraaid en blijft deels bestaan
•
Voor de boventallige peuterspeelzaalleidsters moet een sociaal plan komen op kosten
•
De opvang van de tweejarigen kan niet plaats vinden in de voorschoolgroep en ook niet
van de gemeente in de peuterspeelzaal; de ouders moeten met deze kinderen naar elders •
De tweede leidster op de groepen in de peuterspeelzalen in Willemstad, Fijnaart, Klundert, Standdaarbuiten, Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek moet wel ingevuld worden; een mogelijkheid is om die te werven onder de groep van de ouders
•
De kwaliteit in deze peuterspeelzalen zal iets lager worden, omdat er kwaliteitsverschil tussen de beide leidsters (van wie één professional en de andere geen professional) zal ontstaan
•
Slechts twee van de drie schoolbesturen (De Waarden en Het Barlake) zijn betrokken bij de voorschoolgroepen (en dit kan tot ‘scheve gezichten’ leiden; onderlinge concurrentieverhouding)
Scenario 5: voorschoolgroepen en peuteropvang door interne harmonisatie in De Roef Het blijkt, dat er in de peuterspeelzalen kinderen zitten, die daarnaast ook gebruik maken van de kinderopvang. Voor hun verblijf in de kinderdagverblijven kunnen de ouders van deze kinderen gebruik maken van de kinderopvangtoeslag. Voor de peuterspeelzaaluren is dat niet het geval: die moeten ze zelf bekostigen zonder dat daar een vergoeding bij geldt. Voor deze ouders zou het een voordeel zijn als de uren die hun kind in de peuterspeelzaal doorbrengt ook gelden als kinderopvanguren. Een combinatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang tot een vorm van peuteropvang zou dit kunnen realiseren. Het is thans niet duidelijk om hoeveel kinderen/ouders het gaat. In het voorgaande werd een schatting van 60 procent genoemd. Dit moet voor de gemeente nog worden onderzocht. Ten aanzien van de voorschoolse opvang bestaat er een verscheidenheid aan situaties: a.
Alleen peuterspeelzaalwerk van De Roef: Heijningen, Helwijk, Noordhoek, Moerdijk, Langeweg
b.
Peuterspeelzaalwerk en kinderopvang van De Roef: Willemstad, Fijnaart, Zevenbergen,
c.
Peuterspeelzaalwerk De Roef en private kinderopvang: Standdaarbuiten (1 psz + 2 kdv), Klundert (1 psz + 1 kdv), Zevenbergschen Hoek (1 psz+ 1 kdv)
38
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Bij a) gaat het om de kleine kernen, waar voorschoolgroepen zouden kunnen worden gevormd: zie scenario 4. Bij b) gaat het om kernen waar alleen de Roef actief is, maar wel met peuterspeelzaalwerk en met kinderopvang. Dit is interessant vanuit het oogpunt van harmonisatie omdat beide werkvormen onder één organisatie ressorteren. In deze drie kernen kan gestreefd worden naar vernieuwde peuteropvang binnen de organisatie De Roef. We kunnen dit interne harmonisatie noemen. Bij c) zou ook wel naar vernieuwde peuteropvang gestreefd kunnen worden, maar dan gaat het om samenwerkingsvormen van De Roef met private kinderdagverblijven. Dat zouden we externe harmonisatie kunnen noemen. In onderhavig scenario 5 werken we eerst de combinatie van a + b uit. In scenario 6 gaan we dan nog een stapje verder en werken we de combinatie van a + b + c uit. Nieuwe situatie Voorschoolgroepen en peuteropvang door interne harmonisatie in De Roef Peuteropvang binnen de organisatie De Roef in •
Kinderopvang Speeldoos in Willemstad
•
Kinderopvang Brabbelton in Fijnaart
•
Kinderopvang Blokkendoos en Calimero in Zevenbergen
•
Gemeente koopt kindplaatsen peuteropvang in bij De Roef voor niet-toeslagouders in de Speeldoos, de Brabbelton, de Blokkendoos, en Calimero
•
Geen aparte peuterspeelzalen meer in Willemstad, Fijnaart en Zevenbergen met uitzondering van de vve-peuterspeelzaalgroepen
Voorschoolgroepen in •
Basisschool Ruigenhil in Helwijk (i.p.v. hele psz-groep)
•
Basisschool Kompas in Heijningen (i.p.v. halve psz-groep)
•
Basisschool St. Jozef in Noordhoek
•
Basisschool Maria in Langeweg
•
Basisschool Klaverhoek in Moerdijk (i.p.v. halve psz-groep)
Peuterspeelzaalwerk De Roef en private kinderopvang •
In Klundert, Standdaarbuiten, Zevenbergschen Hoek blijft De Roef regulier peuterspeelzaalwerk aanbieden in een kern waar ook private kinderdagverblijven actief zijn; dit peuterspeelzaalwerk is van ambitieniveau 1 met één professionele leidster op de groep
Vve-peuterspeelzaalwerk •
De vve-groepen in de vve-peuterspeelzalen blijven draaien zoals ze nu ook al doen in Standdaarbuiten, Fijnaart, Klundert en Zevenbergen met vier dagdelen en twee professionele leidsters op de groep
Voordelen •
In de kleine kernen gaan voorschoolgroepen draaien en daar kan dus 3 x 0,2 = 0,6 fte worden bespaard op de personele lasten (in Moerdijk en Heijningen draaien al halve groepen, daar is geen bezuiniging meer te realiseren); daarom bezuiniging rond € 21.600
•
De driejarigen profiteren in de voorschoolgroep van de extra hbo-expertise van de leerkracht
39
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
•
De kleuters van vier en of vijf jaar profiteren ook van de dubbele bezetting door de extra mbo-leidster als de voorschoolgroep gecombineerd wordt met groep 1-2
•
Er komt peuteropvang in Willemstad, Fijnaart, en Zevenbergen; de ouders van voormalige peuterspeelzaalkinderen (toeslagouders en niet-toeslagouders) kunnen tijdens de peuterspeelzaaluren gebruik maken van deze peuteropvang
•
De voormalige peuterspeelzaalouders die gebruik maken van de peuteropvang kunnen als ze recht hebben op de kinderopvangtoeslag hun bijdrage aan de peuteropvang terugvragen bij de belasting; voor de gemeente zijn de voormalige peuterspeelzaalouders met recht op kinderopvangtoeslag buiten beeld; dat is een besparing in de kosten
•
Voor de gemeente zijn alleen de voormalige peuterspeelzaalouders zonder recht op kinderopvangtoeslag nog in beeld; de gemeente koopt voor deze ouders kindplaatsen in bij de peuteropvanginstellingen
•
De gemeente hoeft geen afzonderlijk peuterspeelzaalwerk meer in de kleine kernen te
•
In alle kernen is een vorm van voorschoolse opvang, ook al is die in de kernen met een
•
De situatie in de vve-kernen Klundert, Standdaarbuiten en Zevenbergschen Hoek blijft
financieren en ook niet in de kernen met vernieuwde peuteropvang voorschoolgroep beperkt bestaan Nadelen •
In de kernen Heijningen, Helwijk, Noordhoek, Moerdijk en Langeweg bestaat geen afzonderlijke peuterspeelzaal meer
•
In de voorschoolgroepen is een scholingstraject nodig om de beide beroepskrachten van de voorschoolgroep voor te bereiden op de nieuwe situatie
•
Er is alleen voor de driejarigen opvang; de opvang van de tweejarigen kan in de kernen Heijningen, Helwijk, Noordhoek, Moerdijk en Langeweg niet meer plaatsvinden; de kinderen van 2 tot 3 jaar moeten elders opgevangen worden
•
Voor de boventallige peuterspeelzaalleidsters moet een sociaal plan komen op kosten van de gemeente
•
De gemeente moet voor de niet-toeslagouders kindplaatsen voor peuteropvanguren inkopen bij De Roef (12 uur per doelgroepkind per week gedurende 40 weken per jaar; 8 uur per niet-doelgroepkind eveneens gedurende 40 weken per schooljaar)
Scenario 6: voorschoolgroepen en peuteropvang door interne en externe harmonisatie van De Roef en de kinderopvang In scenario 5 is er alleen vernieuwde peuteropvang in de kernen waar De Roef zowel peuterspeelzaalwerk als kinderopvang aanbiedt. De harmonisatie is daar beperkt tot de interne harmonisatie binnen de organisatie van De Roef. In scenario 6 gaan we een stapje verder. Hier kijken we ook naar vormen van harmonisatie van De Roef als peuterspeelzaalaanbieder met private kinderdagverblijven die organisatorisch volledig los staan van De Roef. Deze situatie zien we in Standdaarbuiten, Klundert en Zevenbergschen Hoek. Nieuwe situatie Peuteropvang binnen De Roef, van De Roef met private kinderdagverblijven en de omzetting van peuterspeelzalen naar voorschoolgroepen Peuteropvang binnen de organisatie De Roef in
40
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
•
Kinderopvang Speeldoos in Willemstad
•
Kinderopvang Brabbelton in Fijnaart
•
Kinderopvang Blokkendoos en Calimero in Zevenbergen
•
Gemeente koopt kindplaatsen peuteropvang in bij De Roef voor niet-toeslagouders in de Speeldoos, de Brabbelton, de Blokkendoos en Calimero
•
Geen aparte peuterspeelzalen meer in Willemstad, Fijnaart en Zevenbergen met uitzondering van de vve-peuterspeelzaalgroepen
Voorschoolgroepen in •
Basisschool Ruigenhil in Helwijk (i.p.v. hele psz-groep)
•
Basisschool Kompas in Heijningen (i.p.v. halve psz-groep)
•
Basisschool St. Jozef in Noordhoek (i.p.v. hele psz-groep)
•
Basisschool Maria in Langeweg (i.p.v. hele psz-groep)
•
Basisschool Klaverhoek in Moerdijk (i.p.v. halve psz-groep)
Vve-peuterspeelzaalwerk •
De vve-groepen in de vve-peuterspeelzalen blijven draaien zoals ze nu ook al doen in Standdaarbuiten, Fijnaart, Klundert en Zevenbergen met vier dagdelen en twee professionele leidsters op de groep
Peuteropvang in combinaties van De Roef en private kinderdagverblijven •
Externe peuteropvang nastreven door samenwerking tussen De Roef en de private kinderdagverblijven o
peuteropvang in Klundert door combinatie van De Roef en De Bolderkar
o
en in Standdaarbuiten door combinatie van De Roef en Dwergjes of ’t Zwammeke
o
en in Zevenbergschen Hoek door combinatie van De Roef en De Zeven Dwergen
Voordelen •
Dit scenario voorziet in de drie volgende vormen van voorschoolse opvang: o
vve-peuterspeelzaalwerk
o
peuteropvang na interne en externe harmonisatie
o
voorschoolgroepen
•
In alle kernen is een vorm van voorschoolse opvang
•
Het enige peuterspeelzaalwerk dat er nog is zijn de vve-peuterspeelzaalgroepen in Klundert, Fijnaart, Zevenbergen en Standdaarbuiten
•
Er is peuteropvang na interne harmonisatie in drie kernen: Willemstad, Fijnaart en Zevenbergen
•
Er is peuteropvang na externe harmonisatie in eveneens drie kernen, namelijk in Standdaarbuiten, Klundert en Zevenbergschen Hoek
•
Er zijn voorschoolgroepen in vijf kleine kernen, te weten Helwijk, Heijningen, Noordhoek, Moerdijk en Langeweg; opzet voorschoolgroepen met één mbo-leidster van het peuterspeelzaalwerk en één hbo-leerkracht vanuit het basisonderwijs; twee dagdelen per week
•
Voorschoolgroepen in Helwijk, Noordhoek en Langeweg leveren een besparing op van drie leidsters à twee dagdelen per week: 3 x 0,2 fte = 0,6 fte; dat is € 21.600 op jaarbasis
•
De driejarigen profiteren in de voorschoolgroep van de extra hbo-expertise van de leerkracht
41
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
•
In het geval de nulgroepen worden gecombineerd met de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs profiteren de (doelgroep)kleuters ook van de ‘dubbele bezetting’ door de extra mbo-leidster in de groep
•
De voormalige peuterspeelzaalouders die gebruik maken van de peuteropvang kunnen als ze recht hebben op de kinderopvangtoeslag hun bijdrage aan de peuteropvang terugvragen bij de belasting; voor de gemeente zijn de voormalige peuterspeelzaalouders met recht op kinderopvangtoeslag buiten beeld; dat is een besparing in de kosten
•
Voor de gemeente zijn alleen de voormalige peuterspeelzaalouders zonder recht op kinderopvangtoeslag nog in beeld; de gemeente koopt voor deze ouders kindplaatsen in bij de peuteropvanginstellingen
•
De gemeente hoeft geen peuterspeelzaalwerk meer te bekostigen, met uitzondering van de vve-peuterspeelzaalgroepen
Nadelen •
Het draagvlak voor dit scenario is nog onduidelijk; vooralsnog hebben de private kinderdagverblijven aangegeven te hechten aan hun autonomie; het toewerken naar een gecombineerde vorm van peuteropvang waarin hun kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk van De Roef zijn gecombineerd betekent toch in zekere zin dat er aan die autonomie wordt getornd
•
Peuterspeelzaalwerk houdt als werkvorm vrijwel op te bestaan; het blijft alleen nog als vve-peuterspeelzaalwerk gehandhaafd
•
Voor de boventallige peuterspeelzaalleidsters moet een sociaal plan komen op kosten van de gemeente
•
In de voorschoolgroepen is een scholingstraject nodig om de beide beroepskrachten van de voorschoolgroep voor te bereiden op de nieuwe situatie
•
De opvang van de tweejarigen kan in de kernen Heijningen, Helwijk, Noordhoek, Moerdijk en Langeweg niet meer plaatsvinden; de kinderen van 2,5 tot 3 jaar moeten elders opgevangen worden
•
De gemeente moet voor de niet-toeslagouders kindplaatsen voor peuterspeelzaaluren inkopen bij De Roef
Alle scenario’s worden op de volgende pagina’s apart samengevat voor de vijf grote kernen en de zeven kleine kernen.
42
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
De grote kernen Kern
Scenario 1: Bestaande situatie
Scenario 2: Alleen psz in 5 kernen
Scenario 3: Een stapje terug
Scenario 4a: Vsg in kleine kernen
Scenario 4b: Vsg+Stapje terug
Scenario 5: Peuteropvang: beperkt
Scenario 6: Peuteropvang: uitgebreid
Willemstad
DRk Speeldoos23 P Jip&Janneke
DRk Speeldoos P Jip&Janneke
DRk Speeldoos P Jip&Janneke
DRk Speeldoos P Jip&Janneke
DRk Speeldoos P Jip&Janneke
Pov Speeldoos
Pov Speeldoos
Fijnaart
DRk Brabbelton VVE-P Hummel
DRk Brabbelton VVE-P Hummel
DRk Brabbelton VVE-P Hummel
DRk Brabbelton VVE-P Hummel
DRk Brabbelton VVE-P Hummel
Pov Brabbelton VVE-P Hummel Niet-VVE–P Hummel
Pov Brabbelton VVE-P Hummel
Klundert
K Bolderkar VVE-P Rakker
K Bolderkar VVE-P Rakker
K Bolderkar VVE-P Rakker
K Bolderkar VVE-P Rakker
K Bolderkar VVE-P Rakker
K Bolderkar VVE-P Rakker Niet-VVE-P Rakker
Pov K Bolderkar/ De Roef VVE-P Rakker
Standdaardbuiten
K Dwergjes K Zwammeke VVE-P Belhamel
K Dwergjes K Zwammeke VVE-P Belhamel
K Dwergjes K Zwammeke VVE-P Belhamel
K Dwergjes K Zwammeke VVE-P Belhamel
K Dwergjes K Zwammeke VVE-P Belhamel
K Dwergjes K Zwammeke VVE-P Belhamel Niet-VVE-P Belhamel
Pov K Dwergjes/ De Roef Pov K Zwammeke/ De Roef VVE-P Belhamel
Zevenbergen
P Dikkie Dik P Boemeltje P Dribbel VVE-P Peutertoren DRk Blokkendoos DRk Calimero
P Dikkie Dik P Boemeltje P Dribbel VVE-P Peutertoren DRk Blokkendoos DRk Calimero
P Dikkie Dik P Boemeltje P Dribbel VVE-P Peutertoren DRk Blokkendoos DRk Calimero
P Dikkie Dik P Boemeltje P Dribbel VVE-P Peutertoren DRk Blokkendoos DRk Calimero
P Dikkie Dik P Boemeltje P Dribbel VVE-P Peutertoren DRk Blokkendoos DRk Calimero
VVE-P Peutertoren Pov Blokkendoos Pov Calimero
VVE-P Peutertoren Pov Blokkendoos Pov Calimero
Opmerkingen
Psz-en: amb 2 VVE-psz: amb 2
Psz-en: amb 2 VVE-psz: amb 2
Psz-en: amb 1 VVE-psz: amb 2
Psz-en: amb 2 VVE-psz: amb 2
Psz-en: amb 1 VVE-psz: amb 2
P-en: amb 1 K-en: eisen kov Pov: eisen kov VVE-psz: amb 2
K-en: eisen kov Pov: eisen kov VVE-psz: amb 2
Kernen beleid oké? (kkb-oké?)
In elke kern een psz en kov
In elke kern een psz en kov
In elke kern een psz en kov
In elke kern een psz en kov
Kkb-oké!
Kkb-oké!
Kkb-oké!
Alleen nog P en K in Klund, Standd. B. en Fijnaart; wel pov, geen P in W’stad; P+ pov in Zevenbergen Kkb-oké!
Alleen nog VVEP-en en pov
Kkb-oké!
Alleen in grote kern P+K; missch uitbreiding psz-w nodig; Kkb-niet-oké
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Consequenties BaO 23
Kkb-oké!
DRk=kinderopvang van De Roef; P=peuterspeelzaal; K=kinderdagverblijf; pov=peuteropvang; vsg=voorschoolgroep; VVE-p=VVE-peuterspeelzaalgroep
43
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
De kleine kernen Kern
Scenario 1: Bestaande situatie
Scenario 2: Alleen psz in 5 kernen
Scenario 3: Een stapje terug
Scenario 4a: Vsg in kleine kernen
Scenario 4b: Vsg+Stapje terug
Scenario 5: Peuteropvang: beperkt
Scenario 6: Peuteropvang: uitgebreid
Helwijk
P Kl Duimpje
Geen P
P Kl Duimpje
Vsg bs Ruigenhil
Vsg bs Ruigenhil
Vsg bs Ruigenhil
Vsg bs Ruigenhil
Heijningen
P Polderrakkertj
Geen P
P Polderrakkertj
Vsg bs Kompas
Vsg bs Kompas
Vsg bs Kompas
Vsg bs Kompas
Noordhoek
P ’t Hoekje
Geen P
P ’t Hoekje
Vsg bs StJozef
Vsg bs StJozef
Vsg bs StJozef
Vsg bs StJozef
Moerdijk
P Rakkers
Geen P
P Rakkers
Vsg bs Klaverh
Vsg bs Klaverh
Vsg bs Klaverh
Vsg bs Klaverh
Zevenb. Hoek
P Peutersprong
Geen P
P Peutersprong
P Peutersprong K 7 Dwergjes
P Peutersprong K 7 Dwergjes
P Peutersprong K 7 Dwergjes
Pov K 7 Dwergjes/De Roef
Langeweg
P Pinokkio
Geen P
Opmerkingen
P-en: amb 2 VVE-psz: amb 2
Kernen beleid oké? (kkb-oké?)
Overal een P muv Zwingelsp
Consequenies BaO
P Pinokkio
Vsg in Maria
Vsg in Maria
Vsg in Maria
Vsg in Maria
P-en: amb 1 VVE-P: amb 2
Vsg: 1hbo+1mbo K: eisen kov P: amb 2
Vsg: 1hbo+1mbo K: eisen kov P: amb 1
Vsg: 1hbo+1mbo K: eisen kov P: amb 1
Vsg: 1hbo+1mbo Pov: eisen kov
Afscheid beleid kleine kernen
Overal een P
Kkb-niet-oké
Kkb-oké!
Aparte P-en alleen nog in Zevenb.H, Verder vsg-en Kkb-oké!
Aparte P-en alleen nog in Zevenb.H, Verder vsg-en Kkb-oké!
Overal een vorm van voorschoolse opvang
Kkb-oké!
Aparte P-en alleen nog in Zevenb.H, Verder vsg-en Kkb-oké!
Nee
Nee
Nee
Verbrede instroom in 6 bs-en in 6 kernen; heterogene groepen bijv. 0-12; dubbele bezetting ook gunstig voor groep 1-2 Geen pov
Verbrede instroom in 6 bs-en in 6 kernen; heterogene groepen bijv. 0-12; dubbele bezetting ook gunstig voor groep 1-2 Geen pov
Verbrede instroom in 6 bs-en in 6 kernen; heterogene groepen bijv. 0-12; dubbele bezetting ook gunstig voor groep 1-2 Geen pov
Verbrede instroom in 6 bsen in 6 kernen; heterogene groepen bijv. 0-1-2; dubbele bezetting ook gunstig voor groep 1-2
44
Kkb-oké!
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
5.3
Consequenties diverse scenario’s: kostenbesparingen en extra uitgaven
In de vorige paragraaf is bij elk van de behandelde scenario’s aangegeven dat er mogelijk winst is te behalen uit de toepassing van de scenario’s, maar dat er soms ook kosten moeten worden gemaakt. In de volgende tabel proberen we een overzicht daarvan te geven. Scenario
Kostenbesparingen
Extra nodige uitgaven
1
Geen
Mogelijk voortzetting van de stijging van de nodige subsidie voor het psz-werk van de laatste jaren
2
Opheffing psz-werk in de kleine kernen; indien die ouders niet naar de grote kernen gaan voor psz-werk dan een bezuiniging van 2,4 fte: € 86.400 Geen exploitatiekosten en huisvestingskosten voor de zes kleine kernen
Kosten sociaal plan boventallige leidsters
3
Een stapje terug; voor 22 van de 26 reguliere groepen 2dd/wk formatie minder nodig=22x0,2fte 4,4 fte = € 158.400,00
Kosten sociaal plan boventallige leidsters
4a
Vorming vijf vsg-en; voor drie hele pszgroepen 2 dd/wk formatie minder nodig= 3x0,2fte 0,6 fte = € 21.600,00
Kosten scholingstraject voor vijf leidsters psz-werk en vijf leerkrachten bao (éénmalig) Kosten sociaal plan boventallige leidsters
4b
Vorming vijf vsg-en; voor drie hele pszgroepen 2 dd/wk formatie minder nodig= 3x0,2fte 0,6 fte = € 21.600,00 Stapje terug in 19 reguliere groepen met dubbele bezetting; minder formatie nodig: 19x0,2fte 3,8 fte = € 136.800,00
Kosten scholingstraject voor vijf leidsters psz-werk en vijf leerkrachten bao (éénmalig)
Vorming vijf vsg-en; voor drie hele pszgroepen 2 dd/wk formatie minder nodig= 3x0,2fte 0,6 fte = € 21.600,00 Peuteropvang in Willemstad, Fijnaart en Zevenbergen; regulier peuterspeelzaalwerk Geen bekostiging regulier peuterspeelzaalwerk meer Geen exploitatiekosten/huurkosten meer voor de psz-locaties, m.u.v. de vve-locaties
Kosten scholingstraject voor vijf leidsters psz-werk en vijf leerkrachten bao (éénmalig) Kosten sociaal plan boventallige leidsters
Vorming vijf vsg-en; voor drie hele pszgroepen 2 dd/wk formatie minder nodig= 3x0,2fte 0,6 fte = € 21.600,00 Alle reguliere peuterspeelzalen samen met kinderdagverblijven: vernieuwde peuteropvang Geen bekostiging regulier psz-werk meer Geen exploitatiekosten/huurkosten meer voor de psz-locaties, m.u.v. de vve-locaties
Kosten scholingstraject voor vijf leidsters psz-werk en vijf leerkrachten bao (éénmalig) Kosten sociaal plan boventallige leidsters
5
6
45
Kosten sociaal plan boventallige leidsters
Inkopen niet-vve-kindplaatsen voor niettoeslagouders (zie paragraaf 5.4)
Inkopen niet-vve-kindplaatsen voor niettoeslagouders (zie paragraaf 5.4)
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
5.4
Kostenindicatie inkopen kindplaatsen in peuteropvang voor niet-
toeslagouders In de scenario’s 5 en 6 wordt er peuteropvang gecreëerd voor peuterspeelzaalouders. We gaan er van uit, dat de doelgroepkinderen uit de gemeente uiteindelijk (na werving en toeleiding) in de vve-peuterspeelzaalgroepen terecht komen. Dan gaat het om de ouders van de niet-doelgroepkinderen, waar twee groepen ouders onderscheiden kunnen worden: ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag en ouders die daar geen recht op hebben. Het is niet goed mogelijk om een eenduidig toekomstplaatje te schetsen van de situatie die ontstaat na de omvorming van de peuterspeelzalen naar peuteropvang. Dit komt doordat er veel mogelijke oplossingen zijn om de nieuwe opvang vorm te gaan geven. Bij de onderhavige kostenberekening is een aantal uitgangspunten gehanteerd. Deze uitgangspunten worden hier kort omschreven. Uitgangspunten voor toekomstige subsidiëring van peuteropvang Er wordt uitgegaan van vraagfinanciering, dat wil zeggen dat het subsidiebedrag gebaseerd wordt op de kostprijs per gebruikmakende peuter. De hoogte van deze kostprijs dient voor alle aanbieders gelijk te zijn en wordt bij voorkeur in overleg met de peuterspeelzaalaanbieder – De Roef – vastgesteld. Dit betekent ook dat de subsidie in de nieuwe situatie op het aantal peuters wordt gebaseerd dat daadwerkelijk komt. Er wordt dan ook niet meer betaald voor lege plekken (onderbezetting) op de groepen. Door te kiezen voor vraagfinanciering wordt marktverstoring (oneigenlijke concurrentie) voorkomen. Er wordt in de nieuwe situatie van de peuteropvang geen subsidie meer beschikbaar gesteld voor ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag. Het voordeel van vraagfinanciering is dat het voor meer aanbieders mogelijk is om een beroep te doen op de beschikbare subsidie. Twee groepen ouders voor de peuteropvang Er kunnen bij de ouders in de peuteropvang (die anders gebruik zouden maken van peuterspeelzaalwerk) twee groepen worden onderscheiden: a.
ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag; voor deze groep ouders moet de
b.
ouders die wel recht hebben op kinderopvangtoeslag: voor deze groep ouders hoeft geen
peuteropvang bekostigd worden als alternatief voor regulier peuterspeelzaalwerk reguliere opvang meer bekostigd te worden als alternatief voor regulier peuterspeelzaalwerk; de kosten van de reguliere peuteropvang worden bij de ouders in rekening gebracht en zij kunnen het fiscaal verrekenen bij de Belastingdienst. Aantallen peuters voor de peuteropvang Uit het jaarplan van De Roef van 2010 blijkt, dat in het peuterspeelzaalwerk in dat jaar 370 peuters van 2,5-4 jaar deelnamen. Van dit aantal gaan we in deze paragraaf uit. In het voorgaande is ook aangegeven, dat er 50 doelgroepkinderen zijn in deze leeftijdsgroep (75% van de 68 doelgroeppeuters). Ook is meegedeeld, dat er bij de vier vvegroepen in totaal 33 doelgroepkinderen worden bereikt. We gaan in deze paragraaf een kostenindicatie geven voor scenario 6, waar alle peuterspeelzaalkinderen naar de peuteropvang gaan met uitzondering van •
de 33 kinderen die volgens opgaaf van De Roef in de vve-groepen zitten
•
de 80 kinderen die (in groepen van 16 kinderen) in de voorschoolgroepen deelnemen.
46
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Er zijn dan dus afgerond 260 peuters die van een reguliere peuterspeelzaalgroep overstappen in een peuteropvanggroep. In het voorgaande werd reeds aangegeven, dat landelijk gezien ongeveer 60 procent van de ouders die van het peuterspeelzaalwerk gebruik maken recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit geldt dus voor 156 kinderen. En dat betekent dan weer, dat er 104 kinderen overstappen naar de peuteropvang van wie de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Voor deze 104 kinderen moet de gemeente in scenario 6 dus peuteropvangplaatsen inkopen. Wat gaat zo’n kindplaats kosten? Maar eerst moet bepaald worden waaruit het aanbod van een peuteropvangplaats bestaat. Het peuteraanbod We gaan voor het omschrijven van het aanbod uit van de volgende parameters: a.
het reguliere peuteropvang aanbod bestaat uit twee dagdelen per week o
een dagdeel bestaat uit vier uren
o
twee dagdelen van vier uren betekent dat het gaat om acht uren per week
b.
het peuteropvang aanbod beslaat 40 weken per jaar
c.
per kind bestaat het aanbod dus uit 320 uren peuteropvang per jaar
Kostenindicatie voor de peuteropvang in Moerdijk De kosten per uur bedragen volgens de MO-groep € 6,8424. De kosten voor peuteropvang zoals bovenomschreven bedragen voor een kind per jaar in totaal van 320 x 6,84= € 2.188,80. Er van uitgaande, dat er voor 104 kinderen een dergelijk bedrag zou moeten worden bekostigd, gaat het om een afgerond bedrag van € 228.000,--. In onderstaande tabel staat het allemaal nog eens overzichtelijk weergegeven. Overzicht van de kostenindicatie Totaal aantal kinderen in psz-en
370
Waarvan VVE-kinderen in vve
33
Aantal kinderen in niet-vve-psz-en (afgerond)
340
Aantal kinderen in vijf voorschool-groepen van 16 kinderen per groep
80
Aantal kinderen buiten vve en voorschoolgroepen
260
60% kinderen van toeslagouder
156
40% kinderen van niet-toeslagouder
104
Regulier peuteropvangaanbod in dagdelen per week
2
Aantal uren per dagdeel
4
Aantal uren per week
8
Aantal weken per jaar
40
Aantal uren per jaar
320
Kosten in euro's per uur
6,84
Kosten per kind per jaar (320 x 6,84)
2188,8
Aantal kinderen niet toeslagouder
104
Totale kosten voor 104 kinderen
€ 227.635,20
24
MO-groep (2009). Kengetallen bedrijfsvoering 2008 en expertmodellen bedrijfsvoering 2010 voor het peuterspeelzaalwerk. Utrecht: MO-groep.
47
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
5.5
Keuze
Het meest gewenste en passende scenario voor de gemeente en de aanbieders van voorschoolse opvang in Moerdijk dient te worden bepaald in breder gemeentelijk verband: de politiek natuurlijk, maar ook de aanbieders van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang hebben hierin een belangrijke stem. Dit vraagt om een langetermijnvisie op het stelsel van de voorschoolse voorzieningen in Moerdijk. Een krachtige regierol van de gemeente is hierbij wenselijk. De aangekondigde bezuinigingen kunnen hierbij ook een rol spelen. Mogelijk verschilt ook de bestuurlijke en organisatorische kracht van de grote en kleine aanbieders die nodig is om de scenario’s in de praktijk tot uitvoering te kunnen brengen. Veranderingsprocessen kosten bovendien veel tijd. Scenario’s zijn niet van de een op de andere dag gerealiseerd. Mogelijk zijn er eerst andere acties nodig alvorens een goede stap te kunnen zetten in het harmonisatieproces. De sector van de kinderopvang gaat onzekere tijden tegemoet, met verdere kostenverhogingen voor ouders in het verschiet. Dit kan effecten hebben op de organisatie en kwaliteit van de kinderopvang (aanbod), maar ook de vraag naar kinderopvang. De kinderopvangmarkt is conjunctuurgevoeliger dan de peuterspeelzaalmarkt.
48
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
6
Conclusies en aanbevelingen
In paragraaf 6.1 geven we kernachtig de conclusies van dit rapport. Paragraaf 6.2 geeft enkele adviezen om handen en voeten te geven aan de toekomstgerichte scenario’s met betrekking tot het peuterwerk. Het rapport sluit af met de gewenste regierol van de gemeente bij het harmonisatieproces en wat dit betekent voor de samenwerking met de andere relevante beleidspartners in Moerdijk (paragraaf 6.3).
6.1
Conclusies
Op dit moment is er in de gemeente Moerdijk sprake van een tamelijk voorzichtige ontwikkeling naar een nieuw voorschools stelsel dat aansluiting moet krijgen met het vroegschoolse stelsel. De enigszins terughoudende regierol van de gemeente draagt er mede aan bij dat de harmonisatie van het voorschoolse stelsel en de aansluiting met het vroegschoolse stelsel geen voortvarend karakter heeft. Ook de ‘stip aan de horizon’ is vooralsnog ongewis: Welke koers wordt er in welk tempo gevaren? Een belangrijke vraag is: Hoe kan men de wens combineren om in alle kernen een voorschoolse voorziening te behouden met de harde feiten van de ontgroening en de onrendabele situatie van delen van het peuterspeelzaalwerk? Er bestaan in Moerdijk weliswaar diverse opvattingen over de toekomstige inrichting van het voorschoolse stelsel en de toekomstbestendigheid van het peuterspeelzaalwerk, maar er is ook gevoel voor realiteitszin (bijvoorbeeld ‘niet koste wat het kost eigenstandige peuterspeelzalen in kleine kernen in stand houden in een krimpende markt’). Er is voldoende draagvlak voor een nieuw stelsel van voorschoolse voorzieningen. Sardes komt in dit rapport met enkele scenario’s voor de toekomst. Deze scenario’s kunnen behulpzaam zijn om (per kern) na te gaan wat de gewenste situatie is, rekening houdend met de verschillende opvattingen van de beleidspartners en de uitgangspunten die ontleend kunnen worden aan landelijk beleid.
6.2
Aanbevelingen
Sardes adviseert om op korte termijn onderstaande activiteiten ter hand te nemen. Aanbeveling 1: Neem als gemeente de regierol bij de nieuwe inrichting van het voorschoolse stelsel en de aansluiting met het vroegschoolse stelsel (nadere uitwerking volgt in paragraaf 6.3) De gemeente is niet eindverantwoordelijk voor de toekomst van het stelsel van voorschoolse voorzieningen, maar kan wel van alle betrokken partijen acties vragen die in lijn zijn met de vastgestelde opvattingen en uitgangspunten van de visie omtrent de toekomstige inrichting van de voorschoolse voorzieningen, zoals neergelegd in een convenant (zie aanbeveling 2).
49
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Hierbij kunnen de gemeentelijke activiteiten, zoals beschreven in paragraaf 6.3, richtinggevend zijn. Er mag van gemeente én veldpartijen een proactieve houding worden gevraagd bij het nastreven van het gewenste ideaal met betrekking tot het voorschoolse stelsel. Aanbeveling 2: Ga binnen de gemeente Moerdijk de dialoog aan over de toekomstige inrichting van het voorschoolse stelsel Dit rapport biedt aan de hand van diverse scenario’s per kern (grote en kleine kernen) mogelijkheden om te komen tot een nieuw stelsel van voorschoolse voorzieningen. Het is verstandig om hierover in alle openheid met alle relevante beleidsactoren in gesprek te gaan. De LEA is hiervoor een goed platform. Enkele gespreksonderwerpen betreffen het adequaat inspelen op aangekondigde krimp nieuwgeborenen, het toekomstbestendig maken van het (kleine) peuterspeelzaalwerk, het terugdraaien van het ambitieniveau van het regulier peuterspeelzaalwerk, het inbouwen van voorschoolgroepen in basisscholen, het omzetten/omlabelen van (delen van) het bestaande peuterspeelzaalwerk in vernieuwde peuteropvang (onder de werking van de WKKP brengen) en het opengooien van de markt voor nieuwe kinderopvangaanbieders. Probeer hierover in LEA-verband afspraken te maken, bezegeld met het ondertekenen van een document (bijv. in de vorm van een convenant). Aanbeveling 3: Kom tot een keuze voor een scenario (per kern) Uiteindelijk is het van belang om (per kern) tot een breed gedragen keuze te komen: hoe moet de situatie met betrekking tot de voorschoolse voorzieningen er (per kern) uit gaan zien? Het is belangrijk een fasering in de plannen aan te brengen: in welk tempo wil men de harmonisatie inhoud en vorm geven? Sommige onderdelen, zoals het terugbrengen van het ambitieniveau van het regulier peuterspeelzaalwerk in kleine kernen, zouden al op korte termijn (volgend schooljaar) doorgevoerd kunnen worden. Andere onderdelen, zoals de omvorming van peuterspeelzaalwerk in vernieuwde peuteropvang in grotere kernen, vragen meer voorbereidingstijd. Maak hiervoor per kern een uitgewerkt plan. Aanbeveling 4: Zet een aantal pilots uit die passen binnen het gekozen scenario Wanneer in goed overleg met de veldpartijen (per kern) een keuze is gemaakt voor de toekomstige situatie, is het belangrijk het scenario (per kern) in praktijk te brengen. Het is aanbevelenswaardig om hierbij niet over één nacht ijs te gaan. Vergeet daarbij de communicatie met alle veldpartijen, inclusief de ouders, niet. Er kan voor worden gekozen om een aantal pilots uit te zetten die passen bij het gekozen scenario. Zo zou er een pilot met een voorschoolgroep in een kleine kern in de benen kunnen worden gezet. Ook zou er een pilot in een grotere kern van start kunnen gaan waarbij peuterspeelzaalwerk en kinderopvang volledig wordt geïntegreerd (daarbij koopt de gemeente kindplaatsen in voor niet-toeslagouders). Het is zaak om een dergelijke pilot goed voor te bereiden met alle relevante veldpartijen, vanuit de gemeente te coördineren, een kans van slagen te geven (bijv. looptijd van een jaar) en goed te monitoren en te evalueren. Op basis van een degelijke evaluatie kan er voor worden gekozen om de pilots (in gewijzigde vorm) uit te rollen over meerdere kernen.
50
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
6.3
De rol van de gemeente
Deze slotparagraaf is een nadere uitwerking van aanbeveling 1. De gemeente heeft een regierol als het gaat om het tot stand brengen van een samenhangend stelsel van voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen. Enkele beleidspartners in Moerdijk hebben aangegeven dat ze deze rol ook van de gemeente verwachten. Alvorens concrete aanwijzingen te formuleren voor de invulling van de regierol gaan we in op enkele belangrijke kenmerken van bestuurlijke regie. Wat is regie? Regie is een manier van opereren in een beleidsveld waarin partijen (actoren) opereren die wederzijds van elkaar afhankelijk zijn om hun doelstellingen te bereiken. De overheid is verantwoordelijk voor een maatschappelijk vraagstuk, maar beseft dat het bereiken van maatschappelijke doelen afhankelijk is van de inzet van anderen. Te midden van een veelheid van actoren met ieder hun eigen opvattingen en belangen staat de overheid voor de opgave alle betrokkenen te verleiden tot een bijdrage in de samenwerking. Maar ook de andere partijen kunnen hun doelstellingen niet zonder de medewerking en de inzet van de gemeente realiseren. Het regiebegrip vindt zijn basis in de netwerkbenadering in het openbaar bestuur. De (lokale) overheid opereert op de meeste beleidsterreinen in een complex netwerk van professionele instellingen die elk een eigen taakstelling en taakopvatting, eigen deskundigheid, professionele standaarden, eigen verantwoordingslijnen en een eigen beroepscultuur hebben. Ze hebben ook een eigen bekostiging die meestal niet (alleen) van de gemeente komt. De organisaties die op een bepaald beleidsterrein actief zijn, vormen samen een beleidsnetwerk. In dit geval gaat het om het beleidsnetwerk rond de voorschoolse voorzieningen. De regierol van de gemeente bestaat uit twee hoofdactiviteiten: 1) netwerkvorming en 2) netwerksturing. Netwerkvorming heeft betrekking op de mogelijkheid een beleidsnetwerk in het leven te roepen of aan te passen. In dit geval gaat het dus om het bij elkaar brengen en houden van de betrokken partijen in een overlegorgaan met periodieke bijeenkomsten en vaste werkafspraken. Netwerksturing (of netwerkmanagement) gaat over de activiteiten die de gemeente als regisseur binnen het beleidsnetwerk onderneemt om de gewenste doelstellingen te bereiken. Rond voorschoolse educatie zijn dit de doelstellingen uit de weten regelgeving en de eigen gemeentelijke doelstellingen. De uitoefening van de regierol bestaat uit een aantal concrete activiteiten, die hieronder worden toegelicht. 1. Initiatief nemen Plaats het vraagstuk van harmonisatie op de bestuurlijke agenda. Op die agenda concurreert het beleidsprobleem met andere beleidsproblemen om politieke aandacht en financiële middelen. Omdat de organisaties uit het veld soms tegengestelde belangen hebben is het aan de gemeente, als onafhankelijke overheid, om het initiatief te nemen en de partijen bij elkaar brengen.
51
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
2. Zorgen dat de juiste partijen om de tafel zitten In het veld van de voorschoolse voorzieningen zijn verschillende instellingen actief. Aanbieders van peuterspeelzalen, zowel grote als kleine aanbieders van kinderopvang, maar ook schoolbesturen die peuterspeelzaalwerk willen aanbieden via nulgroepen. Zij hebben allemaal belang bij het toekomstige stelsel van voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen. Het maken van afspraken, ook al kan niet iedereen in een krimpende markt zijn doelstellingen volledig realiseren, heeft de voorkeur boven een ongecontroleerde concurrentiestrijd. 3. Sturen op inhoud en kwaliteit Stel als gemeente kwaliteitseisen op waaraan voorschoolse instellingen moeten voldoen. Dit geldt zowel voor de basiskwaliteit als voor de bekostiging van vve. Toets concrete ontwikkelingen aan deze punten. 4. Zorgen voor draagvlak Probeer over de punten overeenstemming te bereiken. Overeenstemming over de criteria leiden tot draagvlak voor het beleid en begrip voor lastige beslissingen in individuele gevallen. Wanneer het niet lukt overeenstemming te bereiken kan de gemeente, na afweging van alle belangen, knopen doorhakken. De onderwijswetgeving voorziet ten aanzien van de vve sinds 1 augustus 2010 in een beperkte doorzettingsmacht, waarbij de gemeente onder bepaalde voorwaarden (met de meerderheid van de partijen bestaat overeenstemming en de medewerking van de minderheid is nodig) het beleid kan doorzetten. 5. Coördineren binnen het gemeentehuis Coördinatie buiten het gemeentehuis begint met coördinatie binnen het gemeentehuis. Het maken van afspraken over planning, instandhouding en bekostiging van voorschoolse voorzieningen kan niet los worden gezien van het beleid ten aanzien van de brede school en het accommodatiebeleid. De gemeente zal de inzet op deze terreinen op hoofdlijnen intern moeten afstemmen alvorens het overleg in te gaan. 6. Heldere afspraken vastleggen Uiteindelijk is het nodig om het vastgestelde beleid vast te leggen in een beleidsnota die door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Op basis van het vastgestelde beleid kan de gemeenteraad geld beschikbaar stellen. Initiatieven van individuele partijen kunnen getoetst worden aan de criteria die in de beleidsnota zijn opgenomen. Een convenant is een steeds meer gebruikt document om afspraken tussen partijen vast te leggen. Een convenant bevat gezamenlijk gedragen doelstellingen en de inzet die de partijen zullen plegen om deze doelstellingen te bereiken.
52
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Bijlage 1: Overzicht gesprekspartners Betrokken partij: kinderopvang Organisatie
Naam
De Bolderkar
Mevrouw A. Molenberg en mevrouw A. van Dongen (beiden manager en pedagogisch medewerker)
De Dwergjes
Mevrouw M. Verhaar-Haubrich
‘t Zwammeke
Mevrouw A. Beuzenberg en mevrouw P. Willemse (beiden manager en pedagogisch medewerker)
Stichting De Roef
Mevrouw M. Boodie (manager kinderopvang en kwaliteit) Mevrouw M. Luyckx (financieel manager)
Betrokken partij: peuterspeelzaalwerk Organisatie
Naam
Stichting De Roef
Mevrouw M. Boodie (manager kinderopvang en kwaliteit) Mevrouw M. Luyckx (financieel manager)
Betrokken partij: basisonderwijs Organisatie
Naam
Stichting Het Barlake voor primair onderwijs en
De heer J. van den Buys (algemeen directeur)
peuterspeelzaalwerk Stichting Openbaar Onderwijs West-Brabant
De heer A.J.P. Goossens (lid algemene directie)
Stichting De Waarden
De heer K. van der Slikke (bestuurslid)
Betrokken partij: ouders Naam Ouder
Mevrouw E. Eenenaam (ouder die voor haar kind gebruik maakt van peuterspeelzaal de Peutertoren in Zevenbergen, tevens lid van de oudercommissie)
Ouder
Mevrouw M. Verweij (ouder van twee jonge kinderen, van wie één kind gebruik maakt van peuterspeelzaal De Rakkertjes in Klundert, het ander kind heeft hier gebruik van gemaakt)
Betrokken partij: gemeente (verantwoordelijke beleidsmakers onderwijsachterstandenbeleid, oab/vve) Organisatie
Naam
Gemeente Moerdijk
Mevrouw M. van Zantvliet (adviseur jeugd) Mevrouw M. van der Slikke (adviseur jeugd)
53
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Bijlage 2: Opvattingen van betrokken partijen Hieronder presenteren we de opvattingen die de betrokken partijen hebben bij de inrichting van het voorschoolse stelsel en de aansluiting met het vroegschoolse stelsel. In bijlage 1 is de lijst met gesprekspartners opgenomen. We benadrukken dat het hier gaat om de eigen (subjectieve) waarnemingen die niet altijd hoeven overeen te komen met de feiten of observaties van andere partijen. Bovendien is er vooral gesproken met bestuurders en managers. Meer uitvoerende medewerkers op de werkvloer (pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijven, coördinatoren en leidsters van peuterspeelzaalwerk, directies en leerkrachten van basisscholen) kunnen anders tegen de zaken aankijken. Uit de weergave van de gesprekken zal nog blijken dat elementen uit de landelijke richtingenstrijd ten aanzien van de inkleding van een ander voorschools stelsel ook in Moerdijk terug te vinden zijn.
B2.1
Kinderopvang
Onderstaande tekst baseert zich op een gesprek met kinderopvangorganisaties De Roef, De Bolderkar, De Dwergjes en ‘t Zwammeke. De laatste drie kinderopvangaanbieders zijn zogeheten eenpitters. Kleine kinderdagverblijven De houders van de drie kleine kinderdagverblijven waarmee is gesproken hebben één hooguit twee groepen per dag. De groepen zijn vaak verticaal van opbouw, wat wil zeggen dat er kinderen van 0 tot 4 jaar op de groep zijn. Een enkel kinderdagverblijf meldt een gezonde wachtlijst te hebben voor elke dag van de week. Een ander kinderdagverblijf heeft geen wachtlijst. Op de maandag, maar vooral de dinsdag en donderdag is er meer vraag dan op de woensdag en vrijdag. Eén van de kinderdagverblijven maakt melding van het feit dat de jongste kleuters van de school elke vrijdag vrij hebben, de oudste kleuters hebben eens in de twee weken een vrijdag vrij. Als gevolg daarvan is er vaak een ouder vrij op vrijdag, waardoor het ook minder druk is in de kinderopvang. Huisvesting De drie kleine kinderdagverblijven zijn elk anders gesitueerd. Eén kinderdagverblijf zit in een apart gebouw met een peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang van De Roef. Het andere kinderdagverblijf zit inpandig met een brede school in ontwikkeling, samen met een peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang van De Roef. Het derde kinderdagverblijf heeft een eigen locatie. Bereik voorschoolse voorzieningen De Roef schat dat in de gemeente Moerdijk 80 procent van de kinderen van 0 tot 4 jaar wordt bereikt met kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. 20 procent gaat naar gastouderopvang, is thuis of krijgt een vorm van informele opvang. Er zijn lokale verschillen. In kleine kernen worden nagenoeg alle kinderen bereikt, in wat grotere kernen wat minder. Niettemin is er dus hier en daar nog ruimte om de markt van jonge kinderen te verruimen. Hier kan nog winst worden behaald.
54
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Regionale functie kinderopvang Een enkel kinderdagverblijf heeft een meer regionale functie. Er komen kinderen van buiten de gemeente Moerdijk (bijvoorbeeld Zeeland, Rotterdam) voor wie de ouders gebruik maken van het kinderdagverblijf. Deze ouders werken op het industrieterrein van Moerdijk. Dubbelgebruik Meerdere kinderdagverblijven maken kenbaar dat er kinderen zijn die zowel kinderdagopvang als peuterspeelzaalwerk afnemen (binnen een en hetzelfde gebouw, of daarbuiten). Een reden hiervoor is dat de peuterspeelzaal goedkoper in gebruik is dan de kinderopvang. Vooral in de zomerperiodes kan de kinderopvang op wat meer kinderen rekenen. Sommige ouders nemen dan wat meer dagdelen af. Andere ouders komen met kun kinderen wegens de sluiting van de peuterspeelzalen. Gehecht aan autonomie De houders van de kleine kinderdagverblijven zijn gehecht aan hun zelfstandigheid. Willen liever geen onderdeel zijn van een grotere aanbieder van kinderopvang, of willen liever niet onder de vlag van een school opereren en onder regie van een school haar aanbod voor kinderen formuleren. Meerdere kinderdagverblijven zien geen brood in het voorstel van de Onderwijsraad om driejarigen bij de school onder te brengen. Ze zijn bang dat het kind dan niet meer mag spelen. Jonge kinderen moeten niet in een al te vroeg stadium aan het leren worden gezet. Er zijn genoeg kinderen van vier jaar die nog niet rijp zijn voor school. Wel zien de kinderdagverblijven dat peuters een meer uitdagend aanbod nodig hebben, bijvoorbeeld het oefenen van het tellen tot 10 en het benoemen van de dagen van de week e.d. Dit wordt bijvoorbeeld geregeld in een plusgroep waar uitdagende activiteiten worden aangeboden voor kinderen die daar behoefte aan hebben. Desalniettemin willen de kleine kinderdagverblijven wel onderling en met het basisonderwijs samenwerken. Groeiambities Sommige kleine kinderdagverblijven willen groeien. Eén van de kinderdagverblijven wil graag een tweede groep starten voor peuters binnen een brede school in ontwikkeling. Als deze tweede ruimte er niet komt, breidt de eigenaar de kinderopvang aan huis uit; daar worden nu alleen baby’s opgevangen, opgestart vanuit haar eigen gastouderschap in het verleden. Het kan zijn dat De Roef een peutergroep binnen de school niet waardeert, want deze groep kan concurrerend zijn voor hun peuterspeelzaal binnen dezelfde school. Deze houder heeft ondernemerszin, ze zou ook wel in andere dorpen actief willen zijn met kinderopvang. Andere kinderdagverblijven hebben geen groei-intentie. Dit kinderdagverblijf zegt dat er nog ruimte is op bepaalde dagen. In het verleden hebben de eigenaren wel eens overwogen om groter te worden. Of in een andere kern met een tweede kinderdagverblijf te beginnen. Als er een beroep op de houders zou worden gedaan om meer groepen of kinderdagverblijven te beginnen, dan zouden ze dat niet op voorhand afwijzen. Aanbod kinderdagverblijven Eén kinderdagverblijf werkt met Zo volg je peuters, een volgsysteem voor de ontwikkeling van kinderen. Een ander kinderdagverblijf heeft de intentie daar mee te gaan werken. Dit
55
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
laatste hangt deels af van de gemeente die zich (her)oriënteert op het werken met een kindvolgsysteem in kinderdagverblijven. De indruk van kinderdagverblijven is dat de gemeente wil dat er over de gehele linie met één vve-programma wordt gewerkt, maar is enigszins terughoudend in welk programma dat dan zou moeten zijn. Een enkel kinderdagverblijf wil hier graag duidelijkheid over hebben. De gemeente heeft het werken met Zo volg je peuters gefaciliteerd. Eén van de kinderdagverblijven zegt te werken aan Voortouw om laaggeletterdheid te bestrijden. Dit doen ze in samenwerking met de bibliotheek, Bookstart is hier eveneens onderdeel van. Dit kinderdagverblijf oriënteert zich momenteel op het werken met Uk & Puk. Een ander kinderdagverblijf laat de leidsters samen met een ander kinderdagverblijf uit een andere kern het scholingspakket Vversterk volgen. Ze proberen met subsidiegelden van Bureau Kwaliteit Kinderopvang om Uk & Ko te implementeren. Ook werken ze aan de invoering van de observatielijst Peuter in zicht. Als er zich rond een kind iets bijzonders voor doet (bijvoorbeeld stagnatie in ontwikkeling), dan is er onderling overleg, alvorens dit met de ouders te bespreken. Vve: verrijkend voor kinderen en leidsters Alle kinderdagverblijven zien het werken met vve als verrijking voor het aanbod voor kinderen en het werken van leidster met jonge kinderen. De kinderopvang gaat steeds meer voorbereiden op de basisschool. Kinderdagverblijven werken al veelal met thema’s. Denk aan het organiseren van ontwikkelingsgerichte activiteiten rondom de seizoenen en of thema’s als kleur en vorm en getallen (ontluikend rekenen). Een ander kinderdagverblijf zegt aan projecten mee te doen rond bewegen, verkeer en activiteiten met de bibliotheek. Samenwerkingsrelaties: meer incidenteel dan structureel Tussen kinderdagverblijven en peuterspeelzalen wordt vaak samengewerkt op uitvoerend niveau. Zo hebben de leidsters van een kinderdagverblijf en peuterspeelzaal die inpandig zitten samen een vve-cursus gevolgd. De samenwerking tussen de leidsters wordt als prettig ervaren. Tussen de kleine kinderdagverblijven en het basisonderwijs wordt eveneens samengewerkt. Zo heeft een kinderdagverblijf de methode Kijkobservatie aangeschaft, omdat de school waarmee ze onder een dak zitten, er ook mee werkt. Ook vindt er (warme) overdracht plaats tussen kinderdagverblijven en school voor elk kind dat vier jaar wordt. Dit is ook via een convenant geformaliseerd (en gefaciliteerd door de gemeente). Ontvangende scholen krijgen een kinddossier. Eén van de kinderdagverblijven heeft een medewerker geschoold als intern begeleider op mbo-plus niveau. De samenwerking tussen de voorschoolse voorzieningen onderling en met de vroegschoolse voorzieningen is eerder incidenteel dan structureel van aard. Er wordt vooral op praktisch, uitvoerend niveau met elkaar samengewerkt. Denk aan materiaalgebruik over en weer (bijvoorbeeld de trampoline bij mooi weer). In een pas gestarte brede school in ontwikkeling is het nog zoeken naar de juiste verhoudingen. Het wordt door de eigenaar van een kinderdagverblijf betreurd dat er nog niet meer en beter wordt samengewerkt en afgestemd tussen de voor– en vroegschoolse voorzieningen.
56
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Concurrentie aanbieders voorschoolse voorzieningen Kleine kinderdagverblijven hebben er geen moeite mee dat er meerdere kleinere en een grote aanbieder van kinderdagopvang in de gemeente Moerdijk zijn. Dan hebben ouders ook wat te kiezen. In sommige kernen met meerdere kleinere aanbieders van kinderdagopvang is er wel sprake van enige concurrentie. Er zijn hier en daar gevoeligheden tussen de aanbieders van kleine kinderdagverblijven, die te maken hebben met ervaringen uit het verleden. Een enkele eigenaar van een klein kinderdagverblijf vindt het geen goede zaak dat De Roef het alleenrecht heeft op peuterspeelzaalwerk. Op verzoek van scholen regelt het vaak de buitenschoolse opvang. Daarnaast regelt De Roef in sommige kernen ook nog gastouderopvang. Er zijn geluiden onder ouders dat De Roef niet flexibel is in haar aanbod. Daarnaast wordt er geklaagd over de informatieverstrekking, planning en communicatie. De Roef wordt als te groot en te log afgeschilderd, zo wordt door meerdere kleine kinderdagverblijven gezegd. De Roef is niet bang voor concurrentie met andere aanbieders van kinderopvang, zoals de Kobergroep en Surplus. Ze hebben een sterke organisatie met veel deskundigheid, dus die concurrentie met de grotere aanbieders durven ze aan. De Roef heeft momenteel niet de intentie om in andere gemeenten actief te worden om hun marktaandeel te vergroten. Enkele partijen willen de bestaande samenwerkingsrelaties tussen de partijen behouden en verder uitbouwen. Inmenging van andere aanbieders van kinderdagopvang (bijvoorbeeld Surplus, Kobergroep) kan roet in het eten gooien. Een enkel kinderdagverblijf doet een appel op de gemeente: blijf met de bestaande aanbieders van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk werken, laat geen nieuwe aanbieders toe. Afspraken tussen kleine en grote aanbieders van kinderopvang Er bestaan binnen bepaalde schoolconstructies afspraken dat alleen De Roef de buitenschoolse opvang regelt. Kleine kinderdagverblijven mogen geen buitenschoolse opvang regelen. Een enkel kinderdagverblijf had buitenschoolse opvang, maar heeft hier na overleg afstand van moeten doen. Daar staat soms tegenover dat er voor kleine kinderdagverblijven ruimte is om kinderdagopvang aan te bieden. Voor een enkel kinderdagverblijf geldt dat De Roef in het verleden zich heeft gemeld voor overname van het kinderdagverblijf, maar dat is afgehouden. Er zijn geen andere (grote) kinderopvangaanbieders in de regio (bijvoorbeeld Kobergroep, Surplus) die zich bij de kleine kinderdagverblijven hebben gemeld voor een eventuele overname. Bestaansrecht peuterspeelzaal Nagenoeg alle eigenaren van kinderopvang zijn van mening dat de peuterspeelzaal in principe bestaansrecht heeft. De peuterspeelzaal hoeft niet van het toneel te verdwijnen. Desondanks zou overwogen kunnen worden om het peuterspeelzaalwerk om te vormen tot kinderopvang. Cruciale vraag hierbij is wel: wie mag dit doen? Er zijn namelijk meerdere aanbieders van kinderopvang. Daarin zou de gemeente een regisserende rol kunnen spelen. Eén van de kinderdagverblijven zegt dat het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang op onderdelen gelijk zijn. Maar er zijn ook duidelijke verschillen: de kinderopvang ziet de
57
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
kinderen langer per week, waardoor de kinderopvang de kinderen goed kent, en doet veel meer aan verzorging. Omdat er in de afgelopen jaren steeds meer ouders beiden zijn gaan werken is het peuterspeelzaalwerk steeds minder van nut. De tijden zijn veranderd. Op termijn hebben ouders meer behoefte aan kinderopvang. Het is de taak van de gemeente om peuterspeelzalen rendabel te laten zijn, aldus één van de kinderdagverblijven. Peuterspeelzalen die niet rendabel zijn, moeten sluiten. Ouders moeten dan wel over andere opvangmogelijkheden worden geïnformeerd. Opheffing van de peuterspeelzaal betekent mogelijkerwijs meer vraag naar kinderopvang. Harmonisatie voorschoolse stelsel Volgens één van de houders van een kinderdagverblijf gaan de ontwikkelingen rond de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang niet van de ene op de andere dag. De ontwikkelingen rond de harmonisatie zullen, vooral in het begin, goed geregisseerd moeten worden. De gemeente zou met een voorstel moeten komen en duidelijk aangeven wat ze wil bereiken. Dan gaan de partijen vanzelf samenwerken en kan de gemeente als regisseur wat meer terugtrekken. Naar één brede school per kern Volgens een enkel kinderdagverblijf is de gemeente bezig om per kern een brede school neer te zetten, met alle relevante voorzieningen erin. Dit idee kan op steun rekenen van de kinderdagverblijven. Een enkel kinderdagverblijf spreekt uit dat de schoolbesturen erg met zich zelf bezig zijn. Ze willen vooral het beste voor de eigen scholen, het algemeen belang wordt wel eens uit het oog verloren. De verzuiling speelt op de achtergrond mee. Sommige kernen zijn nogal kerkelijk, elke zuil wil daar een school van eigen signatuur hebben. Tarifering Uit een enkel gesprek met een klein zelfstandig kinderdagverblijf is gebleken dat het uurtarief (beduidend) lager is dan het uurtarief van een kinderdagverblijf dat onder De Roef ressorteert. Dit leidt er mede toe dat het kleine kinderdagverblijf op voldoende klandizie kan rekenen. Platform voor overleg De onlangs georganiseerde bijeenkomst over de LEA/Wet OKE voor alle kinderopvangaanbieders in de gemeente wordt gewaardeerd. Er is behoefte aan een overlegstructuur voor de voorschoolse sector. Een enkel kinderdagverblijf neemt deel aan de LEA, zit in een werkgroep voorzieningen doorgaande lijn, aansluiting voorschoolse voorzieningen en primair onderwijs. Soms laat een kinderdagverblijf zich in overleg vertegenwoordigen door De Roef.
58
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
B2.2
Peuterspeelzaalwerk
Onderstaande informatie is ontleend aan een gesprek met Stichting De Roef. Kengetallen peuterspeelzaalwerk Er zijn in de gemeente Moerdijk in totaal 30 peutergroepen in 14 peuterspeelzalen die alle onder De Roef ressorteren. De gemiddelde omvang is dus twee groepen per zaal, wat tamelijk klein is. De Roef heeft vier vve-locaties. De intentie is om in alle kinderdagverblijven en peuterspeelzalen met vve uit te rusten. Hierdoor gaat de kwaliteit van de voorschoolse voorzieningen omhoog. Het kost ouders € 48,38 om twee dagdelen peuterspeelzaalwerk af te nemen. De ouders van doelgroepkinderen betalen € 11,10 euro voor vier dagdelen. Professionaliteit peuterspeelzaalleidsters De kwaliteit van de peuterspeelzaalleidsters is in de ogen van De Roef goed. De pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijven blijven wat achter in professionaliteit, maar dat wordt sinds twee jaar steeds meer ingehaald. Krimp peuterspeelzaalwerk Op vier locaties in (kleine) kernen zijn de afgelopen tijd groepen gehalveerd (van 16 naar 8 kinderen). Dit heeft op veel weerstand gestuit. De lokale media hebben er veel aandacht aan besteed. Het werken met halve groepen was nodig omdat er lokale terugloop is van peuters. Sluiting van peuterspeelzalen ligt volgens De Roef gevoelig bij de ouders en politiek. Vooral de lokale politieke partij heeft veel tamtam gemaakt toen enkele zalen zijn gehalveerd. De leefbaarheid van de kleine kernen is een groot goed in Moerdijk. Ook scholen spraken er schande van. Het gevaar bestaat dat de peuters naar een ander dorp naar voorschoolse voorzieningen gaan, waardoor mogelijk de kinderen daar straks ook naar school gaan. Verlies van kinderen in een tijd van geboortekrimp zet het voortbestaan van toch al kleine scholen onder druk. Op de halve groepen kan naar het oordeel van De Roef eigenlijk niet meer bezuinigd worden, daar staat één professionele leidster op de groep. Op hele groepen kan wel bespaard worden. De tweede leidster zou vervangen kunnen worden door een vrijwilliger. Dit betekent wel kwaliteitsverlies, waar De Roef in principe geen voorstander van is. Lange tijd is het onbespreekbaar geweest om te praten over de sluiting van enkele peuterspeelzalen. Dit is ook onderdeel geweest van subsidieafspraken met de gemeente. Nu is sluiting van peuterspeelzalen geen taboe meer. De wethouder is realistisch. Daardoor kan het zijn dat ze het idee van het sluiten van zalen in kleine kernen niet op voorhand afwijst. De peuterspeelzaal is een groot goed, dus terugtrekken uit de kleine gemeenten doet niemand van harte. Toch moet er streng naar gekeken worden of een peuterspeelzaal overal nog wel realistisch is. In bepaalde dorpen worden heel weinig kinderen geboren, waardoor de houdbaarheid van een peuterspeelzaal steeds meer onder druk komt te staan.
59
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
In kleine dorpskernen zijn ouders niet erg mobiel. Ze willen voor hun kind niet reizen naar een ander dorp voor gebruik van voorschoolse voorzieningen. De Roef zou dit wel willen regelen. Ouders zijn echter tegen busjesvervoer van peuters. Het roept een ‘speciaal onderwijs’-gevoel bij ze op. Verlies aantal peuterspeelzalen in kleine kernen In de gemeente Moerdijk staan meerdere peuterspeelzalen die niet kostendekkend zijn. Problematisch zijn vooral de kernen van Helwijk (wel nuttig als overloop naar Willemstad), Heijningen en Moerdijk. Daar zijn eigenlijk te weinig kinderen voor een rendabele peuterspeelzaal. Er is een tekort van tussen de 50 en 70 duizend euro op het peuterspeelzaalwerk. Vooral op kleine peuterspeelzalen wordt verlies gedraaid. Uit de winst van de kinderopvang wordt het verlies gedekt. Dat is een ongezonde situatie. Bezuinigingen De gemeente heeft te kennen gegeven dat de subsidie voor het reguliere peuterspeelzaalwerk omlaag gaat. Daar staat tegenover dat de subsidie voor vve omhoog is gegaan de laatste tijd. Ook voor de komende jaren wordt het vve-budget verhoogd. Dit is een wat merkwaardige situatie. Er zijn in Moerdijk eigenlijk wat te veel locaties voor buitenschoolse opvang met te weinig kinderen. Er is sprake van onderbezetting, terwijl er wel voldoende potentie in de kernen zit. Daar zou op bezuinigd kunnen worden. Dit is bijvoorbeeld in Langeweg het geval. In Fijnaart staan drie scholen op een kleine populatie. In Klundert staan vier scholen. Daar kan ook op bezuinigd worden. Toekomstscenario’s De Roef verwacht dat over vijf jaar de peuterspeelzalen zijn verdwenen. Dat een deel is omgevormd tot ‘vernieuwde peuteropvang’. Dat is een onomkeerbare landelijke ontwikkeling. Het liefst ziet De Roef dat er in elke kern een voorschoolse voorziening is. Het beste is om in kleine kernen bij scholen in te gaan zitten en geen eigen gebouwtje te huren. Uiteraard is de huurprijs in het schoolgebouw van belang voor de haalbaarheid en betaalbaarheid. In grotere kernen zou de peuterspeelzaal in een apart gebouwtje kunnen blijven. Het zou goed zijn te onderzoeken wat het betekent als 2 tot 4-jarigen naar school gaan, als nulgroep. Voor de kinderen van 0–2 jaar zouden de bestaande voorschoolse voorzieningen geharmoniseerd moeten worden. Er zou eerst onderzocht moeten worden hoeveel ouders die nu gebruik maken van de peuterspeelzaal eigenlijk in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Dat zou een stap in de goede richting zijn. Daar hangt veel van af. Op basis daarvan kan worden bekeken welke peuterspeelzalen omgevormd kunnen worden tot kinderopvang. In de gemeente zijn behoudende ouders. Die maken bijvoorbeeld geen gebruik van buitenschoolse opvang op de woensdagmiddag, omdat de vrije woensdagmiddag in de ogen van de ouders heilig is. Er komt dus ook een cultuuraspect bij kijken. Als ouders graag willen dat er in (kleine) kernen voorzieningen zijn, moeten ze er ook met hun kinderen gebruik van maken.
60
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Verkenning ‘omlabeling’ peuterspeelzaalwerk naar kinderopvang De Roef heeft nog niet zo heel lang geleden een verkennend onderzoek verricht naar de omzetting van peuterspeelzaal naar kinderopvang. Het beeld dat daar uitkomt, is niet eenduidig. Er kan niet overal een efficiëntiewinst worden behaald, zo blijkt. In Lage Zwaluwe is omzetting wel haalbaar, in dorp Moerdijk bijvoorbeeld niet. Als je peuterspeelzaal omvormt tot kinderopvang word je concurrent van de zittende kinderopvang. Dat moet men zich wel realiseren. Het is lastig om twee verschillende aanbieders van kinderopvang in één brede school te hebben, ook vanwege de kleine aantallen kinderen. Eerder experiment nulgroep In 2007 is er een experiment met een nulgroep in dorp Moerdijk geweest op een basisschool. Daar is men destijds mee gestopt. De reden is dat het toenmalig schoolbestuur het niet verantwoord vond om op deze wijze de kwaliteit van het onderwijs te kunnen waarborgen. Verstorende factoren van harmonisatie De landelijke ontwikkeling ten aanzien van de kosten van de kinderopvang kunnen roet in het eten gooien bij de harmonisatieoperatie. Ook de geografische spreiding van de dorpen is problematisch. Dit is een hard gegeven en onbeïnvloedbaar. Dit zorgt voor een hoog kostenniveau. Maar ook de verzuiling is een probleem. In veel kernen zitten meerder scholen met een eigen denominatie. Elk bestuur is zeer gehecht aan het eigen schooltje. Regierol gemeente De Roef is ook actief in buurgemeente Drimmelen. In Lage Zwaluwe heeft De Roef een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. In die gemeente stelt men zich zakelijk op. Moerdijk is meer betrokken en ruimhartiger voor haar jongste inwoners. Moerdijk is prettig in de samenwerking. De gemeente verwacht van De Roef een plan de campagne voor de toekomst van het peuterwerk. De gemeente heeft zelf geen uitgestippeld plan. De Roef vindt niet dat de gemeente een sterkere regierol moet innemen bij het harmonisatieproces dan ze nu doet. Brede scholen In totaal zijn er vijf brede scholen (in oprichting) in Moerdijk. In meerdere kernen zit geen brede school. In Klundert, Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek zijn plannen voor een brede school. In 2014 wordt hierover besloten. Bij een brede school in ontwikkeling zit vaak kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang in. De peuterspeelzaal zit vaker bij een school in dan een kinderdagverblijf. Er zijn meerdere kinderdagverblijven die apart zijn gevestigd in een gebouw. In Klundert zijn twee plannen voor brede scholen. Aan de ene kant is de gemeente bezig met een initiatief. Aan de andere kant zijn schoolbestuur Openbaar Onderwijs West-Brabant en Surplus bezig om tot een nieuwe brede school te komen. Contact met schoolbesturen De Roef heeft goede contacten met de schoolbesturen. Met het ene bestuur is het contact wat beter dan met de andere. Met alle drie de schoolbesturen regelen ze buitenschoolse opvang in de basisscholen. Er is met alle schoolbesturen het convenant voor- en naschoolse
61
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
opvang getekend. Ofwel in de vorm van een buitenschoolse opvanglocatie of via gastouderopvang.
B2.3
Basisonderwijs
Voor onderstaande informatie is gesproken met stichting Het Barlake, stichting Openbaar Onderwijs West-Brabant en stichting De Waarden. Eén van de besturen biedt ook peuterspeelzaalwerk aan in een andere gemeente, vanuit een aparte holding. Alle drie de besturen hebben scholen in de gemeente Moerdijk. De besturen hebben ook scholen in andere gemeenten. Ze zien dat in elke gemeente het peuterspeelzaalwerk net weer even wat anders is geregeld. In de nabije regio worden door gemeenten verschillende keuzen gemaakt ten aanzien van het peuterspeelzaalwerk. Bekend is dat een gemeente stopt met de instandhouding van het peuterspeelzaalwerk en het gaat onderbrengen bij een aanbieder van kinderopvang. Eén uniform stelsel Er zijn in Nederland twee afzonderlijke stelsels, een voorschools en een vroegschools. Elk met een eigen wet en regelgeving. Dit is een hinderpaal om te komen tot één geïntegreerd stelsel. Kinderopvang en peuterspeelzaal zouden geïntegreerd moeten worden. Het voorschoolse stelsel zou volgens de schoolbesturen ideaal gesproken in en rondom de basisscholen gebouwd moeten worden. Aanbod en kwaliteit voorschoolse stelsel Volgens alle schoolbesturen is het aanbod en de kwaliteit van het voorschoolse stelsel in Moerdijk van voldoende niveau, dit geldt zowel voor kinderdagverblijven als peuterspeelzalen. Er zijn vele voorschoolse (en ook vroegschoolse) voorzieningen en aanbieders. Toch is het vanwege de kleinschaligheid een overzichtelijk geheel. Ouders hebben een ruime keuzevrijheid. Ouders maken hun keuze voor een voorschoolse voorziening vooral op basis van afstand tussen thuis en voorschoolse voorziening. Over het algemeen is er tevredenheid over het professionele niveau van de leidsters van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Thuiszitters, niet-deelnemers: marktvergroting Er zijn in Moerdijk nog steeds ouders die geen gebruik maken van de voorschoolse voorzieningen. Dit zijn veelal ouders uit laagopgeleide (allochtone) gezinnen. Er zijn ook ouders die voor hun kinderen informele opvang regelen (via buren, vrienden, opa’s/oma’s). Er is dus ruimte om de markt van de voorschoolse sector te verbreden. Geboortekrimp Een enkel schoolbestuur zegt dat de komende vijf jaar het aantal basisschoolleerlingen flink terugloopt. Vooral in kleine kernen (bijvoorbeeld Helwijk en Heijningen) zal het lastig worden scholen in de benen te houden. Als gevolg van de lokale krimp van nieuwgeborenen, neemt de concurrentie tussen basisscholen toe. In een krimpende markt houden de schoolbesturen elkaar goed in de gaten. Besturen zijn druk bezig om zich van elkaar te onderscheiden, te profileren. Kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en buitenschoolse opvang worden gezien als
62
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
instrumenten in deze profileringdrang. Daarmee kan een schoolbestuur zich in de kaart spelen bij de ouders. Door profilering veranderen de leerlingenstromen. Er zijn ouders die hun kinderen naar andere scholen brengen omdat die meer te bieden hebben. Door de krimp komen er binnen basisscholen lokalen vrij die mogelijkheden bieden voor de opname van voorschoolse voorzieningen binnen het schoolgebouw. In sommige kernen (bijvoorbeeld Fijnaart en Klundert) zijn nieuwe wijken in aanbouw. Dat kan juist tot meer kinderen leiden en dus groei van de basisscholen. In ieder geval geen terugloop in leerlingenaantallen. Kwaliteitsverschillen tussen basisscholen Sommige basisscholen hebben te maken met een terugloop van het aantal leerlingen, terwijl andere scholen juist hebben te maken met groei. De ene school heeft een betere reputatie dan de andere. Kwaliteitsverschillen tussen basisscholen dragen er mede aan bij dat scholen meer of minder leerlingen hebben en krijgen. Verkeer van jonge kinderen tussen kernen Het is bekend dat een groep ouders voor hun jonge kinderen gebruik maakt van voorschoolse voorzieningen die buiten de eigen woonplaats liggen. Een voorbeeld hiervan is de trek van Heijningen naar Fijnaart, waar de voorschoolse voorzieningen goed zijn geregeld in een mooi gebouw. Dit geldt ook voor de trek van jonge kinderen uit Helwijk naar Willemstad. Bezuinigingen Om de aangekondigde gemeentelijke bezuinigingen op peuterspeelzaalwerk te concretiseren zou er bezuinigd kunnen worden op de tweede leidster op de groep, zo wordt opgemerkt. Dit zou alleen geëffectueerd moeten worden als er geen beter alternatief is om de kosten te drukken. Ook het gemeentelijk huisvestingsbeleid van meerdere (kleine) scholen in kernen zou tegen het licht kunnen worden gehouden. Het kan op termijn een fikse besparing opleveren als een groep scholen onder één dak wordt gebracht, met een inpandige voorschoolse voorziening. In buurtgemeenten wordt op deze manier omgegaan met de aangekondigde geboortekrimp in combinatie met de op handen zijnde bezuinigingen. Vve Er is volgens onze informatie maar één school die met een vve-programma werkt. Op die school zit een groep van Somalische kinderen. De school biedt in combinatie met de inpandige peuterspeelzaal Ko-totaal aan, waarbij de peuterspeelzaal Puk & Ko heeft en de basisschool Ik & Ko. In het kader van vve zijn er tussen instellingen in alle kernen afspraken over het werken met het observatiesysteem Zo volg je peuters. De resultaten daarvan worden overgedragen aan het basisonderwijs. Er is daarover voor alle kinderen mondeling contact tussen de aanleverende leidster en de aannemende leerkracht (‘warme overdracht’). Samenwerking en afstemming In de ogen van enkele schoolbesturen wordt er op zeer bescheiden schaal samengewerkt tussen de instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Er zijn wel afspraken over vve-trajecten en de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse instellingen. Dit laatste is naar tevredenheid van het basisonderwijs goed geregeld. Echter, tussen peuterspeelzalen en
63
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
basisscholen is de overdracht beter geregeld dan tussen kinderdagverblijven en basisscholen. Daarbij geldt volgens één van de besturen dat tussen vve-peuterspeelzalen en basisscholen de overdracht intensiever is. Er is dus nog ruimte voor verbetering op dit vlak. Meerdere (kleine) aanbieders van voorschoolse voorzieningen Vanuit verschillende hoeken wordt het optreden van de grootste aanbieder van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang in de gemeente Moerdijk bekritiseerd. De organisatie wordt een gebrek aan ondernemerschap verweten. Durft geen voorinvesteringen te doen. Men is afwachtend, opereert vanuit een behoudende instelling. Men houdt te zeer vast aan het oude idee van peuterspeelzaalwerk. Kleine aanbieders van kinderopvang zijn daarentegen actiever, ondernemender in de beleving van enkele besturen. Er wordt aanvullend opgemerkt dat er meerdere, grotere aanbieders van kinderopvang klaar staan om bij te dragen aan de harmonisatie van voorschoolse voorzieningen (realiseren van nulgroepen in basisscholen en omvormen van peuterspeelzaalwerk in vernieuwde opvang). Een enkel schoolbestuur heeft overwogen om met een andere aanbieder van voorschoolse voorzieningen in zee te gaan, maar heeft daar uiteindelijk toch van afgezien. Het is vanuit strategische overwegingen lastig om de grootste en enige aanbieder van peuterspeelzaalwerk te passeren. De gemeente zou volgens het schoolbestuur een rol kunnen spelen bij het in beweging krijgen van De Roef. De schoolbesturen zitten niet op één lijn wat betreft de wenselijkheid van het aantal aanbieders van voorschoolse voorzieningen. Het ene schoolbestuur is van mening dat het a priori niet verkeerd is dat er meerdere aanbieders zijn, terwijl een ander bestuur oppert dat het valt te betreuren dat er zoveel kleinere aanbieders voor kinderopvang zijn, soms vanuit particuliere initiatieven opgezet. Dit bestuur vindt dat het beter is om wat grotere aanbieders te hebben, met centrale aansturing. De gemeente zou moeten aansturen op schaalvergroting, fusievorming. Maar erkent tegelijkertijd dat het voor een gemeente lastig opereren is in een vrije markt. Geen nevenstichting voor kinderopvang De schoolbesturen hebben geen van allen ambities om een nevenstichting op te richten en van daaruit kinderopvang aan te bieden. De besturen vinden dat ze daarvoor onvoldoende expertise in huis hebben. Ook herbergt het financiële risico’s. Voor het realiseren van kinderopvang kiezen de besturen voor een makelaarsfunctie. De toekomst van het peuterspeelzaalwerk De meeste schoolbesturen zijn ervan overtuigd dat de driejarigen uiteindelijk onder verantwoordelijkheid van het basisonderwijs (Wet op het primair onderwijs) gaan vallen. Peuterspeelzaalleidsters zouden onderdeel moeten zijn van een schoolteam. De termijn waarop dit de stalen praktijk is, is echter onzeker. Omdat een wenkend perspectief op landelijk niveau ontbreekt, is het voor de gemeente lastig om richting in het voorschoolse stelsel te brengen. Desondanks zal de gemeente wel kleur moeten bekennen, met een visie moeten komen, zo vindt één van de schoolbesturen. Dit wordt node gemist. Als peuters onderdeel van het basisonderwijs zouden worden, dan zou moeten gelden dat ze een flexibel aanbod krijgen, op maat gesneden. Dit aanbod zou afhankelijk moeten zijn van de ontwikkelingsbehoefte van het kind en de behoefte van de ouders i.v.m. werk. Het is niet
64
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
opportuun om driejarigen een volledige werkweek naar school te laten gaan. Er zou een minimum van twee dagdelen per week moeten worden afgenomen. Er zou begrip voor bestaan dat de gemeente zich langzaam maar zeker terugtrekt uit het peuterspeelzaalwerk. En dat het peuterspeelzaalwerk onderdeel wordt van de kinderopvang. Dat gebeurt elders ook. De gemeente zou vervolgens plekken kunnen inkopen voor doelgroepkinderen. Niettemin zien de meeste schoolbesturen liever dat de kinderen van peuterspeelzalen worden opgenomen in het basisonderwijs, zoals de Onderwijsraad bepleit. Toekomstscenario’s Er zijn twee scenario’s denkbaar voor de toekomst. Het peuterspeelzaalwerk wordt onderbracht bij het basisonderwijs (met ouders en gemeente als financiers) of het peuterspeelzaalwerk wordt de markt opgestuurd (overname door kinderopvang). Een mix van beide scenario’s is ook mogelijk. Een enkel schoolbestuur verwacht op termijn dat voor het realiseren van het eerste scenario de leerplicht naar drie jaar wordt verlaagd. Wat de meeste schoolbesturen als ideaal voor ogen hebben is dat elke kern een eigen voorschoolse voorziening heeft die innig verweven is met het basisonderwijs. Een enkel schoolbestuur wil dat elke basisschool een eigen voorschoolse voorziening krijgt (dit betekent het ‘opknippen’ van sommige bestaande voorschoolse voorzieningen), terwijl een ander bestuur van mening is dat er ook per kern één geïntegreerde voorschoolse voorziening (bijvoorbeeld omvorming van peuterspeelzaalwerk naar ‘brede kinderopvang’) mogelijk is die meerdere scholen bedient. Veel hangt af van de haalbaarheid en betaalbaarheid per kern. In kleine kernen zijn er minder mogelijkheden voor een gescheiden voorschoolse voorziening dan in grote kernen. Samenvoeging van nulgroepen (driejarigen), groep 1 (vierjarigen) en groep 2 (vijfjarigen) behoort eveneens tot de mogelijkheden in bepaalde (kleine) kernen. Ook dit zou onderzocht moeten worden. In andere gemeenten wordt hiermee al geëxperimenteerd. Kinderen van drie jaar kunnen (tegen betaling) twee tot vijf dagdelen per week naar school. Er moet rekening mee worden gehouden dat sommige kernen in Moerdijk te klein zijn om peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf als aparte voorziening in de benen te houden. Denk aan Zwingelspaan. In het algemeen geldt dat er in de kleine kernen aan de westelijke en oostelijke rand van de gemeente Moerdijk initiatieven moet worden genomen om het niveau van voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen op peil te houden, aldus één van de besturen. Het zou aanvullend kostenefficiënt zijn als de meerdere scholen in kleine kernen in één gebouw zouden worden ondergebracht met een voorschoolse voorziening. Op de lange termijn wordt een totaalaanbod voor 0 tot 12-jarigen (kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, geïntegreerde voorschoolse opvang, basisonderwijs, buitenschools opvang) gezien als ideaalmodel. Dit zou goed in brede scholen gerealiseerd kunnen worden. Dit vraagt wel om een gemeentebrede visie op de brede school. Deze ontbreekt vooralsnog, aldus één van de besturen. Regierol gemeente bij harmonisatie Meerdere schoolbesturen zien een steviger regierol voor de gemeente weggelegd bij de harmonisatie van het voorschoolse stelsel. De gemeente is niet heel actief om de
65
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
verschillende aanbieders van voorschoolse instellingen bij elkaar aan tafel te zetten, zo zegt één van de schoolbesturen. De schoolbesturen leggen ook zelfkritiek aan de dag. Ook schoolbesturen kunnen wel een prikkel gebruiken om te komen tot samenwerking, want de besturen willen uiteindelijk het beste voor de eigen scholen. De harmonisatie van het voorschoolse stelsel verdient een agendapunt te worden op de LEA. Op basis van een convenant zouden alle relevante partijen zich kunnen inspannen voor een nieuw voorschools stelsel met een betere aansluiting bij het basisonderwijs. Er zal een koppeling met het huisvestingsbeleid (brede scholen25 in oprichting) van de gemeente moeten komen, dit wordt volgens een enkel schoolbestuur onvoldoende gedaan. Eén van de besturen vreest dat er straks een rapport ligt met scenario’s voor de toekomst waar niets mee wordt gedaan. Eén van de redenen hiervoor is dat er een sterke financiële component aan de (her)inrichting van het voorschoolse stelsel vastzit. Wat kost het, wie betaalt wat?
B2.4
Ouders
Er is met twee ouders gesproken die gebruik maken van uiteenlopende voorschoolse voorzieningen voor hun kinderen. Eén ouder maakt voor haar kind gebruik van peuterspeelzaal de Peutertoren in Zevenbergen. De andere ouder maakt voor haar kind(eren) gebruik van peuterspeelzaal de Rakkertjes in Klundert. Beide peuterspeelzalen vallen onder De Roef. Behoefte aan flexibele dagopvang Eén van de ouders vond het ritme van de kinderdagopvang niet goed passen bij de aard van haar eigen werk. Door onregelmatige dagen had ze behoefte aan flexibiliteit in de opvang. Daardoor is ze (noodgedwongen) gastouderopvang gaan gebruiken. Bij gastouderopvang was meer flexibiliteit mogelijk. Na de geboorte van haar tweede kind is ze voor de oudste overgegaan op de combinatie van gastouderopvang (vier dagdelen per week) en peuterspeelzaal (drie dagdelen per week). De jongste kreeg zeven dagdelen per week gastouderopvang. Dit stelt de ouder in de gelegenheid om arbeid en zorg te combineren. De andere ouder heeft bewust gekozen voor het moederschap. Ze wil er voor haar jonge kinderen zijn. De reden waarom ze gebruik maakt van de peuterspeelzaal is het samenspelen met andere kinderen voor haar kind(eren). De peuterspeelzaal waar ze voor haar kind gebruik van maakt doet spelenderwijs aan leren. Ze werken aan de voorbereiding op de basisschool. Behoefte aan meer opvang Eén ouder zou graag voor haar kind intensiever gebruik willen maken van de peuterspeelzaal dan nu: twee dagdelen per week. Haar dochter heeft behoefte aan meer uren per week. Ook de moeder zou ermee geholpen zijn. Dit zou de moeder en de thuissituatie ontlasten. Dit zou haar in de gelegenheid stellen om zich te oriënteren op scholing en/of een betaalde baan,
25 Een enkel schoolbestuur geeft de voorkeur aan de term ‘educatieve organisatie’ boven de aanduiding ‘brede school’.
66
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
want daar is ze inmiddels weer aan toe. Het is voor de ouder echter geen optie om extra dagdelen bij de kinderopvang in te kopen, want dat is duur. Ze heeft geen recht op tegemoetkoming in de kinderopvangkosten, omdat ze geen betaalde arbeid verricht. Tevredenheid over voorschoolse voorzieningen Beide ouders spreken hun waardering uit voor het aanbod van de peuterspeelzaal en de kwaliteit van de leidsters. Ze zijn allebei zeer tevreden. Eén van de ouders heeft meerdere vriendinnen die gebruik maken van kinderopvang in onder meer Zevenbergen. Die vriendinnen zijn tevreden over de kwaliteit van de kinderdagverblijven. Eén van de ouders vindt de peuterspeelzaal als voorziening prettiger. In de kinderopvang komen kinderen vaak in een verticale groep. Peuters hebben heel andere behoeften dan baby’s en dreumesen. Peuters komen in een verticale groep misschien te kort, bijvoorbeeld als er een huilbaby in de groep zit. Verschil in typen voorschoolse voorzieningen Eén van de ouders vindt de wereld van de peuterspeelzaal en kinderopvang verschillend, maar heeft daar geen probleem mee. Ze vindt het logisch dat je als niet-werkende ouder aangewezen bent op de peuterspeelzaal. En dat ouders die beiden werken gebruik kunnen maken van de kinderopvang. Voorstanders van intensieve samenwerking tussen peuterspeelzaal en basisonderwijs Beide ouders zien graag dat de peuterspeelzalen intensief gaan samenwerken met het basisonderwijs. Eén van de ouders zou het een goede zaak vinden als De Roef als organisatie nauw zou gaan samenwerken of zelfs samengaan met één of meer schoolbesturen. Hoe meer samenwerking, hoe meer er sprake is van één lijn en hoe meer sprake is van duidelijkheid. Een verschuiving van peuterspeelzaal richting het basisonderwijs ligt voor deze ouder meer voor de hand dan een verschuiving van peuterspeelzaal naar kinderopvang. Toekomst peuterspeelzalen Eén van de ouders maakt kenbaar dat het haar niet uitmaakt wie in de toekomst peuterspeelzaalwerk aanbiedt. Dat mag een organisatie voor peuterspeelzaalwerk zijn, maar ook een organisatie voor kinderopvang. Gevraagd naar het starten van een nulgroep voor driejarigen door de basisschool, gelijk de landelijke ontwikkelingen, dan zou één van de ouders haar kind(eren) daar wel naar toe willen sturen. Mits de kosten die nu met het gebruik maken van de peuterspeelzaal gepaard gaan niet omhoog gaan. De ouders betalen nu een vast, geen inkomensafhankelijk, bedrag. Ideaalbeeld: brede school Eén van de ouders is een groot voorstander van één gebouw met daarin alle voor- en vroegschoolse voorzieningen voor kinderen van 0 t/m 12 jaar. Daar zou ze haar kinderen wel naar toe willen brengen. Dit neemt bij ouders de stress weg van het halen en brengen op verschillende tijdstippen. Wel hecht ze aan kleinschaligheid van voorzieningen, maar dat kan ook in een groot gebouw via het realiseren van verschillende ‘leefsferen’.
67
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
De verwachting en hoop is dat er over 5 tot 10 jaar meer brede scholen zijn in de gemeente, liefst ook met een bibliotheek erin. Het voortbestaan van bibliotheken wordt in Moerdijk bedreigd. Het zou mooi zijn als er in kernen als Klundert met meerdere (kleine) basisscholen één brede school zou komen.
B2.5
Gemeente
Deze tekst is een verslag van het gesprek met de twee beleidsadviseurs van de gemeente Moerdijk. Ambities van de gemeente De gemeente wil dat er zoveel mogelijk kinderen naar voorschoolse voorzieningen gaan. Het is even goed als ze naar de kinderopvang gaan als naar het peuterspeelzaalwerk. De gemeente heeft op dit punt geen voorkeur. De Roef wil ook graag de deelname aan peuterspeelzaalwerk of kinderopvang omhoog brengen, maar maakt hierin geen duidelijke keuze volgens de gemeente. De Roef ziet een terugloop van het peuterspeelzaalwerk, maar realiseren zich dat het in standhouden van alle peuterspeelzalen duur is. Ze worstelen ermee wat ze moeten doen. Maar wat de gemeente ook graag wil is het handhaven van voorschoolse voorzieningen in de (kleine) kernen, als het even kan in iedere kern een basisschool met een voorschoolse voorziening (peuterspeelzaal of kinderdagverblijf). Er zijn in de gemeente Moerdijk vijf grote kernen, te weten: Klundert, Standdaarbuiten, Zevenbergen, Fijnaart en Willemstad. In Willemstad zitten de voorschoolse voorzieningen vol en is er zowel voor de kinderopvang als het peuterspeelzaalwerk een wachtlijst. Daar wonen veel tweeverdieners, er is veel ‘import’, het opleidingsniveau is er hoog. Daar is volgens de gemeente een behoorlijke markt voor kinderopvang. Echter: De Roef is volgens de gemeente aarzelend met het uitbreiden van de kinderopvang om de wachtlijst weg te werken. De gemeente wil wel dat de voorschoolse voorzieningen voldoen aan hoge kwaliteitseisen en dat ze aansluiting zoeken en verzorgen met het basisonderwijs. Kwantiteit en kwaliteit vve In alle peuterspeelzalen wordt gewerkt volgens ambitieniveau 2 van de VNG-Handreiking peuterspeelzaalwerk. Per groep zijn er twee gekwalificeerde beroepskrachten en er wordt gewerkt met een leesbevorderingsprogramma en een peutervolgsysteem. Er draaien vier vve-groepen van 16 kinderen. 64 (doelgroep)kinderen krijgen dus een vveaanbod van vier dagdelen per week. Het vve-aanbod is nu op orde, afgemeten aan de Wet OKE. Vve-programma Er werkt één basisschool met een vve-programma, dat is de Toren in Zevenbergen. Volgens de gemeente zijn er nu nog twee basisscholen geïnteresseerd in vve, namelijk de Molenvliet in Klundert en de Springplank in Fijnaart. Daarnaast blijkt de methode Schatkist op twee
68
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
scholen te worden gebruikt, te weten de Singel (Willemstad) en de Jozefschool (Noordhoek). Opvallend is dat op deze twee scholen amper gewichtenkinderen aanwezig zijn. Dit betekent, dat de doorgaande lijn in programmatisch en methodisch opzicht dus zeer beperkt is. Wat precies de kwaliteit is van de uitvoering van vve en van de uitvoering van het aanbod in de overige basisscholen is bij de gemeente niet bekend. Wel levert het volgen van het kind door de voorschoolse instellingen en het uitvoeren van de warme overdracht naar het basisonderwijs een bijdrage aan de kwaliteit van de doorgaande lijn. Over het algemeen is de gemeente tevreden over de kwaliteit van vve zoals De Roef die levert. Er wordt enthousiast gewerkt. Er is door De Roef veel in vve geïnvesteerd. Organisatie van het peuterspeelzaalwerk De gemeente heeft een contract met De Roef voor de uitvoering van peuterspeelzaalwerk. Daartoe krijgt De Roef van de gemeente een budgetsubsidie. Er worden afspraken gemaakt over het aantal te realiseren peuterspeelzaalplaatsen, over het bereik, over het aanbod in de diverse kernen en het aantal daadwerkelijk gerealiseerde peuterplaatsen. Onlangs heeft De Roef een reorganisatie doorgevoerd waarbij het aantal groepen is teruggebracht. Verder is de omvang per groep gereduceerd van 19 kinderen in 2007 naar 16 kinderen in 2010. Bij die reorganisatie is de subsidiegrondslag veranderd, dat is nu niet meer het aantal peuterplaatsen, maar het aantal locaties en het bereikpercentage. De kosten van De Roef zijn gestegen, vooral door de CAO-afspraken met betrekking tot de CAO Welzijn (is hoger dan CAO Kinderopvang). Door de gemeente is veel overlegd met De Roef over hoe uit de kostenstijgingen te komen. De Roef heeft berekeningen uitgevoerd, maar zij kwamen niet tot kostenverlaging zonder sluiten van locaties en ontslag van personeel. Het punt van het ambitieniveau (niveau 2 met twee geprofessionaliseerde leidsters) is wel eens aan de orde geweest, maar was voor De Roef eigenlijk niet of minder bespreekbaar omdat het een teruggang in kwaliteit betekent. De gemeente is van oordeel dat de situatie in de reguliere peuterspeelzalen misschien soms wel te luxe is. Kritiek op organisatie De Roef De Roef (als organisatie, niet op locaties) stelt zich naar ouders formeel en soms bureaucratisch op. Ze zijn als organisatie niet altijd even flexibel. De Roef is in de gemeente de enige aanbieder van peuterspeelzaalwerk en heeft daardoor een monopoliepositie op dat gebied. Bij de kinderopvang is er wel concurrentie van private kinderdagverblijven. Met dat laatste is de gemeente wel blij. Want wat betreft het peuterspeelzaalwerk is de gemeente afhankelijk van De Roef en van wat zij vinden. De Roef is als organisatie volgens de gemeente bekend bij de ouders. Ouders zijn nogal eens mopperig over De Roef. De gemeente krijgt hierover soms ouders aan de lijn. Ouders zijn volgens de gemeente tevreden over het peuterspeelzaalwerk, maar over De Roef zelf zijn ze minder tevreden. De leidsters van de peuterspeelzalen in de kleine kernen spelen daar een rol in als het gaat om vragen over de opvoeding. Volgens de gemeente zijn de leidsters van de peuterspeelzalen meestal meer ervaren dan die van de kinderdagverblijven, omdat zij het werk al lange tijd verrichten.
69
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Trend: geboortekrimp (‘ontgroening’) De gemeente ziet een krimp van de 2- en 3-jarigen na 2008. Een verschuiving van peuterspeelzaalwerk naar kinderopvang ziet de gemeente in Zevenbergen en Willemstad. Van Klundert is het niet zeker. Maar van een massale verschuiving is geen sprake. Vormen van samenwerking Bij de gemeente is niet bekend of de peuterspeelzalen van De Roef onderling samenwerken. Soms lijkt er sprake van concurrentie tussen de diverse aanbieders van voorschoolse voorzieningen, zoals in Standdaarbuiten waar betrekkelijk veel (aanbieders van) voorzieningen zijn voor kinderen van 0 tot 4 jaar. Het is de gemeente niet duidelijk of er tussen peuterspeelzalen en kinderdagverblijven van De Roef sprake is van samenwerking of samen dingen doen. Volgens de gemeente werkt De Roef met locatieleiders, maar wat er gebeurt binnen instellingen die onder één dak zitten en allebei van De Roef zijn (een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal) weet de gemeente niet. De samenwerking van De Roef met andere instellingen is vooral gericht op praktische zaken. Inhoudelijk gaat de samenwerking niet zo ver, het is vooral het oplossen van praktische problemen waar het meestal om gaat. Twee van de drie schoolbesturen (OBO en Barlaken) zouden graag willen samenwerken met een andere organisatie voor kinderopvang, maar zijn eigenlijk min of meer gedwongen om met De Roef samen te werken. De Roef heeft een hechte samenwerking met De Waarden, onder meer omdat De Waarden de buitenschoolse opvang heeft uitbesteed aan De Roef. Overleg met kinderopvangsector De gemeente onderhoudt contacten met de afzonderlijke organisaties voor kinderopvang, niet met de afzonderlijke peuterspeelzalen. Voor die laatste is De Roef het aanspreekpunt. Een half jaar geleden heeft de gemeente een informatieronde gehouden over de OKEwetgeving. Daarbij waren alle kinderdagverblijven en De Roef uitgenodigd en aanwezig. Met de Bolderkar is er wat intensiever contact omdat die ook in de Werkgroep doorgaande lijnen participeert. Ontwikkeling naar brede scholen Voor de gemeente moet in een brede school een netwerksituatie zijn van in ieder geval een basisschool en een voorschoolse voorziening, een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf, allebei hoeft niet per se. In Standdaarbuiten staat de brede school (in ontwikkeling) de Aventurijn met onder meer peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Eigenlijk is dit gebouw te ruim/royaal gebouwd, waardoor er een lokaal over was om te verhuren. Dat is toen om ondoorzichtige redenen naar kinderdagverblijf De Dwergjes gegaan en niet naar ’t Zwammeke die er zich ook voor had opgegeven. Bij de telling van 1 oktober 2009 waren hier 20 procent gewichtenkinderen van 4 en 5 jaar. In Noordhoek staat brede school in ontwikkeling St. Jozef met peuterspeelzaal ’t Hoekje. Het gaat om kleine aantallen kinderen. Er zijn zeer weinig gewichtenkinderen (1%).
70
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
In Zevenbergen staat een brede school in ontwikkeling met de Arenberg als basisschool, Dribbel als peuterspeelzaal en Calimero als kinderdagverblijf. Op de Arenberg zit 11 procent gewichtenkinderen. Er is een brede school in oprichting: De Boemerang (10% gewichtenkinderen) met als peuterspeelzaal De Boemeltjes. En ook nog de brede school in oprichting De Toren (26% gewichtenkinderen) met de Peutertoren als peuterspeelzaal. In Klundert en Willemstad zijn (vooralsnog) geen brede scholen. Handhaving voorzieningen in (kleine) kernen De gemeente hecht sterk aan het handhaven van voorzieningen in de (kleine) kernen. Het handhaven van een basisschool in elke kern is ‘heilig’ voor de gemeente (vastgelegd in lange termijn beleid). Dat geldt voor een voorschoolse voorziening iets minder. Ook is door de gemeente wel nagedacht over opnemen van driejarigen in de groepen 1 en 2. Dat zou voor de combinaties Helwijk/Willemstad en Heijningen/Fijnaart een scenario opleveren van de tweejarigen die naar een voorschoolse voorziening in de grotere kernen gaan, respectievelijk Willemstad en Fijnaart, en de driejarigen die naar de basisscholen in de kleinere kernen gaan, respectievelijk in Helwijk en Heijningen. Toekomstbeleid peuterwerk: harmonisatiemodellen De drie modellen voor harmonisatie kunnen kort worden samengevat: 1.
peuterspeelzaal en kinderdagverblijf blijven apart en onafhankelijk naast elkaar
2.
peuterspeelzaal en kinderdagverblijf werken samen, soms meer soms minder intensief;
3.
peuterspeelzaal en kinderdagverblijf gaan in elkaar op, peuterspeelzaal vormt zich om
bestaan;
tot vorm van kinderdagverblijf of wordt door kinderopvang overgenomen. Het standpunt van de gemeente ten aanzien van deze modellen is afhankelijk of het om een kleine of een grote kern gaat: voor kleine kernen is de gemeente voorstander van een samengaan van de voorschoolse instelling met de basisschool, voor de grotere kernen is de gemeente voorstander van model 3. De beide ambtenaren van de gemeente hebben hier overleg over gehad: als er peuterspeelzaalwerk en kinderdagverblijf is in een kern zouden deze samengevoegd moeten worden in één voorschoolse instelling met voor het kinderdagverblijf een kwaliteitsimpuls om de kwaliteit op het niveau van het peuterspeelzaalwerk te brengen. Gevraagd naar wat volgens de gemeente het standpunt van De Roef is, komt naar voren dat dat niet zo duidelijk is. Overleg hierover verzandt bij De Roef vaak in praktische zaken, waardoor de grote lijnen van de visies niet aan de orde komen. De Roef heeft wel overleg gehad met instellingen elders (Zeeland) maar de resultaten daarvan zijn de gemeente niet duidelijk. Het standpunt van de overige (kleine) kinderopvangaanbieders op dit punt is bij de gemeente niet bekend. Volgens de gemeente zeggen de instellingen wel eens iets over meer of minder samenwerken. Maar over het peuterspeelzaalwerk hoort de gemeente bij de kinderdagverblijven eigenlijk vooral dat ze vinden dat zij ook al doen wat het peuterspeelzaalwerk doet.
71
Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk, Sardes 2011
Bij schoolbestuur De Waarden is het volgens de gemeente zo, dat dat bestuur het aan de afzonderlijke directeuren overlaat hoe die omgaan met de voorschoolse instellingen. In hun visie mist de gemeente het aspect van het voorschoolse stelsel. De Waarden is volgens de gemeente misschien allereerst bezig met het schoolse aspect en pas in tweede instantie met andere zaken als het voorschoolse aspect. Maar de precieze houding van dat bestuur ten aanzien van de harmonisatiemodellen is bij de gemeente niet bekend. Een vierde harmonisatiemodel om peuterwerk toekomstbestendig te maken Het rooms-katholieke schoolbestuur Het Barlake heeft volgens de gemeente wat meer ervaring met de drie modellen en hoe om te gaan met de voorschoolse voorzieningen. Ze hebben peuterspeelzaalwerk in hun eigen organisatie (in andere gemeenten), en ze zijn daarmee voorstander van een vierde model: het peuterspeelzaalwerk in het basisonderwijs onderbrengen. De gemeente staat op zich ook positief ten opzichte van dit vierde model. Het lijkt de gemeente erg interessant voor met name de kleine kernen. Er zou kunnen worden gedacht over de mogelijkheid om nulgroepen te starten vooral gericht op Nederlandse taalontwikkeling. Gekeken zou kunnen worden wat de mogelijkheden zij tot cofinanciering van deze nulgroep door meerdere partijen, bijvoorbeeld door gemeente en basisonderwijs. Het bestuur van het openbaar onderwijs (OBO) staat open voor allerlei mogelijkheden, zij zoeken naar verbinding tussen het schoolse en het voorschoolse vanuit hun visie op de educatieve organisatie. Een eventueel hechter verband tussen De Roef en De Waarden is door de gemeente nog niet doordacht. De gemeente verwacht van een eventueel samengaan niet echt een vooruitstrevende impuls omdat beide organisaties volgens de gemeente nogal behoudend zijn. De gemeente ziet de besturen OBO en Het Barlake in vergelijking daarmee als meer toekomstgerichte organisaties. Gevraagd naar of er in de gemeente al wel voldoende over deze materie is overlegd en gediscussieerd wordt gesteld dat er wel veel overleg met De Roef is geweest, maar dat heeft niet geleid tot een conclusie.
72
Colofon Titel: Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk Auteurs: IJsbrand Jepma en Berend Schonewille Project: Toekomstbestendig peuterwerk in Moerdijk Sardes projectnummer: TR0932 Opdrachtgever: Gemeente Moerdijk Datum: oktober 2011