www.pwc.nl
Toegang tot fiscale voordelen Investeringsfaciliteiten 2013
Inhoud Voorwoord 5 Investeringsaftrek 7 Energie-investeringsaftrek (‘EIA’) 8 Milieu-investeringsaftrek (‘MIA’) 13 Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (‘KIA’) 16 Research & Development Aftrek (‘RDA’) 18 Aanvullende aftrekpost 18 RDA-bedrag en grondslag 18 RDA-beschikking 19 Administratie- en mededelingsplicht 19 Willekeurige afschrijving 20 Afschrijving ineens van voortbrengingskosten van immateriële activa 20 Willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’) 21 Willekeurige afschrijving aangewezen bedrijfsmiddelen 24 Goedkeurend beleid van de staatssecretaris van Financiën 26 Combinaties van investeringsfaciliteiten 27 Combinaties met Vamil 27 Combinaties met MIA en/of EIA (anders dan Vamil) 27 Combinaties met RDA 28 Speur- en ontwikkelingswerkaftrek (‘S&O-aftrek’) 28 Algemeen 28 Afdrachtverminderingen loonbelasting en premie volksverzekeringen 29 Afdrachtvermindering onderwijs 29 Afdrachtvermindering zeevaart 31 Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk 31 Samenloop afdrachtverminderingen 32 Innovatiebox 33 Lager effectief tarief 33 Forfaitaire regeling midden- en kleinbedrijf 33 Vooraf zekerheid 33 Teruggaaf energiebelasting/accijns & teruggaaf grootverbruikers 35 Teruggaaf energiebelasting/accijns 35 Teruggaaf grootverbruikers 36 Subsidies 37 Algemeen 37 Formele bepalingen 38 Aanmeldingstermijnen 38 Bezwaar en beroep 38 Contact 39
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
3
4
PwC
Voorwoord
Jessica Litjens Knowledge Center Tax & HRS Private Wealth
Ciska Wisman Knowledge Center Tax & HRS Corporate Tax
In deze publicatie ‘Toegang tot fiscale voordelen - Investeringsfaciliteiten 2013’ brengen we u op de hoogte van de fiscale faciliteiten die de Nederlandse overheid in 2013 aan het bedrijfsleven biedt om de Nederlandse economie te versterken en duurzamer te maken. Naast het versterken van de kenniseconomie is het beleid gericht op het leveren van een bijdrage aan de binnenlandse economische groei door onder andere het geven van impulsen op bedrijfsinvesteringen. Mogelijk kunt u uw voordeel doen met de maatregelen die zijn genomen om ondernemerschap en innovatie extra te stimuleren. Ook informeren we u over enkele doorgevoerde administratieve vereenvoudigingen waar u dit jaar profijt van kunt hebben. Zo is de aanvraagprocedure voor bepaalde faciliteiten eenvoudiger geworden. Daarnaast zijn sommige regelingen echter versoberd. De faciliteiten zijn op hoofdlijnen beschreven waardoor u een goed overzicht krijgt van de belangrijke aandachtspunten. Zo komen de volgende faciliteiten aan bod: de investeringsaftrek, de Research & Development Aftrek, de willekeurige afschrijving, de combinaties van investeringsfaciliteiten, de speuren ontwikkelingswerkaftrek, de afdrachtverminderingen loonbelasting en premie volksverzekeringen, de innovatiebox, de teruggaaf energiebelasting/accijns & teruggaaf grootverbruikers, subsidies en formele bepalingen.
Om gebruik te maken van de diverse investeringsfaciliteiten moeten formele bepalingen worden nageleefd. Zo is het van belang dat eventuele meldingstermijnen in acht worden genomen. Daarnaast is het mogelijk om bezwaar te maken (en in beroep te gaan) tegen de afwijzing van een verzoek om toepassing van een investeringsfaciliteit. De Belastingdienst wil ondernemers ondersteunen bij het gebruik van de investeringsfaciliteiten. Zo is het mogelijk om vooraf zekerheid te krijgen of de innovatiebox van toepassing is op de winst van uw bedrijf. Uw PwC-adviseur kan u in dat geval helpen bij het opstellen van een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst. De opgenomen informatie zal u helpen bij het verkrijgen van toegang tot de fiscale voordelen die de Nederlandse overheid u biedt. Ook zijn in deze publicatie de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van vorig jaar weergegeven, zodat u gemakkelijker kunt vergelijken. Wilt u na het lezen van deze publicatie meer informatie over de toepassing van een of meerdere fiscale investeringsfaciliteiten? Of hebt u advies nodig over het verzorgen van een aanvraag? Neem dan contact op met uw PwC-adviseur. Die helpt u daarbij graag verder.
Rotterdam, 15 maart 2013
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
5
6
PwC
Investeringsaftrek Als ondernemer kunt u de fiscale winst van de onderneming verlagen door gebruik te maken van de investeringsaftrek. Achtergrond van de faciliteit is het bevorderen van bepaalde investeringen. Trefwoorden zijn in dit kader energiezuinigheid, milieuvriendelijkheid, kleinschaligheid en speur- en ontwikkelingswerk. De investeringsaftrek is een extra aftrekpost die naast de reguliere (afschrijvings-) kosten van bedrijfsmiddelen ten laste van de winst komt. De Wet inkomstenbelasting 2001 voorziet in: • de energie-investeringsaftrek (‘EIA’); • de milieu-investeringsaftrek (‘MIA’); en • de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (‘KIA’). Ook kent de wet een aanvullende aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk en de Research & Development Aftrek. Zie ‘Speur- en ontwikkelingswerkaftrek (‘S&O-aftrek’)’ op blz. 28 en ‘Research & Development Aftrek (‘RDA’)’ op blz. 18-19. Ondernemers voor zowel de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting kunnen in aanmerking komen voor de investeringsaftrek. Niet alle bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor investeringsaftrek. Per bedrijfsmiddel moet het investeringsbedrag minimaal 450 euro bedragen. Bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk - dat wil zeggen voor minstens 70 procent - te worden gebruikt voor het drijven van een onderneming waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is (bijvoorbeeld een buitenlandse vaste inrichting in een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten), zijn uitgesloten van investeringsaftrek. Dat geldt ook voor grond, woonhuizen en woonschepen, personenauto’s die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg (met uitzondering van de zeer zuinige en elektrische auto’s) vaartuigen en effecten, vorderingen, goodwill alsmede vergunningen, ontheffingen, concessies en andere dispensaties van publiekrechtelijke aard. Van investeringsaftrek zijn uitgesloten bedrijfsmiddelen waarvoor verplichtingen zijn aangegaan tussen bepaalde, in de wet omschreven familieleden. Hetzelfde geldt voor verplichtingen die zijn aangegaan tussen een aandeelhouder en het lichaam waarin deze een kwalificerend belang (minimaal een derde) heeft.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
7
Energie-investeringsaftrek (‘EIA’) Inleiding De wet bevat een energie-investerings aftrek voor investeringen door ondernemers in energiezuinige, niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die voldoen aan de eisen van de Energielijst 2013. Aanpassingen aan bestaande bedrijfsmiddelen komen ook in aanmerking voor de EIA, voor zover het aangepaste bedrijfsmiddel voldoet aan de energieprestatie-eisen van de regeling. De aftrek bedraagt 41,5 procent als de investeringen in 2013 in totaal meer dan 2.300 euro en maximaal 118 miljoen euro bedragen. Bij een overschrijding van het maximum vervalt het recht op EIA niet, maar over het surplus wordt geen EIA verleend. De EIA levert als extra fiscale aftrekpost direct een financieel voordeel op. Bovenop de reguliere aftrekbare kosten mag 41,5 procent van de investering in mindering worden gebracht op de fiscale winst. In de vennootschapsbelastingsfeer betekent de EIA een belastingbesparing van ongeveer 10 procent per investering. In de inkomstenbelastingsfeer kan dit oplopen tot ruim 18 procent.
Doelgroep De EIA-regeling geldt voor belasting plichtigen voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, die een onderneming drijven en investeren in een bedrijfsmiddel dat voldoet aan de eisen van de Energielijst 2013. De investering moet in beginsel binnen drie maanden na het aangaan van de investeringsverplichting worden aangemeld bij het e-loket van Agentschap NL. Dit gebeurt via een digitaal formulier. Meldingen op papier voor de EIA 2013 zijn niet mogelijk.
8
PwC
Voortbrengingskosten moeten worden aangemeld binnen drie maanden na het einde van het kalenderkwartaal waarin deze zijn gemaakt. Wordt het bedrijfsmiddel in hetzelfde kwartaal in gebruik genomen, dan moeten de kosten binnen drie maanden na ingebruikneming worden aangemeld. Het recht op EIA moet bij de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kenbaar worden gemaakt. De maten en vennoten van een samenwerkingsverband mogen voor de toepassing van de EIA (en ook de MIA, zie ‘Milieu-investeringsaftrek (‘MIA’)’ op blz. 13 t/m 15) een andere verdeling van de investeringsverplichting over de leden van het samenwerkingsverband kiezen dan een verdeling naar rato van het aandeel in de winst (zoals bij de Vamil - zie ‘Willekeurige afschrijving
milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’)’ op blz. 21-22). In het besluit van 15 september 2009, nr. CPP2009/1116M wordt aangegeven aan welke voorwaarden dan moet worden voldaan. De belangrijkste zijn dat alle maten of vennoten hetzelfde verdelingscriterium hanteren en dat de verdeling op redelijke basis plaatsvindt. Bestaat een samenwerkingsverband ook uit een of meer commanditaire vennoten/ natuurlijke personen, dan is van een redelijke verdeling géén sprake als een investering volledig wordt toegerekend aan de beherende vennoten. Commanditaire vennoten/natuurlijke personen komen namelijk in beginsel niet in aanmerking voor investeringsaftrek, omdat zij in de regel niet kwalificeren als ondernemer. Een natuurlijke persoon/commanditaire vennoot komt echter wel in aanmerking voor EIA als deze vennoot op een
Tip voor vereenvoudigde EIA-aanvraag samenwerkingsverbanden Met ingang van 1 januari 2013 is voor maten en vennoten die participeren in een samenwerkingsverband, de aanvraag van de EIA administratief vereenvoudigd. In plaats van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot kan het samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per (gezamenlijke) investering. Het samenwerkingsverband zal vervolgens eventueel een controlebrief van Agentschap NL ontvangen. De vereenvoudiging geldt voor investeringen die zijn gedaan in 2013. Aanvragen per maat of vennoot kan nog steeds, maar wordt door Agentschap NL afgeraden. De maten en vennoten moeten het investeringsbedrag fiscaal naar rato van hun aandeel in de winst vermelden. Voor de EIA mag, evenals voor de MIA (zie ‘Toepassing van de MIA’ op blz. 13 t/m 15), wel een andere verdeling worden overeengekomen. Wilt u de EIA aanvragen voor investeringen in 2012? Dit is mogelijk, maar kan alleen via het aanvraagformulier van 2012. In dit formulier is het aanvragen per maat of vennoot nog wel verplicht.
andere grond al ondernemer is en de commanditaire participatie op grond van de vermogensetiketteringsregels tot zijn ondernemingsvermogen behoort. Als sprake is van een samenwerkings verband tellen bij het bepalen van het maximale bedrag aan energieinvesteringen alleen de energieinvesteringen van de IB-ondernemers en belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting mee, dus niet die van commanditaire vennoten. Wat dit betekent, illustreert het hierna opgenomen rekenvoorbeeld. Voorbeeld: Een samenwerkingsverband bestaat uit twee beherende vennoten en vier commanditaire vennoten. De totale energie-investering bedraagt 150 miljoen euro. De beherende vennoten zijn ieder gerechtigd tot 40 procent van de energieinvestering (ieder 60 miljoen euro) en de vier commanditaire vennoten ieder tot 5 procent (ieder 7,5 miljoen euro). Het plafond voor 2013 bedraagt 118 miljoen euro. Het plafond voor ieder van de beherende vennoten wordt als volgt bepaald: 60 miljoen euro / 120 miljoen euro (en niet 150 miljoen euro) * 118 miljoen euro = 59 miljoen euro.
De EIA kan worden toegepast op de aanschaffings- en voortbrengingskosten van (onderdelen van) bedrijfsmiddelen die voldoen aan de energieprestatieeisen, inclusief voorzieningen (bijvoorbeeld leidingen, appendages1 en meet- en regelapparatuur) die technisch noodzakelijk zijn voor deze bedrijfsmiddelen en die alleen daarvoor worden gebruikt. Onder aanschaffingskosten vallen de kosten die bij derden zijn gemaakt, zoals de aankoopsom plus alle bijkomende kosten die noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan het bedrijfsklaar krijgen van het desbetreffende bedrijfsmiddel, bijvoorbeeld montagekosten, leidingwerk en besturing. Van voortbrengingskosten is sprake als een bedrijfsmiddel in de eigen onderneming is vervaardigd. Alle kosten die hiervoor worden gemaakt binnen de eigen onderneming, behoren tot de voortbrengingskosten, bijvoorbeeld de materiaalkosten en de arbeidskosten van werknemers. Geactiveerde kosten voor aanpassing van bestaande bedrijfsmiddelen, zoals nieuwe materialen en montage, komen ook in aanmerking. Onderhoudskosten zijn echter uitgezonderd.
Toepassing van de EIA De bedrijfsmiddelen die voor het jaar 2013 in aanmerking komen voor de EIA, staan vermeld in de Energielijst 2013. Deze lijst bestaat uit vijf categorieën: 1. bedrijfsgebouwen; 2. processen; 3. transportmiddelen; 4. duurzame energie; 5. energieadvies.
Als een investeringssubsidie wordt ontvangen voor het desbetreffende bedrijfsmiddel, moet het subsidiebedrag worden afgetrokken van de aanschaffingsof voortbrengingskosten. Bedrijfsmiddelen die al eerder door een ander zijn gebruikt, komen niet voor EIA in aanmerking.
Een bedrijfsmiddel waarvan het investeringsbedrag inclusief verbeterkosten - minder bedraagt dan 450 euro (drempelbedrag) is uitgesloten van investeringsaftrek. Deze uitsluiting geldt voor het investeringsbedrag dat betrekking heeft op een zaak die moet worden aangemerkt als een zelfstandig bedrijfsmiddel. Als sprake is van een investering in een onzelfstandig onderdeel van een bedrijfsmiddel, geldt als toets voor de drempel het investeringsbedrag als geheel. In dat geval komt wel alleen het investeringsbedrag dat ziet op het onderdeel dat kwalificeert op grond van de Energielijst, in aanmerking voor de EIA. Wanneer het onzelfstandige deel echter niet gelijktijdig met het bedrijfsmiddel is aangeschaft, vindt een zelfstandige toets aan het drempelbedrag plaats. Naast de melding voor bedrijfsmiddelen op de Energielijst 2013 kunnen ook andere bedrijfsmiddelen in aanmerking komen voor EIA. Voor deze zogenoemde generieke bedrijfsmiddelen moet dan wel de vereiste energiebesparing door middel van een berekening kunnen worden aangetoond. Gezien de complexiteit van de voorwaarden is het raadzaam om hiervoor contact op te nemen met uw PwC-adviseur. Zijn kosten gemaakt voor een energieadvies, een Energie Prestatie Advies (EPA-maatwerkadvies) of een actieplan voor elektromotoren, dan kunnen deze kosten onder bepaalde voorwaarden samen met de energie-investering in aanmerking komen voor de EIA. Als ondernemer kunt u zelf bedrijfs middelen voordragen voor de Energielijst van het volgende kalenderjaar. Het moet gaan om bedrijfsmiddelen waarmee een
1 Kleine bijbehorende toestellen en onderdelen die dienen ter completering van een machine of een installatie.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
9
energiebesparing kan worden gerealiseerd. De uiterste datum voor het indienen van voorstellen voor bedrijfsmiddelen voor de Energielijst 2014 is 31 augustus 2013. Uw PwC-adviseur helpt u hiermee graag verder.
Vergunningen Als voor een investering een bouw vergunning is vereist, geldt als voorwaarde dat de ondernemer op het moment van de EIA-aanvraag in het bezit is van een omgevingsvergunning voor het bouwdeel. De omgevingsvergunning is met ingang van 1 oktober 2010 ingevoerd en dient als vervanging van onder andere de bouw- en milieuvergunning. De vergunning hoeft op het moment van de aanvraag nog niet onherroepelijk te zijn. Onherroepelijk wil zeggen dat er geen bezwaar- of beroepsprocedure met betrekking tot de vergunning aanhangig is of nog kan worden. Tot 1 januari 2005 moest een bouwvergunning wel onherroepelijk zijn. Hetzelfde geldt voor investeringen waarvoor een vergunning conform de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (‘Wbr-vergunning’) is vereist. Tot 1 januari 2004 moest een Wbr-vergunning wel onherroepelijk zijn. Voor investeringen in opstanden in de glastuinbouw is eveneens vereist dat de ondernemer ten tijde van de aanmelding beschikt over een omgevingsvergunning voor het bouwdeel, die niet onherroepelijk hoeft te zijn. Voor een investering in duurzame energie is een afgegeven milieuvergunning nodig op het moment dat de EIA wordt aangevraagd. Deze omgevingsvergunning voor het milieudeel komt naast een eventueel vereiste omgevingsvergunning voor het bouwdeel en/of een Wbr-vergunning. Ook deze milieuvergunning hoeft ten tijde van de aanvraag niet onherroepelijk te zijn. Tenslotte is een zogenoemde SDE(+)beschikking vereist voor windturbines, maar deze voorwaarde is enigszins versoepeld (zie hierna).
10
PwC
Voor de EIA is geen accountantsverklaring vereist.
Energieopwekking door middel van wind Voor windprojecten op zee geldt dat op het moment van aanmelding voor de EIA een beschikking moet zijn afgegeven op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Besluit SDE). Sinds 1 januari 2009 geldt deze voorwaarde niet meer voor windenergie op land. Dit moet voorkomen dat projecten ongewenste vertraging oplopen bij de uitvoering. De SDE-regeling is per 1 januari 2011 geëindigd en omgevormd naar een efficiëntere SDE+-regeling. Deze is op 1 juli 2011 voor het eerst opengesteld. De SDE+ is een exploitatiesubsidie, dat wil zeggen dat producenten subsidie ontvangen voor de opgewekte duurzame energie en niet voor de aanschaf van de productie-installatie, zoals bij een investeringssubsidie. Subsidie kan worden aangevraagd voor de productie van duurzame elektriciteit, duurzame warmte of het gecombineerd opwekken van duurzame warmte en elektriciteit of groen gas. Een van de technologieën die in aanmerking komt voor subsidie is windenergie.
Versoepeling aanvraag EIA als sprake is van een fiscale eenheid Op grond van het besluit van 15 december 2009, nr. CPP2009/1116M gelden voor een fiscale eenheid soepelere regels voor de melding en de aanvraag voor de EIA (en ook voor de MIA en de Vamil). Het betreft de volgende situaties: • Als de dochtermaatschappij een investering doet en vervolgens gaat behoren tot een fiscale eenheid (waarbij dus de moedermaatschappij belastingplichtig is en niet de dochtermaatschappij) wordt de aanvraag onder omstandigheden geacht door de moedermaatschappij te zijn gedaan. • Als de moedermaatschappij van een fiscale eenheid een investering van een dochtermaatschappij heeft aangemeld en de dochtermaatschappij is vervolgens gaan behoren tot een andere fiscale eenheid, wordt de aanvraag geacht te zijn gedaan door de nieuwe moedermaatschappij. • Als de moedermaatschappij van een fiscale eenheid een investering van een dochtermaatschappij heeft aangemeld en de fiscale eenheid ten tijde van de ingebruikname van het bedrijfsmiddel inmiddels is verbroken, heeft de dochtermaatschappij toch recht op EIA.
Tips voor aanvraag SDE+ 2013 In 2013 bedraagt het budget om projecten voor de SDE+ te ondersteunen 3 miljard euro. De SDE+ wordt aangevraagd met het digitale formulier van het e-loket van Agentschap NL. De SDE+ 2013 zal in fasen worden opengesteld. Vanaf 9:00 uur kan op 4 april 2013 de eerste aanvraag worden ingediend. Ter voorbereiding daarop kunt u vanaf 4 maart 2013 uw aanvraag alvast invullen en klaar zetten. Deze kunt u dan digitaal verzenden zodra de regeling open is. Houdt u er daarbij rekening mee dat u mogelijk een aantal bijlagen moet meesturen. Het sluitingstijdstip van de SDE+ 2013 is 19 december 2013 om 17:00 uur. Let wel, de SDE+-subsidiepot voor 2012 (van 1,7 miljard euro) is leeg. Het aanvragen van SDE+ 2012 is daarom niet meer mogelijk.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
11
Tussentijdse beëindiging EIA In principe wordt sinds 1 januari 2009 de EIA-regeling (en ook de MIA/Vamilregeling) niet meer gesloten wanneer het budget is uitgeput. Vanaf die datum is het mogelijk een deel van het budget van het volgende jaar aan te spreken. Ook kan budget dat niet is gebruikt, worden meegenomen naar een volgend jaar. Toch blijft de wettelijke mogelijkheid bestaan dat de minister van Financiën in geval van een zeer omvangrijke budgetoverschrijding de EIA door tussentijdse aanpassing van de Energielijst of door aftopping beperkt of in zijn geheel buiten werking stelt. Als het voornemen bestaat om in 2013 in energiezuinige bedrijfsmiddelen te investeren, moet met deze mogelijkheid van eerdere sluiting van de EIA rekening worden houden. Het moment waarop de investeringsverplichting wordt aangegaan, is beslissend. Wel moet Agentschap NL binnen drie maanden na de datum waarop de regeling buiten werking is gesteld, de melding hebben ontvangen.
Verruiming EIA 1 juni 2009 tot en met 30 november 2010 In het kader van het stimuleren van de economie gold van 1 juni 2009 tot en met 30 november 2010 een tijdelijke
verruiming van de EIA voor het energiezuiniger maken van huurwoningen. Is in die periode een verplichting tot investering aangegaan én tijdig melding voor de EIA gedaan, dan heeft de verhuurder vanaf dat moment nog drie jaar om de werkzaamheden uit te voeren.
Van EIA uitgesloten bedrijfsmiddelen en verplichtingen Niet alle bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor investeringsaftrek. Per bedrijfsmiddel moet het investeringsbedrag minimaal 450 euro bedragen. Bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk - dat wil zeggen voor minstens 70 procent - te worden gebruikt voor het drijven van een onderneming waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is (bijvoorbeeld een buitenlandse vaste inrichting in een land, waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten), zijn uitgesloten van de EIA (en MIA). Dat geldt ook voor grond, woonhuizen en woonschepen, bepaalde personenauto’s, vaartuigen en effecten, vorderingen, goodwill alsmede vergunningen, ontheffingen, concessies en andere dispensaties van publiekrechtelijke aard.
Wijzigingen van de EIA-regeling Voor 2013 is evenals in 2012 en 2011 een bedrag van 151 miljoen euro aan EIAbudget beschikbaar. De EIA is voor de jaren 2011-2013 tijdelijk verlaagd van 44 naar 41,5 procent. Vanaf 2014 zal het percentage weer 44 zijn. De EIA-regeling 2013 is van toepassing op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn gemaakt op of na 1 januari 2013. Er zijn enige wijzigingen in de Energielijst. Zo is bijvoorbeeld de eis aan de warmtedoorlatingscoëfficiënt van HR-glas voor bestaande gebouwen aangescherpt om aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de markt. Ook is een nieuwe omschrijving opgenomen voor zonne-energiesystemen voor het opwekken van elektriciteit waarbij de warmte ook wordt gebruikt voor het verwarmen van water of lucht. De EIA-aanvraag wordt met behulp van een digitaal formulier via het e-loket van Agentschap NL gedaan. Een schriftelijke aanvraag is (sinds 2012) niet meer mogelijk.
12
PwC
Eveneens uitgesloten zijn bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk (voor 70 procent of meer) ter beschikking te worden gesteld (bijvoorbeeld verhuurd) aan in het buitenland wonende personen of gevestigde lichamen, of aan personen of lichamen voor hun onderneming, terwijl op de winst daarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is. Van investeringsaftrek zijn uitgesloten bedrijfsmiddelen waarvoor verplichtingen zijn aangegaan tussen bepaalde in de wet omschreven familieleden. Hetzelfde geldt voor verplichtingen die zijn aangegaan tussen een aandeelhouder en het lichaam waarin deze een kwalificerend belang (minimaal een derde) heeft.
Desinvesteringsbijtelling Hebt u investeringsaftrek toegepast en vervreemdt u vervolgens binnen vijf jaar na aanvang van het kalenderjaar waarin de investering is gedaan, het bedrijfsmiddel waarvoor investeringsaftrek in aanmerking is genomen? Dan moet in dat geval een desinvesteringsbijtelling plaatsvinden, als de overdrachtsprijs meer dan 2.300 euro bedraagt. De desinvesteringsbijtelling vindt plaats in het jaar van de vervreemding en wordt berekend over maximaal het bedrag waarover investeringsaftrek is genoten, tegen hetzelfde percentage. Onder vervreemding wordt onder meer ook verstaan de onttrekking van een goed aan de onderneming en een bestemmingswijziging waardoor sprake is van een uitgesloten bedrijfsmiddel.
Milieu-investeringsaftrek (‘MIA’) Inleiding Ondernemers die investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen kunnen een fiscaal (financierings)voordeel verkrijgen. Hiervoor zijn twee faciliteiten beschikbaar: de milieu-investeringsaftrek (‘MIA’) en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’). De overheid beoogt hiermee investeringen in milieuvriendelijke apparatuur door bedrijven te bevorderen. De MIA voorziet in een extra aftrek op de fiscale winst; de Vamil biedt een liquiditeits- en rentevoordeel. De MIA en/of Vamil kunt u toepassen op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die voorkomen op de Milieulijst die jaarlijks wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Onder aanschaffingskosten vallen de kosten die bij derden zijn gemaakt, zoals de aankoopsom plus de bijkomende kosten die nodig zijn om een bedrijfsmiddel bedrijfsklaar te krijgen (bijvoorbeeld montagekosten). Van voortbrengingskosten is sprake als een bedrijfsmiddel in de eigen onderneming is vervaardigd. Alle kosten die hiervoor worden gemaakt binnen de eigen onderneming behoren tot de voortbrengingskosten, bijvoorbeeld de materiaalkosten en de arbeidskosten van werknemers. Als subsidie wordt ontvangen voor het desbetreffende bedrijfsmiddel, moet het subsidiebedrag worden afgetrokken van de aanschaffings- of voortbrengingskosten. Aanpassingen aan bestaande bedrijfsmiddelen kunnen in aanmerking komen, als het aangepaste bedrijfsmiddel
voldoet aan de eisen van de Milieulijst. De aanpassingskosten en/of nieuw toegevoegde onderdelen komen dan in aanmerking voor de MIA en/of Vamil. Tot de bestanddelen van de desbetreffende bedrijfsmiddelen kunnen ook worden gerekend voorzieningen (zoals leidingen, appendages2 en meet- en regelapparatuur) die technisch noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze bedrijfsmiddelen en dus geen zelfstandige betekenis hebben. Onderhoudskosten en bedrijfsmiddelen die al eerder door een ander zijn gebruikt, komen niet in aanmerking voor de MIA en Vamil. Een bedrijfsmiddel waarvan het investeringsbedrag - inclusief verbeterkosten - minder dan 450 euro (drempelbedrag) bedraagt, is uitgesloten van investeringsaftrek. Deze uitsluiting geldt voor het investeringsbedrag dat
betrekking heeft op een zaak die moet worden aangemerkt als een zelfstandig bedrijfsmiddel. Als sprake is van een investering in een onzelfstandig onderdeel van een bedrijfsmiddel, geldt als toets voor de drempel het investeringsbedrag als geheel maar komt slechts het investeringsbedrag dat ziet op het onderdeel dat kwalificeert op grond van de Milieulijst, in aanmerking voor de MIA. Wanneer het onzelfstandige deel echter niet gelijktijdig met het bedrijfsmiddel is aangeschaft, vindt een zelfstandige toets aan het drempelbedrag plaats. Hierna wordt eerst ingegaan op de Milieulijst. Daarna wordt de MIA besproken. De Vamil komt verder aan bod in ‘Willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’)’ op blz. 21-22. Tot slot worden nog enkele beleidsregels besproken die gelden voor zowel de MIA als de Vamil.
Wijzigingen in de Milieulijst
• Het voor de MIA beschikbare budget voor 2013 bedraagt 101 miljoen euro. • Ten opzichte van 2012 is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de lijst. Met
ingang van 1 januari 2013 is een aantal bedrijfsmiddelen toegevoegd, gewijzigd en vervallen. • De Milieulijst 2013 is nog meer gericht op het duurzaam (her)gebruik van grondstoffen. Om het bedrijfsleven te prikkelen om te komen met innovatieve oplossingen voor duurzaam grondstoffengebruik, zijn generieke omschrijvingen van bedrijfsmiddelen opgenomen. • Daarnaast is nieuw ten opzichte van 2012 dat de Milieulijst 2013 geen onderscheid meer maakt tussen nieuwbouw, grootschalige renovatie en kleinschalige renovatie, omdat het onderscheid tot verwarring leidde. Voor productieapparatuur voor (half)producten op basis van grondstoffen van biologische oorsprong geldt dat met ingang van 2013 de verwerking van alle grondstoffen van biologische oorsprong mogelijk is.
2 Kleine bijbehorende toestellen en onderdelen die dienen ter completering van een machine of een installatie.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
13
Milieulijst
Ratio van de MIA
De Milieulijst 2013 is evenals de voorgaande jaren onderverdeeld in de volgende negen milieuthema’s: 1. Duurzame productiemiddelen 2. Klimaatverandering 3. Luchtverontreiniging 4. Overlast en gezondheid 5. Mobiele werktuigen en transportmiddelen 6. Externe veiligheid en preventieve voorzieningen 7. Biodiversiteit en natuurlijke omgeving 8. Grondstoffenbesparing en hergebruik 9. Afvalstromen
Met behulp van de MIA zijn investeringskosten in bedrijfsmiddelen in 2013 voor 36, 27 of 13,5 procent extra aftrekbaar van de fiscale winst. Het toe te passen percentage wordt bepaald door de categorie (respectievelijk I, II of III) in de Milieulijst, waarin het bewuste bedrijfsmiddel valt. De MIA kent een investeringsplafond per belastingplichtige per jaar van 25 miljoen euro.
In de Milieulijst zijn de bedrijfsmiddelen opgenomen waarvoor de MIA en/of Vamil geldt. In deze lijst is een bedrijfs middelencode (A t/m G) opgenomen om aan te geven welke fiscale regeling van toepassing is. Als ondernemer kunt u zelf bedrijfs middelen voordragen voor de Milieulijst van het volgende kalenderjaar. Het moet gaan om bedrijfsmiddelen die in Nederland nog niet algemeen gangbaar zijn en die een substantieel milieuverbeterend effect hebben. De uiterste datum voor het indienen van voorstellen voor bedrijfsmiddelen voor de Milieulijst 2014 is 1 september 2013.
De MIA levert - in tegenstelling tot de Vamil - een permanent fiscaal voordeel op, aangezien een deel van het investeringsbedrag direct ten laste van de winst in het jaar van investeren mag worden gebracht. Hierdoor is over een kleiner bedrag winstbelasting verschuldigd. Een voorbeeld: wordt een bedrijfsmiddel aangeschaft voor 10.000 euro en dat bedrijfsmiddel staat op de Milieulijst in de categorie met een aftrek van 13,5 procent, dan kan boven op de reguliere afschrijvingskosten een extra bedrag van 1.350 euro ten laste van de winst worden gebracht. Als het bedrijfsmiddel bij het einde van het kalenderjaar nog niet in gebruik is genomen, bedraagt de MIA ten hoogste het bedrag dat al daadwerkelijk voor het bedrijfsmiddel is betaald. Is voor dit bedrijfsmiddel slechts 1.000 euro in het
Wijzigingen van de MIA-regeling
• Voor de jaren 2011 tot en met 2013 gelden lagere aftrekpercentages voor de
MIA. De MIA is verlaagd van 15, 30 en 40 procent naar respectievelijk 13,5, 27 en 36 procent. Vanaf 2014 zullen de percentages weer op het oude niveau worden gebracht. • Met ingang van 1 januari 2012 is verduidelijkt dat de grens van 25 miljoen euro niet geldt per bedrijfsmiddel of onderdelen daarvan, maar voor het totaal aan investeringen in de bedrijfsmiddelen die zijn opgenomen in de lijst. • De MIA/Vamil wordt aangevraagd met het digitale formulier van het e-loket van Agentschap NL. Een schriftelijke aanvraag is (sinds 2012) niet meer mogelijk.
14
PwC
desbetreffende jaar betaald, dan zal de MIA geen 1.350 euro bedragen maar 1.000 euro; de overige 350 euro wordt afgetrokken in het latere jaar van betaling, maar niet later dan in het jaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen. De bedrijfsmiddelen waarvan de code in de Milieulijst begint met de letter A, B of F, komen in aanmerking voor zowel de MIA als de Vamil. Op bedrijfsmiddelen met de letter C kan alleen de Vamil worden toegepast. Bedrijfsmiddelen met de letter D, E of G komen alleen in aanmerking voor de MIA.
Toepassing van de MIA Als een bedrijfsmiddel wordt aangeschaft, waarvan de code in de Milieulijst begint met de letter A, B, D, E, F of G komt deze in aanmerking voor de MIA. De totale investeringen in 2013 moeten dan wel meer dan 2.300 euro bedragen. Het minimuminvesteringsbedrag per bedrijfsmiddel bedraagt 450 euro. Ook voor milieuadviezen kunt u MIA krijgen (en/of de Vamil-regeling toepassen), indien deze gelijktijdig met de milieuinvestering waarop het advies betrekking heeft, wordt aangemeld voor de MIA en/ of Vamil. Een melding voor alleen het milieuadvies is dus niet mogelijk. Het percentage van de aftrek is afhankelijk van de categorie waartoe de investering behoort. De Milieulijst kent drie categorieën milieu-investeringen. Categorie I bestaat uit bedrijfsmiddelen die vrijwel uitsluitend in de landbouw worden ingezet. De MIA bedraagt 36 procent. Categorie II omvat bedrijfsmiddelen waarvan de snelle marktintroductie vanuit milieuoogpunt dringend gewenst is. Hiervoor bedraagt de MIA 27 procent. Categorie III behelst bedrijfsmiddelen waarvan de marktintroductie vanuit milieuoogpunt gewenst is, maar in mindere
mate dan in categorie II. Hiervoor geldt een MIA van 13,5 procent. De aanvraag voor MIA/Vamil voor investeringen in 2013 wordt gedaan met het digitale formulier van het e-loket van Agentschap NL. De aanvraag moet zijn ingediend binnen drie maanden nadat de verplichting is aangegaan. Voor voortbrengingskosten geldt dat deze binnen drie maanden na het einde van het kalenderkwartaal waarin de voortbrengingskosten zijn gemaakt, moeten worden aangemeld. Wordt het bedrijfsmiddel in de loop van het kalenderjaar in gebruik genomen, dan moeten de kosten binnen drie maanden na de datum van de ingebruikname zijn gemeld. Het recht op MIA moet bij de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kenbaar worden gemaakt.
Versoepeling aanvraag MIA als sprake is van een fiscale eenheid
Van MIA uitgesloten bedrijfsmiddelen en verplichtingen
Voor een fiscale eenheid gelden - net als voor de EIA - soepelere regels voor de melding en de aanvraag voor de MIA. Zie hiervoor ‘Versoepeling aanvraag EIA als sprake is van een fiscale eenheid’ op blz. 10.
Voor de MIA geldt dezelfde uitsluiting van bedrijfsmiddelen en verplichtingen, zoals beschreven bij de EIA (zie ‘Van EIA uitgesloten bedrijfsmiddelen en verplichtingen’ op blz. 12).
Tussentijdse beëindiging MIA
Desinvesteringsbijtelling
Als u van plan bent om in 2013 in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen te investeren, moet u - net als voor de EIA rekening houden met de mogelijkheid van eerdere sluiting van de MIA. Het moment waarop de investeringsverplichting wordt aangegaan, is beslissend. Zie voor een nadere toelichting ‘Tussentijdse beëindiging EIA’ op blz. 12.
Voor de MIA geldt dezelfde desinves teringsbijtelling, zoals beschreven bij de EIA (zie ‘Desinvesteringsbijtelling’ op blz. 12).
De toepassing van de MIA bij samen werkingsverbanden zoals een maatschap of vennootschap onder firma (‘vof’) wordt in de regel op dezelfde manier bepaald als voor de EIA, zie ‘Doelgroep’ op blz. 8. Voor de MIA is geen accountantsverklaring vereist.
Tip voor vereenvoudigde MIA-aanvraag samenwerkingsverbanden Met ingang van 1 januari 2013 is voor maten en vennoten die participeren in een samenwerkingsverband, de aanvraag van de MIA administratief vereenvoudigd. In plaats van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot, kan het samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per (gezamenlijke) investering. Het samenwerkingsverband zal vervolgens eventueel een controlebrief van Agentschap NL ontvangen. De vereenvoudiging geldt voor investeringen die zijn gedaan in 2013. Aanvragen per maat of vennoot kan nog steeds, maar wordt door Agentschap NL afgeraden. De maten en vennoten moeten het investeringsbedrag fiscaal naar rato van hun aandeel in de winst vermelden. Voor de MIA mag, evenals voor de EIA (zie ‘Doelgroep’ op blz. 8), wel een andere verdeling worden overeengekomen. Wilt u de MIA aanvragen voor investeringen in 2012? Dit is mogelijk, maar kan alleen via het aanvraagformulier van 2012. In dit formulier is het aanvragen per maat of vennoot nog wel verplicht.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
15
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (‘KIA’) Inleiding De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (‘KIA’) stimuleert bedrijven om investeringen van een beperkte omvang in bedrijfsmiddelen te doen en is hierdoor vooral gericht op het middenen kleinbedrijf. Voor de KIA komt u in aanmerking als in 2013 het totale bedrag aan investeringen meer dan 2.300 euro en maximaal 306.931 euro bedraagt. Een bedrijfsmiddel waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan 450 euro (drempelbedrag), is uitgesloten van investeringsaftrek. Met ingang van 1 januari 2013 bedraagt de KIA: • bij een investeringsbedrag van meer dan 2.300 euro en maximaal 55.248 euro: 28 procent van het investeringsbedrag; • bij een investeringsbedrag van meer dan 55.248 euro en maximaal 102.311 euro: 15.470 euro; • bij een investeringsbedrag van meer dan 102.311 euro en maximaal 306.931 euro: 15.470 euro, verminderd met 7,56 procent van het gedeelte van het investeringsbedrag dat meer bedraagt dan 102.311 euro; • bij een investeringsbedrag van meer dan 306.931 euro: nihil. De KIA is maximaal bij een investerings bedrag vanaf 55.248 euro tot en met 102.311 euro en bedraagt in die gevallen 15.470 euro. Het recht op KIA moet bij de aangifte inkomstenbelasting of vennootschaps belasting kenbaar worden gemaakt.
16
PwC
Voor de toepassing van de KIA bij samenwerkingsverbanden geldt een zogenoemde samentelbepaling. Dit houdt in dat bij samenwerkingsverbanden voor het bepalen van het investeringsbedrag en daarmee de van toepassing zijnde investeringsaftrek, de investeringen van alle deelnemers in het samenwerkingsverband moeten worden samengenomen en dus niet van elke deelnemer afzonderlijk. Vervolgens wordt de omvang van de investeringsaftrek omgerekend overeenkomstig de onderlinge winstverdeling tussen de deelnemers. Voorbeeld: Twee personen zijn samen een vennootschap onder firma (‘vof’) aangegaan. De winstverdeling is 50 procent voor ieder. De vof investeert in 2013 voor 100.000 euro in bedrijfsmiddelen. De omvang van de KIA bedraagt voor de vof als geheel 15.470 euro. De KIA bedraagt voor de twee vennoten ieder (50 procent van 15.470 euro=) 7.735 euro.
Wijzigingen van de KIA-regeling Afgezien van de wijziging in de absolute bedragen is de KIA-regeling ten opzichte van 2012 ongewijzigd.
Van KIA uitgesloten bedrijfsmiddelen Specifiek van KIA uitgesloten zijn bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk (voor minimaal 70 procent) ter beschikking te worden gesteld (bijvoorbeeld verhuurd) aan derden. Daarmee is de uitsluiting voor de KIA ruimer dan de uitsluitingen voor de EIA en MIA (zie ‘Van EIA uitgesloten bedrijfsmiddelen en verplichtingen’ op blz. 12 en ‘Van MIA uitgesloten bedrijfsmiddelen en verplichtingen’ op blz. 15). Een ondernemer die in aanmerking wenst te komen voor de KIA, kan niet zelf bepalen dat een investering in een of meer andere bedrijfsmiddelen buiten aanmerking blijft voor de KIA-regeling. Op grond van het besluit van 15 september 2009, nr. CPP2009/1116M wordt dit echter onder voorwaarden wel mogelijk gemaakt als zich kort na de investering een calamiteit (bijvoorbeeld brand) voordoet waardoor een bedrijfsmiddel niet meer kan worden gebruikt en in hetzelfde jaar een nieuw bedrijfsmiddel wordt aangeschaft. Het bedrag van de eerste investering telt dan niet mee voor de KIA, zodat de aftrek door toepassing van een lagere schijf op een hoger bedrag kan uitkomen.
Desinvesteringsbijtelling Hebt u investeringsaftrek toegepast en vervreemdt u vervolgens binnen vijf jaar na aanvang van het kalenderjaar waarin de investering is gedaan, het bedrijfsmiddel waarvoor investeringsaftrek in aanmerking is genomen? Dan moet in dat geval een desinvesteringsbijtelling plaatsvinden, als de overdrachtsprijs meer dan 2.300 euro bedraagt. De desinvesteringsbijtelling vindt plaats in het jaar van de vervreemding en wordt berekend over maximaal het bedrag waarover investeringsaftrek is
genoten, tegen hetzelfde percentage. Onder vervreemding wordt onder meer ook verstaan de onttrekking van een goed aan de onderneming en een bestemmingswijziging waardoor sprake is van een uitgesloten bedrijfsmiddel. Het gelijke percentage wordt vanaf 2010 berekend door de genoten KIA in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel is aangeschaft, te delen door het totale bedrag aan investeringen van dat kalenderjaar waarover de KIA is toegepast, en de uitkomst van de breuk met 100 te vermenigvuldigen.
Voorbeeld: In 2011 is 200.000 euro geïnvesteerd in een bedrijfsmiddel. De van toepassing zijnde KIA was toen 2 procent, zodat de investeringsaftrek uitkwam op 4.000 euro. Wordt het bedrijfsmiddel in 2013 voor 150.000 euro verkocht, dan bedraagt de desinvesteringsbijtelling volgens de nieuwe berekening: (4.000 / 200.000) x 100 procent = 2 procent. Dit percentage wordt toegepast op 150.000 euro zodat de desinvesteringsbijtelling uitkomt op 3.000 euro. Zou het bedrijfsmiddel in 2012 zijn aangeschaft of voortgebracht, dan bedroeg de KIA 15.120 euro, verminderd met 7,56 procent x (200.000 - 100.000) = 7.560 euro. Bij verkoop in 2013 bedraagt de desinvesteringsbijtelling: (7.560 / 200.000) x 100 procent = 3,78 procent. Dit percentage wordt toegepast op 150.000 euro zodat de desinvesteringsbijtelling uitkomt op 5.670 euro.
Onder omstandigheden kan bij toe- of uitreden bij een samenwerkingsverband sprake zijn van een (des)investering. Uw PwC-adviseur kan u hierover nader informeren.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
17
Research & Development Aftrek (‘RDA’) Om bedrijven te stimuleren om in speur- en ontwikkelingswerk (‘S&O’) te investeren, geldt met ingang van 1 januari 2012 de aanvullende Research & Development Aftrek (‘RDA’). De RDA is een nieuwe faciliteit voor de niet-loonkostencomponent van S&O. De R&Dloonkosten worden al gefacilieerd via de afdrachtvermindering S&O en de S&O-aftrek voor IB-ondernemers (gezamenlijk ook wel WBSO genoemd). Daarnaast bestaat de innovatiebox in de vennootschapsbelasting voor innovatiewinsten. Deze wordt besproken in ‘Innovatiebox’ op blz. 33. Samen vormen de regelingen het fiscaal innovatiepakket. De RDA is bedoeld voor ondernemers in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting die S&O verrichten. In 2013 is er een budget van 375 miljoen euro dat zal oplopen naar 500 miljoen euro in 2014 en volgende jaren.
Aanvullende aftrekpost De RDA is een extra aftrekpost bij de fiscale winstbepaling en komt boven op de reguliere fiscaal aftrekbare kosten. Het is een faciliteit voor kosten en uitgaven, die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht S&O.
De RDA verlaagt de belastbare winst; in verliessituaties leidt de RDA tot een groter verlies.
RDA-bedrag en grondslag Voor 2013 bedraagt de RDA 54 procent van de som van de kosten en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht S&O (RDA-bedrag), met uitzondering van loonkosten. Aangesloten wordt bij de S&O-definitie zoals opgenomen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekering (WVA, zie ‘Afdrachtverminderingen loonbelasting en premie volksverzekeringen’ op blz. 29 t/m
18
PwC
32). Onder kosten wordt verstaan alles wat is betaald voor de realisatie van eigen S&O. Onder uitgaven wordt verstaan alles wat is betaald voor de verwerving van nieuw vervaardigde bedrijfsmiddelen die dienstbaar zijn aan eigen S&O. Uitgaven worden pas op zijn vroegst in aanmerking genomen in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel waarop zij betrekking hebben, in gebruik is genomen.
Tot de kosten en uitgaven behoren niet: • uitbesteed onderzoek; • kosten van inhuur van arbeid; • financieringskosten; • kosten van grondverwerving of grondverbetering; • kosten voor bedrijfsmiddelen die door een met de aanvrager verbonden belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld en waarvoor deze
belastingplichtige eerder een RDAbeschikking heeft ontvangen; • investeringen die in aanmerking komen voor EIA of voor MIA. Een uitgave kan slechts eenmaal in één kalenderjaar in een RDA-beschikking (zie hierna) worden opgenomen. In afwijking van deze hoofdregel geldt dat uitgaven van meer dan 1 miljoen euro per jaar voor een
vijfde deel in aanmerking worden genomen voor het RDA-bedrag. Als hoofdregel wordt bij het bepalen van de RDA-grondslag uitgegaan van de werkelijke kosten (niet-loonkosten) en uitgaven. Voor belastingplichtigen die per maand minder dan 150 S&O-uren realiseren, geldt echter een forfait van 15 euro per S&O-uur. Het
forfait wordt echter niet toegepast, als bij de belastingplichtige de werkelijke kosten en uitgaven in het jaar meer bedragen dan 50.000 euro. Dan wordt uitgegaan van het bedrag aan werkelijke kosten en uitgaven. Let wel, de RDA vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot kosten of uitgaven voor S&O die worden verricht na 31 december 2011.
RDA-beschikking Het RDA-bedrag wordt in een RDAbeschikking vastgesteld door Agentschap NL. De aanvraag wordt tegelijk met de aanvraag voor een S&O-verklaring ingediend. Wanneer blijkt dat het bedrag van de gerealiseerde kosten en uitgaven lager is dan het bedrag waarvoor de RDA-
beschikking(en) is ontvangen of als het gerealiseerde aantal S&O-uren lager is dan het aantal uren waarop het RDA-bedrag in de RDA-beschikking(en) is gebaseerd, wordt een correctie-RDA-beschikking afgegeven.
Beroep tegen een (correctie-)RDAbeschikking kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Administratie- en mededelingsplicht De ondernemer die beschikt over een RDA-beschikking, moet een administratie bijhouden als hij aanspraak maakt op RDA op basis van kosten en uitgaven. Hij moet deze administratie ook gedurende vijf jaar bewaren voor eventuele controle door Agentschap NL. De administratie moet binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de RDA-beschikking betrekking heeft, beschikbaar zijn voor controle.
Daarnaast moet degene die een RDAbeschikking heeft ontvangen, na afloop van het kalenderjaar een verplichte mededeling doen over de werkelijk in aanmerking te nemen kosten, uitgaven en S&O-uren in de periode waarop de RDA-beschikking betrekking heeft. De ondernemer die een RDA-beschikking op basis van het forfait heeft ontvangen, hoeft alleen de werkelijk in aanmerking te nemen S&O-uren door te geven.
Het niet naleven van deze verplichtingen en/of het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens of bescheiden, wordt beschouwd als een overtreding. Hiervoor geldt een bestuurlijke boete van ten hoogste 100.000 euro of - als dat meer is - tweemaal het bedrag van de RDAbeschikking.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
19
Willekeurige afschrijving Voor de bepaling van de fiscale jaarwinst schrijft u af op de in gebruik zijnde bedrijfsmiddelen. Met afschrijven wordt het verbruikte nut tot uitdrukking gebracht. De kosten worden toegerekend aan de jaren waarin het bedrijfsmiddel zijn nut afwerpt. Afschrijven is een toepassing van goed koopmansgebruik. Veelal is een lineaire of, in specifieke gevallen, degressieve afschrijving over de gebruiksperiode van het bedrijfsmiddel gebruikelijk. In bepaalde gevallen staat de wet u echter toe een speciaal afschrijvingsregime toe te passen waarbij u een hoger of lager afschrijvingspercentage kunt kiezen, afhankelijk van datgene wat op dat moment het beste uitkomt. Er geldt geen vast afschrijvingsregime. Zowel versneld als vertraagd afschrijven is mogelijk. U bent in beginsel vrij om het afschrijvingspotentieel op de door u gewenste wijze te verdelen over de economische gebruiksduur van het bedrijfsmiddel. De Wet inkomstenbelasting 2001 voorziet ten aanzien van willekeurig afschrijven in de volgende faciliteiten: • afschrijving ineens van voortbrengingskosten van immateriële activa; • willekeurige afschrijving van milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’); • willekeurige afschrijving op overige aangewezen bedrijfsmiddelen. Door gebruik te maken van de willekeurige afschrijving hebt u invloed op de omvang van de fiscale winst in bepaalde jaren. Overigens worden voorwerpen van geringe waarde, dat wil zeggen waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten minder dan 450 euro bedragen, in het jaar van aanschaffing of voortbrenging ineens ten laste van de winst gebracht.
Afschrijving ineens van voortbrengingskosten van immateriële activa
20
Inleiding
Doelgroep
Een faciliteit is opgenomen voor voortbrengingskosten van immateriële activa. De kosten voor deze bedrijfsmiddelen kunnen volledig ten laste van de winst worden gebracht in het jaar waarin zij zijn gemaakt. De regeling stimuleert innovatie.
De mogelijkheid tot afschrijving ineens geldt voor belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, die uitgaven doen voor het voortbrengen van immateriële activa in het kader van een onderneming of werkzaamheid. Het
PwC
gaat om kosten die worden gemaakt om een immaterieel bedrijfsmiddel in eigen bedrijf te vervaardigen. Onder omstandigheden kunnen bijvoorbeeld de voortbrengingskosten van nieuwe software ineens in aanmerking worden genomen.
Toepassing De voortbrengingskosten van immateriële bedrijfsmiddelen mogen op basis van de wet in het kalenderjaar waarin zij zijn gemaakt, ineens ten laste van de winst worden gebracht. De faciliteit wijkt hiermee af van het uitgangspunt dat kosten worden toegerekend aan de jaren waarin het bedrijfsmiddel zijn nut afwerpt. Kosten worden in beginsel pas ná ingebruikname van het activum op grond van het normale afschrijvingsregime ten laste van de winst gebracht.
Maakt u als ondernemer in het kalenderjaar van voortbrenging géén gebruik van de mogelijkheid van afschrijving ineens, dan blijft de faciliteit beschikbaar voor de toekomst. Gelet op het doel en de strekking van de wettelijke bepalingen kunnen de kosten ook op een later moment alsnog ineens worden afgeschreven. Deze afschrijving ineens kan echter niet later plaatsvinden dan het jaar van ingebruikname. Overigens geldt de mogelijkheid alleen voor de kosten die na de inwerkingtreding
van de wettelijke bepaling in 2007 zijn gemaakt én er mag geen incidenteel fiscaal voordeel zijn beoogd. Zijn voortbrengingskosten van immateriële activa waarvoor later een octrooi of speur- en ontwikkelingsverklaring (S&O-verklaring) is afgegeven (ineens) in aanmerking genomen, dan heeft dit gevolgen voor de toepassing van de innovatiebox in de vennootschapsbelasting. Het is verstandig uw PwC-adviseur hierover te raadplegen.
Willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’) Inleiding Ook geldt de mogelijkheid tot willekeurige afschrijving voor milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’) die zijn aangewezen in de Milieulijst (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu). Deze regeling staat open voor ondernemers voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Doelgroep Wanneer u als ondernemer investeert in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst, biedt de Vamil de mogelijkheid de investeringskosten willekeurig af te schrijven. De Milieulijst ziet op investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu. De regeling is van toepassing op het totaal aan investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan zoals opgenomen in de Milieulijst. Dergelijke investeringen komen voor niet meer dan 25 miljoen euro per jaar per belastingplichtige in aanmerking voor de Vamil. Het budget voor 2013 bedraagt 24 miljoen euro.
Voor de duidelijkheid merken wij op dat bij toepassing van de Vamil het afschrijvingsmoment van bedrijfsmiddelen zowel kan worden versneld als vertraagd. Ook een combinatie van deze twee opties is mogelijk. Dat wil zeggen dat de afschrijving of een gedeelte daarvan op ieder willekeurig moment kan plaatsvinden. De afschrijving hoeft dus niet proportioneel of op een vooraf vastgesteld moment gedurende de afschrijvingsperiode te geschieden. In tegenstelling tot sommige andere investeringsregelingen biedt de Vamil geen permanent fiscaal voordeel, alleen een mogelijk liquiditeit- en rentevoordeel.
Toepassing Als een bedrijfsmiddel wordt aangeschaft waarvan de code in de Milieulijst (zie ‘Milieulijst’ op blz. 14) begint met de letter A, B, C of F komt dit in aanmerking voor de Vamil.
Wijzigingen van de Vamil De Vamil is voor de jaren 2011 tot en met 2013 tijdelijk verlaagd van 100 naar 75 procent. De overige 25 procent volgt het reguliere afschrijvingsregime. Vanaf 2014 zal naar verwachting weer 100 procent kunnen worden afgeschreven. In totaal kan niet meer dan 25 miljoen euro aan investeringen willekeurig worden afgeschreven.
In tegenstelling tot ‘normale’ bedrijfs middelen waarop pas kan worden afgeschreven nadat het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen, kunnen Vamilinvesteringen al worden afgeschreven vanaf het moment dat een onderneming een dergelijk bedrijfsmiddel heeft gekocht of vanaf het moment waarop de onderneming er kosten voor heeft gemaakt.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
21
Voorbeeld: Als een bedrijfsmiddel op de Milieulijst wordt aangeschaft voor 10.000 euro, kan 75 procent, 7.500 euro, ten laste van de winst worden gebracht. Is het bedrijfsmiddel bij het einde van het kalenderjaar nog niet in gebruik genomen, dan kan het bedrag van de willekeurige afschrijving echter niet groter zijn dan het bedrag dat al is betaald. Als van het bedrijfsmiddel slechts 1.000 euro in het desbetreffende jaar wordt betaald, kan de Vamil maximaal 1.000 euro bedragen; de rest wordt willekeurig afgeschreven in het latere jaar of de latere jaren waarin de verdere betalingen plaatsvinden, maar uiterlijk in het jaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen.
Om gebruik te kunnen maken van de Vamil moet tijdig melding worden gedaan van de aangegane verplichtingen of gemaakte voortbrengingskosten. Deze termijn bedraagt drie maanden. Bij verplichtingen vangt de termijn aan op het moment van het aangaan van de verplichting. Bij voortbrengingskosten begint de termijn te lopen vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de kosten zijn gemaakt of bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel.
Versoepeling aanvraag Vamil als sprake is van een fiscale eenheid Voor een fiscale eenheid gelden - net als voor de MIA en de EIA - soepelere regels voor de melding en de aanvraag voor Vamil. Zie hiervoor ‘Versoepeling aanvraag EIA als sprake is van een fiscale eenheid’ op blz. 10.
Tussentijdse beëindiging Vamil Als u van plan bent om in 2013 in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen te investeren, moet u - net als voor de MIA en de EIA - rekening houden met de mogelijkheid van eerdere sluiting van de Vamil. Het moment waarop de investeringsverplichting wordt aangegaan, is beslissend. Zie voor een nadere toelichting ‘Tussentijdse beëindiging EIA’ op blz. 12.
22
PwC
Terugneming willekeurige afschrijving Is willekeurig afgeschreven en wordt op enig moment binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn niet meer voldaan aan de voorwaarden voor willekeurige afschrijving, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt door op het desbetreffende tijdstip de boekwaarde van het bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt als niet willekeurig was
afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving moet dan winst worden genomen. Voor de Vamil is echter geen termijn gesteld waarbinnen de sanctie van terugneming van de willekeurige afschrijving kan worden toegepast. Hieruit kan worden afgeleid dat de Vamil niet kan worden teruggenomen als op een later tijdstip niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor willekeurige afschrijving.
Tip voor vereenvoudigde Vamil-aanvraag samenwerkingsverbanden Met ingang van 1 januari 2013 is voor maten en vennoten die participeren in een samenwerkingsverband de aanvraag van de Vamil administratief vereenvoudigd. In plaats van afzonderlijke aanvragen per maat of vennoot, kan het samenwerkingsverband nu volstaan met één aanvraag per (gezamenlijke) investering. Het samenwerkingsverband zal vervolgens eventueel een controlebrief van Agentschap NL ontvangen. De vereenvoudiging geldt voor investeringen die zijn gedaan in 2013. Aanvragen per maat of vennoot kan nog steeds, maar wordt door Agentschap NL afgeraden. De maten en vennoten moeten het investeringsbedrag fiscaal naar rato van hun aandeel in de winst vermelden. Anders dan voor de EIA en de MIA (zie ‘Doelgroep’ op blz. 8 en ‘Toepassing van de MIA’ op blz. 14-15), mag voor de Vamil geen andere verdeling worden overeengekomen. Wilt u de Vamil aanvragen voor investeringen in 2012? Dit is mogelijk, maar kan alleen via het aanvraagformulier van 2012. In dit formulier is het aanvragen per maat of vennoot nog wel verplicht.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
23
Willekeurige afschrijving aangewezen bedrijfsmiddelen Naast de afschrijving ineens van voortbrengingskosten van immateriële activa en de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’) bevat de Wet inkomstenbelasting 2001 een derde faciliteit, op grond waarvan ondernemers willekeurig kunnen afschrijven op bedrijfsmiddelen. Dit zijn de zogenoemde ‘andere aangewezen bedrijfsmiddelen’ die in het belang zijn van de bevordering van de economische ontwikkeling of de economische structuur, daaronder begrepen de bevordering van het ondernemerschap. In feite gaat het hier om een restcategorie. De aangewezen bedrijfsmiddelen van deze restcategorie zijn: • de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers; en • de willekeurige afschrijving voor zeeschepen. De tijdelijke afschrijvingsmogelijkheid in verband met de economische crisis geldt niet voor investeringen die zijn gedaan in 2013. Wel is deze mogelijkheid nog relevant voor investeringen die zijn gedaan in 2009, 2010 en 2011.
Toepassing willekeurige afschrijving startende ondernemers Een ondernemer bij wie in een kalender jaar de verhoogde zelfstandigenaftrek voor startende ondernemers van toepassing is, kan de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfs middelen die in dat jaar in het kader van de onderneming zijn gemaakt, tot maximaal 306.931 euro willekeurig afschrijven. Bestaat op grond van een andere regeling recht op willekeurige afschrijving, bijvoorbeeld de Vamil, dan geldt het maximum van die regeling.
24
PwC
Is de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers toegepast en wordt binnen een bepaalde periode niet meer voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld omdat het bedrijfsmiddel inmiddels wordt verhuurd aan een derde, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt door op het desbetreffende tijdstip de boekwaarde van het bedrijfs middel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt indien niet willekeurig zou zijn afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving moet dan winst worden genomen. Voor startende ondernemers geldt een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het kalenderjaar waarin de aanschaffings- of voortbrengingskosten zijn gemaakt, waarbinnen de sanctie van terugneming van de willekeurige afschrijving wordt toegepast.
Toepassing willekeurige afschrijving zeeschepen Belastingplichtigen die zeeschepen exploiteren, kunnen per kalenderjaar maximaal 20 procent van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig afschrijven. De willekeurige afschrijving kan slechts worden toegepast voor zover de berekening van de winst uit zeescheepvaart zonder die afschrijving tot een positief bedrag leidt. Als in een jaar de willekeurige of gewone afschrijving minder bedraagt dan het bedrag dat in dat jaar maximaal willekeurig kan worden afgeschreven, wordt het verschil toegevoegd aan het bedrag dat in het volgende jaar ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven. Gelijktijdige toepassing van het tonnageregime en de willekeurige afschrijving op zeeschepen is niet mogelijk.
Onder het tonnageregime wordt de fiscale winst bepaald aan de hand van het tonnage van het schip. De werkelijke kosten en opbrengsten worden hierbij niet in aanmerking genomen. Wel is samenloop als gevolg van achtereenvolgende toepassing van de willekeurige afschrijving in een jaar en toepassing van het tonnageregime in een volgend jaar denkbaar. Dit is anders als de tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid vanwege de economische crisis is toegepast op zeeschepen (zie kader ‘Willekeurige afschrijving zeeschepen’ op blz. 25). Is de willekeurige afschrijving op zeeschepen toegepast en wordt binnen een bepaalde periode niet meer voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld omdat het schip een andere bestemming heeft gekregen, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt door op het desbetreffende tijdstip de boekwaarde van het bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt indien niet willekeurig zou zijn afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving moet dan winst worden genomen. Voor zeeschepen geldt een periode van tien jaar, te rekenen vanaf het kalenderjaar waarin de aanschaffingsof voortbrengingskosten zijn gemaakt, waarbinnen de sanctie van terugneming van de willekeurige afschrijving wordt toegepast.
Toepassing tijdelijke afschrijvingsmogelijkheid vanwege economische crisis Om de gevolgen van de economische crisis tegen te gaan, is voor investeringen die zijn gedaan in de jaren 2009 tot en met 2011, tijdelijk de mogelijkheid gecreëerd
Willekeurige afschrijving zeeschepen In plaats van de willekeurige afschrijving op zeeschepen kon in de jaren 2009, 2010 en 2011 worden gekozen voor toepassing van de willekeurige afschrijvingmogelijkheid vanwege de economische crisis op zeeschepen. Met betrekking tot een schip waarvoor verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderjaar 2010 of 2011 is het slechts mogelijk om gebruik te maken van de tijdelijke willekeurige afschrijving (zie ‘Toepassing tijdelijke afschrijvingsmogelijkheid vanwege economische crisis’ op blz. 24-25), als de winst tot minimaal 10 jaar daarna niet werd vastgesteld op grond van het tonnageregime. Met betrekking tot een schip waarvoor verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderjaar 2010 of 2011, geldt dat de winst met betrekking tot dit schip minstens tot 1 januari 2020 respectievelijk 1 januari 2021 volgens het normale fiscale regime wordt bepaald, en niet volgens het tonnageregime. Als de tijdelijke regeling voor willekeurige afschrijving wordt toegepast en op enig moment binnen die termijn wordt overgestapt op het tonnageregime, wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Uit de toelichting bij de gewijzigde regeling valt op te maken dat op dat moment eerst de boekwaarde van het zeeschip wordt gesteld op de boekwaarde die zou zijn bereikt zonder toepassing van de willekeurige afschrijving, en pas daarna de winst wordt bepaald met toepassing van het tonnageregime. Op deze manier wil de staatssecretaris van Financiën voorkomen dat een onbedoeld dubbel voordeel ontstaat bij investeringen in zeeschepen. Wordt een schip vóór het einde van de termijn vervreemd aan een derde en heeft fiscale afrekening plaatsgevonden over het behaalde vervreemdingsvoordeel, dan mag de volgende eigenaar wel het tonnageregime toepassen. Het verschil tussen de waarde van het schip en de lagere boekwaarde als gevolg van de tijdelijke willekeurige afschrijving is dan namelijk al in de winst opgenomen, waardoor in feite de extra afschrijving al is teruggenomen. Bij geruisloze ‘doorschuiving’, zoals bij een omzetting in een bv of bij een bedrijfsfusie of juridische fusie, blijft de sanctie in geval van samenloop gewoon van toepassing.
om investeringen versneld af te schrijven. Deze maatregel is niet verlengd voor 2012 en verder. Dit betekent dat voor investeringen in 2013 geen beroep kan worden gedaan op deze maatregel. Wel is de regeling nog relevant voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn gedaan in 2009, 2010 en 2011, waarbij is gekozen voor toepassing van de tijdelijke maatregel. De willekeurige afschrijving vindt plaats bij de bepaling van de winst over het jaar waarin de verplichting is aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt (2009, 2010 of 2011) en vervolgens
bij de bepaling van de winst over het daaropvolgende jaar (respectievelijk 2010, 2011 en 2012) en de jaren daarna. In het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt, bedraagt de afschrijving maximaal 50 procent van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten. In de daaropvolgende jaren geldt geen minimum of maximumpercentage. Zowel versneld als vertraagd afschrijven is mogelijk.
Aan deze regeling zijn onder meer de volgende voorwaarden verbonden: • Het moet gaan om nieuwe bedrijfsmiddelen. • De investeringsverplichting of de voortbrengingskosten moet(en) in respectievelijk 2009, 2010 of 2011 zijn aangegaan c.q. gemaakt. • Uitgezonderde bedrijfsmiddelen zijn onder meer gebouwen, grond-, weg- en waterbouwkundige werken, dieren, immateriële activa (waaronder software) en personenauto’s (met uitzondering van zeer zuinige personenauto’s). • De bedrijfsmiddelen mogen niet hoofdzakelijk zijn bestemd om ter beschikking te worden gesteld aan derden. Bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders (zoals speciaal gereedschap, hoogwerkers, bestelauto’s en aanhangwagens) komen wel in aanmerking voor de tijdelijke willekeurige afschrijving, mits ook wordt voldaan aan de overige voorwaarden. • Het bedrijfsmiddel moet vóór respectievelijk 1 januari 2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014 in gebruik worden genomen. Het bedrag van de willekeurige afschrijving kan vóór de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel niet hoger zijn dan het bedrag dat in een jaar voor de investeringsverplichting is betaald of aan voortbrengingskosten is gemaakt. Samenloop met een andere vorm van willekeurige afschrijving, zoals voor milieubedrijfsmiddelen (‘Vamil’), startende ondernemers of zeeschepen, is niet mogelijk. Er moet dan een keuze worden gemaakt. Is gebruik gemaakt van de tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid en
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
25
wordt op enig moment vóór respectievelijk 1 januari 2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014 niet meer voldaan aan de voorwaarden, bijvoorbeeld omdat inmiddels op grond van een andere regeling willekeurig wordt afgeschreven, dan wordt de willekeurige afschrijving op grond van de sinds 1 januari 2010 geldende tekst van de regeling alleen teruggenomen wanneer het bedrijfsmiddel niet tijdig in gebruik is genomen. Dit gebeurt door op het desbetreffende tijdstip
de boekwaarde van het bedrijfsmiddel te stellen op de boekwaarde die zou zijn bereikt als niet willekeurig zou zijn afgeschreven. Ter grootte van het verschil tussen de toegepaste afschrijving en de berekende gewone afschrijving moet dan winst worden genomen. Wordt het bedrijfsmiddel niet vóór respectievelijk 1 januari 2012, 1 januari 2013 of 1 januari 2014 in gebruik genomen, terwijl bij het aangaan van
de investeringsverplichting of bij het maken van de voortbrengingskosten die verwachting wel bestond, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen bij de aanslag over het boekjaar dat eindigt op respectievelijk 31 december 2011, 31 december 2012 of 31 december 2013 (of in geval van een gebroken boekjaar: bij de aanslag over het boekjaar waarin de genoemde datum valt).
Mogelijk 50 procent willekeurig afschrijven op bedrijfsinvesteringen in 2013 In een nieuwsbericht van 1 maart 2013 heeft de staatssecretaris aangekondigd (waarschijnlijk) een tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid te willen introduceren voor bedrijfsinvesteringen gedaan in 2013. Als de maatregel wordt aangenomen, kunnen bedrijven dit jaar op kwalificerende investeringen direct voor 50 procent afschrijven. De tijdelijke maatregel beoogt een bijdrage te leveren aan de binnenlandse economische groei door een behoorlijke impuls te geven aan investeringen. De regeling moet nog naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Uw PwC-adviseur kan u hierover nader informeren.
Goedkeurend beleid van de staatssecretaris van Financiën In het besluit van 7 december 2005, nr. CPP2005/1402M heeft de staatssecretaris van Financiën zich uitgesproken over een aantal kwesties met betrekking tot de willekeurige afschrijving. Het betreft de volgende situaties: • zaken op de Milieulijst die een onzelfstandig onderdeel vormen van bedrijfsmiddelen die niet op de Milieulijst voorkomen;
26
PwC
• willekeurige afschrijving voor
startende ondernemers zonder investeringsverplichting; • ontheffing voor uitgesloten verplichtingen in bepaalde situaties van bloed- en/of aanverwantschap; • toepassing van het maximumbedrag van willekeurige afschrijving bij een gebroken boekjaar.
Combinaties van investeringsfaciliteiten Door de soms ruime reikwijdte van de diverse investeringsfaciliteiten is het mogelijk dat een bedrijfsmiddel kwalificeert voor meer dan een regeling. Sommige kunnen naast elkaar worden toegepast, maar bepaalde combinaties zijn expliciet uitgesloten. Hieronder vindt u een beknopt overzicht.
Combinaties met Vamil Het kan voorkomen dat een investering betrekking heeft op een bedrijfsmiddel dat zowel in aanmerking komt voor de Vamil als voor de MIA, EIA of willekeurige afschrijvingsmogelijkheid.
Vamil en MIA De bedrijfsmiddelen die in de Milieulijst zijn aangeduid met de letter A, B of F komen in aanmerking voor zowel de Vamil als de MIA. Een combinatie van beide faciliteiten is mogelijk.
Vamil en EIA In het geval dat een investering betrekking heeft op een (onderdeel van een) bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor zowel de EIA als de Vamil, kan van beide regelingen gebruik worden gemaakt. Het bedrijfsmiddel moet dan wel voor beide regelingen apart worden gemeld.
Vamil en willekeurige afschrijving aangewezen bedrijfsmiddelen Voor investeringen die zijn gedaan in 2009, 2010 of 2011 geldt een (tijdelijke)
willekeurige afschrijvingsmogelijkheid voor een groot aantal bedrijfsmiddelen. Als hiervan gebruik wordt gemaakt, is het niet mogelijk om ook een andere vorm van willekeurige afschrijving (zoals de Vamil) toe te passen. Er moet dan een keuze worden gemaakt; een gecombineerde toepassing is niet mogelijk. De tijdelijke regeling willekeurige afschrijving is niet verlengd voor 2012 en latere jaren. De vraag naar de samenloop en gecombineerde toepassing doet zich voor investeringen die zijn gedaan in 2013 niet voor.
Combinaties met MIA en/of EIA (anders dan Vamil) Ook kan het voorkomen dat een investering betrekking heeft op een bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor zowel de MIA als de EIA. Daarnaast is het mogelijk dat een investering in aanmerking komt voor de MIA en/of EIA en een willekeurige afschrijvingsmogelijkheid, of voor de KIA. Hierna wordt beschreven of deze combinaties naast elkaar kunnen bestaan en zo ja, of daarvoor nog bijzonderheden gelden.
MIA en EIA De MIA stimuleert investeringen in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De bedrijfsmiddelen waarop deze regeling van toepassing is, zijn andere dan de bedrijfsmiddelen die de EIA stimuleert. Als een investering betrekking heeft op zowel een (onderdeel van een) bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor de EIA als op een ander (onderdeel van een) bedrijfsmiddel
dat in aanmerking komt voor MIA, kan van beide regelingen gebruik worden gemaakt op basis van verschillende aanschaffingsof voortbrengingskosten. Opsplitsing van de investering in een EIA- en een MIAdeel kan interessant zijn, aangezien het voordeel van de EIA groter kan zijn dan het voordeel van de MIA. Voor hetzelfde investeringsdeel gebruikmaken van zowel EIA als MIA is niet mogelijk.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
27
MIA en/of EIA in combinatie met willekeurige afschrijving aangewezen bedrijfsmiddelen Op bepaalde investeringen die zijn gedaan in 2009, 2010 of 2011 kan zowel de MIA en/of de EIA als de (tijdelijke) willekeurige afschrijvingsmogelijkheid voor een groot
aantal bedrijfsmiddelen worden toegepast. De tijdelijke regeling willekeurige afschrijving is niet verlengd voor 2012 en verder. De vraag naar de samenloop en gecombineerde toepassing doet zich voor investeringen die zijn gedaan in 2013 niet voor.
MIA en/of EIA in combinatie met KIA Investeringen kunnen in aanmerking komen voor zowel de MIA en/of de EIA als voor de KIA. Cumulatie van deze faciliteiten is mogelijk.
Combinaties met RDA Tot slot kan het voorkomen dat een investering betrekking heeft op een bedrijfsmiddel dat in aanmerking komt voor zowel de RDA als de MIA en/of EIA.
RDA en MIA en/of EIA Investeringen die in aanmerking komen voor de MIA en/of de EIA worden niet in aanmerking genomen voor de RDA. De RDA kan dus niet naast de MIA en/of de EIA worden toegepast.
Speur- en ontwikkelingswerkaftrek (‘S&O-aftrek’) Algemeen Als ondernemer voor de inkomsten belasting kunt u de omvang van de belastbare winst van de onderneming verlagen door gebruik te maken van de aftrek speur- en ontwikkelingswerk (‘S&Oaftrek’). Achtergrond is het stimuleren van innovatie. De aftrek wordt in aanmerking genomen nadat de fiscale winst uit onderneming is bepaald.
28
PwC
De S&O-aftrek geldt voor ondernemers voor de inkomstenbelasting die kort gezegd in een kalenderjaar tenminste 1.225 uren aan werkzaamheden voor de onderneming besteden (‘urencriterium’). Om in aanmerking te komen moet in dat jaar tenminste 500 uren worden besteed aan werk dat bij een S&O-verklaring door Agentschap NL is aangemerkt als speur-
en ontwikkelingswerk. De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk bedraagt dit jaar 12.310 euro. Voor beginnende ondernemers geldt de aanvullende S&Oaftrek voor starters. Uw PwC-adviseur kan u hierover nader informeren.
Afdrachtverminderingen loonbelasting en premie volksverzekeringen U kunt als werkgever de loonkosten verlagen door gebruik te maken van de afdracht vermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen. Van oorsprong is de doelstelling van deze faciliteit het bevorderen van de werkgelegenheid (en arbeidsparticipatie) en het bevorderen van onderwijs en onderzoek door een tegemoetkoming te geven voor de arbeidskosten die werkgevers maken. De tegemoetkoming heeft de vorm van een vermindering van de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. Bij het betalen van het loon aan de werknemer houdt u als inhoudingsplichtige volgens de normale regels loonbelasting en premie volksverzekeringen in, maar hoeft u het ingehouden bedrag vervolgens niet volledig af te dragen. De kosten van arbeid worden op deze manier lager. Deze lastenverlichting stimuleert werkgevers om bepaalde groepen werknemers in dienst te nemen, te scholen of bepaalde typen arbeid te laten verrichten. Toepassing van de afdrachtvermindering door de werkgever heeft geen fiscale gevolgen voor de werknemers. De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (‘WVA’) voorziet in: • de afdrachtvermindering onderwijs; • de afdrachtvermindering zeevaart; en • de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (‘S&O’). Kortom, door gebruik te maken van de WVA kunt u de loonbelasting- en premieafdracht verminderen voor verschillende groepen werknemers. Dit verlaagt bepaalde (arbeids) kosten die u maakt.
Afdrachtvermindering onderwijs Doelgroep Voor werknemers die een (beroeps) opleiding volgen, hebt u als inhoudingsplichtige in bepaalde gevallen recht op de afdrachtvermindering onderwijs. De regeling stimuleert een adequate opleiding van de beroepsbevolking.
Toepassing Er zijn zes categorieën werknemers en
twee categorieën leerlingen, voor wie de afdrachtvermindering onderwijs kan worden toegepast. Voor elke afdrachtvermindering gelden specifieke voorwaarden. Zo worden eisen gesteld aan de opleiding en de bedrijfssector. De afdrachtvermindering wordt uitgedrukt in absolute getallen. De maximale bedragen van de verschillende afdrachtverminderingen worden elk jaar opnieuw vastgesteld.
De zes categorieën werknemers en de bijbehorende afdrachtvermindering per jaar zijn kortgezegd: • de werknemer die de beroepsbegeleidende leerweg (‘BBL’) volgt: afdrachtvermindering tot een bedrag van maximaal 2.796 euro; • de werknemer die is aangesteld als assistent in opleiding of onderzoeker in opleiding: afdrachtvermindering tot een bedrag van maximaal 2.825 euro;
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
29
• de werknemer die overig
promotieonderzoek verricht: afdrachtvermindering tot een bedrag van maximaal 2.825 euro; • de werknemer die een duale hboopleiding volgt: afdrachtvermindering tot een bedrag van maximaal 2.796 euro; • de werknemer die scholing volgt die is gericht op het op een startkwalificatieniveau brengen van personen die dat niveau missen: afdrachtvermindering tot een bedrag van maximaal 3.390 euro; en • de werknemer die een procedure erkenning verworven competenties (‘EVC-procedure’) volgt: afdrachtvermindering voor een bedrag van 339 euro.
De twee categorieën leerlingen en de bijbehorende afdrachtvermindering per jaar zijn kortgezegd: • de leerling die bij u als inhoudings plichtige het leerwerktraject vmbo volgt: afdrachtvermindering tot maximaal 2.825 euro; en • de leerling die bij u als inhoudingsplichtige een stage in het kader van de beroepsopleidende leerweg (‘BOL’) volgt: afdrachtvermindering tot een bedrag van maximaal 1.343 euro. Voor bepaalde categorieën wordt de afdrachtvermindering alleen toegepast als het loon minder bedraagt dan het toetsloon. Het toetsloon is per 1 januari 2013 van 24.170 euro verlaagd naar 22.923 euro. Ook kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.
De afdrachtvermindering is in beginsel maximaal 48 maanden van toepassing (in sommige situaties geldt een kortere of langere periode). De hoogte van de afdrachtvermindering is afhankelijk van de soort opleiding of scholing en geldt per werknemer per kalenderjaar (op basis van een volledige dienstbetrekking). De afdrachtvermindering moet per werknemer worden bijgehouden. Zie voor meer informatie www.pwc.nl/ nl/human-resource-services/publicaties/ afdrachtvermindering-onderwijs.
Wijzigingen afdrachtvermindering onderwijs
• Sinds 1 januari 2012 geldt de afdrachtvermindering onderwijs onder voorwaarden
ook voor werknemers die elders in de Europese Unie (‘EU’) of Europese Economische Ruimte (‘EER’) een opleiding volgen. Deze uitbreiding geldt alleen voor de beroepsbegeleidende leerweg (‘BBL’), de initiële opleiding in het hoger beroepsonderwijs (‘HBO’) of een stage in het kader van de beroepsopleidende leerweg (‘BOL’). • De voorwaarden waaronder een afdrachtvermindering startkwalificatie kan worden verkregen zijn vanaf 2010 op twee punten versoepeld. Deze afdrachtvermindering geldt sindsdien ook voor werknemers die als werkloze in dienst treden bij het ene leerwerkbedrijf en overstappen naar een ander leerwerkbedrijf, en voor werknemers die aansluitend aan een re-integratietraject in dienst treden. Voor het jaar 2010 is de regeling uitgebreid geweest met een tijdelijke afdrachtvermindering voor het verhogen van het algemene opleidingsniveau van een werknemer. Deze tijdelijke maatregel geldt alléén voor 2010. De werknemer moet in 2010 zijn gestart met de opleiding en deze moet relevant zijn voor diens huidige of toekomstige functie. Verder is vereist dat de opleiding is gericht op het op een hoger opleidingsniveau brengen van de werknemer en is de werkgever verplicht minimaal 50 procent van de opleidingskosten te dragen. Gelijktijdige toepassing van één van de andere afdrachtverminderingen onderwijs (met uitzondering van de EVCprocedure) is niet mogelijk. • De eerder aangekondigde versobering van de afdrachtvermindering voor 2013 gaat niet door. Let op: in het regeerakkoord is opgenomen dat de afdrachtvermindering onderwijs per 1 januari 2014 zal worden vervangen door een subsidieregeling.
30
PwC
Afdrachtvermindering zeevaart Doelgroep Voor werknemers die kwalificeren als zeevarenden, bestaat in bepaalde gevallen voor u als werkgever recht op de afdrachtvermindering zeevaart. De faciliteit ondersteunt de Nederlandse koopvaardij.
Toepassing De afdrachtvermindering zeevaart is van toepassing op zeevarenden, dat wil zeggen personen die als kapitein, scheepsofficier
of scheepsgezel werkzaam zijn op een nader omschreven zeeschip. Het schip moet zijn voorzien van een zeebrief en voor meer dan 50 procent op zee worden geëxploiteerd. Een aantal schepen en activiteiten is overigens nadrukkelijk uitgezonderd van de regeling. De afdrachtvermindering zeevaart bedraagt de hierna genoemde percentages van het loon in een tijdvak (waarbij voor zeevarenden op bepaalde schepen niet al het loon meetelt):
• 40 procent voor inwoners van
Nederland, EU-lidstaten en landen van de EER; • 10 procent voor inwoners van andere landen dan Nederland, EU-lidstaten en EER-landen, die in Nederland zijn onderworpen aan de loonbelasting of premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen. De afdrachtvermindering moet per zeevarende worden bijgehouden.
Afdrachtvermindering zeevaart geldt ook voor zeilschepen In december 2011 is de afdrachtvermindering zeevaart met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 uitgebreid. Vanaf die datum geldt de afdrachtvermindering ook voor zeilschepen waarvoor een veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied is afgegeven conform zwaardere veiligheidsvoorschriften dan de Commercial Cruising Vessels Code.
Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk Doelgroep Voor werknemers die direct zijn betrokken bij speur- en ontwikkelingswerk (‘S&O’) waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven, bestaat in bepaalde gevallen voor u als inhoudingsplichtige recht op de S&Oafdrachtvermindering. De faciliteit stimuleert innovatie.
Toepassing De afdrachtvermindering wordt uitgedrukt in een percentage van het kwalificerende loon. Deze percentages worden elk jaar opnieuw vastgesteld.
De S&O-afdrachtvermindering bedraagt in 2013: • 38 procent van de eerste 200.000 euro van de loonkosten voor S&O; en • 14 procent van de daarboven uitgaande loonkosten voor S&O. De loonkosten voor speur- en ontwikkelingswerk (‘S&O-loon’) worden berekend met behulp van gegevens zoals die op de peildatum zijn opgenomen in de polisadministratie van het UWV. Het betreft de gegevens over de fiscale lonen en de verloonde uren van de werknemers die S&O hebben verricht in
het tweede kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de afdrachtvermindering betrekking heeft; dit is het zogenoemde S&O-referentiejaar. Voor 2013 is het referentiejaar 2011. De peildatum voor de loongegevens van het referentiejaar is vastgesteld op 1 april van het jaar dat volgt op het S&Oreferentiejaar. Is in het S&O-referentiejaar geen speur- en ontwikkelingswerk verricht waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven, dan geldt een forfaitair uurloon (per 1 januari 2013: 29 euro). Als in het referentiejaar wel een S&O-verklaring is afgegeven, wordt het
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
31
S&O-uurloon berekend door het totaal van het S&O-loon te delen door 0,85 maal de som van de verloonde uren van alle S&O-medewerkers. De factor 0,85 is een compensatie voor verlof. De uitkomst van de berekening wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Voor starters is er een extra tegemoet koming: zij krijgen een hogere afdracht vermindering over het S&O-loon tot de loongrens (eerste schrijf). Zie figuur 1 voor de juiste gegevens van de afgelopen drie jaar. Een startende onderneming is een onderneming die in de voorafgaande vijf kalenderjaren maximaal vier jaar personeel in dienst had. Dit hoeft geen aaneengesloten periode te zijn. Ook mag in die periode voor maximaal twee kalenderjaren een S&O-verklaring zijn afgegeven. De afdrachtvermindering bedraagt in 2013 per inhoudingsplichtige of per fiscale eenheid maximaal 14 miljoen euro (plafond).
Wijzigingen S&O-afdrachtvermindering Per 1 januari 2013 is de loongrens verhoogd van 110.000 naar 200.000 euro. De afdrachtvermindering S&O-loon tot de loongrens is per die datum echter verlaagd van 42 naar 38 procent. Ook voor starters is per die datum de afdrachtvermindering tot de loongrens verlaagd van 60 naar 50 procent. Het percentage afdrachtvermindering voor het meerdere S&O-loon is per die datum ongewijzigd gebleven, evenals de maximale afdrachtvermindering per inhoudingsplichtige. Zie figuur 1. Om de economie voor de jaren 2009, 2010 en 2011 te stimuleren, is onder meer voorzien in een tijdelijke intensivering van de regeling van de S&Oafdrachtvermindering. Dit is onder andere gebeurd door een hoger percentage toe te passen en een verruiming van de eerste schijf (loongrens). Doel hiervan was een direct (extra) liquiditeitsvoordeel voor ondernemingen te bewerkstelligen en bij te dragen aan het behouden van vakmensen en kenniswerkers. Let wel, deze regeling is tijdelijk en geldt alleen voor de jaren 2009, 2010 en 2011.
Figuur 1: Tabel S&O-afdrachtvermindering
Jaar
2011
2012
2013
Loongrens in euro’s
220.000
110.000
200.000
Percentage afdrachtvermindering S&O-loon tot loongrens (eerste schijf)
50
42
38
Percentage afdrachtvermindering S&O-loon tot loongrens (eerste schijf) voor starters
64
60
50
Percentage afdrachtvermindering meerdere S&O-loon
14
14
14
Maximale afdrachtvermindering per inhoudingsplichtige in euro’s
14 miljoen
14 miljoen
14 miljoen
Samenloop afdrachtverminderingen De afdrachtvermindering onderwijs kan worden gecombineerd met de afdrachtvermindering zeevaart of met de S&O-afdrachtvermindering. Een combinatie van de afdrachtvermindering zeevaart en de S&O-afdrachtvermindering is echter niet mogelijk.
32
PwC
Innovatiebox In de vennootschapsbelasting geldt een gunstige fiscale regeling voor winsten die zijn behaald met zelfontwikkelde immateriële activa waarvoor een octrooi is verleend of die voortkomen uit S&O-werk waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Dit is de innovatiebox.
Lager effectief tarief De innovatiebox is een aparte ‘box’ waarin de met de hiervoor genoemde activa gerealiseerde winst effectief wordt belast tegen een tarief van 5 procent. Dit is een fors lager vennootschapsbelastingtarief dan het reguliere tarief van 20 of 25 procent. De innovatiebox stimuleert innovatie.
Let wel, voordelen uit voortgebrachte merken en logo’s vallen niet onder deze regeling. De innovatiebox geldt ook niet voor ondernemers die onder de inkomstenbelasting vallen.
Forfaitaire regeling midden- en kleinbedrijf Met ingang van 1 januari 2013 zijn maatregelen genomen om de innovatiebox toegankelijker te maken voor het middenen kleinbedrijf. Om de (administratieve) kosten enigszins te beperken, wordt de mogelijkheid geboden om de voordelen die kunnen worden toegerekend aan de innovatiebox, op forfaitaire wijze te
bepalen. De keuze tussen het werkelijk of forfaitair bepalen van de voordelen die worden behaald met immateriële activa wordt per jaar gemaakt.
gemaximeerd op 25.000 euro. Het forfait mag worden toegepast in het jaar waarin u het immateriële activum voortbrengt en in de twee daaropvolgende jaren.
Bij toepassing van de forfaitaire regeling wordt 25 procent van de winst belast in de innovatiebox. Het forfaitaire bedrag is
Vooraf zekerheid Het is mogelijk om vooraf zekerheid te krijgen of de innovatiebox van toepassing is op de winst van uw bedrijf. Uw PwC-adviseur kan u in dat
geval helpen bij het opstellen van een vaststellingsovereenkomst waarin de afspraken die u met de belastingdienst maakt, worden vastgelegd. Op deze wijze
wil de Belastingdienst ondernemers ondersteunen bij het gebruik van de regeling.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
33
34
PwC
Teruggaaf energiebelasting/accijns & teruggaaf grootverbruikers Enkele heffingen danken hun bestaan aan milieuoverwegingen. Zo wordt op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (‘WBM’) een belasting geheven op leidingwater en kolen en wordt een energiebelasting (‘EB’) geheven. Dergelijke heffingen zijn regulerende belastingen waarbij geldt dat de omvang van de te betalen belasting kan worden beïnvloed door het gedrag aan te passen - en dan is uiteraard de doelstelling dat dit gedrag milieu- en/of energiebesparend is. In de WBM zijn diverse bepalingen opgenomen die bepaalde grootverbruikers, producenten en consumenten vrijstellingen en heffingskortingen bieden voor hun energieverbruik. Veel bepalingen zijn specifiek, zodat hierna slechts enkele worden behandeld.
Wijzigingen van milieuheffingen
• Met ingang van 1 januari 2013 is de verpakkingenbelasting afgeschaft. Deze is
vervangen door de ‘afvalbeheersbijdrage’, een verplichte bijdrage in de kosten van het beheer van een afvalstof. • Belangrijke wijziging per 2012 is dat de afvalstoffenbelasting en de grondwaterbelasting zijn afgeschaft. • Verder zijn sinds 1 januari 2010 enkele (onderdelen van de) teruggaafregelingen overgeheveld van de WBM naar de Wet op de accijns. Dit betreft een vereenvoudigingsoperatie, aangezien tot die datum minerale oliën, dat wil zeggen gasolie, halfzware olie en vloeibaar gemaakt petroleumgas (‘LPG’), werden belast met zowel accijns als energiebelasting. Dit leidde in de praktijk tot een aantal problemen. Door de overheveling is de energiebelasting ingebouwd in het accijnstarief en bestaat recht op teruggaaf van accijns (dat wil zeggen het voormalige EB-deel), als wordt voldaan aan de voorwaarden.
Teruggaaf energiebelasting/accijns Instellingen van religieuze aard, charitatieve, culturele of wetenschappelijke instellingen, algemeen nut beogende instellingen (ANBI) en instellingen die een sociaal belang behartigen (SBBI), komen onder voorwaarden in
aanmerking voor teruggaaf van een deel van de energiebelasting die is betaald voor aardgas en elektriciteit. Instellingen op het gebied van gezondheidszorg, sport en onderwijs zijn expliciet uitgesloten, aangezien zij op andere wijze (door middel
van subsidies) worden gecompenseerd. De energiebelasting wordt betaald aan het energiebedrijf en staat vermeld op de jaarlijkse eindafrekening. De teruggaaf is 50 procent van de door het energiebedrijf daadwerkelijk in rekening gebrachte
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
35
energiebelasting, dus na aftrek van de EBheffingskorting.
Wijzigingen ‘rode diesel’
Aan teruggaaf van energiebelasting/accijns zijn voorwaarden verbonden. Uw PwCadviseur kan u hierover informeren.
gebruik dan als motorbrandstof voor de scheepvaart, niet zijnde pleziervaart. De afschaffing van rode diesel betekent dat vanaf die datum geen verlaagd tarief meer geldt voor halfzware olie en gasolie voorzien van een herkenningsmiddel. Voortaan zijn de reguliere (dus hogere) tarieven voor halfzware olie en gasolie van toepassing. Ook is de zogenoemde grootverbruikersregeling komen te vervallen. Daarnaast bestaat voor bepaalde tuinbouwers en voor charitatieve en culturele instellingen, alsmede instellingen van levensbeschouwelijke aard die rode diesel gebruikten voor verwarmingsdoeleinden als geen aansluiting aanwezig is op het aardgasnet, geen mogelijkheid meer voor een gedeeltelijke teruggaaf van accijns. Wel blijft de mogelijkheid bestaan voor een gedeeltelijke teruggaaf van accijns bij LPG. • Voor de op 1 januari 2013 buiten een accijnsgoederenplaats aanwezige voorraden halfzware olie en gasolie voorzien van herkenningsmiddelen van meer dan 1.450 liter geldt overgangsrecht. Voor deze voorraden moet het verschil in accijns tussen het oude verlaagde accijnstarief en het met ingang van 1 januari 2013 van toepassing zijnde reguliere accijnstarief van halfzware olie en gasolie worden bijbetaald. Eindverbruikers zijn uitgezonderd, tenzij ze een of meer tanks hebben met een totale maximuminhoud van meer dan 5.000 liter.
Sinds 1 januari 2010 geldt de teruggaaf van energiebelasting niet meer voor het verbruik van minerale oliën (LPG, gasolie en halfzware olie). Wel is vanaf die datum in de Wet op de accijns een teruggaafregeling opgenomen. Vanaf 2013 is de teruggaaf van accijns met betrekking tot halfzware olie en gasolie, alsmede onder omstandigheden - vloeibaar gemaakt petroleumgas komen te vervallen (zie hierna). In 2013 bedraagt de teruggaaf van accijns 80,57 euro per 1.000 kilogram LPG. Overigens wordt met ingang van 1 januari 2013 op de levering van aardgas en elektriciteit naast energiebelasting ook de opslag duurzame energie (ODE) toegepast.
• Met ingang van 1 januari 2013 is de zogenoemde rode diesel afgeschaft voor ander
Teruggaaf grootverbruikers Op grond van de WBM wordt op verzoek ook belastingteruggaaf verleend als het eigen verbruik van aardgas en elektriciteit in een verbruiksperiode van twaalf maanden bij levering door verschillende leveranciers hoger is dan wanneer sprake zou zijn van één leverancier.
36
PwC
Wijzigingen teruggaaf grootverbruikers
• Met ingang van 1 januari 2013 is de teruggaaf van accijns met betrekking tot
halfzware olie en gasolie, alsmede - onder omstandigheden - vloeibaar gemaakt petroleumgas komen te vervallen. Sinds 1 januari 2010 was een teruggave van energiebelasting opgenomen als het eigen verbruik van minerale oliën (LPG, gasolie en halfzware olie) hoger was dan de in de wet aangegeven waarden in liters of kilo’s. • De teruggaafregeling voor grootverbruikers in de glastuinbouwsector is met ingang van 1 januari 2010 vervallen, omdat er geen gebruik van werd gemaakt. In de glastuinbouwsector wordt voornamelijk aardgas verbruikt. • De teruggaaf van accijns bedroeg in 2012 33,66 euro per 1.000 liter halfzware olie en gasolie en 39,84 euro per 1.000 kilogram LPG.
Subsidies Algemeen De Europese Unie, de Rijksoverheid en diverse lokale overheden verstrekken voor een reeks van ondernemingsactiviteiten subsidies of kredieten. De mogelijkheden liggen onder meer op het gebied van scholing en werkgelegenheid, innovatie
(R&D), energie, milieu en investeringen. Als een project wordt opgestart of anderszins ondernemingsactiviteiten worden opgestart of uitgebreid, kan het interessant zijn om te onderzoeken of er voor die activiteiten of dat project een
regeling bestaat waarop aanspraak kan worden gemaakt. Uw PwC-adviseur kan u informeren over de diverse mogelijkheden.
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
37
Formele bepalingen Om gebruik te kunnen maken van de diverse investeringsfaciliteiten moeten formele bepalingen worden nageleefd. Zo is het van belang dat eventuele meldingstermijnen in acht worden genomen. Daarnaast is het voor u mogelijk om bezwaar te maken (en in beroep te gaan) tegen de afwijzing van een verzoek om toepassing van een investeringsfaciliteit.
Aanmeldingstermijnen Voor het recht op investeringsfaciliteiten is het van belang dat eventuele meldingstermijnen in acht worden genomen. Zo is het noodzakelijk dat een beroep op EIA, MIA en/of Vamil wordt gedaan binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting (obligatoire overeenkomst) of na afloop
van het kalenderkwartaal waarin de voortbrengingskosten zijn gemaakt. De aanvraag van de RDA-beschikking moet gelijktijdig met de S&O-aanvraag worden ingediend bij Agentschap NL. Voor een teruggaaf van energiebelasting (EB) geldt dat een verzoek kan worden gedaan na afloop van een kalendermaand, maar
uiterlijk binnen 13 weken na het einde van het kalenderjaar.
er echter afwijkende regels. Wij raden u daarom aan om uw contactpersoon bij PwC te raadplegen als u bezwaar wilt aantekenen of beroep wilt instellen tegen
een beslissing van een bestuursorgaan, zoals Agentschap NL of de Belastingdienst.
Het verdient aanbeveling om per individuele regeling na te gaan wat de meldingstermijn is.
Bezwaar en beroep Uiteraard is het mogelijk om bezwaar te maken (en in beroep te gaan) tegen de afwijzing van een verzoek om toepassing van een investeringsfaciliteit. Soms gelden
38
PwC
Contact Meer informatie? Wilt u meer informatie over deze fiscale investeringfaciliteiten? Of hebt u behoefte aan een inventarisatie van de mogelijkheden voor uw organisatie? Neem dan contact op met uw PwC-adviseur. Die helpt u daarbij graag verder. Deze uitgave is een publicatie van het Knowledge Center Tax & HRS. Voor vragen over deze publicatie kunt u contact opnemen met de auteurs: Jessica Litjens* Telefoon: 088 792 39 66 E-mail:
[email protected] Knowledge Center Tax & HRS - Private Wealth * Daarnaast verbonden aan de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Amsterdam
Ciska Wisman* Telefoon: 088 792 43 50 E-mail:
[email protected] Knowledge Center Tax & HRS - Corporate Tax * Daarnaast verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam
Voor overige vragen kunt u contact opnemen met: Knowledge Center Tax & HRS Fascinatio Boulevard 350 3065 WB Rotterdam Postbus 8800 3009 AV Rotterdam Telefoon: 088 792 43 51 E-mail:
[email protected]
Toegang tot fiscale voordelen | Investeringsfaciliteiten 2013
39
Bij PwC in Nederland werken ruim 4.700 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen. PwC Nederland helpt organisaties en personen de waarde te creëren waarnaar zij op zoek zijn. Wij zijn lid van het PwC-netwerk van firma’s in 158 landen met meer dan 180.000 mensen. Wij zien het als onze taak om kwaliteit te leveren op het gebied van assurance-, belasting- en adviesdiensten. Vertel ons wat voor u belangrijk is. Meer informatie over ons vindt u op www.pwc.nl. In dit document wordt met ‘PwC’ bedoeld PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V., die een member firm is van PricewaterhouseCoopers International Limited. ‘PwC’ is het merk waaronder member firms van PricewaterhouseCoopers International Limited (PwCIL) handelen en diensten verlenen. Samen vormen deze member firms het wereldwijde PwC-netwerk. Elke member firm in het netwerk is een afzonderlijke juridische entiteit en handelt voor eigen rekening en verantwoording en niet als vertegenwoordiger van PwCIL of enige andere member firm. PwCIL verricht zelf geen diensten voor klanten. PwCIL is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor het handelen of nalaten van welke van haar member firms dan ook, kan geen zeggenschap uitoefenen over hun professionele oordeel en kan hen op geen enkele manier binden. © 2013 PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V. (KvK 34180284). Alle rechten voorbehouden.