tijdschrift j a a r g a n g
2 5
over •
duurzaam
n u m m e r
1
•
• Duurzame ontwikkeling brownfields in Vlaanderen • Bruikbare lessen uit de buisleidingenstraat • Veilig werken in verontreinigde bodem
bodembeheer f e b r u a r i
2 0 1 5
Ruimte voor provinciaal beleid
De rol en invloed van Statenleden Wat is de invloed van Statenleden wanneer het provinciebestuur een taak uitvoert die door de minister tot in detail is ontworpen? En hoe zorgen Statenleden ervoor dat er na de presentatie van plannen van het provinciebestuur nog ruimte is voor kritiek? Deze en vele andere vragen worden na tien jaar rekenkameronderzoek in dit boek beantwoord. Risico´s, subsidies en meer De rekenkameronderzoekers staan onder andere stil bij de risico’s die ontstaan als provincies de uitvoering van hun taken elders onderbrengen. Ook de provinciale subsidieverlening komt uitgebreid aan bod. Het boek geeft niet alleen antwoorden, maar ook mogelijkheden voor verbetering. Daardoor is het een must voor iedereen die het provinciaal bestuur een warm hart toedraagt.
Onder redactie van:
Dr. P.G Castenmiller Prof. dr. M Herweijer
Druk:
1
ISBN:
9789013127744
Datum verschijning:
eind januari 2015
Aantal pagina’s:
144
Prijs:
€ 29,90 (incl. btw)
www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
bodem 25e JAARGANG • NR. 1 • februari 2015 Tijdschrift voor informatie-uitwisseling en discussie over duurzaam bodembeheer Redactie mw. drs. M. ten Hove, voorzitter drs. P. del Castilho dr. W.J. Chardon mw. ir. M.P.T.M de Cleen drs. M.H.M. van Gelderen drs. A.A. de Groof drs. J. Harthoorn
mw. drs. E. Luyten dr. ir. R.A. van der Meer ing. P. de Nijs dr. M. Rutgers mw. ME. Sicco Smit mw. ing. T.J. Verschoor Msc
Redactie-rubrieken mr. J.J. Hoekstra drs. S. Keuning mr. W.B. Kroon ir. S. Mantel mr. G.A. van der Veen drs. M. Vergeer Redactiesecretaris mw. mr. M.M. van der Woude Kluwer, Postbus 4, 2400 MA Alphen aan den Rijn E-mail:
[email protected] Artikelen en reacties kunnen ter publicatie worden aangeboden. Voor informatie:
[email protected] Uitgever Jan Wessel Ham Abonnementen Verschijningsfrequentie 6x per jaar. € 220,00 per jaar; Losse nummers: € 44,Meeleesabonnement: € 110,Studentenabonnement: € 110,- per jaar. Staffelkorting: 2 t/m 5 abonnementen 5% korting 6 t/m 10 abonnementen 10% korting. Meer dan 10 abonnementen 15% korting. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden opgezegd. Bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch met een jaar verlengd. Abonnementen-administratie Kluwer, Postbus 4, 2400 MA Alphen aan den Rijn www.kluwer.nl/klantenservice Advertentie-exploitatie Recent - Joop Slot Tel: 020-3308338 Fax 020-4204005
[email protected] Grafische vormgeving: COLORSCAN BV, Den Haag - www.colorscan.nl Publicatievoorwaarden Het verlenen van toestemming tot publicatie in deze uitgave houdt in dat de Standaard publicatievoorwaarden van Wolters Kluwer Nederland BV, gedeponeerd ter griffie van de arrondissements rechtbank te Amsterdam onder nummer 126/1998 van toepassing zijn, tenzij anders schriftelijk is overeengekomen. De standaard publicatievoorwaarden kunnen bij de uitgever worden opgevraagd. Reprorecht Het verlenen van toestemming tot publicatie in dit tijdschrift houdt in dat de uitgever met uitsluiting van ieder ander onherroepelijk door de auteur gemachtigd is de door derden verschuldigde vergoedingen voor kopiëren, als bedoeld in art. 17 lid 2 van de Auteurswet 1912 en in het Koninklijk Besluit van 20 juni 1974 (stb. 351) ex.art. 16b van de Auteurswet 1912, te innen en/ of daartoe in en buiten rechte op te treden: dat de uitgever met uitsluiting van ieder ander door de auteur onherroepelijk gemachtigd is om zijn rechten ex artikel 16 sub A ten vijfde Auteursweg 1912 geldend te maken en/of daartoe in en buiten rechte op te treden.
Inhoud 4 5 6 9 12 15 18 21 22 25 28 32 35 37 38
Van de redactie Het grote bad Sytze Keuning Duurzame ontwikkeling brownfields in Vlaanderen Koen Miseur en Eddy Wille Bruikbare lessen uit de buisleidingenstraat Jaap de Wit, Ronald Muntjewerff, Annemieke Doomen, Hans van Meerten en Henk Kruse Ceci n’est pas un Rand Wiet Vandaele, Maarten Lenaerts en Sven De Bruycke Online interferentietoets voor kleine gesloten bodemenergiesystemen Benno Drijver en Marc Koenders Meerwaarde röntgentechniek (XRF) bij waterbodemsanering Jasper Schmeits, Frank Otten, Alexander Obermeijer en Gertjan Goossens Jong SKB geeft de pen aan ... JongSTRONG is dè toekomst voor jonge bodem- en ondergrondprofessionals Het bestuur van JongSTRONG Veilig werken in verontreinigde bodem Tineke ter Heerdt - den Hollander Open kaart spelen over ecosysteemdiensten Nele Bal en Ilse Simoens Denkend aan de vitale bodem… Joke van Wensem “Wie maakt Nederland?” Margot de Cleen Blues in the Marshes Albert Vrielink Aviezen aan het beleid Technische commissie bodem (TCB) Juridisch Actueel mr. G.A. van der Veen en mr. J.J. Hoekstra
Coverbeeld: Shutterstock
ISSN 0925-1650
bodem nummer 1 | februari 2015
3
V A N
D E
R E D A C T I E
2015: een bodembewust jaar Een nieuw jaar, en wat voor één. Internationaal jaar van de bodem. De Verenigde Naties hebben 2015 wereldwijd uitgeroepen als het jaar van de bodem.
Tal van initiatieven worden opgezet om de wereld te tonen dat bodem een kapitale grondstof is die we moeten beschermen want ze is de basis van ons bestaan, letterlijk en figuurlijk. Maar dat hoeven we jullie niet uit te leggen. In Vlaanderen loopt de campagne ‘Vlaanderen is bodembewust’ (http://www. bodembewust.be/), waarbij de Vlaamse overheid samen met haar partners het hele jaar lang acties organiseert rond vier grote maatschappelijke thema's: bodem & gezondheid, bodem & economie, bodem & leefomgeving en bodem & innovatie. In Nederland loopt de campagne ‘2015 jaar van de bodem’ waarbij de werkgroep Jaar van de Bodem iedereen oproept om van 2015 een ‘hartgrondig’ jaar te maken (http://jaarvandebodem.nl/). Ook hier wordt opgeroepen ons samen te verdiepen in de beste manieren om voor de bodem te zorgen, en elkaar te inspireren om alle mooie woorden om te zetten in nog mooiere daden. Veelbelovend. Ook wij doen hier graag aan mee, en gaan verder met de trend die reeds in de twee laatste nummers van 2014 werd ingezet door het publiceren van artikelen om de discussie op gang te brengen over de vraag hoe en waar we het belang van bodem en ondergrond en de diensten hiervan onder de aandacht kunnen brengen. In dit nummer gaat Joke van Wensem van TCB aan de slag met een ode aan de bodem... 2015, is ook het jaar dat het Vlaamse Bodemdecreet 20 jaar bestaat. Tijd dus voor een evaluatie. Die komt er in één van de volgende nummers zeker aan. In dit nummer wél alvast een bespreking van het Vlaamse Brownfielddecreet. Daarnaast is het in Nederland ook het jaar van de ruimte, waarbij de initiatiefnemers (http://wiemaaktnederland.nl/) een breed debat willen voeren over de ruimtelijke toekomst van Nederland. De initiatiefnemers van het Jaar van de Ruimte willen nieuwe perspectieven ontwikkelen voor de leefomgeving. In dit nummer vind je alvast een impressie van de Start van het jaar van de ruimte, met de observatie dat 'de rol van
4
het natuurlijk systeem bij verdere inrichting en ontwikkeling nauwelijks op het netvlies staat van degenen die bij de start aanwezig waren'. Met ook weer de oproep om vanuit de bodemnetwerken bij te dragen aan de debatten en actief het belang van het bodem-water-sedimentsysteem bij verdere inrichting naar voor te brengen. Ook in Vlaanderen zie je de combinatie van leefmilieu en ruimte bij het recente samenvoegen van de beleidsdomeinen leefmilieu en ruimtelijke ordening tot een globaal omgevingsbeleid. Op deze manier wil men de doorwerking van milieudoelstellingen versterken binnen de ruimtelijke ontwikkeling. Doordacht en zuinig ruimtegebruik met aandacht voor een kwaliteitsvolle leefomgeving, met multifunctioneel ruimtegebruik en verwevenheid van functies en realisatie van een circulaire economie staan op de agenda. Een nieuw bijpassend instrument,het ‘Territoriaal Ontwikkelingsprogramma’, wordt in dit nummer voorgesteld, waarbij men een eerste intergewestelijke gebiedsvisie voor de Brusselse Noordrand wil opmaken in samenwerking met alle relevante belanghebbenden. Hierbij heeft men ook aandacht voor de invloed van de geomorfologie, het valleisysteem van de Zenne en de Woluwe en de bodemkwaliteit en neemt men dit vanaf de start mee in het planningsproces. Zuinig ruimtegebruik stelt ook de vraag naar mogelijkheden van ondergronds ruimtegebruik. Het artikel rond de 'buisleidingenstraat', een 75 km lange buizenzone tussen Rotterdam en Antwerpen, goed voor transport van 230 miljoen ton aan gassen en vloeistoffen kan inspireren. Hier worden lessen aangehaald voor de opmaak van toekomstige buizenzones, wat interessant is voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en mogelijk ondergronds transport. En wanneer men ondergronds aan de slag gaat, komt alle opgebouwde bodemonderzoeksexpertise goed van pas, met aandacht voor het veilig werken in verontreinigde bodem waarover u ook een artikel terugvindt. De aandacht voor een duurzame inzet van bodem en grondwater in planningsyste-
men en binnen maatschappelijke opgaven blijven van belang. Ook de ecosysteemdiensten van bodem-water-sediment systemen moeten mee genomen worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze diensten aan een breed publiek inzichtelijk te maken, is de inzet van visueel aantrekkelijke tools noodzakelijk. Bij wijze van inspiratie kan je in dit nummer kennismaken met het ecosysteemdiensten-kaartenspel dat in het Vlaamse Instituut voor Natuuren Bosonderzoek wordt gebruikt om de diensten van de natuur in een gebied of landschap zichtbaar te maken en te waarderen. Naast deze topics binnen het accent maatschappelijke ontwikkelingen, uiteraard ook aandacht voor het concrete uitvoeringswerk, zoals bijvoorbeeld een artikel over innovatieve technieken om waterbodemsanering sneller, beter en goedkoper uit te voeren. En tenslotte ook nog de oprichting van JongSTRONG uit Jong SKB, die zo ook de toekomst tegemoet treedt... We hopen dat u weer iets van uw interesses terug vindt in dit nummer. Ellen Luyten en Martijn van Gelderen.
In 2015 verschijnen nog 5 nummers van het tijdschrift Bodem. Deze nummers krijgen de volgende accenten: 2: Jaar van de Bodem 3: Communicatie/informatie 4: Grondwater/Klimaat 5: Nieuwe verontreinigingen 6: Vertrouwen U wordt van harte uitgenodigd bijdragen te leveren aan deze accenten of andere bodemonderwerpen of reacties binnen de artikelen reeks International Year of Soils. Voor meer informatie en de auteursinstructies kunt u contact opnemen met het redactiesecretariaat (
[email protected]).
bodem nummer 1 | februari 2015
C O L U M N
Het grote bad Sytze Keuning
Toen de kinderen klein waren brachten we de zomervakantie regelmatig door op Texel. Dat onvolprezen en snel te bereiken Waddeneiland met zijn uitgestrekte stranden. Onze dochter van toen drie noemde de zee consequent: ‘het grote bad’. Alleen kinderen kunnen zo goed relativeren. Iedere vakantie gingen we wel een keer naar Ecomare. Daar hebben ze een zeehondenopvang, waar je weliswaar veel minder over hoort dan die in Pieterburen, maar waar ze minstens evenveel zeehonden opvangen, op krachten helpen en weer uitzetten. Ecomare combineert de opvang van zeehonden met een natuurmuseum over Texel, de zee en het Wad. Wat ik daar zag intrigeerde mij zeer. Zo zeer zelfs dat, toen ik er aan terugdacht, ik niet zeker wist of ik het nu echt had gezien of gewoon zelf verzonnen.
gronden. Daarvoor groeven ze sloten om het land te ontwateren. Door de ontwatering verzwakten de duinen en kreeg de Noordzee de kans hele duinenrijen weg te slaan en door te breken. Het achterland overstroomde en de Waddenzee was geboren. Met dank aan de landbouw zou je kunnen zeggen. Stel je het volgende gedachte-experiment eens voor. Er zijn in Nederland vast nog wel een paar ingenieurs te vinden die de Waddenzee kunnen droogleggen en het daarna laten omtoveren tot een uniek natuurgebied van in totaal zo’n 240.000 hectare met hier en daar een stukje binnenzee met getijdenwerking en een paar kwelders. De natuur redt zich hier wel weer mee, net als eeuwen geleden en net als veel recenter nog met de Oostvaardersplassen. Tegenwoordig zouden we dit eco-engineering noemen. Via eco-engineering en een beetje out-of-the-box denken kun je misschien een nog mooier, waardevoller en biodiverser natuurgebied maken dan het nu al is. Tenslotte is onze Waddenzee ook mede een product van menselijke ingrepen. Ik stel me een nationale prijsvraag voor waarin multidisciplinaire teams met land-
schapsarchitecten, eco-engineers, biologen, geografen, bodemkundigen en andere experts hun gewaagde plannen presenteren, waarna het origineelste en beste ontwerp wordt uitgevoerd. Als we dan een klein deel van het verworven grondgebied gebruiken voor landbouw (net als vroeger de bedoeling was), stel een tiende deel, wat neerkomt op zo’n 24.000 hectare en daar bijvoorbeeld op een grootschalige en duurzame manier melkkoeien gaan houden, dan is er ruimte voor 120 hypermoderne, diervriendelijke en duurzame melkveehouderijbedrijven van elk 200 hectare en 500 koeien met weidegang. Dat zorgt jaarlijks voor enkele honderden miljoenen aan extra export van melk en kaasproducten. Met een groeiende wereldbevolking en een booming dairy industrie een mooie extra en gegarandeerde opbrengst die we deels weer in duurzame ontwikkeling kunnen investeren. Benutten en beschermen kunnen hier mooi hand in hand gaan. Maar goed het is natuurlijk maar even een gedachte-experimentje. Het Wad, dat grote bad waaruit twee keer per dag de stop wordt getrokken, is natuurlijk veel te mooi om op te offeren.
[email protected]
Bij het volgende bezoek aan Ecomare een zomer later, bleek het er echt te staan. En het jaar daarop bekeek ik de tekst en de getekende plaatjes voor de zekerheid nog een keer. Ja hoor, ik had het goed gelezen. De Waddenzee was tot duizend jaar geleden grotendeels nog vasteland en is mede als het gevolg van menselijke activiteit onder water gelopen. Dat relativeert de zaak even. Het Wad is een uniek natuurgebied, daarover is geen twijfel en heeft als UNESCO werelderfgoed een beschermde status. Maar waar ik - tot ons bezoek aan Ecomare geen weet van had, is dat dit unieke gebied - hoewel onbedoeld - deels ontstaan is door mensenhand. Wat was er volgens Ecomare namelijk aan de hand? Rond het jaar duizend woonden er monniken in het kustgebied, wat nu Texel is, die daar landbouw wilden bedrijven op natte veen en moeras-
bodem nummer 1 | februari 2015
5
Evaluatie van zeven jaar brownfieldbeleid en doorkijk naar de nabije toekomst
Duurzame ontwikkeling brownfields in Vlaanderen Met de goedkeuring van het Decreet van 30 maart 2007 betreffende de brownfieldconvenanten (Belgisch Staatsblad 19.06.2007) werd in Vlaanderen een wettelijk kader geïnstalleerd voor de stimulering van de herontwikkeling van zogenaamde brownfieldsites. In dit artikel wordt nader ingegaan op het ontstaan van dit brownfieldconvenantendecreet en de relatie met bodemsanering en ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de praktische organisatie, resultaten en nieuwe aandachtspunten rond duurzaamheid. Door: Koen Miseur en Eddy Wille
Over de auteurs: Koen Miseur, Agentschap Ondernemen, coördinator brownfieldconvenanten Eddy Wille, OVAM – onderhandelaar brownfieldconvenanten voor Vlaamse regering
V E R W E V E N H E I D VA N B O D E M S A N E R I N G E N B R O W N F I E L D S
Het ontstaan van het brownfieldbeleid in Vlaanderen kan niet losgekoppeld worden van de bodemsaneringsproblematiek en de rol van de OVAM. Opgericht in 1981 als de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, werd de OVAM al snel geconfronteerd met de impact van afval en stortplaatsen op de leefomgeving en bodem en grondwater in het bijzonder. De eerste acties op het vlak van bodemsanering waren dan ook gericht op het beheer van afval en saneren van stortplaatsen.
Een brownfield is een geheel van verwaarloosde of onderbenutte gronden die zodanig zijn aangetast, dat zij kennelijk slechts gebruikt of opnieuw kun-
minimaal aanwezig. Het tijdstip van de saneringsnoodzaak wordt daarbij bepaald door de milieurisico's of de bedreiging van de volksgezondheid en de grondwaterreservoirs. Er wordt niet of nauwelijks rekening gehouden met andere behoeften zoals bijvoorbeeld economische ontwikkeling en mobiliteit. Een belangrijke kracht van het Bodemsaneringsdecreet was en is de overdrachtregeling: dit komt er op neer dat een risicogrond niet kan verkocht worden zonder dat vooraf een oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeksresultaten kan de OVAM besluiten dat een bodemsanering nodig is. Een gevolg hiervan is dat de verkoop van de site niet kan doorgaan tenzij de bodemsanering werd uitgevoerd of financiële garanties daartoe zijn geboden. Deze regeling heeft ontegensprekelijk bijgedragen tot het succes van deze wetgeving. Niettemin werd al snel vastgesteld dat verontreinigde en verwaarloosde bedrijfspanden vaak onbenut bleven en evenmin gevat werden in de overdrachtregeling. Initiatieven tot herontwikkeling bleven dan ook uit en de negatieve impact van deze sites gaat verder dan het bodemcompartiment. Veelal vormen ze ‘stadskankers’ en komt de buurt op economisch en sociologisch vaak in een negatieve spiraal terecht.
nen worden gebruikt door middel van structurele maatregelen. De gronden zijn geografisch aaneensluitend of liggen binnen een gebied met een homogene graad van verwaarlozing of onderbenutting. De oppervlakte van de brownfield laat toe om gecoördineerde bewerkingen voor de volledige brownfield uit te voeren.
Een fundamentele wijziging in de aanpak van bodemverontreiniging komt er met het Bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995. De definiëring van bodembedreigende activiteiten geeft aan dat bodemverontreiniging en -sanering ook rekening houdt met de ruimtelijke invulling en bestemmingstype van gronden, wat wordt afgespiegeld in de differentiatie van bodemsaneringsnormen naargelang het gebruik. Maar desondanks is de ruimtelijke component bij de uitwerking van saneringsprojecten maar
6
Dus ondanks een intensief en stimulerend Vlaams afval- en bodemsaneringsbeleid, bleven er toch nog heel wat (industriële) sites vervuild en onbenut achter. De financiële en juridische risico’s horende bij de herontwikkeling van dit soort brownfieldsites, bleken voor de meeste ontwikkelaars nog steeds onoverkomelijk. Een nieuw specifiek brownfieldbeleid waarbij naast de bodemaanpak ook aandacht is voor de ruimtelijke component was noodzakelijk. H E T B R O W N F I E L D C O N V E N A N T E N D E C R E E T ( 2 0 07 )
Aangezien in Vlaanderen ruimte een schaars goed is geworden, ontstond er naast de hierboven beschreven milieunoodzaak een bijkomende ruimtelijke druk om de brownfields in Vlaanderen te gaan herontwikkelen om zo de druk op de vraag naar greenfields bodem nummer 1 | februari 2015
te doen dalen. De Vlaamse Regering wilde de herontwikkeling van braakliggende en onderbenutte bedrijventerreinen stimuleren en faciliteren door o.a. het afsluiten van brownfieldconvenanten met projectontwikkelaars en investeerders. Dit is een overeenkomst naar burgerlijk recht en biedt projectontwikkelaars en investeerders een aantal juridisch-administratieve en financiële voordelen bij de ontwikkeling van terreinen.
Ondertussen bestaat het decreet 7 jaar en zijn er al een aantal kleine wijzigingen doorgevoerd. In de evaluatie van 2014 werd het instrument van de brownfieldconvenanten geëvalueerd op zijn effectieve bijdrage. Namelijk: hebben het beleid en het instrument gewerkt en zou het terrein ook ontwikkeld zijn geweest zonder dit kader?
Het decreet vormt hierbij het kader waarbinnen de Vlaamse Regering jaarlijks een oproep lanceert om brownfieldprojecten in te dienen. Tot op heden werden 5 oproepen gelanceerd, waarbij in totaal 135 projecten werden ingediend en voor 70 projecten convenanten afgesloten. De definitieve convenanten zijn publiek beschikbaar op www.brownfieldconvenanten.be. In de oproepen was er aandacht voor de herontwikkeling van en naar bedrijfsterreinen, maar was er ook ruimte voor een andere bestemming zoals stadsontwikkelingsprojecten. In de praktijk gaat het hierbij vaak om (voormalige) bedrijfsterreinen die ondertussen verweven zijn in de stad en met een transformatie naar woongebied beter geïntegreerd worden.
De evaluatiestudie toont aan dat de methodiek een paar goede praktijken opleverde: • na de interim evaluatie uit 2012, werden een aantal extra zekerheden voorzien i.v.m. het nodige eigenaarschap van het projectgebied waardoor de succes ratio in het afsluiten van een convenant sterk omhoog ging; • ook het geven van indirecte voordelen via o.a. flankerend beleid, blijkt een valabele trigger; • de verticale en transversale integratie van beleid en implementatie zorgt voor een sterk gedifferentieerd ondersteunend beleid; • alleen projecten met een gecombineerde en geïntegreerde sanering en herontwikkeling blijken goed op te volgen en te managen in de verschillende herontwikkelingsfases waardoor ook de vooruitgang en het succes ervan gewaarborgd worden; • beleid speelde in op bewustmaking problematiek en het aantrekken van een specifieke niche in de herontwikkelingsmarkt.
E VA L UAT I E VA N H E T B R O W N F I E L D C O N V E N A N T E N D E C R E E T
In het traject van oproep tot en met het afsluiten van een convenant zijn een aantal partijen cruciaal: • de brownfieldcel: is een overkoepelend en adviserend orgaan op Vlaams niveau bestaande uit topambtenaren uit de meest relevante domeinen (economie, bodem en ruimtelijke ordening). Zij adviseren de Vlaamse Regering over de te nemen beslissingen; • de onderhandelaars: deze 3 ambtenaren maken deel uit van de brownfieldcel en begeleiden de aanvragers bij de verschillende overlegmomenten (projectplatformen) en faciliteren het proces naar het afsluiten van een convenant. Eens de convenant is afgesloten nemen zij het voorzitterschap waar van de projectstuurgroepen. Deze stuurgroepen blijven bestaan totdat het brownfieldproject gerealiseerd is; • het Agentschap Ondernemen: ondersteunt de brownfieldcel en de onderhandelaars in haar taken en coördineert thematisch het brownfieldconvenanten gebeuren op Vlaams niveau. In een brownfieldconvenant worden afspraken gemaakt tussen: • de Vlaamse Regering; • de betrokken actoren (projectontwikkelaars, grondeigenaars en financiers); en • regisseurs (gemeente- en provinciebesturen, vergunningverlenende overheden).
Te maken afspraken binnen brownfieldconvenant: •
de fasering en duur van project;
•
de procedurele behandeling vergunningen-/subsidieaanvragen;
•
de inspanning- en resultaatsverbintenissen van actoren;
•
de wijze van ondersteuning en begeleiding van voortgang;
•
de onderlinge overeenkomsten tussen actoren en regisseurs;
•
het hoe en wat i.v.m. wijzigingen – intreden en uittreden van partijen;
•
mogelijke remediërende en sanctionerende maatregelen.
In de ganse procedure zijn er 2 formele momenten voorzien waar de burger inspraak heeft over het project. Een eerste keer is in het kader van de gegrondheidsverklaring van de aanvraag: het projectgebied wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd waarna de burger eventueel bezwaar kan indienen over de afbakening van het gebied. Een tweede keer is bij de voorlopige goedkeuring van de ontwerpconvenant, waarbij deze in de gemeente waar het project gerealiseerd aan het publiek wordt toegelicht, waarna men nog mogelijke bezwaren of opmerkingen kan indienen. bodem nummer 1 | februari 2015
Daarnaast zijn er ook een aantal leerpunten, zoals: • bewaar de uniformiteit in de behandeling en de ondersteuning van alle projecten maar wees toch flexibel genoeg om ook op maat te kunnen werken. Momenteel is hier nog geen officiële verankering in een proces. Is dit nodig? • de rol en het statuut van de verschillende partijen in het proces dient nog verder te worden uitgeklaard (onderhandelaar, rol ondersteuning, ...); • in het bijzonder dient de rol van de Vlaamse Regering als betrokken partij in het convenant verder te worden bekeken: is het een last of een lust? M.a.w. wegen de voordelen voor de overheid op tegen de nadelen? Dit ook in het kader van de geplande en noodzakelijke besparingen op het overheidsinstrumentarium. Is er nood aan bijkomende prioritisering?; • soms is een betere en strengere (kwaliteits)controle i.v.m. gemaakte afspraken tussen partijen nodig. En dit zowel tijdens de realisatie als na de realisatie en beëindiging van het project; • in het kader van een verdere (ruimtelijke) verduurzaming dient er nog meer aandacht of bewustmaking te zijn om van een tweedimensionaal naar een driedimensionaal herontwikkelings denken te gaan (m.a.w. een duidelijk project boven- als ondergronds); • een differentiatie in oproepen gebaseerd op een geografische of socio-economische context is misschien haalbaar na een GIS oefening? De noodzaak en opportuniteiten hiervan dienen nog wel verder te worden onderzocht; • naarmate er meer projecten effectief gerealiseerd raken dient bekeken te worden of het haalbaar is om het hefboom effect van deze brownfieldprojecten op economische parameters te onderzoeken, bv. verhoogde tewerkstelling etc. Een aantal terreinen zouden waarschijnlijk ook zonder het faciliterende kader en de extra voordelen zijn ontwikkeld, maar anderzijds heeft de specifieke aanpak een positief effect gehad op de brownfieldprojecten. Ondanks de economische crisis werden er bij iedere oproep nieuwe brownfieldprojecten (groot en klein) ingediend, waarbij vnl. het faciliterend kader (de onderhandelaar, de overlegplatformen met alle overheden, …) en de indirecte fi-
7
nanciële voordelen schijnbaar voldoende risicoverlagend werkten om investeringsrisico’s te nemen. Er werd dus vanuit een specifiek beleid een bewustmaking gecreëerd en zelfs een specifieke markt van brownfieldontwikkelaars geschapen.
Degree of urbanization 2010
DUURZAME ONTWIKKELING
Brownfieldontwikkeling is bij uitstek een duurzame ontwikkeling, maar hoe kunnen we deze opportuniteit maximaliseren en vermijden dat een loutere kaalslag met nieuwbouw ook het etiket brownfield, en annex duurzame ontwikkeling, toegewezen krijgt? Ook uit de evaluatie blijkt dat het kwalitatieve aspect en het duurzaamheidsaspect van de brownfieldontwikkeling nog meer aandacht moeten krijgen. De ruimtelijke ordening is in Vlaanderen bij decreet “Gericht op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling waarbij de ruimte beheerd wordt ten behoeve van de huidige generatie, zonder dat de behoeften van de toekomstige generaties in het gedrang gebracht worden. Daarbij worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Er wordt rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Op deze manier wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit.” Als we bodem willen omschrijven in een context van ‘duurzaam omgaan met bodem’ moeten we vooral op zoek gaan naar een synergie tussen verschillende functies van de ‘bodem’. Bodem kan passief gebruikt worden om op te bouwen of leidingen in te leggen. We kunnen ook de rijkdom van de bodem actief benutten voor productie van voedsel of de aanleg en het behoud van natuurelementen. We kunnen delen van de bodem onttrekken zoals drinkwater en vaste delen ervan voor bouwproducten. Maar we kunnen ook de eigenschappen van de bodem wijzigen door bodemverontreiniging, door warmtewinning en bemesting.
2050
Growth urbanized area: 7 ha/day (residential +/- 5 ha/day ; rest: +/- 2 ha/day) (Source: Vito,2014) FIGUUR 1: VOORSPELDE GEVOLGEN HUIDIGE URBANISATIEGRAAD VAN VLAANDEREN.
Vlaanderen in cijfers •
6,4 miljoen mensen
•
Oppervlakte = 13.521 km² (473 inwoners/km²), waarvan: -
27% (3650 km²) = bebouwde oppervlakte (2011) vs 11,6% in 1985 (Vito)
-
13% = verharde bodem (EU 5%; 2012)
-
5,4 % = industrie grond waarvan - 3,57% (482,8 km²) algemeen (2013) - 1,6% (171 km²) zeehavens (2013)
-
0,02% (3.000 ha or 30 km²) beschikbaar en verwaarloosde industriële sites en gebouwen (eventueel met beperkt gebruik)
•
+/- 33.000 bodemonderzoeken uitgevoerd tussen 1995 en 2012 (>37% ervan behoeft verder onderzoek wat al leidt tot minimaal 5.300
Aangezien brownfields volgens Europese definities veelal samengaan met bodemverontreiniging, bekijken we hoe de sanering ervan kan worden getoetst op zijn duurzame karakter. De graad van bodemsanering is afhankelijk van de functie die op de verontreinigde bodem komt. Hierin volgt, behoudens in geïntegreerde ontwikkelingen zoals bij de aanpak van brownfields, de bodemsanering de randvoorwaarden die door ruimtelijke ordening worden opgelegd. Een vergelijkbare situatie doet zich voor als er bodem uitgegraven wordt die evenwel niet diende gesaneerd dient te worden, maar dermate verontreinigd is dat een vrij (her-)gebruik niet kan. In dat geval wordt die grond meestal gereinigd en opnieuw elders gebruikt; indien de reiniging dermate duur is of technisch onmogelijk, kan gekozen worden voor een gecontroleerde stortplaats. Deze oplossingen zijn een vorm van een interne aanpak op een duurzame wijze en volgt de ecologische randvoorwaarden, met name het voorkomen van schade aan mens, dier of plant. Het doel is dat niet alleen bodemsanering en ruimtelijke ordening op elkaar worden afgestemd, maar dat elk aspect dat relevant is in een gebied ook geïntegreerd wordt in de brownfieldontwikkeling. Het Brownfielddecreet is dus een uniek instrument om op basis van een brownfieldconvenant afspraken omtrent duurzame ontwikkeling te maken over de grenzen van de beleidsdomeinen en beleidsniveaus heen.
saneringen
L I T E R AT U U R : 1. Agentschap Ondernemen, Decreet ruimtelijke economie 2013 2. Agentschap Ondernemen, Besluit subsidiëring bedrijventerreinen 2013 3. Breeam Communties 2012 4. Breeam – NL gebied 5. Caracas, http://www.commonforum.eu/publications_caracas.asp 6. Cabernet, http://www.cabernet.org.uk/ 7. OVAM, Evaluatie stuurgroep brownfields, 2003 8. Brownfieldcel, Visienota brownfieldconvenantendecreet, 2012 9. OVAM, Eddy Wille, Het bodemsaneringsdecreet en de brownfieldgedachte, 14.12.1999 10. OVAM, Draaiboek brownfieldontwikkeling 11. Engelen, G., Van Esch L., Uljee, I., De Kok, J-L., Poelmans L., Gobin, A., & van der Kwast, J. (2011), Ruimtemodel: Ruimtelijk-Dynamisch landgebruikmodel voor Vlaanderen, VITO-rapport 2011/RMA/R/242 december 2011, 256 p. 12. Engelen, G., Poelmans, L., Uljee, I., de Kok, J-L. & Van Esch, Leen (2011): De Vlaamse Ruimte in 4 Wereldbeelden Scenarioverkenning 2050, VITO-rapport 2011/RMA/R/363, 162 p.
Enkele resultaten brownfieldbeleid •
5 calls van 2008 tem 2014 (sinds 2012 minimaal 1 call/jaar)
•
135 projectaanvragen ingediend
•
70 brownfieldconvenanten zijn afgesloten waarvan tot op heden 8 projecten gerealiseerd zijn
8
•
totale oppervlakte convenanten is ongeveer 1.250 ha
•
grootte sites varieert tussen ongeveer 0,5 ha tot 130 ha
bodem nummer 1 | februari 2015
‘Grondig’ onderzoek biedt inzicht in oplossingen voor wateroverlast
Bruikbare lessen uit de buisleidingenstraat Tussen Rotterdam en Antwerpen bevindt zich een 75 kilometer lange ondergrondse buizenzone, jaarlijks goed voor het transport van 230 miljoen ton aan gassen en vloeistoffen. In deze zone, de buisleidingenstraat, is de laatste jaren sprake van toenemende wateroverlast. Dit levert hinder op voor de pachters, leidingeigenaren en de beheerder van deze zone, LSNed Leidingenstraat Nederland. Grontmij en Deltares onderzochten met hulp van Barth Drainage en Waterschap Brabantse Delta de gevolgen en oorzaken van de wateroverlast om deze vervolgens te vertalen in kansrijke oplossingen. Ontwikkelaars en beheerders van nieuwe en bestaande ondergrondse tracés elders, kunnen gebruik maken van de resultaten. Het onderzoek maakt deel uit van de SKB-showcase Buisleidingenstraat. Door: Jaap de Wit, Ronald Muntjewerff, Annemieke Doomen, Hans van Meerten en Henk Kruse
Over de auteurs: ir. J. de Wit, projectleider/adviseur, Grontmij ing. R. Muntjewerff, senior adviseur bodemkunde en cultuurtechniek, Grontmij drs. A. Doomen, projectleider LSNed Leidingenstraat Nederland ir.J.J. van Meerten, adviseur geohydrologie en geotechniek, Deltares. dr. H.M.G. Kruse, geotechnisch adviseur, Deltares
Vanaf het moment dat de buisleidingenstraat (de gronden, de infrastructuur, de kunstwerken) gereed is gekomen, is het beheer overgedragen aan de stichting Buisleidingenstraat Zuidwest Nederland, tegenwoordig met de naam Leidingenstraat Nederland (LSNed). Voor LSNed staat een ongestoorde en veilige ligging van de leidingen en het ruimte blijven bieden voor nieuwe leidingen voorop. Externe veiligheid en risicobeheersing wordt steeds belangrijker omdat deze thema’s nationaal steeds meer aandacht krijgen. LSNed dient hierop te anticiperen en het beheer van de buisleidingenstraat daarop aan te passen.
R E A L I S AT I E E N B E H E E R B U I S L E I D I N G E N S T R A AT
Tussen Rotterdam en Antwerpen, met een aftakking naar Vlissingen, ligt sinds 1972 de buisleidingenstraat (zie afbeelding 1). De rijksoverheid heeft zorg gedragen voor de realisatie van deze buisleidingenstraat die bestaat uit een strook grond van ongeveer 100 meter breed en circa 75 kilometer lang. Deze strook is gereserveerd en ingericht voor het aanleggen en in stand houden van ondergrondse leidingen voor het transport van diverse gassen en vloeistoffen. In de buisleidingenstraat worden regelmatig nieuwe buisleidingen in open grond aangelegd. Het overgrote deel van de gronden in de buisleidingenstraat, circa 800 hectare, wordt verpacht aan ongeveer 100 agrariërs. Op enkele percelen is sinds kort het bodemgebruik veranderd van agrarisch naar natuur.
Bodemschade is te minimaliseren AFBEELDING 1: LIGGING BUISLEIDINGENSTRAAT.
bodem nummer 1 | februari 2015
9
R E G E L M AT I G P L A S S E N O P H E T M A A I V E L D
Op basis van waarnemingen door LSNed (o.a. luchtfoto’s waarvan een voorbeeld in afbeelding 2 is opgenomen) en frequentere meldingen van pachters blijken, vooral sinds de aanleg van een aantal opeenvolgende nieuwe leidingen omstreeks 2009, de problemen met wateroverlast in de buisleidingenstraat toegenomen. In sommige gebieden blijven langdurig plassen op het maaiveld staan, wat hinder geeft voor het gebruik en beheer van de gronden. Deze ‘natte gebieden’ liggen verspreid over de buisleidingenstraat en variëren in omvang van circa één tot ongeveer 70 hectare. Binnen de buisleidingenstraat zijn door LSNed twaalf van deze deelgebieden aangeduid. Deze gebieden vormden de basis van het onderzoek dat door Grontmij en Deltares met hulp van Barth Drainage en Waterschap Brabantse Delta is uitgevoerd.
Buisleidingenstraat een minitender uit te schrijven waarvoor dit onderzoek is uitgevoerd. Zie voor meer informatie www.soilpedia. nl (zoekterm ‘buisleidingenstraat’). G E R I C H T O N D E R Z O E K E N D I S C U S S I E M E T S TA K E H O L D E R S
In een door Grontmij uitgevoerde quickscan voor de twaalf ‘natte deelgebieden’ binnen de buisleidingenstraat is beschikbare informatie over hoogteligging, bodemopbouw en hydrologie verzameld en geanalyseerd. Aansluitend is in overleg met de betrokken partijen een keuze gemaakt om in de tweede fase van het onder-
Toename belasting door landbouwverkeer is punt van zorg zoek op twee deelgebieden in te zoomen. Op basis van verschillen in landgebruik, bodemopbouw, omvang van het gebied en ligging (binnen beheersgebied waterschap Brabantse Delta) en beschikbare informatie is gekozen om een typisch akkerbouwgebied (omgeving Noordhoek) en een gebied met natuurlijk grasland (omgeving Bergen op Zoom) te onderzoeken.
FIGUUR 2: LUCHTFOTO WATEROVERLAST BUISLEIDINGENSTRAAT OMGEVING NOORDHOEK.
WIE ONDERVINDEN DE HINDER?
Regelmatige wateroverlast op het maaiveld is nadelig voor de toegankelijkheid en bruikbaarheid van de percelen en leidt tot negatieve effecten op de fysische en biologische bodemkwaliteit van de grond, en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Betrokken partijen bij de buisleidingenstraat ondervinden hier hinder van. Aannemers en leidingleggers moeten bij aanleg van nieuwe leidingen extra maatregelen treffen om de werkstrook goed begaanbaar te maken en te houden. Na leidingaanleg onder natte omstandigheden moet meer grond worden aangevoerd om ontstane grondtekorten te compenseren en er zijn meer grondbewerkingen nodig om structuurschade te herstellen.
Grontmij, Deltares en Barth Drainage hebben op deze twee locaties veldonderzoek uitgevoerd waarbij inzicht is verkregen in de bodemopbouw, grondwaterstanden, sterkte-eigenschappen en doorlatendheid van de bodem en de staat van het drainagesysteem. Deze informatie was enerzijds nodig om de oorzaken van de wateroverlast te achterhalen. Zo is bijvoorbeeld het bodemprofiel en de bodemstructuur tussen verstoorde grond (waar leidingen zijn aangelegd) en niet-verstoorde grond (grond tussen de leidingen)
Natte gronden zijn extra gevoelig voor structuurbederf door verdichting (het samendrukken van gronddeeltjes door een belasting), versmering en verslemping (het uiteenvallen van bodemdeeltjes). Hierdoor komt er te weinig zuurstof in de bodem, wat de wortelgroei van de planten belemmert en tot achteruitgang van het bodemleven leidt. Agrariërs die percelen pachten, derven inkomsten door lagere gewasopbrengsten of mislukte oogsten. Bij toenemende vernatting worden tevens de gebruiksmogelijkheden steeds verder beperkt, wat een nadelig effect heeft op de economische gebruikswaarde van de gronden. Als gevolg van onvoldoende inzijging van neerslag en afstroming (run-off) naar aangrenzende sloten - nog versterkt door structuurbederf - kunnen meststoffen en bestrijdingsmiddelen afspoelen naar het oppervlaktewater. Door hogere grondwaterstanden is de kans op uitspoeling groter. Deze situatie is nadelig voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Onbekend is of toenemende vernatting een risico vormt voor de veiligheid en kwaliteit van de buisleidingen en leidingwerkzaamheden, bijvoorbeeld door landbouwmachines die wegzakken en de leidingen te zwaar belasten. Mede deze onduidelijkheid vormde voor LSNed de aanleiding om binnen de SKB-showcase
10
FIGUUR: 3. LEIDING IN DE GROND.
bodem nummer 1 | februari 2015
onderzocht. Anderzijds zijn de verkregen gegevens gebruikt om technische berekeningen uit te voeren waarbij onder andere de gronddruk op de leidingen door berijding van landbouwvoertuigen onder natte omstandigheden is bepaald. Dit laatste had als doel om eventuele veiligheidrisico’s inzichtelijk te maken. In de eindfase van het onderzoek is in een workshop met ongeveer 25 stakeholders vanuit verschillende organisaties gediscussieerd over de resultaten, de (nadelige) effecten en mogelijke oplossingen. O O R Z A K E N VA N D E P R O B L E M E N I N B E E L D
Uit het onderzoek blijkt dat er diverse oorzaken van de wateroverlast zijn aan te wijzen. Deels zijn de problemen toe te schrijven aan de natuurlijke kenmerken van het gebied zoals de hoogte- en vlakteligging (macro- en microreliëf), de slechte tot matige doorlatendheid van de bodem en de van nature lokaal voorkomende hoge grondwaterstanden. Er is geconstateerd dat het drainagesysteem dat tijdens de aanleg van de buisleidingenstraat is aangebracht, sterk verouderd is en niet goed meer functioneert. Als gevolg van frequente leidingaanleg blijken nazakkingen te ontstaan en wordt de bodemstructuur door vergraving en berijding verstoord. Aanleg van leidingen onder natte weers- en terreinomstandigen versterken deze effecten. V E I L I G H E I D VO O R O P
LSNed hecht grote waarde aan leidingveiligheid en zal nimmer toestaan dat boven de leidingen onaanvaardbare risico’s worden genomen. De tractoren die bij pachters in gebruik zijn, worden echter steeds sterker en zwaarder. Vanwege het gebruik van deze zwaardere landbouwvoertuigen komen twee vragen naar voren: • Kan spoorvorming leiden tot een hogere belasting van de leiding? • Is de huidige norm nog van toepassing voor de zwaardere landbouw voertuigen? Als de grond erg nat is, neemt de draagkracht van de grond af en kunnen de wielen van landbouwvoertuigen diep in de bodem dringen. Hierdoor wordt de gronddekking boven de leidingen kleiner en wordt de belasting op de leidingen significant groter. Volgens de uitgevoerde berekeningen (o.a. met het grondmechanische programma Plaxis) komt naar voren dat het huidige zware landbouwverkeer een grotere belasting op de leidingen oplevert dan volgens de huidige norm wordt aangegeven. De betreffende norm voor leiding sterkte berekeningen (NEN 3650) hanteert echter een grote veiligheid op de belasting en lei-
dingsterkte. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of de toegenomen belasting acceptabel is. Opdrijven van lege leidingen of gasleidingen als gevolg van hoge grondwaterstanden of vernatting is vanwege de klei en zandige grond in de onderzochte gebieden niet aan de orde. Verwacht wordt dat in gebieden met veen en zeer slappe klei, wel rekening moet worden gehouden met het risico op opdrijven bij vernatting
Transport door de bodem staat weer volop in de belangstelling van de leidingstrook. Het is echter gebruikelijk dat gasleidingen in deze gebieden worden voorzien van ankers. L E S S E N VO O R T O E KO M S T I G E B U I Z E N Z O N E S
Tot slot zijn de onderzoeksresultaten in drie lessen samengevat. 1) Door de landbouwmechanisatie zijn de omvang en het gewicht van machines de laatste decennia enorm toegenomen. Bij gebruik van zware tractoren blijkt dat de huidige normen (NEN 3650) voor gewichtsbelasting overschreden worden. In de normen zijn veiligheidsmarges ingebouwd. Nader onderzoek naar de effecten van zware landbouwvoertuigen op ondergrondse leidingen is derhalve gewenst om beter inzicht te krijgen in de werkelijke risico’s. Spoorvorming onder natte omstandigheden leidt tot sterke toename van de belasting op de leiding en dient te worden vermeden. 2) Herstel van de vlakteligging, preventie van structuurbederf, compensatie van ontstane grondtekorten en herstel van drainage zijn belangrijk om wateroverlast in buizenzones te voorkomen en/of te verhelpen. Dit vergt inspanning van beheerders, pachters en leidingleggers/aannemers. Belangrijk is om vooraf goede afspraken te maken over verantwoordelijkheden. Met behulp van bodemkundig onderzoek en cultuurtechnisch advies voorafgaand aan de leidingaanleg kunnen de voorzorgs- en herstelmaatregelen worden bepaald en begroot. 3) Tenslotte is het interessant om bij nieuwe of bestaande buisleidingzones na te denken over mogelijke bijdrage aan gebieds- of rijksambities op het gebied van klimaat en biodiversiteit. Voorbeelden zijn ondergrondse tracés waar naast de leidingen ook koolstof wordt vastgelegd of een “bijvriendelijke” straat waar landbouwgewassen met bloemrijke akkerranden worden gecombineerd. Het complete overzicht is na te lezen in de eindrapportage die te vinden is op Soilpedia (www.soilpedia.nl, zoekterm ‘buisleidingenstraat’).
FIGUUR 4. SPANNINGSVERDELING DOOR EEN WIELLAST VAN 30 KN/M2 BOVEN EEN ONDERGRONDSE LEIDING IN EEN KLEILAAG (BLAUW IS EEN LAGE EN ROOD EEN HOGE EFFECTIEVE GRONDSPANNING).
bodem nummer 1 | februari 2015
11
Brusselse Noordrand op weg naar een intergewestelijke gedeelde visie
Ceci n’est pas un Rand De Noordrand van Brussel kent grote uitdagingen voor zijn ruimtelijke ontwikkeling. Brussel is de meest metropolitane stad van België, en de verstedelijkte kernen van Vilvoorde, Machelen en Zaventem in Vlaanderen sluiten er ruimtelijk bij aan. Het gebied is dynamisch en complex, met een rijke historiek, een kluwen aan projecten en een veelheid aan actoren. Door: Wiet Vandaele, Maarten Lenaerts en Sven De Bruycker
Over de auteurs: Wiet Vandaele is projectmanager Metropolitaan kerngebied bij Ruimte Vlaanderen. Maarten Lenaerts en Sven De Bruycker zijn beleidsmedewerkers bij Brussel Stedelijke ontwikkeling en maken deel uit van het dagelijks bestuur dat instaat voor de coördinatie en opvolging van het Territoriaal Ontwikkelings Programma (T.OP) Noordrand.
D E U I T DAG I N G E N
Geen enkele actor heeft evenwel een duidelijke regierol voor dit gebied, hoewel vele van deze projecten een ruimtelijke impact tot over de gewestgrens hebben. Sinds de vorming van de gewesten in de jaren 1980 zijn de visies voor het Brusselse en Vlaamse deel van de Noordrand steeds verder uiteen komen liggen. De Vlaamse visie zou gekenmerkt zijn door een antistedelijke reflex1, waardoor lage dichtheden voorkomen in een stedelijke setting. De Brusselse visie zou de Noordrand beschouwen als een vergaarbak voor plaatselijk ongewenst ruimtegebruik, zoals infrastructuur, een woonwagenterrein of een gevangenis. Beide gewesten lijken de Noordrand als een achtertuin te beschouwen, en delen geen gezamenlijke, grootstedelijke visie en de grensoverschrijdende afstemming over projecten is beperkt. Binnen T.OP Noordrand2 werken Vlaamse en Brusselse partners voor het eerst samen aan een gezamenlijke visie rond de ruimtelijke ontwikkeling voor dit grensoverschrijdend gebied
den samen om in een bepaald gebied vanuit gemeenschappelijk ontwikkelde doelstellingen tot een programma van acties en realisaties op korte en middellange termijn te komen. De belanghebbenden worden in het proces betrokken als co-producenten. Elke organisatie – overheid zowel als privé – of persoon die “iets te winnen of te verliezen heeft” wordt als een belanghebbende beschouwd. Zij voeden de visie, garanderen een reality check, genereren draagvlak en nemen zelf voornemens tot realisatie op. Co-productie als vorm van participatie waarbij de belanghebbende de mee-denker én de mee-maker is, die ook een eigen verantwoordelijkheid heeft.
FIGUUR 1: DE NOORDRAND VAN DE METROPOOL BRUSSEL OMVAT DE GEMEENTEN VILVOORDE, MACHELEN, ZAVENTEM, PARKING-C OP GRONDGEBIED VAN GRIMBERGEN, DE HEIZELVLAKTE OP GRONDGEBIED BRUSSEL, NEDER-OVER-HEEMBEEK, HAREN, EVERE EN SCHAARBEEK. DE KIJKRICHTING IN DEZE LUCHTFOTO IS ZUID; DE METROPOOL BRUSSEL LIGT RECHTSBOVEN.
A A N PA K : VA N U I T DAG I N G E N N A A R R U I M T E L I J K E O P L O S S I N G E N VO O R D E N O O R D R A N D
Belanghebbenden worden in het proces betrokken als co-producenten T.O P N O O R D R A N D: WAT I S D I T ?
Het instrument Territoriaal Ontwikkelingsprogramma (T.OP) werd door Vlaanderen ontwikkeld binnen het vernieuwde ruimtelijk ontwikkelingsbeleid.3 Het brengt relevante belanghebben-
12
Medewerkers van verschillende entiteiten bevoegd voor ruimtelijk beleid binnen Vlaanderen en het Brussels gewest, zijnde Ruimte Vlaanderen en Brussel Stedelijke Ontwikkeling, vormen samen met de provincie Vlaams-Brabant (Beleidsmedewerkers Els Van Loon en Katrien Putzeys) en OVAM (Beleidscoördinator Ellen Luyten) het dagelijks bestuur en coördineren en werken T.OP Noordrand uit. Het hele traject draait rond 4 werksessies waarbij belanghebbenden (van middenveldorganisaties en overheids- en kennisinstellingen tot bedrijfswereld en financiers) van het gebied aan de slag gaan binnen het ontwerpend onderzoek om zo tot een gemeenschappelijk gedragen visie met strategische doelstellingen voor het gebied of deelgebieden te komen.
bodem nummer 1 | februari 2015
Voor de ruimtelijke vertaling van de visie gaan drie ontwerpteams aan de slag. Het ontwerpend onderzoek moet de algemene principes uittesten en verbeelden. Studio014 werkt op het volledige gebied en de relatie met de grootstedelijke ruimte van Brussel, 1010AU onderzoekt de kanaalzone, en Artgineering doet voorstellen voor de zone rond de luchthaven. Inzoomen op cruciale deelzones laat toe om potenties en uitdagingen te onderzoeken op een schaalniveau dat dichter bij het projectniveau ligt. Uiteraard is een intensieve wisselwerking en afstemming voorzien tussen de verschillende ontwerpers. Daarnaast wordt er iteratief ook terugkoppeling voorzien met de belanghebbenden binnen de werksessies om ontwerpen te verfijnen en bij te stellen. Momenteel zijn er drie werksessies achter de rug, en loopt er een online burgerbevraging bij de bewoners en gebruikers van het gebied. Op deze manier wordt het ontwerpwerk gevoed met gebiedskennis en getest op de haalbaarheid. Bovendien zal duidelijk worden welke projecten strategisch cruciaal en realiseerbaar zijn. De lijst van deze projecten is het startpunt voor de (her)ontwikkeling van de Noordrand. Met een breed gedragen en positief verhaal willen we de Vlaamse en Brusselse gewesten inspireren tot deelname aan het realisatietraject. Vlaamse Regering
Brussele Regering
Stuurgroep
Dagelijks bestuur
3 ontwerp bureaus
Belanghebbenden
4 werksessies burgerbevraging
FIGUUR 2: DE PROCESTRUCTUUR TOONT DE ROL VAN EN DE RELATIE TUSSEN DE VERSCHILLENDE BETROKKEN PARTIJEN.
L E Z I N G VA N H E T G E B I E D D O O R D E O N T W E R P T E A M S
De ontwerpbureaus lezen de Noordrand als het gebied waar de uitdijende Brusselse stedelijke ruimte botst op de horizontale Vlaamse nevelstad. De zone wordt gekenmerkt door een grote variatie aan functies, ruimten en identiteiten, met een afwisseling tussen stedelijke, suburbane, dorpse en landelijke deelgebieden. Het is een archipel aan ruimtelijke en functionele eenheden, doorsneden en opgedeeld door zware infrastructuren. Het is een gebied met een rijk industrieel verleden waardoor er ook heel wat onderbenutte ruimte (bijv. brownfields en lege kantoorruimte) ter beschikking is. Door hierop in te zetten kan open ruimte vrij worden gehouden . Deze variatie en dynamiek maken het tot een gebied met grote en uiteenlopende ontwikkelingsmogelijkheden.
FIGUUR 3: DE NOORDRAND ALS ARCHIPEL VAN RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE EENHEDEN MET VERSCHILLENDE WIJKEN, IDENTITEITEN EN FUNCTIES (BEELD: ARTGINEERING).
Voor de complexe en hoogdynamische zone tussen de luchthaven en Meiser wil het eerste ontwerpteam concrete projecten integreren in behapbare ruimtelijk-programmatorische eenheden. Hierdoor worden zowel de afzonderlijke projecten versterkt als het gebied als geheel versterkt. Concreet werkt het drie wervende verhaallijnen uit: (actieve) mobiliteit met o.a. een fietsverbinding tussen stad en luchthaventerminal, het netwerken en verbinden van open ruimte en het koppelen van onderwijs en vorming met bestaande bedrijvigheid. Het tweede ontwerpteam gebruikt het valleisysteem van de Zenne als onderlegger voor hun onderzoek. De ontwikkelingsmogelijkheden, onderzocht aan de hand van de thematische verhaallijnen ‘wonen’, ‘werken’ en ‘metropoolvorming’ in de valleien, vertrekken steeds vanuit de geomorfologie van het gebied. Om de vallei in beeld te krijgen, wordt met een aantal doorsnedes gewerkt, loodrecht op de kanaalas. Ontwikkelingen worden ingezet om de landschappelijke kwaliteit te versterken en zo letterlijk te bouwen aan het landschap. Topografie, ondergrond, water, energiestromen, et cetera. worden mee in beeld gebracht. Omdat de herontwikkeling van een groot aantal sites rond het kanaal heel stroef verloopt, werkt het team aan instrumenten die dat kunnen versnellen. De bodemvervuiling zorgt voor verschillende verwachtingen bij de concurrerende ontwikkelaars in het gebied. Na een eerste verkenning lijkt een perceelsgrensoverschrijdende aanpak nodig om die patstelling te doorbreken.
FIGUUR 4: HET VALLEISYSTEEM EN DE GEOMORFOLOGIE VAN HET STUDIEGEBIED ALS ONDERLEGGER VOOR HET ONTWERPEND ONDERZOEK (BEELD: 1010AU).
Variatie en dynamiek bieden nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden
bodem nummer 1 | februari 2015
Het derde ontwerpteam bestudeert de inbedding van de Noordrand binnen het Metropolitaan kerngebied en werkt onder andere op de relatie bebouwd-onbebouwd. Zo wil het onderzoeken hoe het concept ‘groene gordel’, een echte ruimtelijke betekenis kan krijgen. Ook wil het onderzoeken hoe de versnipperde open ruimtes, agrarische landschappen en landbouw als productief grondgebied gevaloriseerd kunnen worden. Op vlak van mobiliteit werkt het team verder op een radicale visie voor grootstedelijk Brussel: het no-car-scenario. Achter deze slogan zitten strategieën die het mogelijk maken om het aandeel van de auto drastisch te verminderen.
13
VO O R L O P I G E L E S S E N
Een eerste bevinding uit deze samenwerking is het belang van het formuleren van een aantal gemeenschappelijk gedragingen, strategische doelstellingen via het participatieve proces. Het scherpstellen van sociale, ecologische of economische objectieven draagt bij aan het zoeken naar een ‘common ground’, een reeks van gemeenschappelijke belangen die via strategieën en acties naar het gebied vertaald kunnen worden. Deze gemeenschappelijke doelstellingen spelen een grote rol in een proces waarbij partners rond de tafel zitten met uiteenlopende politieke belangen. Er dient namelijk gezocht te worden naar motieven die de institutionele denkkaders overstijgen, naar de grotere rol die een gebied kan opnemen, en dit voorbij het louter naast elkaar leggen van projecten en politieke agenda’s. Hierbij uitgaan van wetenschappelijke en ontwerpmatige expertise kan bijdragen tot het verzakelijken en tot het vermijden van een aantal patstellingen. Ontwerpend onderzoek wordt aangewend om prospectieve, territoriale oplossingen te vinden waarin conflicterende en concurrerende ontwikkelingsmodellen en stakeholders verzoend kunnen worden. Expertise helpt de meerwaarde te objectiveren van deze gezamenlijk gedefinieerde projecten. Een andere bevinding is dat grensoverschrijdend samenwerken vele innovatieve kansen biedt, omdat er geen stramien van aanpak beschikbaar is. Het eenvoudige feit dat de leden van het dagelijks bestuur van het proces vanuit verschillende administraties met verschillende bevoegdheden voor het eerst als collega’s aan eenzelfde project samenwerken zorgt voor ‘mutual learning’ en ‘out of the box’-denken. De delen van de institutionele puzzel samenleggen opent zowel territoriaal als methodologisch vernieuwende mogelijkheden. Zo worden de stakeholders op de hoogte gebracht van het verloop van het proces via een tweetalige krant, de Noordkrant.
de Noor dkr ant
december 2014 - nr. 2
Nieuws over de Noordrand
Eer ste aanzet ontwer pend onder zoek getoetst bij stakeholder s BRUSSEL - Op 10 oktober hebben opnieuw tientallen stakeholder s ver zamelen geblazen in Br ussel, om na te denken over de Noor dr and. Drie ontwerpbureaus – 1010, Studio 014 en Artgineering – hebben hun voorlopige visie voorgesteld en daarover het talrijk opgekomen publiek bevraagd. Per gebied werden tafels gevormd met maximum 8 deelnemers, die zich ofwel over een deelgebied, ofwel over de ganse Noordrand moesten buigen. Bedoeling was om te zoeken naar synergie tussen bestaande en nieuwe projecten alsook enkele
zogenaamde “wilde ideeën”, die tijdens de Summerschool naar voren waren gekomen. Ook mochten de stakeholders onderzoeken hoe diverse projecten aan elkaar gekoppeld kunnen worden en de door hen weerhouden projecten konden op een tijdlijn uitgezet worden. Er werd dus gepolst naar welke opdrachten en projecten cruciaal kunnen zijn voor het hele gebied of voor een stukje ervan en of die projecten al dan niet beantwoorden aan de vier vooraf opgegeven doelstellingen: demogra sche groei als hefboom voor het creëren van een nieuwe stedelijkheid; signi cant lager verbruik van natuurlijke hulpbronnen
en het terugdringen van gezondheidsrisico’s; functionele en ruimtelijke samenhang en kwaliteitsvolle en robuuste economie. In de namiddag werd ook bekeken of de intussen geformuleerde krijtlijnen voor de Noordrand 2050 steek hield, in het licht van deze concrete projecten en acties. In deze Noordkrant leest u interviews met de bureaus 1010, Studio 014 en Artgineering. Zij hielden tijdens de tafelgesprekken de vinger aan de pols en zullen dankzij de input van alle betrokkenen ongetwijfeld hun ontwerpen bijschaven. Stakeholder s denken mee na over de toekomst van de Noor dr and.
Kr ijtlijnen in 6 delen Ook vindt u in deze krant de voorlopige krijtlijnen van de gezamenlijke visie op de Noordrand in 2050. De tekst werd voorgelegd aan een stuurgroep samengesteld uit vertegenwoordigers van de provincie Vlaams-Brabant, OVAM en de gewestelijke administraties van ruimtelijke ordening, mobiliteit, openbare werken, leefmilieu, wonen en economie. Voor uw leesgemak hebben we de krijtlijnen in zes a everingen opgeknipt:
volg ons O NLI NE www.ruimtelijkeordening.be/noordrand
1
2
3
4
5
6
FIGUUR 5: DE NOORDKRANT/COURRIER DU NORD VORMT EEN ALTERNATIEF VERSLAG VAN DE WERKSESSIES
T.OP Noordrand is nog verre van afgerond – en in het verdere verloop hebben we vooral aandacht voor gelijkwaardigheid van partners aan beide kanten van de gewestgrens. In die optiek werd de ambtelijke stuurgroep symmetrisch samengesteld uit verantwoordelijken van de Brusselse en Vlaamse administraties
14
Eerste stap naar een gedeelde visie dankzij grensoverschrijdende strategieën Milieu, Mobiliteit, Economie en Wonen. Op termijn dient ook het gehanteerde instrumentarium deze gelijkwaardigheid te weerspiegelen. T.OP is een instrument gehanteerd binnen Vlaanderen, zonder dat hier een Brusselse instrument aan gekoppeld is. Een proces als dit dient op termijn te werken met metropolitane instrumenten waarin álle partners zich op een gelijkwaardige manier kunnen inschrijven. Een bijkomende logische stap naar een meer gelijkwaardige manier van samenwerken is ook het gezamenlijk financieren van het proces. Zoals hierboven aangetoond is de Noordrand een intergewestelijk maar ruimtelijk samenhangend gebied en zijn gezamenlijke planningsinitiatieven even zeldzaam als broodnodig. T.OP Noordrand is dan ook een pioniersproject op weg naar een gedeelde visie die dankzij grensoverschrijdende strategieën uitmondt in gezamenlijke projecten. Dankzij dit project wordt het vertrouwen tussen de Vlaamse en Brusselse partners, alvast op ambtelijk niveau versterkt. Zowel formele contacten in het dagelijks bestuur als informele, zoals een fietstocht door de Noordrand of het samenwerken aan een artikel, zijn hierin belangrijk. Hierop volgt het evidente belang van politieke betrokkenheid. Bedoeling is immers dat het proces dat opgestart werd, uitmondt in bestuurlijke akkoorden, ruimtelijke keuzes en acties binnen het gebied, gebaseerd op een gemeenschappelijk gevormde visie. De administratieve grens valt immers niet samen met ruimtelijke, economische, sociale en biofysische grenzen, en belemmert de metropool in haar functioneren en in haar ontwikkeling. Nu administratieve stadsgrenzen steeds minder de fysische, sociale, economische, culturele en ecologische realiteit weerspiegelen wordt overal in Europa op diverse manieren vormgegeven aan metropolitane en polycentrische samenwerking. De metropolitane realiteit vraagt een gecoördineerd beleid, gebaseerd op dialoog, dat in staat is gemeenschappelijke visies op te bouwen en concurrerende en conflicterende ontwikkelingsmodellen weet te verzoenen. Meer info: http://www.ruimtelijkeordening.be/topnoordrand contact via
[email protected] of
[email protected] NOTEN 1. Boussauw, K.; Allaert, G.; Witlox, F., Colouring Inside What Lines? Interference of the Urban Growth Boundary and the Political–Administrative Border of Brussels, in: European Planning Studies, Volume 21, Issue 10, 2013, pp. 15091527. 2. T.OP Noordrand vormt onderdeel van een ruimer project dat Ruimte Vlaanderen opstartte voor een strategische ruimte: het functioneel gebied tussen Gent, Antwerpen, Leuven en Brussel, genaamd het Metropolitaan Kerngebied. Meer info op ruimtevlaanderen.be/metropolitaankerngebied. 3. http://www.beleidsplanruimte.be/
bodem nummer 1 | februari 2015
Vier Zuid-Hollandse omgevingsdiensten gebruiken tool bij afhandeling meldingen
Online interferentietoets voor gesloten bodemenergiesystemen Sinds 1 juli 2013 hebben de gemeenten als bevoegd gezag voor de gesloten bodemenergiesystemen de taak om te controleren of nieuwe systemen geen nadelige invloed hebben op andere bodemenergiesystemen. In opdracht van vier Zuid-Hollandse omgevingsdiensten is binnen het softwarepakket BodemenergieOnline een tool ontwikkeld die ondersteuning biedt bij deze interferentietoets. Door: Benno Drijver en Marc Koenders
Over de auteurs: Benno Drijver, Senior geohydroloog bij IF Technology Marc Koenders, Senior adviseur bij IF Technology
I N L E I D I N G /A A N L E I D I N G
Sinds de invoering van het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen op 1 juli 2013 zijn gemeenten bevoegd gezag voor de gesloten bodemenergiesystemen. Voor nieuwe gesloten bodemenergiesystemen moet de initiatiefnemer aantonen dat er geen sprake is van interferentie (ontoelaatbare nadelige invloed op bestaande bodemenergiesystemen). Voor kleine gesloten systemen kan gebruik worden gemaakt van de methode uit BUM BE bijlage 2.1 Bij mogelijke interferentie moet de initiatiefnemer een berekening conform BUM BE bijlage 2 of gelijkwaardig uitvoeren. Als daaruit volgt dat de maximale temperatuurverlaging bij andere gesloten systemen kleiner is dan 1,5 °C, dan is er geen sprake van interferentie.1 In opdracht van vier Zuid-Hollandse omgevingsdiensten (ZuidHolland Zuid, West-Holland, Midden-Holland en Haaglanden) en stadsgewest Haaglanden heeft IF Technology een online tool ontwikkeld waarmee het 1,5 °C invloedsgebied van een klein gesloten bodemenergiesysteem (< 70 kW) op kaart kan worden gepresenteerd. De tool is bedoeld als openbaar hulpmiddel bij de toets op interferentie voor initiatiefnemers en is te vinden op https://productie.bodemenergieonline.nl/burgerportaal.aspx. UITWERKING
Voor het berekenen van de veroorzaakte temperatuurveranderingen, conform de methodiek uit BUM BE bijlage 2, is gebruik gemaakt van de oneindige lijnbron-methode. Het warmtetransport van en naar de bodemlus vindt in deze benadering alleen plaats in horizontale richting. Warmtetransport in de verticale richting (uitwisseling van warmte met het maaiveld en diepere bodemlagen) wordt buiten beschouwing gelaten, waardoor de invloed bodem nummer 1 | februari 2015
enigszins wordt overschat. Verder is in deze methode aangenomen dat de invloed van de grondwaterstroming verwaarloosbaar is. Hier komen we later op terug. De informatie die de tool nodig heeft voor de berekening volgt deels uit de gegevens die worden opgegeven bij de melding (jaarlijkse warmte- en koudevraag, totale lengte en einddiepte bodemlussen en coördinaten middelpunt systeem). Om een goede benadering van het te verwachten invloedsgebied te krijgen, berekent de online tool de gemiddelde waarde voor de warmtegeleidingcoëfficiënt en de warmtecapaciteit op basis van de bodemopbouw en grondwaterstand uit het NHI (Nationaal Hydrologisch Instrumentarium), de diepte van de bodemlussen en typische waarden voor de bodemeigenschappen van de gebruikte bodemlagen.
Snelle en eenvoudige schatting invloedsgebied G R O N DWAT E R S T R O M I N G
Aanname bij de lijnbron-methode is dat de grondwaterstroming mag worden verwaarloosd. Volgens BUM BE bijlage 2 mag de lijnbron-methode niet worden gebruikt als de snelheid van de grondwaterstroming boven een bepaalde grenswaarde ligt. Om na te gaan wat de invloed van de grondwaterstroming is, zijn voor verschillende stroomsnelheden berekeningen uitgevoerd met HSTWin2D, een softwarepakket voor berekeningen aan warmtetransport in de ondergrond. In de berekeningen is uitgegaan van een (voor kleine gesloten systemen) relatief hoge jaargemiddelde warmteflux van 10 W/m gedurende 20 jaar. Ter controle op de resultaten van HSTWin2D is voor de situatie zonder
15
grondwaterstroming ook een analytische berekening uitgevoerd. De resultaten van de analytische berekening blijken goed overeen te komen met de resultaten van HSTWin2D.
Grotere grondwaterstroming geeft kleiner invloedsgebied
VERR ASSEND EFFECT
Op basis van de ervaring bij open bodemenergiesystemen was de verwachting dat het invloedsgebied in stroomafwaartse richting groter wordt bij een toename van de stroomsnelheid van het grondwater. Uit de berekeningen blijkt echter dat het 1,5 °C invloedsgebied bij een toenemende snelheid van de grondwaterstroming juist kleiner wordt (figuren 1 en 2). Buiten het invloedsgebied nemen de berekende temperatuurveranderingen juist toe, maar deze blijven ruim onder de 1,5 °C. Dichtbij de bodemlus, waar de grootste temperatuurveranderingen optreden, neemt de invloed dus af bij een toename van de snelheid van de grondwaterstroming en verder stroomafwaarts van de bodemlus neemt de invloed juist toe.
Verrassend: grondwaterstroming verkleint invloedsgebied VERKLARING
Dit verschijnsel is als volgt te verklaren: een gesloten systeem dat jaarlijks meer warmte aan de ondergrond onttrekt dan toevoegt zorgt voor afkoeling van de omgeving van de bodemlus. In een situatie zonder grondwaterstroming blijft deze koude rond de bodemlus hangen en koelt de ondergrond in de loop van de jaren steeds verder af. Als wel sprake is van grondwaterstroming dan stroomt het afgekoelde grondwater weg, waardoor de ondergrond rond de bodemlus minder afkoelt. De afstromende koude zorgt er wel voor dat in stroomafwaartse richting van de bodemlus tot grotere afstanden enige afkoeling merkbaar is.
T O E PA S B A A R H E I D
Uit de berekeningen blijkt dat bij een gesloten systeem met een jaargemiddelde warmteflux van 10 W/m het invloedsgebied zeer klein is (enkele meters) en dat de grondwaterstroming zorgt voor een afname van het 1,5 °C invloedsgebied. Omdat de lijnbronmethode uitgaat van de situatie zonder grondwaterstroming wordt het invloedsgebied niet onderschat en is dit een goed uitgangspunt voor de eerste interferentietoets. Het overgrote deel van de kleine gesloten systemen heeft een jaargemiddelde warmteflux kleiner dan 10 W/m en kan dus op deze manier worden benaderd. Ook bij een jaargemiddelde warmteflux tussen 10 en 20 W/m kan de invloed van de grondwaterstroming nog worden verwaarloosd (gemaakte fout is klein). Als de warmteflux groter is dan 20 W/m, dan dient rekening te worden gehouden met de mogelijke invloed van de grondwaterstroming. Het invloedsgebied kan dan groter zijn dan de tool berekent. Dat is vooral relevant als er in stroomafwaartse richting een ander systeem ligt en bovendien een belangrijk deel van de bodemlussen in watervoerende lagen geplaatst wordt. Een warmteflux groter dan 20 W/m komt bij een lusdiepte van 150 meter overeen met een netto warmteonttrekking >26 MWh/jaar. Bij relatief grote systemen met een aanzienlijke onbalans kan de tool daarom niet worden toegepast en is een modelberekening nodig. Deze situatie komt niet vaak voor. BODEMENERGIEONLINE
De online tool presenteert het 1,5 °C invloedsgebied van een gesloten bodemenergiesysteem op kaart. Na het aanklikken van de betreffende locatie op de kaart verschijnen een aantal invoervelden: de jaarlijks aan de bodem toegevoegde hoeveelheid warmte en koudeen de diepte van de bodemlussen (figuur 3). De tool bepaalt vervolgens de bodemparameters, berekent de straal van de 1,5 °C invloedszone en toont het berekende invloedsgebied. Als
3.5 HST 0m/jaar Berekende temperatuurverandering [0C]
3
HST 1m/jaar HST 2m/jaar
2.5
HST 5m/jaar HST 10m/jaar
2
HST 20m/jaar HST 50m/jaar
1.5
HST 100m/jaar Analytisch (0m/j)
1
1,50C grens
0.5 0 0
5
10
20 25 30 15 Afstand in stroomafwaartse richting [m]
35
40
45
50
FIGUUR 1: BEREKENDE TEMPERATUURVERANDERINGEN IN STROOMAFWAARTSE RICHTING VOOR VERSCHILLENDE SNELHEDEN VAN DE GRONDWATERSTROMING. DE BEREKENING GAAT UIT VAN 20 JAAR WARMTEONTTREKKING MET 10 W PER METER DIEPTE.
16
bodem nummer 1 | februari 2015
binnen het berekende invloedsgebied een ander systeem ligt, dan is sprake van mogelijk nadelige interferentie en zijn modelberekeningen nodig om een meer nauwkeurige inschatting te maken. Als er binnen een straal van 120 meter, maar buiten de 1,5 °C contour, één andere systeem ligt dan is er zeer waarschijnlijk geen nadelige interferentie. Bij meerdere andere systemen binnen 120 m afstand, blijft het nodig om voor deze systemen de cumulatieve effecten te bepalen.
De tool geeft in veel gevallen voldoende informatie om snel en eenvoudig te kunnen nagaan of sprake is van interferentie. Daarmee is de tool niet alleen een nuttig hulpmiddel bij het afhandelen van meldingen voor kleine gesloten bodemenergiesystemen door de overheid, maar ook voor burgers/bedrijven die een gesloten systeem willen toepassen.
Koude vraag
50
Warmte vraag
10
Grondwaterstroming = 0 m/jaar
25
5
0
0
-5
-25
-50 -150 50
-125
-100
-75
-50
-25
0
25
50 -10
-5
0
5
10
-10 10
Grondwaterstroming = 5 m/jaar
Wat is een gesloten bodemenergiesysteem?
25
5
Deze systemen (ook wel bodemwarmtewisselaars genoemd) bestaan uit
0
0
sen bedraagt meestal 50 tot 150 meter. In de lussen wordt water, veelal
kunststof leidingen die in de bodem zijn gebracht. De diepte van deze lusmet een toegevoegd antivriesmiddel in de gesloten lussen door de onder-
-5
-25
-50 -150 50
-125
-100
-75
-50
-25
0
25
50 -10
-5
0
5
10
-10 10
Grondwaterstroming = 10 m/jaar
25
5
0
0
grond geleid (toevoegingen om corrosie of bacteriegroei te beperken komen ook voor). Bij een warmtevraag wordt met een warmtepomp via de lussen warmte onttrokken aan de ondergrond. Bij een koelbehoefte wordt koeling geleverd door de overtollige warmte via de lussen af te voeren naar de ondergrond. Een nadeel ten opzichte van een open systeem is dat de temperatuur van de circulatievloeistof in de winter snel daalt en in
-5
-25
-50 -150
de zomer snel stijgt.
-125
-100
-75
-50
-25
0
25
50 -10
-5
0
5
10
-10
FIGUUR 2: BEREKENDE TEMPERATUURVERANDERINGEN BIJ 20 JAAR WARMTEONTTREK KING MET 10 W PER METER DIEPTE EN STROOMSNELHEDEN VAN 0, 5 EN 10 METER PER
NOOT 1 SIKB (2014). Methode toetsen interferentie tussen kleine gesloten systemen, versie 2.2, 19-06-2014. Bijlage 2 van de BUM’s en HUM’s bodemenergiesystemen deel 1 en deel 2. Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.
JAAR.
FIGUUR 3: VOORBEELD VAN HET INVOERSCHERM EN HET RESULTAAT VAN DE ON LINE TOOL (FICTIEVE LOCATIE).
bodem nummer 1 | februari 2015
17
Besparing miljoenen bij waterbodemsanering De Vecht
Meerwaarde röntgentechniek (XRF) bij waterbodemsanering Het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en zijn uitvoerende dienst Waternet heeft de Adviescombinatie Vecht (ACV) de mogelijkheid geboden om onderzoek te doen naar de kansen en mogelijkheden van x-ray fluoresence (XRF) bij waterbodemsaneringen. Een XRF is een innovatief apparaat dat zware metalen in de waterbodem kan meten en nauwkeurig kan bepalen of er nog vervuiling in de afgegraven waterbodem is achtergebleven. Door: Jasper Schmeits, Frank Otten, Alexander Obermeijer en Gertjan Goossens
In de jaren tachtig van de 20e eeuw bleek dat de waterkwaliteit in de Utrechtse Vecht zeer te wensen overliet. Door historische lozingen van afvalwater van onder andere de stad Utrecht, was het water troebel, stonk het en was de waterbodem verontreinigd. Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft toen in samenwerking met onder andere Rijkswaterstaat een integraal plan opgesteld om de waterkwaliteit in de Vecht te verbeteren. Dit Restauratieplan Vecht omvat de Vecht van de Groote Zeesluis in Muiden tot de Weerdsluis in Utrecht. Om tot helder en biologisch gezond water te komen zijn meerdere maatregelen nodig (geweest). De eerste stap behelsde een aantal fysieke ingrepen: het aanpakken van bestaande lozingen (waaronder ook riooloverstorten), voorkomen van toenemende lintbebouwing op de oevers, kwetsbare oevers vrijmaken van woonschepen, verminderen van verstoring door recreatievaart en bevordering van de natuurwaarden door de aanleg van milieuvriendelijke oevers. De tweede stap omvatte een waterkwaliteitsonderzoek ten behoeve van het uitvoeren van maatregelen en het daadwerkelijk beëindigen van lozingen. De derde stap is de sanering van de waterbodem.
Tot 2011 is een grootschalig onderzoek in de Vecht uitgevoerd met als doel om de aanwezigheid van verontreiniging in de waterbodem op te nemen in een Digitaal Terreinmodel. Uit de resultaten van de analyses uit meer dan 1.000 boringen kon op basis van de verkregen dataset worden geconcludeerd dat: • de waterbodem sterk verontreinigd is met verschillende zware metalen, PAK en minerale olie; • het metaal zink een goede trigger-parameter is voor de Vecht, omdat zink in vrijwel alle gevallen de maatgevende component is voor de verontreiniging; • de overgang van verontreinigd naar schoon materiaal in de waterbodem een scherpe overgang is. Met name uit de resultaten van de XRF blijkt dat de overgang van verontreinigd naar schoon binnen enkele centimeters plaatsvindt. Het baggerwerk gericht op de waterbodemsanering is begin 2011 gestart. De bagger wordt afgevoerd naar gecontroleerde stortplaatsen elders in het land. Welke delen worden afgegraven
sĞƌŐĞůŝũŬŝŶŐůĂďŽƌĂƚŽƌŝƵŵǀ͘ƐyZ& WĂƌĂŵĞƚĞƌŝŶŬ ϭϬϬϬϬ
ϭϬϬϬ
ZĞƐƵůƚĂĂƚyZ&
Over de auteurs: ir. J.J. (Jasper) Schmeits is adviseur innovatieve onderzoekstechnieken bij TAUW en Adviescombinatie Vecht (ACV) drs. F.P. (Frank) Otten is senior adviseur bodem bij Waternet ir. A.J. (Alexander) Obermeijer is projectleider bodem en water bij Provincie Utrecht ing. G.J.H.M. (Gertjan) Goossens is adviseur waterbodems en grondstromen bij Witteveen+Bos en Adviescombinatie Vecht (ACV)
ϭϬϬ
Waternet en ACV hebben een forse kostenreductie gerealiseerd
yZ&;ƐƚĂŶĚĂĂƌĚ yZ&;ŽďǀƐĞĚŝŵĞŶƚͿ ϭϬ ϭϬ
ϭϬϬ
ϭϬϬϬ
ϭϬϬϬϬ
ZĞƐƵůƚĂĂƚ>ĂďŽƌĂƚŽƌŝƵŵ FIGUUR 1: VERGELIJKING LABORATORIUM V.S. XRF PARAMETER ZINK.
18
bodem nummer 1 | februari 2015
is voor het werk al in kaart gebracht op basis van 2.500 boringen, die in combinatie met seismisch onderzoek verwerkt zijn in een Digitaal Terreinmodel. In dit Digitaal Terreinmodel zijn de ontgravingcontouren en dieptes op coördinaten (X, Y en Z) vastgelegd en aan de hand hiervan wordt de rivierbodem grof uitgebaggerd. Na uitvoering van de baggerwerkzaamheden dient vastgesteld te worden of voldoende rivierbodem verwijderd is en of het beoogde eindresultaat bereikt is. Hiervoor dient het gemiddelde gehalte van de waterbodem minimaal te voldoen aan een vastgestelde terugsaneerwaarde. Het vaststellen van het gemiddelde gehalte van de ontgraven waterbodem vindt plaats in vakken van ongeveer 1.000 m2. Bij de gangbare methode (met behulp van standaard laboratoriumtesten) worden daarbij in ieder vak tien waterbodemmonsters genomen, die in het laboratorium worden samengevoegd tot één mengmonster. De chemische analyse van dit mengmonster zal de eindsituatie vastleggen (gemiddelde gehalte van de waterbodem). Indien het gemiddelde gehalte de terugsaneerwaarde overschrijdt, moet het hele vak aanvullend worden ontgraven. Het is een relatief tijdrovende en onnauwkeurige methode. Zodra slechts één of enkele deelmonsters sterk verontreinigd zijn, is de kans aanwezig dat dit het gemiddelde gehalte dermate verhoogt, waardoor het gehele vak aanvullend dient te worden ontgraven. Het projectgebied van de Vecht omvat zo’n 50 kilometer waterbodem die gesaneerd dient te worden. Via de traditionele weg zouden enorme kosten gemaakt moeten worden voor het plaatsen van controleboringen en het uitvoeren van de chemische analyses. Daarnaast zou de traditionele weg een tijdrovend proces zijn. Derhalve is Waternet samen met ACV op zoek gegaan naar een toepassing waarmee op een vernieuwende, snelle manier de kwaliteit van de waterbodem vastgelegd kan worden.
Röntgenfluorescentie is een non-destructieve elementaire analysetechniek voor de kwalitatieve en kwantitatieve bepaling van de chemische samenstelling van vaste stoffen zoals zware metalen. Het monster wordt bestraald met laagenergetische röntgenstralen. De aangestraalde atomen in het monster zenden daardoor fluorescentiestraling uit die voor elk element een ander energieniveau heeft. Deze stralen worden opgevangen door een detector die het omzet in een elektrisch signaal. Met behulp van bekende signalen van standaarden waarmee het apparaat gekalibreerd is, kan de concentratie in het monster worden berekend. De hoeveelheid door de detector opgevangen pulsen van een bepaald energieniveau is een maat voor de concentratie van een element in het monster. Met XRF kan dus zowel kwalitatief (welk element is aanwezig) als kwantitatief onderzoek (hoeveel van het element is aanwezig) worden uitgevoerd. De XRF kan geen organische verbindingen zoals minerale olie en PAK meten.
De oplossing is gevonden in een ‘handheld’ röntgen fluorescentie meter (XRF). Omdat in de waterbodem van de Vecht zink als triggerparameter is vastgesteld, kan de XRF mogelijk een meerwaarde bieden in het sneller en nauwkeuriger vaststellen van de kwaliteit van de waterbodem. Bij bodemonderzoeken en -saneringen wordt de XRF al geruime tijd ingezet. De inzet van de XRF leidt daarbij meestal tot een verlaging van de doorlooptijden en tot significante besparingen op de uitvoerings- en analysekosten. Daarbij zijn de precisie en nauwkeurigheid van de metingen vergelijkbaar met die van chemische laboratoriumanalyses. Echter was voorafgaand aan het project in de Vecht nog niet inzichtelijk of deze meerwaarde ook voor waterbodemonderzoeken en –saneringen zou gelden. De aanwezigheid van vocht in het sediment is zeer bepalend voor het werkelijke gehalte in het sedimentmonster. De XRF ontvangt namelijk minder signaal naarmate er meer vocht in het sedimentmonster aanwezig is, omdat vocht het signaal absorbeert. Om de inzet van de XRF bij waterbodemonderzoek en –saneringen mogelijk te maken, is het noodzakelijk om bodem nummer 1 | februari 2015
FIGUUR 2: HET METEN VAN EEN SLIBMONSTERS MET DE XRF.
inzicht te hebben in de effecten van vocht op het meetresultaat van de XRF. Behalve het vochtgehalte zorgen ook monsterheterogeniteit en verschil in sediment voor spreiding in de meetresultaten. Waternet en ACV hebben daarom voor dit project correctiefactoren afgeleid. Dit is gedaan op basis van de waarnemingen in de onderzoeksfase, waarbij zowel XRF metingen als chemische analyses zijn uitgevoerd. Hierdoor kunnen voor dit project nauwkeurige metingen worden uitgevoerd. De wetgeving voorziet (nog) niet in de acceptatie van een dergelijke innovatieve techniek en het eindresultaat dient vooralsnog vastgelegd te worden op basis van laboratoriumtesten. Om voldoende zekerheid te verkrijgen over de betrouwbaarheid van de XRF-metingen en om de techniek als uiteindelijk bewijsmiddel in te zetten, zijn statistische berekeningen uitgevoerd. Hiervoor zijn ruim 3.000 meetresultaten van de XRF vergeleken met circa 400 chemische analyses in het laboratorium. Met behulp van de XRF zijn alle deelmonsters separaat gemeten en op basis hiervan is een gemiddeld gehalte vastgesteld dat vergeleken is met het resultaat van de laboratoriumanalyse. In de grafiek is het eindresultaat van de XRF vergeleken met het eindresultaat van de laboratoriumtest en is een duidelijke overeenkomstige relatie zichtbaar. Op basis van het gemiddelde gehalte dient bepaald te worden of de gestelde terugsaneerwaarde is bereikt en/of aanvullende ontgraving plaats dient te vinden. In 86,3% van de vakken komt het oordeel dat gebaseerd is op basis van de XRF overeen met het oordeel dat gebaseerd is op basis van de laboratoriumtesten. Dit resultaat laat zien dat onderzoek met behulp van een XRF een vergelijkbaar resultaat oplevert en hiermee metingen in het laboratorium in voorkomende projecten overbodig maakt. Een aanvullende meerwaarde zit in het inzicht waar eventuele verhogingen aanwezig zijn. Alle deelmonsters worden doorgemeten in tegenstelling tot het samengestelde mengmonster bij laboratoriumtesten. Bij een eventuele overschrijding is het mogelijk om na te gaan waardoor dit veroorzaakt wordt en hoeft vaak maar een
19
FIGUUR 3: HET UITEINDELIJK BAGGEREN VAN DE WATERBODEM.
deel van het vak aanvullend ontgraven te worden. Om de XRF te gebruiken in plaats van de traditionele laboratoriumonderzoeken is een meewerkende overheid nodig. De huidige regelgeving (vanuit de BRL) voorziet (nog) niet in de acceptatie van dergelijke innovatieve technieken, maar vanuit de wettelijke
Provincies Utrecht en Noord-Holland stemmen in met gebruik XRF kaders zijn er wel openingen gevonden waarmee deze methode toepasbaar kan worden gesteld voor de uitkeuring. Binnen de kaders van de verleende Wbb-beschikking (beschikking in het kader van de Wet Bodembescherming) is de inzet van de XRF mogelijk gemaakt voor dit specifieke project en onder strikte voorwaarden. Op basis van het uitgevoerde onderzoek concludeert het bevoegd gezag dat de beschreven XRF meetmethode in voldoende mate (statistische) zekerheid geeft over de waterbodemkwaliteit in het kader van de vaststelling van het eindresultaat. Aan de instemming is de voorwaarde gesteld dat 1 op de 6
20
gesaneerde waterbodemvakken ter verificatie onderzocht dient te worden in het laboratorium, om de aangetoonde relatie tussen de XRF-metingen en chemische analyses te blijven toetsen. Inmiddels hebben zowel de provincie Utrecht als de provincie Noord-Holland ingestemd met deze manier van uitkeuring. Door het aanvullend inzicht door middel van de XRF in de mate van overgang van verontreinigd naar schoon materiaal dient minder rivierbodem ontgraven te worden. Dit leidt direct tot een grote kostenreductie. Daarnaast biedt inzicht van de XRF bij de uitkeuring een directe kostenreductie op als gevolg van minder chemische analyses en als gevolg van het inzicht in de knelpunten binnen vakken die aanvullend ontgraven dienen te worden. Met deze methode wordt voor dit project een besparing van grofweg 15% van de beoogde 2,2 miljoen kubieke meter bagger gerealiseerd. Voor de beoogde hoeveelheid waren de totale projectkosten geraamd op ca. 90 miljoen euro. De reductie van 15% levert de opdrachtgever een besparing op van enkele miljoenen euro. De kennis die in dit project is opgedaan kan toegepast worden bij vergelijkbare waterbodemprojecten. Per project is het noodzakelijk om na te gaan of er een trigger-parameter geclassificeerd kan worden, of de XRF die in voldoende mate kan kwantificeren en welke correctiefactor voor het vochtgehalte gehanteerd dienen te worden.
bodem nummer 1 | februari 2015
C O L U M N
Jong SKB geeft de pen aan... JongSTRONG Via deze weg willen we jullie kennis laten maken met JongSTRONG. Dit is de nieuwe netwerkorganisatie voor jonge bodem- en ondergrondprofessionals en de opvolger van jong SKB.
In deze column geven wij aan waar JongSTRONG voor staat. Wil je meer weten of met ons in contact komen, bezoek dan onze website: www.jongstrong.com Met vriendelijke groeten,
Het bestuur van JongSTRONG Saskia van Miltenburg (MWH) Meinie Naus (Tauw) Corinne Koot (Witteveen+Bos) Gerard Ros (NMI)
JongSTRONG is dè toekomst voor jonge bodem- en ondergrondprofessionals
Aanleiding Jong SKB heeft bijna 10 jaar de zichtbare netwerkrol vervuld voor jonge bodem- en ondergrondprofessionals. Sinds bekend werd gemaakt dat SKB dit jaar stopt, heeft Jong SKB nagedacht over een mogelijk vervolg. Uit gesprekken met verschillende partijen (diverse bedrijven, BodemBreedForum, SKB, SIKB, I&M, RWS, etc.) blijkt dat het voortbestaan van een jongerennetwerk op het gebied van bodem en ondergrond door de verschillende partijen belangrijk wordt gevonden; daarom gaan we verder, maar wél onder een andere naam: Jong STRONG. Een nieuwe opzet JongSTRONG is de netwerkorganisatie voor jong professionals die actief betrokken zijn bij de ontwikkelingen in hun werkveld én actief de verbindende schakel zoeken met andere wervelden. Om de net-
bodem nummer 1 | februari 2015
werkfunctie ook voor komende jaren te garanderen, wordt vanaf 2015 samengewerkt met verschillende partners. Het is een strategische keuze om ons te binden aan meerdere organisaties: het netwerk is hierdoor onafhankelijker en beter instaat om zichtbaar en actief te zijn in het brede werkveld van de bodem en ondergrond. JongSTRONG is daardoor ook zo gepositioneerd, dat we vanzelfsprekend meedenken over de toekomst van bodem en ondergrond. Door actief samen te werken met andere netwerken van jong professionals blijft de bodem een vanzelfsprekende rol spelen binnen én buiten het bodemwerkveld. Denk bijvoorbeeld aan ruimtelijke ordening, water, energie, bouw en landbouw. Activiteiten JongSTRONG onderhoudt actief het netwerk van jong professionals en heeft daarnaast een sterk inhoudelijke focus: veel acti-
viteiten sluiten aan bij kennisvragen vanuit het STRONG programma en praktijkcases waar de rol van bodem niet direct vanzelfsprekend is (gezonde verstedelijking, klimaatverandering, gebiedsgerichte grondwateraanpak). Bij de organisatie van activiteiten wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij bestaande bijeenkomsten, zoals BodemBreed, SIKB en Platformbijeenkomsten. Op die manier worden jonge professionals bewust van de praktijkvraagstukken en ontstaat er (kennis)overdracht tussen jong en oud. Daarnaast geeft JongSTRONG de jong professional binnen het werkveld bodem en ondergrond een stem en levert een bijdrage aan de toekomst van de leefomgeving van Nederland door, gevraagd en ongevraagd, onze visie op actuele thema’s te delen. 2015 JongSTRONG organiseert dit jaar verschillende netwerk- en inhoudelijke bijeenkomsten. Samen met onze partners en andere (jongere) organisaties organiseren wij een gevarieerd programma, waar inhoudelijke vraagstukken en netwerken centraal staan. Wil je helpen bij het organiseren van activiteiten of op de hoogte blijven, bezoek dan onze website: www.jongstrong.com. Op de website kun je je ook aanmelden als lid. Je ontvangt dan onze nieuwsbrief en wordt op de hoogte gehouden van de activiteiten. Het bestuur van JongSTRONG
21
Mogelijke blootstelling werknemers door te weinig deskundigheid
Veilig werken in verontreinigde bodem De Inspectie SZW concludeert in haar sectorrapportage Grond- Weg- en Waterbouw 20121 dat de blootstellingrisico’s aan toxische stoffen bij werken in verontreinigde grond groot zijn. In een onderzoek uitgevoerd als afsluiting van de opleiding Hoger Veiligheidskunde van Stichting Post Hoger Onderwijs Veiligheidskunde (PHOV) is aan 500 betrokkenen uit het werkveld een aantal vragen over blootstelling aan giftige gassen/ dampen tijdens werken in verontreinigde bodem voorgelegd. Door: Tineke ter Heerdt - den Hollander
Over de auteur: ing. B. ter Heerdt-den Hollander. Werkzaam als Hoger Veiligheidskundige bij DETA MILIEU B.V. DETA MILIEU B.V. is een in 2007 opgericht bedrijf met 10 medewerkers, dat werkzaam is op het gebied van advisering en uitvoeren van bodemonderzoek en het begeleiden van bodemsaneringen en werken in verontreinigde grond.
Dagelijks worden in Nederland bodemonderzoeken en bodemsaneringen uitgevoerd. Daarnaast worden kilometers aan kabels, buizen en leidingen in de grond gelegd, vinden funderingswerkzaamheden plaats en worden bouwprojecten uitgevoerd. Bij deze werkzaamheden vooraf, al dan niet voorzien in verontreinigde grond en grondwater, kunnen voor de uitvoerende medewerkers gezondheidsrisico’s ontstaan door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Uitvoeren van werkzaamheden in verontreinigde bodem geschiedt volgens de Arbeidsomstandighedenwet2 en is uitgewerkt in de CROW publicatie 132.3 De doelstelling van wet en regelgeving is dat werkgever en werknemers zich bewust zijn van de risico’s van het werk en daarnaar handelen, zodat ongevallen en ziekte voorkomen worden. Bij het werken in verontreinigde grond is het van belang de veiligheidsklasse vast te stellen en de bijbehorende maatregelen voor te schrijven in het Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan). Bij lichte tot matige verontreinigingen in de bodem wordt gewerkt in de basisklasse. T (toxicity)- en F (flammability)-klassen zijn van toepassing wanneer de grond sterk is verontreinigd. Werkzaamheden waarvoor een T- en/of F-klasse van toepassing is, mogen alleen worden uitgevoerd door bedrijven die zijn gecertificeerd en erkend zijn volgens BRL SIKB 70004 met bijbehorend(e) protocol(len). Indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging onder milieukundige begeleiding volgens BRK SIKB 6000.5
22
Een T-klasse wordt bepaald als er giftige stoffen aanwezig zijn. Er zijn drie T-klassen: 1T, 2T en 3T. De klasse is afhankelijk van de aard van de stof en de concentratie waarin deze voorkomt. Zo vallen alle Carcinogene, Mutagene en Reproductie toxische (CMR) stoffen en asbest in klasse 3T, wanneer zij boven de interventiewaarde aanwezig zijn. De F-klasse wordt bepaald wanneer er brandbare of explosieve stoffen aanwezig zijn. Er zijn twee F-klassen, 1F en 2F. De klasse is onder andere afhankelijk van de stofeigenschappen, de buitentemperatuur en aanwezigheid van werkzaamheden met open vuur als slijpen en lassen.
“Ik voel me onveilig” De dagelijkse begeleiding van werkzaamheden in verontreinigde bodem wordt uitgevoerd door een Deskundig Leidinggevende Projecten en een Middelbaar of Hoger Veiligheidkundige. Jaarlijks lopen in Nederland circa 17.000 mensen een beroepsziekte op door het werken met gevaarlijke stoffen. Ongeveer 1.850 mensen overlijden zelfs vroegtijdig aan de gevolgen hiervan.6 Bij het Expertise Centre Environmental Medicine (ECEMed), een onafhankelijk expertise centrum voor onderzoek, behandeling en advies betreffende gezondheidseffecten van gevaarlijke stoffen in Ziekenhuis Rijnstate te Arnhem heeft men volgens dr. Verschoor regelmatig te maken met mensen die blootgesteld worden aan schadelijke stoffen bij het werken in verontreinigde bodem. Volgens haar gaat het om een aanzienlijke groep.7 De gevolgen voor de blootgestelden kunnen afhankelijk van de stof op korte termijn bestaan uit klachten als ademhalingsmoeilijkheden, huidirritatie, hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid. Bij blootstelling aan Carcinogene- (kankerverwekkend), Mutagene -(beschadigt DNA) of Reprotoxische- (effect op voortplanting) (CMR) -stoffen, bodem nummer 1 | februari 2015
treden de gevolgen pas op lange termijn op. Bij acute verschijnselen leggen werknemers eerder een verband met het werk en wordt de bedrijfsarts geraadpleegd. Bij chronische klachten of klachten op lange termijn is een relatie met het werk minder vanzelfsprekend. Vaak legt dan de patiënt noch de arts een verband tussen de klachten en de werkzaamheden van de patiënt. Ten dele komt dit door onbekendheid met de schadelijke effecten van stoffen. Uit het onderzoek ten behoeve van de scriptie HVK blijkt dat opdrachtgevers de werknemers vooraf verzuimen in te lichten over de verontreinigingsituatie. Zo is er in een aantal gevallen geen bodemonderzoek uitgevoerd of geen V&G-plan ontwerpfase aanwezig. Hierbij kan men zich afvragen op basis waarvan in die gevallen het V&G-plan uitvoeringsfase wordt opgesteld en de veiligheidsklasse met daaruit voortvloeiende veiligheidsmaatregelen voor de werknemers wordt bepaald.
Er is een wildgroei aan DLP-ers Op basis van de resultaten van metingen van de luchtkwaliteit worden beslissingen genomen over de veiligheid- en gezondheidsmaatregelen die mogelijk aanvullend op het vastgestelde maatregelenpakket moeten worden toegepast. Om de juiste beslissingen te kunnen nemen, is het van belang dat de metingen worden uitgevoerd met een gedegen kennis van meetapparatuur en dat een deskundige interpretatie van de meetresultaten verzekerd is. Verder is een goed inzicht vereist van de mogelijke invloeden op de metingen in het veld.
Opvallend is dat 40% van de ondervraagde DLP-ers aangeeft dat zij van de werkgever geen onderricht hebben gekregen in het uitvoeren van luchtmetingen. Ruim de helft van de DLP-ers vindt dat de beschikbaarheid van meetapparatuur niet goed is geregeld. Of uit deze antwoorden opgemaakt kan worden dat er op bepaalde locaties dus niet voldoende deskundig kan worden gemeten, is niet te zeggen. Wanneer de vereiste deskundigheid niet aanwezig is, wordt het risico op daadwerkelijke blootstelling van operationele medewerkers echter groter. Opmerkelijk is de uitkomst dat ongeveer 10% van de respondenten zich tijdens hun werk in verontreinigde bodem onveilig voelt. Men geeft aan dat dit vooral in het geval van vreemde geuren, onbekende stoffen en hoge concentraties van stoffen/ hoge meetwaarden is. Daarnaast valt op dat men vooral in geval van geurwaarneming extra alert wordt. De neus is echter onbetrouwbaar als waarschuwingsinstrument. De meeste schadelijke gassen en/of dampen zijn geurloos, blootstelling kan dus plaatsvinden zonder dat men het in de gaten heeft. Het lijkt er hierbij op dat de onveiligheid vooral ontstaat door onbekendheid/ ondeskundigheid. Men geeft aan zich onveilig te voelen in de volgende situaties: • “Wanneer ik geen PID meter (Photo Ionisatie Detector) bij me heb of deze niet ter beschikking wordt gesteld” • “Wanneer een opdrachtgever voorbij gaat aan historische feiten zoals een voormalige gasfabriek met reële kans op cyanide” • “Bij asbest en veel wind” • “Indien de meter hoge waarden aangeeft waarbij volgelaatmaskers gedragen moeten worden. Je moet dan vertrouwen op de Persoonlijke Bescherming Middelen (PBM’s)” • “Bij vreemde geuren” • “Bij onverwachte vervuilingen”.
FIGUUR 1: UITVOERING VAN WERKZAAMHEDEN IN T-KLASSE.
bodem nummer 1 | februari 2015
23
Op de vraag of men denkt risico te lopen blootgesteld te worden aan giftige gassen en/of dampen, antwoordt meer dan de helft van de respondenten dat men denkt inderdaad risico te lopen. Bijna alle respondenten geven aan op de hoogte te zijn van de risico’s van blootstelling aan giftige gassen en/of dampen en de gevolgen op lange termijn. Een enkeling geeft aan te denken dat blootstelling alleen merkbaar is op het moment zelf. Wat opvalt, is dat bijna 20% van de DLP-ers de operationele medewerkers laat doorwerken op het moment dat de meter geen meetwaarden aangeeft en men een vreemde geur ruikt. Men overlegt niet met een veiligheidskundige. Dit betekent dat op dat moment de werknemers een groot risico lopen op blootstelling aan schadelijke gassen en/of dampen.
De kwaliteit en deskundigheid is zeer persoonsafhankelijk Uit het onderzoek komt naar voren dat men de kwaliteit sterk persoonsafhankelijk vindt, zowel bij DLP als HVK. Men vindt eigen personeel deskundig en noemt personeel van andere bedrijven ondeskundig. Er wordt in het werkveld herhaaldelijk gesproken over “wildgroei” in het aantal DLP-ers, waarbij men na het doen van een eendaagse (goedkope) DLP opleiding aan het werk wordt gezet. Hierbij prevaleren economische belangen boven het deskundig opleiden van de medewerkers. Enkele voorbeelden/reacties: • “Het niveau DLP varieert sterk, er valt nog een inhaalslag te maken. Veiligheidskundigen kunnen hier veel meer een rol spelen”; • “Mijn mening is dat DLP onafhankelijk moet zijn en niet van de aannemer zelf, zoals bij de Milieukundige Begeleider. Er zijn wel enkele goede DLP-ers met haar op de tanden, gelukkig maar”; • “De antwoorden zijn sterk afhankelijk van de DLP-er. Onze eigen DLP-ers beschikken over veel kennis”; • “Iemand die geen ervaring heeft in dit werk kan met alleen een DLP opleiding van 3 dagen nooit een werk op adequate wijze begeleiden, zeker niet als er ook nog eens een zwakke veiligheidskundige achter staat, hetgeen helaas vaak het geval is. Als ik iemand inhuur maak ik onderscheid in ervaring en vooropleiding bij het vaststellen naar welke klus iemand kan”.
24
CONCLUSIE ONDER ZOEK
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat werknemers gezondheidsrisico’s lopen in het geval dat een aantal zaken bij het werken in verontreinigde grond niet goed in orde zijn. Hierbij kan het gaan om informatie over de verontreinigingsituatie, het V&G-plan uitvoeringsfase, kennis over het uitvoeren van luchtmetingen en kennis van de risico’s van schadelijke gassen en/of dampen. Met name het uitvoeren en het interpreteren van meetwaarden en vertalen naar de juiste veiligheids- en gezondheidsmaatregelen is erg belangrijk, vooral op locaties met ernstige verontreinigingen (klasse 1T en hoger) . A ANBEVELINGEN
Voorbereiding blijkt van essentieel belang. Het gaat hierbij om het verrichten van bodemonderzoek, bepalen van de juiste veiligheidsklasse, het opstellen van het V&G-plan, het onderkennen van de risico’s en de te nemen maatregelen. Het is essentieel dat bij werknemers kennis aanwezig is over het uitvoeren van luchtmetingen en van de risico’s van schadelijke gassen en/of dampen. Het verdient vervolgens aanbeveling om in beschikte gevallen van bodemverontreiniging (1T of hoger) en petrochemische industrie DLP-ers “plus” in te zetten. Deze hebben minimaal 5 jaar ervaring in bodemsanering en aantoonbare ervaring met uitvoeren luchtmetingen, bijvoorbeeld een cursus gasmeten. Bij werken in de basisklasse kunnen DLP-ers met minder dan 5 jaar ervaring ingezet worden. Het bijblijven in kennis en werkervaring blijkt belangrijk, daarom is het wenselijk de terugkomdag voor DLP-ers conform CROW 132 niet eens in de 5 jaar maar eens in de 2 jaar te organiseren. In de branche actieve HVK-ers missen in sommige gevallen praktische kennis en ervaring. Voor deze groep zou het wenselijk zijn een korte aanvullende opleiding over de specifieke risico’s van werken in verontreinigde bodem op te zetten. L I T E R AT U U R / B R O N N E N 1. SZW, Inspectie. Sectorrapportage Grond-weg- en waterbouw 2012 Rijksoverheid, mei 2012. 2. Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid. Arbeidsomstandighedenwet. 2007. 3. CROW. Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water en verontreinigde waterbodem: CROW, 2008. 4. SIBK. Beoordelingsrichtlijn uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem BRL 7000. 2011. 5. SIKB. Beoordelingsrichtlijn milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg. 2012. 6. www.tno.nl. gezondheidsrisico's werken met gevaarlijke stoffen. [Online] 2013. 7. Verschoor. Ziek door blootselling aan toxische stoffen op het werk, Nederlands tijdschrift Geneeskunde . 153;B312, 2009.
bodem nummer 1 | februari 2015
Belanghebbenden op een creatieve manier uitnodigen tot delen van ervaringen en inzichten uit de praktijk
Open kaart spelen over ecosysteemdiensten Ecosysteemdiensten vormen een mooie vertrekbasis om de verschillende baten die de natuurlijke omgeving ons levert in kaart te brengen. Helaas roept deze term ook vaak verwarrende en complexe betekenissen op. Om ecosysteemdiensten op een begrijpelijke manier te vertalen zodat belanghebbenden er “in het veld” mee aan de slag kunnen, is het ESD-kaartenspel een laagdrempelige tool. Door: Nele Bal en Ilse Simoens
Over de auteur: Nele Bal (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, beleidscoördinator op de afdeling Bodembeheer) interviewt Ilse Simoens, werkzaam bij INBO (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek). Ilse Simoens is al 5 jaren aan de slag in de afdeling “Natuur en Maatschappij”. Zij werkt voornamelijk rond natuurbeleving, de invloed van natuur en ecosysteemdiensten op gezondheid en welzijn. In haar werk staat participatie, actie-onderzoek en kwalitatieve waardering centraal.
Ecosysteemdiensten (ESD) vormen een krachtig medium om de verschillende diensten van de natuur in een gebied of landschap zichtbaar te maken en te waarderen. De vaak moeilijke terminologie van dit concept schrikt echter soms af. Vandaag zijn beleidsmakers meer en meer aangewezen om bij projecten rond gebieds- of landschapsontwikkeling belanghebbenden uit alle lagen van de samenleving te betrekken. Op die manier wordt de kennis vanuit verschillende hoeken in kaart gebracht en wordt een breed draagvlak gecreëerd. Ilse Simoens (INBO) werd in haar dagelijks werk geconfronteerd met deze beide uitdagingen en vond een manier om ze op een ludieke en creatieve manier te verbinden: via het ESD-kaartenspel. Ik ging bij haar langs om uit te zoeken hoe dit kaartenspel precies werkt.
ren nieuwsgierig hoe de mensen die in de streek woonden en werkten hun landschap bekeken en apprecieerden en zagen het als een meerwaarde deze informatie te integreren in een toekomstvisie. Wat vonden zij belangrijk voor de toekomst van hun streek? Toen ik bewoners hierover aansprak; merkte ik dat ze sommige thema's, zoals het verdwijnen van het sociaal contact door toenemende industrialisatie van de landbouw, wel benoemden, maar evidentere zaken, zoals het belang van bodemvruchtbaarheid voor hun landbouwactiviteiten, niet opsomden. Dat gaf me het idee om een soort methodiek uit te werken die ik kon gebruiken om een overzicht te geven van alle diensten die een natuurlijke omgeving aan de mensen in de streek biedt.” Hoe heb je dat concreet aangepakt? Ben je vertrokken van een bestaande methode? “Aangezien we het concept ‘ecosysteemdiensten’ al langer gebruiken in onze onderzoeksgroep en er dus vertrouwd mee zijn, leek me dat een ideale vertrekbasis. Het nadeel van het concept is dat er vaak moeilijke termen gebruikt worden – de term ecosysteemdiensten zelf is dat ook- en soms denken mensen dat
Jij bent één van de bezielers van het Ecosysteemdiensten-kaartenspel dat INBO uitwerkte. Hoe zijn jullie op het idee gekomen? “De concrete aanleiding was een studie die ik in 2011 uitvoerde in Haspengouw, een vruchtbare landbouwstreek in het zuiden van de provincie Limburg, bekend om onder meer zijn fruitbomen. In opdracht van het Natuurrapport werd gevraagd voor dit gebied een toekomstvisie op te maken. In het gebied liepen op dat ogenblik verschillende projecten waar we voor de visievorming gebruik van maakten, maar de beleving van de bewoners ontbrak nog. Wij wa-
De herkenbare foto's prikkelen tot verhalen
FIGUUR 1: AAN DE SLAG MET HET ECOSYSTEEMDIENSTEN-KAARTENSPEL AAN DE KEUKENTAFEL.
bodem nummer 1 | februari 2015
25
Werden de kaartjes alleen maar besproken of werd er ook een soort waardering aan gekoppeld? “Ja, door eenvoudige score te geven aan de kaartjes (++, +, 0, – en ‘weet ik niet’) konden de belanghebbenden hun appreciatie voor de diensten van de natuurlijke omgeving uitdrukken. Daardoor kwam vaak ook een gevoel van trots over hun eigen streek naar boven. Een aantal diensten van de natuurlijke omgeving hadden ze nog nooit vanuit een positieve invalshoek bekeken. Deze hernieuwde aandacht gaf hun soms ideeën om iets te doen om de diensten te beschermen. Het kaartenspel bracht ook een aantal pijnpunten naar boven die onderhuids wel leefden, maar nooit duidelijk aan het licht waren gebracht. Dat geeft een schat aan informatie waar je dan later mee aan de slag kan.”
Mensen worden trots op hun landschap en hun streek
FIGUUR 2: ILSE SIMOENS.
ecosysteemdiensten louter betrekking hebben op een monetaire waardering van natuur. Maar het is een breed en toegankelijk concept dat veel mogelijkheden biedt. Je geeft een overzicht van het geheel van diensten van de natuurlijke omgeving en je laat zien hoe deze diensten met elkaar in verband staan en op elkaar inspelen. In Vlaanderen hebben we de Europese CICESclassificatie voor ecosysteemdiensten aangepast aan onze eigen situatie. Van deze aangepaste tabel ben ik vertrokken om de diensten die ik wou toetsen bij de bewoners weer te geven. Omdat ik een plezieriger manier zocht dan het louter overlopen van een lijst met functies, heb ik kaartjes gemaakt met sprekende foto's van de streek om de ecosysteemdiensten (zoals sportieve recreatie, klimaatregulatie, stilte, reguleren van zieken en plagen in de landbouw) voor te stellen.” Wat vonden de bewoners in Haspengouw van jouw kaartenspel? “Omdat ik met herkenbare foto's uit de eigen regio werk, zijn de mensen die ik interview direct geprikkeld, want die foto's roepen verhalen op. Als ik naar die verhalen vraag, voelen mensen zich erkend als een lokale deskundige. Daarom worden de kaartjes per regio ook steeds aangepast . Maar vooraleer de kaarten boven te halen, begin ik het interview eerst met wat verkennende vragen. Hoe ze aan een buitenstaander de troeven van hun regio zouden beschrijven bijvoorbeeld. Dat geeft al direct een eerste indruk van de perceptie van de bewoner over zijn eigen streek en zo wordt ook het ijs gebroken. De kaartjes hebben dan weer het voordeel dat je alle diensten die in de streek aanwezig zijn, kan overlopen. Ook de diensten die mensen uit zichzelf niet direct benoemen. Zo waren er bewoners die “het zorgen voor een goede luchtkwaliteit” niet direct aan bod lieten komen, waarschijnlijk omdat het té voor de hand liggend was. Toen we het kaartje echter bespraken, bleek toch dat ze zorgen rond luchtkwaliteit hadden omwille van de sproeiactiviteiten van landbouwers. Zonder het kaartenspel was dat niet naar boven gekomen.”
26
Hoeveel mensen interview je voor een project en hoe zoek je de belanghebbenden bij elkaar? In Haspengouw heb ik een 30-tal bewoners, landbouwers en andere burgers die werkten in de streek zoals de directrice van de school, bevraagd. De mensen die ik bevroeg, had ik meestal toevallig ontmoet. Ik sprak op straat gewoon een mevrouw aan die haar auto waste. Zij verwees me dan weer door naar iemand anders. Om alle verhalen te horen, vraag ik ook expliciet of men mensen kent die er een andere mening op na houden. Zo breng je inzichten vanuit alle hoeken samen. Ik besteed er telkens ook voldoende aandacht aan om geen te hoge verwachtingen te creëren: het is niet zo dat als mensen hun toekomstbeeld voor de streek schetsen, dit ook haalbaar is. Tot nu toe hebben we het kaartenspel enkel nog maar gebruikt in individuele interviews, maar het zou ook interessant zijn om dit een keer in een groep uit te proberen.” Wanneer gebruiken jullie het ESD-kaartenspel in jullie dagelijkse praktijk? “Dat kan gaan om studies zoals in Haspengouw, waar we kijken welke ecosysteemdiensten in een gebied aanwezig zijn en hoe deze geapprecieerd worden. Daarnaast is het ook een instrument dat ingezet wordt bij het ontwikkelen van een visie voor een gebied: welke diensten van de natuurlijke omgeving zijn wenselijk in het gebied en welke niet? Welke zijn de belanghebbenden die daarbij betrokken zijn en op welke manier zijn ze dan betrokken? Mijn collega Rolinde Demeyer heeft deze methodiek toegepast in de Dijlevallei in de regio Leuven. Zij heeft naast de open vragen en het ESD-kaartenspel ook gewerkt met geografische kaarten om een visie op de ruimtelijke invulling van de ecosysteemdiensten te ontwikkelen. Bij het opstellen van een toekomstbeeld is het natuurlijk belangrijk om inzicht te krijgen in de wensen op korte én lange termijn en in gewenste diensten voor de gemeenschap versus individuele voorkeuren die spelen.” Bodem speelt een belangrijke rol binnen ecosystemen. 2015 als het “Jaar van de Bodem” wil de bodembewustwording versterken. Brengt jullie kaartenspel dit in beeld? “Bij sommige diensten speelt bodem een belangrijke rol, denk bijvoorbeeld aan landbouwactiviteiten. Nochtans beginnen mensen niet spontaan over het belang van bodem te praten. Ze zijn er zich vaak niet van bewust. Door het aanreiken van de juiste kaarten in een woordenschat die mensen aanspreekt, kan bodem net zichtbaar gemaakt worden. Mijn ervaring is dat als de diensten die de bodem biedt, benoemd worden, mensen dit erg belangrijk vinden. Ik heb zelfs meegemaakt dat een man spontaan over verschillende bodem nummer 1 | februari 2015
manieren van ploegen en de rol van bodembeestjes begon te vertellen. Door specifieke kaarten met de diensten van bodem aan het kaartenspel toe te voegen, zal er een dialoog op gang komen die de betrokkenheid tot bodem zal vergroten.” Een laatste vraag: hoe gaat het nu verder met het kaartenspel? Wat zijn jouw wensen? “Een troef van het spel is dat het mensen een sterkere betrokkenheid bij hun streek bezorgt. Ze worden trots op hun landschap en zien het belang om goed te zorgen voor de diensten die de natuurlijke omgeving aan zijn bewoners en bezoekers biedt. Het is ook een creatieve manier om te communiceren zonder een ‘stijve’ woordenschat te gebruiken. De kaartjes maken het geheel bovendien dynamisch. Ook wordt het belang van de ‘omgeving als een interactief geheel’ goed in beeld gebracht. Mijn wens is om het kaartenspel in de toekomst ook toe te passen binnen een groepsdynamiek. Dan kan je mensen met uiteenlopende visies met elkaar in contact brengen rond de diensten die hun natuurlijke omgeving hen biedt. Als ze het ‘waarom’ van elkaar leren kennen, is er misschien meer ruimte voor wederzijds begrip om samen de diensten van de omgeving te waarderen en optimaal (en niet maximaal) te gebruiken.”
Evaluatie van PES-achtige instrumenten in Vlaanderen. INBO, Brussel. INBO.R.2013.10 D/2013/3241/040. 3. Simoens I. en Demeyer R. (2013). Het ecosysteemdiensten kaartenspel. Een kwalitatieve waarderingsmethode om ecosysteemdiensten (ESD) van een gebied in kaart te brengen. INBO, Brussel. 4. Turkelboom F., Raquez P., Dufrene M., Raes L., Simoens I., Jacobs S., Stevens M., De Vreese R., Panis J., Hermy M., Thoonen M., Liekens I., Fontaine C., Dendoncker N., van der Biest K., Casaer J., Heyrman H., Meiresonne L. and Keune H. (in press, 2014). CICES going local: Ecosystem services classification adapted for a highly populated country. In: Jacobs S., Dendoncker N. and Keune H. (Eds.), Ecosystem Services: Global Issues, Local Practices. New York: Elsevier. (http://www.inbo.be/content/page. asp?pid=Ecosysteemdiensten). Meer info over het kaartenspel kunt u opvragen bij Ilse.Simoens@ inbo.be en
[email protected] of via de website: https:// www.inbo.be/nl/publicaties/thema/maatschappij
VERWIJZINGEN/REFERENTIES
1.
2.
Demeyer R. en Turkelboom F. (2013). Kosteneffectief werken met natuur: Ecologische versus technologische oplossingen. Verkennende case studie: Bescherming tegen overstromingen in de Dijlevallei. INBO, Brussel. INBO.R.2013.31 D/2013/3241/201. Mortelmans D., Demeyer R. en Turkelboom F. (2013).
Je blijft niet scrollen
als je samen kunt dollen
Buitenspelen is essentieel voor de gezonde ontwikkeling van een kind. Daarom helpt Jantje Beton kinderen om hun eigen buurt weer leuk te maken. Help ook mee! Kijk op www.jantjebeton.nl.
Haal het kind naar buiten!
International Year of Soils De UN General Assembly heeft 2015 uitgeroepen als International Year of Soils (IYS). Het IYS dient als platform voor bewustwording over het belang van duurzaam bodembeheer als basis voor voedselvoorziening, productie van hout en vezels, essentiële ecosysteemdiensten en een betere adaptatie aan klimaatverandering voor de huidige en de toekomstige generaties. Als redactie van tijdschrift Bodem besteden wij uiteraard aandacht aan het IYS. In Bodem nummer 5 van 2014 zijn wij gestart met een artikel van emeritus hoogleraar bodemkunde Johan Bouma over ‘Hoe framen we ons bodemverhaal’. Met dit artikel wilden we de discussie op gang brengen over de vraag of, hoe en waar we het belang van bodem en ondergrond en de diensten hiervan onder de aandacht moeten brengen. Johan Bouma pleitte in zijn artikel voor het ‘framen’ (inkaderen) van de rol van bodem via ecosysteemdiensten en Sustainable Development Goals. In onderstaand artikel geeft Joke van Wensem een eigen reflectie op de vragen: hoe gaat het eigenlijk met de bodem, hebben we het beheer van de bodem nu afdoende geregeld en waar komt het gevoel vandaan dat we er toch nog een schepje bovenop moeten doen? Maar hoe kijk jij hier tegenaan? Denk jij bodem en ondergrond op eenzelfde manier meer onder de aandacht te brengen of moet dat op een andere manier? Of is het helemaal niet nodig om bodem en ondergrond meer onder de aandacht te brengen? En waarom vind je dat niet nodig? We horen graag je mening en zullen de komende tijd ook mensen actief om hun mening vragen. De reacties lees je in Bodem. Wordt vervolgd…
Denkend aan de vitale bodem… De achtergrond van de ode aan de bodem ter gelegenheid van het Symposium Bodem Breed 2014 (bodembreed.nl) De uitnodiging om een lezing te houden over de vitale bodem, met als enige opdracht om professionele verwondering over het bodem-water ecosysteem te laten zien, leidde ook tot een denkproces over de vraag waar we staan met de bodem in Nederland. Hoe gaat het eigenlijk met de bodem, hebben we het beheer van de bodem nu afdoende geregeld en waar komt het gevoel vandaan dat we er toch nog een schepje bovenop moeten doen? Dit artikel is een reflectie van dat denkproces. Door: Joke van Wensem
Over de auteur: Joke van Wensem, Technische commissie bodem
PROFESSIONELE VERWONDERING
Wat is dat, professionele verwondering? Ik ben opgeleid tot ecoloog, en ecologen hebben de naam helemaal op te kunnen gaan in hun studieobject. Ze staan daar zeker niet alleen in. Deze foto (figuur 1) is genomen tijdens een uitstapje van de Nederlands Bodemkundige Vereniging. Het enthousiasme voor het zojuist aan het daglicht gebracht bodemprofiel spat ervan af. Dat is nog eens professionele verwondering. Het is mijn overtuiging dat onze verbinding met bodem1, natuur of aarde bepaalt hoe we ermee omgaan. Er is een relatie tussen cultuurlandschappen en bodemgesteldheid en er zijn anekdotes over hoe de grondsoort waarop je geboren bent, bepaalt hoe je in het leven staat. In figuur 2 is een ludieke variant van deze verschijnselen afgebeeld. Iedere streek heeft zijn eigen karakteristieke kenmerken, die deels zijn te herleiden tot de overheersende grondsoort/ecosysteem van de streek. Zo zijn Noord-Hollanders kaaskoppen, wat ongetwijfeld iets met de veehouderij en daarmee
28
FIGUUR 1: LEDEN VAN DE NEDERLANDSE BODEMKUNDIGE VERENIGING IN EEN VERS GEGRAVEN PROFIELKUIL IN DE BUURT VAN GEESTE, DUITSLAND. FOTO J. VAN WENSEM, JUNI 2014.
bodem nummer 1 | februari 2015
FIGUUR 2: STEREOTYPES OF THE NETHERLANDS. (VICTORVANWERKHOOVEN.NL, 2014 ).
de graslanden heeft te maken. De Betuwe is geschikt voor fruitbomen, de Hoge Veluwe draagt natuur, boeren vind je in Noordoost Groningen, Twente en de Achterhoek. Overstromingsrisico’s en ruimtegebrek in de Randstad komen ook terug bij deze stereotypen. Natuurlijk zijn naast geboortegrond ook opvoeding, opleiding en beroep van belang. Matthijs Schouten, ecoloog en filosoof, leert ons in zijn prachtige natuurcollege2 dat er verschillende grondhoudingen ten opzichte van de natuur zijn te onderscheiden, die worden bepaald door onze vroege ervaringen met de natuur. Dat sluit aan bij de visie van de Britse National Trust, waarin de bodem cruciaal is om al die dingen te doen die je als kind moet hebben gedaan, zoals van een heuvel rollen, moddertaartjes bakken, iemand ingraven in het zand, in de modder rollen en fossielen en botten zoeken.3 Een kind dat deze dingen niet heeft kunnen doen zal later anders met zijn/haar omgeving omgaan dan een kind dat wel in de modder heeft kunnen rollen. De vijf grondhoudingen ten aanzien van de natuur zijn volgens Schouten: despoot, eigenaar, rentmeester, partner en participant. bodem nummer 1 | februari 2015
Het leert waarom wij in de praktijk zoveel verschillende houdingen tegenover de bodem tegenkomen, wat tot maatschappelijke beroering kan leiden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de discussie over het al dan niet winnen van schaliegas.
Als het over bodem gaat, dan zie ik een ecosysteem Mijn eigen grondhouding is bepaald door het beroep van mijn vader, die als landarbeider voortdurend bezig was met de bodem. Als klein kind sjouwde ik achter hem aan en leerde ik over de vette klei die aan je laarzen blijft hangen, dat er water loopt in een kuil, en dat er ieder jaar weer een nieuw gewas uit de bodem omhoog komt. Wat een wonder! Voor mij is de bodem een
29
•
•
FIGUUR 3: WERELDWIJDE DEGRADATIE VAN LANDBOUWGRONDEN TEN GEVOLGE VAN MENSELIJKE ACTIVITEITEN. UIT: FAO. 2011. THE STATE OF THE WORLD’S LAND AND WATER RESOURCES FOR FOOD AND AGRICULTURE (SOLAW) – MANAGING SYSTEMS AT RISK. FOOD AND AGRICULTURE ORGANIZATION OF THE UNITED NATIONS, ROME AND EARTHSCAN, LONDON.
cruciaal en onlosmakelijk deel van ecosystemen. Dus als het over bodem gaat, dan zie ik een ecosysteem. In de bodemwereld hebben we veel last van die verschillende beelden van de bodem. We hebben het over grond, bodem en ondergrond, en over de bodem als moeder aarde. Iemand die de bodem kent als een hoop verontreinigde grond op een vrachtwagen heeft meestal een heel ander beeld dan een biologische boer die zijn of haar grond koestert. Het zou goed zijn in discussies over de bodem ons bewust te zijn van die verschillende beelden en grondhoudingen. In het beste geval leidt dit tot meer begrip voor elkaars standpunten. H O E I S H E T M E T D E B O D E M I N N E D E R L A N D?
Wie een beetje door de oogharen kijkt naar de ontwikkelingen, kan constateren dat het de goede kant uitgaat met de Nederlandse bodem. De problemen die hebben geleid tot de Wet bodembescherming (1987), vooral bodemverontreiniging en overbemesting, lijken onder controle te zijn. We lijken te kunnen volstaan met beheer van de situatie. Voor sommigen leidt dat tot de constatering dat “we klaar zijn met de bodem”. De kwaliteit van het bodem-waterecosysteem wordt niet alleen bepaald door het bodemgebruik en bijbehorend beheer, maar ook door hoe het bodemgebruik over beschikbare ruimte verdeeld is. Het beleid voor bodem en water heeft zich tot dusver vooral gericht op de kwaliteit en veel minder op de ruimtelijke verdeling. Met de komst van de structuurvisie ondergrond komt daar verandering in, waarbij duurzaam gebruik maken van de diensten van het bodem- waterecosysteem en geschiktheid voor gebruik leidende principes zouden moeten zijn. Als we de afgelopen decennia in een historisch context plaatsen, dan is het maar de vraag of we klaar zijn met de bodem. De Nederlandse bodem is door de eeuwen heen gevormd door de landbouw, grondstof- en energiewinning, bewoning en de eeuwige strijd tegen het water. Door de ontwikkeling van nieuwe technieken, kunstmest en bestrijdingsmiddelen is het gebruik van de bodem enorm geïntensiveerd. • Nederland is een dichtbevolkt land, met zoveel bebouwing dat je van een dunbevolkte stad kunt spreken.4 Het wordt nog steeds drukker in de bodem, niet alleen aan het maai-
30
•
veld is ruimte schaars, in de ondergrond concurreren infrastructuur, opslag, energievoorziening, drinkwater en delfstofwinning om de ruimte. We zijn er trots op dat we qua export een landbouwgrootmacht zijn. We hebben echter voor onze eigen consumptie en de enorme veestapel zoveel ruimte nodig dat we ook een stevige bodemafdruk buiten Nederland hebben, tot wel twee keer Nederland erbij.4 De druk vanuit de landbouw op de milieukwaliteit is groot; we voldoen maar net aan normen voor lucht en (grond)waterkwaliteit en hebben mestverwerkingstechnieken en export van de producten daarvan nodig om van het overschot aan (geïmporteerde) nutriënten af te komen. Fossiele energiewinning en grondstoffenwinning uit de bodem leiden aantoonbaar tot bodemdaling, aardbevingen en noodzakelijk beheer van cavernes. De nadelen van deze winningen wordt door een deel van de Nederlandse bevolking aan den lijve ondervonden. Het ondoordacht, op grote schaal inzetten van duurzame energie en grondstoffen uit biomassa kan enorme consequenties hebben voor organische stofhalten in de bodem en daarmee de bodemvruchtbaarheid. Een programma voor ruimtelijke adaptatie moet ons leren omgaan met klimaatverandering en steeds frequenter optredende wateroverlast en hittestress. De maatregelen vragen daarbij vaak om aanpassingen in bodem-waterecosysteem, zodat we optimaal gebruik kunnen maken van de diensten van dit systeem.
Kortom, er liggen nog tal van uitdagingen, in de vorm van maatschappelijke opgaven, waarbij de bodem als lijdend voorwerp of als leverancier van ecosysteemdiensten een belangrijke rol speelt. DUURZA AM GEBRUIK
Bij duurzaamheid gaat het erom dat we ervoor zorgen dat toekomstige generaties ook keuzes kunnen maken. Om keuzes te kunnen blijven maken, moeten we nu goed nadenken over het waarom, wat en hoe rond activiteiten in en op de bodem. Er is veel gezegd en geschreven over duurzaam gebruik van de ondergrond. De Technische commissie bodem maakt zich al meer dan 25 jaar sterk voor het belang van de bodem. Hoewel het werk en de samenstelling van de commissie aan sterke verandering onderhevig is, zijn er een aantal constanten in het werk van de TCB. Voorop staat functionaliteit, veiligheid en gezondheid ten behoeve van mens, dier en plant. De belangrijkste constanten kunnen als volgt samengevat worden: • Duurzaam bodemgebruik kenmerkt zich door een balans tussen benutten en beschermen. • De bodem moet altijd als een onderdeel van een systeem gezien worden en dus in de context worden beschouwd; • De bodem heeft naast kwaliteitsaspecten ook een kwantitatieve dimensie, de ruimte. De schaal van activiteiten op en in de bodem en de ruimtelijke verdeling daarvan doen ertoe, vaak ook voor de kwaliteit. De ruimte die de bodem biedt, moet worden benaderd als een schaarse voorraad. • Als stand still bereikt is, dan is streven naar gestage verbetering de volgende stap, totdat een goede milieukwaliteit bereikt is, die meer gebruiksmogelijkheden biedt. • De bodem en de (kwaliteit van) de ecosysteemdiensten die de bodem kan leveren, is niet overal hetzelfde. Om optimaal van de verschillende bodemkwaliteiten te kunnen profiteren, moet gezocht worden naar de meest geschikte bodems voor een bepaald gebruik. • Door ruimtegebrek is het verstandig zoveel mogelijk functies te combineren in meervoudig ruimtegebruik, wat eisen stelt aan die verschillende vormen van gebruik. • Veel veranderingen in de bodem gaan langzaam en zijn pas bodem nummer 1 | februari 2015
• •
op de lange termijn zichtbaar. Een tijdshorizon van minstens 50 jaar is nodig. Bij duurzaam bodemgebruik hoort het voorzorgsbeginsel, ‘closed loop’ monitoren en het ‘hand-aan-de-kraan’ principe.5 Vanwege het beperkte areaal bodem en de beperkte ruimte in de ondergrond moet meer aandacht komen voor het hergebruik of verwijderen van infrastructuur, en herstel van gedegradeerde ecosystemen.
Het voert te ver om op al deze uitgangspunten in te gaan. In verband met de komst van de structuurvisie ondergrond en de Omgevingwet waarin meer ruimte zal zijn voor lokale afwegingen, wil ik het vizier richten op de toekomst. Het is zaak om lange termijn gevolgen van beslissingen zo goed mogelijk in beeld te brengen. Wat zijn bijvoorbeeld de lange termijn gevolgen van gebiedsgericht grondwaterbeheer, of van het stimuleren van koude-warmteopslag, voor toekomstig gebruik van de bodem? Uitgaande van keuzemogelijkheden voor toekomstige generaties, kunnen de volgende vragen misschien helpen: Wat zouden onze grootouders niet gedaan moeten hebben? En waar krijgen onze kleinkinderen spijt van? Als wij nu de keuze zouden mogen maken, hadden we dan alle contracten voor de export van gas gesloten? Als we nu zouden mogen beslissen, hadden we dan de veestapel in Nederland zo enorm hebben laten groeien, en hadden we de dijken zo hoog gemaakt als ze nu zijn? Hoe zullen onze kleinkinderen aankijken tegen de enorme ondergrondse infrastructuur die grote delen van het land hebben vastgelegd qua toekomstige mogelijkheden? Mede om die reden heeft een werkgroep van de TCB expliciet aandacht gevraagd voor hergebruik en verwijderbaarheid van ondergrondse infrastructuur. De werkgroep vindt dat een duurzaamheidsafweging moet leiden tot “keuzes voor efficiënte, veilige en zoveel mogelijk herbruikbare dan wel verwijderbare ondergrondse objecten, om zo de gebruiksmogelijkheden van de ondergrond in de toekomst te garanderen”.5 Ecosystemen kunnen ook herstellen. Als de natuur maar even zijn kans krijgt, gaat hij gewoon weer zijn gang. Denk aan die
Als de natuur maar even de kans krijgt, gaat hij gewoon weer zijn gang Inkastad die onlangs is teruggevonden in het regenwoud; eeuwenlang onvindbaar omdat hij totaal overwoekerd was door het woud. Het duurt echter allemaal onmenselijk lang, als de natuur niet een handje geholpen wordt. Wij hebben in Nederland ervaring met het omzetten van zoute zeebodems in vruchtbare landbouwgronden in de IJsselmeerpolders. We hebben ervaring met het omzetten van landbouwgrond naar natuur en natuurherstelprojecten. In Duitsland is ervaring met het opnieuw in cultuur brengen van verlaten bruinkoolgroeves en natuurontwikkeling na het afgraven van veen als substraat in potgrond. Het kan wel, maar het vraagt veel moed, tijd en geld en heel veel deskundigheid; de reden waarom voorkomen beter is dan genezen. Wereldwijd gezien hebben we de kennis over herstel van ecosystemen hard nodig. In figuur 3 een overzicht van de wereldwijde bodemdegradatie zoals onlangs door de FAO (Food and Agricultural Organisation) is uitgebracht. De behoefte aan voedsel en biomassa neemt naar verwachting nog flink toe. Om te voorkomen dat we op steeds ongeschiktere gronden voedsel bodem nummer 1 | februari 2015
FIGUUR 4: FOTO VAN DE AUTEUR (CA 1967, MET LAMMETJE).
gaan verbouwen, wat meestal ten koste gaat van natuur, is beleid, beheer en kennis van herstel van de functionaliteit van de (landbouw)ecosysteem hard nodig. Internationale activiteiten, zoals die van de FAO, het Global soil Partnership en de Global Soil Week ondersteunen preventie en herstel van bodemdegradatie. Het internationale jaar van de bodem, in 2015, vloeit ook voort uit deze activiteiten. John Liu, de man achter bijzondere grootschalige herstelprojecten zegt over ecosysteemdegradatie “it is about what happens when human beings don’t understand how an ecosystem functions”.6 TENSLOT TE
Het duurzaam in stand houden van een goede bodemkwaliteit is een zelfzuchtige activiteit. De bodem zal reageren op onze activiteiten en – zolang er leven is – een ecologische ontwikkeling doormaken. De vraag is of wij dan op die bodem kunnen overleven. Een relevante anekdote daarover is het verhaal achter de Gaia-hypothese: een reeks wetenschappelijke modellen voor de biosfeer die beschrijven dat het leven zijn eigen ideale levensomstandigheden creëert door de aardse omgeving te beïnvloeden.7 De bedenker hiervan vergat in het begin te vermelden dat dit ook tot condities kan leiden waarbij menselijk leven op aarde niet meer mogelijk is. Inmiddels is hij hier op terug gekomen, blijkens zijn recent uitgekomen boek over klimaatverandering: The revenge of Gaia. Zorgelijk is ook dat in allerlei films en boeken het einde van het menselijk bestaan op aarde vanwege klimaat- en milieurampen als een reële optie wordt gezien. Ver van ons bed misschien, maar het geeft wel te denken. Wat als die bodem, het ecosysteem, niet meer doet wat wij ervan verwachten? Het is goed om ons te realiseren dat wij daar allemaal invloed op hebben. Daarom is het nodig, ongeacht uw beeld van de bodem, dat we de bodem duurzaam en efficiënt gebruiken! Daarvoor hebben we beleid, beheer, gezond verstand, respect en liefde nodig. En is er aandacht voor de lange termijn en herstel nodig. Als u het niet voor uzelf wilt doen, doe het dan voor uw (klein)kinderen. NOTEN 1. De begrippen bodem, ondergrond en bodem-waterecosysteem worden in dit artikel als synoniem gebruikt. ‘Ondergrond’ is het meest ingeburgerd in het ruimtelijk domein. ‘Bodem’ wordt vooral gebruikt in het milieu- en duurzaamheidsdomein. ‘Bodem-waterecosysteem’ is een term die nadruk legt op de dynamische systeemkant van de bodem. 2. Mathijs Schouten, http://www.natuurcollege.nl/. 3. http://www.nationaltrust.org.uk/visit/families/50-things/. 4. PBL 2012. Nederland verbeeld, een andere blik op vraagstukken rond de leefomgeving. 5. TCB 2012. Duurzaam gebruik ondergrond, gereedschap voor structuur en visie. Rapport van de TCB-werkgroep Duurzaam gebruik ondergrond. 6. John Liu in Green Gold: http://www.youtube.com/watch?v=YBLZmwlPa8A. 7. J E Lovelock 1979. Gaia, A new look at life on Earth. Oxford University Press.
31
Korte Impressie Start Jaar van de Ruimte
“Wie maakt Nederland?” Zo’n 500 deelnemers, met name bestuurders en ambtenaren van Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen, werkzaam in de RO, kwamen in de beurs van Berlage bijeen om de start van het Jaar van de Ruimte bij te wonen. Door: Margot de Cleen
Over de auteur: Margot de Cleen is lid van de redactie van het tijdschrift Bodem en werkzaam bij Rijkswaterstaat WVL
In 1987 bracht het Rijk een Toekomstvisie Ruimte uit, waarin de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015 werden geschetst. Deze werden uitgewerkt in de 4e Nota Ruimtelijke Ordening en de 4e Nota Extra (VINEX). Opmerkelijk hierin was de link die werd gelegd tussen RO en economische ontwikkeling, wat op dat moment nieuw was. Tot die tijd was de RO met name gericht op het structuur geven aan de wederopbouw en de vraag naar infrastructuur en woningen. Nu is het 2015. Ziet Nederland eruit zoals geschetst in deze visie? Welke ontwikkelingen komen er op ons af en hoe willen we Nederland verder inrichten? Het Jaar van de Ruimte staat bij deze vragen stil en wil dit jaar gebruiken om een Nationale Omgevingsvisie op te stellen.
Minister wil in het jaar van de ruimte vooral inzetten op concrete projecten, concrete kennis om lokaal kwaliteitsverbetering te realiseren en een soort ‘A-Team O-(mgevings)team), voor lokale praktische initiatieven.’ Daarnaast wil de Minister inzetten op een Nationale Omgevingsvisie. Deze sluit aan op de Omgevingswet waar op dit moment aan wordt gewerkt en waar milieu en RO samen in opgaan. Het Jaar van de Ruimte zal ingrediënten voor deze Nationale Omgevingsvisie aanleveren. Hier ligt dan ook een kans om het natuurlijk kapitaal en, de diensten van het bodem-watersedimentsysteem, te verbinden met landmanagement en ruimtelijke inrichting.
Inrichting van Nederland wordt steeds slimmer en zal meer maatwerk bevatten
M A AT W E R K
Na de opening door Andrea van Pol, presentator van “de slag om Nederland” en Yves de Boer, voorzitter van het jaar van de Ruimte, geeft de Minister een inleiding. Zij laat zien dat Nederlanders, getuige de kijkcijfers bij “Nederland van boven” sterk betrokken zijn bij de beleving van hun omgeving. Ze schetst een beeld van de wijze waarop de inrichting in Nederland steeds slimmer zal worden en meer maatwerk zal bevatten door het inzetten van ICT voor vervoer, klimaatbeheersing en waterveiligheid. Een grote rol ligt dan ook bij de lokale overheden en maatschappelijke partijen. De
32
P O S I T I E V E S TA R T
Na de Minister, geeft Maarten Hajer, directeur van het PBL, een beschouwing vanuit het verleden via het heden naar de toekomst. Een positieve start, in acht nemende dat Nederland een zeer dicht bevolkt land is. De leefbaarheid in Nederland is, mede door de inrichting, een voorbeeld voor de internationale gemeenschap, waar de verstedelijking in snel tempo toeneemt en gezocht wordt naar voorbeelden voor verduurzaming van de leefomgevingskwaliteit. Nederland is in deze een exportproduct en heeft kennis beschikbaar. Verder aandacht voor krimp en groei, toenemende verstedelijking, Nederlandse steden als deel van een globaal stedennetwerk, het belang van ICT voor sociale vernieuwing. En, een veranderende samenleving en eisen aan de omgeving, zoals steeds verdere integratie van wonen en werken, voedselproductie in en bij de stad, zelf energie opwekken en overname van nutsfuncties. Dit heeft consequenties voor publieke sturing, ook bij de inrichting van de omgeving. Flexibiliteit is geboden. Wat zijn dan ingrediënten voor een Nationale Omgevingsvisie? Duidelijk een vraag die met name
bodem nummer 1 | februari 2015
bij de samenleving neergelegd moet worden. Een uitdaging voor het Jaar van de Ruimte en een mogelijkheid om vanuit het Jaar van de Bodem input aan te leveren. NEELIE KROES EN HANS ALDERS
Na deze inleidingen krijgen de oud bewindslieden Neelie Kroes en Hans Alders het woord. Neelie Kroes gaat met name in op het belang van ICT en innovaties bij de verdere inrichting van Nederland. Daarbij verwijst ze natuurlijk naar het programma Startup Delta, waar zij zelf bij betrokken is en de internationale positie van startups. Deze beginnende bedrijfjes willen nieuwe ontwikkelingen in Nederland versterken, en innovatieve buitenlandse startups overtuigen om zich hier te vestigen. Hans Alders gaat in op de energietransitie en de ruimtelijke betekenis hiervan. Hij geeft aan dat door de veranderende samenleving de grip van de publieke sector verandert en dat de publieke sector nog geen antwoord heeft op allerlei initiatieven in de samenleving. Dat maakt het lastig schattingen te geven over de richting die de ruimtevraag opgaat en om investeringen te doen in het ruimtelijke domein. LEERLINGENWEDSTRIJD
Ook jongeren worden betrokken bij het Jaar van de Ruimte. Zo organiseert het jaar samen met de KNAG de leerlingenwedstrijd ‘Atlas van de Toekomst’. Hoe denken leerlingen over de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland? Is een deel van ons land dan veranderd in water? Woont bijna iedereen in een stad? Zijn alle daken bedekt met zonnepanelen? DEELSESSIES
Naast deze plenaire activiteiten zijn er verschillende deelsessies waarin maatschappelijke opgaven en ruimtelijke uitwerking samenkomen. Zo is er een sessie over het integreren van Water en bodem nummer 1 | februari 2015
Ruimte gericht op adaptatie aan klimaatverandering, de transformatie van de energievoorziening, het versterken van de internationale positie, gezondheid en veiligheid, het benutten van bereikbaarheid, infra en ict, het creëren van innovatie en productiemilieu’s, de groene legenda en over de vraag of landbouw ruimtelijke sturing nodig heeft. Uit de bijeenkomst komt naar voren dat Ruimtelijke Inrichting vanuit de overheden op grote belangstelling kan rekenen. De overheden worstelen wel met de vraag op welke wijze invulling gegeven kan worden aan de eisen en wensen die de veranderende samenleving heeft. Ook al wordt de rol van burgers en andere stakeholders gezien, ze waren nog niet aanwezig. Zoals een Belgische deelnemer aangaf: Nederland wil graag flexibiliteit en vrijheid bieden voor de ruimtelijke inrichting, maar dan wel door de overheid geregisseerd. MA AKBA ARHEID
Ten aanzien van de toekomstige veranderingen in de Nederlandse inrichting staat de maakbaarheidsgedachte prominent voorop. De rol van het natuurlijk systeem bij de verdere inrichting en ontwikkeling staat nauwelijks op het netvlies van degenen die bij de start aanwezig waren. Hier ligt dan ook een grote kans voor verbinding met het Internationaal Jaar van de Bodem. De Nederlandse werkgroep Jaar van de Bodem kan samen met haar netwerk invloed uitoefenen op de Nationale Omgevingsvisie door bij te dragen aan de debatten en actief het belang van het bodemwater-sedimentsysteem bij verdere inrichting naar voren te brengen. De Rijksadviseur voor het landschap zal in elk geval enkele opstootjes organiseren waar inbreng mogelijk is en het Initiatief Bewust Bodemgebruik zet in op het organiseren van een aantal debatten waar het Jaar van de Ruimte en Bodem samen komen. Het verslag en de presentaties van de (deel)sessies zijn terug te vinden op de site www.wiemaaktnederland.nl
33
GEMIDDELD BEOORDEELD MET EEN
8,4!
Voorjaar 2015 Vaardigheidstrainingen Woensdag 18 maart en woensdag 1 april Beleid maken en schrijven Woensdag 25 maart Mindmappen Dinsdag 7 april Sterk onderhandelen Woensdag 27 mei Digitaal werken in de praktijk Donderdag 28 mei Het nieuwe vergaderen
Incompany trainingen Wilt u deze of een andere training samen met uw collega’s incompany volgen? Wij adviseren u graag! Neem voor meer informatie contact op met Daniella Karsijns, Adviseur incompany trainingen. T: 0570 - 647 048 | E:
[email protected], of ga naar www.kluwer.nl/incompany
Schrijf nu in! www.kluwer.nl/opleidingen
Grootschalige graafwerkzaamheden in Honderdmorgen en Vlijmens Ven van start
Blues in the Marshes In tijdschrift Bodem 2014-6 stond een artikel over waterbergen op blauwgraslanden. Inmiddels is aannemer Martens en Van Oord gestart met de grootschalige graafwerkzaamheden in de Honderd Morgen en het Vlijmens Ven. Hierbij een korte beschrijving van de uitvoering van dit project. Door: Albert Vrielink
Over de auteur: Albert Vrielink is projectmanager bij waterschap Aa en Maas en onder meer verantwoordelijk voor de projecten HoWaBo en Moerputten / Vlijmens Ven
in het gebied hergebruikt voor agrarische doeleinden, een ander deel gaat het gebied uit. Overlast voor de omgeving wordt daarbij zoveel mogelijk beperkt. Verkeersmaatregelen zorgen voor een goede doorloop van het verkeer in het gebied. H O WA B O E N B L U E S I N T H E M A R S H E S
De komende jaren wordt van in totaal 170 hectare voormalige landbouwgrond gemiddeld 40 centimeter toplaag afgegraven. Op de schrale grond die zo ontstaat kunnen bijzondere planten en dieren leven. Van een deel van de vrijgekomen grond worden kades rond het nieuwe waterbergingsgebied aangelegd. De werkzaamheden worden uitgevoerd in opdracht van waterschap Aa en Maas. De eerste fase waarin wordt gegraven is op 5 januari 2015 van start gegaan in de Honderd Morgen en de zuidwestelijke hoek van het Vlijmens Ven, nabij de molen van Nieuwkuijk. In deze fase wordt in de Honderd Morgen 25 hectare afgegraven, waarbij ongeveer 100.000 kuub grond vrij komt. Deze grond wordt tot medio februari opgeslagen in depots langs het veld, waardoor het water uit de grond weg kan zakken. De grond wordt vervolgens hergebruikt voor de aanleg van de kades rond de waterberging, en blijft dus binnen het gebied. Daarnaast is in het Vlijmens Ven begonnen met het afgraven van circa 140 hectare, waarbij 600.000 kuub grond vrij komt. Ook deze grond wordt eerst opgeslagen in depots. Vanaf februari wordt de grond vervolgens getransporteerd. Een deel wordt elders
De graafwerkzaamheden horen bij de uitvoering van het natuurontwikkelingsproject Blues in the Marshes en de realisatie van de Hoogwateraanpak ’s-Hertogenbosch (HoWaBo). Deze waterberging voorkomt een overstroming van ’s-Hertogenbosch in tijden van hoogwater in de Maas. In het project Blues in the Marshes wordt voormalige landbouwgrond omgevormd tot leefgebied voor bijzondere natuur. De werkzaamheden in het Vlijmens Ven en de Honderdmorgen zijn de eerste stap in de realisatie van de twee projecten. De totale uitvoering gaat nog duren tot eind 2017. SAMEN STERK!
In het Europese LIFE+ Nature project ‘Blues in the Marshes’ zetten Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, De Vlinderstichting, Waterschap Aa en Maas en de gemeente Heusden zich samen in om zeldzaam geworden blauwgraslanden te herstellen. Doel is om hiermee het leefgebied van bedreigde dieren en planten te verbeteren en te vergroten, waaronder de vlindersoort pimpernelblauwtje. Parallel aan de uitvoering van Blues in the Marshes wordt het waterbergingsgebied HoWaBo gerealiseerd. Dit grote waterbergingsgebied moet wateroverlast in ’s-Hertogenbosch in de toekomst voorkomen. Aan de realisatie van de waterberging werken ook de gemeente Vught, gemeente ’s-Hertogenbosch en waterschap de Dommel mee. Meer informatie over Blues in the Marshes kunt u vinden op www. bluesinthemarshes.nl. Meer informatie over de Hoogwateraanpak ’sHertogenbosch staat op www.aaenmaas.nl/howabo.
bodem nummer 1 | februari 2015
35
RUIMTELIJK BESTUURSRECHT Onder redactie van: Dr. J.W. van Zundert Mr. A.Ch. Fortgens Mr. ing. P.M.J. de Haan Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer Boek: ISBN 9789013121148 8e druk 1076 pagina’s ¤ 190 (incl. btw) Online: ¤ 68,25 (excl. btw)
NIEUW
IN 5 TOT 10 MINUTEN TOT DE KERN VAN DE ZAAK Het ruimtelijk bestuursrecht maakt deel uit van het omgevingsrecht, waarin onder andere het milieurecht en het natuurbeschermingsrecht zijn begrepen. Een integrale Omgevingswet is in voorbereiding; medio 2014 is het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Incidenteel wordt er in deze uitgave alvast naar verwezen.
In Tekst & Commentaar Ruimtelijk Bestuursrecht zijn de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen en becommentarieerd. Daarnaast is uiteraard ook alle andere relevante wet- en regelgeving met commentaar opgenomen. De wetgeving en het commentaar zijn opgenomen naar de stand van 1 oktober 2014.
Prijswijzigingen voorbehouden. Meer informatie en bestellen op www.kluwer.nl/tekstencommentaar
TEKST & COMMENTAAR Kunt u zonder?
A D V I E Z E N
A A N
H E T
B E L E I D
Zaken, mede op verzoek van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Het gaat om het vervolg van de vrijstelling die in februari 2014 voor een jaar is verleend, waarin het landbouwers met een melkveebedrijf is toegestaan om onder voorwaarden runderdrijfmest bovengronds aan te wenden. De TCB heeft in 2014 geadviseerd over deze vrijstellingsregeling.
Technische commissie bodem Postbus 30947 2500 GX Den Haag Tel. 070 4566596
De complete adviezen en rapporten kunnen worden gedownload van de website van de TCB: www.tcbodem.nl
De TCB heeft de volgende publicatie uitgebracht. A DV I E S V E R VO L G V R I J S T E L L I N G B OV E N G R O N D S A A N W E N D E N D R I J F M E S T, T C B A10 2 ( 2 015)
De TCB heeft geadviseerd over het vervolg op de vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest op verzoek van de staatssecretaris van Economische
De bezwaren die zij in dat advies heeft genoemd, blijven ook bij vervolg van de vrijstelling van kracht: • Er is geen ruimte voor toename van de nationale ammoniakemissie. • Blijvende aantasting van de functionaliteit van het bodemleven door emissiearme aanwendingstechnieken is niet aangetoond. • Bovengronds aanwenden van dierlijke mest past niet goed bij het gedachtegoed van kringlooplandbouw omdat relatief veel stikstof naar de lucht verdwijnt.
De TCB verwacht op basis van de aangepaste voorwaarden voor verlenging van de vrijstelling dat tussen de 100 en 250 bedrijven aanspraak zullen maken op de verlengde regeling. De TCB mist een voorstel hoe de controle wordt uitgevoerd om te beoordelen of bedrijven voldoen aan de gestelde voorwaarden en duidelijkheid over de maatregelen die worden getroffen in het geval bedrijven niet aan de voorwaarden blijken te voldoen. De TCB vindt dat criteria voor verlenging van de vrijstelling voorafgaand aan de in 2016 voorgenomen tussenevaluatie dienen te worden opgesteld. Tot slot ziet de TCB met belangstelling uit naar de resultaten van onderzoek naar manieren om ammoniakuitstoot te verminderen bij het bovengronds aanwenden van dierlijke mest.
Een andere overweging is dat mestinjectie leidt tot minder oppervlakkige afspoeling dan het bovengronds aanwenden van mest.
Dé afvalverwerker Verwerker van: Industrieel afvalwater Oliehoudend afval Brandstofresten Chemisch afval Ook verwerker van: Verontreinigde grond en TAG
ATM Vlasweg 12, 4782 PW Moerdijk www.atmmoerdijk.nl Tel: 0168-389289 Fax: 0168-389270
bodem nummer 1 | februari 2015
Contactpersonen: Rick Leerink (06-53698983) & Ron van Verk (06-51124004)
37
J U R I D I S C H
A C T U E E L
De circulaire Bodemsanering heeft als belangrijkste onderwerp de uitwerking van het saneringscriterium. Met het saneringscriterium moet worden vastgesteld of de sanering van een geval van ernstige verontreiniging met spoed moet worden aangepakt. Slechts wanneer sprake is van spoed, is het nemen van maatregelen verplicht. Dat volgt uit artikel 37 Wet bodembescherming. Meer concreet, moet het bevoegd gezag in een beschikking waarin op grond van artikel 29 Wbb de ernst van het geval wordt vastgesteld, tevens de spoedeisendheid vaststellen.
Circulaire bodemsanering in bestuursrechtelijke en civielrechtelijke jurisprudentie
G.A. van der Veen en J.J. Hoekstra
Trefwoorden: • Circulaire bodemsanering • Saneringscriterium • Spoedeisendheid
De circulaire bodemsanering spreekt zich uit over ernst en spoedeisendheid van gevallen van bodemverontreiniging Een geval is spoedeisend wanneer het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is, aldus artikel 37 lid 1 Wbb.1 Is een geval niet spoedeisend, dan hoeft geen sanering te worden uitgevoerd, of kan deze wachten totdat om andere redenen een sanering nodig of wenselijk is. Wij gaan eerst in op de circulaire, bespreken daarna de rol van de circulaire in enige recente uitspraken van de bestuurs- en de civiele rechter en ronden af met een conclusie. DE CIRCUL AIRE NADER BEZIEN
Prof. Mr G.A. van der Veen (rechts) is als advocaat verbonden aan AKD in Rotterdam en als bijzonder hoogleraar Milieurecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Mr J.J. Hoekstra (links) is advocaat bij Straatman Koster Advocaten in Rotterdam. Zij zijn onder meer werkzaam op het gebied van bodemverontreiniging (e-mail:
[email protected] en j.
[email protected])
38
De circulaire is een richtlijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu ter invulling van bevoegdheden van andere bestuursorganen, en wel van de provincie en (soms) de gemeente. De circulaire is geen algemeen verbindend voorschrift en bindt de besturen en/of private (rechts)personen dus niet direct. Wel blijkt uit (nog te bespreken) jurisprudentie dat de circulaire in wezen toch bepalend is voor de invulling van het saneringscriterium. Voor die invulling hanteert de circulaire een stappenplan. Zo kan bepaald worden of sprake is van ernst dan wel spoed. De eerste stap betreft de ernst. Volgens de circulaire is sprake van een geval van ernstige verontreiniging wanneer voor ten minste één stof het gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het
geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Er zijn echter ook gevallen waarbij de interventiewaarde niet wordt overschreden, en toch sprake is van een ernstig geval van verontreiniging. Die gevallen zijn beschreven in een bijlage van de circulaire. De tweede stap behelst de spoed. Indien uit de eerste stap volgt dat sprake is van ernst, moet bezien worden of sprake is van spoed. Daarvoor wordt een standaard risicobeoordeling uitgevoerd. Daartoe worden de resultaten van nader bodemonderzoek ingevoerd in een rekenprogramma, geheten Sanscrit. Dat maakt op basis van deze gegevens een generieke modelberekening. Onderscheid wordt daarbij gemaakt tussen risico’s voor de mens, risico’s voor het ecosysteem en van verspreiding van de verontreiniging. Er is sprake van onaanvaardbare risico’s voor de mens indien bij het huidige of voorgenomen gebruik van de locatie chronische en/of acute negatieve gezondheidseffecten kunnen optreden. Van onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem is sprake wanneer bij het huidige of voorgenomen gebruik van de locatie er dusdanige effecten op het ecosysteem zijn dat deze maatschappelijk onaanvaardbaar worden gevonden. Er kan dan worden gedacht aan aantasting van de biodiversiteit (bescherming van soorten), verstoring van kringloopfuncties (bescherming van processen), bio-accumulatie en doorvergiftiging. Tenslotte kan spoedeisendheid bestaan in verband met de mate van verspreiding van de verontreiniging. Daarvan is allereerst sprake wanneer het gebruik van de bodem wordt bedreigd bijvoorbeeld in relatie tot kwetsbare objecten zoals natuurgebieden drinkwaterwingebieden. Verder kunnen ver-
bodem nummer 1 | februari 2015
J U R I D I S C H
spreidingsrisico’s bestaan in verband met een onbeheersbare situatie. Dat is aan de orde wanneer er een drijf- of zaklaag aanwezig is of als het bodemvolume dat wordt ingesloten door de interventiewaarde contour in het grondwater groter is dan 6.000 m3. Ook de derde stap heeft betrekking op de spoedvraag. Indien de tweede stap leidt tot de conclusie van spoedeisendheid, kan vervolgens een locatiespecifieke beoordeling worden uitgevoerd. Op basis van locatiespecifieke omstandigheden kan worden beoordeeld of de standaardbeoordeling uit de voorgaande tweede stap moet worden heroverwogen. WERKING IN BESTUURSRECHTELIJKE JURISPRUDENTIE
Bestuursrechtelijke uitspraken waarin de circulaire voorkomt, komen niet iedere dag uit. In november 2014 wees de Afdeling bestuursrechtspraak echter drie uitspraken, die een aardige illustratie van de werking in de praktijk bieden. In een uitspraak van 5 november 2014 ging het over een besluit dat sprake was van enkele gevallen van ernstige bodemverontreiniging en dat bij twee gevallen spoedige sanering noodzakelijk is. Aanvankelijk had het bevoegd gezag niet gemotiveerd waarom de verspreidingsrisico’s van die gevallen leiden tot zodanige risico’s voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk was. In de uitspraak toetste de Afdeling of dat alsnog was gebeurd. De Afdeling verwees allereerst naar de circulaire, in het bijzonder voor de bepaling van onbeheersbare risico’s en behandelde vervolgens de vraag of het gezag zelf (bodem)onderzoek diende uit te voeren, of mocht volstaan met een theoretische beschouwing op basis van een risicobeoordeling. Dat mocht; eigen bodemonderzoek was niet nodig. Vervolgens rees de vraag of er volstaan mocht worden met een standaardrisicobeoordeling, of dat er nog dergelijke locatiespecifieke risicobeoordeling (als derde stap) aansluitend aan de standaardrisicobeoordeling had moeten worden uitgevoerd. Volgens de Afdeling verplicht de circulaire het bevoegd gezag niet tot het uitvoeren van een locatiespecifieke beoordeling en hoefde dat dus niet te gebeuren.2 Ook in een uitspraak van 19 november 2014 ging het om een besluit tot vaststelling van een ernstige verontreiniging, waarvan spoedige sanering noodzakelijk was. Ook hier ging het onder meer om de vraag of sprake was van onaanvaardbare risico's van verspreiding door een onbeheersbare situatie. De Afdeling verwees ook hier naar de mogelijkheid van een locatiespecifieke beoordeling door de initiatiefnemer. Die had dat in dit geval ook gedaan, maar het bevoegd gezag had die beoordeling onvoldoende geacht. Dat was ook uit de uit-
bodem nummer 1 | februari 2015
A C T U E E L
komst bij de Afdeling. Zo vond de Afdeling dat de rapportage van de initiatiefnemer niet aantoonde dat de risico's van verspreiding van de verontreiniging zodanig beperkt zijn dat het bevoegd gezag spoedige sanering niet om die reden noodzakelijk heeft kunnen achten, reeds omdat de beoordeling van die risico's in het rapport was gebaseerd op een niet realistische aanname. Al met al vond de Afdeling dat het bevoegd gezag zich op grond van de overeenkomstig de circulaire verrichte standaardrisicobeoordeling op het standpunt heeft mogen stellen dat de mate van verspreiding van de verontreiniging zodanig is dat spoedige sanering noodzakelijk is.3 In een uitspraak van 26 november 2014 stond wederom een besluit tot vaststelling van ernst en spoed. Ook hier draaide het geschil om de bepaling van spoed. De discussie ging meer concreet over de vraag of voldoende boringen waren verricht, omdat het aantal zo laag leek dat niet zou worden voldaan aan de minimale eis die het softwareprogramma Sanscrit stelt aan de invoerparameters. De Afdeling hield het erop dat de risico’s beoordeeld waren met behulp van het softwareprogramma Sanscrit en dat daaruit bleek dat zich onaanvaardbare risico’s voor de mens en onaanvaardbare ecologische risico’s voordoen. Daarvoor was een discussie over aantallen boringen niet nodig. Voldaan was aan de eisen van de modelberekening en dat was voldoende. Aardig was nog dat appellanten nog verwezen naar een helppagina van het programma, dat nadere instructies gaf voor situaties waarin onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om concentraties voor delen van het geval af te leiden, maar die situatie deed zich volgens de Afdeling niet voor en dus kon het programma zelf gevolgd worden. WERKING IN CIVIELRECHTELIJKE JURISPRUDENTIE
Ook in civielrechtelijke jurisprudentie komt de circulaire soms voor. Het staat partijen bijvoorbeeld vrij om in koopovereenkomsten de conformiteit van het gekochte mede te laten bepalen door publiekrechtelijke regelingen, zoals de circulaire. Dat was bijvoorbeeld het geval in een vonnis van 7 augustus 2013. Partijen hadden een invulling gegeven aan een (eventuele) saneringsnoodzaak en hadden daarvoor ook verwezen naar een oudere versie van de circulaire. Vervolgens bleek asbest aanwezig te zijn, maar asbest was niet in de circulaire opgenomen. Met inachtneming van het voor de uitleg van een overeenkomst geldende Haviltexcriterium was de rechtbank van oordeel dat onderzoek naar asbest tussen partijen is overeengekomen, gelet op het volgende. Artikel 7 lid 1 van de koopovereenkomst be-
vat een ruime omschrijving van bodemverontreiniging. Er is niet alleen sprake van bodemverontreiniging als de streefwaarde van stoffen wordt overschreden, maar ook indien de stoffen in hogere concentraties voorkomen dan op grond van natuurlijk voorkomen is te verwachten gelet de stand van de wetenschap, dan wel daarvoor in de plaats tredende of aanvullende algemeen gangbare kwaliteitseisen. Dat er voor asbest in de - in artikel 7 bedoelde - circulaire 2000 geen streefwaarde is opgenomen brengt dan ook niet zonder meer mee dat de aanwezigheid van asbest in een bepaalde concentratie geen bodemverontreiniging in de zin van de koopovereenkomst zou kunnen opleveren. Bovendien gaat ook de circulaire 2000, zoals blijkt uit de onder 2.6 weergegeven passage, ervan uit dat de aanwezigheid van asbest onder omstandigheden bodemverontreiniging oplevert, aldus de Rechtbank. De koper had bovendien nog voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst mede geïnformeerd naar de aanwezigheid van asbest. Al met al viel volgens de Rechtbank ook asbest onder “ernstige verontreiniging”, ook al kwam asbest in de circulaire niet voor. CONCLUSIE
In de bestuursrechtelijke jurisprudentie wordt de circulaire Bodemsanering secuur gevolgd, zowel voor de bepaling van ernst, als van spoed. Pogingen om de standaardbepaling van spoed te ontkrachten met een beroep op locatiespecifieke omstandigheden stranden in beginsel. De betreffende “stap drie” van de circulaire hoeft dan ook volgens de bestuursrechter eigenlijk niet gevolgd te worden.4 In civielrechtelijke zaken kan de circulaire een rol spelen, bijvoorbeeld wanneer partijen rechtsgevolgen hebben verbonden aan het bestaan van “ernst” en/of “spoed”. Ter invulling van die begrippen kan de circulaire ook dan goede diensten bewijzen. Het is echter niet zo, dat de circulaire dan steeds het pleit beslecht. Ook buiten de circulaire om kan het oordeel luiden dat sprake is van een ernstige verontreiniging, die de koper niet hoeft te aanvaarden. NOTEN
1.
2. 3. 4.
Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013, Stcrt. 2013, nr. 16675, ook besproken door M.M.de Vries, Kroniek bodem in Vastgoedrecht 2015, nummer 1, wier artikel als inspiratie voor deze bijdrage heeft gediend. ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3959. ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4159. ABRvS 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4251.
39
GEMIDDELD BEOORDEELD MET EEN
8,2!
Voorjaar 2015
POWERambtenaar
Dinsdag 10 maart
Maandag 20 april
Woensdag 18 maart 2015
Efficiëntie & Optimalisatie Wilt u slimmer werken?
Zichtbaarheid & Daadkracht Leer duidelijk en helder communiceren!
Verandering & Flexibiliteit Vind uw nieuwe manier van werken.
Meer informatie en inschrijven? www.wolterskluwer.nl/opleidingen