1
Theorie: Basiskennis veroudering De processen van het ouder worden Inleiding Evenals elke ander nieuwe levensfase biedt ook de ouderdom nieuwe mogelijkheden en perspectieven. In de beeldvorming over het ouder worden wordt in onze samenleving nog steeds eenzijdig de nadruk gelegd op de beperkingen ten gevolge van veroudering. Het beeld dat onze samenleving heeft van de ouderdom wordt gekenmerkt door isolement, eenzaamheid, afhankelijkheid en hulpbehoevendheid. De meeste ouderen zijn echter niet eenzaam en hulpbehoevend. Als het geschetste negatieve beeld al op zou gaan, geldt het voornamelijk voor de categorie van hoogbejaarden. In dit hoofdstuk worden de beperkingen van het ouder worden niet als uitgangspunt genomen. Ouder worden wordt als een veranderingsproces gezien dat bij iedereen op een eigen manier verloopt. Wanneer het ouderen lukt hun levenswijze goed aan te passen aan de veranderende mogelijkheden op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied, dan ervaren ze de oude dag minder als een negatieve levensfase. Uiteraard kan het aanpassingsvermogen tekortschieten. Dan is er sprake van een verstoord verouderingsproces. Als verzorgende zul je meestal te maken krijgen met oudere zorgvragers bij wie het verouderingsproces min of meer verstoord wordt. Deze ouderen zijn kwetsbaar en hebben zorg nodig. Om die zorg op een goede manier te kunnen geven, is het belangrijk om de processen van het oud worden te kennen. Deze levensfase heeft niet alleen beperkingen maar ook (nieuwe) mogelijkheden. Als je vertrouwen hebt in het aanpassingsvermogen van ouderen kun je het welbevinden van oudere zorgvragers bevorderen en hen helpen bij het vinden van een passende levensstijl. In dit hoofdstuk is allereerst een beschrijving gegeven van de processen van het ouder worden en hun invloed op het welzijn van ouderen. Vervolgens wordt ingegaan op zowel positieve als negatieve invloeden op het verloop van verouderingsprocessen. Daarna komt verstoring van de processen van ouder worden ter sprake en tot slot wordt er stil gestaan bij de relatie tussen de oudere zorgvrager en de zorgverlener. Daarbij worden ook suggesties gegeven over de wijze waarop verzorgenden ouderen kunnen helpen bij het vinden van een levensstijl die aansluit op hun behoeften en mogelijkheden. Orgaanspecifiek staan we stil bij de veranderingen in de ogen en de oren en hun effect op het dagelijks leven van ouderen. Doelstellingen Als je dit hoofdstuk hebt doorgewerkt, heb je de volgende doelstellingen bereikt. Je kunt: • de lichamelijke veranderingen ten gevolge van het ouder worden weergeven; • individuele verschillen in biologische ontwikkeling herkennen; • de psychische veranderingen ten gevolge van het ouder worden weergeven; • individuele verschillen in de cognitieve ontwikkeling herkennen; • de veranderingen in de sociale omgeving tijdens de ouderdom weergeven; • de samenhang tussen de biologische, cognitieve en sociale ontwikkeling herkennen; • positieve en negatieve invloeden op de verouderingsprocessen weergeven; • verstoring van de normale verouderingsprocessen herkennen; • de relatie tussen de oudere zorgvrager en de (jonge) zorgverlener typeren; • oudere zorgvragers ondersteunen bij het aanpassen van de levensstijl aan de veranderende mogelijkheden.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
2
1.1
Processen van het ouder worden
Heel veel mensen willen wel lang leven maar er zijn weinig mensen die graag oud willen zijn. Zoals in de inleiding al werd opgemerkt, is oud worden een proces waar verschillende kanten aan zitten, zowel positieve als negatieve. In deze paragraaf worden de drie met elkaar samenhangende verouderingsprocessen – de biologische, cognitieve en psychosociale ontwikkeling – op zichzelf bekeken. De processen van het ouder worden, worden daarbij opgevat als ontwikkelingsprocessen. Ontwikkeling kent altijd zowel een toename als een afname, dus winst en verlies. De verhouding tussen winst en verlies verandert wel in de loop van het leven. In de eerste levenshelft is er meer sprake van winst terwijl gedurende de laatste levenshelft de nadruk steeds meer op verlies komt te liggen. Het verouderingsproces worden in deze paragraaf min of meer als standaardprocessen beschreven. Natuurlijk zijn er wat betreft het verloop van deze processen, grote individuele verschillen tussen mensen. Je zou kunnen zeggen dat er net zo veel manieren van ouder worden zijn als er mensen zijn. 1.1.1 Biologische ontwikkeling Onderzoek naar het biologische verouderingsproces bij de mens is niet eenvoudig. Om een goed beeld te krijgen van de biologische veranderingen ten gevolge van het ouder worden, zou je die veranderingen bij grote aantallen mensen gedurende hun hele leven moeten volgen. Omdat oud worden zo langzaam gaat, duren zulke onderzoeken dus erg lang. Uit praktische overwegingen worden bij wetenschappelijk onderzoek ouderen daarom vaak vergeleken met jongeren. De vraag is dan of de gevonden verschillen werkelijk veroorzaakt worden door veroudering. Jongeren verschillen immers wat betreft hun leefstijl nogal van ouderen. Ook groeien jongeren op onder heel andere omstandigheden dan ouderen. Biologische verschillen tussen jongeren en ouderen hoeven dus niet noodzakelijkerwijs te worden veroorzaakt door veroudering. De oorzaak ervan kan net zo goed liggen in externe omstandigheden. Duidelijk is wel dat bepaalde ouderdomsveranderingen genetisch geprogrammeerd zijn en dus bij iedereen vroeg of laat zullen optreden. Enkele voorbeelden van genetisch bepaalde ouderdomsveranderingen zijn het krijgen van grijs haar, het dunner en droger worden van de huid en ouderdomsverziendheid (presbyopie). Daarnaast zijn er veel veranderingen die weliswaar bij heel veel ouderen voorkomen maar waarvan niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat ze werkelijk genetisch bepaald zijn. Hendrikje van Andel-Schipper, de vrouw op 115-jarige leeftijd als oudste Nederlander ooit overleed, had heel bijzondere genen. Mevrouw van Andel-Schipper overleed in 2005. Zij stelde haar lichaam ter beschikking van de wetenschap. Een geweldige uitdaging voor onderzoekers natuurlijk. Want wat maakt dat de vrouw maar liefst 115 jaar oud werd? Volgens de onderzoekers van de Vrije Universiteit in Amsterdam had Van Andel-Schipper zeldzame veranderingen in haar DNA. Iets in haar genen beschermde haar tegen dementie en andere ouderdomsziekten. In haar hersenen was geen spoor van dementie te vinden. Ook had ze geen aderverkalking, een van de veroorzakers van hartproblemen. Overigens onderging de vrouw niet lang voor haar dood nog een test op dementie. Daaruit bleek dat haar hersenen nog functioneerden als die van iemand van 60 tot 70 jaar. De onderzoekers willen nu de genen van de Drentse vrouw vergelijken met die van andere mensen die heel oud zijn geworden. Bron: NOS
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
3
Biologische ouderdomsveranderingen kunnen worden ingedeeld in algemene en orgaanspecifieke veranderingen. In de eerste plaats zijn er dus algemene ouderdomsveranderingen. Zo neemt bij het ouder worden de lichaamslengte af. Dit wordt veroorzaakt door het inzakken van wervels door osteoporose en vochtverlies in de tussenwervelschijven. De hoeveelheid lichaamsvocht neemt af en de hoeveelheid vetweefsel neemt toe ten koste van spierweefsel. De meest opvallende ouderdomsverandering die voor vrijwel alle organen geldt is atrofie. Atrofie treedt op in de spieren, het skelet, de huid, de hersenen, de lever, de nieren en het hart. Verder worden diverse weefsels stugger doordat het aantal verbindingen tussen collageenmoleculen toeneemt. Dit heeft bijvoorbeeld effect op de longcapaciteit die daardoor afneemt of de bloeddruk die hoger kan worden als de bloedvaten stugger worden. Zowel bij mannen als bij vrouwen neemt de botmassa af. Bij mannen gaat dit minder snel dan bij vrouwen, die na de overgang de grootste vermindering hebben. Calcium wordt minder ingebouwd, botten worden bros en breken makkelijker. In hoeverre ouderdomsveranderingen endogeen zijn, is niet met zekerheid te zeggen. In de loop van de geschiedenis moesten opvattingen hierover ook wel eens herzien worden. Zo werd tandeloosheid tot halverwege de twintigste eeuw opgevat als een normale en onontkoombare endogene verouderingsverandering. Nu is intussen wel duidelijk dat eigen tanden en kiezen door juiste voeding en een goede mond- en gebitsverzorging tot op zeer hoge leeftijd behouden kunnen worden. Binnen de tandheelkunde is de zorg voor ouderen zelfs een specialisme geworden: de gerodontologie. Functionele veroudering Door de orgaanspecifieke ouderdomsveranderingen gaat het functioneren van diverse organen achteruit. Dit heet functionele veroudering en begint in feite al rond het twintigste levensjaar. Door de grote reservecapaciteit van de verschillende orgaansystemen heeft dit echter aanvankelijk nauwelijks invloed op het fysieke functioneren van mensen. Op latere leeftijd is het effect van functionele veroudering uiteraard wel merkbaar. De functionele veroudering houdt niet voor alle organen gelijke tred. Zo neemt de zenuwgeleiding minder snel af dan de hart- en longfunctie en de stofwisselingsfunctie. We gaan hier wat dieper in op de normale veroudering van ogen en oren, die kunnen leiden tot ouderdomsverziendheid (presbyopie) en ouderdomsslechthorendheid (presbyacusis). De ogen van oudere mensen (meestal beginnend rond de 50) kunnen minder goed van dichtbij scherp zien. Ook de ooglens verliest elasticiteit en kan niet goed meer accommoderen. Met een bril met leesgedeelte is dit doorgaans goed te verhelpen. Bovendien hebben de ogen steeds meer licht nodig om contrast te behouden. Dit verklaart mede waarom oudere mensen minder willen auto rijden als het donker wordt.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
4
Oogaandoeningen als staar (cataract), netvliesbeschadiging, verhoogde oogboldruk (glaucoom) of macula-degeneratie horen niet tot normale verouderingsprocessen. Glaucoom of verhoogde oogboldruk wordt veroorzaakt in de voorste oogkamer doordat het oogvocht niet meer goed afgevoerd wordt. De hogere druk leidt tot vermindering van het gezichtsvermogen aan de randen van het gezichtsveld. Ook kunnen er halo’s of lichtringen rondom lichtbronnen te zien zijn. Bij ernstig verhoogde druk kan wazig zien, rode ogen, pijn en misselijkheid optreden. Naast druppels om bijv. oogdruk te verminderen zijn lasertechnieken en lensimplantaten of micro-chirurgie mogelijk om klachten te verminderen. Geneesmiddelen voor glaucoom kunnen bijwerkingen hebben op de luchtwegen, bijvoorbeeld voor mensen met COPD. Het proces van de verhoogde oogdruk wordt vertraagd maar kan niet ongedaan gemaakt worden. De macula of gele vlek is het centrale punt waar de beelden op het netvlies binnen komen, met de kegeltjes en staafjes. Maculadegeneratie leidt tot onscherp zien, met name in het midden van het gezichtsveld vallen steeds meer details weg en er ontstaat geleidelijk een vage vlek. Ook vertekenen de beelden die iemand ziet. Aan deze beschadiging is weinig te doen. Veel licht en grote letters ( boeken, beeldscherm, toetsenbord) ondersteunen het zien. Bij ouderdomsslechthorendheid of presbyacusis is een vorm van perceptiedoofheid. Dat betekent dat de verwerking van geluidsgolven in het binnenoor of de gehoorzenuw niet goed verloopt. Dit in tegenstelling tot geleidingsdoofheid waarbij de lucht in de gehoorgang het geluid niet goed geleidt zoals bij oorsmeerpropjes of infecties in de gehoorgang. Ouderdomsdoofheid begint meestal met het verlies van hoge tonen. Bij mensen van 75 jaar blijkt 14 % van de mensen enige moeite te hebben met het volgen van een gesprek met een persoon, en bijna 40 % heeft moeite met het volgen van een gesprek met meerdere personen. Boven de 85 blijkt bij 80 % het gehoor zo achteruit gegaan te zijn dat zij voor versterking van het gehoor in aanmerking komen. Ook blijkt de samenwerking tussen de beide oren te haperen. Het gericht luisteren naar een geluid en waarnemen uit welke richting het komt wordt moeilijker. Veel ouderen vragen niet om hulp als zij slechter horen. Zij hebben het beeld van de oude hoortoestellen waarbij alle geluiden evenveel versterkt werden zoals de menselijke stem in een gesprek, muziek, het tikken van de klok en geluiden in de omgeving. Zij verwachten dan ook niet veel hulp van een hoortoestel. Tegenwoordig zijn hoortoestellen technisch heel ingenieus en goed in te stellen per frequentie. De proef op de som nemen en toestellen uittesten is in veel gevallen mogelijk. Inter- en intra-individuele verschillen in biologische veroudering Zoals al eerder werd vastgesteld, is de biologische veroudering geen standaard, aan leeftijd gekoppeld proces. Mensen van dezelfde leeftijd kunnen wat dat betreft in een heel verschillende fase zitten. Zo zijn er zeventigjarigen die nog een marathon lopen maar er zijn ook zeventigjarigen die niet meer in staat zijn een stevige wandeling te maken. Waarschijnlijk hebben dit soort verschillen veel te maken met de leefstijl en de levensomstandigheden maar er zijn ook redenen om aan te nemen dat de aanleg een rol speelt. Ook binnen één individu zijn er verschillen waar te nemen als het gaat om het tempo waarin ouderdomsveranderingen zich manifesteren. Dat valt waar te nemen ten aanzien van de uiterlijke kenmerken. Zo kom je wel dames op leeftijd tegen die er in hun gezicht ouder uitzien dan ze in feite zijn, maar die een relatief jong ogend figuur en bewegingspatroon hebben. In dat geval veroudert de huid in een sneller tempo dan het spierstelsel.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
5
Beleving en welbevinden Hoewel het biologische verouderingsproces heel geleidelijk en natuurlijk verloopt, komt er toch een moment dat iemand constateert dat hij bij de groep van de ouderen hoort. Heel vaak ligt de aanleiding tot die constatering in signalen vanuit de omgeving. Terloopse opmerkingen van anderen maken duidelijk dat zij je oud beginnen te vinden. Sommige mensen ervaren deze seintjes als pijnlijk. In onze samenleving wordt de ouderdom immers niet als een erg aantrekkelijke levensfase beschouwd.
De signalen van anderen kunnen nog wel worden genegeerd maar om de signalen die het eigen lichaam geeft, kunnen de meeste mensen niet heen. Je voelt bijvoorbeeld dat je je vroegere tempo niet meer vast kunt houden of dat je uithoudingsvermogen minder wordt. Ontkenning van deze verschijnselen of verzet ertegen maakt de meeste mensen er niet gelukkiger op. De meeste ouderen proberen op een constructieve manier om te gaan met het feit dat alles niet meer zo vlot en gemakkelijk gaat als vroeger. Ze stellen bijvoorbeeld hun ambities bij en passen hun woonomgeving zodanig aan dat ze er ook wanneer hun lichamelijk functioneren verder vermindert nog comfortabel kunnen wonen. Het lichaam is een systeem dat steeds zal proberen zichzelf in evenwicht te houden, zowel letterlijk qua houding als ook in de lichaamsprocessen. Ook bij veroudering zal het lichaam steeds proberen evenwicht te bewaren door zich aan te passen van de veroudering. Dit proces is een combinatie van adaptatie (aanpassing) en regulatie (veranderingen in regelsystemen zoals energieverdeling, hormoonhuishouding).
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
6
1.1.2 Cognitieve ontwikkeling Wat betreft de cognitieve ontwikkeling zijn de meeste mensen zo rond hun vijfendertigste op hun top. Dat wil echter niet zeggen dat je in je verdere leven geen topprestaties op intellectueel gebied meer zou kunnen leveren. Integendeel. Neem bijvoorbeeld Einstein: de theorie waardoor hij grote bekendheid heeft gekregen, heeft hij na zijn vijfendertigste ontwikkeld. Wel is het zo dat je na je vijfendertigste steeds sterker een beroep gaat doen op eerder opgedane kennis en ervaring. Wanneer het ouderen lukt hun eerder opgedane kennis en ervaring in verband te brengen met nieuwe ontwikkelingen en actuele inzichten, dan kunnen ze prestaties blijven leveren die zelfs een meerwaarde hebben op de cognitieve prestaties van jongeren. Desalniettemin treden er met het stijgen van de leeftijd wel veranderingen op in de cognitieve functies: oriëntatie, taal, waarneming en intellectuele vermogens. Duidelijk is wel dat cognitieve vermogens afnemen wanneer er geen beroep meer op wordt gedaan. Zo is er lange tijd van uitgegaan dat ouderen niet meer in staat zouden zijn te leren. Aan bijscholing van oudere werknemers werd in het verleden bijvoorbeeld weinig of geen aandacht besteed. Men meende dat dat geen nut zou hebben omdat ouderen nu eenmaal geen nieuwe kennis kunnen opnemen. Inmiddels is het tegendeel gebleken. Met gerichte trainingen en aangepaste leeromstandigheden kunnen de cognitieve prestaties van ouderen enorm verbeteren. Ouderen die weer een opleiding gaan volgen of een studie oppakken, blijken niet alleen veel op te steken over de onderwerpen waarin ze zich verdiepen maar ook leervaardigheden te ontwikkelen. Tegenwoordig is er een groot cursusaanbod voor ouderen. Verder is de belangstelling voor informatietechnologie onder ouderen enorm toegenomen. Kennelijk geldt dus ook als het gaat om het leervermogen het gezegde ‘use it or lose it’. Het onderzoek naar hersenen en hersenfuncties heeft een enorme vlucht doorgemaakt doordat we met moderne technologie de werking van hersengebieden en hun onderlinge verbindingen zichtbaar kunnen maken. Uit dit onderzoek blijkt dat de verbindingen tussen de hersencellen en daarmee de prikkeloverdracht cruciaal zijn. Als het aantal cellen afneemt, zoals dat bij ouder wordende hersenen het geval is, kunnen actieve verbindingen veel compenseren. Alle activiteiten die we met onze hersenen ondernemen blijken bestaande verbindingen te onderhouden en nieuwe verbindingen te vormen. Dit wordt neurale plasticiteit genoemd. Terwijl je dit leest, worden in je hersenen nieuwe verbindingen geopend. Dat gebeurt ook bij een gesprek tussen mensen, of tijdens beweging. De oproep om te (blijven) bewegen heeft dus ook zin voor de geheugenfunctie en het zo lang mogelijk actief houden van onze hersenen.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
7
Wel zijn er verschillen tussen ouderen en jongeren als het gaat om het uitvoeren van bepaalde cognitieve taken, zoals het oplossen van een probleem. Over het algemeen hebben ouderen wat meer tijd nodig om een probleem op te lossen dan jongeren. Dat ligt echter niet alleen aan het feit dat het denken trager wordt en dus meer reactietijd nodig is, maar ook aan het feit dat naar mate de opdracht complexer wordt het reactievermogen verder afneemt.
Individuele verschillen Net als bij biologische veroudering zijn er ook wat betreft de cognitieve ontwikkeling grote individuele verschillen tussen mensen. De cognitieve ontwikkeling is namelijk, misschien wel in nog sterkere mate dan de biologische ontwikkeling, het resultaat van de interactie tussen mensen en hun omgeving. Leefomstandigheden en levenservaring spelen een grote rol. Zo is de opleiding die je volgt bijvoorbeeld sterk bepalend voor je cognitieve ontwikkeling. Ook wordt de cognitieve ontwikkeling sterk beïnvloed door biologische levensgebeurtenissen. Een hersenvliesontsteking of een schedeltrauma in de loop van het leven kan een enorme impact hebben op de verdere cognitieve ontwikkeling. Individuele verschillen op cognitief gebied komen ten slotte ook voort uit verschillen in de biografie ofwel de belangrijke levensgebeurtenissen die iemand meemaakt. Een voorbeeld daarvan is vroegtijdig verlies van een ouder. Vroeger was het vanzelfsprekend dat dan één van de kinderen de taken van de weggevallen ouder overnam. Ging het om de moeder, dan kreeg de oudste dochter de verantwoordelijkheid voor de huishouding en de opvoeding van de overige kinderen toebedeeld. Betrof het de vader dan was de oudste zoon de aangewezen persoon om diens bedrijf over te nemen. Het is begrijpelijk dat zoiets een grote impact kan hebben op de mogelijkheden tot cognitieve ontwikkeling. Men wordt dan weliswaar in een versneld tempo volwassen maar men komt niet vanzelfsprekend meer toe aan het ontwikkelen van aanwezige talenten. Beleving en welbevinden Ook op cognitief gebied bemerken ouder wordende mensen op een zeker moment veranderingen. De een realiseert zich dat hij niet meer zo snel reageert als vroeger, een ander constateert dat zijn geheugen niet meer zo waterdicht is. Hoe mensen dit soort signalen beleven, hangt sterk af van welke eigenschappen ze als de kern van hun persoonlijkheid beschouwen en waar ze hun identiteit aan ontlenen. Wanneer je jezelf bijvoorbeeld ziet als iemand die snel reageert op wat er in zijn omgeving gebeurt, dan kan de bewustwording van het feit dat het eigen denken en reageren toch trager worden bedreigend zijn. Dat hoeft het welbevinden uiteraard niet noodzakelijkerwijs aan te tasten. Essentieel in het proces van ouder worden is dat iemand de betrekkelijkheid leert zien van dergelijke kwaliteiten. Mensen die dat kunnen, blijken veel meer te kunnen genieten van de mogelijkheden die ze nog wel hebben, juist omdat ze zich de eindigheid daarvan realiseren. ‘Genieten zolang het nog kan’ is dus ook voor ouderen een positieve levenshouding. Ook blijkt dat ouderen gelukkiger zijn wanneer ze de mogelijkheden die ze hebben niet voortdurend vergelijken met wat ze vroeger konden.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
8
Net zoals in het biologische proces is adaptatie, het aanpassen aan de veranderende omgeving hier het sleutelbegrip. Iemands karakter speelt in al deze situaties een belangrijke rol en is mogelijk meer bepalend voor met name de psychische en emotionele adaptatie aan de cognitieve veranderingen. 1.1.3 Sociale ontwikkeling De kern van het sociale proces van ouder worden is de verandering in de rollen die worden vervuld. Vaak gaat het aanvankelijk om een verandering van de inhoud van de rol en vervolgens verlies je de rol. Wanneer je eigen ouders bijvoorbeeld afhankelijk worden, verandert de inhoud van de ‘kindrol’ die je vervult; wanneer je ouders overlijden, verlies je deze rol. Het overlijden van de eigen ouders is een levensgebeurtenis die de meeste mensen tegenwoordig pas meemaken wanneer ze zelf al wat ouder beginnen te worden. Voor velen is het een eerste confrontatie met het feit dat ook het eigen leven eindig is. Ook de inhoud van de ‘ouderrol’ die je vervult ten opzichte van je eigen kinderen verandert in de loop van de tijd. Wanneer je kinderen volwassen zijn, hebben ze hun eigen zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In dat opzicht ben je als ouder minder nodig. De ouder-kindrelatie ontwikkelt zich dan meer naar een gelijkwaardige relatie. Omdat kinderen hun ouders meestal overleven, verliezen de meeste mensen de ouderrol uiteindelijk niet. Wel kan toenemende afhankelijkheid tot een ingrijpende inhoudsverandering en zelfs tot inhoudelijke omkering leiden. Een sociale rol waarvan met zekerheid gezegd kan worden dat die vroeg of laat moet worden losgelaten, is de rol die je vervult in het arbeidsproces. Omdat dat een rol is die structuur aan het leven geeft en waaraan vaak ook nog status wordt ontleend, is de pensionering voor velen een ingrijpende levensgebeurtenis. Daarbij komt ook nog dat het verlies van de beroepsrol toch vaak nog een abrupte gebeurtenis is, ook al is het tijdstip waarop iemand met pensioen gaat meestal al lang van tevoren bekend. Het abrupte zit echter in het feit dat voor veel mensen de inhoud van de beroepsrol gedurende hun loopbaan weinig is veranderd. Met andere woorden, ze doen tegen het einde van hun loopbaan nog hetzelfde werk als waarmee ze ooit begonnen zijn. Pas de laatste jaren echter krijgen arbeidsorganisaties oog voor zoiets als loopbaanontwikkeling en gaan ze over op wat genoemd wordt ‘leeftijdsbewust personeelsbeleid’. Dit betekent dat iemands functie inhoudelijk wordt afgestemd op zijn levensfase en dat de oudere werknemer mogelijkheden krijgt tot het meer geleidelijk loslaten van de beroepsrol, bijvoorbeeld door een functie te aanvaarden met minder verantwoordelijkheden. Anderzijds hoopt men ook door leeftijdsbewust personeelsbeleid, het voor ouderen aantrekkelijk te maken om langer in het arbeidsproces te blijven. Dit wordt een steeds belangrijkere kwestie omdat er grote tekorten op de arbeidsmarkt worden verwacht nu de grote naoorlogse generatie, oftewel de ‘babyboomers’ met pensioen gaan. Daarom wordt de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd. Niet iedereen is daar blij mee. Steeds vaker wordt er namelijk naar de pensionering uitgekeken en verheugt men zich op een periode waarin men nog gezond genoeg is om het een en ander te ondernemen. Men hoopt alsnog dingen te kunnen verwezenlijken waaraan men gedurende het arbeidsleven nooit aan toegekomen is. Naast de vier hierboven genoemde rollen verlies je naarmate je ouder wordt nog veel meer sociale rollen, vooral door het overlijden van belangrijke anderen. Een erg ingrijpend verlies is uiteraard het verlies van de rol van levenspartner. Ook de gevolgen van het verlies van bijvoorbeeld de rol van vriend/vriendin, buur of vertrouwenspersoon mogen echter niet worden onderschat.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
9
Beleving en welbevinden
Al kunnen er heel pijnlijke kanten zitten aan de ouderdomsveranderingen op het sociale gebied, toch kunnen er ook positieve aspecten worden aangegeven. Zo betekent inhoudelijke verandering van rollen vaak een grotere vrijheid en meer tijd en ruimte voor andere dingen. Verder betekent het verlies van een bepaalde rol dat je daarvoor in de plaats een andere rol kunt gaan vervullen waardoor je weer heel nieuwe en verrijkende ervaringen opdoet. Heel wat ouderen vervangen bijvoorbeeld het verlies van de ouderrol met de grootouderrol en genieten daar met volle teugen van. Sterker nog, ze ervaren de omgang met hun kleinkinderen als een gelegenheid om alsnog die dingen te doen waaraan ze nooit toekwamen toen hun eigen kinderen klein waren. Ook voor het verlies van de beroepsrol vinden de meeste ouderen een vervanging. Het vrijwilligerswerk in onze samenleving wordt bijvoorbeeld voor het leeuwendeel door ouderen verricht. Zowel binnen de hulpverlening als in de dienstverlening maken ouderen zich tegenwoordig als vrijwilliger verdienstelijk. Ook binnen het bedrijfsleven komt het steeds meer voor dat gepensioneerden onbetaald hun ervaring en expertise aanbieden, bijvoorbeeld door het adviseren van beginnende ondernemers. Kortom, het welbevinden van ouderen op sociaal gebied is in sterke mate afhankelijk van de mate waarin ze in staat zijn de maatschappelijke rollen en activiteiten die ze los moeten laten, te vervangen door nieuwe. Daarnaast speelt ook het waardepatroon een grote rol. Vooral voor de oudere ouderen zijn waarden als plicht, verantwoordelijkheid en productiviteit heel erg belangrijk. Genieten heeft in hun leven nooit op de eerste plaats gestaan. Vanuit zo’n waardepatroon is het natuurlijk niet eenvoudig om verantwoordelijke en productieve rollen los te laten en daarvoor in de plaats rollen op te pakken die meer vrijblijvend zijn. De jongere generatie ouderen zoals de babyboomers ervaren dat al minder zo. Maar zoals altijd met beleving is ook dit, mede door ieders individuele karakter, gekleurd. 1.2
Positieve en negatieve invloeden op processen van het ouder worden
In de voorgaande paragraaf werd al enkele keren aangegeven dat de wijze waarop mensen ouder worden niet alleen afhankelijk is van interne factoren zoals genetisch bepaalde veranderingen in cellen en organen. Of je al of niet te maken krijgt met verouderingsziekten is eveneens een cruciale factor. Ook spelen de omstandigheden waarin je leeft een belangrijke rol en niet in de laatste plaats je persoonlijkheid en karakter. Wanneer verouderen alleen een intrinsiek proces zou zijn dan zou het heel geleidelijk gaan en zou je er nauwelijks iets van merken. Problemen op oudere leeftijd ontstaan vooral wanneer naast de intrinsieke ook nog extrinsieke factoren en verouderingsziekten een rol spelen. In deze paragraaf worden de extrinsieke factoren – leefstijl en omgeving – besproken. Het gaat dan om factoren die zowel invloed hebben op de intrinsieke, genetisch bepaalde veroudering als op het optreden van verouderingsziekten.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
10
Leefstijl Leefstijl is een begrip met een ruime betekenis. Enkele aspecten waarvan wordt aangenomen dat ze duidelijk van invloed zijn op het verloop van de biologische veroudering zijn voeding, gebruik van genotmiddelen en lichaamsbeweging. Voeding Wat betreft voeding is nog nooit bewezen dat gezonde, dus caloriearme voeding het verouderingsproces van mensen vertraagt. Dieronderzoek heeft weliswaar uitgewezen dat ratten en muizen langer leven wanneer ze caloriearme voeding krijgen maar dat wil nog niet zeggen dat dat bij mensen ook het geval is. Het is dus niet zeker dat je langer leeft wanneer je een caloriearm voedingspatroon hebt, maar het wordt wel steeds duidelijker dat de kwaliteit van de ouderdom erdoor verbetert. De aanwezigheid van vitaminen en mineralen in de voeding ondersteunt het zo lang mogelijk intact houden van het lichaam en zijn functies. Zo verminderen voldoende vitamine D (bijv. in boter) en kalkrijke voeding (calcium in melkproducten maar bijv. ook in koolsoorten) de ontkalking van bot en bevorderen de B vitamines, met name foliumzuur ( B11) en vitamine B 12 de zenuwgeleiding. Vitamine C ondersteunt de weerstand, vitamine E beschermt tegen hart en vaatziekten. Gezonde voeding die bevat veel vitaminen en mineralen, indien nodig kunnen tekorten met vitaminepreparaten aangevuld worden. Genotmiddelen Het gebruik van genotmiddelen is sterk verweven met het voedingspatroon. Van een aantal genotmiddelen is duidelijk dat ze een rol spelen bij het optreden van verouderingsziekten. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het gebruik van tabak en van suiker. Je kunt echter ook weer niet zonder meer zeggen dat het gebruik van genotmiddelen dus een negatieve invloed heeft op de verouderingsprocessen. Het zou best kunnen zijn dat het feit dat genotmiddelen vaak een ontspannend effect hebben juist positief werkt. Veel ouderen zien in vanuit het perspectief dat zij niet zo lang meer leven, zelf geen reden om met genotmiddelen te stoppen. Lichaamsbeweging Beweging lijkt wel invloed te hebben op bepaalde aspecten van veroudering. Zo nemen de longcapaciteit en de spierkracht aantoonbaar minder af bij een gezond bewegingspatroon. Ook vertraagt lichaamsbeweging osteoporose. Tot op zeer hoge leeftijd heeft bewegen een positieve invloed op de kwaliteit van het leven tijdens de ouderdom. Het blijkt dat ouderen die in beweging blijven een betere spijsvertering hebben, minder last hebben van depressieve gevoelens, een beter slaappatroon hebben en een beter reactievermogen vertonen. Naast voeding, gebruik van genotmiddelen en beweging is ook de manier waarop men in het leven staat een aspect van de leefstijl. Een positieve levenshouding lijkt een gunstige invloed te hebben op de verouderingsprocessen. Wat precies een positieve levenshouding is, is niet zo makkelijk te beschrijven.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
11
Wanneer je een positieve levenshouding hebt dan houd je van het leven. Je doet datgene waar je plezier in hebt en je doet datgene wat nodig is met plezier. Je hebt vertrouwen in je eigen krachten en je neemt de verantwoordelijkheid voor jezelf. Je hebt geen spijt of schuldgevoelens over het verleden, je leeft in het heden en je hebt vertrouwen in de toekomst. Levensomstandigheden Als het gaat om de levensomstandigheden die van invloed zijn op de verouderingsprocessen dan kan op de eerste plaats worden gedacht aan het sociaal netwerk en aan de samenleving en de inkomenspositie. Sociaal netwerk Het in stand kunnen houden en het aangaan van intieme relaties en goede sociale contacten blijkt een enorme positieve invloed te hebben op het sociale verouderingsproces. Omdat ouderen nogal eens relaties verliezen, is het belangrijk voor hen om vaardig te zijn in het leggen van nieuwe contacten en het aangaan en onderhouden van nieuwe relaties. Vooral de oudere ouderen hebben dat gedurende hun leven vaak niet geleerd. Het gegeven dat zorgvragers in een verpleeg- of verzorgingshuis zo weinig relaties aanknopen met medebewoners is onder andere daar op terug te voeren. Uit onderzoek naar eenzaamheid onder ouderen blijkt overigens dat de kwaliteit van de relaties en contacten belangrijker is dan de aantallen. Ouderen die bijvoorbeeld maar een of twee goede relaties hebben, geven minder vaak aan zich eenzaam te voelen dan ouderen die een groot aantal oppervlakkige relaties hebben. De samenleving Wat betreft de samenleving waarin we leven, kan het feit dat er erg weinig nieuwe maatschappelijke rollen voor ouderen zijn, genoemd worden als een negatieve invloed op verouderingsprocessen. Tot voor kort werden ouderen gedwongen om maatschappelijke rollen los te laten, zodat jongeren kansen zouden krijgen, terwijl er geen nieuwe vervangende rollen werden gecreëerd. De uitstoot van ouderen uit het arbeidsproces zoals die enkele decennia geleden op grote schaal heeft plaatsgevonden, is daar een voorbeeld van. Veel ouderen zijn daardoor toen in een maatschappelijk isolement terechtgekomen. Nu heel veel al of niet vervroegd gepensioneerden zelf nieuwe rollen hebben gevonden en niet meer zo zitten te springen om betaald werk is de situatie zich aan het omkeren. Juist nu veel mensen uitkijken naar het tijdstip waarop ze met pensioen kunnen gaan en al vol plannen zitten voor de besteding van hun tijd als het zover is, wordt de VUT afgeschaft en gaat de pensioengerechtigde leeftijd omhoog. De inkomenspositie Als laatste negatieve invloed op de verouderingsprocessen kan de slechte inkomenspositie van vooral de oudere ouderen worden genoemd. Om aan het maatschappelijk verkeer te kunnen deelnemen, moet je immers niet alleen beschikken over sociale vaardigheden maar ook over voldoende geld. Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
12
Uit onderzoek blijkt bovendien dat de rijkere ouderen een betere gezondheidstoestand hebben dan diegenen die alleen van hun AOW moeten rondkomen. 1.3
Stoornissen in de ontwikkeling bij het ouder worden
In paragraaf 1.1.3 werden al enkele aspecten benoemd die van belang zijn voor het welzijn van ouder wordende mensen. Wanneer ouderen worstelen met de daar genoemde aspecten kan echter nog niet van stoornissen in de verouderingsprocessen gesproken worden. Het is niet abnormaal wanneer mensen moeite hebben met ouderdomsveranderingen. Je aanpassen gaat nu eenmaal niet altijd zonder slag of stoot. Meestal kan iemand na enige tijd bepaalde ouderdomsveranderingen wel accepteren en er constructief mee omgaan. Ook wanneer zich problemen voordoen op een van de drie ontwikkelingsgebieden kan nog niet gezegd worden dat er een stoornis is in het verouderingsproces. Daarvan is pas sprake wanneer er een verwevenheid is tussen problemen met het zich aanpassen op biologisch, cognitief en sociaal gebied. Dan hebben we te maken met de geriatrische zorgvrager. Draagkracht en draaglast In deze paragraaf wordt gewezen op het belang van een benadering van de mens als geheel, als een uniek individu, de holistische benadering. In de geriatrie is het zuiver medische model te beperkt. Het draagkracht-draaglastmodel biedt goede mogelijkheden om verbanden te leggen tussen biologische, cognitieve en sociale problematiek bij ouderen. Wanneer je werkt met en voor ouderen dan moet je leren kijken en denken vanuit het draagkracht-draaglastmodel. Je moet leren zien dat een probleem op het biologisch gebied – bijvoorbeeld een slechte mobiliteit – kan leiden tot problemen op het sociale vlak – bijvoorbeeld vereenzaming. Vervolgens kan vereenzaming weer leiden tot problemen op het cognitieve vlak – bijvoorbeeld oriëntatiestoornissen. Bij gezonde ouderen is er sprake van een evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Naarmate iemand ouder wordt, wordt het evenwicht tussen draagkracht en draaglast steeds wankeler. 1.4
Het aanpassen van de levensstijl aan de levensfase van de ouderdom
Visies op ouder worden Om ouderen te kunnen helpen bij het aanpassen van hun levensstijl aan hun levensfase moet je wel enigszins een idee hebben van hoe een bij de ouderdom passende levensstijl eruitziet. Iedereen heeft wel een beeld van wat een ‘goede ouderdom’ ofwel wat ‘succesvol verouderen’ inhoudt, maar het is goed om eens na te gaan waar zo’n beeld vandaan komt en hoe het van invloed is op de manier waarop je ouderen helpt bij het zich aanpassen. Binnen de samenleving zijn er globaal vier visies op de ouderdom. Deze visies worden hier kort aangestipt, beginnend met de oudste en eindigend met de meest recente.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
13
– De eerste visie is ontwikkeld rond het midden van de twintigste eeuw. De kern van de visie is dat ouderen zich geleidelijk terug horen te trekken uit het sociale verkeer. Ze leggen steeds meer rollen neer en laten steeds meer activiteiten los. Ouder worden wordt dus opgevat als een proces van loslaten. De visie staat bekend als de disengagement-theorie. – De tweede visie is een reactie op de eerste. Het loslaten van steeds meer rollen en activiteiten leidt namelijk tot inactiviteit en niet alle ouderen leken daar gelukkig van te worden. De kern van de tweede visie is dan ook dat ouderen zo lang mogelijk actief horen te blijven. Vanwege hun mogelijkheden moeten ze wel rollen en activiteiten loslaten maar daar moeten andere voor in de plaats komen. Deze visie is bekend onder de naam activiteitentheorie. – De derde visie is ook weer een reactie op de voorgaande visies. Men werd geconfronteerd met het feit dat ook lang niet alle ouderen zaten te wachten op nieuwe rollen en activiteiten. De kern van de derde visie werd dan ook dat ouderen zo veel mogelijk hun oude levensstijl moeten blijven vasthouden en deze alleen waar nodig aan moeten passen. Ouderen moeten dus gewoon zo lang mogelijk doorgaan met de activiteiten die ze altijd gedaan hebben. Deze visie staat bekend als de continuïteitstheorie. – De laatste visie is een samenvoeging van de drie voorgaande visies. De kern van de visie is dat ouder worden een heel individueel proces is. Voor sommige ouderen is het goed activiteiten los te laten, voor anderen is het goed activiteiten te blijven ontplooien. Deze visie staat bekend onder de naam differential aging-theorie. In deze visie wordt ervan uitgegaan dat ouderen zelf weten wat goed voor hen is. Het is dus een emancipatorische visie die recht wil doen aan alle mogelijke wijzen van ouder worden. Het begrip ‘autonomie’ neemt dan ook een belangrijke plaats in, in deze visie. Momenteel is de laatste visie de meest gangbare. Wanneer je oudere zorgvragers wilt helpen bij het vinden van een passende levensstijl dan moet je dus uitgaan van hun autonomie. Je moet hun autonomie bevorderen en samen met hen nagaan waarvoor ze kiezen. Vervolgens steun je en help je hen bij het realiseren van die keuze. Wanneer er overduidelijk geen sprake meer kan zijn van autonomie, bijvoorbeeld omdat iemand zijn keuze niet meer kenbaar kan maken of echt niet meer weet wat goed voor hem is, dan ga je uit van de continuïteitstheorie. Met behulp van naasten vorm je je een beeld van de vroegere levensstijl en je zorgt voor een dagindeling die daarin past.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
14
Kwaliteit van leven, kwaliteit van zorg In september 2006 is het model Zorgleefplan Verantwoorde zorg van ActiZ verschenen. In een zorgleefplan staat hoe aan de behoefte aan zorg van de cliënt tegemoet wordt gekomen in het leven van alledag. Aan de hand van dit model kunnen voor alle cliënten zorgleefplannen worden opgesteld die aansluiten bij de Normen voor Verantwoorde zorg. (ActiZ, NVVA, LOC, Sting, AVVV, 2005). Daarmee is een belangrijke stap gezet in de invoering van Verantwoorde zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen. Medewerkers kunnen het model gebruiken bij het voeren van gesprekken met cliënten op basis van de vier zogenaamde levensdomeinen en voor het op een heldere manier vastleggen van de gemaakte afspraken. De oudere cliënt zal toenemend de regie van zijn /haar leven willen voeren. Het zorgleefplan is hiervoor een prima hulpmiddel. De autonomie van de zorgvrager kan bij toenemend zorgbehoefte goed gewaarborgd worden. Het is hierbij wel van belang dat het zorgleefplan als het plan van de cliënt zelf wordt beschouwd en altijd in samenspraak met de cliënt wordt bepaald. Het model zorgleefplan (ActiZ) In het model worden vier levensdomeinen onderscheiden (zie verderop). Voor elk levensdomein zijn checklijsten met mogelijke vragen en onderwerpen opgenomen die aan de orde kunnen komen bij de eerste kennismaking en bij alle volgende gesprekken met de cliënt. Voor alle onderdelen zijn voorbeeldformulieren toegevoegd. (Zie bijlage 1, blz. 24) Omdat het model gebaseerd is op de Normen Verantwoorde zorg, wordt de kans groter dat cliënten de zorg krijgen in overeenstemming met die normen. Het uitgangspunt is dat de cliënt zelf aangeeft hoe de kwaliteit van het leven optimaal ondersteund kan worden. Dat leidt tot individuele afspraken over de zorg en de dienstverlening die worden vastgelegd en geëvalueerd. De vier levensdomeinen 1. De woon- en leefomstandigheden 2. Participatie (het sociale leven van de cliënt) 3. Mentaal welbevinden en autonomie 4. Lichamelijk welbevinden en gezondheid De cliënt is de belangrijkste bron van informatie. In gesprekken en observaties ‘geeft’ de cliënt informatie. Daarnaast zijn familie en vooral mantelzorgers een belangrijke aanvullende bron van informatie. Naarmate de cliënt zijn verhaal zelf minder goed kan doen, wordt de rol van de naasten en de rol van non-verbale communicatie en observatie als bron van informatie langrijker. Wat de beste bron is, verschilt per situatie en onderwerp. Het zorgleefplan is nooit af. Het groeit mee met de levensfase en veranderingen in het welzijn van de cliënt en de inzichten van de zorgverleners. Belangrijk is dat medewerkers bij wat ze meemaken en bespreken met de cliënt steeds alert zijn op zaken die in het zorgleefplan moeten worden opgenomen. En op ontwikkelingen die het nodig maken dat het zorgleefplan bijgesteld wordt. Een zorgleefplan is een praktisch hulpmiddel waarmee mensen in kaart brengen hoe hun persoonlijke situatie is op een aantal levensterreinen, welke behoeften zij hebben aan ondersteuning en welk (zorg)aanbod nodig is om dit te realiseren. In een zorgleefplan staan haalbare afspraken opgenomen waarmee de doelen van de cliënt worden gerealiseerd. Er is sprake van haalbaarheid in termen van: de mogelijkheden voor de cliënt, tijd en beschikbare middelen.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1
15
Om als praktisch hulpmiddel te kunnen functioneren, moet het aan een aantal voorwaarden voldoen: • Het zorgleefplan is opgesteld vanuit de belevingswereld en behoeften van cliënten. Een zorgleefplan bevordert de kwaliteit van leven van een persoon. • Het zorgleefplan ondersteunt cliënten bij het maken van keuzes. Het gaat daarbij om beschikbare zorg en middelen, waaronder de geïndiceerde uren die de cliënt toegewezen heeft gekregen. • Verzorging is een duidelijk herkenbaar onderdeel van het zorgleefplan. Deze zorg is ondersteunend voor de doelstellingen van de cliënt. Het zorgleefplan is breder van opzet dan het zorgplan en beslaat uit verschillende levensterreinen. • Het zorgleefplan is een middel voor communicatie en overleg tussen de cliënt en de verantwoordelijke zorgverleners. Medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de zorg overleggen bij voorkeur rechtstreeks met de cliënt over wat nodig is en passen het aanbod zo nodig aan. • Afspraken met zorg- en hulpaanbod staan opgenomen in het zorgleefplan. Er is duidelijkheid over wat er waarom geleverd wordt, hoe en wanneer dit gebeurt.
Bureau G&D, Leertraject Somatiek 1