NEDERLANDSCHE PLANTENZIEKTENKUNDIGE (PHYTOPATHOLOGISCHE) VEREENIGING
TIJDSCHRIFT OVER PLANTENZIEKTEN ONDER
REDACTIE
VAN
IR N. VAl~ POETEREN, PROF. DR W. K. J. R O E P K E ~ PROP. DR J 0 H A WESTEI~DIJK 42e Jaargang
4e afleverlng
B E S T R I J D I N G VAN N E D E R L A N D S C H E DERRIS
April 1936
INSECTEl~ MET
(With a Summary in English) DOOR D r L. P. D~ BvssY, Dr P. A. vA~ I)ER LAAN en A. DIAKOlVOFF H e t insecticide Derriswortel is afkomstig van Aziatische plant e n van de soorten Derris elliptica B ~ T H . en D. malaccensis PRAIN. De wortels van deze Leguminosen b e v a t t e n stoffen met een krachtige giftige werking op tal van insecten en visschen. Als middel om op groote schaal visch te bedwelmen is akar toeba, d.w.z, gifwortel, dan ook al sinds eeuwen bij de volkeren in tropisch Azi~ bekend. De op die manier gevangen visch kan zonder nadeel voor de gezondheid gegeten worden. Hieruit blijkt, d a t de voor visschen giftige bestanddeelen voor den mensch geen maagvergift zijn. Ook overigens is her, tenzij in groote hoeveelheden ingenomen, voor den mensch ongevaarlijk en her is vooral die ongevaarlijkheid, welke tevens geldt voor alle andere warmbloedige dieren, gecombineerd met groote giftigheid voor tal van insecten, die de beteekenis van Derriswortel als insecticide de laatste jaren zoo heeft doen stijgen. Onder de stoffen, waaraan Derriswortel zijn werkzaamheid ontleent, is rotenon de belangrijkste. H e t is een witte, kristallijne s t o f met een smeltpunt van 163~ en van de samenstelling C22H2306. De uitvoer van Dcrriswortel uit Ned. Indi~ bestaat op her oogenblik nog voornamelijk uit boschproduct; steeds meer echter wordt Derris in de tropen als tusschengewas of als zuivere cult u u r geplant; men rooit de planten na ongeveer 2 jaar. Voor het in cultuur brengen m a a k t men gebruik van verhou~e stekken. De giftigheid van versehillende Derrisplanten kan sterk uiteen-
78 loopen; zij is afhankelijk van de hoeveelheid rotenon en andere n a u w v e r w a n t e stoffen, in den wortel aanwezig. Her plantmateriaal moet dus afkomstig zijn van een vorm met bekende scheikundige samenstelling. Na den oogst worden de wortels schoongemaakt en gedroogd, daarna gebundeld of gehakt. Zij worden, voor export, v e r p a k t in balen met een gewicht van ongeveer 100 kg en geperst tot een volume van ongeveer 89m3; haksel (de zgn. chips) gaat in triplex kisten. H e t fijnmalen gesehiedt meestal door de fabrikanten van de inseeticiden. De fijngemalen wortel (Derrispoeder), droog en in her donker bewaard, behoudt voor onbepaalden tijd zijn insecticide werking. Voor een juiste beoordeeling van een partij Derriswortel m o e t men kennen 1): a. Her gehalte aan rotenon, bepaald volgens de extractiekristallisatie methode 2) ; het kan varieeren van 0~/o tot ongeveer 15%, b. Her gehalte aan met aether te extraheeren stoffen, her zgn. aetherextract, dat alle stoffen uit den wortel bevat, die voor inseeten giftig zijn, doch tevens een aantal onschadelijke bestanddeelen; her ligt tusschen 3~o en 28~o. Daar Derris, zooals gezegd, ook in Ned.-Indi@ voorkomt en de wortel een uitvoerproduct ervan zou kunnen worden, heeft de Afdeeling t I a n d e l s m u s e u m van het Koloniaal I n s t i t u u t zich reeds sinds 1 9 3 0 - - ' 3 1 , t e e n er n o g g e e n s p r a k e v a n u i t v o e r ui~
Ned.-Indi~ was, crop toegelegd, dit product van Ned.-Indi@, zoowel uit scheikundig en phytopathologisch, als uit handelsoogpunt, wetenschappelijk te onderzoeken. Zij heeft d a a r t o e allereerst tal van monsters Derriswortel sehcikundig onderzocht 3). Daaruit bleek, dat in Ned.-Indi@ hoogwaardig materiaal aa.nwezig is, dat wil dus zeggen, de mogelijkheid een goed p r o d u c t te levercn. Thans bestaat e r o o k in Indi@ groote belangstelling veer Derris en op tal van plaatsen is men er bezig Derris aan t e
1) W. SPOON en P. A. VAN DE~ LAAN: De beteekenis v a n het r o t e n o n gehalte bij de beoordeeling v a n Derriswortel; Ber. Afd. H a n d e l s m u s e u m Kol. I n s t . 98 (1935), ook verschenen in I n d . Mercuur 58, 625 (1935) e n Bergcultures 9 (II), 1018 (1935). 2) p. A. 1%OWAAN:De chemische w e a r d e b e p a l i n g v a n r o t e n o n h o u d e n d p l a n t e n m a t e r i a a l (Derriswortel, Lonchocarpuswortel enz.); Chem. Weekblad 32, 291 (1935). 3) W. SPooN: Berichten Afd. H a n d e l s m u s e u m Kol. Inst. 63 (1931), ook verschenen in I n d . Mercuur 54, 351 (1931); 6V (1932), ook versehenen in I n d . ]~Iercuur 55, 181 (1932); W. SPooN en P. A. !~OWAAN: Bericht id. 79 (1933), ook verschenen in I n d . Mereuur 56, 321 (1933).
79 planten, waarbij men gebruik m a a k t van stekken van hoogwaardige vormen, die door een aantal instellingen in Indig beschikbaar worden gesteld 1). In ons eigen laboratorium zijn tevens zeer vele soorten van Nederlandsche schadelijke insecten op hun gevoeligheid voor Derris van verschillende samenstellingen en met verschillende draagstoffen vermengd, onderzoeht. Wij hebben ons voorts gewend t o t een aantal wetenschappelijke instellingen in Nederland, die belangstelling hebben voor nieuwe insecticiden, i.c. de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen, eenige laboratoria van de Diergeneeskundige Faculteit aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, en andere, met her verzoek, door proeven de waarde van fijngemalen Derriswortel (Derrispoeder) en rotenon als insecticide te willen nagaan. H e t benoodigde materiaal s t e l d e de Afdeeling H a n d e l s m u s e u m hun daarbij ter beschikking, n a d a t vooraf het rotenongehalte en het gehalte aan aetherextract ervan bepaald was, zoodat altijd met stoffen v a n bekende samenstelling gewerkt kon worden. Op deze wijze kon een vruchtbare samenwerking verkregen worden. Zeer vele zendingen Derrispoeder en rotenon zijn in den loop der jaren ter beschikking gesteld en talrijke proeven zijn genomen. De resultaten, in den zomer van 1934 verkregen, stelden wij reeds eerder te boek 3). Thans volgen de proeven, die in 1935 genomen zijn. De zeer vele goede resultaten hebben in breeden kring de gerechtvaardigde verwachting gewekt, dat voor verscheidene plagen Derris een goed insecticide zal blijken ~e zijn. Verscheidene, niet alle: een panache is Derris niet. Een aantal insecten, o.a. kevers, die in voorr~den vreten, schildluizen e.a. zijn er ongevoelig voor. Daar staat echter tegenover, d a t Derris tegen andere soorten v a a k krachtiger werkt dan eenig ander t o t nu toe gebruikt insecticide. Door deze sterk uitcenloopende gevoeligheid der verschillende insectensoorten is het noodzakelijk voor een goed inzicht in de werkzaamheid van Derris een zoo groot mogelijk aantal Nederlandsche insecten op hun gevoeligheid te onderzoeken. Deels hebben wij deze onderzoekingen in eigen laboratorium 1) j. G. J. A. MAAS: De cultuur van Derriswortel. Bergcultures 9 (II), 1059, 1103, 1139, 1179, 1213, 1248 (1935). 2) L. P. D~ BLTSSY,P. A. VAN D~.]~LAAN en E. F. JACOBI: Resul~aten van proeven met Derrispoeder en rotenon op Nederlandsche insecten; Tijdschrift Plantenziekten 41, 33 (1935), ook verschenen als Bericht Afd. I:Iandelsmuseum Kol. Inst. 91 (1935) en in Ind. l~Iercuur 58, 103 en 119 (1935).
80 verricht, deels zijn zij in samenwerking met de ambtenaren van den Plantenziektenkundigen Dienst (hieronder steeds met P.Z.K.D. aangegeven) ondernomen. Voor de groote medewerking, die wij steeds van hen moehten verkrijgen, zeggen wij hun gaarne ook op deze plaa ts dank. Verschillende malen is reeds naar aanleiding van deze proeven Derris practiseh toegepast bij de bestrijding van insectenplagen. De grootste hoeveelheden worden thans gebruikt tegen de karwijmot in Groningen 1), tegen den frambozenkever, het elzenhaantje, den runderhorzel en ongedierte bij hond en kat. Wij komen hierop hog uitvoerig terug. T o e p a s s i n g als s t u i f m i d d e l : Her meest wordt Derris thans gebruikt als stuifmengsel. De fijngemalen Derriswortel w o r d t daartoe vermengd met een neutrale draagstof (talk, kieselgur, kaolin, e.d.). Dergelijke stuifmengsels betrekt men het best kant en klaar uit den handel, aangezien een goede menging van Derrispoeder en draagstof verre van gemakkelijk is, afgezien nog van de moeilijkheden, verbonden aan het op de juiste fijnheid brengen van de ingredienten. In dat verband maken wij erop opmerkzaam, dat het geen onredelijke eisch is te verlangen, dat minstens 90~o van het mengsel passeert door zeef B 50 (van de Ned. Pharmacopee). Een zeef B 50 wil zeggen, dat per s~rekkende em 50 (d.i. 50 x 50 per cm ~) of per inch 125 openingen voorkomen. Zij k o m t overeen met de Amerikaansehe zeef 0.105 mm. Verder mag de reaetie van het mengsel noch zuur, noeh alkaIisch zijn, doeh moet zij neutraal zijn. T o e p a s s i n g als s p u i t m i d d e l : Enkele insectensoorten (sommige bladluis-soorten, spinnende mij ten) zijn voor bestrijding door bestuiving weinig gevoelig; zij kunnen echter door bespuiten met succes bestreden worden. Derris wordt voorts als spuitmiddel toegepast in gevallen, waar stuiven op technische moeilijkheden stuit. De eenvoudigste wijze van toepassing bestaat hierin, dat men den uiterst fijngemalen Derriswortel in bepaalde verhoudingen in water verdeelt en onder toevoeging van een uitvloeier verspuit. Men dient daarbij de volgende punten in acht te nemen: Bereiding van de spuitvloeistof. De sterkte kan men het beste regelen naar de rotenonconeentratie, tier rotenongehalte van her Derrispoeder, waarvan men ui~gaat, moet dus bekend zijn. 1) p. A. BLIJDOlZP:Resultaten van her karwijonderzoek in Groningen. Verslagen Mededeel. P.Z.K.D., Wageningen 82 (1935).
81 Een goede sterkte heeft eea vloeistof, waarin rotenon 1 op 5000 voorkomt; voor gevoelige inseeten kan men vaak ook met 1 op 10.000 volstaan. Bijvoorbeeld: 1 kg Derrispoeder met 5~o rotenon mengt men onder goed roeren en toevoeging van een uitvloeier met water tot 250 1 (rotenon 1 : 5000) of tot 500 1 (rotenon 1 : 10.000) spuitvloeistof. Hoe lager her rotenongehalte van her Derrispoeder, w a a r v a n men uitgaat, is, des te meer poeder moet er in de spuitvloeistof aanwezig zijn om de goede rotenonconcentratie te verkrijgen. Her verdient derhalve aanbeveling Derrispoeder met zoo hoog mogelijk rotenongehalte te gebruiken. Het poeder blijft in de vloeistof; men filtreere her derhalve niet. Rotenon is eenigermate liehtgevoelig; her Derrispoeder moet daarom in her donker en tevens droog bewaard blijven. Men spuite voorts bij voorkeur niet in de volle zon, m a a r bij bedekte lucht o f ' s avonds, daar rotenon anders vrij spoedig ontleedt. Als uitvloeier gebruike men zachte {groene) zeep, en preparaten als lethalate, agral, resp. 0.1%, 0.050/o en 0.1%, e.d. Zeep heeft her nadeel, dat de vloeistof er zwak alkaliseh door reageert, hetgeen ontleding van rotenon bevordert. Voegt men echter de zeep p a s n a de verdunning met water toe, dan is dit bezwaar niet groot 1). Gebruik van de spuitvloeistof. Her is her beste de spuitvloeistof direct na her mengen te gebruiken. Desnoods kan de vloeistof wel eenige dagen bewaard blijven, mits men zorg draagt, v66r her gebruik goed om te roeren, daar her poeder vrij snel bezinkt. Bij bespuiting met Derrispoeder blijven eenige sporen van her bruine poeder op her gewas achter; bij fijne groente, fruit of op bloemen kan dit bezwaar opleveren. I n d a t geval moet m e n een aftreksel van het poeder m a k e n door her in een lapjein water te hangen, of zuiver rotenon, opgelost in aceton, gebruiken. Deze beide wijzen van bespuiten hebben echter een lets minder krachtige uitwerking dan de bespuiting met her geheele Derrispoeder. Rotenon wordt 1 : 25 in aceton opgelost en deze oplossing v e r d u n t men 1 : 200 m e t water, na toevoeging van den uitvloeier~). De spuitvloeistof heeft een melkachtig voorkomen; 1) M e n v e r g e l i j k e o v e r de h o u d b a a r h e i d v a n D e r r i s p o e d e r en r o t e n o n v o o r t s : P. A. v~N DE~ LAA~: O v e r de h o u d b a a r h e i d v a n do g i f t i g h e i d v a n D e r r i s p o e d e r en r o t e n o n ; Tijdsehr. P l a n t e n z . 41, 77 (1935), ook v e r s c h e n e n als B e r i c h t Afd. ~ a n d e l s m u s e u m K o l . I n s t . 96 (1935) en in I n d . M e r c u u r 58, 257 (1935). ~) Vgl. o o k : J . VA~ DER SCribER: O v e r emulsios v a n her i n s e c t i c i d e r o t e n o n in w a t e r . B e r g c u l t u r e s 9 (I), 358 (1935).
82 zij kan, evenmin als de acetonoplossing, bewaard blijven. Gebruik van zoo zacht mogelijk water (b.v. regenwater) verdient aanbeveling. Overigens gelden dezelfde voorschriften als voor de bespuiting met Derrispoeder. Hieraehter volgt, groepsgewijs, een opsomming der proeven, die in 1935 op verschillende insectensoorten genomen zijn. Daaraan voegen wij toe een alfabetische lijst der tot nu toe op hun gevoeligheid onderzochte Nederlandsche insecten m e t korte opgave over de bestrijdingsmogelijkheden ervan m e t Derris of rotenon. I n den zomer van 1935 konden wij over de gevoeligheid van de volgende insecten waarnemingen verrichten.
Lepidoptera, V l i n d e r s . Euproctis chrysorrhoea L. (--~Nygmia 19haeorrhoea Do~.), de bastaardsatijnvlinder. Vaak veroorzaken de rupsen plagen. Menigeen herinnert zich nog her massaal op~reden in oas land in de jaren 1930 en 1931. Her vorig jaar hebben wij reeds met laboratoriumproeven k u n n e n aantoonen, d a t de rupsen zeer gevoelig zijn voor behandeling met Derrisstuifmengsel, evenals voor bespuiten met Derris. Dit jaar was her ons mogelijk, een aantal uitgebreide stuifproeven te nemen in de duinen bij Wijk aan Zee, daartoe in staat gesteld door her Gemeentebestuur aldaar. De rupsen komen er in groo~en getale op duindoorn voor. ~r een handverstuiver hebben wij eenige stukken duinterrein bestoven, elk met een Derrisstuifmengsel van een bepaalde samenstellir~g. Na eenige dagen n a m e n wij bet resultaat op, waarbij wij op elk bestoven gebied van een zoo groot mogelijk aantal rupsen onderzoehten, of zij dood of ]evend waren. Gebleken is, dat de jonge rupsen door bestuiven met Derris goed te bestrijden zijn. De sterkte van de stuifmengsels moet geregeld worden naar den ouderdom van de rupsen. Meestal zal een rotenongehalte van 1% voldoende zijn. Oudere rupsen worden minder gevoelig. Uit een proef, door den P.Z.K.D. te A m s t e r d a m genomen op volwassen rupsen, bleek, da~ daar bestuiving m e t een mengsel met 2% rotenon en 5% extract zelfs niet meer afdoende was, doch slechts de helft der rupsen doodde. Her is dus aan te raden de plaag vroeg in het voorjaar, zoo mogelijk dadelijk als de rupsen uit de winternesten te voorschijn komen, met Derris te bestrijden. De bestrijding met Derris kan beteekenis krijgen, wanneer de gewone bestrijding, door uitknippen van de nesten in den winter, niet mogelijk is.
83
Stilpnotia salicis L., de satijnvlinder, heeft een dergelijke gevoeligheid voor een Derrisstuifmengsel als de voorgaande soort. Met Derrisbestuiving zijn voorts goed te bestrijden: De koolrupsen (Pieris rapae L. en P. brassicae L.), de ringelrupsen (Malacosoma neustria L.), de rupsen van den plakker (Lymantria dispar L.), van den wapendrager (Phalera bucephala L.), en de bessenspanrupsen (Abraxas grossulariata L.), zooals wij in onze vorige mededeeling uitvoerig bericht hebben.
Cossus cossus L., de wilgenhoutrupsen, zijn in jong stadium gevoelig voor bestuiving met Derris. Wegens hun levenswijze binnen in her hout zijn zij echter moeilijk te bereiken. Depressaria nervosa ttw., de karwijmot. De plaag van deze rupsjes in de karwijcultuur in Groningen wordt thans algemeen bestreden met Derrisstuifmengsels. Uit her onderzoek van Ir ~BLIJDORP 1), dat ook in 1935 werd voortgezet, is overtuigend gebleken, dat Derris hier her krachtigst werkend bestrijdingsmiddel is. De cultuur daar is zonder bestrijding van de plaag met Derris niet bestaanbaar. In de onlangs verschenen publicatie, waarmede her onderzoek van den P.Z.K.D. en de Groninger Maatschappij van Landbouw wordt afgesloten, wordt aan een Derrisstuifmengsel voor her gebruik tegen de karwijmot de eisch gesteld, dat her rotenongehalte ervan minstens 0,5%, liefst 0,75% bedraagt. Voor de bestuiving van 66n ha is 50 ~ 75 kg noodig. Hyponomeuta cognatellus HB., de spinselmot. Reeds her vorig jaar konden wij berichten, dat de rupsjes met Derrisbespuiting of -bestuiving gemakkelijk te dooden zijn. Dit jaar hebben wij ook de motjes zelf behandeld. Zij zijn weinig gevoelig voor bespuiting en bestuiving met Derris, in tegenstelling dus tot de rupsen. Steganoptycha trimaculana Do~., de iepenbladroller. Een proef t,egen de rupsjes van dit motje had geen afdoend resultaat, daar wegens de verborgen levenswijze niet alle dieren geraakt konden worden. Tineola biselliella HVM~EL, de kleerenmot. De rupsen ~oonen wel eenige gevoeligheid voor Derrispoeder en rotenon. Of bestrijding met Derris mogelijk is, is nog niet zeker. 1) p. A. BLIjDOIr
Verslagen Mededeel. P.Z.K.D. 78 (1935).
84 Coleoptera, K e v e r s. Agelastica alni L., het elzenhaantje. De uitstekend geslaagde proeven, door ons in 1934 samen met den P.Z.K.D. in t t e e m s t e d e genomen, hebben tot gevolg gehad, d a t reeds eenige malen een plaag van elzenhaantjes in hagen in de bollenstreek met een Derrisstuifmengsel bestreden kon worden. Een uitgebreide proef n a m e n wij dit jaar nog te Sassenheim, in samenwerking met den P.Z.K.D. aldaar. Een geheel bedrijf, ca 400 m haag, werd bestoven m e t Derrisstuifmengsels met 0,5% rotenon en 1,2% extract. Wij vergeleken bij deze proef mengsels met drie draagstoffen: I. Gips, volumegewicht van het mengsel 1,25. Verstoven werd 3 kg op 100 m haag, dus 33 m per kg. Resultaat: vrijwel geen levende kevers na een week meer aanwezig. II. Talk, volumegewieht 1,1. Verstoven werd 3 kg op 150 m haag, dus 50 m per kg. Resultaat : Na een week waren hog enkele levende kevers aanwezig. I I I . Kieselgur, volumegewicht 0,6. Verstoven werd 2 kg op 190 m haag, dus 95 m per kg. Resultaat : Na een week waren hog vele levende kevers aanwezig. Tijdens de proef woei er een straffe wind ; vooral van de lichte mengsels ging reel verloren. Talk heeft hier als draagstof her beste voldaan; gips was te zwaar, waardoor er slechts 33 m haag met een kg bestoven kon worden; kieselgur was onder deze omstandigheden te lieht, het resultaat d a a r v a n was dan ook niet afdoende. Ernstige schade veroorzaken de elzenhaantjes voorts in Brabant, waar zij de elzen, die als onderbeplanting dienst doen bij jonge populierenaanplanten, sterk aantasten. Proeven m e t Derrisstuifmengsels zijn aldaar, in samenwerking m e t de houtvesters van her Staatsboschbeheer, aangevangen. De resultaten laten zich gunstig aanzien. Phyllodecta vulgatissima L., het wilgenhaantje, een plaag voor onze griendcultuur; Crioceris lilii ScoP., her leliehaantje en Galerucella viburni P•YK., her sneeuwbalhaantje blijken even gevoelig te zijn als de voorgaande soort. Meligethes aeneus F., de koolzaadglanskever, bleek buitengewoon gevoelig te zijn voor behandeling met een Derrisstuifmengsel (~-% rotenon, 1,2% extract). Eenige urea na de bestuiving waren reeds alle dieren gedood, terwijl een contr61e-behandeling met kieselgur alleen geheel zonder effect bleef. Ook bespuiting met Derrispoeder (roteaongehalte 1 op 3000, met agral als uitvloeier) is afdoende. De P.Z.K.D. t e ' s Hertogenboseh deelde ons
85 mede, dat in B r a b a n t een plaag van deze kevertjes in koolzaad m e t uitstekend resultaat bestreden werd met een Derrisstuifmengsel (1% rotenon, 2,4% extract).
Aphthona spec. en Phyllotreta spec., aardvlooien op allerlei gewassen (b.v. kool) vertoonen een even groote gevoeligheid als de voorgaande soort. Byturus tomentosus F., de frambozenkever. Dit was ddn der eerste insecten, waarop proefnemingen m e t Derris een groot succes opleverden. 0 o k in Engeland zijn eenige jaren geleden reeds vele goedgeslaagde proeven genomen x). Thans bericht de amblenaar bij den P.Z.K.D. te 0 u d e n b o s c h (N. Br.): ,,De frambozen worden zoo langzaam aan met veel ambitie ,,bestreden, daar men nu in s t a a t is de vruchten voor tafel,,fruit te verkoopen. In de groote steden is de belangstelling ,,root die mooie vruchten van de vari~teiten als Preussen en ,,St. Walfried van beteekenis geworden. Dit hebben wij ge,,heel te danken aan her bespuiten met Derris, war ondanks de ,,lage prijsnoteeringen van de vruehten voor de fabrieken, ,,ieder jaar meet w o r d t " . Van belang is hier her tijdstip van de bestrijding; men kan het beste tweemaal behandelen, eerst ongeveer 10 dagen, n a d a t de bloei begonnen is, en vervolgens 14 dagen na de eerste behandeling.
Elateridae, kniptorren. De larven, ritnaalden, zijn door den P.Z.K.D. te Geldermalsen thans ook op hun gevoeligheid voor Derris onderzocht. Grond, waarin vele ritnaalden voorkwamen, werd gedrenkt met Derrispoeder met 7 ~o rotenon en 17 ~ extract, verdeeld in water t o t een rotenonconcentratie 1 op 6000. Voor een oppervlak van 6 m 2 werd 200 1 gebruikt. Her bleek, dat ritnaalden volkomen ongevoelig zijn voor her op deze wijze toegepaste Derrispoeder. Tenebrio molitor L., de meeltor. De larven (meelwormen) zijn zeer weinig gevoelig voor bestuiving met Derris. Telephorus spec., de bruine bloemkever, die algemeen op schermbloemen voorkomt, wordt gedood door een bestuiving met een Derrisstuifmengsel met 0,5% rotenon en 1,2% extract. 1) W. S~w.ER: Studies on Byturus tomentosus Fabr.;Journ. Pom. & Hort. Sci., i0, 1 (1932); Ann. l%ep. East Malling l~es. Sta. 1933, 188 (1934).
86
Gracilia minuta F., een boktorretje, d a t in teenen m a n d e n en wilgenhout Ieeft, is even gevoelig als de voorgaande soort. Sitona lineata L., de bladrandkevers op erwten, trekken zich van een bespuiting met Derrispoeder en zeep niets aan, naar door den P.Z.K.D. te 0 u d e n b o s c h bericht wordt. Anthonomus pomorum L., de appelbloesemkever. Bestuiving 11 o/ extract met een Derrisstuifmengsel met 0,5% rotenon en 1~/o gaf bij een proef van den P.Z.K.D. te St. Pancras bevredigend resultaat. 0 o k uit een Engelsche publieatie i) blijkt, d a t bestrijding van dit insect met Derris mogelijk is. De behandeling zou de volwassen dieren verhinderen hun eieren in de bloemknoppen te leggen en op deze wijze de schade voorkomen. Op de eerste warme dagen in het vroege voorjaar (eind Maart, begin April), als de overwinterende kevers actief worden, m o e t men stuiven. l~hynchites pauxillus GERm., een snuitkevertje op vruchtboomen, kon door den P.Z.K.D. te 0 u d e n b o s c h afdoend bestreden worden door bespuiting met Derrispoeder en zeep, verdeeld in water. Scolytus scolytus F., de iepenspintkever; de kevers zijn vrij gevoelig voor bestuiving met Derris; stuifmengsels m e t 88 89en 1 ~o rotenon resp. met 0,6, 1,2 en 2,4~o extract gaven achtereenvolgens 32, 85 en 96~o dooden. Ook door bespuiten m e t Derrispoeder, verdeeld in water, werden de kevers spoedig gedood. Daarentegen bleken de larven van de iepenspintkevers zeer goed tegen Derrisbestuiving bestand te zijn. Allerlei kevertjes, die in voorraden schadelijk zijn, zijn geheel ongevoelig voor behandeling met Derris, zooals wij reeds eerder aantoonden. Diptera, T w e e v l e u g e l i g e n .
Contarinia pyrivora RIL., de peregalmug. Tegen de volwassen insecten deed de P.Z.K.D. eenige proeven. Te Goes werden result a t e n verkregen, die een voortzetting der proeven met Derris rechtvaardigen. Op andere plaatsen bereikte men geen resultaat, wellicht door ongunstig weer. De maden van de peregalmug zijn voor Derris volkomen ongevoelig, zooals we in eigen laboratorium hebben kunnen nagaan. i) G. L. I-IEY, A. M. MASSEE and W. STEE~: An experiment on the control of the apple blossom weevil by means of a Derris dust ; Ann. Rep. East Malling Res. Sta. 1933, 217 (1934).
87
Chironomus spec., de larven van deze mugjes toonden zich gevoelig voor Derrispoeder, wanneer wij een kleine hoeveelheid door her water, waarin zij voorkwamen, mengden. De concentratie 1 op 1000 (d.i. rotenon 1 op 14.000) is nog afdoende, sterkere verdunningen niet meer. Musca domestica L., de kamervlieg. De volwassen dieren hebben wij in groote getale in het gebouw van her Koloniaal Instit u u t k u n n e n bestuiven. Behandeling m e t Derrisstuifmengsels m e t 89en 1% rotenon en resp. 1,2 en 2,4% extract bleken niet afdoende te werken. Slechts de helft van de vliegen ging dood, vele geraakten slechts tijdelijk bedwelmd. Pas een bestuiving m e t onverdund Derrispoeder (7% rotenon) had afdoend resultaat. Scatophaga stercoraria L., een mestvlieg. De volwassen dieren zijn veel gevoeliger dan de kamervliegen. Bestuiving m e t een Derrisstuifmengsel m e t 1~o rotenon en 1,2~o extract doodde alle vliegen binnen 24 uur. Chloropisca notata, een grasvliegje. Tegen de volwassen inseeten namen wij buiten een proef; stuiven met een Derrisstuifmengsel had weinig effect. Bespuiten m e t Derrispoeder, verdeeld in water (rotenonconcentratie 1 op 3000) had meer uitwerking, doch was evenmin geheel afdoende. Hypoderma bovis DEG. en H. lineata VILLERS,de runderhorzels, worden, zooals reeds gemeld 1), her beste door wassching der dieren met Derrispoeder, verdeeld in water, bestreden. I n een recente publicatie van Dr E. DE BOER 3) wordt nog eens een krachtig pleidooi gehouden de horzelbestrijding met Derrispoeder zooveel mogelijk toe te passen. Hymenoptera, V l i e s v l e u g e l i g e n De larven van bladwespen zijn zonder uitzondering zeer gevoelig gebleken voor Derris. 0 o k dit jaar hebben wij weer een aantal soorten k u n n e n onderzoeken. 1) W. SPoo~: D e r r i s p o e d e r tegen de r u n d e r h o r z e l en tegen ongedierte bij h o n d en k a t . B e r i c h t Afd. H a n d e l s m u s . Kol. I n s t . 95 (1935), ook verschenen in I n d . Mercuur 58, 225 (1935) en Tijdschr. Diergeneesk. 62, 533 (1935). ~) E. DE BOER: t i e r gebruik v a n D e r r i s p r e p a r a t e n t e r b e s t r i j d i n g v a n de r u n d e r h o r z e l l a r v e . Tijdschr. Diergeneesk. 62, 1061 (1935).
88
Lophyrus pini L., de dennenbladwesp. Tegen een plaag van de bijna volwassen bastaardrupsen werd bij Huis ter Heide in samenwerking met Staatsboschbeheer en P.Z.K.D. een Derrisstuifmengsel (0,25% rotenon) met een motorverstuiver mdt uitstekend resultaat verstoven. Bij een contr6le, na 14 dagen ter plaatse ingesteld, konden wij onder de bestoven boomen tallooze doode rupsen en slechts een enkele levende vinden; de niet bestoven boomen zaten nog vol rupsen. Verscheidene waren er geheel kaal door de vraat dezer dieren. Hiermede is de m0gelijkheid aangetoond, tegen deze ernstige boschbeschadiger m e t succes Derris te verstuiven. Lygaeonematus abietinus L., de sparrenbladwesp. Op een door de bastaardrupsen zwaar aangetaste 4- ~ 5-jarige aanplant van fijnsparren bij Appelscha konden wij, door bemiddeling van den houtvester bij heb Staatsboschbeheer te Assen een proefbestuir i n g met Derrisstuifmengsels uitvoeren. Reeds na enkele uren waren de rupsjes gedood door de behandeling m e t een mengsel met 89 rotenon en 1,2% extract. Naar aanleiding van deze proeven.bestreed de boschwachter de plaag afdoende door bestuiving met een motorverstuiver met stuifmengsels met ongeveer 0,2% rotenon, die uit den handel betrokken waren. Athalia colibri CHRIST, de knollenbladwesp. De bastaardrupsen van dit insect konden te zelfder plaatse m e t een Derrisstuifmengsel met succes bestreden worden. Een dergelijke gevoeligheid bezitten Pteronus ribesii L., de bessenbastaardrups; Pteronus salicis L., de wilgenbastaardrups en Eriocampoides limacina RETZ., de slakvormige bastaardrups der ooftboomen. Hoplocampa fulvicornis KL., de pruimezaagwesp. N a d a t reeds de vorige jaren goedgeslaagde proeven tegen de larven in de Beemster genomen waren, zijn dit jaar de proeven door den P.Z.K.D. te Hoorn op uitgebreide schaal voortgezet. Aan het verslag van den erbij betrokken a m b t e n a a r is het volgende ontleend. Voor bestuiven waren de weersomstandigheden te ongunstig, zoodat slechts van bespuitingen resultaten te vermelden zijn. Gespoten werd met Derrispoeder, verdeeld in water en tot versehillende rotenoneoncentraties (1 op 5000, 8000, 10.000 en 13.000) onder toevoeging van een uitvloeier verdund. Bij de proeven k o m t her zeer aan op her kiezen van her juiste tijdstip, nl. dadelijk na her uitkomen der eitjes, d.i. wanneer de bloemblaadjes
89 afvallen (eerste bespuiting) en 14 dagen later (tweede bespuiting). Alle proefnemers hadden mooie resultaten; slechts de proef met de rotenonconcentratie 1 op 13.000 mislukte; blijkbaar was her poeder daarvoor te zeer verdund.
Braconidae, sluipwespjes, gekweekt uit een cultuur van Lasioderma in tabakszaad, zijn in volwassen stadium zeer gevoelig voor bestuiving met Derris. Apis mellifera L., de honingbij, is tamelijk gevoelig, zoowel voor bestuiving als voor bespuiting met Derris, zooms uit laboratoriumproeven bleek. ~Nadere proeven in her veld zullen moeten aantoonen, of behandeling met Derris in bepaalde gevallen den bijenstand kan benadeelen. In Engeland constateerde GERARD 1) na een bestuiving met een ,,Derris Dust" op bloeiende frambozen tegen her frambozenkevertje talrijke doode en stervende bijen bij de vlieggaten der korven; in de broedcellen vond hij vele doode larven. De bijen bleken bezet te zijn met Derrisstuifmengsel; de larven zouden door voeding met stuifmeel, dat met Derris vergiftigd was, gestorven zijn. Her is dus noodzakelijk zeer voorzichrig te zijn in gevallen, zooals bij de frambozen, dat de behandeling tijdens den bloei moet geschieden. In ons land, waar voornamelijk tegen den frambozenkever gesp0ten wordt, is tot nu toe van schade aan den bijenstand nooit iets gebleken (Mededeeling van den P.Z.K.D.). Myrmica rubra L., en andere mierensoorten, bleken eveneens voor bestuiving met Derris (mengsels met 1~o rotenon) en bespuiten (rotenonconcentratie 1 op 5000) gevoclig te zijn. De inwerking geschiedt echter langzaam. Door den P.Z.K.D. te Amsterdam werd de geheele oppervlakte van een stadstuintje met Derrispoeder met 7% rotenon en 17~o extract bestoven. Na 10 dagen waren er geen mieren meer aanwezig. Rhynchota, H a l f v l e u g e l i g e n . Calocoris spec., bloemwantsen. De succesvolle proeven van her vorige jaar tegen C. norvegicus GMEL. in snijboonen konden dit jaar niet bevestigd worden, daar de plaag niet optrad. Echter kon wel een proef genomen worden tegen de perewants, Calocoris fulvomaculatus D~G. Aan deze proef, genomen door den P.Z.K.D te Amsterdam, danken wij de volgende cijfers: Opbrengst van pereboomen (Conference), op verschillende wijzen tegen de perewants behandeld: 1) W. J. GERA~D: Bees and Derris Dust. Bee World 16, 121 (1935).
9O Aantal boomen
4 4 12 2 2
Opbrengst per boom Gave Steenige vruchten vruchten
Bestrijdingsmiddel
Derrisstuifmengsel, 1% rtn, 2,5% extr., draagst, kieselgur . . . . . . Derrisstuifmengsel, 2% rtn, 5% extr., draagst, kieselgur . . . . . . Nicotine 0,1%, met 0,1% krimpcn als uitvloeier . . . . . . . . . . Geen . . . . . . . . . . . . . Geen . . . . . . . . . . . . .
30,5 kg
4 kg
28
4
,,
2 5 , 5 ,, 23 ,, 3,5 ,,
,,
10 ,, 13 ,, 9 ,,
De Derrisstuifmengsels hebben hier de beste resultaten gegeyen, d.w.z, her geringste aantal s~eenige vruehten.
Philaenus spumarius L., her schuimbeestje, is in volwassen stadium voor Derris weinig gevoelig. Aphidae, bladluizen. Zooals wij reeds eerder konden melden, zijn bladluizen door bespuiting met Derrispoeder, verdeeld in water (rotenoneoncentratie 1 op 10.000), of zuiverrotenon (1 op 5000) goed te bestrijden. Nu echter de toepassing van Derrisstuifmengsels steeds meer ingang vindt, hebben wij dit jaar de mogelijkheid, deze tegen bladluizen te gebruiken, op zooveel mogelijk soorten beproefd. De uitkomsten zijn hieronder samengevat : Sterkte stuifmengsel Soort
Zwarte Groene Groene Groene Zwarte Graze Zwarte Zwarte Groene
luis luis luis luis luis luis luis luis luis
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
Schade a a n
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
Tuinboonen Rozen
Rozen l~ozen
O.I. kers Koolzaad
Papaver Dahlia Pruim
Rotenon
Extract
~%
1,2% 0,6% 1,2% 2,4% 2,4% 1,2% 1,2%
~% 1% 1% ~% ~% 89 ~%
1,2% 1,2%
% dood
70 59 74 89 67 0 5 2 0
Wij concludeeren hieruit, dat slechts in enkele gevallen van een behandeling met een Derrisstuifmengsel tegen bladluizen een afdoend resultaat te verwachten zal zijn. Bespuiting zal meestal de voorkeur verdienen.
Coccidae, schildluizen, zijn nie~ met Derris te bestrijden. Herhaaldelijk namen wij proeven tegen verschillende soorten, o.a. Aleurodidae, motluizen; Coccidae s. str., wolluizen; Lecaniidae, dopluizen, doch steeds met negatief resultaat.
91
Siphonaptera, Vlo oien. H e t gebruik van Derrispoeder tegen ongedierte bij hond en k a t en tevens ter ontsmetting van woningen, geinfecteerd met honden- of kattenvlooien (Ctenocephalu8 canis CVaTIS en Ct. felis Bc}I~,) n e e m t steeds toe. Door Dr N. L. WIBAUT-IsEBREE MOENS en M. N. STORK 1) in hun boekje over schadelijke insecten in huis wordt Derrispoeder uitvoerig besproken en aanbevolen als voortreffelijk middel ter bestrijding dezer dieren. Zij raden aan 1 deel hoogwaardig Derrispoeder te nemen op 10 deelen wit talkpoeder en dit mengsel in de y a c h t van de huisdieren te wrijven. Menschenvlooien (Pulex irritans L.) zijn veel minder gevoelig, zooals wij reeds het vorig jaar meldden.
Corrodentia, D i e r e n l u i z e n . Trichodectes subrostratus NITZSCH, een vaehtluis. Ken katje, d a t e r sterk mee geinfecteerd was, kon door een behandeling met een Derrisstuifmengsel met 0,35% rotenon van dit ongedierte bevrijd worden. Menopon pallidum NITZSCH en M. biseriatum PLAGET, kippenluizen, zijn met Derrispoeder (2 en 7% rotenon) goed te bestrijden, zooals bleek uit resultaten van proeven, ons door den Rijkspluimveeteeltconsulent te Beekbergen, wien we materiaal toezonden, medegedeeld. Dieren, waarbij her poeder tusschen de veeren gestoven was, waren na twee dagen vrij van luizen. Orthoptera, l ~ e c h t v l e u g e l i g e n . Over enkele insecten van deze groep hebben wij thans gegevens. Zij zijn vrij gevoelig voor Derris.
Stenobothrus spec., sprinkhanen. Volwassen dieren en larven zijn gevoelig voor Derris. Zoowel spuiten met poeder, verdeeld in water, als stuiven had succes. De inwerking geschiedt vrij langzaam. Enkele resultaten zijn hieronder samengevat: Wijze van behandeling
Concentratie Middel
Spuiten . . . .
]~otenon Derrispoeder
Stuiven . . . .
Derrisstuifmengsel Kieselgur
% dood Rotenon
Extract
1 op 5000 1 op 7000
0,s%
2,1%
spoor
2,0%
75 100 80 15 12
1) N. L. WIBAUT-IsEBREE MOENS • M. N. STOlCK: I n s e c t e n in huis. Levenswijze en bestrijding, Nijgh & Van D i t m a r , R o t t e r d a m , 1935.
92 De doodenpercentages zijn gemiddelden uit eenige proeven, telkens met 20 exemplaren per proefnummer. De eontrole geschiedde na 3 dagen. Aan de spuitvloeistoffen voegden wij steeds 0,1 ~ agral als uitvloeier toe. Periplaneta americana L., de Amerikaansche kakkerlak of bakkerstor, is voor bestuiven met Derris zeer gevoelig; door behandeling met een stuifmengsel met 1% rotenon en 2,4% extract gaan de volwassen dieren reeds na een halven d~g dood; het poeder, dat 1~ rotenon en 1,2~ extract bevat, doodt de dieren na ~6n ~ twee dagen. In Frankrijk 1) bleek reeds bij een proef in een bedrijf, dat kakkerlakken in de praetijk met een Derrisstuifmengsel goed te bestrijden zijn.
Thysanoptera, T h r i p s. Thrips spec., diverse soorten op allerlei gewassen. Over de gevoeligheid der Nederlandsche thripsen voor Derris is nog weinig bekend. Bij een proef, in samenwerking met den P.Z.K.D. te Amsterdam genomen, gaf stuiven tegen thrips in een kas met een Derrisstuifmengsel met 2% rotenon en 5~o extract niets. Een andere proef, van den P.Z.K.D. te Wageningen, g a f t e g e n Heliothrips fremoralis met stuiven afdoend resultaat. Met bespuitingen zijn elders 2) tegen thrips bijzonder goede resultaten behaald, beter dan met eenig ander bestrijdingsmidde]. Op J a v a wordt in de tabakscultuur thrips (Thrips tabaci L.) met succes bestreden met Derris-bestuiving en-bespuiting. Dermatoptera, O o r w o r m e n . Forficula auricularia L., de groote oorworm, is niet gevoelig voor Derris.
Collembola, S p r i n g s t a a r t e n . Isotomurus palustris MfTLL. var. maculata, een springstaart op cactussen, kon door begieten der planten met Derrispoeder, verdeeld in water, volgens mededeeling van den P.Z.K.D. te Wageningen, afdoende bestreden worden. Acari, Mij t e n .
Epitetranychus althaeae L., spinnende mijten (spint) op allerlei gewassen. Tegen de geduchte plaag, die deze mijten in druivenkassen veroorzaken, deden wij reeds gedurende een aantal jaren 1) P. DE LAPPA~ENT: Le Dcrris contre les Cafards. Roy. Zool. agric, ct appl., Oct. 1934. 3) I-I. H. RICItAI~DSON: Studies of Derris, Nicotine, Paris Green, a n d other Poisons in C o m b i n a t i o n with molasses in the control of the Gladiolus Thrips. J. Agric. Research 49, 359 (1934).
93 proeven. Een afdoende en tevens practisch uitvoerbare bestrijdingswijze m e t Derris hebben wij echter niet gevonden. Proeven van den P.Z.K.D. te Naaldwijk wezen her volgende uit: stuiven helpt niet; bespuitingen moeten herhaald worden, en dat is in druivenkassen moeilijk uitvoerbaar zonder schade toe te brengen aan her gewas, daar de vloeistof sporen op de vruchten achterlaat. Vermelding verdient nog een proef, door den P.Z.K.D. te A m s t e r d a m in den Beemster genomen ; twee gelij kelij k sterk aangetaste druivenkassen werden bespoten, de ~6ne met Derrispoeder, in water verdeeld (rotenonconcentratie 1 op 3000) en de andere met zuiver rotenon, eveneens in de coneentratie 1 op 3000. Aart beide spuitvloeistoffen werd 0,05% lethalate als uitvloeier toegevoegd. Na 5 dagen telden wij op een aantal blaadjes uit beide kassen de levende mijten. Op 7 bladen uit de kas, die met Derrispoeder bespoten was, telden wij resp. 10, 17, 11, 2, 8, 9 en 3 ]evende mijten, gemiddeld 9 per blad. Op 6 bladen uit de kas, die met zuiver rotenon bespoten was, telden wij resp. 56, 38, 28, 52, 20 en 22 levende mijten, gemiddeld 36 per blad. De bespuiting m e t Derrispoeder heeft hier dus reel beter gewerkt dan die met rotenon. Daar stond eehter tegenover, dat van her Derrispoeder nog een rest op de vruchten zichtbaar bleef, terwijl van her rotenon geen of zeer weinig sporen zichtbaar waren.
Sarcoptes scabiei, e.a. sehurftmijten op runderen. I-Iet Instituut voor Parasitaire- en Infectieziekten te U t r e c h t deelde ons mede, met Derris-preparaten zeer gunstige ervaringen te hebben opgedaan. Crustaceae, S c h a a l d i e r e n . Daphnia pulex DEo., watervlooien, v o r m d e n in een zwembad reeds geruimen tijd lang een hevige plaag; de duizenden dieren m a a k t e n het zwemmen er niet tot een genoegen. Een voor menschen giftige stof mocht i~ier niet toegepast worden. De P.Z.K.D. te Boskoop kon her bad totaal laten reinigen door toevoeging van 2 kg Derrispoeder (7% rotenon en 17% extract) aan de 3500 m 3 water (rotenonconcentratie 1 op 25 millioen!). Oniscus murarius L., pissebedden, zijn niet gevoelig voor Derris. Myriopoda, D u i z e n d p o o t e n . Julus terrestris L., de millioenpoot, is niet gevoelig voor Derris.
94 LIJST
VAN
NEDERLANDSCHE
INSECTEN,
m e t v e r m e l d i n g v a n h u n g e v o e l i g h e i d v o o r D e r r i s e n d e p l a a t s , w a a r d i t bes c h r e v e n is. II: +-: I: II:
zeer g o e d t e b e s t r i j d e n ; I: g o e d t e b e s t r i j d e n ; + : g e v o e l i g ; twijfelachtig;-: ongevoelig. T i j d s c h r . o v e r P l a n t e n z i e k t e n , 41, 33 (1935). T i j d s c h r . o v e r P l a n t e n z i e k t e n , 42, 77 (1936). Gevoelig voor : Soort :
A a r d v l o o i e n , A p h t h o n a spec.; Phyllotreta spec. . . A b r a x a s grossulariata L., b e s s e n s p a n r u p s . . . . Agelastica alng L., e l z e n h a a n t j e . . . . . . . . Agrotis pronuba L., h u i s m o e d e r ( r u p s ) . . . . . Aleurodes spec., m o t l u i s . . . . . . . . . . . . A n c h y l o s t o m a spec., m i j n w o r m . . . . . . . . . A n t h o n o m u s p o m o r u m L., a p p e l b l o e s e m k e v e r . . Aphidae, bladluizen . . . . . . . . . . . . . A p h t h o n a coerula, a a r d v l o o . . . . . . . . . . A p i s melli/era L., h o n i n g b i j . . . . . . . . . . A p p e l b l o e s e m k e v e r , Anthonomus pomorum L. . . A r c t i a ca]a L., b e e r r u p s . . . . . . . . . . . . A s c a r i s spec., s p o e l w o r m . . . . . . . . . . . A t h a l i a colibri CI~I~IST, k n o l l e n b l a d w e s p . . . . . B a k k e r s t o r , Periplaneta americana L . . . . . . . . Bastaardsatijnvlinder, E u p r o c t i s chrysorrhoea L. (rups) . . . . . . . . . . . . . . . . . . B e d w a n t s , C i m e x lectularius L . . . . . . . . . B e e r r u p s , A r c t i a caja L . . . . . . . . . . . . B e s s e n b ~ s b a a r d r u p s , Pteronus ribesii L . . . . . . B e s s e n s p a n r u p s , A b r a x a s grossulariata L . . . . . Bladluizen, Aphidav . . . . . . . . . . . . . B l a d r a n d k e v e r , Sito'na lineata L . . . . . . . . . B l a d r o l l e r , i e p e n - , Steganoptycha trimaculana D o ~ . , (rups) . . . . . . . . . . . . . . . . . . B l o e d l u i s , E r i o s o m a lanigerum HAUSM . . . . . . B l o e m k e v e r , b r u i n e - , Telephorus spec . . . . . . . B l o e m w a n t s , Calocoris spec . . . . . . . . . . . JBraconidae, s l u i p w e s p j e s ( v o l w a s s e n ) . . . . . . Bij, ( h o n i n g - ) , A p i s melli]era L . . . . . . . . . B y t u r u s tomentosus F., f r a m b o z e n k e v e r ( l a r v e ) . . Calandra granaria L., k l a n d e r . . . . . . . . . Calocoris ]ulvomaeulatus DEO., b l o e m w a n t s . . Calocoris norvegicus F., b l o e m w a n t s . . . . . . Chermes spec., s c h i l d l u i s . . . . . . . . . . . . Chiro~omus spec., m u g j e ( l a r v e ) . . . . . . . . Chloropisca notata, g r a s v l i e g j e . . . . . . . . .
Beschreven :
I, 43; I, 41; I, 4 2 ; I, 41 I I , 90 I, 48 I I , 86 I, 46; I, 43; I I , 89 I I , 86 1,4! I, 48 ] I , 88 I [ , 92
I I , 85 I I , 83 I I , 84
I, 39, I, 45 I, 41 I, 4 5 ; I, 4 1 ; I, 46; I I , 86
I I , 82
I I , 90 I I , 85
I I , 88 I I , 83 I I , 90
I I , 83 I, 46 I I , 85 I, 45; l I , 89 I I , 89 I I , 89 I, 43; I I , 85 I, 43 I I , 89 I, 45 I, 47 I I , 87 I I , 87
95
Gevoelig voor: Soort:
Chrysomela ]astuosa L., g o u d h a a n t j e . . . . . . Cimbex lutea L . ( l a r v e ) . . . . . . . . . . . . Cimex lectularius L., b e d w a n t s . . . . . . . . . Contarinia pyrivora R I L . , p e r e g a l m u g { v o l w a s s e n ) . Contarinia pyrivora R I L . , p e r e g a l m u g ( m a d e ) C o p r a t o r , Necrobla ru]ipes DG . . . . . . . . . . Cossus cossus L., w i l g e n h o u t r u p s . . . . . . . . Crioceris lilii S c o P . , l e l i e h a a n t j e . . . . . . . . Ctenocephalus canis CURTIS, h o n d e n v l o o . . . . . Ctenocephalus ]elicis B c H ~ , k a t t e n v l o o . . . . . . Daphnia pulex D E c . , w a t e r v l o o . . . . . . . . . D e n n e n b l a d w e s p , Lophyrus pini L . ( l a r v e ) . . . . Depressaria nervosa l~Iw., k a r w i j m o t ( r u p s ) . . Dermestes lardarius L., s p e k t o r . . . . . . . . D i e f j e , N i p t u s hololeucus FALDER~eI . . . . . . . . D o n s v l i n d e r , Porthesia similis L . , ( r u p s ) . . . . D o p l u i s , Lecanium spec . . . . . . . . . . . . . D o u g l a s w o l l u i s , Gilletteslta Cooleyi GILL . . . . . Elateridae, r i t n a a l d e n . . . . . . . . . . . . . E l z e n h a a n t j e , Agelastica alni L . . . . . . . . . Epitetrauychus althaeae L., s p i n n e n d e m i j t . . . . Eriocampoides limacina R E T z . , s l a k v o r m i g e b a s taardrups
. . . . . . . . . . . . . . . .
stuiven[spuiten met met Derris Derris
! +
§ § !I I! I! II II m
+
II
(rups)
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
staart
I , 43 I , 45 I, 45 I I , 86 I I , 86 I, 43 I I , 83 I , 43; I , 48; I, 48; I I , 93 I I , 88 I , 41; I , 43 I, 43 I, 40 I, 47; I, 47 I I , 85 I , 42; I, 49;
II, II, II,
84 91 91
I I , 83
I I , 90
I I , 84 I I , 92
I
I, 45; I I , 88 I , 46
I
I , 39; I I , 82 I I , 92 I, 4 3 ; I I , 85 I, 42; I I , 84 I, 47 I , 43 I I , 86 I, 47 I, 4 8 ; I I , 91 I, 45; I I , 88 I, 41 I I , 87 I, 46; I I , 90 1,43-44; II,87
!I II I I ! I! !
% +
! §
II, 83 I, 41; II, 83 II, 86 I I , 86
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
J u l u s terrestris L., m i l l i o e n p o o t . . . . . . . . K a k k e r l a k , A m e r i k . , Periplaneta americana L. . .
! §
Eriosoma lanigerum I-IAUSM., b l o e d l u i s . . . . . Euproctis chrysorrhoea L . , b a s t a a r d s a t i j n v l i n d e r For]icula auricularia L., o o r w o r m . . . . . . . Frambozenkever, Byturus tomentosus F . ( l a r v e ) . . Galerucella viburni P A Y K . , s n e e u w b a l h a a n t j e . . . GiUetteella Cooleyi GILL., d o u g l a s w o l l u i s . . . . . G o u d h a a n t j e , Chrysomela ]astuosa L . . . . . . . Gracilia minuta F . , b o k t o r r e t j e . . . . . . . . . Haematopinus pili]erus BURM., d i e r e n l u i s . . . . H o n d e n v l o o , Ctenocephalus canis CURTIS . . . . Hoplocampa ]ulvicornis K L . , p r u i m e z a a g w e s p ( l a r v e ) / - I u i s m o e d e r , Agrotis pronuba L . ( r u p s ) . . . . . ]-Iuisvlieg, Musca domestica L., ( v o l w a s s e n ) . . . Hyalopterus pruni F . , b l a d l u i s . . . . . . . . . Hypoderma spec., r u n d e r h o r z e l ( l a r v e ) . . . . . . Hyponoraeuta spec., s p i n s e l m o t ( v o l w a s s e n ) . . . Hyponomeuta spee., s p i n s e l m o t ( r u p s ) . . . . . . I e p e n s p i n t k e v e r , Scolytus scolytus F . ( v o l w a s s e n ) . I e p e n s p i n t k e v e r , Scolytus scolytus F . ( l a r v e ) . . . Isotomurus palustris M~LL. var. maculata, s p r i n g -
§
Beschreven :
I
I I , 92 I I , 93 I I , 92
96
Gevoeligvoor : Soort:
stuiven spuiten met met Derris Derris
K a m e r v l i e g , M u s c a domestica L., (volwassen) . . K a r w i j m o t , D e p r e s s a r i a nervosa t t w . (rups) . . . K a t t e n v l o o , Ctenocephalus ]6licis B c ~ . . . . . . Kippenluizen, Menopon pallidum, M. biseriatum . Klander, Calandra granaria L . . . . . . . . . . K l e i n e vos, Vane~sa urticae L. (rups) . . . . . . K n o l l e n b l a d w e s p , A t h a l i a colibri CElliST (larve) . . K o o l r u p s e n , P i e r i s r a p a e L., P . brassicae L . . . . K o o l z a a d g l a n s k e v e r , M e l i g e t h e s aeneus F . . . . . L a s i o d e r m a serricorne F . . . . . . . . . . . . L e c a n i u m spec., dopluis . . . . . . . . . . . . L e l i e h a a n t j e , Crioceris lilii S t o p . . . . . . . . . JLepisma saccharina L., s u i k e r g a s t . . . . . . . L i g u s t e r p i j l s t a a r t , S p h i n x ligustri L. (rups) . . L i n d e b l a d w e s p , S e l a n d r i a a n n u t i p e s KLG. (larve) . L i n t w o r m , T a e n i a spec . . . . . . . . . . . . . Z o p h y r u s p i n i L., d e n n e n b l a d w e s p (larve) . . . . L u c i l i a sericata M~,IG., s c h a p e n v l i e g (made) . . . L y g a e o n e m a t u s abietinus L., s p a r r e n b l a d w e s p (larve) L y m a n t r i a d i s p a r L., p l a k k e r (rups) . . . . . . M a c r o t h y l a c i a rubi L., v e e l v r a a t r u p s . . . . . . M a l a c o s o m a n e u s t r i a L., r i n g e l r u p s . . . . . . . M a m e s t r a p e r s i c a r i a e L., b a s t a a r d h o o r n r u p s . . . i~r Tenebrio molitor L . . . . . . . . . . l~ieligethes aeneus F., k o o l z a a d g l a n s k e v e r . . . . Menopon biseriatum, kippenluis . . . . . . . . Menopon pallidum, kippenluis . . . . . . . . . Menschenvloo, Pulex irritans L . . . . . . . . . M e s s i n g k e v e r , N i p t u s hololeucus FALDEI~M. Mestvlieg, S c a t o p h a g a stercoraria L. (volwassen) i~Iieren, M y r m i c a r u b r a L . . . . . . . . . . . . M i l l i o e n p o o t , J u l u s tcrrestris L . . . . . . . . . Mot, (kleeren-), T i n e o l a biselliella ~-~UI~IMEL (rups) . Motluis, A l e u r o d e s spec . . . . . . . . . . . . . M u s c a domestica L., k a m e r v l i e g , h u i s v l i e g (volw.) M i j n w o r m , A n c h y l o s t o m a spec . . . . . . . . . . M y r m i c a r u b r a L., m i e r . . . . . . . . . . . . Mijt, (spinnende-), E p i t e t r a n y c h u s althaea~ L. . . 1Vecrobia ru]ipes DG., c o p r a t o r . . . . . . . . . 1Viptus hololeucus FALDEI~IVI., m e s s i n g k e v e r , diefje. Oniscus m u r a r i u s L., p i s s e b e d . . . . . . . . . O o r w o r m , 2' or]icula a u r i c u l a r i a L . . . . . . . . O t i o r r h y n c h u s s u l c a t u s L., t a x u s - k e v e r (volwassen) P e r e g a l m u g , C o n t a r i n i a p y r i v o r a l~IL. (volwassen) P e r e g a l m u g , C o n t a r i n i a p y r i v o r a I~IL. (made) P e r i p l a n e t a a m e r i c a n a L., A m e r i k . k a k k e r l a k , b a k kerstor . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.
Beschreven :
I I , 87 I, 41; I I , I, 48; I I , I I , 91 I, 43 I, 39 I I , 88 I, 39; I [ , I I , 84 I, 43 I, 47; I I , I, 43; I I , I, 48 I, 41 I, 45 I, 48 I I , 88 I, 44 I I , 88 I, 40; I I , I, 40 I, 39; I I , 1,41 I I , 85 II, 84 If, 91 II, 91 I, 48; II, I, 43 I I , 87 I I , 89 I I , 93 I, 42; I I , I I , 90 I I , 87 I, 48 I I , 89 I, 49; I I , I, 43 I, 43 I I , 93 I I , 92 I, 43 I I , 86 I I , 86
I[, 92
83 91
83
90 84
83 83
91
83
92
97 Gevoelig voor : Soort:
Phalera bucephala L., w a p e n d r a g e r (rups) . . . . Philaenus spumarius L., s c h u i m b e e s t j e . . . . . Phorodon humili SCH~K., bladluis . . . . . . . Phyllodecta vulgatissima L., w i l g e n h a a n t j e . . . . Phyllotreta spec., a a r d v l o o i e n . . . . . . . . Pieris brassicar L., k o o l r u p s . . . . . . . . . . Pieris rapae L., k o o l r u p s . . . . . . . . . . . P i s s e b e d , Oniscus murarius L . . . . . . . . . . P l a k k e r , Lymantria dispar L., (rups) . . . . . . Porthesia similis L., d o n s v l i n d e r (rups) . . . . . P r u i m e z a a g w e s p , Hoplocampa ]ulvicornis KL. (larve) Pseudococcus spec., wolluis . . . . . . . . . . Pteronus ribesii L., b e s s e n b a s t a a r d r u p s . . . . . .Ptero~us salicis L., w i l g e n b a s t a a r d r u p s . . . . . Pul e x irritans L., m e n s c h e n v l o o . . . . . . . . Pygaera anachoreta F., (rups) . . . . . . . . . ]~ingelrupsen, Malacosoma neustria L . . . . . . l ~ i t n a a l d e n , Elatevidae . . . . . . . . . . . . R u n d e r h o r z e l , Hypoderma spec. (larve) . . . . . S a t i j n v l i n d e r , Stilpnotia salicis L. (rups) . . . . . Scatophaga stercoraria L., m e s t v l i e g (volwassen) S c h a p e n v l i e g , Lucilia sericata M~.m. (made) . . S c h i l d l u i z e n , Coccidae . . . . . . . . . . . . . S c h u i m b e e s t j e , Philaenus spumarius L . . . . . . Scolytus scolytus F., i e p e n s p i n t k e v e r (volwassen) . Ncolytus scolytus F., i e p e n s p i n t k e v e r (larve) . . Selandria annulipes K L a . , l i n d e b l a d w e s p ( l a r v e ) . . Nilvanus surinamenMs L . . . . . . . . . . . . Sitona lineata L., b l a d r a n d k e v e r . . . . . . . . S l a k v o r m i g e b a s t a a r d r u p s , .Eriocampo~les limacina l~Tz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . S l u i p w e s p , Braconidae (volwassen) . . . . . . . S n e e u w b a l h a a n t j e , Galerucella viburni PAYK. S p a r r e n b l a d w e s p , Lygaeonematus abietinus L. (larve) S p e k t o r , Dermestes lardarius L . . . . . . . . . S p h i n x ligustri L., l i g u s t e r p i j l s t a a r t (rups) . . . . Spilosoma lubricipeda L., t i j g e r v l i n d e r (rups) . . S p i n s e l m o t , Hyponomeuta spec. (volwassen) . . S p i n s e l m o t , Hyponomeuta spec. (rups) . . . . . . S p o e l w o r m , Ascaris spec . . . . . . . . . . . . S p r i n g s t a a r t , Isotomuru~ palustris MOLL. var. mac. S p r i n k h a a n , Stenobothrus spec . . . . . . . . . Steganoptycha trimaculana DON., i e p e n b l a d r o l l e r (rups) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Stenobothrus spec., s p r i n k h a a n . . . . . . . . . St4lpnotia salicis L., s a t i j n v l i n d e r (rups) . . . . . Subcallipterus alni F., b l a d l u i s . . . . . . . . .
stuiven[spuiten met met Derris Derris
Beschreven :
I, 40; I I , I I , 90 I, 46 I, 42; I I , I, 43; I I , I, 39; I I , I, 39; I I , I I , 93 I, 40; I I , I, 40 I, 45; I I , I, 47; I I , I, 45; I I , I, 44; I I , I, 48; I I , I, 40 I, 39; I I , I I , 85 I, 43; I I , I I , 83 I I , 87 I, 44 I, 47; I I , I I , 90 I I , 86 I I , 86 I, 45 I, 43 I I , 86
83
84 85 83 83 83 88 90 88 88 91 83 87
90
I, 45; I I , 88 I I , 89 I, 42; I I , 84 I I , 88 I, 4 3 1,41 I, 41 I I , 83 I, 41; I I , 83 I, 48 I I , 92 I I , 91 I I , 83 I I , 91 I I , 83 I, 46
98
Gevoeligvoor: [ Soort:
Beschreven:
Suikergast, L e p i s m a saccharina L . . . . . . . . T a e n i a spec., lintworm . . . . . . . . . . . . Taxuskever, Otiorrhynchus sulcatus L . ( v o l w . ) . . Telephorus spec., bruine bloemkever . . . . . . Tenebrio molitor L., meelworm . . . . . . . . . T h r i p s spec . . . . . . . . . . . . . . . . . Tineola biselliella HUmmeL, kleerenmot (larve) Trichodectes subrostratus Iq~TZSCH, vachtluis . Trichodectes latus NIwzsc~, vach~luis . . . . . . Tijgervlinder, S p i l o s o m a lubricipeda L. (rups) . Vachtluizen, Trichodectes spec . . . . . . . . . Vanessa urticae L., kleine vos (rups) . . . . . . Veelvraatrups, M a c r o t h y l a c i a rubi L . . . . . . Ves~oa spec., wespen . . . . . . . . . . . . . .
.
. . . . .
Vlooien; zie: honden-, katten-, menschenvloo . . Wapendrager, Phalera bucephala L. (rups) . . . . Watervlooien, D a p h n i a p u l e x D~.o . . . . . . . . Wespen, Vespa spec . . . . . . . . . . . . . . Wilgenbastaardrups, Ptero~Tus salicis L . . . . . . Wilgenhaantje, Phyllodecta vulgatissima L . . . . Wilgenhoutrups, Cossus cossus L . . . . . . . . Wolluis, Pseudococcus spec . . . . . . . . . . .
I, 48 I, 48 I, 43 II, 85 II, 85 I, 48; II, 92 I, 42; II, 83 II, 91 I, 47 I, 41 I, 47; II, 91 I, 39 I, 40 I, 45 I, 40; II, II, 93 I, 45 I, 44; II, I, 42; II, I[, 83 I, 47; II,
83 88 84 90
SAMElqVATTIlqG N a een inleiding o v e r d e n o 0 r s p r o n g en d e n a a r d v a n h e r i n s e c t i c i d e D e r r i s , . g e v e n wij v o o r s e h r i f t e n o v e r de b e r e i d i n g e n her gebruik van het Derrisstuifmengsel, van Derrispoeder, verdeeld in w a t e r , en z u i v e r r o t e n o n , v i a a e e t o n o p g e l o s t in w a t e r . Wij g e v e n v e r v o l g e n s een o v e r z i c h t o v e r de mogelij k h e d e n v a n b e s t r i j d i n g m e t D e r r i s v a n een g r o o t a a n t a l s c h a d e l i j k e N e d e r l a n d s c h e i n s e c t e n . H o e w e l de p r a c t i j k r e e d s de b e s t r i j d i n g m e t D e r r i s t e g e n de k a r w i j m o t , d e n f r a m b o z e n k e v e r , her e l z e n h a a n t j e , d e n r u n d e r h o r z e l , o n g e d i e r t e bij h u i s d i e r e n en eenige a n d e r e s o o r t e n h e e f t t e r h a n d g e n o m e n , h e b b e n wij h i e r b o v e n willen a a n t o o n e n , d a t t e g e n een v e e l g r o o t e r a a n t a l i n s e c t e n m e t d e z e m i d d e l e n een s u c c e s v o l l e n strijd a a n g e b o n d e n zal k u n n e n w o r d e n . I n a a n m e r k i n g k o m e n in h e t a l g e m e e n de m e e s t e r u p s e n v a n v l i n d e r s en m o t j e s ; de l a r v e n ( b a s t a a r d r u p s e n ) v a n bladwespen. ; m i e r e n ; b l a d k e v e r s en h u n l a r v e n ; b l o e m w a n t s e n ; b l a d l u i z e n ( b e s p u i t e n ! ) ; t h r i p s e n ; k a k k e r l a k k e n ; w a t e r v l o o i e n . T e v e n s on d e r
99 de vijanden van onze huisdieren: de runderhorzellarven; vlooiert en luizen bij h o n d en kat; kippenluizen. Wat de wijze van toepassing betreft, in zeer vele gevallen heeft bestuiven met een Derrisstuifmengsel met ~ ~ 1% rotenon de voorkeur, b.v. tegen rupsen, bastaardrupsen, bladkevers, wantsen, kakkerlakken, mieren e.a. Wanneer echter een bestuiving moeilijk uit te voeren is, kan tegen deze dieren ook met Derrispoeder of -extract, gemengd met water, met goed gevolg gespoten worden. Zoo zijn bladluizen en spintmijten vaak weinig gevoelig voor Derrisbestuiving; tegen deze dieren kan men dus beter spuiten met een mertgsel van Derrispoeder en water, waarin ongeveer 1 op 5000 deelen rotenon aanwezig is.
SUMMARY-
1. In the introduction the origin and character of the insecticid, called Derris, is described; instructions are given for the preparation and the use of a. Derris dust (a mixture of Derrispowder and talc, clay, etc.); b. Derrispowder suspended in water as a spray; c. Pure rotenone suspended in water by means of acetone, also as a spray. 2. A survey is given of the possibilities of controlling a great n u m b e r of injurious insects in Holland by Derris dusts and sprays. Although the contPol practice by means of Derris has been applied already to the caraway m o t h (Depressaria nervosa Hw.), the raspberry beetle (Byturus tomentosus F.), the alder leaf beetle (Agelastica alni L.), the cattle grubs (Hypoderma spec.), to various kinds of vermin (fleas (Pulicidae) and lice (Mallophaga), living on domestic animals, and to a few other insects, the writers should like to point out t h a t by means of the above-mentioned methods a much larger a m o u n t of insects might be successfully combatted. 3. In general there come into consideration for controlling with Derris: a great deal of caterpillars of both butterflies and moths (Lepidoptera); the larvae of saw-flies (Tenthredinidae); ants (Formicidae); leaf beetles (Chrysomelidae);leaf bugs (Anthocoridae) ; aphids; thripses (Thysanoptera) ; cockroaches (Blattidae) and among the Crustaceae: the water-fleas (Daphnia sp.). Not to be controlled by Derris are: some caterpillars (for in-
100 stance Arctia caja L.) ; beetles living in foods and drugs (Dermestes lardarius L., Necrobia rufipes DG., Calandra granaria L., etc.) ; m a n y flies and midges (Diptera), except the cattle grub; mealy bugs (Coecidae). 4. As concerns the w a y of application, in the majority of cases
dusting with a Derris dust containing 0,75 to 1~ rotenone is to be preferred, e.g. if applied in controlling caterpillars, saw-flies, leaf beetles, leaf bugs, cockroaches, ants, etc. 5. If, in dealing with the above-mentioned animals, the process of dusting meets with difficulties, spraying with Derrispowder or Derrisextract mixed with water m a y be applied with success. Thus, aphids and spinning mites (Tetranychidae) often will appear to be moderately susceptible to dusting with Derris; in these cases, an application of a Derris spray, containing an a m o u n t of rotenone 1 : 5000, is advisable.
Amsterdam, Februari 1936.
A f deeling H andelsmuseum van het Koloniaal Instituut.
:
.........
.....
: ::::::::
Coll. Kol. Inst. Opn. A. Diakonoff. Fig. 1. D u i n d o o r n , (;on m ~ n d n a de ee,n m a l i g e b e s t u i v i n g met, D e r r i s s t u i f m e n g s e l ; d ~ a r d o o r n i e t a ~ n g e t ~ s t d o o r r u p s e n v a n (lea b~st,~ardzataJjnvlinder (Euproctis chrysorrhoea L.). W i j k b a n Zee, J u n i 1935.
Coll. KoL Inst. Opn. W. Spoon. Fig. 2. Z w a r e a ~ n t a s t i n g v a n D u i n d o o r n d o o r d e r u p s e n v a n d e n (~uprocti~ chryeo~rhoea L.). W i j k a ~ n Zee, bast~rds~tijnvliader J u n i 1935.
PZAA~ VIII
PLAAT I X
Coll. I
Fig. 3. Karwijteelt in de provincie Groningen. Twee bundels geoogste karwij, Juli 1935. Links: p l a n t e n vol v r u c h t e n , afkoms~ig v a n akker, bestoven met Derrisstuifmengsel. Rechts: p l a n t e n zonder vruehten, afkomstig v a n een onbeh a n d e l d e n akker, zwaar aangetast door de rupsen v a n de k a r w i j m o t ( D e p r e s s a r i a n e r v o s a HW.)
19LAAT X
Coll. Kol. Inst. Opn. A . Diakonoff.
Fig. 4. Elzenhagen als windkeering tusschen~bollenvelden; afgestorven door sterken vraat van elzenhaantjes (Agelastica alni L.). Sassenheim, Junii1935.
Coll. Kol. Inst. Opn. P. A. v. d. Laan.
Fig. 5. Elzenhagen als windkeering tusschen bollenvelden, 6 weken na 66nmalige bestuiving meg Derrisstuifmengsel. Sassenheim, Juni 1935.
PLAA'r X I
Coll. KoI. lnsl. Opn. L. P. de Bussy.
Fig. 6. l l e s t u i v i n g w m f i j n s p a r r e n m e t D e r r i s s t u i f m e n g s e l m e t een m o t o r w , r s t u i v e r t e g e n l a r w m v a n de spa, rre, b l a d w e ~ p ( L y q a e o n e m a t u s a b i e l l n u , s L , ) . Apl)~qscha, 3"uni 1935.
Coll. Kol. lnst, Opn. L. P. de Bussy.
Fig. 7. Bcst, r i j d i n g v a n l a r v e n w m (h, sparr(~bh~dwesp in tijnsparren. De w o l k v a n her D e r r i s s t u i f m o n g s e l trekt door her, bosch, A p p e l ~ e h a , J u n i 1935.