Oost-Vlaanderen
Informatiebrochure
TOEGANKELIJKE COMMUNICATIE
Inhoudstafel. 1. Voorwoord. 2. Tips voor toegankelijke, geschreven communicatie.
a. Toegankelijkheidscriteria voor tekst en lay-out opgemaakt door HINT.
b. Charter voor het gebruik van eenvoudig geschreven Nederlands, opgemaakt door RISO Gent en ING.
c. Klare Taal
3. Mondelinge communicatie a. Omgaan met mensen met een handicap…makkelijker dan je denkt. Deze folder wordt uitgegeven door de stad Gent. b. Aandachtspunten als je praat met mensen met een verstandelijke beperking (opgemaakt door het VMG: Vormingswerk voor en met Mentaal Gehandicapten).
4. Toegankelijkheidsbrochures van gebouwen, opgemaakt door de Vlaamse Gemeenschap in samenwerking met vzw Toegankelijkheidsbureau.
5. Tips voor communicatie met doven en slechthorenden.
6. Tips voor communicatie met personen met een visuele handicap.
7. Modem: communicatie en computercentrum voor personen met een handicap.
1. Voorwoord.
Je hebt bij HINT de infobrochure “Toegankelijke Communicatie” opgevraagd. Misschien gewoon uit interesse. Misschien omdat je nood hebt aan wat praktische informatie rond dit thema. Deze brochure is zeker niet volledig en allesomvattend. We hebben geprobeerd om algemene tips te verzamelen over toegankelijke communicatie voor de verschillende doelgroepen: mensen met een visuele, verstandelijke, motorische en auditieve beperking. Toegankelijkheid is meer dan: “fysiek toegang hebben tot…”. Het betekent ook dingen eenvoudig maken of zeggen, iets kunnen begrijpen,… Het betekent dat je in je communicatie en omgang met iemand, rekening houdt met zijn eigenheid. Bijvoorbeeld: ook een persoon met een beperking heeft liever dat je hem persoonlijk aanspreekt in plaats van zijn begeleider. Vraag hem wat je kan doen om jezelf verstaanbaar te maken. Ga na of hij jou begrijpt… Een goede communicatie is immers belangrijk voor een goede dienstverlening. Heb je opmerkingen op of aanvullingen bij deze brochure, laat het ons weten. Heb je nog een andere vraag rond het thema “handicap”: neem dan vrijblijvend contact op met onze dienst en wij helpen je verder. Met vriendelijke groeten, Het Hint-team.
Emanuel Hielstraat 83 9050 Gentbrugge tel: 09/210 16 16
Langestraat 12 9300 Aalst tel: 053/71 19 86
fax: 09/223 00 08 e-mail:
[email protected] www.hintoostvlaanderen.be
Pr. Thuysbaertlaan 8 9160 Lokeren tel: 09/360 53 25
Oost-Vlaanderen
2.a. Toegankelijkheidscriteria. Algemene regels voor een toegankelijke tekst : °
Gebruik eenvoudige, directe taal. Kies de eenvoudigste woorden en gebruik ze op een eenvoudige manier. Vermijd complexe structuren en abstracte begrippen. Wees duidelijk in je gedachtegang.
°
Vermijd abstracte begrippen Indien je abstracte begrippen moet vermelden, gebruik dan concrete voorbeelden of vergelijkingen ter verduidelijking van dit begrip.
°
Gebruik korte woorden uit de dagelijks taal Gebruik geen lange, moeilijk te lezen en uit te spreken woorden. Gebruik enkel woorden uit de dagelijkse taal van de mensen uit je doelgroep. Let wel! Gebruik volwassen taal als je schrijft voor volwassen mensen.
°
Gebruik persoonlijke vormen Spreek je lezers aan in een directe en persoonlijke vorm. “Je hebt het recht om…” is beter dan” de gebruikers van de dienst hebben het recht om…”
°
Gebruik praktische voorbeelden Praktische voorbeelden kunnen mensen helpen om abstracte begrippen te vatten en het verband te leggen tussen de informatie en hun eigen levensomstandigheden.
°
Spreek de lezer aan met respect Gebruik volwassen taal als je schrijft voor volwassenen. Beslis voor jezelf of je de u -vorm of de je -vorm verkiest. Indien je aarzelt, vraag dan aan de personen zelf hoe ze het liefst worden aangesproken.
°
Gebruik vooral korte zinnen
°
Eén hoofdgedachte per zin Tracht het bij één onderwerp of thema per zin te houden.
°
Gebruik positieve taal Vermijd negatieve taal en ontkenningen, aangezien ze een verwarrend effect kunnen teweegbrengen
°
Gebruik werkwoorden in de actieve vorm Stel je document zo dynamisch en interessant mogelijk op. Werkwoorden in de actieve vorm maken je tekst levendiger en minder moeilijk.
°
Verwacht geen voorafgaande kennis over het onderw erp van je document
°
Gebruik woorden op een consequente manier Gebruik steeds hetzelfde woord voor hetzelfde object, ook al val je in herhaling
°
Hou de interpunctie eenvoudig Vermijd moeilijke leestekens zoals kommapunten, gedachtestreepjes en zelfs komma’s.
°
Vermijd het gebruik van de conjunctief De aanvoegende wijs ( … zou gebeuren, … zou moeten doen ) is vaag en verwarrend. Vermijd deze zoveel mogelijk.
°
Let op met cijfers Lange of ingewikkelde getallen worden vaak niet begrepen. Gebruik vele in plaats van een lang getal zoals 3545, en weinig in plaats van en percentage zoals 14%. Voor een datum zoals 1867, schrijf je liever heel lang geleden. Indien je kleine getallen vermeldt, schrijf deze steeds in cijfers, niet in letters, bv. 3 in plaats van drie.
°
Gebruik geen woorden uit vreemde talen Zelfs geen alledaagse woorden van vreemde oorsprong. Indien je zo’n woord niet kan vermijden omdat het een veelgebruikte term is, verklaar deze dan.
°
Vermijd verwijzingen naar andere documenten
°
Vermeld indien nodig een contactadres of contactp ersoon Schrijf alle adressen zoals op een omslag. Schrijf geen adres op één lijn, met komma’s tussendoor.
°
Vermijd jargon, afkortingen en initialen Beroepsjargon dient vermeden te worden. Het is onbegrijpelijk en irrelevant voor de meeste niet-ingewijden. Tracht afkortingen te vermijden en gebruik ze enkel indien je doelgroep ermee vertrouwd is. Verklaar ook steeds de betekenis.
Algemene regels voor een toegankelijke lay-out: °
Gebruik nooit een beeld als achtergrond voor de t ekst Dit kan het lezen fel bemoeilijken (vooral voor mensen met een visuele beperking)
°
Gebruik liefst mat papier Kies voor mat papier, liefst van degelijke kwaliteit. Dit geeft de contrasten goed weer. Glanspapier weerkaatst het licht. Vermijd te dun papier, waarbij de tekst aan de andere zijde doorschijnt.
°
Tracht één zin op één regel te zetten Indien dit niet mogelijk is, tracht aparte zinsdelen over aparte regels te spreiden of verdeel de zin over verschillende regels met inachtneming van natuurlijke adempauzes, bv. Het is belangrijk dat personen met een handicap inspraak krijgen. Indien dit niet mogelijk is dan zouden hun ouders in hun naam moeten spreken.
°
Hou de zinnen samen op één blad
°
Prop je bladzijde niet vol met informatie Indien de tekst een nieuw idee inleidt, overweeg dan een nieuwe bladzijde te beginnen. De tekst moet logisch in elkaar zitten, mag niet kriskras over het blad verdeeld zijn of enkele bladzijden verder plots vervolgd worden.
°
Gebruik maximum 2 lettertypes Je zou een lettertype kunnen aanwenden voor de tekst zelf en misschien een ander voor de titels.
°
Gebruik duidelijke lettertypes Geef de voorkeur aan duidelijke lettertypes zoals Arial, Helvetica of Verdana.
°
Gebruik een groot lettertype Het letterformaat mag niet te klein zijn. 14 punten is het aangeraden minimum voor slechtzienden.
°
Beklemtoon de tekst zorgvuldig Gebruik geen blokletters of cursief in de tekst. Gebruik eerder vette lettertypes of onderstreep om de nadruk te leggen.
°
Gebruik nooit omgekeerde druk ( lichte tekst op donkere achtergrond). Donkere letters op licht papier zijn het makkelijkst te lezen.
°
Gebruik indien mogelijk kleur voor beelden en vak jes
°
Lijn de tekst niet aan de rechterzijde Een onregelmatige rechter kantlijn maakt een tekstkolom leesbaarder.
°
Vermijd de splitsing van lange woorden aan de rec hter kantlijn Hou de woorden heel.
°
Het gebruik van cijfers -
Schrijf datums voluit “Zaterdag, 26 september 1998”. Splits telefoonnummers : 053-71.19.86. of 053/71 19 96 Schrijf steeds bedragen in cijfers, niet in letters. Dit geldt ook voor getallen kleiner dan 10. Gebruik nooit Romeinse cijfers.
2.b. Charter voor het gebruik van eenvoudig geschreven Nederlands, opgemaakt door RISO Gent en ING. Dit taalcharter werd gemaakt naar aanleiding van een rondetafelgesprek over het thema communicatie. Dit gesprek werd georganiseerd door RISO Gent en ING. Het is een verzameling van taaltips die je vooral kan toepassen bij schriftelijke communicatie naar doelgroepen toe (folders, brochures, brieven,…) 1. Inhoud 1) Voor wie? Ga na voor wie de tekst bedoeld is. Het is belangrijk om duidelijk af te bakenen voor wie de tekst bedoeld is. Zo kun je de informatie afstemmen op de lezer. Iedereen moet ook kunnen volgen. Stel je lezer voor als een verstandig kind van 12 of als een buitenlander die even intelligent is als jij, maar het Nederlands niet goed beheerst. Formuleer zo eenvoudig en begrijpelijk als mogelijk is, zonder neerbuigend te doen of de inhoud te versimpelen. Ga niet uit van wat jij over het onderwerp weet, maar wat je doelpubliek ervan weet (of niet weet). Speel in op de leefwereld van de lezer. Ga na waar de raakvlakken zijn met het leven en de behoeften van de lezer. Een korte toelichting of situering van de tekst is meestal noodzakelijk. Ga ervan uit dat het publiek je bijdrage voor het eerst en maar één keer te zien krijgt. Hou rekening met voorkennis van de lezer. Niet alle lezers hebben een grote voorkennis. “Ver van mijn bed” onderwerpen verminderen de betrokkenheid van de lezer. Beperk de vereiste voorkennis tot een minimum. 2) Wat? Bepaal welke doelstelling je wil bereiken. Ga na welke soort informatie de tekst moet bevatten en wat je ermee wilt bereiken. Hou je informatie beknopt. Schrap wat niet bijdraagt tot de duidelijkheid. Scheid hoofd- en bijzaken. Besteed minder aandacht aan de bijzaken of laat ze weg. 3) Hoe? Gebruik eenvoudige taal. Probeer zo eenvoudig mogelijk te schrijven. Dit is niet hetzelfde als betuttelend of kinderlijk taalgebruik. Lezers hebben recht op volwaardige en volwassen informatie.
Toegankelijkheid. Bouw geen drempels in en zorg dat de tekst duidelijk is. Vermijd beeldspraak, let op met humor. Beeldspraak werkt vaak versluierend omdat het beeld niet aan de gedachtegang kan worden gekoppeld of omdat lezers woord per woord lezen en niet de uitdrukking in zijn geheel. Ook de betekenis van spreuken is vaak onbekend. Humor wordt niet altijd begrepen en kan ervoor zorgen dat de boodschap niet of verkeerd overkomt. Geef duidelijke instructies. Leg in de tekst nadruk op wat men moet doen, naar waar men moet gaan en wanneer, wat men moet meenemen, wie men kan contacteren voor informatie,… Bouw herhaling in. Als je af en toe de essentie herhaalt, is de kans groter dat de boodschap overkomt en blijft hangen. 4) Garantie op succes. • • •
Test de tekst op voorhand eens bij enkele mensen. Bezorg de tekst op naam. Combineer schriftelijke informatie met mondelinge informatie.
2. Woorden Gebruik korte woorden. Korte woorden zijn gemakkelijk te lezen. Vermijd daarom woorden van meer dan drie lettergrepen. Omschrijf lange woorden op een gemakkelijke manier. Bijv: gemeenteraadsverkiezingen (verkiezingen voor de gemeenteraad). Alledaagse lange woorden mag je gebruiken, bijv.: tandenborstel. Vermijd vreemde woorden. Een Nederlands woord waarvan de betekenis te achterhalen is, is meestal meteen duidelijk. Bijv: vergadering ipv conferentie. Sommige vreemde woorden zijn bijna niet te vermijden, bijv: walkman, computer,.. Wetenschappelijke woorden (bijv: euthanasie) moeten in de tekst worden uitgelegd. Wees concreet. Sommige woorden blazen de stijl op. Gebruik gewone woorden. Bijv: geheel (niet globaal), probleem (niet problematiek) Vermijd moeilijke medeklinkers. Bijv: kerststronk, halssnoer,… Gebruik geen lege en omslachtige woorden. Bijv: in feite, in principe, als gevolg van, door middel van, in het kader van,…
Vermijd oubollige woorden Bijv: trouwen (niet: huwen), proberen (niet: trachten), maar (niet: echter), als (niet: indien) Vermijd omhaal van woorden. Omhaal van woorden houdt in dat je meer woorden gebruikt dan strikt noodzakelijk is om de informatie weer te geven. Een omslachtige formulering leest en luistert veel minder makkelijk dan een slanke formulering. Als je kunt kiezen tussen een lange en een korte versie, kies dan de korte versie. Die is directer, minder afstandelijk en meestal concreter. Bijv: “Wij zijn de mening toegedaan dat we hier te maken hebben met gegevens waarvan de betrouwbaarheid nog niet voldoende genoemd kan worden. Het komt ons dan ook voor dat enige besluitvorming momenteel nog als prematuur moet worden beschouwd.” Beter is: “Wij vinden de gegevens nog niet betrouwbaar genoeg. Daarom nemen we voorlopig nog geen besluit.” Gebruik geen letterwoorden. Deze zijn meestal onleesbaar of onbegrijpelijk. Schrijf ze daarom minstens 1 keer voluit met het letterwoord tussen haakjes. Bijv: De Verenigde Naties (VN) Vermijd afkortingen. Afkortingen zijn meestal niet leesbaar. Bijv: i.p.v. (in plaats van) Enkel afkortingen die goed gekend zijn, kan men gebruiken. Wel: WC Let op met eigennamen. Moeilijke eigennamen zijn moeilijk te lezen. Soms zijn ze niet te vermijden. Eens vermeld, kan je ze in de volgende zinnen vervangen door verwijswoorden. Bijv: Tsjetsjenië, wordt: het land. Gebruik cijfers. Cijfers lezen gemakkelijker dan voluit geschreven getallen. Bijv: 3 675, behalve als het getal groot is, bijv: 12 miljoen. Splits woorden zo weinig mogelijk. Splitsing van woorden verstoort het woordbeeld. 3. Zinnen. Schrijf zoals je vertelt. Als je een ingewikkelde boodschap moet overbrengen, doe dan een improvisatieoefening. Vertel wat je wilt zeggen en ga vooral niet meteen schrijven. Formuleer je ideeën met een luisteraar voor ogen die je goed kent. Hoe zou je bijv. door de telefoon tegen een collega of zus uitleggen wat je weet?
Let erop hoe je dat doet: welke zinnen en woorden gebruik je, hoe leg je accenten in je spontane verhaal? Op die manier krijg je een natuurlijke vertelstijl. Gebruik spreektaal. Als je eerst vertelt wat je wilt zeggen, dan krijg je bijna als vanzelfsprekend een aantrekkelijke spreektaal. Teksten mogen niet klinken als stadhuisteksten die bol staan van de clichés en de ouderwetse wendingen. We kiezen voor frisse, natuurlijke, aantrekkelijke en spontane taal. Dat lijkt makkelijker dan het is. Zodra je pen en papier grijpt en een tekst begint op te schrijven, kom je automatisch in het schrijftaalregister terecht. Hoewel niemand ooit slechts en echter zegt, staan die twee woorden binnen de kortste keren op papier. Spreektaal krijg je als je informele woorden en zinsconstructies gebruikt en hun formele varianten vermijdt. Gebruik bijvoorbeeld: Eerst, i.p.v. aanvankelijk Als, i.p.v. indien Daarna, i.p.v. nadien Al, i.p.v. reeds Als, i.p.v. wanneer Over, i.p.v. omtrent Ondanks, i.p.v. niettegenstaande Laat werkwoorden het werk doen. Vermijd naamwoordstijl. Dit is een stijl waarbij je van werkwoorden, naamwoorden maakt. Als je eenvoudig wil formuleren, moet je die proberen te vermijden. Niemand spreekt in naamwoordstijl, alleen in werkwoordstijl. Een natuurlijke stijl krijg je alleen als je werkwoorden vervoegt, als je een zin met een onderwerp en een persoonsvorm bouwt. Bijv: “Het gebruik van stimulerende middelen door studenten is sterk toegenomen.”, wordt: “Studenten gebruiken steeds meer stimulerende middelen. Schrijf actief Vermijd de lijdende vorm zoveel mogelijk. Gebruik actieve onderwerpen. Laat personen , landen, instanties, organisaties iets doen. Moffel ze niet weg in een handelend voorwerp. Al dat ge-word in passieve zinnen maakt je tekst hol, onpersoonlijk en afstandelijk. Een actieve zin is slanker, directer en daardoor helderder. Bijv: “Op het voorstel van de directie werd door de vakbonden fel gereageerd.”, wordt: “De vakbonden reageerden fel op het voorstel van de directie.” Let op met dubbele negaties. Teveel negaties kunnen verwarrend zijn, vooral als het om een vraag gaat die door de lezer moet beantwoord worden. Denken we maar terug aan het referendum rond de Belfortparking. De vraag werd zodanig gesteld dat je “ja” moest antwoorden als je “nee” bedoelde. Bijv: In de wijk gaan bewoners niet akkoord omdat er niet gedacht werd aan de fietsers.
Maak korte zinnen, vermijd lintwormstijl. Als je veel informatie in één zin wilt stoppen, loop je het risico dat je bijzinnen in bijzinnen gaat schrijven. Zo’n ingewikkelde structuur kan de lezer niet volgen. Hou alleen de belangrijkste informatie over en haal die naar voren op een prominente plaats in de zin. Meestal is het beter als je de bijzinstructuur vertaalt in een paar korte enkelvoudige zinnen. Als je eenvoudig wilt formuleren moet je zulke zinnen dus vermijden. Wanneer je veel informatie moet meegeven in de tekst, verdeel je die best over verschillende zinnen. Vermijd tangconstructies. Bij een tangconstructie sla je een forse wig tussen woorden die bij elkaar horen. Bijv: “Ik heb je gisteravond voor het slapengaan nog een wandeling aan de rand van het water zien maken.” Logischerwijze horen ik heb en zien maken bij elkaar. Ze omklemmen als de grijpers van een tang de rest van de zin. Vermijd inversie. Inversie krijg je wanneer je de gewone orde in een zin omkeert. Bijv: “Naar school ga ik” wordt, “Ik ga naar school.” 4. Structuur van de tekst. Zorg voor een logische structuur. Een tekst moet een stevige en duidelijke structuur hebben. Zorg voor een logisch opbouw die weerspiegeld wordt in de indeling van de tekst. Met rubrieken, tussentitels, alinea’s en regelafstand wordt de structuur voor de lezer duidelijk. Tussen de rubrieken en alinea’s worden zo denkpauzes ingelast. Hou de structuur eenvoudig. De inleiding mag niet te lang zijn. Hij moet de inhoud van de tekst situeren en /of interesse wekken. In de tekst mogen verwijzingen (vooruit of terug) niet te vaak voorkomen. Liefst ook niet teveel nieuwe feiten of gegevens in een kort bestek opvoeren. Vermijd een lange opbouw van redeneringen waarin veronderstellingen worden uitgedrukt. Gebruik duidelijke titels. Titels moeten meteen de aandacht van de lezer wekken. Hij moet nieuwsgierig maken en uitnodigen om verder te lezen. Een titel moet ook duidelijke aangeven waarover het artikel gaat. Eventueel kan een boventitel die informatie geven. Vermijd moeilijke of onbekende namen in de titel. Gebruik een volledige en duidelijke index. Zorg ervoor dat je inhoudstafel alle titels bevat om opzoekwerk te vergemakkelijken. Maak alinea’s niet langer dan 6 á 7 zinnen. Hou alinea’s zo beknopt mogelijk. Op die manier moet de lezer geen te grote stukken tekst ineens lezen en wordt er af en toe een pauze ingelast.
5. Vormgeving. Zorg voor een logische structuur. Een goed en voldoende groot lettertype verhoogt de leesbaarheid. Voorkeur gaat hierbij naar lettertypes met schreven en met een licht contrast (zowel dikkere als dunnere delen). Maak gebruik van eenzelfde lettertype. Goochel niet met verschillende lettertypes. Dit maakt de tekst onnodig druk. Gebruik geen hoofdletters. Maak liever gebruik van een grotere lettergrootte. Hoofdletters in een tekst maken de bladspiegel druk en nodigen niet uit tot lezen. Vermijd onderlijnen en cursieve tekst. Cursieve en onderlijnde tekst lezen gaat minder vlot. Als je iets wilt benadrukken, kan je beter gebruik maken van vette tekst. Gebruik illustraties. Foto’s, tekeningen, cartoons trekken de aandacht van de lezer op emotioneel niveau. Zij zorgen voor een afwisseling en verluchten de tekst. Zorg voor een goed evenwicht tussen tekeningen en foto’s. De illustratie is duidelijk, functioneel en begrijpelijk. Zorg voor een kort en duidelijk onderschrift bij de illustratie. Door de illustratie weet je meteen waarover de tekst gaat. Als de tekst over huisvesting gaat, kan je een cartoon of foto van een willekeurig huis gebruiken. Scanbaarheid. De informatie dient bij het doorbladeren de indruk van beheersbaar en vlot te zijn. Tekst in kolommen zetten vergemakkelijkt het lezen. Vermijd echter te smalle en te lange kolommen. Een overzichtelijk bladspiegel bekom je door een rand vrij te houden aan de vier zijden van het blad.
2.c. Klare Taal Een tekst in klare taal is eenvoudig om te lezen en te verstaan. Je lezer: -vindt wat hij nodig heeft na één keer lezen -kan ermee doen wat hij moet doen of wat hij van plan was. Er is geen toverformule voor klare taal. Een tekst is misschien duidelijk voor de ene, maar onbegrijpelijk voor iemand anders. Eenvoud is niet simpel. Deze tips van Klare Taal Punt Vlaanderen kunnen je helpen. (www.wablieft.be)
1. De lezer. Tip 1: bereid je goed voor, vóór je begint te schrijven. Begin niet zomaar te schrijven. Denk eerst na over: -Voor wie ga ik schrijven? (mensen met een verstandelijke handicap, het grote publiek, werklozen,…?) -Waarom ga ik schrijven? (informeren, iets bevragen, overtuigen,…?) -Wat ga ik schrijven? Dit hangt af van de twee voorgaande. -In welke volgorde ga ik het schrijven? Tip 2: Schrijf voor je lezers, niet voor je collega’s. Zet jezelf in de schoenen van je lezers. Vraag je af wat ze moeten weten. Hou er rekening mee dat zij niet altijd evenveel van het onderwerp afweten als jij. Tip 3: Zoek naar de gepaste toon. De toon van een tekst bepaalt hoe je lezer tegenover de boodschap staat. -Een kille, verwijtende of té zakelijke toon kan je lezer doen afhaken. -Een familiaire toon komt vaak betuttelend over. Tip 4: Spreek je lezer aan. Gebruikt geen ‘stadhuistaal’ maar schrijf zoveel mogelijk zoals je spreekt. Gebruik bijvoorbeeld: -‘over’ -‘voor’ -‘maar’ -‘al’ -‘om’ -‘daarom’ -‘eerst’ -‘als’
i.p.v. ‘ten aanzien van’ of ‘omtrent’ i.p.v. ‘ten behoeve van’ i.p.v. ‘doch’ i.p.v. ‘reeds’ i.p.v. ‘teneinde’ i.p.v. ‘derhalve’ i.p.v. ‘aanvankelijk’ i.p.v. ‘indien’
-‘daarna’ i.p.v. ‘nadien’ -‘ondanks’ i.p.v. ‘niettegenstaande’ Spreek voor één persoon en niet voor een groep. Stel je voor dat je lezer voor jou aan tafel zit. Vertel hem wat je wil vertellen. Spreek de lezer aan. Schrijf ‘je’ of ‘u’. Gebruik ‘wij’ of ‘ik’ als je het over jezelf hebt. Tip 5: Zorg dat je lezer de antwoorden op zijn vragen vindt. Werk met vraag en antwoord. De vragen kunnen dienen als titel van een hoofdstuk of als tussentitel. Ze maken de structuur van je tekst duidelijk. Het geeft je meteen een inhoudsopgave. Geef onmiddellijk het antwoord op de vragen.
2. De Structuur. Tip 6: Zorg voor een duidelijke structuur en een logische opbouw. De structuur moet: -eenvoudig zijn -nuttig zijn voor je lezer. Zorg voor een logische opbouw, bijvoorbeeld: -Chronologisch. -Niet teveel verwijzen vooruit of terug. -Niet teveel info te kort na elkaar. -Belangrijke dingen bovenaan, minder belangrijke onderaan. Tip 7: Knip je tekst in korte stukjes. Gebruik tussentitels. Tussentitels en paragrafen maken de structuur van je tekst duidelijk voor de lezer. In de tussentitel staat de essentie van het volgende stukje tekst. Hou punten die bij elkaar horen bij elkaar. Eén thema = één alinea. Tip 8: Gebruik lijstjes en tabellen. Welke soorten lijsten bestaan er? a) Lijsten waarin elk punt een volledige zin is. Bijvoorbeeld: De spreker had het over drie elementen; -De regenwouden worden aan een enorm tempo verwoest.
-Duizenden plant- en diersoorten verdwijnen voorgoed. -De gulzigheid van de projectontwikkelaars zou de mensheid een fatale slag kunnen toebrengen. b) Lijsten die bestaan uit één volledige zin. Bijvoorbeeld: Ben je de laatste die het kantoor verlaat, kijk dan even na of je: -alle lichten doofde; -de buitendeur afsloot; -de sleutel deponeerde in de box. c) Lijsten die bestaan uit korte punten. Bijvoorbeeld: Wanneer je naar het examen komt, breng dan mee: een pen een potlood een lineaal een A4 blad.
3. Zinnen. Tip 9: Kies voor korte en grammaticaal eenvoudige zinnen. -Korte zinnen brengen de boodschap beter over. -Vraag je van ieder woord af of het echt nodig is. -Schrap overbodige woorden. -Gebruik niet meer dan 15 tot 20 woorden per zin. -Voor mensen die echt moeite hebben met lezen en schrijven: niet meer dan 10 woorden. -Varieer de lengte van je zinnen. Maak er geen gekapt stro van. -Pas op met samengestelde zinnen. Tip 10: Schrijf actieve zinnen. -Passieve zinnen zaaien verwarring en maken een tekst zwaar. -Actieve zinnen maken een tekst duidelijk -Actieve zinnen zijn meestal ook korter. -Soms kan een passieve zin wel. Bijvoorbeeld: -Uw rekening werd niet betaald. -Er wordt gestolen op de afdeling. Als het beter klinkt, kan het ook. Streef toch naar 80 tot 90% actieve zinnen. Tip 11: Schrijf in de tegenwoordige tijd. -Zinnen in de tegenwoordige tijd, lezen gemakkelijker. -Ze zijn meestal korter.
Tip 12: Vermijd de ‘naamwoordvorm’. -Dit herken je aan ‘het’ voor een werkwoord. Je verandert dus een werkwoord in een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: ‘Het drinken van een biertje is een leuke ontspanning.’ Wordt: ‘Een biertje drinken is een leuke ontspanning’ ‘Tijdens de wegenwerken voerde men een versmalling van de rijstroken in.’ ‘Tijdens de wegenwerken werden de rijstroken versmald.” Tip 13: Beveel! Gebruik de imperatief. Meestal kan je er lange zinnen korter mee maken. Geef instructies, wees duidelijk. Bijvoorbeeld: ‘Gelieve een klacht te richten tot het hoofdkantoor in Brussel.’ ‘Stuur uw klacht naar het hoofdkantoor in Brussel.’
4. Woorden. Tip 14: Kies voor korte woorden. -Korte woorden zijn gemakkelijker om te lezen. -Vermijd woorden met meer dan 3 lettergrepen, tenzij ze heel alledaags zijn zoals “tandenborstel”. -Omschrijf lange woorden op een gemakkelijke manier. Bijvoorbeeld: ‘gemeenteraadsverkiezingen’ wordt ‘verkiezingen voor de gemeenteraad’. Tip 15: Vermijd moeilijke woorden. -Vermijd synoniemen die verwarring zaaien. -Vermijd woorden uit een vreemde taal. Zoek het juiste Nederlands woord. -Sommige zijn zodanig ingeburgerd dat je ze niet kan vermijden, bijvoorbeeld: computer, walk-man,… -Wetenschappelijke of administratieve begrippen moeten uitgelegd worden. -Zoek een alternatief voor woorden met moeilijke medeklinkercombinaties. Bijvoorbeeld: kerststronk -Zoek bij dezelfde betekenis het woord met een gemakkelijk woordbeeld. Bijvoorbeeld: ‘direct’ of ‘meteen’ i.p.v. ‘onmiddellijk’. -Spring vooral zuinig om met moeilijke eigennamen. Vermeld dit één keer en verwijs er dan naar. Bijvoorbeeld: ‘Tsjetsjenië’ wordt ‘dit land’
Tip 16: Kies voor ‘gewone’ alledaagse woorden. Schrijf zoveel mogelijk zoals je spreekt. Stel je voor dat je lezer voor je aan tafel zit en dat je hem vertelt wat te doen. Spreektaal is geen schrijftaal, maar gebruik toch liever alledaagse woorden dan stadhuistaal. (zie ook tip 4) Tip 17: Wees voorzichtig met afkortingen en letterwoorden. -Een afkorting is een woord dat niet volledig wordt geschreven, maar wordt aangeduid met minder letters, bijvoorbeeld: m.a.w., CLB,… -Een letterwoord is een woord dat gevormd wordt met de beginletters van afzonderlijke woorden die we samen als één woord uitspreken: Bijvoorbeeld HIVA. -Ook de meer gangbare letterwoorden zoals CLB, ABVV, CAO,… zijn vaak onleesbaar of onbegrijpelijk zonder voorkennis. -Als ze echt onvermijdelijk zijn, schrijf ze dan één keer voluit en zet het letterwoord tussen haakjes. Bijvoorbeeld: De Verenigde Naties (VN). -Andere kan je duidelijk maken door een omschrijving. Bijvoorbeeld: De VLD is de partij van de liberalen. -Heel bekende letterwoorden zijn meestal geen probleem, bijvoorbeeld: WC, VTM Tip 18: Wees voorzichtig met beeldspraak. Beeldspraak is vaak verwarrend. Tip 19: Vermijd jargon. Jargon is vaktaal die moeilijk te volgen is voor een buitenstaander. Gebruik geen jargon als je lezer niet in hetzelfde vak zit.
5. Klare Taal op het internet. Op het internet lees je anders dan op papier. Mensen willen geen grote stukken tekst lezen. Ze springen van het ene stukje naar het andere. Ze zoeken informatie. Ze willen snel een antwoord op hun vragen. -Deel je tekst op in meerdere onderwerpen. -Gebruik nog meer tussentitels. Zet er nog minder tekst onder. -Gebruik vragen als tussentitels. Dat helpt de lezer om snel te surfen. -Gebruik nog kortere paragrafen dan op papier. -Gebruik nog meer lijstjes. Maak ze niet te lang.
3.a. Omgaan met mensen met een handicap… makkelijker dan je denkt. Deze folder werd uitgegeven door de stad Gent en opgemaakt in samenwerking met tal van andere organisaties die werken voor mensen met een beperking. 1. Inleiding Dag Lezer, Misschien voel jij je soms onwennig als je iemand met een handicap tegenkomt. Daar is geen enkele reden voor. Lees deze folder en…je bent ongetwijfeld al een hele stap verder. 2. Mensen met een auditieve handicap. -Trek eerst de aandacht, bijvoorbeeld door een tikje op de schouder. -Laat je gezicht duidelijk zien -Geef bij het begin van het gesprek kort het onderwerp aan. -Articuleer zo goed mogelijk -Spreek traag en in korte zinnen. -Praat niet door elkaar. -Vermijd achtergrondgeluiden. -Ga na of alles goed begrepen is. -Laat ruimte voor vragen en opmerkingen. -Vergeet niet: een dove of slechthorende kan jou pas verstaan als hij/zij jouw mimiek kan zien en kan liplezen. 3. Mensen met een fysieke handicap. -Wees attent voor signalen van de persoon met een handicap wanneer die assistentie vraagt -Bied je iets aan, doe het dan binnen handbereik. -Vraag of je kan helpen bij het dragen van zware lasten. -Is de persoon slecht te been: ondersteun hem/haar maar neem de leiding niet over. -Bied een stoel aan wanneer iemand moeilijk kan blijven rechtstaan. -Kom op gelijke hoogte van een rolstoelgebruiker zodat oogcontact makkelijk is. -Laat de rolstoel steeds achterwaarts kantelen om een trede af te gaan. -Duw de rolstoel niet te vlug en rijd in het midden van het gangpad. -Zorg dat er rond de rolstoel steeds voldoende ruimte blijft. -Vergeet niet: je mag gerust meer uitleg vragen over de handicap. 4. Mensen met een verstandelijke handicap. -Gebruik eenvoudige taal. -Zijn er pictogrammen/symbolen in de kamer, wijs ze aan en leg ze uit. -Herhaal wat belangrijk is. -Benader de persoon als een gelijke, dat maakt het contact makkelijker. -Ontwijk de gehandicapte niet. Hij/zij hoort er graag bij.
-Neem voldoende tijd, wees niet ongeduldig. -Praat Algemeen Nederlands en geen dialect. -Praat traag en ondersteun dit met lichaamstaal. -Mensen met een verstandelijke handicap denken ook na. -Vergeet niet: onderschat de mogelijkheden van de persoon niet. 5. Mensen met een visuele handicap. -Trek de aandacht van betrokkene door even je hand op zijn/haar arm te leggen. -Stel jezelf voor -Bied de persoon jouw arm aan, maar duw hem/haar niet vooruit want dat geeft een onveilig gevoel. -In kleine en/of drukke plaatsen loopt de gehandicapte beter achter dan naast je. -Is er een trede: vertel of ze naar boven/beneden gaat en wanneer ze begint/stopt. -Zijn er trappen: ga steeds een trede voorop en leg de hand van de persoon op de trapleuning. -Is er een deur: zorg dat ze helemaal open of helemaal dicht is. Een half open deur is een gevaarlijk obstakel. En zeg of de deur naar binnen of naar buiten draait. -Plaats de hand van de persoon op de rugleuning van de zitplaats om te gaan zitten. -Een toiletbezoek: ga mee de toiletruimte binnen en kijk na of alles in orde is en beschrijf de ruimte. -Vergeet niet: laat steeds weten dat je weggaat. Niemand spreekt graag tegen de muren. 6. Algemene tips -Sluit iemand met een handicap niet uit bij een begroeting of gesprek. -Vraag of je kan helpen en op welke manier je dat best doet. -Richt je rechtstreeks tot de persoon met een handicap, ook als hij/zij in gezelschap is. -Bij indiscrete vragen zonder je je met de persoon in kwestie best af. -Wees niet beledigd als de betrokkene jouw assistentie weigert. -Vraag gerust om te herhalen wat je niet goed hebt begrepen. -Blijf de persoon niet nastaren. Dat is voor niemand prettig. -Neem geen betuttelende en/of familiaire houding aan.
3.b.Aandachtspunten als je praat met mensen met een verstandelijke beperking. (opgemaakt door het VMG: Vormingswerk voor en met Mentaal Gehandicapten) 1. Neem een open houding aan tegenover je gesprekspartner. Probeer na te gaan wat hem bezighoudt. Sta niet enkel stil bij wat jij wilt bereiken met het gesprek. Luister goed. 2. Leg altijd eerst eerlijk de bedoeling uit van het gesprek. Je mag niet iemand terechtwijzen onder het mom van een gezellige babbel of vorming. 3. Ga na of ze de inhoud van bepaalde woorden begrijpen. 4. Stel veel open vragen. 5. Waarom-vragen zijn moeilijk te begrijpen. Het geeft het gevoel dat je verantwoording moet afleggen. 6. Zeg in eigen woorden wat de ander bedoelt (parafraseren). 7. Spreek traag en duidelijk en gebruik geen betuttelende toon. 8. Gebruik eenvoudige en directe taal zonder kinderachtig of simplistisch te zijn. Gebruik korte zinnen met één hoofdgedachte. Vermijd abstracte begrippen. 9. Gebruik positieve taal. 10. Gebruik werkwoorden in de actieve zin. 11. Gebruik steeds hetzelfde woord voor hetzelfde ding. 12. Wees voorzichtig met spreekwoorden, gezegden en woordgrappen. 13. Een antwoord is nooit verkeerd. Zoek uit waarom iemand een bepaalde uitspraak doet. Dit doe je door vragen te stellen. 14. Gebruik geen voorkennis. 15. Een belangrijk basisvereiste voor een echt gesprek is veiligheid. 16. Sta stil bij je eigen waarden en normen. 17. Probeer de taal van de ander te vinden.
Druk je uit op een manier die voor hem begrijpelijk is. 18. Kijk goed naar de non-verbale communicatie. Vraag er iets over, bijvoorbeeld: “Ik zie dat je geeuwt. Hoe komt dat?”
4. Toegankelijkheidsbrochures.
5.Tips voor communicatie met doven en slechthorenden. Voor mensen die goed horen is communicatie vanzelfsprekend. Ze moeten niet letten op zaken die het begrijpen van taal gemakkelijker kunnen maken. Horenden communiceren onderling vooral via het gesproken woord. 10% van de bevolking heeft een auditieve beperking. Het kan iedereen overkomen. Plots of geleidelijk werkt het gehoor niet meer zoals het moet. Het gehoorverlies kan licht of zwaar zijn en vaak heeft men ook last van oorsuizingen en evenwichtsproblemen. De kans is dus groot dat u als hulpverlener, begeleider met zo iemand in contact komt. In dit deel van de infobrochure krijgt u een samenvatting van tips voor communicatie, met mensen die doof of slechthorend zijn, om het gesprek vlotter te laten verlopen. De twee belangrijkste diensten die ons geholpen hebben bij het verzamelen van deze tips zijn: -AHOSA (Anders Horen Door Spraakzien) Sint-Lievenspoortstraat 117 9000 Gent Tel: 09/ 268 26 26 -FEVLADO (Federatie van Vlaamse dovenorganisaties) Coupure Rechts 314 9000 Gent Tel: 09/ 224 46 76
1. Communicatietips voor de hulpverlener a) Verlichting. Zorg voor een goed verlichte ruimte. Op die manier kan de persoon het mondbeeld van de spreker gemakkelijker aflezen. Tegen licht inkijken maakt het liplezen moeilijker. Let erop dat je met het gezicht naar het licht gericht bent. In snoezelruimtes is het meestal vrij donker. Hou er rekening mee dat je boodschap dan moeilijker begrepen wordt. b) Akoestiek en achtergrondlawaai. Zorg voor een goede akoestiek. Personen die slechthorend zijn, hebben een kortere nagalmtijd (echo) nodig om tot een goed spraakverstaan te komen. Voor een kleinere nagalm (en dus een beter spraakverstaan) zijn lokalen met zachte en oneffen wanden (absorberende stoffen) het best geschikt. Verdeel grote ruimten, kies voor zachte vloerbedekking, gordijnen,… Vermijd storende geluiden zo veel mogelijk. Schakel radio en TV uit tijdens het gesprek. Een gesprek wordt best gevoerd met twee en in een rustige omgeving. In groep praat iedereen door elkaar en is het onmogelijk om te volgen. Als begeleider kan je plaats nemen naast de persoon en hem informeren waarover gesproken wordt. Onderzoek heeft aangetoond dat vooral in leefgroepen van tehuizen of dagcentra veel achtergrondlawaai is: handgeklap, praten, kreten van medebewoners, slepen van stoelen over de grond, radio, tv, gerinkel van de afwas,… Dit werkt heel storend voor wie slechthorend is. Schakel zoveel mogelijk geluidsbronnen uit als je praat in de leefgroep. De stem moet luider zijn dan het omgevingslawaai. Personen met een verstandelijke handicap hebben sowieso al meer moeite om een signaal te filteren uit het achtergrondlawaai. Komt er een slechthorendheid bij dan wordt het filteren nog moeilijker. Vandaar het belang om in de leefgroepen het achtergrondlawaai zo klein mogelijk te houden. Hier volgen enkele tips om het achtergrondlawaai te beperken. • Plaats TV en radio in een afzonderlijke ruimte • Plaats de leefruimte van de bewoners niet naast een drukke weg • Plaats plastic dopjes onder de poten van de stoel • Leg eerst een handdoek op het aanrecht vooraleer er afgedroogd servies op te leggen • Sluit ramen tijdens een gesprek • Schep het eten op in een andere ruimte • De potten waaruit eten wordt opgeschept zijn best niet uit metaal. Maak gebruik van plastic. • Vaak is het door eigen creativiteit dat je het omgevingslawaai kan beperken.
c) Afstand. Let op een afstand van één à twee meter tijdens een gesprek. Zorg ervoor dat je recht tegenover de dove of slechthorende persoon plaats neemt. Ga niet schreeuwen want dit kan heel pijnlijk zijn. Bovendien vervormt roepen de spraak en de mondbewegingen wat opnieuw het spraakverstaan negatief beïnvloed. d) Hoorapparaat. Schakel het hoorapparaat in en zet het op de juiste stand. Een slechthorende persoon met een hoorapparaat kan nooit horen als een goedhorende. Een hoorapparaat dient enkel om de belangrijkste geluiden waarneembaar te maken. e) Aanvatten van het gesprek. Trek de aandacht van de slechthorende of dove persoon voor je begint te spreken. Zorg er wel voor dat hij niet gaat schrikken als je hem van achter benadert. Geef hem zachtjes een tikje tegen de arm of hand, maar geen klopje op de schouder. Zo kan de persoon op een correcte wijze verwittigd worden dat er iets gezegd zal worden zodat hij geen deel van het gesprek moet missen. Geef vooraf het onderwerp van het gesprek aan, zodat de dove persoon weet waarover het gesprek zal gaan. Door de persoon tijdens het spreken en luisteren aan te kijken creëer je vertrouwen, wat de communicatie positief beïnvloedt. Het aankijken van de gesprekspartner is belangrijk omdat jouw gebaren en mimiek de gesproken informatie aanvullen. f) Gericht spreken. Spreek de slechthorende persoon rechtstreeks aan, niet de partner of de persoon die de slechthorende vergezelt. Op die manier geef je de slechthorende persoon het gevoel erbij te horen en ga je geen informatie over zijn hoofd heen geven. Neem de dove of slechthorende volledig op in het gesprek. Hij moet volledig kunnen meepraten en het gevoel krijgen dat hij erbij hoort. Verduidelijk eventueel een grapje of iets waarom gelachen wordt. Lach de slechthorende persoon niet uit wanneer hij iets verkeerd of niet begrepen heeft. Vertel het komische van de situatie zodat hij kan meelachen. Betrek hem in het gesprek. Kijk hem af en toe aan en spreek wat trager. Grote groepen zoals recepties kunnen heel frustrerend zijn. Ook gezellig keuvelen in de auto is er niet bij. Zeg enkel de noodzakelijkste dingen, luid en nadat je de aandacht trok. g) Mondbeeld en articulatie. Kijk de gesprekspartner aan. Hierdoor wordt het mondbeeld duidelijk zichtbaar en kan de persoon gemakkelijker liplezen. Hou je hand niet voor je mond als je praat en praat niet als je eet. Zorg ervoor dat je sjaal in de winter je mond niet bedekt. Neem geen kauwgum of sigaret in de mond waardoor er een vertekend mondbeeld gecreëerd wordt. Een snor of baard maken het mondbeeld aflezen moeilijker. Het gebruik van een mondmasker in hygiënische situaties belemmert het liplezen. Het gebruik van deze maskers moet in de mate van het mogelijke zoveel mogelijk beperkt worden.
Praat niet binnensmonds. Articuleer duidelijk maar overdrijf niet. Overdreven articuleren veroorzaakt vervorming van de spraakklanken waardoor de spraakverstaanbaarheid negatief beïnvloed wordt. Bovendien zal de persoon de overdreven mondbewegingen niet herkennen en dus niet kunnen liplezen. Ondersteun uw verhaal met gebaren maar overdrijf dit niet. h) Taalgebruik, ritme. Gebruik de taal die de slechthorende of dove persoon normaal spreekt. (Algemeen Nederlands² of dialect) Zoek een middenweg tussen overladen zinsconstructies en telegramstijl. Vertel wat je wilt vertellen zo duidelijk en eenvoudig mogelijk. De persoon heeft niets aan allerlei bijzinnen en omwegen. Het vermoeit hem alleen maar. Tracht ook wat structuur in je gesprek te brengen. Iemand die lipleest haalt ook info uit het ritme, de toon, de melodie en de accenten. Als je te veel nadruk wil leggen op iets, te snel of te traag praat, verlies je de natuurlijke intonatie, melodie en accenten. Die zal het spraakverstaan negatief beïnvloeden. Praat je te traag dan wordt het heel eentonig voor deze persoon en zal hij de aandacht verliezen. Wanneer je te snel spreekt, kan hij niet meer volgen, raakt gefrustreerd en zal niet meer luisteren. i) Actief luisteren. Laat duidelijk merken dat je het gesprek volgt. Dit is af te leiden uit je houding en de empathische reacties die je geeft. Dit omvat onder andere knikken, aankijken,… Op deze manier voelt de persoon zich gewaardeerd, gaat hij meer vertellen en wordt de communicatie op een positieve manier beïnvloed. Observeer de persoon goed tijdens het gesprek, wees attent of hij alles begrepen heeft. Observeren impliceert niet staren naar de persoon (of zijn hoorapparaat). Vraag ook af en toe of de persoon alles goed begrepen heeft. j) Parafraseren. Herhaal met je eigen woorden wat door de gesprekspartner of jezelf gezegd werd. Zo kan de dove of slechthorende controleren of hij alles begrepen heeft. Filter de informatie niet. De persoon heeft het recht alles te vernemen. Als goedhorende hebben we niet het recht te beslissen wat wel en wat niet belangrijk is om te herhalen. Zorg ervoor dat alle info op een verstaanbare manier wordt overgebracht. k) Schrijven. Schrijf gegevens op die voor de dove of slechthorende persoon belangrijke informatie zijn, bijvoorbeeld: telefoonnummers, adressen, afspraken,… Op die manier kunnen misverstanden vermeden worden.
l) Geduld. Breng geduld op voor de slechthorende of dove persoon. Deze kan immers niet even snel informatie opnemen en integreren waardoor soms stiltes kunnen ontstaan. Als u een zin moet herhalen, laat er dan niet meteen de irritatie doorheen klinken. Geef de persoon de tijd om zijn gedachten en ontvangen info even op een rijtje te zetten vooraleer je verder vertelt. Deze stilte mag niet te lang of te kort zijn. Volgende vuistregel wordt gehanteerd: wacht na het stellen van een vraag 3 tot 5 seconden alvorens een aanvullende of volgende vraag te stellen. Denk eraan dat zo’n gesprek heel wat concentratie vergt voor iemand met een auditieve stoornis en heb er begrip voor als hij even te moe is om te luisteren. m) Minimaliseren van de beperking. Zeg nooit tegen een dove of slechthorende: “Wees blij dat je niet blind bent , dat is veel erger.” Dit getuigt van onbegrip en weinig inlevingsvermogen. Indien u het moeilijk vindt om met een slechthorende of dove persoon om te gaan, bedenk dan dat de persoon zelf het er nog veel moeilijker mee heeft. n) Doventolk. Doe een beroep op een doventolk als je merkt dat de dove of slechthorende persoon veel moeite heeft met het integreren van gesproken taal met liplezen, mimiek en ondersteunende gebaren. Een doventolk is iemand die de gesproken taal vertaalt naar de Nederlandse gebarentaal en het Nederlands ondersteunt met gebaren. Hij kan ook wat gesproken is, vertalen naar geschreven Nederlands (schrijftolk). Een tolk kan je aanvragen bij het CAB, de bemiddelingsdienst voor doventolken (zie verder in bijlage)
2. Communicatietips voor doven en slechthorenden. Een dove of slechthorende persoon kan ook zelf een bijdrage leveren aan het verbeteren van de communicatie. Hieronder volgen enkele richtlijnen waarmee hij rekening kan houden. a) Hoorapparaat. Zorg ervoor dat het hoorapparaat goed afgesteld is. Zowel nieuwe batterijen als een goede afstelling dragen ertoe bij dat er minder informatie verloren gaat. b) Duiden van het probleem Vermeld aan de communicatiepartners dat je een auditieve beperking hebt. c) Geef zelf tips. Geef zelf tips aan de goedhorende persoon hoe hij de communicatie kan vergemakkelijken. Op deze manier kan hij zich aanpassen om het gesprek optimaal te laten verlopen. Ideaal is wanneer de slechthorende persoon de goedhorende bijstuurt tijdens het spreken zelf, wat uiteraard geen eenvoudige opdracht is. d) Neem het niet persoonlijk op Leer inzien dat er tijdens een gesprek vaak gelachen kan worden. Dit betekent niet dat men iemand uitlacht. Probeer je niet onzeker of gegeneerd te voelen als je een fout maakt. Ook goedhorende mensen kunnen fouten maken. e) Spreek rustig. De persoon met een auditief probleem moet zelf ook rustig en duidelijk praten. Zo geeft hij het goede voorbeeld aan de gesprekspartner en zal deze dit overnemen.
3. Vlaams Communicatie Assistentie Bureau voor Doven: CAB. Als dove kan je bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) een aantal tolkuren aanvragen. Dit gaat over 18 (soms 36) tolkuren in de leefsituatie, 10% (soms 20%) tolkuren in de arbeidssituatie en 18 tolkuren om te solliciteren. Na een positieve beslissing van het Vlaams Agentschap kan je een tolk aanvragen bij het CAB: www.cabvlaanderen.be a) Hoe kan je een tolk aanvragen? Er bestaat een officieel tolkaanvraagformulier, dat je bij het CAB kan verkrijgen. Je kan ook on-line een tolk aanvragen via de website. Bij een eerste aanvraag moet je een kopie van de beslissing van het VAPH meesturen. Voor latere aanvragen is het voldoende je VAPH-nummer te vermelden. In elke situatie waar een tolk nodig is, moet je zo’n formulier invullen en aan het CAB bezorgen. Dit moet minimum 5 werkdagen vóór de opdracht. (dit geldt ook voor een cursus: alle data moeten op het formulier vermeld staan.) Het CAB gaat dan op zoek naar een geschikte tolk. Van zodra er een tolk gevonden is, sturen zij jou een afspraakbrief met de belangrijkste gegevens zoals naam van de tolk, datum van de opdracht, correct startuur, tolkadres,… Ook de tolk krijgt een bevestigingsbrief. De vraag naar tolken voor volwassenen en leerlingen die doof zijn, is heel groot. Het kan dus gebeuren dat het CAB geen tolk vindt. Dan laten ze jou dit schriftelijk weten. b) Betaling van de tolk Een tolk heeft recht op een honorarium en op een reiskostenvergoeding. Op 01/09/2007 was het honorarium 31,07 euro per tolkuur (1 tolkuur is een volledig uur of een begonnen uur). Het CAB betaalt dit honorarium met geld van het Vlaams Agentschap. Jij hoeft dat dus niet te betalen. Voor de reiskostenvergoeding is er een andere regeling. De overheid betaalt de reisvergoeding van de tolk niet. De reiskosten moeten betaald worden door jou of door iemand anders die wil tussenkomen (werkgever, organisatie,…). Als jij de reiskosten zelf betaalt, bedraagt dit 0,20 euro per km die de tolk heeft afgelegd. Je geeft dat reisgeld aan de tolk op het ogenblik van de tolkopdracht. Als iemand anders de reiskosten zal betalen dan stuurt het CAB een factuur op naar die werkgever of organisatie. Zij betalen 0,25 euro per km aan het CAB en het CAB betaalt daarna de tolk. Voor derden of cliënten die geen tolkuren hebben, gelden andere tarieven
c) Tips • Lange opdrachten. Als de tolkopdracht lang duurt of zwaar is (bijvoorbeeld veel sprekers, ingewikkelde onderwerpen, moeilijke cursus,…) dan is het beter om twee tolken aan te vragen. De tolken kunnen elkaar aflossen en het werk verdelen. Zo stijgt de kwaliteit van het gepresteerde tolkwerk. • Annulatie van een tolkopdracht. Er kan altijd iets gebeuren waardoor de opdracht niet kan doorgaan. Het is dan raadzaam dat je de tolkopdracht schriftelijk annuleert bij het CAB. Zo heb je steeds een bewijs. Als de annulatie plaatsvindt tijdens de laatste 24u vóór de opdracht, moet de tolk vergoed worden. De precieze regeling hiervoor kan u opvragen bij het CAB. Hoogdringende annulaties kunnen via de noodlijn (na 17u of in het weekend). • Dringend een tolk nodig. Normaal gezien moet je een tolk vroeg genoeg aanvragen. Als je echter heel laat en onverwacht weet dat je dringend een tolk nodig hebt, kan je ook bellen via de noodlijn. • Klachten en opmerkingen. Soms is een cliënt ontevreden over de dienstverlening van de tolk. Omgekeerd kan de tolk zich beklagen over de houding van zijn cliënt. In dergelijke gevallen kan men bij het CAB een formulier opvragen waarop men Opmerkingen, Tips of Klachten kan noteren: het OTK-formulier. Als je dit formulier invult en opstuurt naar het CAB, dan wordt de zaak onderzocht en mag je een antwoord van het CAB verwachten. • Meerdere dove mensen tijdens 1 tolksituatie. Soms neem je met meerdere dove personen deel aan een uitstap, cursus, rondleiding… De tolk moet dan betaald worden met jullie tolkuren. De aanvrager dient op het aanvraagformulier alle namen en VAPH-nummers van de dove personen door te geven. Bovendien moet vermeld staan hoeveel tolkuren iedere dove persoon zal afstaan. d) Contactgegevens en openingsuren. Vzw Vlaams Communicatie-Assistentie-Bureau voor Doven (CAB) Dendermondsesteenweg 449 9070 Destelbergen e-mailadres:
[email protected] Open tijdens de kantooruren van: maandag t.e.m. vrijdag van 9-12u en van 13u30-17u. Tel: 09/228 28 08 Fax: 09/228 18 14 Noodlijn buiten de kantooruren en in het weekend (24u op 24u) Tel: 0476/ 229 175 of SMS-en.
6.Tips voor communicatie en omgang met personen met een visuele handicap. Dat er veel verschillende oogaandoeningen bestaan, is niet verwonderlijk. Het oog zit immers ingewikkeld in elkaar en is gebouwd uit kwetsbaar materiaal. Een oogaandoening leidt niet altijd tot volledige blindheid. In België is één persoon op duizend blind en één op honderd slechtziend. Dit deel van de infobrochure gaat over tips voor communicatie en omgang met personen die blind of slechtziend zijn. In een eerste document zul je tips terugvinden die we verkregen via de website van Kim Bols. Deze jonge vrouw heeft zelf een visuele handicap. De twee volgende documenten zijn afkomstig van vzw Blindenzorg Licht en Liefde. Zij benadrukken dat een belangrijke tendens in het verspreiden van info de volgende is: “ Blinde en slechtziende personen maken regelmatig gebruik van een pc om hun info op te vragen. Een toegankelijke website en teksten via mail kunnen opvragen is een heuse meerwaarde. Dit zal in de toekomst enkel toenemen. Het is eveneens een meerwaarde om info in TXT of zonder lay-out op te slaan op pc. Deze kan dan op aanvraag gemaild worden en de slechtziende persoon kan via mail zijn tekst in aangepaste vorm lezen en zich voorbereiden. Bovendien kan de tekst altijd in de juiste lettergrootte en het gepaste lettertype uitgeprint worden.” Voor meer info kan je altijd terecht bij: Rieke Jacobs Blindenzorg Licht en Liefde Recollettenlei 6 9000 Gent Tel: 09/224 02 90 e-mail:
[email protected] web-adres: www.blindenzorglichtenliefde.be
Website van Kim Bols: www.kimbols.be
1. Inleiding. Ziende personen weten vaak niet goed wat ze moeten zeggen of kunnen doen wanneer ze een blinde persoon tegenkomen op straat, of er iets mee willen gaan eten e.d. Hieronder staan tips en richtlijnen verzameld die alvast bevorderlijk zijn voor een vlottere communicatie en omgang met personen met een visuele handicap. Belangrijk is dat de begeleiding veilig, rustig en doordacht gebeurt.
2. Algemene tips en opmerkingen. * Kijk direct naar een blinde of slechtziende persoon als je tegen hem of haar spreekt. Zo kan hij of zij je stem met de ogen volgen en je aankijken. * Gebruik gerust woorden als "zien", "kijken", "lezen" enz. Blinde en slechtziende personen gebruiken deze uitdrukkingen ook. Wanneer die woorden gemeden worden, is dat eerder opvallend en komt het gek over. * Sommige personen willen liever niet over hun handicap praten, terwijl anderen het geen probleem vinden om vragen te beantwoorden. Het is beleefd de betreffende persoon te vragen of hij/zij het erg vindt als je vragen over zijn/haar blindheid stelt. * Spreek de blinde en slechtziende persoon zelf aan en richt je niet (alleen) tot zijn begeleider. * Wees duidelijk in je bewoording en geef heldere aanwijzingen b.v.: "Hier is de leuning van de trap." * Zeg wat je doet of gaat doen. Bijvoorbeeld: "Ik ga nu even naar buiten, maar kom dadelijk terug". Het voorbeeld is vrij duidelijk: Wanneer je dit niet zegt, is het goed mogelijk dat de blinde tegen een muur begint te praten, wat toch niet echt als prettig aangevoeld wordt ... Mensen met een visuele handicap houden ervan om dingen een vaste plaats te geven. Zet of leg dus alles wat je pakt of gebruikt terug op dezelfde plaats. Als je toch iets wilt verleggen, zeg dan duidelijk waar je het naartoe brengt. * Laat geen zaken als emmers, prullenbakken of tassen rondslingeren. Je kan je wel voorstellen dat een onverwachte struikelpartij dan zo gemaakt is. * Kinderen benoemen wat ze zien. Dus als een kind zegt: "Die meneer is blind, hé mama?" , dan kan je dat beamen. Dat voorkomt verkrampte situaties. * Vergeet niet dat de woorden "hier", "daar", "verderop" e.d. voor een blinde persoon geen enkele zin hebben. Ook wijzen naar een bepaalde plaats of gebaren, knikken enz. kunnen niet door hem geïnterpreteerd worden. Stel daarom de persoon centraal: "De koffie staat rechts van u". * Praat liever in woorden en in termen van afstanden, stand van de wijzers van de klok (het station ligt op 4u van hier) of rechtdoor, links, rechts, achter enz. Reageer met woorden: Een knikje, een glimlach of andere lichaamstaal wordt niet gezien. * In gezelschap van een blinde persoon moet je niet het gevoel hebben dat je voortdurend met hem moet praten. Dit kan zelfs irritant zijn. In elke conversatie mogen stiltes vallen. Je kan daarentegen wel spontaan nuttige of ongewone dingen vermelden, zoals "De roltrap is buiten dienst", "er is een nieuwe kledingzaak op de hoek van de straat", ... * Vertel altijd wie er in een kamer is. Stel iedereen voor, ook kinderen en huisdieren. * Geef een voorwerp in de hand als je iets wilt laten 'zien'. * Vermijd storende omgevingsgeluiden. Men hoort iemand niet aankomen als de
radio hard staat en hoort de boter niet sissen als de afzuigkap teveel herrie maakt.
3. Hulp aanbieden. * Het is niet nodig om een blinde of slechtziende persoon als een soort detective te achtervolgen om een dreigende botsing tegen één of andere hindernis toch nog tijdig te kunnen voorkomen. Natuurlijk, dit is goed bedoeld, maar deze "achtervolgingsactie" wordt meestal wel waargenomen (gehoord, geroken en gevoeld) en kan heel erg vervelend overkomen. Hierdoor verliest de persoon met een visuele beperking immers zijn concentratie en waarneming, waardoor hij/zij nerveus kan worden. Een blinde persoon loopt met een stok en/of geleidehond en kan daarmee perfect obstakels detecteren of vermijden. * De beste manier om een slechtziende of blinde persoon hulp aan te bieden is eenvoudigweg vragen of die persoon graag hulp heeft en op welke wijze hij deze wenst. * Vraag hoe iemand begeleid wil worden. B.v.: inhaken van een arm of een hand op een elleboog leggen. * Ga altijd in overleg vóór je hulp of begeleiding biedt en grijp de blinde/slechtziende persoon dus niet zomaar vast. * Is hulp niet nodig, dring dan vooral niet aan.
4. Begroeten. * Noem bij begroeting altijd je naam, ook als je elkaar al kent. Je stem is namelijk niet altijd direct te herkennen! * Noem bij het aanspreken van iemand die slechtziend of blind is zijn naam, zodat hij/zij weet dat er tegen hem/haar gesproken wordt. * Je hoeft tegen een slechtziende of blinde persoon niet harder te praten, maar spreek wel duidelijk. * Benader personen met een visuele handicap niet op een betuttelende manier! * Laat een blinde of slechtziende persoon nooit raden wie je bent! De meesten vinden het absoluut niet fijn om zulke raadspelletjes te spelen. * Raak iemand die slechtziend of blind is niet onverwachts aan. Vertel eerst wat je gaat doen. * Als je een hand wil geven bij een begroeting, raak dan zelf even met je hand de hand van de blinde/slechtziende persoon aan.
5. Zitplaats. * Geef aan waar een zitplaats is. Het gemakkelijkste is als je de arm- of rugleuning laat voelen. * Duw nooit iemand achterwaarts op een zitplaats. Dit is erg onaangenaam. * Als je bij iemand aan tafel gaat zitten, stel jezelf dan even voor en zeg waar je gaat zitten! * Schuif lege stoelen altijd terug onder de tafel; het is een vervelend obstakel indien dit niet gebeurd is!
6. Eten/ Drinken.
* Als je wilt vragen of iemand iets wil drinken, vraag het dan aan de persoon zelf en niet aan de begeleider! Een blinde persoon is iemand die toevallig niet ziet. Hij beschikt wel over zijn gehoor, zijn spraak en zijn intelligentie. Hij is dus perfect in staat zich uit te drukken en vragen te beantwoorden. * Als je een kop koffie neerzet, zeg dan waar, of raak met de ondertas even de hand van de blinde persoon aan. Zo weet hij/zij waar het kopje staat. * Aan tafel kan je zeggen: "Je glas staat links voor jou" of "er is een asbak vlakbij je rechterhand". Indien je hem/haar een glas in de hand geeft, zeg er dan bij waar hij/zij dit kan neerzetten. * Een menukaart is meestal onleesbaar voor blinde en slechtziende personen. Lees daarom best een aantal rubrieken uit de menukaart voor. * Als je met een blinde of slechtziende persoon eet, is het handig te vertellen wat er op hun bord ligt. Vaak wordt gedaan alsof het bord een klok is: b.v. aardappels op 9 uur (= helemaal aan de linkerkant van het bord) en groenten op 6 uur. * Zorg ervoor dat voedsel is uitgepakt en zeg van tevoren waar een maaltijd uit bestaat. * Plaats een bord, glas, kom, beker of bestek altijd op vaste plaatsen. Dit voorkomt knoeien en omstoten. * Voor het betalen, kan je aan de persoon vragen of hij/zij hierbij hulp nodig heeft. Meestal zijn de euromuntstukken goed uit elkaar te halen, maar is dat voor de briefjes wat moeilijker.
7. Deuren. * Laat ramen helemaal open of helemaal dicht. Halfopen ramen worden niet altijd met een stok gevoeld. *Let ook op deuren zowel van kamers als van kasten. Kamerdeuren moeten of volledig geopend, of dicht zijn. Kastdeuren en deurtjes van aanrechtkastjes moeten steeds dicht zijn. Zoniet bestaat het risico dat de visueel beperkte persoon tegen de deur gaat lopen. * Glazen deuren zijn omwille van hun doorzichtigheid gevaarlijk. Zorg voor brede (fluorescerende) banden of grote stippen op oog- en borsthoogte. * De persoon met visuele handicap moet altijd langs de kant van het scharnier staan. Het is aan jouw om te melden of het scharnier links of rechts is. Als begeleider doe je de deur open met je vrije hand. Terwijl je door de deuropening loopt, leg je je begeleiderhand op de klink. Hij/Zij kan zo voelen waar de klink is en kan met zijn vrije hand de deur sluiten.
8. Trappen. * Sta even stil wanneer je aan een trap komt. Vertel of hij naar boven of naar beneden gaat en neem vervolgens zelf de eerste trede. Zorg ervoor dat de bezoeker aan de kant van de trapleuning staat. * Indien een blinde of slechtziende persoon de trapleuning wil gebruiken, kan je zijn hand bij de leuning brengen, of je kan zeggen waar de leuning zich t.o.v. de persoon bevindt. * Het is beter niet te zeggen dat er 2 of 10 of 20 trappen zijn. Eén keer verkeerd tellen kan gevaarlijk zijn. * Waarschuw even wanneer de trap eindigt. * Als er zowel een roltrap als een gewone trap is, geef dan ook de persoon de
mogelijkheid om hiertussen te kiezen. Iemand met een blindengeleidehond verkiest sowieso een gewone trap i.p.v. een roltrap. * Als begeleider stop je even bij elk niveauverschil. Je stapt samen naar boven of beneden en blijft hierbij altijd 1 trede voor de persoon met een visuele beperking.
9. Toilet. * Begeleid de persoon naar de deur van het toilet en vraag of hij/zij het verder zelf kan vinden. * Indien nodig, vertel je waar het toilet, het toiletpapier en de wastafel zich bevinden. * Verder kan je informeren of hij de weg zelf terug kan vinden. * Wacht niet vlak bij de deur op de blinde/slechtziende persoon.
10. Blindegeleidehond. * Geef een geleidehond nooit (stiekem) eten. * Aai een geleidehond nooit ongevraagd. * Roep niet tegen of fluit niet op een geleidehond. * Neem nooit de beugel van de hond uit de hand van de blinde/slechtziende persoon. * Test de geleidehond niet uit door bijvoorbeeld al slalommend voor een blinde persoon te lopen, of bewust in de weg van de blinde te gaan staan. * De bevelen (commando's) die de baas aan de geleidehond geeft, mogen in geen geval herhaald worden. * Zet een blinde met geleidehond nooit op een roltrap! De geleidehond mag deze in principe niet nemen omdat er teveel gevaar is dat het haar of de nagels van de poot tussen de trap geklemd geraken. Een blindengeleidehond werkt voor de veiligheid van zijn baas en daarvoor moeten zowel baasje maar zeker ook hond zeer geconcentreerd zijn. Wanneer de concentratie verbroken wordt, kan dit fouten veroorzaken in het geleidewerk en tot gevaarlijke scenario's leiden!
11. Openbaar vervoer/ auto. * In een bus, trein, tram of metro is het voldoende dat je de visueel gehandicapte persoon bij de deuropening brengt en de handgreep wijst door er zijn hand op te leggen. Benen heeft hij zelf en hij kan dan gewoon instappen. * Voor het uitstappen geldt hetzelfde. Stap je samen in of uit, dan gaat de begeleider net als met het leiden altijd voor. * Het is handig even te zeggen of het een hoge of lage op- of afstap is. * In bus, trein of tram is het best dat de persoon kan gaan zitten omdat hij bij onverwachte schokken niet onmiddellijk een gepast steunpunt kan vinden. * Je kan hem daarbij behulpzaam zijn en samen met hem een plaats zoeken. Je vraagt waar en eventueel bij wie hij wil zitten. Een plaats aanwijzen is eenvoudig. Je hoeft hem niet in een stoel te duwen. Als je de hand op de rugleuning van de stoel legt, dan weet hij hoe de stoel staat en zal hij zonder moeite gaan zitten. * Bij het instappen in een auto is het belangrijk dat de blinde of slechtziende persoon weet waar hij kan instappen. Een hand op het geopende portier is vaak voldoende voor de oriëntatie.
Bij het uitstappen kan even gezegd worden of de deur open kan en hoe.
12.Communicatiemiddelen (Uit: “Algemene richtlijnen voor aanpassing van gebouwen voor personen met een visuele handicap. Uitgegeven door Blindenzorg Licht en Liefde) a) Algemeen: toegankelijkheid van informatie Blinden en slechtzienden krijgen op uiteenlopende manieren informatie: telefonisch, aan de balie, via een ingesproken audiofoon, op tekst- of beeldschermen, via aangepaste folders en websites... Pictogrammen, bewegwijzering en de identificatie van een gebouw vallen eveneens onder informatie. Autonome blinden en slechtzienden hebben net als andere mensen nood aan een overzicht. Grondplannen kunnen daaraan tegemoetkomen maar zijn meestal ontoegankelijk. b) Folders en publicaties Haast geen enkele folder is toegankelijk voor visueel gehandicapten We raden aan om alle publicaties op te slaan in tekstformaat (TXT) voor pc. Een slechtziende kan die teksten dan ter plaatse of op aanvraag laten uitprinten in de lettergrootte en het lettertype dat hij nodig heeft. Een blinde kan een document in TXT-formaat (beschikbaar op diskette of via e-mail) met computeraanpassing in braille lezen of laten omzetten door een brailleomzetdienst. Een audiocassette of audiofoon is een zeer goede aanvulling voor de rondgang zelf in bijvoorbeeld musea. Deze mogelijkheid mag echter de info in braille en grootdruk niet vervangen. Informatieve websites worden best getest op toegankelijkheid door de Dienst Advies Technologische Hulpmiddelen van Blindenzorg Licht en Liefde. Deze dienst geeft ook rechtlijnen voor de aanmaak van een website die toegankelijk is voor blinden en slechtzienden. De tekstborden die in de musea hangen, zijn meestal niet leesbaar voor slechtzienden. Er is geen goed contrast, de letters zijn te klein, de borden hangen iets te hoog, er is teveel reflectie, de verlichting is niet optimaal en niet egaal. De projecties op doek of via een beeldscherm zijn heel vaak louter visueel, zonder begeleidende gesproken tekst (wel vaak met sfeermuziek). Voor blinden en de meeste slechtzienden is dit ontoereikend. Eventueel kan de audiofoon hier een oplossing bieden. De info tijdens de rondgang in een museum kan door een gids visueel gemaakt worden. Dat is echter een dure aangelegenheid voor individuele blinden en slechtzienden. Bijkomend is het vaak noodzakelijk dat de gids een specifieke opleiding heeft gekregen in het gidsen voor blinden en slechtzienden. c) Bewegwijzering en pictogrammen.
De info via bewegwijzering en pictogrammen is vaak te laat, te schaars, te klein, te hoog, te weinig contrastrijk of zelfs helemaal niet aangebracht. Dit maakt het voor slechtzienden zeer moeilijk. Blinden vallen meestal volledig uit de boot en hebben steeds begeleiding of hulp nodig. De identificatie van een gebouw ontbreekt soms of is op een niet-logische plaats aangebracht. Vereisten voor functionele informatiedragers. -Reclame is verwarrend (door het bos vind je de bomen niet) Info en reclame moeten van elkaar gescheiden staan. -Pictogrammen moeten eenvoudig en duidelijk herkenbaar zijn: zeker geen romantisch koperen plaatje met een dametje in wijde rok met parapluutje... Eenduidig gebruik doorheen het hele gebouw en zelfs het hele stadscentrum is noodzakelijk. -De informatiedragers moeten goed zichtbaar zijn. -De inhoud moet kort en gemakkelijk verstaanbaar zijn. -Elke informatiedrager moet één geheel vormen en afgeronde hoeken hebben. -Alle symbolen moeten verheven zijn (in reliëf), niet gegraveerd, ze mogen niet apart op het bord gekleefd of bevestigd worden, om te voorkomen dat ze er na verloop van tijd afvallen of dat vandalisme wordt gepleegd. -De informatiedragers moeten uit een niet-reflecterend, mat materiaal bestaan om glans te vermijden. -Om een teken zowel op een donkere als op een lichte achtergrond te kunnen plaatsen, voorziet men het best van een boordje van 5 tot 15 mm breed. -Gebruik standaardsymbolen en -pictogrammen. -Het is aan te raden om tussen verschillende borden een voelbare regel of plank te voorzien. Zo moet de persoon met een visuele handicap niet heel de muur aftasten om een plaatje terug te vinden. Als hij de regel voelt, weet hij meteen op welke hoogte de plaatjes hangen. Letters en tekst. -Duidelijke en eenvoudige lettertypes zijn Arial, Helvetica en Verdana. -Gebruik steeds Arabische cijfers (1, 2,...) -De letters zijn zo rechtlijnig mogelijk en schreefloos. Zet niet de hele tekst in hoofdletters, gebruik liever kleine letters met duidelijke stokken en staarten (minimaal 30% van de x-hoogte). Zulke letters maken het herkennen van een woord gemakkelijker, nog voor men het echt gelezen heeft. -Gebruik geen cursief gedrukte tekst. -Neem de afstand tussen de letters iets groter dan normaal. Voor de verhouding tussen afstand en grootte van de letters wordt minstens 1:50 aangeraden. Dus wanneer de informatie op tien meter afstand moet worden gelezen, moeten de letters ten minste 20 cm hoog zijn. (10/50=0,20m) -Volle letters zijn beter leesbaar dan de streepjes en bolletjes van elektronische systemen. Rood oplichtende letters zijn niet leesbaar voor mensen met een visuele handicap. -Goede kleurcontrasten zijn zwart-wit, blauw-wit en zwart-(licht)geel. Die combinaties zijn ook ideaal voor pictogrammen die in een donkere omkadering staan (een zwarte lijn rondom het teken, voor de kleurenblinden). -Het gebruik van rood-groen en blauw-turkoois is te vermijden voor de kleurenblinden.
-Informatiedragers zoals infokaartjes aan schilderijen, worden best in grote letters en met veel contrast afgedrukt. Bepaalde informatie kan ook in braille worden omgezet. -Best wordt ook een braille-indicator in het bord verwerkt, bv. Een insnijding waardoor de brailleregel gemakkelijker te vinden is. -Alle tekst wordt aan de linkerkant gezet. Braille moet direct onder de tekst gesitueerd zijn, ook aan de linkerkant. -Voor borden die ook pictogrammen bevatten, centreert men de tekst en laat men de brailletekens onder de tekst staan. Locatie. -Informatie ter identificatie van een gebouw staat best nog eens extra als pictogram bij de toegangsdeur. -Informatieborden, pictogrammen en klokken moeten zo geplaatst worden dat ze niet glanzen en het invallend licht niet reflecteren. -Alle informatiedragers moeten geplaatst worden in een ononderboken brede band langsheen de muur. De ideale hoogte is 1,50 m. -Identificatietekens zoals deurplaatjes moeten op de muren naast de deur staan en niet op de deur zelf; anders is de signalering alleen bruikbaar als de deur dicht is. Ze moeten geplaatst worden aan de kant van de deur die opengaat, op een afstand van 50 tot 75 mm van het deurkozijn. Grondplannen. Om de bestaande grondplannen toegankelijk te maken voor visueel gehandicapte personen is er heel wat werk aan de winkel. Ze zijn immers totaal onbruikbaar voor blinden en waarschijnlijk te klein voor slechtzienden. Ook visueel gehandicapte personen hebben nood aan overzicht. Voor blinden valt dit te realiseren met een grondplan in reliëf. Daarop worden enkel de grote structuren weergegeven, omdat het plan anders te chaotich wordt. Voor slechtzienden moet een grondplan, of het benodigde deelfacet ervan, uitvergroot en in kleur beschikbaar zijn. Bijkomend gebeurt de verkenning van het overzichtsplan altijd onder begeleiding. Niet alle blinden doen dit in het openbaar. De mogelijkheid om begeleiding te vragen of het plan in een afgeschermde ruimte te verkennen is noodzakelijk. Een plan in een openbare ruimte voelt vaak vuil aan. Blinden verwachten een goed onderhouden plan. Een grondplan moet steeds vanuit een horizontale of schuin verticale positie verkend kunnen worden. Verticaal tegen een muur geplaatst, is een grondplan onbruikbaar voor blinden. Het is belangrijk de universele symboliek voor visueel gehandicapte personen te gebruiken. d) Auditieve middelen. In een lift is auditieve informatie zeer belangrijk. De communicatie aan balies achter glas is moeilijk voor blinden en slechtzienden. Geluidsversterking via een luidspreker is niet privacy-vriendelijk. De auditieve informatie in een treinstation moet voldoende duidelijk en verstaanbaar zijn, zonder storende nagalm. Meestal is de geluidsinstallatie zo slecht dat visueel gehandicapten de info niet begrijpen. Bovendien komt de info niet boven het lawaai uit.
Geluidssignalen. Visueel gehandicapten maken ook dankbaar gebruik van allerlei geluidssignalen. Een overkapping (luifel), doorsteek of nis, roltrap, fontein... zijn verschillende akoestische materialen: het geluid is telkens anders en wordt door de blinde gebruikt om zich te oriënteren. Ook kunstmatige geluiden, zoals de rateltikker aan een oversteekplaats geven de blinde essentieel comfort. De oriëntatie wordt bevorderd door bv. het afwisselen van grote en kleine ruimten, smalle en brede rechthoekige of vierkante ruimten. Tevens kan het gebruik van verschillende materialen voor vloeren, wanden en plafonds een akoestische herkenbaarheid geven. Hoge plafonds en gladde, goed weerkaatsende oppervlakten zijn te vermijden omwille van de storende echo. Geluidsabsorberende materialen zoals tapijten bevorderen de aangename klankkleur. Licht en verlichting Licht en verlichting zijn heel belangrijk. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen natuurlijk licht en kunstlicht. Het is belangrijk te weten dat niet alle slechtzienden dezelfde eisen stellen aan verlichting. Sommigen hebben behoefte aan extra licht, terwijl anderen juist lichtschuw zijn. Toch zijn er een aantal aspecten waarmee rekening gehouden kan worden: -zorg voor gelijkmatige verlichting: visueel gehandicapten hebben vaak moeite met de voortdurende visuele aanpassing aan lichtveranderingen. -gebruik dimmers -voorkom verblinding, maak gebruik van een zeer goede zonwering. -voorkom verwarrende reflectie en schaduw -zorg voor een goede verlichtingsverhouding tussen de werkplek, de naaste omgeving en de wijde omgeving. -verf raamkozijnen en muren in lichte kleuren. Ze reflecteren meer licht en zorgen voor een groter verlichtingsrendement. e) Natuurlijk licht. Het is belangrijk om, waar mogelijk, gebruik te maken van natuurlijk licht. Het licht aan de noordzijde verdient de voorkeur, want daar is geen zon die kan verblinden. Direct licht moet zoveel mogelijk worden vermeden. Tegenlicht is steeds uit den boze bij de inrichting van een ruimte. Vermijd bijvoorbeeld een raam of glazen wand achter een balie. Voorzie de ramen van een goede zonwering, zodat slechtziende personen de intensiteit van het licht kunnen regelen. Plaats een monitorscherm, bijvoorbeeld haaks op het raam. Voorkom reflectie op de vloer via grote raampartijen waar de zon op zit. Deze schaduw geeft verwarring voor de slechtzienden. Ook de reflectie van het vensterglas zelf geeft verblinding en verwarring. Om zoveel mogelijk natuurlijk licht in een ruimte binnen te halen, zijn ramen tot op de grond aangewezen en is het onderhoud van het vensterglas belangrijk. Zorg wel voor de beveiliging van grote glaspartijen met contrastmarkering op ooghoogte op grondniveau. f) Kunstlicht Goed verlichten is niet evident. Hierover kan u uitgebreide informatie bekomen op de dienst toegankelijkheid van Blindenzorg.
Wat kunstlicht betreft, wordt een onderscheid gemaakt tussen: -Basisverlichting: gelijkmatige verlichting van de hele ruimte (meestal vanaf het plafond) -Accentverlichting: versterking van de basisverlichting, zodat er een accent wordt gelegd op een bepaald gedeelte van de ruimte, bijvoorbeeld een ontvangstplek of om pictogrammen of infopanelen te accentueren (via plafond-, wand- of pendelarmaturen). Let hierbij wel op hinderlijke reflectie. -Werkplekverlichting: plaatselijke verlichting van de werkplek: de sterkte moet ten minste 1000 lux zijn (gemeten op tafelhoogte). Vermijd spiegeling en glans. Informatieve verlichting of oriëntatieverlichting: verschaft ons visuele informatie, belangrijk voor onze veiligheid en ons comfort. Dit soort verlichting is vaak te vinden op plaatsen die volkomen donker zijn, zoals een trappenhal, garage of lift. Voor oriëntatieverlichting is ten minste 300 lux vereist (gemeten op de vloer). Indien er kunstlicht gebruikt wordt, valt aan te raden om dit zoveel mogelijk te laten lijken op daglicht. De bediening van de verlichting is best uniform. Lichtschakelaars kunnen best in contrasterende kleuren geplaatst worden. Een ingebouwd lampje zorgt ervoor dat de schakelaar in het duister makkelijker wordt teruggevonden. Dit voelbare rechthoekje kan voor blinden eveneens dienen om de uit of aan stand van de schakelaar te onthouden. Dimmers maken het mogelijk de lichtsterkte aan te passen aan de behoefte van de gebruiker. g) Noodverlichting Noodverlichting hangt beter lager bij de grond. Rook trekt in de hoogte en kan een mist vormen waardoor de plafondverlichting voor slechtzienden niet meer zichtbaar is. De noodverlichting (verzonken verlichting) die theaterzalen gebruiken aan de trappen is een relatief goed voorbeeld en zou op elke trap en in elke ruimte bruikbaar zijn voor slechtzienden. Omgaan met visueel gehandicapten. De aanpassing van een gebouw is één zaak, maar het is ook belangrijk dat het loketen baliepersoneel geduldig is en voldoende op de hoogte van de problemen die visueel gehandicapten ervaren. De balie is best zo gesitueerd dat het personeel de ingang van het gebouw kan zien. Wanneer dan een visueel gehandicapte binnen komt die het gebouw niet kent, kan het personeel hem onmiddellijk begeleiden. Een selfservice is voor visueel gehandicapten uit den boze. Ook hier is begeleiding zeer belangrijk. Trajecten worden bijna steeds vooraf verkend door de visueel gehandicapten. In een gebouw kan het vinden van de receptie, de lift, het sanitair de gemeenschappelijke ruimten een groot probleem zijn. Daarom wordt het traject van en naar en in het gebouw bij het eerste bezoek verkend met de visueel gehandicapte. Ook nooduitgangen worden best verkend indien de blinde of slechtziende het gebouw zeer frequent zal bezoeken.
Een vlotte omgang met visueel gehandicapten is belangrijk en verhoogt de toegankelijkheid. De schroom om gehandicapten aan te spreken is zeer groot. Een volledig blinde wordt meestal herkend als iemand die hulp nodig heeft. Slechtzienden daarentegen zijn niet steeds herkenbaar, zeker als ze geen witte of gele stok gebruiken. Zowel blinden als slechtzienden hebben vaak een gewone gezichtuitdrukking en voldoen steeds minder aan het klassieke beeld van de visueel gehandicapte met donkere bril, geleidehond en witte stok. Niet-gehandicapte personen ervaren wel snel dat de slechtziende die voor hen staat niet is zoals een gewone bezoeker, maar ze kunnen niet onmiddellijk inschatten wat precies het probleem is.
7.Modem 1. Voorstelling. Modem verleent advies en geeft ondersteuning bij: -COMPUTERAANPASSINGEN Soms zijn er aanpassingen nodig om de standaardcomputer toegankelijk te maken. Hiervoor bestaat er een ruime keuze aan aangepaste software en alternatieve randapparatuur -COMMUNICATIEHULPMIDDELEN. Voor personen met beperkte communicatiemogelijkheden, is het zeer belangrijk dat zij toch hun behoeften en gevoelens kunnen uiten. Voor hen bestaan ondersteunende communicatietechnieken en technische hulpmiddelen. Het doel is communicatie mogelijk te maken, onder welke vorm ook. MODEM verkoopt zelf niets: daardoor kunnen ze een objectief en onafhankelijk advies garanderen. MODEM heeft een lage drempel: een eenvoudig telefoontje volstaat. Na een grondige analyse van de individuele hulpvraag worden oplossingen voorgesteld en besproken, en zo mogelijk in het demonstratielokaal uitgeprobeerd. Een consultatie kost €25. De consultaties zijn gratis indien MODEM wordt ingeschakeld als gemachtigd expert door het Vlaams Agentschap. Alhoewel de individuele hulpvragen van personen met een handicap voor hen centraal staan, krijgen ze ook regelmatig hulpvragen van organisaties. Voor hen kunnen ze bijscholing op maat verzorgen. Voor meer info hierover kan je een kijkje nemen op hun website. (zie contactgegevens)
2. Opdrachten en werking van MODEM Adviesverlening en ondersteuning via consultaties De belangrijkste taak van MODEM is het verlenen van advies. Een eenvoudig telefoontje volstaat om een afspraak te maken. De demonstratieruimte wordt gebruikt ter ondersteuning van de consultaties. Informatieverspreiding en sensibilisatie MODEM wil zoveel mogelijk personen laten kennismaken met de actuele toepassingsmogelijkheden van computers of ondersteunde communicatie. Daarom heeft MODEM een bijscholingsaanbod uitgebouwd. Ook tal van andere informatiekanalen komen aan bod. Interne informatieverwerking De ontwikkelingen in het vakgebied gaan razendsnel. Om een goed advies te kunnen geven moet deze informatie worden verwerkt. Deze informatie wordt voortdurend up-to-date gehouden.
MODEM realiseerde ook een infomap 'eenvoudig aangepast'. Het gaat over goedkope of zelf te maken hulpmiddelen en over interessante en aangepaste software. Ook veel technische hulpmiddelen komen aan bod. Het is bedoeld voor kinderen en volwassenen, lichte en ernstige beperkingen, ouders en therapeuten,...
3. Contactgegevens: MODEM Doornstraat 331 2610 Wilrijk Tel: 03/820 63 50 Fax: 03/828 69 64 e-mail:
[email protected] web-adres: www.modemadvies.be
4. Werkgroep Ondersteunde Communicatie Deze werkgroep richt zich tot hulpverleners in Vlaanderen die beroepshalve te maken hebben met ondersteunde communicatie bij mensen met een verstandelijke en/of motorische en/of sensorische handicap. Drie maal per jaar wordt er een studiedag georganiseerd waarvoor gastsprekers worden uitgenodigd. De werkgroep bestaat al ruim 15 jaar. Het zijn logopedisten die ofwel werken in grote Vlaamse instellingen voor gehandicapten, deel uitmaken van de communicatieadviescentra of van een logopedieopleiding. In de loop van 2004 werd door de werkgroep de folder 'Ondersteunde communicatie voor mensen die niet kunnen spreken” herwerkt en uitgegeven. Je kan hem downloaden op hun website of gratis aanvragen. De werkgroep is ook grondlegger van de OC-doos, een plaats waar gratis materiaal zoals foto's, zelf gemaakte oefeningen, freeware,...in verband met ondersteunde communicatie kan worden verzameld en gepubliceerd.
5. Beta-prenten Een voorbeeld van ondersteunende communicatie voor personen met een verstandelijke handicap is het Beta-prentensysteem. Voor meer info kan je surfen naar www.betavzw.be
Postbode
Een volle zwart pijl duidt iets aan.