Tiliqua gigas, de Nieuw-Guineablauwtongskink P.D. Gorscman Prins Hendri kstraat 55 333 1 XR Zwijndrecht
INLEID ING Tiliqua gigas be hoort tot de fami lie van de Scincidae (skinke n), een fa milie met o ngeveer dui zend soorten verspreid over de hele aarde. Het zij n veelal kleine hagedissen, me t een gladde beschubbing, ro nd lichaam e n re latief zeer kleine poten. Te vinde n onder stene n, in afvalhope n e n op ande re plaatsen waar zic h verberge n tot de mogelijkheden behoort. Tifiqua gigas behoort echter nie t tot de klei ntjes; vo lwassen dieren bereiken een le ng te van ne us tot staartpunt van ongeveer 55 c m. He t geslacht Tifiqua bestaat uit zeven of meer soorte n d ie, met uitzonde ring van T g igas, uitsluitend in Australië zijn te v inde n. Tifiqua gigas is de e nige ni etAustralische soort. Deze soort wordt voorna melijk gevonden op Nie uwGui nea (l rian Jaya en Papoea-Nie uwGu inea), de Molukke n (Ambon, Ceram), de Kei-eilande n en de Tani mbar-ei landen. Opmerkelijk is dat ook vindp laatsen op Java (Buite nzorg e n Bantam) e n o p Sumatra bekend zijn (DE Roou , 1915) . RELATIE MET TIL/Q UA
SC/NCO/DES Tifiqua gigas zou na uw verwant zij n met Tifiqua scincoides. de gewone Australische Blauwtongskink. Sommige wete nsc happe rs beschouwen T gigas clan ook a ls een o nde rsoort e n spre ken over Tifiqua seincaides g igas. Ik be n nie t bekend me t T scincoides. W ALLS ( 1996) geeft een determinatietabel van he t ges lacht Ti/iqua, waarin verschil in de kle uring van de flan ken als o ndersc he id wordt gegeven. Tifiqua scincoides is lic ht va n kleur, te nminste gedeelte lijk voorzie n van donkere e n lic hte re 54
Koptekening Tiliqua gigas. Naar: DE Roou ( 19 15)
dwarsbande n e n T gigas heeft do nke re flanken , vaak naar zwart zwe me nd . me t te n hoogste vaag aanwez ige dwarsbanden. Voor een vergelijking van de vorm e n de beschubbing van de kop wordt verwezen naar de desbe tre ffe nde afbeelding. De na uwe verwantschap be hoeft geen verbazing te wekken, in he t a lgemeen vertoont de fauna van Nieuw-Guinea grote overee nkomste n me t de Australische fauna (buideldiere n ko me n zowel in Australië als op Nie uw-Guinea voor). Nie uw-G uinea e n A usrra lië ligge n namelijk beide op een groot cont ine ntaal plat, gescheide n door ee n o ndiepe zee, he tgeen be tekent dat in het verlede n landverbindi nge n he bbe n bestaan. Ook de he rv etofa una vertoont Australi sche ke nme rke n. zo ko me n op Laccrta 57(2) • 1998
Nieuw-Guinea Pygopodidae (slangvormige hagedissen met rudimentaire achterpoten) voor. en is ook de A ustrali sche K raaghagedi s ( Clilamydosaurus king ii) geen onbekende op Nicuw-Guinea. Door de duur van de scheiding tu ssen beide gebieden hebben (onder)soorten uiteraard wel een gescheiden ontwikkeling doorgemaakt en zich zodoende tol aparte soorten ontw ikkeld. Zo wordt T gigas in het algemeen toch wel als een afzonderlijke soort beschouwd. RELAT I E MET DE AZIAT ISCHE FAUNA Daarentegen heeft de fauna voorkomend in het ten westen van N ieuwGuinea gelegen Zuidoost-Azië. zoals de Indonesische archipel en de Filippijnen, het plat van Nieuw-Guinea en Australië in veel mindere mate bereikt. Hier hebben diepe zeebekkens de migratie van dieren, zeker voor wat betreft
J ava
c:;;::> c:?D
Kei-eiland~n ~ o
1::0Ll c§b c::::::::::::d'lfl~ ., ~
V
zoogdieren. gehinderd. Hier is veel onderzoek naar verricht. in eerste instantie door WALLACE ( 1860). die meende dat er een grens liep (later de lij n van Wallace genoemd) tussen Bali en L ombok. tussen Borneo en Celebes en ver volgens oostelijk afbuigend tussen Celebes en de Fi lippij nen (Wallace-lijn volgens Mayr), of zijn weg naar hel noorden vervolgend tussen Borneo en de Filippijnen (Wallacelijn volgens Huxley). Voor de reptielenfauna geldt dit echter in veel mindere mate dan voor de zoogdieren fauna. Vele reptielenfami lies behorende tot de ori ëmaalse faunaregio hebben wel A ustrali ë en Nieuw-Gu inea berei kt. zeer waarsch ijnlijk op boomstammen of ander drijvend plantenmateri aaL Op deze wijze zijn de Agamidae (agamen) en de Scincidae (skinken) ongetwijfeld gearri veerd (bv. DE BOER & VAN WISSEN, 1977). Tiliqua gigas is de lijn van Wallace, die overi gens niet als een
()
o
/1 V
"Tanimbareilanden
Verspreidingsgebied van Tiliqua gigas (zie ook tekst). De skink wordt gevonden o p lrian Jaya: Papoea Nieuw Guinea: Karkareiland. Mam1s e n tic Admira liteitseilandc n: Halmahc ra: de Moluk ken: Kei-eilanden. T an imbareilanden: en Java ( Bante n/ Bantam ). Lacerta 57{2) • 1998
55
grens moet worden beschouwd maar als een overgangsgebied, nog eens een keer overgestoken en nu in omgekeerde richting, van Nieuw-Guinea en meer waarschijnlijk van de Molukken naar Java en Sumatra. De verklaring hiervoor zal waarschijnlijk moeten worden gevonden in de intensieve handel die al werd onderhouden tussen de Molukken (specerijen!) en de andere gebieden van de Indische archipel, met name Java, lang voordat wij onze belangstelling daarvoor aan de dag legden. De populaties op Java en Sumatra zullen dan afstammen van dieren die met handelsprauwen als verstekeling zijn gearriveerd. VINDPLAATSEN EN BIOTOOP Hoewel is opgemerkt in de inleiding dat ook vindplaatsen op Java (Buitenzorg en Bantam) en zelfs op Sumatra (exacte vindplaats niet aangegeven) bekend zijn, is T. gigas het meest verbreid op Nieuw-Guinea (bestaande uit de delen lrian Jaya, het vroegere Nederlands Nieuw-Guinea, en Papoea-NieuwGuinea). Dit bijzonder grote eiland heeft een oppervlak van ongeveer 800.000 km2 (bijna 2400 km lang met een grootste breedte van 660 km). Langs de kusten liggen uitgestrekte laaglanden, in het centrum hoge bergketens. Kortom van zeeniveau tot 5000 m hoog, van tropisch strand tot eeuwige sneeuw. Voor de verspreiding van de soort wordt verwezen naar bijgaande tekening die is gemaakt aan de hand van in de literatuur (CoGGER, 1972; LEIKER, 1952; DE Roou, 1915; 0' SHEA, 1982; SHEA, 1991; ZWEIFEL, 1980) aangegeven vindplaatsen. WALLS ( 1966) geeft eveneens een overzicht van het verspreidingsgebied en neemt daarin heel Java, Bali en alle eilanden tot aan Nieuw-Guinea op. 0' SHEA ( 1982) verstrekt wat nadere gegevens over de vindplaatsen op PapoeaNieuw-Guinea. In de Western Province. 56
Kop van Tiliqua scincoides. Naar: STORR et al. (1992)
gelegen bij de grens met Irian Jaya, met grote rivieren, kleine kreekjes en huizen op palen in verband met frequente overstromingen, worden ze gevonden in gebieden die geschikt zijn gemaakt voor de verbouwing van voedsel. In de Madang Province en met name op Karkar lsland vindt men ze in stapels afval, bestaande uit de bast van kokosnoten. Tiliqua gigas lijkt een cultuurvolger, maar wel moet worden bedacht dat Nieuw-Guinea een groot eiland is en veel van de zoögeografie is nog onbekend. UITERLIJK EN GESLACHTSKENMERKEN T. gigas is, zoals reeds opgemerkt in de inleiding, een forse, stevig gebouwde hagedis met een totale lengte van 55 cm, het lichaam ongeveer even lang als de staart. De algemene kleur van zowel boreling als jonge dieren is bruin, vlak na de vervelling goudbruin. met acht tot tien donkerbruine dwarsbanden over Laccrta 57(2) • 1998
het lichaam. De flanken zijn donkerbruin met gele vlekken. de poten nagenoeg zwart met heel kleine lichte vlekjes. kopschilden voorzien van een bruine rand. en met drie lengtelijnen (waarvan één sterk geprononceerd) over de nek. De staart is eveneens voorzien van dwarsbanden. Op latere leeftijd lossen de donkere dwarsbanden zich op tot verzamelingen van zwarte, donkerbruine vlekken. Met T. gigas wordt weinig gekweekt. In de Knox vi lle Zoo, waar één mannetje wordt gehouden met meerdere vrouwtjes (BROADDUS, 1994) zijn kweekresultaten verkregen. Door de leden van Lacerta wordt volgens mij niet met deze soort gekweekt. Een oproep in het Mededelingenblad leverde tenminste geen resultaten op. Wel werd indirect vernomen dat één lid er in was geslaagd de dieren tot voortplanting te brengen. Hieruit zou de conclusie kunnen worden getrokken dat deze dieren tot de moeilijk houdbare soorten moeten worden gerekend. Mijn ervaring wijst echter in een geheel andere richting. Waarschijnlijk worden de geringe resultaten veroorzaakt door de hoge prijs (Amerika ongeveer$ 300.-. Nederland ongeveer f 500,- voor een stel), terwijl. zeker bij de halfwasdieren die met een lengte van ongeveer veertig cm worden ingevoerd. geen uiterlijke kenmerken aanwezig zijn aan de hand waarvan het geslacht kan worden bepaald. Ook volgroeid blijft het uitermate moeilijk (8ROADDUS, 1994: HITZ. 1984: WALLS 1995. 1996 ). Het zgn. ·poppen· - druk uitoefenen waardoor de hemipenis van mannelijke dieren naar buiten komt hetgeen wel wordt aanbevolen (WALLS. 1996) en sonderen (Hnz. 1984) geeft geen echt duidelijke resultaten. Een en ander houdt in dat men drie of zelfs meer dieren moet aanschaffen om een stel te krijgen. De hoge prijs kan dan zeker een barrière vormen. Lacerta 57(2) • 1998
TERRARIUMERVARINGEN In het voorjaar van 1993 kocht ik in een lokale dierenwinkel twee halfwas exemplaren. vermoedelijk een stel. Bij plaatsing in het terrarium van 185x50x20 cm (lxbxh). voorzien van plastic buizen als schuilplaats. bleken beide dieren elkaar hardnekkig te mijden. Uitingen van agressie konden echter niet worden waargenomen. Aangezien uit dit gedrag de conclusie getrokken zou kunnen worden dat beide van hetzelfde geslacht waren (inderdaad bleek later dat het beide mannetjes waren), heb ik een derde exemplaar gekocht. Toen bleek dat dit dier waarschijnlijk een dwarslaesie had, de achterpoten niet kon gebruiken en vrij kort na aanschaf overleed. besloot ik een vierde hagedis te kopen. Dit dier vertoonde geen mijdend gedrag en aangenomen kon worden dat van de drie dieren er tenminste twee van vcrschillend geslacht waren. De vraag bleef wel. wie was wat? In de loop van de ontwikkeling tot volwassenheid groeide een van de eerste dieren uit tot een forse hagedis, met een brede kop en een zwaar lichaam en kon. nadat een erectie was waargenomen. als een mannetje worden genoteerd. Het tweede dier werd eveneens fors. maar bleef in omvang toch achter, terwijl de derde in omvang. maar niet zozeer in lengte, achterbleef en een relatief 'slank figuurtje' bleef houden. Inderdaad bleek in 1996 dat de laatste een vrouwtje was: vier jongen werden op de wereld gezet. Uitgaande van slechts drie exemplaren kan worden opgemerkt dat mannelijke dieren. in een volwassen stadium. zwaarder zijn gebouwd dan vrouwelijke dieren en een bredere kop hebben. De kop van de vrouwelijke dieren is ook wat korter. Oudere dieren ontwikkelen een soort keelzak. waardoor ze - althans voor kinderen - een zekere gelijkenis met krokodillen krijgen. 57
VERZORGING VAN DE DIEREN In eerste instantie werden de dieren gehouden in een kamerterrarium van 185x50x20 cm (lxbxh), verlicht door drie TL-buizen van elk 40 W. Twee buizen (één van het type Reptisun) verlichtten het terrarium gedurende negen uur per dag en de derde brandde uitsluitend van 11.00 tot 14.00 uur, voornamelijk met de bedoeling om voor wat extra warmte te zorgen. De bodem was voorzien van vinyl vloerbedekking en zes plastic buizen (diameter 5 resp. 7 cm) dienden als schuilplaatsen. 's Nachts (geen verwarming) daalde de temperatuur tot kamertemperatuur (ongeveer I8°C), overdag varieerde de temperatuur tussen 25°C en 30°C. Omdat het terrarium zeer laag is, konden de dieren gemakkelijk een nog hogere temperatuur bereiken door zich direct onder de TL-buizen op te houden. Een waterbakje van 20x 10 cm completeerde de inrichting. De dieren waren uiterst schuw en duidelijk niet erg 'gelukkig' met hun nieuwe verblijf. Aangezien ik vermoedde dat de dieren, ondanks regelmatig sproeien, te droog werden gehouden (gezien de opmerkingen van O'SHEA ( 1991) over huizen op palen en overstromingen), werd een terrarium aangebouwd van 160x70xl00 cm (lxbxh). Onder dit terrarium is een aquarium geplaatst, gevuld met water en afgedekt met aluminiumplaat met openingen. Twee thermostaten houden de watertemperatuur overdag op 20°C en 's nachts op 30°C. Het gevolg hiervan is dat 's nachts in de regel een sterke verdamping optreedt waardoor de luchtvochtigheid meestal de waarde van 100% bereikt. Dit terrarium staat voor het raam, hetgeen uiteraard sterke invloed heeft op de dagtemperatuur. Gedurende de zomer kan, indien de zon op het raam staat en dus in het terrarium valt, de temperatuur wel tot 40°C of meer oplopen. Het terrarium is aan de 58
bovenzijde, zowellinks als rechts voorzien van gaas, zodat geventileerd kan worden, waardoor de temperatuur niet tot al te extreme waarden kan stijgen. Overigens worden deze ventilatieopeningen 's nachts afgedekt met glasplaten teneinde het opstijgende vocht wel in het terrarium te houden. De bodembedekking bestaat uit enkele potten met aarde en planten, grote stukken kurkschors, stukjes boomschors, stronken, etc. De dieren namen snel hun intrek in het nieuwe terrarium. Het eerste terrarium werd pas na verloop van enkele weken weer betreden, waarschijnlijk gedreven door honger en dorst. want uitsluitend daar werd voedsel en drinkwater aangeboden. VOEDSEL Aan de hand van gegevens uit de literatuur werd in eerste instantie kattenvoer uit blik, fruit en klein gesneden groente, o.a. andijvie, witlof en tomaat aangeboden, en treksprinkhanen. De voorkeur bleek uit te gaan naar het kattenvoer en daarna naar fruit, vnl. banaan. Groente werd niet gegeten. De treksprinkhanen bleken te vlug voor de dieren. De sprinkhanen bleven niet wachten op het schuifelend en tongelend naderen van de hagedissen. Niettemin verdwenen deze insecten in de loop van de tijd wel. LEIKER ( 1951) hield T. gigas op NieuwGuinea samen met Lygosoma-soorten (kleine skinkjes) en merkte op dat deze toch verdwenen, hoewel hij nooit zag dat erop werd gejaagd. Waarschijnlijk eet T. gigas alles wat in de vrije natuur te pakken is te krijgen. Omdat bekend is dat Tiliqua gerrardii (tegenwoordig ook wel Hemisphaeriodon gerrardii genaamd) een slakkeneter is. werden ook huisjesslakken aangeboden. Dit bleek het favoriete voedsel. Zelfs grote huisjesslakken worden tussen de krachtige kaken kapot gebeten en de bewoner, met achterlating van het kapotte huisje, Lacerta 57(2) • 199H
opgegeten. De aantrekk ingskracht van dit voedsel bleek zel fs zodanig groot dal de schuw heid lijdelij k werd overwonnen. Naaktslakken werden wel grondig geïnspecteerd. maar niet gegeten. In de loop van de tijd ging hel voedsel bes taan uil kallenvoer (mei IOegcvocgde groenten) en banaan. met wal ander frui t, soms nestjonge en j onge mu isjes en , gedurende voo1jaar en zomer. huisj esslakken. Over dil voedse l, dat 's zomers tweemaal per week en 's w inters eenmaal per week wordt aangeboden. wordt in ruime male Gistocal (een kalken vitaminepreparaat) gestrooid. vcrmengel met zemelen. Een enkele keer worden krekels gegeten. In hel hoge terrarium voor hel raam verblijft eveneens een stel Ridderanc lissen (A nolis equestris) en insecten die hel stel zijn ontgaan (A. equestris is een grote boombewenende hagedis die nagenoeg niet op de gro nd komt ) worden, zij hel mei moeite. gevangen door T g i~tas.
Jïliqua gi;:as. Lacena 57(2) • I99H
GEDRAG IN DE NATUUR EN IN HET TERRAR IUM In de lileralUur ( BROA DDUS. 1994: 8RONGERSMA. 1956. 1958: L EIKER. 195 1. 1952: M EN 1E. 1960: WALLS. 1995. 1996) wordt gewezen op hel gedrag van T gigas indien deze zich bedreigd voelt. De bek wordt dun wijd opengesperd zodat de brede blauwe tong goed afsteekt tegen de li chte kleur van de bin nenkant van de bek, terw ijl een sterk sissend geluid wordt voort gebracht. D it gedrag. de se hui felende gang - eigen aan vele skinken - en het tongelen. hebben hel dier de naam Oelar kaki ampal bezorgd (de slang met de v ier poten) en een rep utatie van uiterste gi ft i gheid. N iet alleen de beet zou binnen een minuut dodelij k zijn. maar ook de stekel aan de staart is niet mi s (BRONGERSMA. 1956. 1958). Leiker. die tijdens de kolon iale rijd arts was in Seroei op Nederlands N ieuw-Guinea. hee ft onderzoek hiernaar geelaan en merkt op dal bij T g igas misschien se-
Fo10: P.D. Gorscman
59
cundaire infecties door rottingsprocessen in de bek kunnen optreden als gevolg van het eten van aas, zoals wel van varanen bekend is, maar dat noch in ziekenhuis noch in polikliniek beetgevallen bekend waren (LEtKER, 1952). Nu komt het meer voor dat inheemse bevolkingen gul zijn met het predikaat giftig. Ook kameleons schijnen wel plaatselijk in Afrika als levensbedreigend voor de mens te worden beschouwd. In het terrarium verdwijnt dit dreiggedrag zeer snel, wel duurde het enkele jaren tot de dieren niet meer direct vluchtten bij het verschijnen van een mens. Daarentegen werd de in huis aanwezige kat, na wederzijdse bestudering van enkele weken, als ongevaarlijk te boek gesteld. Hoewel T. gigas een grondbewonende hagedis is, die gewoonlijk niet klimt, werden van tijd tot tijd dieren boven in het terrarium (op een hoogte van zo'n tachtig cm) aangetroffen. De dieren kunnen, rechtop staande tegen een stronk of zoiets en daarbij half steunend op de gespierde staart, zich gemakkelijk optrekken, mits de klauwen van de voorpoten maar ergens houvast in kunnen vinden. Ook T. gigas kan de staart afwerpen indien dit predatiegevaar kan afwenden. Bij het uitvangen van jonge dieren, t.b.v. het schoonmaken van het terrarium, werd een van de dieren abusievelijk bij de staart gepakt. Een heftig kronkelende staart bleef achter. RUSTPERIODE De plaatsing van het tweede terrarium voor het raam betekent, dat van tijd tot tijd de algehele temperatuur daar, zeker op zonloze dagen, niet ver boven de 20°C uitkomt, ondanks het feit dat drie lampjes van elk 40 W voor plekken om te zonnen zorgen. In het eerste terrarium loopt de t~mperatuur altijd, 's zomers en 's winters op tot goed 30°C. 60
Tiliqua gigas bleek onder deze omstandigheden een rustperiode van ongeveer oktober tot en met februari/maart te houden. Deze winterrust moet men niet als een winterslaap interpreteren, maar als een duidelijk voorkeur voor de plaatsen met een lagere temperatuur, beperking van de bewegingen en het sterk terugbrengen van de voedselopname. Of ook in de natuur een rustperiode voorkomt, eventueel plaatselijk, dan wel de winterrust wordt veroorzaakt door omstandigheden in het terrarium is niet duidelijk. In het noorden en het westen van Irian Jaya (gemiddelde regenval 2,5 m per jaar) is geen sprake van een duidelijk onderscheid tussen een droge en een natte tijd. In het zuiden (gemiddelde regenval 1,5 m per jaar) is wel een duidelijk verschil aanwezig (BRONGERSMA, 1954 ). VOORTPLANTING Nadat de dieren in mei 1993 als halfwas waren gekocht, kon op 11 december 1995, dus na ongeveer tweeëneenhalf jaar een paring worden waargenomen, op 13 december gevolgd door een tweede paring. Totaal onverwachts in de periode van winterrust Mogelijk zou dit erop kunnen wijzen dat de tijd van de rustperiode in het terrarium niet overeenkomt met die in de vrije natuur. In september 1996 nam ik ook tweemaal een paring waar. Alle paringen die ik heb gezien vonden plaats na het uitgaan van de verlichting, slechts één lampje blijft wat langer branden. Onder dit lampje zag ik de paringen gebeuren - verder was het terrarium donker. De paring zelf was weinig opmerkelijk, het vrouwtje werd gefixeerd door een beet laag in de nek, eerder in de schouder. Opvallend was wel dat enkele malen paringen werden afgebroken, omdat het terrarium te dicht werd benaderd. Fotograferen bleek ook onmogelijk, schuwheid bleef kenmerkend voor het Lacerta 57(2) • 1998
gedrag. Tiliqua gigas is levendbarend. Hierbij zouden de embryo ·s een belangrijk deel van de voedingsstoffen van het moederdier tijdens de ontwikkeling kunnen betrekken. zoals dit bij zoogdieren volledig via de placenta verloopt. Opgemerkt moet wel worden dat de grenzen tussen vivipaar (levendbarend) en avovivipaar (de eieren ontwikkelen zich in het lichaam van de moeder. waarna de jongen levend ter wereld komen) nog onvoldoende onderzocht is. Op 6 juli 1996 werden vier jongen geboren en werden twee onbevruchte eieren afgezet. Een jaar later, op 27 augustus 1997 werden zes jongen geboren, met vier onbevruchte eieren. Beide keren vond de bevalling plaats in het voor het raam geplaatste terrarium. echter verdekt in en achter beplanting. In 1996 werd ik direct op de bevalling attent gemaakt door het ongewone gedrag van de in dit terrarium aanwezige Ridderanolissen (Anolis equestris) die bijna van hun tak afvielen in hun aandacht voor de bevalling. De bevalling duurde vrij lang, nadat om ongeveer 17 u het eerste jong was geboren, duurde het nog enkele uren voordat de laatste zich vertoonde. De jongen hadden een totale lengte van ongeveer 13,5 cm, kop tot anus ongeveer 8 cm, anus tot staartpunt ongeveer 5.5 cm. Het gewicht was ± 12 gram: de kleur was gelijk aan die van de ouderdieren. alleen feller. De dieren werden direct overgebracht naar een klein terrarium. De tweede maal was de bevalling volledig achter de rug toen kinderen. die wel meer van buiten toekijken. kwamen melden dat zich kleine hagedissen in het terrarium bevonden. De jongen hadden zich toen reeds verspreid en zich grondig verborgen. Nadat er vijf waren gevangen constateerde ik de volgende dag dat zich nog een zesde in het terrarium bevond. deze was nl. bezig met het opeten van één van de onbevruchte. schaalloze eiLaccrta
57L~)
• 1998
eren. Alle jongen aten direct na de geboorte. Gezien de tijd die verliep tussen de waargenomen paringen en het werpen van de jongen kan worden aangenomen dat de draagtijd ongeveer 200 dagen is. HAUSCHILD & GABNER ( 1995) vermelden ook kweekresultaten. maar hadden - tijdens het ter perse gaan van hun boek - nog een geringe ervaring. Interessant is dat zij een artikel aanhalen van LAPTHOR NE & LAPTHOR NE ( 1987) waarin wordt gesteld dat de jongen met zes maanden geslachtsrijp zijn. Mijn ervaring is dat dit zeker kan worden gesteld op drie tot vier jaar. Overigens zou dit kunnen wijzen op de mogelijkheid dat het genus Tiliqua gigas in de toekomst wel eens zou kunnen worden opgesplitst: ook WALLS ( 1995) wijst op de verschillen tussen dieren afkomstig van Nieuw-Guinea, maar hij houdt het voorlopig op bastaardisering tussen T. gigas en T. ,-.,·cincoides. OPKWEKEN VAN DE JONGEN Beide keren werden de jonge dieren overgebracht in een terrarium met de afmetingen 125x30x30 cm (lxbxh). verlicht met 2 TL-buizen van elk 40 W. Daarvan is één van het type Reptisun 5.0. een buis die behalve licht ook UVstralen afgeeft. Een 25 W lampje zorgt gedurende drie uur per dag voor een opwarmplaats. Door TL-buizen en lampje loopt de omgevingstemperatuur op van ongeveer l8°C ·s nachts tot ongeveer 32°C overdag. De bodem is geheel bedekt met kleine bakjes. De bedoeling van deze bakjes is dat deze. in het kader van enig experimenteren. met variabele inhoud kunnen worden gevuld. bijv. natte turfmolm. droge turfmolm. water. droog zand. e.d. Door deze inhoud te variëren en het gedrag van de hagedissen daarna te bekijken kunnen conclusies voor wat betreft preferenties worden getrokken. 61
De jonge dieren waren absoluut niet schuw en spoedig kon worden geconcludeerd dat een vochtige omgeving niet de voorkeur had boven een natte omgeving. Ook als alles gortdroog was, bleven de dieren hetzelfde gedrag vertonen. Gebaad werd er niet, wel was er een sterke behoefte aan drinkwater (ook in een natte omgeving). Dit gold ook voor de ouderdieren. Bij een omgevingstemperatuur van ongeveer 25°C tot en met 28°C werden de jongen actief. Ging het verwarmingslampje branden dan werd graag daaronder een 'zonnebad' genomen. Hierna werd het gehele terrarium grondig onderzocht, waarbij de dieren. in afwijking van de ouderdieren, graag klommen. Elke dag zag ik wel een hagedis op een TL-buis balanceren en daarbij het evenwicht verliezen. De jongen kregen hetzelfde voedsel aangeboden als de ouderdieren en dus ook kleine, en grote maar eerst geplette, huisjesslakken. Gevoerd werd er twee à drie maal per week. Vechtpartijen of ander agressief gedrag heb ik niet wam·genomen. Ook op het moment dat voedsel werd aangeboden aten altijd een aantal dieren tegelijk. Voorlopig ziet het ernaar uit dat bij voldoende ruimte en schuilgelegenheid meerdere, ook volwassen dieren tezamen gehouden kunnen worden. Als proef werd nog een jong mannetje met een lengte van ongeveer 45 cm in het terrarium van de ouderdieren geplaatst. Gevechten ontstonden niet, wel werd het jonge mannetje hardnekkig gevolgd door zijn moeder, hetgeen natuurlijk een vorm van agressie kan zijn. Niettemin maken anderen die T. gigas houden melding van gevechten en van paringsgedrag dat tot verwondingen leidt.
62
OPMERKING INZAKE GEBRUIKTE UV-BUIZEN Alle terraria zijn voorzien van een TLbuis van Zoo Med Laboratories (type Reptisun 5.0), alleen is de buis in het terrarium voor het raam zo hoog geplaatst (ongeveer 95 cm van de grond) dat dit geen effect heeft op T. gigw; indien deze zich daar ophoudt. Reptisun 5.0 is een TL-buis die het volledige lichtspectrum geeft (normaal licht). met daarbij een goede opbrengst aan UV-B. Ultraviolet B geeft het lichaam de mogelijkheid zelf vitamine D3 aan te maken. Vitamine D3 is noodzakelijk voor opname van kalk uit het voedsel. Het toedienen van vitamine D 3 via het voedsel, met de kans op teveel (giftig) of te weinig (zwak beenderstelsel), is hierdoor niet meer noodzakelijk. Blootstelling aan een te grote dosis UVB veroorzaakt oogletsel (BooN MAN. 1987). Het opkweekterrarium is echter niet hoger dan dertig cm. en de jonge dieren kunnen tot op enkele centimeters van de Reptisun-buis komen. Oogbeschadigingen zijn nooit opgetreden. TIL/QUA GIGAS Tiliqua gigas appears to he most doscly rclated to the Australian species Tiliqua scincoides as could he expected through the dose fmmal rdationships between Australia and Ncw Guinea. The presence of 1: gigas on Java is possibly a result of introduetion of animals during intensive trade rclations between thc Moluccas and Java. The rarity of breeding succcsses with this rcptile is explainable by its high price and lack of visible sexual differences in young and immature specimens. making it diflïcult to obtain a breeding pair. Adult males are much more heavily built than females: they also have a darker head mul dcvdop a type of throat sac. These lizards are easy to feed in captivity: they can he fed a basic diet of hanana and canncd catfood. Terrarium requiremcnts are fcw as long as suflident hiding placcs are provided. The first hreeding in 1996 rcsulted in thc hirth of four young. and six more wcre born a year later aftcr a :wo day pregnancy.
LaccRa 57(2) • 199X
The young have a head-body length of around X cm and a total lenglh of approximately 13.5 cm. The hirth weight of these lizards is about 12 g. Young are coloured as adults but are a bit hrighter. They were easy to rear. they were fed just like the adults. hut also received snails. I use a Reptisun 5.0 TL-lamp in the breeding unit that. according to its specifications. gives UV -B-Iight. TilicJIW gigas is apparently sexually mature at three to four years of age. I have not observed aggressive behaviour by adult or young ani mals. hut have read in the literature and heard through perslmal communil'ations with keepers that aggression somelimes occurs with this species and copulation often leads to wounding of the female. LITERATUUR BoER. L.E.J'Vl. DJ: & 8. Vr\7" WISSE:\. 1977. Notoga:a. een zoögeografisch overzicht van Australië. Nieuw-Guinea en Nieuw-Zeeland (tentoonstelling· Notoga:a. het Vijfde Werelddeel'. Koninklijke Rotterdamse Diergaarde). Uitgave Diergaarde Blijdorp. Rotterdam. BooNI\IAN. J .. 19X7. De zin en onzin van UVlicht. Lacerta 46: 22-27. BR
J>liS. D.J .. 19lJ4. Blue-tongued skinks: TilicJIICI. Reptilc & Amphihian Magazine maart/april llJ94: 32-39. BIWN
HAUSCIIIU>, A. & P. GAIINI:R. 1995. Skinke im terrarium. Landhuch- Verlag. Hannover. Hrrz. R.. 19X4. Geslechtshestinunung hei Echsen der Gattungen Tiliqua und Tracllydo.wums mittcls der Sondenmethode. Salamandra 20: 39-42. L\PTIIORNE. T.A. & A.A. LAI'TIIORNJ:. 19X7. Some notes on the captiw reproduetion of the New Guinea hlue tongued skink. South West Herpetol. Soc. J. I: 32-J). I Niet gezien! LEIKER. D.L.. 1951. Hagedissen van NieuwGuinea liL TilicJIIll gigcts als terrariumdier. Lacerta I 0: 4X-50. LEIKER. D.L.. 1952. Giftige hagedissen op Nieuw-Guinea'! Lacerta I0: 54-55. LEIKER. D.L.. llJ53. Nogmaals TilicJIIll gigas. Lacerta I I : I I. MEN~E. H.A.L.. 1961. Bijmndere hagedissen van Nieuw-Guinea. Lacerta 19: 47-4X. O"SIIEA. M.. llJ91. The reptiles of Papua New Guinea. Brit. herpetol. Soc. Bull. 37: 15-32. Roapua New Ciuinea. Bull. Amer. Mus. nat. 1-1 ist. 16515 ): 422.