http://www.edusom.nl
Thema Informatie vragen bij een instelling
Lesbrief 30. Herhaling thema. Wat leert u in deze les?
De woorden uit les 27, 28 en 29.
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en Gemeente Amsterdam
Opdracht 1. De woorden van les 27. Goed of fout? Kruis het goede antwoord aan.
1. Voordat je kan beginnen met een opleiding, moet je je aanmelden. Goed Fout
2. Een opleiding is een goed begin om hogerop te komen. Goed Fout
3. Als je niet van dieren houdt, dan ben je gek op dieren. Goed Fout
4. Als iets moeilijk is, dan is het simpel. Goed Fout
5. Als je wasmachine het goed doet, dan is er geen storing. Goed Fout
6. Nadat je de introductie van de cursus hebt gehad, kan je aan de slag gaan. Goed Fout
7. De theorie kan getoetst worden met een tentamen. Goed Fout
Bekijk de antwoorden op p. 12. Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
2
Opdracht 2. De woorden van les 28. Wat betekent het? Kruis het goede vakje aan. 1. Wat betekent rondkomen? Een rondje lopen. Genoeg om van te leven. Heel veel verdienen. 2. Wat betekent geweldig? Saai. Fantastisch. Jammer. 3. Wat betekent inkomsten? Hoeveel geld je verdient. Hoeveel geld je uitgeeft. Hoeveel geld je van de belasting krijgt. 4. Wat betekent kwijtschelding? Je mag iets later betalen. Je moet iets meer betalen. Je hoeft iets niet te betalen. 5. Wat betekent termijn? De tijd waarin je kan betalen. De tijd waarin je geld krijgt. De tijd waarin je geen geld krijgt. 6. Wat betekent uitkering? Geld dat je krijgt van de belasting. Geld dat je moet betalen als je niet werkt. Geld dat je krijgt als je niet meer kan werken. 7. Wat betekent uitgaven? Hoeveel geld je verdient. Hoeveel geld je uitgeeft. Hoeveel geld je van de belasting krijgt.
Bekijk de antwoorden op p. 12. Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
3
Opdracht 3. De woorden van les 29. Vul de puzzel in. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Iets dat kapot is. Jouw fout of jouw … Goed luisteren of kijken. Geld van de verzekering krijgen. Een soort verzekering. Het geld dat je iedere maand of ieder jaar moet betalen. Wat je ervoor moet betalen. Je denkt na voordat je iets doet.
Welk woord lees je van boven naar beneden? …………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 12. Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
4
Opdracht 5. De uitdrukkingen van les 27, 28 en 29. Streep het foute antwoord door. Lees de vraag goed!
1. Waar kan je gek op zijn? Je kinderen / De belasting
2. Hoe kan je hogerop komen? Door een opleiding te gaan volgen / Door ontslagen te worden
3. Waarmee kan je aan de slag gaan? Met een introductie / Met een opleiding
4. Wanneer is iets echt iets voor jou? Als je het heel erg leuk vindt / Als je ervoor in aanmerking komt.
5. Waarvoor kan je in aanmerking komen? De uitgaven / Kwijtschelding.
6. Wat kan je in behandeling nemen? Een aanvraag / Een termijn
Bekijk de antwoorden op p. 13. Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
5
Opdracht 5. U heeft drie gesprekken gelezen. Nu komen er vier over de gesprekken. Geef antwoord.
1.
U wilt een opleiding gaan volgen. Maar u wilt eerst informatie hebben. U kunt een aantal dingen doen. Wat moet u NIET doen?
opbellen naar de school een folder vragen een afspraak met de decaan maken naar de verzekering bellen
2.
U heeft een belastingaanslag van 350 euro gekregen. U mag het bedrag in twee termijnen betalen. Wat betekent dat, dat u in twee termijnen mag betalen? …………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………
3.
U kijkt niet goed uit en rijdt tegen een fietser aan. U heeft een WA-verzekering. Wie betaalt de schade? de bank de verzekeringsmaatschappij u zelf de gemeente
4. Als u een verzekering heeft, dan moet u iedere maand een bedrag betalen. Hoe noem je dat bedrag? …………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 13. Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
6
Opdracht 6. Informatie vragen. Lees de zin. Waar kunt u informatie vragen? Let op: Er zijn vaak meerdere antwoorden goed. 1.
U heeft een belastingaanslag gekregen. Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
2.
U wilt een opleiding gaan volgen? Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
3.
U wilt meer weten over een WA-verzekering. Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
4.
U wilt geld lenen. Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
5.
U zoekt een baan. Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
6.
U heeft een probleem op uw werk. Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
7.
U moet uw rijbewijs verlengen. Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
8.
U heeft een rekening van de dokter gekregen. U weet niet wat u er mee moet doen. Waar kunt u informatie vragen?
…………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 13.
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
7
Opdracht 7. Maak zoveel mogelijk nieuwe woorden van een bestaand woord. Schrijf de nieuwe woorden op de … Voorbeeld: Welke woorden kunt u maken met het woord ‘kaart’? Antwoorden: ov-chipkaart, ponskaartje, maandkaart, landkaart enzovoort. 1.
Welke woorden kunt u maken met het woord ‘bon’?
………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
2.
Welke woorden kunt u maken met het woord ‘bewijs’?
………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
3.
Welke woorden kunt u maken met het woord ‘formulier’?
………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
4.
Welke woorden kunt u maken met het woord ‘nummer’?
………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
5.
Welke woorden kunt u maken met het woord ‘huis’?
………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
6.
Welke woorden kunt u maken met het woord ‘kleding’?
………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 13. Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
8
Opdracht 8. Geef antwoord op de vijf vragen. 1. Wat zegt u als u iets leuk vindt? …………………………………………………………………………………………
2. Wat zegt u als u wilt vertellen waarom u de belastingaanslag niet kunt betalen? …………………………………………………………………………………………
3. Wat zegt u als u wilt controleren of iets klopt? …………………………………………………………………………………………
4. Wat zegt u als u wilt vertellen dat u de vorige week tentamens had? …………………………………………………………………………………………
5. Wat zegt u als u iets jammer vindt? …………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 13.
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
9
Opdracht 9. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT VRAGEN STELLEN Zoek iemand uit uw land van herkomst die al goed Nederlands praat. Stel vragen aan die persoon over Nederlands leren. Bijvoorbeeld: Wat leerde u het eerste in het Nederlands? Hoe leert u het beste nieuwe Nederlandse woorden? Hoe heeft u Nederlands geleerd? Wat vindt u het moeilijkste om te leren van het Nederlands? Wat heeft u gedaan om dat probleem op te lossen?
Hoe gaat het met uw Nederlands? Kunt u dat in het Nederlands zeggen? 1.
U gaat een nieuwe opleiding doen. U wilt heel graag kok worden. U heeft een gesprek met een decaan. De decaan vraagt aan u: Waarom wilt u kok worden? Wat zegt u?
2.
U heeft een belastingaanslag gehad. U heeft geen geld om die te betalen. U belt op naar de gemeente. De man aan de telefoon vraagt: Waarom kunt u dat niet betalen. Wat zegt u?
3.
U heeft gehoord dat het belangrijk is om een WA-verzekering te hebben. U vraagt aan een vriend of dat waar is. Wat zegt u?
4.
U bent een paar dagen vrij geweest van uw werk. U had de vorige week tentamens. Iemand vraagt aan u: Waarom was je vorige week niet op het werkoverleg? Wat zegt u?
5.
U heeft een tentamen gehad. U hoopt dat u een goed cijfer heeft, maar u heeft een onvoldoende. Wat zegt u?
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
10
MEER WOORDEN LEREN Lees de onderstaande woorden. Zoek de woorden op in het woordenboek. U kunt bijvoorbeeld het ‘Basiswoordenboek Nederlands’ of het ‘Nederlands als tweede taal’woordenboek gebruiken. Schrijf de betekenis van de woorden op de stippellijn.
Les 27
Verder leren …………………………………………………………………………………………... Onderhouden …………………………………………………………………………………………... Les 28
De belastingdienst …………………………………………………………………………………………... Terugvragen …………………………………………………………………………………………... Les 29
Nooit van gehoord …………………………………………………………………………………………... Schadeformulier …………………………………………………………………………………………...
Bekijk de antwoorden op p. 14. Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
11
ANTWOORDBLAD Opdracht 1. 1. Goed 2. Goed 3. Fout 4. Fout 5. Goed 6. Goed 7. Goed Opdracht 2. 1. Genoeg om van te leven. 2. Fantastisch. 3. Hoeveel geld je verdient. 4. Je hoeft iets niet te betalen. 5. De tijd waarin je kan betalen. 6. Geld dat je krijg als je niet meer kan werken. 7. Hoeveel geld je uitgeeft. Opdracht 3.
Het woord is schadevergoeding.
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
12
Opdracht 4. 1. Je kinderen. 2. Door een opleiding te gaan volgen. 3. Met een opleiding. 4. Als je het heel erg leuk vindt. 5. Kwijtschelding. 6. Een aanvraag. Opdracht 5. 1. U moet niet naar de verzekering bellen. 2. Als u iets in twee termijnen mag betalen, dan mag u het bedrag in twee keer betalen. Dus als u bijvoorbeeld 350 euro moet betalen, dan mag u twee keer 175 euro betalen. 3. Als een WA-verzekering heeft, dan betaalt de verzekeringsmaatschappij de schade. 4. Dat bedrag noem je de premie. Opdracht 6. 1. Bij de gemeente of de belastingdienst. 2. Bij een ROC of een CWI. 3. Bij een verzekeringskantoor of een bank. 4. Bij een bank. 5. Bij een uitzendbureau of een CWI. 6. Bij de vakbond of het bureau voor rechtshulp. 7. Bij de gemeente. 8. Bij de ziektekostenverzekering. Opdracht 7. Let op! Andere antwoorden kunnen ook goed zijn! 1. Antwoorden: tegoedbon, kassabon, parkeerbon, kortingsbon, … 2. Antwoorden: kentekenbewijs, legitimatiebewijs, garantiebewijs, … 3. Antwoorden: schadeformulier, aanvraagformulier, inschrijfformulier, … 4. Antwoorden: telefoonnummer, huisnummer, sofinummer, … 5. Antwoorden: gemeentehuis, woonhuis, stadhuis, … 6. Antwoorden: werkkleding, zomerkleding, feestkleding, … Opdracht 8. 1. Dat is echt iets voor mij. Of: Dat lijkt mij vreselijk leuk. 2. Dat komt omdat ik niet zoveel geld verdien. Of: Omdat ik een uitkering heb. 3. Dat is toch zo? Of: Klopt dat? 4. Toen had ik tentamens. Of: Toen moest ik leren, want ik had een tentamen. 5. Wat zonde! Of: Ik vind het jammer.
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
13
MEER WOORDEN LEREN Lees de onderstaande woorden. Zoek de woorden op in het woordenboek. U kunt bijvoorbeeld het ‘Basiswoordenboek Nederlands’ of het ‘Nederlands als tweede taal’woordenboek gebruiken. Schrijf de betekenis van de woorden op de stippellijn. Les 27 Verder leren Nog meer gaan oefenen of studeren zodat je iets kan. Onderhouden Doen wat nodig is om te zorgen dat iets goed blijft werken of mooi blijft.
Les 28 De belastingdienst De instantie die zorgt dat de belastingen betaald worden. Terugvragen Vragen of je iets terug kan krijgen dat je eerder weg hebt gegeven of hebt betaald.
Les 29 Nooit van gehoord Dat heb ik nooit eerder iemand horen zeggen. Schadeformulier Een formulier dat je invult nadat je schade hebt gemaakt. Dit formulier stuur je op naar de verzekeringsmaatschappij.
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
14
Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Leef & Leer. En op Oefenen.nl. Daar vindt u programma’s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. Een taalvriend is iemand die goed Nederlands spreekt. Een vriend. Of misschien iemand van uw werk. Of uw buurman. Het is handig als u een taalvriend heeft om samen de oefeningen mee te doen En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier!
Kijk naar films van ETV Ook vindt u films die gaan over rekeningen en geld. Deze film gaat over iets ruilen: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=314
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
15
Opdracht 1. Wat kan je zeggen? 1. Als u wilt laten merken dat u iets interessant vindt, zeg dan bijvoorbeeld: -
Dat is echt iets voor mij. Ik vind dat heel leuk. Het lijkt me erg interessant. Dat lijkt me vreselijk leuk.
2. Als u wilt vertellen hoe iets komt, zeg dan bijvoorbeeld: -
Dat komt door … Mijn zoon was ziek. Daarom heeft hij de toets slecht gemaakt. Ik heb geen tijd, omdat ik morgen naar school moet Ik ga deze wasmachine kopen, want die is in de aanbieding.
3. Als u wilt controleren of iets waar is, zeg dan bijvoorbeeld: Dat is toch zo? Of niet? Of vergis ik me? Klopt dat? 4. Als u wilt vertellen dat iets is gebeurd, zeg dan bijvoorbeeld: Toen had ik tentamen. Toen ging ik weer werken. Toen was ik ziek. Toen ging ik boodschappen doen. 5. Als u wilt zeggen dat u iets jammer vindt, zeg dan bijvoorbeeld: Wat zonde! Helaas. Ik vind het jammer.
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
16
Opdracht 2. Kunt u het nu? Vul dit in voor uzelf. Oefen met uw taalvriend!
Ja, dat kan ik Nee, nog niet Ik kan… -
Een gesprek voeren over opleidingen.
-
Mijzelf of mijn kind inschrijven voor een opleiding.
-
Deelnemen aan een opleiding.
-
Informatie vragen bij een instelling.
-
Informatie begrijpen van een instelling.
-
Informatie vragen over verschillende verzekeringen.
-
Een verzekering afsluiten.
-
Een beroep doen op de verzekering.
-
Belastingaangifte doen.
Les 30 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2015
17