8 JAAR NEEDIS Terugblik op 8 jaar grijze data-ontsluiting
F.G.H. van Wees en W.G. van Arkel ECN-Beleidsstudies Petten
NEEDIS Postbus 1 1755 ZG Petten telefoon: 0224-564750 telefax : 0224-563338
NDS-98-002
september 1998
6.
Verantwoording Dit rapport is geschreven als onderdeel van het Nationaal Energie Efficiency Data Informatie Systeem (NEEDIS). In de stichting NEEDIS zijn het Ministerie van Economische Zaken, Sep en Gasunie vertegenwoordigd. De stichting NEEDIS heeft aan ECN opdracht verleend het data informatie systeem verder te ontwikkelen. Het doel van NEEDIS is om een algemeen erkend en in beginsel openbaar databestand samen te stellen en actueel te houden. In dit databestand wordt informatie opgenomen over het energiegebruik en verklarende factoren hierbij van verschillende sectoren in de industrie, huishoudens en overige afnemers.
2
7. Augustus 1998 8. 8 jaar NEEDIS
Ten geleide Samenvating 1. INLEIDING 2. NEEDIS ALS PRODUCT 2.1 2.2 2.3 2.4
De klanten De database De bronnen Het product
3. EPILOOG
BIJLAGEN A. LEVENSCYCLUS NEEDIS 1. INLEIDING 2. CHRONOLOGISCHE ONTWIKKELING 3. LEVENSCYCLUS NEEDIS 3.1 NEEVIS/NEEDIS Startfase 3.2 NEEDIS Consolidatiefase 3.3 NEEDIS Beheerfase
B. C. D. E. F.
DE NEEDIS-STRUCTUUR OPZET NEEDIS-RAPPORTAGE SAMENVATTINGEN SECTORRAPPORTAGES GRIJZE BRONNEN NASLAG Workshops en seminars Organisaties sectorraportages NEEDIS-rapporten
4
9.
INHOUD Ten geleide Het voorliggende rapport is de laatste welke onder de NEEDIS-vlag zal verschijnen. Hiermee wordt een periode afgesloten waarin een schat van ervaring is opgedaan in het ontsluiten van grijze data. Hieronder wordt verstaan de data welke niet via het reguliere CBS-circuit wordt waargenomen, doch welke wordt aangetroffen in diverse bronnen. Het feit dat dit het laatste NEEDIS-rapport is wordt aangegrepen om in dit rapport een terugblik te werpen op de geschiedenis gedurende ca. 8 jaar, vanaf het ontstaan van het samenwerkingsverband NEEDIS in de vorm van de gelijknamige Stichting NEEDIS. Hiermee wordt tevens voorzien in de gevoelde noodzaak om de ondankbare taak uit te voeren alle betrokkenen in de afgelopen jaren een rapport mee te kunnen geven, dat als tastbare herinnering kan dienen. Het NEEDIS-team
5
7. Augustus 1998 8. 8 jaar NEEDIS
De activiteiten onder de noemer NEEDIS houden eind 1998 op. Hiermee wordt tevens een periode van 8 jaar afgesloten waarin veel ervaring is opgedaan met het in een database-systeem opslaan van energiegerelateerde numerieke gegevens. Naast de reguliere CBS-statistieken is het voor het beantwoorden van de diverse vragen noodzakelijk gebleken aanvullende gegevens op te slaan. Deze hebben soms een beschrijvend incidenteel karakter maar verschijnen ook periodiek, zodat hiermee tijdreeksen zijn te vullen. Deze laatste zijn te kenschetsen als ‘grijze data’. Het inbrengen van alle beschikbare gegevens uit het grote aanbod van grijze bronnen wordt (ook om financiële overwegingen) niet zinvol geacht. Het is tevens gebleken dat de combinatie en interpretatie hiervan tot zinvolle informatie niet via een interface gerealiseerd kan worden. Een intermediair is daarbij gewenst. Hierdoor bevat de database steeds meer meta-gegevens: de vindplaats van numerieke gegevens. Ervaring leert, dat er voor gewaakt moet worden dat het geheugen van de beheerder de rol van de digitale database gaat overnemen. De Stichting NEEDIS heeft ECN de gelegenheid gegeven de huidige vraagbaakfunctie tot eind 1999 te kunnen uitvoeren, aangestuurd vanuit het CBS. Om na deze datum de activiteiten te kunnen vervolgen is de drijfveer om nieuwe participanten hiervoor te interesseren.
6
10.
SAMENVATTING
7
11. Augustus 1998 12. 8 jaar NEEDIS
Dit rapport bevat een terugblik op 8 jaar NEEDIS. In het oorspronkelijke database1 ontwerp was opgenomen dat er naast CBS-gegevens ter aanvulling grijze data zou worden opgenomen. Gezien de getrooste inspanning om het product NEEDIS tot stand te brengen - rondom een systeem met kwantitatieve energie relevante data van uiteenlopende aard - is het opportuun de positieve en negatieve ervaringen bij het opzetten van een database met grijze data vast te leggen. Het rapport is opgebouwd uit een aantal inleidende hoofdstukken, verwijzend naar bijlagen. De meeste ruimte wordt ingenomen door een samenvatting van de 23 sectorrapporten, welke onder auspiciën van NEEDIS tot stand zijn gekomen. Daarnaast is ruimte gereserveerd om een chronologisch verslag op te nemen over de geschiedenis van de afgelopen 8 jaren NEEDIS. Deze inleiding wordt tevens gebruikt om hier reeds een schot voor de boeg te geven ten aanzien van de kern van het bestaansrecht van ‘een’ NEEDIS. De ervaring heeft geleerd dat het klaarleggen van gegevens of data - hetzij op de plank/schap, hetzij in een databestand - onvoldoende tegemoet komt aan de diversiteit van vragen. De vragenstellers bepalen uiteindelijk hoe de gegevens tot bruikbare informatie kunnen worden gecompileerd. Dit vergt telkenmale een ander gebruik van de gegevens, afhankelijk van de vraagstelling. Tevens is gebleken dat de rol van de beheerder niet uitgeschakeld kan worden. Zelfs na het ongebreideld vullen van een database resteren er altijd vragen die gegevens vereisen die niet zijn ingebracht. De beheerder als intermediair tussen de vragensteller en de beschikbare data biedt dan uitkomst. Er vindt daarmee een interactie plaats met een leercurve van de intermediair (maar ook de gebruiker). Daardoor zal het systeem geen dood product zijn, maar er loert wel een gevaar dat het systeem met steeds minder data gevoed gaat worden. De meta-gegevens (verwijzing naar de vindplaats) gaan steeds belangrijker worden in combinatie met het geheugen van de beheerder.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! "
! Hieronder wordt verstaan de data welke niet via reguliere CBS-statistieken wordt waargenomen, doch welke wordt aangetroffen in diverse bronnen. 8
13.
1. INLEIDING
9
16.
2. NEEDIS ALS PRODUCT Dit hoofdstuk heeft de titel ‘NEEDIS als product’ meegekregen. Hierin wordt gedocumenteerd wat zoal in de afgelopen 8 jaar is opgebouwd. Begrippen als de hiërarchie van de data(piramide), structuurbeschrijving van de database en de aard en omvang van grijze data komen daarbij successievelijk aan de orde. Deze technische paragrafen worden voorafgegaan met de analyse: Wie zijn de klanten van NEEDIS?
2.1 De klanten Als NEEDIS als product moet worden gekarakteriseerd dan kan en mag niet vergeten worden om terug te zien op de ontstaansgeschiedenis. Het is in 1989 begonnen als een door Sep geïnitieerd systeem (NEVIS: Nationaal Elektriciteits Verbruiks Informatie Systeem), omdat er dringende behoefte bestaat aan een database met besparingsgegevens om de verschillen in interpretaties van de cijfers te verminderen. Hiermee werd nagestreefd dat partijen dezelfde uitgangspunten gebruiken als indicaties worden gegeven over de toekomstige besparingsmogelijkheden. Reeds in 1990 wordt de scope verbreed, waardoor het vastleggen van informatie zich niet meer beperkt tot elektriciteit(toepassingen). Het systeem heeft nu de naam NEEVIS: Nationaal Energie Efficiency en Verbruiks Informatie Systeem. Door de taakverbreding krijgt de database steeds meer een maatschappelijk karakter, wat er toe leidt dat samenwerking met andere belanghebbende partijen wordt gezocht. Doel van NEEVIS de hoogte en de ontwikkeling van het nationaal energiegebruik te beschrijven. Daartoe is het noodzakelijk informatie te verkrijgen over de huidige gemiddelde efficiency van het verbruik en de gemiddelde en hoogst beschikbare efficiency van nieuwe toepassingen. Pas bij de formele start van NEEVIS/NEEDIS in 1993 gaat het systeem zich meer en meer richten op externe onderzoekers, in een maatschappelijk kader: kennisdisseminatie op het gebied van energiebesparing. Omdat de database een openbaar karakter moet hebben dringt zich de noodzaak op om zeer strikte definities op te stellen om een logische structuur van de database op te kunnen zetten. (zie paragraaf 2.2). Omdat het ontwerp van de database niet voorzien was in een online toegankelijkheid, moet er altijd gebruik worden gemaakt van een intermediair. Deze interpreteert de vraag van de onderzoeker en levert vervolgens met behulp van de reeds ingebrachte data en de ‘op het schap’ liggende publicaties met grijze data de gevraagde informatie. Hierbij is gebleken dat vragenstellers vaak niet op de hoogte zijn van het bestaan van de CBS-NEH of niet alle aspecten ervan doorgronden. Via deze wegen wordt de klant op zijn wenken bedient. Deze dienstverlening valt dan ook onder de ‘maatschappelijke functie’ van NEEDIS.
2.2 De database Reeds eerder bij de aanduiding van de klanten - en daarmee de vraagstelling waaraan een database zou moeten voldoen - is aangegeven dat de database met prioriteit is gevuld met reguliere CBS-data. Gebleken is dat dit als kapstok fungeert om de grijze data
10
NEEDIS als product
een plaats te geven. Omdat een van de doelstellingen van NEEDIS is om energieverbruikgegevens te kunnen koppelen aan andere (verklarende) factoren wordt naast energie minstens evenveel ruimte in de database ingenomen door deze gegevens zoals de bijbehorende activiteit (m2 vloeroppervlak, toegevoegde waarden, verzorgingsplaatsen e.d.). Voor huishoudens is het verbruik ingebracht per type alsmede naar type woning. Deze paragraaf beschrijft de opbouw van de database, waarbij het piramide-idee de sleutel is voor de basis-structuur. Beseft moet worden dat er in vele gevallen in de beschikbare data inconsistenties worden aangetroffen. Daarom heeft de database de mogelijkheid afwijkende datareeksen uit grijze bronnen naast elkaar op te nemen, waarbij de bronvermelding op zijn beurt weer telkenmale oproepbaar moet zijn.
De data-piramide De beschikbaarheid van gegevens over het verbruik van energie kan schematisch worden weergegeven als een piramide (zie figuur 1). Hoog geaggregeerde gegevens zitten in de top (gegevens over heel Nederland), terwijl de bodem wordt gevormd door individueel waarneembare eenheden (een bedrijf, instelling of huishouden). Teneinde deze piramide te vullen zijn de beschikbare data gecategoriseerd naar de verschillende niveaus.
NEEDIS
Nationaal Hoofdsectoren Sectoren Segmenten Individuele bedrijven
Segment
Energiefuncties Installaties
Figuur 1: Opbouw van de categorisering Daarbij is als raamwerk het begrippenhandboek ‘De NEEDIS-structuur’ gehanteerd voor het vastleggen van data. Door bij het verzamelen steeds rekening te houden met zowel de definities uit het begrippenhandboek als met de opzet van de databank, werd het mogelijk de verschillende data een zodanige plaats te geven dat vragen snel zouden kunnen worden beantwoord.
11
14. Augustus 1998 15. 8 jaar NEEDIS
De onderscheiden niveaus hebben de volgende kenmerken: • Het eerste niveau betreft de energiebalans voor het binnenlands verbruik met een uitsplitsing naar een aantal groepen energiedragers. Deze gegevens zijn weer opgesplitst naar verschillende type afnemers zoals energiebedrijven en energie-afnemers. Voor de verschillende soorten energiebedrijven is het verbruikssaldo opgenomen naar groepen energiedragers. In de afnemers zijn 4 hoofdsectoren te onderscheiden, respectievelijk de industrie, transport, huishoudens en de overige gebruikers. • Op dit niveau (2) is er voor de afnemers onderscheid gemaakt in type verbruik (verbruikssaldo, omzettingssaldo en finaal verbruik) naar groep van energiedragers. • Op het volgende niveau (3) zijn meer gedetailleerde gegevens ingebracht zowel t.a.v de energiedragers, soorten verbruik als afnemers. Met name is bij de industrie onderscheid gemaakt naar bedrijfstak (vanaf 1993: 14). Op dit niveau is ook in meer detail het verbruik van de ‘overige afnemers’, ‘huishoudens’ en ‘transport’ vastgelegd. Tot hier is de relatie tussen de niveau’s eenduidig d.w.z. een optelling op een bepaald niveau leidt tot hetzelfde verbruik als gegeven op het naast hogere niveau. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat bij een verdere afbouw dit niet meer het geval is. De oorzaak hiervan tweeledig. Enerzijds worden de verbruikgegevens op andere wijze waargenomen dan in de energiestatistiek. De tweede reden is dat de gegevens afkomstig worden van niet CBS-bronnen, waardoor deze een fragmentarisch karakter krijgen en niet altijd consistent zijn. In bijlage E is een overzicht opgenomen van de bronnen met grijze data waaruit wordt geput.
Segmenten Om de beschikbare gegevens toch een plaats te kunnen geven in de database is reeds in de voorloper van de ‘NEEDIS-structuur’ het begrip segment geïntroduceerd. Als voorwaarde geldt dat de energiegebruikers binnen een segment een redelijk homogeen karakter dienen te hebben ten aanzien van hun activiteit. Om te onderzoeken in hoeverre dit binnen de diverse sectoren opgaat zijn voor 25 sectoren (zowel industriële als overige) studies uitgevoerd. Hiermee werd het tevens mogelijk de lagere delen van de piramide te kunnen vullen. Het is gebleken dat hiermee aanvullende informatie kan worden verkregen, omdat het energiegebruik binnen segmenten doorgaans niet door het CBS wordt waargenomen.
Functies Binnen zo’n segment kunnen processen worden onderscheiden waarmee een bepaalde deelactiviteit wordt uitgevoerd. In het handboek is daartoe het begrip functie verder uitgewerkt. In de database is daarom de van diverse energiefuncties, zoals bijvoorbeeld drogen, indampen en reinigen, het specifiek energiegebruik vastgelegd. Een aparte functie is de opwekking van elektriciteit m.b.v. warmte/kracht.
Installaties Het uitvoeren van een functie vereist installaties. Zo'n installatie eist energie in de vorm van elektriciteit of stoom of vraagt brandstof als invoer. Een installatie kan weer één of meer apparaten bevatten. Indien gegevens over het energiegebruik door installaties bekend zijn deze in de database opgenomen waarbij er steeds voor is gezorgd dat een rela-
12
NEEDIS als product
tie met segmenten en sectoren zoals opgenomen op de hogere niveaus van de piramide aanwezig is. Het is niet de bedoeling van NEEDIS gegevens over individuele bedrijven en hun installaties op te nemen. Wel zijn de bestanden aanwezig die zijn gevormd in het kader van de EmissieRegistratie Lucht. Hierin zijn met name gegevens te vinden over het energiegebruik op installatieniveau. Vanzelfsprekend kunnen hieruit alleen op geaggregeerd niveau gegevens naar buiten worden gebracht. Slechts op In de eerste plaats zijn er publicaties waarin het energiegebruik van een bedrijf of instelling wordt genoemd.
Overige gegevens Naast bovengenoemde gegevens, die altijd per categorie worden gegeven, zijn er gegevens die categorieoverschrijdend zijn. Het betreft hier dan gegevens over graaddagen, prijzen en energie-inhoud van energiedragers, subsidies en belastingen.
2.3 De bronnen Naast de CBS-data wordt dankbaar gebruik gemaakt van grijze data. Deze term is geïntroduceerd om aan te geven dat hieronder data worden verstaan welke niet via de reguliere CBS-statistieken worden waargenomen, doch welke worden aangetroffen in diverse bronnen. Als NEEDIS-bronnen worden onderscheiden: • CBS-publicaties. Het merendeel betreft periodieke publicaties, daarnaast zijn er enkele met een incidenteel karakter. • Overige publicaties. Hierbij zijn de meeste afkomstig uit studies, welke zijn verricht met het op dat moment specifieke doel. Gezien het doel van NEEDIS wordt in de eerste plaats gekeken naar kwantitatieve informatie. Kwalitatieve informatie is er veelal toegevoegd in de vorm van achtergrondinformatie (procesbeschrijvingen etc.). Om inzicht te krijgen in de omvang, diepgang en beschikbaarheid van grijze data zijn 23 sectoren o.a. met dit gezichtspunt aan een onderzoek onderworpen. In bijlage D zijn de samenvattingen hiervan opgenomen, waaraan een lijst van geraadpleegde bronnen met een periodiek karakter is toegevoegd. Analyse van de gehanteerde bronnen uit de sectorrapportages leverde het volgende beeld:
13
14. Augustus 1998 15. 8 jaar NEEDIS
Bron
Type
CBS
Periodieke publicaties Incidentele publicaties Periodiek karakter Incidenteel karakter Ondersteunende documenten Referenties
Grijze data Overig 1
Aantal uniek 29 3 68 237 20 97
Aantal 1 gerefereerd 40 3 96 290 20 97
Gebaseerd op 23 sectorrapporten
Daarnaast worden voor de overige niet in NEEDIS-rapporten beschreven sectoren diverse bronnen aangehaald. Hierbij zijn er 31 met een periodiek karakter. In totaal kunnen er zo 128 als periodiek worden aangemerkt. In de tabel wordt melding gemaakt van 237 unieke grijze databronnen met een incidenteel karakter. In deze studies wordt op een of andere wijze melding wordt gemaakt van ‘energieverbruik’, in combinatie met de bijbehorende activiteit zoals de hoeveelheid melk die is ingedampt, het aantal stenen dat is gedroogd of de hoeveelheid papierpulp die is geproduceerd. Deze individuele gegevens zijn in de database vastgelegd met vermelding van de bron. Omdat niet alle gegevens kunnen worden overgenomen, krijgen deze verwijzingen tevens de functie van meta-gegevens. Ook zijn er studies waarin voor een groot aantal processen gegevens over energiegebruik zijn uitgezocht en beschreven. Genoemd kunnen worden SPIN (Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie Nederland), het onderzoek Besparingspotentieel 2015 van TNO en de rapporten uitgebracht in het kader van het Nationaal Onderzoekprogramma Hergebruik van Afvalstoffen. Opgemerkt dient te worden dat de sectoren die een meerjarenafspraak hebben afgesloten kunnen aangeduid worden met een aparte status, omdat het karakter van een mja gelegen is in het verklaren van de ontwikkeling van het energieverbruik; het hoofddoel van NEEDIS. In hoeverre de rapportages in het kader van de mja’s openbaar zijn of zullen worden is momenteel onderwerp van overleg. Tot augustus 1998 zijn er 43 mja’s afgesloten met 29 industriële sectoren, 9 branches en bedrijven in de utiliteitsbouw, 2 bij de energieconversiebedrijven en 3 in de agrarische sector. Hiervan kunnen er 26 (70%) gekoppeld worden aan een NEEDIS-sectorrapportage. Bij de bronvermelding in de samenvatting van deze rapportages is dit aangegeven met een ‘✛’. Gesignaleerd kan worden dat de huidige op gang komende reeks van milieujaarverslagen een relevante bron kan gaan vormen. Deze verslagen hebben echter betrekking op individuele bedrijven, maar de binnen de structuur van de database heeft dit een logische plaats, inclusief de meta-functie van de bronvermelding. Deze droge opsomming van aantallen bronnen moet gezien worden in het licht van het belang van grijze data. Het is gebleken dat de tijdreeksen de kracht van NEEDIS zijn, aangevuld met de reeds aangestipte additionele meta-informatie. Opgemerkt dient te worden dat in de afgelopen jaren vanuit het CBS steeds meer gegevens op detailniveau
14
NEEDIS als product
gepubliceerd worden of op verzoek verstrekt worden. Daarbij geldt echter dat consistentie in de gegevens nog onvoldoende is, met name ten aanzien van factoren die het energiegebruik moeten verklaren. Tevens hoort hier de opmerking, dat bij teruglezing van het onderdeel ‘adviezen voor monitoring’ in de samenvattingen van de sectorrapportages nagenoeg alle auteurs nader onderzoek aanbevelen. Hierbij speelt wellicht een rol dat vanuit een specialistische sectorkennis altijd de wens leeft om alles in kaart te willen brengen. Toch moet bij dit soort adviezen telkenmale een afweging gemaakt worden tussen de noodzaak voldoende verklarende factoren beschikbaar te hebben en de kosten en enquêtedruk. De beheerder van NEEDIS ECN-Beleidsstudies is - mede vanwege zijn functie in het informatienetwerk - in de gelukkige omstandigheid dat nagenoeg alle bronnen reeds op het schap voorhanden ligt. Daarnaast worden periodiek aanvullende meer op NEEDIS toegesneden publicaties aangevraagd, welke in de loop van de jaren hun nut hebben bewezen. Daarmee kan adequaat worden ingespeeld op de gestelde vragen.
2.4 Het product NEEDIS als product is voor de gebruiker herkenbaar als: • De database, bereikbaar via de intermediair op de speciale NEEDIS-telefoon. • De sectorstudies, gebaseerd op de NEEDIS-structuur. NEEDIS is vanuit een database-systeem geëvolueerd tot een vraagbaak, omdat wederom duidelijk is geworden dat gegevens pas informatie worden als deze in onderlinge verbanden wordt gebracht. Daarbij zijn inconsistenties zeer verstorend. NEEDIS heeft tot opdracht hier oplossingen voor aan te reiken. Deze state of the art mag niet eindigen zonder antwoord op de vraag of dit voldoet aan wat gewenst wordt.
Hoe gaat de gebruiker hier mee om? Deze vraag wordt beantwoord vanuit enkele statements: • Niet mag uit het oog worden verloren dat de klant de onderzoeker is, die gebaat is bij zowel gegevens als informatie. • Gegevens zijn ‘om niet’ beschikbaar. Dit is in zijn algemeenheid het geval met openbare data, die tegen ‘drukkosten’ worden aangeboden. • Resteert de vraag of bij het ‘verkopen’ van het product NEEDIS de onderzoeker bereid 2 is hier geld voor te betalen .
Wat wordt er gemist? Het blijkt aan de hand van de enkele uitgewerkte NEEDIS-verbruiksanalyses, dat deze 3 van groot nut zijn en een veel belangrijker rol zouden moeten spelen .
Zijn er alternatieven? !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 2
In de bijlage ‘Levenscyclus NEEDIS’ is in 1996 de beslissing om NEEDIS onder nagenoeg gelijke condities te continueren o.a. gebaseerd op de overweging dat NEEDIS als commerciële activiteit niet kan bestaan.
15
14. Augustus 1998 15. 8 jaar NEEDIS
Zonder tussenkomst van de beheerder zou een NEEDIS-databank alleen via een verdergaande automatisering gerealiseerd kunnen worden. De inspanning om de diversiteit van grijze data in te brengen weegt echter niet op tegen de incidentele daarop toegespitste vragen.
Waarom dan toch NEEDIS? Gezien de in dit rapport genoemde kenmerken is het - alles overziende - legitiem de telkenmale teruggekomende rol van de intermediair in combinatie met de meta-functie over grijze data als onlosmakelijk onderdeel van de database te beschouwen. Dit laatste kan vervolgens omkaderd worden als ‘het product NEEDIS’.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! #
!Dit paste echter niet in de doelstellingen van de participanten van NEEDIS en daarmee binnen het financiële draagvlak.
16
NEEDIS als product
17
21.
Bijlage A. LEVENSCYCLUS NEEDIS Acht jaar NEEDIS heeft geleid tot een energieinformatiedienst dat z’n bestaansrecht heeft bewezen. De maatschappelijke functie is in de afgelopen jaren door de energiesector met steun van de participanten in de Stichting NEEDIS (Sep, Gasunie en het Ministerie van Economische Zaken) in de lucht gehouden. Nu, medio 1998 is het besluit gevallen dat de participatie van Sep en Gasunie in de Stichting zal worden beëindigd en deze eind 1998 wordt opgeheven. Dit wordt ingegeven door de wens deze ‘buitenschoolse’ activiteiten, die niet meer passen in de kernactiviteiten, af te stoten. Dit proces is versneld door de krachten rond NEEDIS (participatie, mja-gegevens) die een negatief stempel hebben gedrukt op het bereikte. Het beschikbare komende jaar zal dan ook moeten worden aangewend om vanaf het jaar 2000 met nieuw elan dit bestaansrecht waar te maken. Het is mogelijk dat delen van de database als onderdeel van de CBS Statlab-activiteiten een plaats gaan vinden. Het gebruik van grijze en/of meta-data zal hier toch op een of andere wijze een plaats in moeten vinden. Dit is wellicht weer een kern waaromheen een ‘NEEDIS nieuwe stijl’ kan gaan functioneren.
1. INLEIDING Wordt vanuit de geschiedenis gekeken naar NEEDIS, dan worden achtereenvolgens aangetroffen als uitvoerende partijen: het CE (Centrum voor energiebesparing en schone technologie), BSO, Novem, Ecofys/ECN en ECN. De evolutie van de namen van het systeem wordt aangegeven door achtereenvolgens NEVIS, NEEVIS en tenslotte NEEDIS. Als start van NEEDIS is 1989 aan te geven, toen circuleerden diverse initiatieven op het gebied van de ontwikkeling van ‘Nationale Energie Databanken’: TNO in opdracht van EZ, een voorstel van Novem aan EZ (met een mogelijke participatie van Sep) en de verkennende studies van het CE. Per kenmerkende tijdsperiode (soms bepaald door de uitvoerenden, dan weer door het verschijnen van een ‘definitief’ beleidsstuk zal in het volgende hoofdstuk een chronologisch verslag worden gedaan.
2. CHRONOLOGISCH ONTWIKKELING 1989: Sep-initiatief Medio 1989 is sprake van een voorstudie naar een Nationaal Elektriciteit Verbruiks Infor4 matie Systeem (NEVIS) in opdracht van de Sep , uitgevoerd door het CE. De naam geeft reeds aan, dat de aandacht allereerst is gericht op: • De ontwikkeling van een datasysteem over besparingsgegevens uit het verleden, opdat partijen dezelfde uitgangspunten gebruiken als indicaties worden gegeven over de toekomstige besparingsmogelijkheden. • Aangeven van mogelijkheden voor gebruikers op welke wijze de elektriciteit effectiever kan worden aangewend.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 4
Deelnemers in deze fase: J.M. v.d. Berg en M.A.P.C. van Loon van de Sep, terwijl vanuit het CE P.H. van Gemert bij het project betrokken is.
18
19. Bijlage 20. Levenscyclus NEEDIS
• Een schatting te maken van het besparingspotentieel in Nederland. • De nationale elektriciteitsvraag nauwkeuriger te prognotiseren. In het Sep-jaarverslag 1988 is aangegeven dat er dringend behoefte bestaat aan een dergelijke database om de grote verschillen in interpretatie van de cijfers te verminderen. Voorts is er een goede uniforme systematiek gewenst om besparingen te beschrijven. Door gegevens omtrent gebruik en besparing op een centrale plaats bijeen te brengen kunnen deze doelen worden verwezenlijkt. Omdat de informatie tot dan fragmentarisch bij diverse instanties aanwezig is, kan een verspilling worden voorkomen. In de concept rapportage (juli 1989) van de studie ‘Op weg naar een nationaal elektriciteitsverbruiksinformatiesysteem’ komen aan de orde: • Standaardindeling naar verbruikssectoren en toepassingen. • Bronnen voor informatie met name t.a.v. (penetratie van) besparingsmogelijkheden. Ten aanzien van het eerste punt wordt reeds aangegeven dat de SBI-indeling ’74 niet voldoet en worden voorstellen voor een herziening van de bedrijfsindeling voorgesteld. Of de huidige SBI’93-indeling hier aan tegemoet komt gaat te ver voor deze rapportage. Uit de verwijzingen naar bronnen voor het tweede punt blijkt dat hier nog veel pionierswerk verricht dient te worden.
VEEN-participatie Op basis van de resultaten van de verkennende studie wordt de VEEN betrokken bij de activiteiten voor het oprichten van een ‘Elektriciteits database’. In een organisatievoorstel is er sprake van dat 3 à 4 man NEVIS zal bemannen. Naast medewerkers van Sep en VEEN zal het CE worden ingeschakeld, gelet op hun huidige werkzaamheden en affiniteit voor dit onderwerp. Informatie vanuit NEVIS zal geleverd worden aan een adviesgroep INNOVATIE, bestaande uit VEEN, Sep, CE, TNO etc, welke vervolgens weer informatie doorspeelt aan Novem en EZ.
1990: Geboorte NEEVIS In het definitieve rapport van het CE (januari 1990) wordt voor het eerst gewag gemaakt van NEEVIS: Nationaal Energie Efficiency en Verbruiks Informatie Systeem. De taakverbreding leidt tot de aanbeveling samenwerking te zoeken met andere belanghebbende partijen. Doel is nu informatie te verkrijgen over: • De huidige gemiddelde efficiency van het verbruik, • De gemiddelde en hoogst beschikbare efficiency van nieuwe toepassingen. Op gebied van de bestuurlijke aspecten wordt voorgesteld dat Sep/VEEN het initiatief neemt voor het oprichten van een stichting. In de concept oprichtingsstatuten van NEEVIS komt het Ministerie van Economische Zaken als participant om de hoek kijken. In de startfase van NEEVIS levert het CE een interim manager. Organisaties en personen die relevante databanken beheren (VEGIN, CPB, VvKK, CBS, ESC, ETDE, CADDET) reageren positief op het initiatief in deze fase. Wel wordt in deze meer concrete fase geconstateerd dat de verschillende informatiestromen zeer ongelijksoortig zijn en soms onvolledig en/of onbruikbaar. Met name over efficiency- en technologie-ontwikkeling is vrijwel alleen meta- en bibliografische informatie beschikbaar.
19
17. augustus 1998 18. 8 jaar NEEDIS
In dit stadium besluiten de initiatiefnemers Sep en VEEN de ontwikkeling van de elektriciteitsdatabase uit te breiden naar de ontwikkeling van een meer algemene energiedatabase met participatie van VEGIN en Gasunie. Het doel van NEEVIS blijft de hoogte en de ontwikkeling van het nationaal energiegebruik te beschrijven in de vorm van een openbare databank. Hoofddoel van NEEVIS is het verzamelen en verstrekken van gegevens over energiebesparing en energie-efficiency. Dit zal bereikt moeten worden via de volgende doelstellingen: • Openbare gegevens een grotere toegankelijkheid en toepasbaarheid krijgen. • Een betere afstemming over de betekenis van gegevens wordt bereikt. • Een rangschikking van de gegevens op basis van een set geüniformeerde definities wordt verkregen. • Definities en bouwstenen worden verkregen teneinde de participerende organisaties en andere geïnteresseerden inzicht te geven in energiebesparingen. De behoefte aan zo’n als bovenbeschreven databank bestaat al geruime tijd, met als reden dat er meer eenduidig basiscijfermateriaal voorhanden komt. Cijfermateriaal is vanzelfsprekend beschikbaar via het Centraal Bureau voor de Statistiek, maar hiermee zijn niet alle levende vragen te beantwoorden. Er is daarnaast ook behoefte aan gegevens over bijvoorbeeld verbruiksgegevens, penetratiegraden en informatie over energiezuinige apparatuur. Deze laatste voorbeelden mogen echter ook weer niet op zich zelf beschouwd worden, maar dienen in samenhang met de CBS-gegevens te worden geïnterpreteerd. Op deze wijze wordt inzicht verkregen naar de effectiviteit van concrete maatregelen. De invulling van het systeem zal geschieden op basis van diverse gegevenssoorten, waarvoor een definitie van relevante kenmerken dient te worden vastgelegd. Het is reeds april 1990 geworden en de activiteiten in deze definitiefase zijn er op gericht begin 1991 NEEVIS van start te laten gaan. In een werkgroep (opgericht mei 1990) bestaande uit medewerkers van Sep, VEEN, VEGIN, Gasunie en EZ wordt het probleemgebied rond de oprichting en inrichting van NEEVIS in kaart gebracht. Als aanvullende doelstelling komt naar voren de toename in betrouwbaarheid van omzetprognose. De resultaten van de werkgroep zijn vastgelegd in een definitiestudie, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in juli 1990 van de hand van het CE verschenen rapport ‘Structurering van gegevens om te komen tot een NEEVIS’. Het tijdschema laat nu als startdatum april 1991 zien. Tevens wordt besloten om een gefaseerde start te maken om de participanten duidelijkheid te bieden over de verwachtte meerwaarde. Op basis van de vastgelegde overwegingen wordt eind 1990 besloten tot het verlenen van een opdracht ‘Prototyping NEEVIS’ aan BSO na offertevergelijking van meerdere aanbieders.
1991: BSO Op 10 december 1990 verschijnt er een gezamenlijk persbericht van het Ministerie van Economische Zaken, N.V. Nederlandse Gasunie. N.V. Sep, VEEN en VEGIN, waarin een studie wordt aangekondigd naar een ‘Nationale Databank voor Energiebesparing’. Deze
20
19. Bijlage 20. Levenscyclus NEEDIS 5
haalbaarheidsstudie is door de Stuurgroep NEEVIS opgedragen aan BSO te Apeldoorn. De studie dient uiterlijk in het voorjaar van 1991 te zijn voltooid. Om met NEEVIS het volgen van energiegebruik en -besparingen mogelijk te maken, alsmede inzicht te bieden in het deel van de besparingen dat bij de huidige stand van zaken nog verwezenlijkt kan worden, dient een sectorindeling, functie-indeling en een consistent definitiestelsel opgesteld te worden, dat aan het beoogde datasysteem ten grondslag ligt. Daarbij dient op elke niveau van verbijzondering aansluiting te zijn aan de CBSsystematiek. Uitgangspunt is dat in de databank historische en actuele energiegegevens worden opgenomen. De gegevens zijn afkomstig van de deelnemende organisaties en van derden, zoals brancheverenigingen en onderzoeksinstellingen. De opdracht van BSO heeft vooral betrekking op het raamwerk van de databank en het definiëren van energiegegevens in het kader van een multi-cliënt databank. Tevens dient aangegeven te worden welke bronnen ingebracht kunnen worden. Uit de verslagen van de Projectadviesgroep is te lezen dat in de eerste fase wordt gewerkt aan de producten: een energiemodel, een globaal logisch datamodel plus begrippen en definities. De contouren van het latere begrippenhandboek bekend als de NEEDIS-structuur komt hier al om de hoek kijken. Het model zal worden opgezet aan de hand van diverse interviews, waarbij o.a. aan bod komen de beschikbaarheid van informatie, de herkomst en status hiervan. Tevens blijkt dat veel aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden van de BEK- en BAK-onderzoeken om te dienen als basis voor een prototype. Het blijkt dat bij de vormgeving in het kader van de ‘Proefontwikkeling’ dat bij gebruikmaking van een op een relationeel netwerk gebaseerde database een veelheid van definitieproblemen om de hoek komt kijken. In deze periode worden ook de eerste contouren van een organisatieopzet zichtbaar. Daarbij moet worden aangetekend dat er nog steeds van wordt uitgegaan dat de bemensing van het NEEVIS-bureau door middel van detachering vanuit de participanten zal plaatsvinden. In het samenwerkingsverband wordt de advisering en goedkeuring van jaarplan en budget geregeld via respectievelijk een Begeleidingsgroep en een Stuurgroep. Nu het tot besluitvorming moet komen om een samenwerkingsverband met een eigen rechtspersoonlijkheid (in de vorm van een stichting), komen er van diverse participanten officiële standpunten dat zij positief staan ten opzichte van de nagestreefde opzet, maar dat een gefaseerde opbouw noodzakelijk wordt geacht. Tevens wordt nu reeds aangestipt dat - naast de reguliere CBS-energiegegevens - het zwaartepunt van de databank zal liggen op reeds beschikbare gegevens van de participanten. Daarbij zijn de deelbelangen (huishoudelijke versus zakelijke markt) van cruciaal belang. Om deze ‘scheiding van belangen’ in stand te houden wordt ‘zelfstandig’ onderzoek onder de vlag van NEEVIS dan ook als ongewenst bestempeld.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 5
Leden van de Stuurgroep waren: M.A.P.C. van Loon (Sep), G.G. Groenewegen (VEGIN), D. v.d. Weerd (VEEN) G.R.J. Hagevoort (Gasunie) en E.O. Weeda (EZ). Daarnaast was er een Project Adviesgroep actief met: J.M. v.d. Berg (Sep), W.A.P. Jost (VEGIN), A.T. Sypkens Smit (VEEN), G.D.A. Wolthuis (Gasunie) en A.C. v.d. Zwan (EZ).
21
17. augustus 1998 18. 8 jaar NEEDIS
Onderwijl heeft BSO eind augustus 1991 - op basis van de uitgevoerde proefontwikkeling -een vervolgopdracht gekregen voor ‘Realisatie Informatiesysteem Huishoudelijke Sector’ om te onderzoeken hoe een sector - waar veel over bekend is - kan worden opgenomen 6 in het NEEVIS-systeem. Novem komt nu voor het eerst in beeld doordat er opdracht wordt gegeven een onderzoek te verrichten naar relevante bronnen met gegevens voor vulling van NEEVIS. Het prototype NEEVIS is onderwijl ook reeds aan mutaties onderworpen. De functionaliteit laat o.a. op 6 niveaus het energiegebruik per energiedrager zien, maar onduidelijk is in hoeverre dit model daadwerkelijk gevuld zal raken met data. Eind 1991, een jaar na de geplande start van NEEVIS, is er nog steeds een discussie over het ‘belang van NEEVIS’ in het licht van het brengen van verbetering in de onbevredigende situatie inzake informatievoorziening over energiegebruik en energiebesparing. Met name de onevenredige inbreng vanuit de vijf partners is aanleiding om een en ander nogmaals op een rijtje te zetten. Een stappenplan begin 1992 moet leiden tot het operationeel maken van NEEVIS in januari 1993. Cruciaal in het besluitvormingsproces is de vraag of de partner EnergieNed (voorheen VEGIN en VEEN) deelname aan NEEVIS zal continueren.
1992: Novem De rapportage van Novem over de beschikbare gegevensbronnen laat zien dat er vanuit de NEEVIS-participanten een inbreng van gegevens wordt voorzien van ‘reguliere’ gegevens zoals: Statistisch jaarboek gasvoorziening, Elektriciteit in Nederland, CBSpublicaties, BEK en BAK en de gegevens van een nog te ontwikkelen monitoringssysteem voor de utiliteitsbouw (!). Een uitzondering is wellicht de dagbelastinggegevens (LEOBEL) van Sep en de volumegegevens van de Gasunie (op 3 of 4 digit-niveau). Naast deze inbreng van participanten is als testcase voor de sector glastuinbouw geïnventariseerd wat CBS, LEI-DLO, Gasunie, KNMI en het Centraal bureau van de tuinbouwveilingen kan bieden om verklarende factoren boven water te krijgen. Om hier handen en voeten aan te geven komt nu de voorbeeldpublicaties aan de orde en een begrippenhandboek om de daarbij gebezigde energiebegrippen gestalte te geven. Ter consultatie met het veld wordt voorgesteld om begin 1993 op basis van deze twee concrete voorbeelden een workshop te organiseren. Het genoemde stappenplan voorziet in de belangrijke bouwsteen van de database: het 7 begrippenhandboek. Novem verzoekt de unit Beleidsstudies van ECN samen met het bureau Ecofys offerte te doen. Dit resulteert in de eerste NEEVIS-versie van het handboek (december 1992). Tot slot is er in opdracht van Novem door E3T het rapport opgesteld: ‘Aanzet tot selectiemethode voor NEEVIS’. De contouren van een operationeel NEEVIS worden zichtbaar. Als voorbeeldrapportage zijn de sectoren Glastuinbouw (door LEI-DLO), Papier- en kartonindustrie van EEM Consult en Huishoudens (ECN-BS) beschikbaar. Soortgelijke sectorrapporten zouden kunnen worden opgesteld voor een groot aantal andere (sub)sectoren.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 6 7
Van de zijde van Novem wordt als contactpersoon H.J. Vreuls genoemd. ECN-ESC: J.M. Bais en Ecofys: K. Blok.
22
19. Bijlage 20. Levenscyclus NEEDIS
De situatie overziend kan een balans worden opgemaakt in het licht van ‘De kracht van NEEVIS’. Vastgesteld wordt dat drie elementen van belang zijn, met daarbij de enkele kanttekeningen: • De dekking van het energiegebruik door in het begrippenhandboek beschreven (sub)sectoren: Aangezien het vullen van de database niet in de eerste jaren kan worden bereikt zal een fasering uitgewerkt moeten worden. • De mate waarin de in het begrippenhandboek aangeduide verklarende factoren ontwikkelingen in het energiegebruik kunnen typeren: Voor de industrie 75%, de bouw 60%, huishoudens 90%, terwijl voor de dienstensector geen schatting kan worden opgegeven. Dit resulteert in een dekking van 60 à 70% van het totale energiegebruik • De betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de data: Onderkend wordt dat er een systeem van kwaliteitswaarborg moet zijn.
1993: De aftrap Begin januari 1993 ligt er uiteindelijk de beleidsstukken voor: ‘Vormgeving organisatie NEEVIS’ en ‘Inbreng participanten’. Voorgesteld wordt de juridische vormgeving in de vorm van een stichting te gieten. Tevens wordt een conceptbegroting gepresenteerd voor de jaren 1993 en 1994. Omdat vooral in de startfase de ‘investeringskosten’ relatief hoog zijn, wordt aangestipt dat het wellicht te overwegen valt voorlopig af te zien van automatisering van NEEVIS, hoewel dit afbreuk zal doen aan de aanvankelijke opzet van een goed toegankelijke direct opvraagbare, openbare databank. De startbagage wordt daarnaast gevormd door het Begrippenhandboek en de voorbeeldpublicatie (januari 1993). Onderwijl heeft de Algemene Energieraad in het jaaradvies 1992 ‘Is meten ook weten’ aangegeven dat voor monitor-activiteiten nog diverse bouwstenen ontbreken om met name onderscheid te kunnen maken tussen structuur- en besparingseffecten. De aanstaande oprichting van NEEVIS wordt in dit licht kort aangestipt, met name ten aanzien van monitoring op meso-niveau. Nu is het wachten op het fiat van de beoogde participanten om over te kunnen gaan tot de operationele fase. Helaas komt op 5 maart 1993 het bericht van EnergieNed dat het hoofdbestuur heeft besloten niet te participeren in NEEVIS. De resterende participanten: Gasunie, het Ministerie van Economische Zaken en Sep gaan door en nemen de volgende stap door het uitbrengen van een offerte-aanvraag voor het beheer en de vulling van NEEVIS uitgezet bij ECN-Beleidsstudies, Ecofys, Novem en TNO-MET. Zoals bekend is de opdracht medio mei 1993 gegund aan ECN.
3. LEVENSCYCLUS NEEDIS 3.1 1993-1995: NEEVIS/NEEDIS Startfase
23
17. augustus 1998 18. 8 jaar NEEDIS 8
De opdrachtverlening aan ECN-Beleidsstudies leidt er toe dat de beheerder van de database op 1 juli 1993 is begonnen met de werkzaamheden, waarbij de feitelijke werkzaamheden 1 september van dat jaar van start zijn gegaan. De problemen rond de afkorting NEEVIS heeft het produceren van het benodigde drukwerk vertraagd en daarmee het uitdragen van de eigen identiteit. NEEVIS heeft een aangepaste naam gekregen: NEEDIS, wat staat voor Nationaal Energie Efficiency Data InformatieSysteem. Met de aankondiging van een workshop eind 1993 trad NEEDIS voor het eerst naar buiten. 9
De aansturing van NEEDIS vindt plaats via een getrapt schema: het stichtingsbestuur , de 10 ondersteunende werkgroep NEEDIS bestaande uit vertegenwoordigers van de partici11 panten aangevuld met een vertegenwoordiging van Novem en een werkgroep met de zelfde vertegenwoordigers, waarbij de beheerder aan de beraadslagingen deelneemt. NEEDIS is aan de doelgroepen voorgesteld op een eerste workshop in november 1993, waarbij o.a. het begrippenhandboek onder de aandacht werd gebracht. Voor de communicatie werd er naast eigen opgestelde mailinglijsten een groeiende aantal geïnteresseerden toegevoegd. Hierbij spelen de verslagen van de workshops een niet te verwaarlozen rol (voor details zie bijlage 1: Workshops en seminars). Het werkplan voor de dit startjaar en het daaropvolgende tweede jaar bestond uit: • Het inrichten van de database (in het inmiddels beschikbaar gekomen softwarepakket ACCESS op een personal computer). • Het vormgeven van de NEEDISk. • Het ten behoeve van sectoronderzoek uitwerken van een ‘Opzet sectorrapportage’ en het begeleiden van de gecontracteerde onderzoeksbureaus.
1994 12
In 1994 zijn over de volgende sectoren rapportages opgesteld: Anorganische chemie, Kunstmestindustrie, Zuivelindustrie, Gezondheidszorg, Metaalwarenindustrie, Elektrotechnische industrie, Bouw(nijverheid en -installaties) en Veevoeder (voor details zie bijlage 2: Sectorrapporten) Tijdens de tweede NEEDIS-workshop in het voorjaar 1994 werden de eerste opzet van de uit te voeren sectoronderzoeken besproken. Dit was tevens de gelegenheid de opvolger van het begrippenhandboek: De NEEDIS-structuur’ aan te kondigen. Veel aandacht is besteed aan het op de juiste wijze inpassen van warmte/kracht-koppeling. Tevens is getracht in deze tweede uitgave de teksten minder wetenschappelijk te maken en op deze wijze begrijpelijker voor een breed publiek.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 8
Het ECN-BS team bestond uit: J.M. Bais, W.G. van Arkel, A.W.N. van Dril en J.C. Römer Het stichtingsbestuur bestond bij oprichting uit: M.A.P.C. van Loon (Sep), L. Knegt (EZ) en P.L. Sterkenburgh (Gasunie). 10 De werkgroep bestond bij oprichting uit: J.M. v.d. Berg Sep (Voorzitter), F. Nobel (Sep) G.D.A. Wolthuis (Gasunie) en F.G.M. Wieleman van het Ministerie van EZ. 11 In de persoon van H.J. Vreuls 12 In de werkgroep is begin 1994 de plaats van F.G.M. Wieleman overgenomen door T. Kolkena van EZ. 9
24
19. Bijlage 20. Levenscyclus NEEDIS
In een van de workshop afwijkende vorm is in het najaar een seminar georganiseerd, waarbij presentaties werden verzorgd met als onderwerpen: • Een jaar NEEDIS: van haalbaarheid naar levensvatbaarheid • NEEDIS en de sector studies: meer dan een invuloefening • De NEEDIS-databank en de NEEDISk: gebruiks- en gebruikersmogelijkheden. Ten aanzien van de database kon geconstateerd worden dat de gehanteerde standaard database management structuur (DBMS) van het Microsoftpakket ACCESS voldeed voor de aan NEEDIS gestelde eisen. Met name de beheersbaarheid van de gegevens blijkt te voldoen. Gezien de toenmalige situatie wordt in het jaarverslag nogmaals benadrukt dat de mogelijkheid openblijft de gegevens over te dragen aan een andere beheerder.
1995 In het voorjaar is een workshop georganiseerd waarbij over de op dat moment onderhanden zijnde sectorstudies van gedachten kon worden gewisseld aan de hand van tien sectorschetsen. Dit is gebeurt in vier werkgroepen: Industrie inclusief landbouw, Industrie overig en twee groepen gebouwde omgeving. Na afloop werd plenair gediscussieerd over enkele inhoudelijke punten zoals: duurzame energie, graaddagen en het genereren van energiekentallen voor ketenbeheer. Meer stof tot discussie gaf de vraag: Wat is de markt voor NEEDIS in zijn totaliteit. Wat zien de (sector)onderzoekers in NEEDIS. Dit wordt ingegeven door het gevoel dat NEEDIS wordt geraadpleegd door instanties die zich met energie- en milieubeleid bezighouden, door distributiebedrijven die beleidsonderzoek doen en door sectoronderzoekers. Er zijn echter nog veel meer instanties die zich bezighouden op dit gebied. NEEDIS bereikt deze groep nog niet goed. Daarom werd nogmaals toegelicht dat NEEDIS sectoronderzoek doet om uit te vinden welke verklarende factoren van belang zijn en wat er leeft binnen de sector. Dit leidt tot een inventarisatie van energiegegevens op een gemiddeld niveau, die worden tot stand komen door een aantal functies. Deze gebruiksgegevens worden vervolgens op een gestructureerde manier vastgelegd, zodat het energiegebruik op segment-, installatie- en functieniveau verklaart kan worden. NEEDIS tracht van boven naar onder te kijken, terwijl m.n. de distributiesector van onder naar boven via hun afnemers kijken. In hoeverre het informatiesysteem van enkele distributiebedrijven INCONU complementair is met NEEDIS blijft boven de tafel hangen. Wel wordt onderkent dat de distributiebedrijven weliswaar beschikken over data, maar niet de beschikking hebben over een goed gedefinieerde databank. Nu de eerste periode van het beheer van NEEDIS door ECN-Beleidsstudies in zicht komt, is een evaluatie over de afgelopen twee jaar op z’n plaats met als centrale vraag: Geven de resultaten voldoende aanleiding om op dezelfde voet met NEEDIS door te gaan, zijn er aanpassingen nodig en zo ja waar?
25
17. augustus 1998 18. 8 jaar NEEDIS
Dit is beantwoord aan de hand van de volgende onderwerpen: • Ontwerp databank De databank voldoet naar de mening van de beheerder aan de eisen consistentie, beheersbaarheid en overzichtelijkheid. De gegevens zijn voor de beheerder op toegankelijke wijze vastgelegd. Het is onder alle omstandigheden mogelijk de gegevens over te dragen aan een andere beheerder. • De structuur De ombouw van Begrippenhandboek naar NEEDIS-structuur en een diepgaandere invulling ervan hebben geleid tot een acceptatie van de definities en structuren door de doelgroepen als ware het een standaard. Hiermee is een goede aanzet gegeven voor een algemene acceptatie van de NEEDIS-filosofie • Sectorstudies Het karakter van de sectorstudies is na nader onderzoek veranderd. ECN-Beleidsstudies achtte het beter om ook meer aandacht te schenken aan de (historische en toekomstige) ontwikkelingen van de sector en de sectorale besparingsmogelijkheden en aan de eenheid van rapporteren. De sectorrapportages hebben daardoor nu een grote meerwaarde gekregen. • De databank De databank is gevuld met data van niveau 1 tot en met niveau 3. Daarbij zijn de volgende data ingebracht voor de jaren 1983 t/m 1993 – Totale energieverbruikscijfers – Energiekosten – Economische kentallen: – Toegevoegde waarde – Productiewaarde – Aantal bedrijven – Aantal werkzame personen Voor de industriële sectoren zijn zowel volgens SBI ’74 als ’93 per energiedrager de volgende energiedata vastgelegd: – Verbruikssaldo – Finaal verbruik voor energetische en niet energetische doeleinden – Inzet en productie voor warmte/kracht-opwekking – Inzet en productie voor overige opwekking • Doelgroepen en -benadering en publicaties In de afgelopen twee jaar zijn er 4 mailings uitgevoerd en zijn er 4 bijeenkomsten georganiseerd. Het aantal contacten i.v.m. de databank bedroeg 175, waarbij gebruik wordt gemaakt van het eigen telefoonnummer voor NEEDIS: 0224-564750. Het adressenbestand is uitgegroeid tot ca. 750 namen. Van de beschikbare publicaties zijn er meer dan 160 verkocht, voornamelijk aan energiedistributiebedrijven en onderzoeksinstellingen met als derde categorie de overheid. Op grond van bovenstaande resultaten heeft de Stichting NEEDIS ECN-Beleidsstudies opdracht gegeven om voor een tweede periode tot eind 1996 als beheerder op te treden. Omdat in de loop van 1995 de afgesproken reeks sectorrapporten nagenoeg gereed is, blijkt het steeds moeilijker ‘hoogtepunten’ te identificeren om een mailing, workshop of seminar te organiseren. Daarom heeft er alleen in het najaar is een seminar plaatsgevon-
26
19. Bijlage 20. Levenscyclus NEEDIS
den. Hierin zijn nieuwe uitingen van NEEDIS uitgedragen: de verbruiksanalyses. Aan de hand van drie sectoren (glastuinbouw, grafische bedrijven en detailhandel) is dit uitgewerkt met als conclusie dat bij nadere bestudering van de beschikbare cijfers en een diepgaandere confrontatie met diverse af te leiden verklarende factoren toch wel onverklaarbare ‘afwijkingen’ kunnen worden vastgesteld.
3.2 1996: NEEDIS Consolidatiefase 13
Ook de workshop voorjaar 1996 stond in het teken van verbruiksanalyses. Nu is de sector onderwijs onder de loep genomen. Als instrument voor toekomstige analyses is een prototype gedemonstreerd van een ontwikkelde applicatie in Excell. Tevens zijn de resultaten van twee sectorstudies: machine industrie, utiliteit en zakelijke dienstverlening gepresenteerd. Het moment is weer bereikt dat er besluiten moeten vallen over een verlenging van NEEDIS. Een rol speelt hierbij de oordeelsvorming over de opgebouwde (meer)waarde van NEEDIS. Daartoe is er voor het bestuur een beleidsstuk opgesteld: ‘Evaluatie NEEDIS 1996’ waarin gebruik is gemaakt van een enquête onder de gebruikers van NEEDIS, interviews van de werkgroep met enkele nauw bij NEEDIS betrokken partijen de een door de beheerder in juli opgestelde nota ‘3 jaar NEEDIS’. Enkele opvallende punten uit de evaluatie zijn: • De structuur en begrippenapparaat voldoen in ruime mate. • De doelgroep is klein. Een zeer kleine groep gebruikers doet met enige regelmaat een groot beroep op NEEDIS voor het leveren van cijfers. Een groter deel van de doelgroep doet op incidentele basis een beroep op NEEDIS ten behoeve van incidentele vragen. • Er moet worden vastgesteld dat de pogingen om de energiedistributiebedrijven in zijn totaliteit te betrekken bij NEEDIS geen succes hebben gehad. Vanuit het standpunt ‘wat verliezen we’ hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld om NEEDIS te continueren: • Van NEEDIS als project kan nooit gesteld worden dat het af is. Wel moet geconstateerd worden dat een hoge dekkings- en verklaringsgraad niet te verkrijgen is tegen aanvaardbare kosten en medewerking van allen. • De betrokkenheid van potentiële gebruikers is weliswaar gering, maar de reacties zijn positief. Er zijn duidelijke signalen dat er een dergelijke database zou moeten bestaan. • Als commerciële activiteit zou NEEDIS niet kunnen bestaan. Geconstateerd wordt dat er om NEEDIS een ‘nutsfunctie’ hangt. De participanten doen dit niet alleen voor eigen belang, maar ook omdat Nederland dit nodig heeft. Gezien de opgebouwde ervaring bij ECN-Beleidsstudies wordt besloten hen op exclusieve basis te verzoeken een offerte voor de periode 1997 t/m 1999 in te dienen.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 13
In de Stichting NEEDIS heeft begin 1996 P.A. Boot van EZ de functie overgenomen van L. de Knegt. Medio 1996 heeft in de werkgroep T. Kolkena zijn taken overgedragen aan P.J. Aubert eveneens van EZ.
27
17. augustus 1998 18. 8 jaar NEEDIS
3.3 1997: NEEDIS Beheerfase 14
Met ingang van 1997 is voor een periode van 3 jaar het beheer van NEEDIS wederom opgedragen aan ECN-Beleidsstudies. De opdracht omvat de continuering van het beheer van de databank, inclusief het beantwoorden van vragen. Daarnaast wordt opgedragen zich intensief in te spannen om onderzoek te doen naar de opname van de gegevens uit de meerjarenafspraken (mja’s) in de databank. Begin 1997 heeft J.M. Bais een nieuwe functie aanvaard bij ECN. Als opvolger treedt F.G.H. van Wees nu op als ECN-projectleider van NEEDIS, bijgestaan door W.G. van Arkel. Op dat moment komen de eerste geluiden naar buiten over een beëindiging van de participatie van Sep en Gasunie in de Stichting NEEDIS. Dit wordt ingegeven door de wens deze ‘buitenschoolse’ activiteiten, die niet meer passen in de kernactiviteiten, af te stoten. In april is de versie ‘1997’ gepubliceerd van de NEEDIS Structuur. Het in stand houden van de NEEDIS-Structuur vraagt een regelmatige kritische doorlichting van de begrippen en methodieken. Voorts is de structuur uitgebreid met paragrafen betreffende warmtepompen en duurzame energie. Tot slot is als laatste in de serie sectorrapporten de Bouwmaterialen en ‘Horeca’ verschenen, of meer precies: Sectorstudie logies-, maaltijden- en drankenversterkking. Ten aanzien van de mja-activiteiten moet geconstateerd worden dat dit om reden van vertrouwelijkheid nooit echt van de grond is gekomen. De overdracht van gegevens vanuit Novem naar de databank kent te grote barrières. Om de ontstane impasse te doorbreken is in oktober overleg gevoerd met CBS, CPB, ECN, EZ, Novem en VNCI over een betere coördinatie van het inzamelen van gegevens. Dit leidde tot de volgende conclusies: • Voor het volgen van het energiegebruik in de chemische industrie wordt primair gebruik gemaakt van de NEH-gegevens. Eventuele verschillen zullen in overleg tussen CBS en Novem worden aangepakt. • Voor het verklaren van ontwikkelingen in het energiegebruik zal gebruik worden gemaakt van de gegevens over het activiteiten niveau in de sector. Dit vergt een interne afstemming bij het CBS. • Omdat economische factoren alleen niet leiden tot een bevredigende verklaring, is het daarom van belang dat ook fysieke indicatoren van de sector beschikbaar komen. • Novem is, met instemming van de VNCI, bereid met het CBS in overleg te treden over de vraag hoe (MJA-)gegevens over fysieke grootheden aan (NEH-)cijfers over het energiegebruik gerelateerd kunnen worden. • VNCI en Novem beraden zich of het energie- en activiteitencijfer uit de MJA-monitoring kan worden gedesaggregeerd tot de 5 NEH-subsectoren in de chemie.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 14
Door het verlaten van het ministerie van EZ door P.A. Boot is medio 1997 diens plaats ingenomen door C.L. Jansen.
28
19. Bijlage 20. Levenscyclus NEEDIS
Nadat bovenstaande afspraken geconcretiseerd zijn, is de verwachting dat er een voorbeeldfunctie vanuit zal gaan. Wellicht zijn andere branche-organisaties dan ook bereid gegevens over de verklarende factoren te verstrekken. 15
Eind 1997 wordt met het CBS afgesproken dat uiterlijk 1 maart 1998 een offerte beschikbaar zal zijn voor de overname van NEEDIS door het CBS. Voor het opstellen hiervan wordt bij belanghebbenden (ECN, Novem, EnergieNed en CPB) gepolst wat de belangrijkste standpunten zijn bij deze overname.
1998 Op basis van de CBS-offerte wordt besloten de huidige organisatorische opzet van NEEDIS te wijzigen. In een brief van 19 juni 1998 wordt door de Stichting NEEDIS aangekondigd dat de Stichting eind 1998 zal worden opgeheven. Omdat de Stichting nog een contract heeft met ECN tot 31-12-1999 voor het beheer van de openbare gegevensbank wordt - op basis van een aangepaste ECN-offerte - afgesproken dat voor de resterende periode de aansturing van de activiteiten door het CBS zal plaatsvinden.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 15
CBS: J.M.M. Happel en W. Tinbergen
29
26.
Bijlage B. DE NEEDIS-STRUCTUUR Voor een goede bruikbaarheid van een databank als NEEDIS zijn een eenduidige structuur en een eenduidige set definities van de te hanteren begrippen van belang. Daartoe is de handleiding ‘De NEEDIS-structuur’ opgesteld. Inmiddels is de derde versie verschenen (versie 1997). In het NEEDIS-databaestand zijn een groot aantal energieverbruiksgegevens op verschillende aggregatieniveaus (d.w.z. uitgesplitst naar type energiedrager, verbruikssector, energiefunctie en type installatie) opgenomen. Daarnaast zullen zgn. verklarende factoren (d.w.z. grootheden die naar verwachting mede bepalend zijn voor de omvang van het energiegebruik) worden opgenomen.
1. HOOFDELEMENTEN NEEDIS-STRUCTUUR Bij de ontwikkeling van de vraag naar energie spelen steeds drie effecten een rol: volume-, structuur-, en besparingseffecten. • Volume-effecten Deze houden verband met de omvang van de maatschappelijke activiteiten: meer mensen, die meer produceren en consumeren, die meer woningen en kantoren nodig hebben, meer kilometers met de auto afleggen etc. Het volume-effect wordt bij de bedrijven uitgedrukt in een toename van de productie in guldens of in tonnen product. Bij huishoudens wordt het aantal woningen of de consumptie in guldens als maat gehanteerd; bij transport zijn dit het aantal personen- en ton-kilometers. Door volume-effecten neemt de energievraag toe als de omvang van diverse activiteiten toeneemt. • Structuureffecten Hangen samen met de ontwikkeling van de aard of samenstelling van de activiteiten. Bij de industrie gaat het bijvoorbeeld om verschuivingen van energie-intensieve bulkchemie en basismetaal naar fijnchemie en elektronica. Ook de trend naar het leveren van diensten in plaats van materiële producten valt hieronder. De industriële energievraag zal dan minder toenemen dan de productie in guldens. Deze ontwikkeling gaat samen met een veranderd consumptiepatroon, waar bijvoorbeeld het aantal wasmachines of stofzuigers per gemiddeld huishouden (en bijbehorend verbruik) veel minder toeneemt dan het gemiddelde inkomen. • Besparingseffecten Deze impliceren dat dezelfde maatschappelijke activiteiten gedaan kunnen worden met een kleinere hoeveelheid energie. Soms is hiervoor een gedragsverandering nodig, bijvoorbeeld de thermostaat lager zetten bij afwezigheid van bewoners of een rustiger autorijstijl. In de meeste gevallen moet er geld geïnvesteerd worden in zuiniger technieken, bijvoorbeeld betere isolatie, spaarlampen of warmte/kracht-installaties. Niet altijd is de vermindering van de hoeveelheid energie per activiteit het gevolg van een doelbewuste besparingsactie. Besparende of ontsparende ontwikkelingen kunnen optreden door allerlei andere oorzaken. Voor de kwantificering van deze effecten worden in NEEDIS diverse begrippen gebruikt. Allereerst komen de diverse indelingen (aggregatieniveaus), die gehanteerd kunnen worden, aan de orde. Vervolgens worden definities gegeven van de verschillende te onderscheiden energieverbruiksgrootheden en van indicatoren voor de omvang van de menselijke activiteiten. Vervolgens zal de NEEDIS-structuur van verklarende factoren uiteen worden gezet.
30
24. Bijlage 25. NEEDIS-structuur
1.1 Aggregatieniveaus binnen NEEDIS Analyses van de ontwikkelingen van het energiegebruik kunnen op verschillende niveaus plaatsvinden, variërend van het nationale niveau, bijvoorbeeld met betrekking tot het behalen van overheidsdoelstellingen, tot op het niveau van specifieke installaties in bedrijfstakken. Dit laatste om bijvoorbeeld het effect van toepassing van deze installaties te kunnen volgen. Daarom worden in NEEDIS verschillende niveaus onderscheiden waarop data verzameld, ingevoerd en weergegeven kunnen worden, zoals in onderstaand figuur schematisch wordt getoond. In de top bevinden zich de meest geaggregeerde gegevens.
NEEDIS
Nationaal Hoofdsectoren Sectoren Segment
Segmenten Individuele bedrijven
Energiefuncties Installaties
Figuur 1.1:
Schematische weergave van de aggregatieniveaus die binnen NEEDIS worden gehanteerd
Uitgangspunt in de NEEDIS-structuur is dat energieverbruikers (dit kunnen zijn individuele huishoudens en individuele vestigingen van bedrijven of instellingen) in groepen kunnen worden ingedeeld. Wat betreft de energieverbruikers kan - conform het CBS - nog onderscheid gemaakt worden tussen energie-afnemers en energiebedrijven. De laatste groep wordt gevormd door die bedrijven die als hoofdactiviteit hebben het winnen van energiedragers of het zodanig bewerken/omzetten van energiedragers dat deze geschikt zijn voor gebruik door derden. De indeling in groepen gebeurt binnen NEEDIS op de volgende vier niveaus: 1. Het eerste niveau is het nationale niveau (betreft Nederland als geheel). 2. Het tweede niveau is het niveau van de hoofdsectoren, waarin het Nederlandse energiegebruik verdeeld kan worden: Energiebedrijven
Raffinaderijen Elektriciteitscentrales Overige energiebedrijven
31
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Energie-afnemers
Huishoudens Industrie Transport Overige energie-afnemers 3. Het derde niveau is dat van de sectoren. Hierbij wordt met name de indeling voor de energie-afnemers in de industrie verder gedetailleerd conform de CBS-NEH. 4. Binnen de sectoren kan verder onderscheid worden gemaakt naar groepen verbruikers die aangeduid worden als segmenten. Een segment is een verzameling van energieverbruikers binnen een sector waarvoor geldt dat deze aan een bepaald criterium voldoen. In het algemeen wordt het criterium zo gekozen dat het segment homogeen is: een verzameling energieverbruikers die vanwege overeenkomsten in typen energieverbruikende installaties en/of in typen product bij elkaar worden genomen. De segmenten die tot een bepaalde sector behoren hoeven niet noodzakelijkerwijs op te tellen tot het totaal van de betreffende sector. Een segment kan in meerdere segmenten worden onderverdeeld (segmenten kunnen dus deel van elkaar uitmaken). Soms kan een segment gelijk zijn aan een sector. Bij de indelingen op de niveaus 1 t/m 3 wordt aangesloten bij de indeling die het CBS vanaf 1993 in haar publicatie ‘De Nederlandse energiehuishouding' hanteert. Voor niveau 4 is dit niet altijd het geval. Wel wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de door het CBS gebruikte standaard bedrijfsindeling. Vervolgens kan doorgegaan worden met het verder detailleren van de groepen verbruikers tot uiteindelijk het niveau van de individuele verbruikers (het microniveau) wordt bereikt. Voor deze benadering wordt in NEEDIS niet gekozen. Het energiegebruik en de bijbehorende activiteiten worden verder onderscheiden naar functionele toepassingen: 5. Het vijfde niveau binnen NEEDIS is dat van de energiefunctie. Een energiefunctie is een verandering die men tot stand wil brengen met behulp van energie. Voorbeelden van energiefuncties zijn: het verwerken van een hoeveelheid grondstof tot intermediaire producten, het verwerken van intermediaire producten tot eindproducten, het verwarmen, koelen en verlichten van ruimtes, het transporteren van personen en goederen, etc. In het algemeen kent elk segment zijn eigen specifieke energiefuncties. Om binnen een segment zinvol energiefuncties te kunnen onderscheiden is het wenselijk dat het voldoende homogeen is. 6. Het zesde niveau is dat van de installatie. Een installatie is een technisch systeem dat alleen of in combinatie met andere installaties een energie-omzetting verzorgt of een energiefunctie realiseert. Als synoniem voor de term installatie kan ook ‘proces’ of ‘toestel’ gebruikt worden. Qua soort indeling in functies en installaties kunnen de segmenten nogal verschillen: zo kunnen in een segment huishoudens veel functies worden onderscheiden, die elk door één installatie worden gerealiseerd, terwijl in een industrieel segment vaak slechts één functie voorkomt die door een aantal installaties gezamenlijk wordt gerealiseerd. In deze structuur begint de indeling naar functies en installaties op het segmentniveau. Het blijft echter mogelijk om functies en installaties ook op hogere niveaus te aggregeren (ui32
24. Bijlage 25. NEEDIS-structuur
teraard mits er voldoende overeenkomst in soorten functies en installaties tussen de segmenten bestaat). Bij het afdalen naar steeds diepere niveaus worden fysieke grootheden in toenemende mate gedetailleerder beschreven. Dat geldt niet in gelijke mate voor economische parameters. Bij het maken van analyses moet hiermee rekening worden gehouden. Het is zelfs zo dat economische indicatoren op het niveau van energiefunctie soms helemaal geen zinvolle informatie meer leveren. Het is bijvoorbeeld nog wel mogelijk een productiewaarde voor de energiefunctie ‘maken van boter' binnen het segment zuivelindustrie in NEEDIS op te nemen. Wordt echter de functie verlichting beschouwd, dan zijn geen economische indicatoren van enige relevantie aanwijsbaar.
1.2 Soorten energieverbruik Conform de CBS-definities worden in NEEDIS de onderstaande energieverbruikscategorieen opgenomen: • Primair energieverbruik • Energieverbruikssaldo • Finaal energieverbruik • Omzettingssaldo. Maar in het algemeen zal binnen NEEDIS het energiegebruik nog verder gedetailleerd worden Daarvoor wordt de term eindverbruik gebruikt. Het eindverbruik van energie wordt gedefinieerd als de hoeveelheid energie zoals die in een nader te specificeren vorm ten behoeve van een nader te specificeren energiefunctie of installatie wordt geleverd. Als voorbeelden van eindverbruik zijn te noemen: de warmte - geproduceerd door kachels, ketels, e.d. - die wordt gebruikt voor de verwarming van woningen; de elektriciteit die wordt gebruikt voor de verlichting van kantoren. In de praktijk zal het vooral nuttig zijn om het eindverbruik van warmte nader te specificeren, o.a. in industriële processen, maar vooral in de huishoudens (ruimteverwarming en warm tapwater) en in de dienstensector. Daarnaast is ook het eindverbruik als grondstof van belang In een groot aantal gevallen zal het finaal verbruik als eindverbruik worden gekozen. Behalve de bovengenoemde indeling is ook de indeling naar soorten energiedrager van belang. Behalve de bekende energiedragers steenkool, aardolieproducten, aardgas, elektriciteit en warmte, onderscheid NEEDIS ook duurzame energiebronnen als aparte energiedrager (met name biomassa).
1.3 Indicatoren voor sectoractiviteit Indien bepaald moet worden hoe efficiënt een verbruiker met energie omgaat, wordt dat uitgedrukt in een kengetal; meestal is dit energiegebruik gedeeld door activiteit in een bepaalde vorm. Voordat in het volgende onderdeel op dit soort kengetallen wordt ingegaan, worden eerst een aantal activiteitsindicatoren besproken. Het is belangrijk om voor de activiteit van
33
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
een sector, een segment of binnen een energiefunctie onderscheid te maken tussen activiteit in financiële termen en activiteit in fysieke termen. In financiële termen is de toegevoegde waarde een belangrijke indicator; in fysieke termen wordt de zogeheten. fysieke prestatie gedefinieerd. De door een sector of segment gegenereerde toegevoegde waarde wordt gedefinieerd als het verschil tussen de productiewaarde en de waarde van het verbruik in het productieproces. De toegevoegde waarde heeft betekenis op verschillende niveaus binnen NEEDIS. Op het nationale niveau is de toegevoegde waarde ongeveer gelijk aan het bruto nationaal produkt (BNP). De toegevoegde waarde wordt op hoofdsector-, sector- en vaak ook op segmentniveau door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd. In het algemeen wordt binnen NEEDIS de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten gehanteerd. Dit wordt echter steeds expliciet vermeld. Meestal worden ook andere grootheden vermeld zodat de verschillende varianten van de toegevoegde waarde berekend kunnen worden. Omdat huishoudens geen toegevoegde waarde kennen, zijn hier andere economische indicatoren nodig. Gebruikt kan bijvoorbeeld worden het (netto besteedbaar) inkomen van de huishoudens binnen het segment. Bij vergelijkingen van de toegevoegde waarde van jaar tot jaar kan worden gecorrigeerd voor inflatie. In plaats van de toegevoegde waarde kan het soms nuttig zijn om andere financiële activiteitsindicatoren te gebruiken, zoals de productiewaarde. Daarnaast is het ook belangrijk om fysieke activiteitsindicatoren te bespreken. De fysieke prestatie is de grootheid die aangeeft hoe groot de toepassing van een energiefunctie is. Afhankelijk van de soort energiefunctie kan de fysieke prestatie uitgedrukt worden in eenheden als tonnen product, tonnen verwerkte grondstof, kubieke of vierkante meters verwarmde, verlichte of gekoelde ruimte en het aantal passagiers- of tonkilometers. Uit het voorgaande volgt logischerwijs dat in sectoren of segmenten waarvoor meerdere energiefuncties zijn gedefinieerd (dit zal bijvoorbeeld voor huishoudens het geval zijn) de activiteit in fysieke termen door meerdere indicatoren wordt weergegeven. Voor een groot aantal industriële sectoren kan het begrip fysieke prestatie worden ingevuld met de term fysieke productie: de fysieke productie is de hoeveelheid verkoopbaar product van een industrieel proces. Met verkoopbaar wordt in dit verband bedoeld dat het product aan zodanige kwaliteitseisen e.d. voldoet dat het verkocht kan worden. Het behoeft niet daadwerkelijk verkocht te worden, maar kan ook aan de voorraad worden toegevoegd of in het bedrijf verder worden verwerkt. De hoeveelheid wordt meestal uitgedrukt in gewichtseenheden. In plaats hiervan kan ook een andere fysieke maat, bijvoorbeeld aantal of volume, gebruikt worden. Indien een bepaald segment meerdere producten aflevert kan een gewogen fysieke productie worden berekend door de hoeveelheden van de verschillende produkten te sommeren met gebruik van weegfactoren. Weging kan op verschillende manieren plaatsvinden.
34
24. Bijlage 25. NEEDIS-structuur
1.4 Verklarende factoren Het uiteindelijke doel van NEEDIS is om de gebruiker de mogelijkheid te bieden ontwikkelingen in het energiegebruik te verklaren. Een verklarende factor is een kenmerk van een sector of segment, waarvan de ontwikkeling mede bepalend is voor de ontwikkeling van de omvang van het energiegebruik van de sector of het segment. Er zijn veel factoren waarvan wijziging het energiegebruik ook doet wijzigen en die dus als ‘verklarende factor' aangemerkt kunnen worden. Om enige structuur in de veelheid aan verklarende factoren te krijgen, wordt teruggegrepen op de inleiding van dit hoofdstuk. • In de eerste plaats wordt het energiegebruik bepaald door de omvang van de activiteit, het volume-effect, als indicator hiervan wordt de toegevoegde waarde of de fysieke prestatie gebruikt. • Daarnaast speelt de aard en samenstelling van de activiteiten een rol. Structuureffecten ontstaan bijvoorbeeld door verandering in de onderliggende verhoudingen van de verschillende activiteiten in een segment of sector. Als indicator zijn dus ook onderliggende volumegrootheden van belang. Ook de economische betekenis (waarde) van een product kan veranderen. Dit komt tot uitdrukking als een verandering in de verhouding tussen de toegevoegde waarde en de fysieke prestatie. Deze verhouding wordt de kwaliteitsfactor genoemd. • Tenslotte is de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd van belang. Als indicator daarvoor wordt de verhouding tussen energiegebruik en fysieke prestatie gebruikt: het specifiek energiegebruik. Het specifieke energiegebruik is de belangrijkste indicator voor de energetische kwaliteit van de energieverbruikende installaties (bijvoorbeeld in woningen of als onderdeel van productieprocessen). De eenheid kan zeer divers zijn. Het specifiek energiegebruik is een maatstaf voor de besparing. Na de bovengenoemde belangrijkste verklarende factoren te hebben geïdentificeerd kan verder gegaan worden met het zoeken naar onderliggende verklarende factoren. Wijzigingen in het specifiek energiegebruik kunnen veroorzaakt worden door toepassing van verbeterde conversie-apparatuur (bijvoorbeeld verdere penetratie van HR-ketels in huishoudens, toepassing van warmte/kracht-installaties in de industrie) of door verbetering in het eindverbruik van energie (bijvoorbeeld verdere isolatie van woningen, vervanging van verouderde productieprocessen door nieuwe, efficiëntere processen, veranderingen in het gedrag van gebruikers van apparatuur, etc.). Er kan dus onderscheid gemaakt worden tussen wijzigingen in het conversierendement en in de efficiency van het eindverbruik, die elk hun specifiek energiegebruik kennen. Wijzigingen in de kwaliteitsfactor kunnen veroorzaakt worden door diverse oorzaken, zoals productverbetering (bijvoorbeeld meer nadruk op productfinishing), structuurwijzigingen binnen een sector, maar ook door veranderde marktomstandigheden. Al deze onderliggende verklarende factoren zijn in beginsel interessant binnen NEEDIS. Het is onmogelijk om in NEEDIS alle mogelijke verklarende factoren op te nemen, al was het alleen maar omdat elke verklarende factor op zich al weer om nieuwe verklaringen vraagt.
35
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Het is ook altijd mogelijk dat een gebruiker van NEEDIS in een analyse eigen verklaringen toevoegt.
36
24. Bijlage 25. NEEDIS-structuur
37
29.
Bijlage C. OPZET SECTORRAPPORTAGE Ten behoeve van de sectorrapportages is een publicatie ‘Opzet NEEDIS-rappportages’ samengesteld. Deze is bedoeld om instellingen, die voor NEEDIS sectorstudies doen, richtlijnen en aanwijzingen te geven ten behoeve van dit onderzoek, van de rapportage en ten behoeve van de resultaten. Om een nadere analyse te maken van verschillende verbruikerscategorieën wordt uitgegaan van een sectorindeling en worden per sectoronderzoeken uitbesteed. Deze sectorstudies zijn bedoeld om de relatie tussen het energiegebruik en de belangrijkste productie- en energiefuncties in een sector aan te geven. Daarnaast dient de sectorstudie die ontwikkelingen aan te geven, die in de toekomst het energiegebruik in belangrijke mate zullen beïnvloeden. De daarvoor benodigde informatie moet dus komen uit een literatuurstudie en uitmonden in een advies voor monitoring om de ontwikkelingen te kunnen volgen. NEEDIS is niet in staat om precies aan te geven welke gegevens de onderzoeksinstellingen in de rapportage moeten opnemen. Het is ook niet zo, dat de uitvoerder van de opdracht alleen hoeft na te gaan of de betreffende gegevens ergens aanwezig zijn en zo niet hoe ze alsnog kunnen worden verkregen. Aangezien de specifieke sectorkennis binnen NEEDIS niet altijd aanwezig is, is het de consultant - als sectordeskundige - die binnen het beschreven raamwerk moet aangeven welke informatie voor NEEDIS belangrijk is en opgenomen 16 moet worden
De opbouw van de sectorrapportage Hoofdstukindeling In de sectorrapportage wordt gebruik gemaakt van de definities van de begrippen zoals omschreven in de NEEDIS-structuur. De kern van het sectoronderzoek bestaat uit drie hoofddelen, waarbinnen afhankelijk van de sector meer of minder gewicht gegeven wordt aan de te onderzoeken deelaspecten. De eerste twee hoofddelen dienen samen uit te monden in het derde hoofddeel: het advies voor monitoring. Onderstaand is aangegeven welke hoofdstukken in de rapportage moeten zijn opgenomen en welke onderwerpen daarin aan de orde moeten komen.
Hoofddeel 1: Sectorschets De sectorstudie begint met een omschrijving van de te onderzoeken sector, het verleden, het heden en de mogelijke ontwikkeling in de nabije toekomst. Deze schets betreft de belangrijkste ontwikkelingen om het energiegebruik te kunnen analyseren en verklaren. Deze sectorschets dient onderbouwd te worden met het nodige cijfermateriaal. Hierbij dient gedacht te worden aan: • De economische ontwikkeling van de sector en subsectoren en eventueel te onderscheiden segmenten. Deze economische ontwikkeling betreft dan omzetgegevens per product
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 16
De NEEDIS-sectorstudie betreft het verzamelen, interpreteren, beoordelen en systematisch vastleggen van gegevens uit bestaande bronnen. Het is dus niet de bedoeling dat enquêtes e.d. worden uitgevoerd. Interviews met deskundigen, brancheverenigingen en/of bedrijven zijn uiteraard wel toegestaan.
38
27. Bijlage 28. Opzet sectorrapportage
•
• • • •
(-groep), assortimentsopbouw en de ontwikkeling daarin, omzet in guldens, toegevoegde waarde, werkzame personen ed. De technologische en energetische ontwikkeling. Dit betreft dan productiegegevens, productie- en energiefuncties, installaties en apparaten, energiebesparingsmaatregelen in het verleden en -mogelijkheden in de nabije toekomst. De afbakening van de sector en de verdeling in segmenten op basis van onderscheidende kenmerken betreffende het energiegebruik. De SBI-coderingen van de onderverdeling van de sector, aangevuld met de mutaties van SBI’ 74 ten opzichte van SBI ’93. Is er voor de sector als geheel of voor een gedeelte ervan een meerjarenafspraak (MJA). Het maken van een energie- en materialenbalans.
Hoofddeel 2: Inventarisatie huidige bronnen Naast de bekende CBS-publicaties (Nederlandse Energiehuishouding en Produktiestatistieken) wordt er zowel op continu als op ad hoc basis zeer veel sectoraal onderzoek verricht in opdracht van bijvoorbeeld brancheverenigingen, overheden, adviesinstellingen en door bedrijven zelf. In dit hoofddeel dient onderzocht te worden welke brancheverenigingen, overheden, adviesinstellingen en bedrijven onderzoek hebben verricht dat de sector betreft, wat voor onderzoek dat is geweest, het een continu of ad hoc onderzoek betreft en of (delen van) het onderzoek bruikbaar is voor NEEDIS en de NEEDIS-databank. •
Algemeen – De vast te leggen data moeten gerelateerd worden aan die welke het CBS beschikbaar stelt op de verschillende niveaus. Daarbij moet worden uitgegaan van het ideale model van aggregatie, waarbij sommatie op een bepaald niveau in balans is met het totaal op een hoger niveau conform de beschreven datapiramide. – Naast het verzamelen van gegevens over energiegebruik zijn er ook grootheden die het specifieke energiegebruik verklaren. Over deze verklarende factoren dient te worden gerapporteerd. – Het moet duidelijk zijn wat de populatie is waarop de data betrekking hebben, terwijl bovendien de verbruiksgegevens gedefinieerd zijn volgens de NEEDIS-structuur. Op grond van de bevindingen dient de kwaliteit te worden bepaald, waarna de beheerder kan besluiten de gegevens al of niet in de databank op te nemen.
• Data Als basis voor de NEEDIS-databank fungeert het CBS. Er is echter geen directe relatie met de door het CBS onderscheiden indeling in subsectoren e.d. en de NEEDIS-indeling. NEEDIS kent segmenten voor een nog diepere verdeling dan de CBS-verdeling of voor een andere uitsplitsing dan het CBS hanteert. Geconstateerde afwijkingen van CBSgegevens dienen uiteraard te worden verklaard. Uitgaande van NEEDIS-opzet worden de categorieën benoemd: – subsector(en) en segmenten – energiefuncties – installaties.
39
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Afhankelijk van de categorie moeten gegevens worden vermeld: – subsector en energiefunctie – verbruikssaldo per soort energie – finaal verbruik per soort energie (energetisch en niet energetisch) – bij aanwezigheid van W/K dienen ook gegevens te worden vermeld over de brandstofinzet en de geproduceerde hoeveelheid elektriciteit en stoom. Bovendien is uitsplitsing van gegevens naar type, aantal, vermogen en bedrijfstijd nodig. – eindverbruik per soort energie – installaties: – soort installatie – aantal naar fysieke capaciteit – energiegebruik per soort naar fysieke capaciteit. •
Verklarende factoren – veranderingen in conversierendement – veranderingen in specifiek energiegebruik – veranderingen in de kwaliteitsfactor.
•
Bronnen Overzicht van de geraadpleegde bronnen met de bevindingen t.a.v. de kwaliteit van de gegevens met de uiteindelijke beslissing over de bruikbaarheid. Bovendien dient een toelichting te worden gegeven m.b.t. de openbaarheid van deze bronnen en de voorwaarden waaronder de bronhouder data ter beschikking van NEEDIS wil stellen. Per bron moet gegeven worden: – bronhouder – gegevensdrager (rapport, publicatie, bestand e.d.) – populatiebeschrijving – steekproefomvang – frequentie van waarnemen – aard van waarnemen.
• Ontbrekende data Indien er gegevens uit bovenstaande lijst in de rapportage ontbreken kan dat een bepaalde oorzaak hebben. Waar dit mogelijk is dient dit te worden vermeld.
40
27. Bijlage 28. Opzet sectorrapportage
Hoofddeel 3: advies voor monitoring Het advies voor monitoring volgt uit de analyses in de sectorschets betreffende het energiegebruik en de inventarisatie van de huidige bronnen. Om het energiegebruik jaarlijks te kunnen volgen, dienen de relevante grootheden te worden gemonitord met een bepaalde tijdsinterval. Dit kan jaarlijks zijn voor die grootheden die aan snelle verandering onderhevig zijn, maar bijvoorbeeld vijfjaarlijks voor grootheden die niet erg snel veranderen. De gegevensbehoefte wordt veelal niet door de huidige bronnen gedekt. Het advies voor monitoring betreft dan ook het volgende: • Welke instellingen verrichten momenteel continu-onderzoek, dat (ook) bruikbaar is voor deze sector, eventueel met aanpassingen en aanvullingen. • In hoeverre betreft het wijzigingen in huidige continu onderzoeken. • In hoeverre betreft het aanvullingen voor huidige continu onderzoeken. • In hoeverre kunnen huidige onderzoeken van instellingen als het CBS worden aangepast om aan de gegevensbehoefte van NEEDIS te voldoen. • Wat is het tijdsinterval, waarmee bepaalde gegevens verzameld moeten worden (snel veranderende data, zoals omzet, aantal werknemers omzet per productgroep enz. elk jaar. Traag wijzigende data, zoals installaties, elke vijf jaar. • Wat zijn de aanbevelingen van de consultant inzake bovenstaande aandachtspunten.
Overige aandachtspunten Uiteraard dienen in de hoofddelen ook tijdreeksen van relevante data te worden opgenomen. Het totale resultaat van de sectorstudie bestaat uit tijdreeksen van de relevante data voor een zo lang mogelijke periode die consistent en betrouwbaar zijn. Tevens worden de hiaten in de dataverzameling aangegeven. Een volledig bronnenoverzicht en een overzicht van bronhouders (inclusief contactpersonen) komt aldus ter beschikking van NEEDIS.
41
32.
Bijlage D. SAMENVATTINGEN SECTORRAPPORTAGES Deze bijlage bevat van alle verschenen sectorrapporten een compilatie van de samenvatting en de hoofdstukken waarin in meer detail de adviezen voor monitoring staan. Per sector worden de als periodiek aan te merken bronnen genoemd, waaruit kwantitatieve gegevens zijn overgenomen in het licht van monitoring. Allereerst de CBS-statistieken en vervolgens (met +) de overige bronnen met grijze data. Als afsluiting wordt de auteur(s) van de rapportage genoemd. Op volgorde van de SBI ’93 zijn dit:
• Landbouw en visserij • • • • • • • • • • • •
Groente- en fruitverwerkende industrie Zuivelindustrie Veevoederindustrie Textielindustrie Grafische bedrijven Kunstmestindustrie Anorganische chemie Organische chemie Bouwmaterialen Metaalproductenindustrie Machine-industrie Elektrotechnische industrie
• • • • • • • • •
Bouw Groothandel Detailhandel Horeca Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Kantoorhoudende dienstverlening Onderwijs Gezondheidszorg Bejaardenoorden
• Huishoudens en woningen De auteurs hebben bij het opstellen van de rapportage gebruik gemaakt van ‘instructies’ in een NEEDIS-publicatie: ‘Opzet Sectorrapportage’. Een samenvatting hiervan is voor het aangegeven van het rapportagekader eerder in dit rapport als bijlage opgenomen.
42
30. Bijlage Sectorrapporten 31. Landbouw en visserij
43
35.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Landbouw en visserij
LANDBOUW EN VISSERIJ Samenvatting Binnen de totale scope van deze sectorstudie, de sectoren landbouw, bosbouw en visserij, speelt de subsector glastuinbouw op het gebied van het energiegebruik een overheersende rol. De akkerbouw, tuinbouw en veehouderijsector verbruiken samen ca. 163 PJ, waarvan 78% in de glastuinbouw. De agrarische dienstverlening, waaronder o.a. loonwerkersbedrijven, vallen hier niet onder, en verbruiken jaarlijks ca. 7 PJ. In de bosbouw wordt slechts 0,5 PJ directe energie verbruikt. De totale visserij verbruikt ca. 15 PJ per jaar, waarvan 14,5 in de zeevisserij. Ten behoeve van de monitoring van zowel energiegegevens als productiegegevens is het LEI-DLO een zeer belangrijke bron. Er wordt door het LEI zelf al een monitoring uitgevoerd, waarvan sinds kort jaarlijkse rapportages verschijnen. In deze rapportages worden ook verklarende factoren voor veranderingen in het energiegebruik aangegeven. Het energiegebruik van de glastuinbouw blijkt met name te worden beïnvloed door de klimaatomstandigheden, de ontwikkeling van het totale oppervlak cultuurgrond onder glas, en de heersende energieprijs. De klimaatomstandigheden kunnen worden verdisconteerd door gebruik te maken van een graaddagenmethode. Indien dit gecorrigeerde specifieke verbruik per oppervlakte-eenheid wordt gespiegeld aan de gasprijzen, wordt een duidelijke afhankelijkheid zichtbaar. Voor de overige landbouwsectoren zijn dergelijke afhankelijkheden minder duidelijk. De toenemende mechanisatie, en het gebruik van steeds grotere vermogens voor tractiedoeleinden heeft er in de akkerbouw en veeteelt toe geleid dat het energiegebruik, ondanks een afname van veestapel en landbouwareaal, een stijgende lijn vertoont. Bij de vaststelling van de energieverbruikscijfers en productiecijfers is intensief gebruik gemaakt van cijfermateriaal van het LEI-DLO. Het verdient aanbeveling om de LEI-bronnen ‘Landbouwcijfers’, ‘Landbouw Economische Berichten’, ‘Landbouw, milieu en economie’, ‘Energie in de glastuinbouw’ en ‘Monitoring van het energiegebruik in de veehouderij’ intensief te volgen. Al deze publicaties worden jaarlijks geactualiseerd en bevatten kant en klare informatie over economische en energetische ontwikkelingen in de gehele sector.
Advies voor monitoring Het is van belang om in de gaten te houden in hoeverre er aanpassingen op de CBSenergiecijfers verschijnen, naar aanleiding van de lopende discussie tussen CBS en het LEI. Bij het CBS tracht men een betere benadering van het energiegebruik van de glastuinbouw te verkrijgen, met als gevolg dat in komende energiestatistieken een andere benaderingswijze voor de glastuinbouw zal worden gehanteerd. 44
33. Bijlage Sectorrapport 34. Landbouw en visserij
Voor de sector ‘dienstverlening landbouw’ bleek dat de meest recente CBSproduktiestatistiek van deze sector dateert van 1987. Dezelfde gegevens worden echter ook jaarlijks in ‘Landbouwcijfers’ gepubliceerd. Verder is ook voor de bosbouw de laatste CBS-statistiek ondertussen nogal verouderd, maar verwacht wordt dat er in 1995 een nieuwe ‘Nederlandse Bosstatistiek’ verschijnt. Het in deze rapportage berekende energiegebruik van de sector is gebaseerd op een energieinhoudsstudie uit 1979, toegepast op de oogstgegevens uit 1995. Het verdient aanbeveling het verschijnen van nieuwe energieverbruiksnormen in de gaten te houden. De zogenaamde HOSP-projecten (Hout Oogst Statistiek en Prognose oogstbaar hout), die door het IKCnatuurbeheer worden uitgevoerd, zijn goed bruikbaar voor vertaling naar opbrengsten en totaal verbruik. Voor de sector visserij blijken zowel de CBS-statistiek als de LEI-DLO publicaties van belang. Alleen de kotter-zeevisserij energieverbruiks- en productiecijfers worden gepresenteerd, maar deze zijn overheersend op de totale sector. De NEH geeft aanvullende informatie over energiegebruik in de binnenvisserij. Tot slot verschijnen productiegegevens voor de gehele visserij in de CBS-jaarboeken.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Landbouwcijfers. CBS/LEI-DLO • Statistisch jaarboek + Energie in de glastuinbouw van Nederland, Ontwikkelingen in de sector en op de bedrijven. LEI-DLO (1993) + Landbouw, Milieu en Economie. LEI-DLO (1994) + Monitoring van het energiegebruik in de veehouderij. LEI-DLO (1992) + Tuinbouwcijfers, TBC, Jaarlijkse uitgave CBS met LEI-DLO (1993) + Visserij in cijfers, LEI-DLO (1993) + Visserij-onderzoek jaarverslag RIVO-DLO, LEI-DLO en IVP-TNO (1987) ✛ MJA Glastuinbouw >1993
Auteur: H. Boot TNO Milieu- en Energietechnologie Apeldoorn, oktober 1995
45
38.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Groente- en fruitverwerkende industrie
GROENTE- EN FRUITVERWERKENDE INDUSTRIE Samenvatting Van de groente- en fruitverwerkende industrie zijn uitgebreide fysieke gegevens beschikbaar, grotendeels gebaseerd op diverse CBS-publicaties. Een nadere indeling in 7 segmenten kan gemaakt worden op basis van het type bedrijf, aan de hand van combinaties van product en verwerkingsmethode. Een functie-indeling kan gemaakt worden op basis van circa 10 belangrijke combinaties van product en verwerkingsmethode, aangevuld met enkele restfuncties. Op dit functieniveau zijn geen energieverbruikscijfers beschikbaar. Mogelijk kunnen deze op het niveau van de genoemde nadere segmentindeling wel beschikbaar komen.
Advies voor monitoring Voor wat betreft de produktiestatistiek volgens de SBI ’93 indeling is het niet duidelijk welke fysieke grootheden nog opgenomen zijn. Bovendien is er sprake van een zekere trendbreuk met de oude indeling van 1992 en eerder. Mogelijk is een verantwoord overzicht te scheppen indien de sectoren groente- en fruitverwerkende industrie en aardappelproducten als één sector beschouwd worden. Uitgebreide gegevens betreffende producten en productwaarde worden bijgehouden in de tuinbouwstatistiek van het CBS. Deze gegevens zijn ook opgenomen in de Tuinbouwstatistiek van het Productschap voor groenten en fruit en het jaarverslag van de branchevereniging VIGEF. Deze gegevens kunnen dienen als fysieke parameters voor het functieniveau. Het CBS beëindigt in 1996 de afzonderlijke gegevensverzameling betreffende verwerkte groenten en fruit. In de toekomst dient fysieke productie te worden afgeleid uit de produktiestatistieken (inkopen) en de maandstatistiek van de industrie (verkopen). Wat moeilijker te benaderen zijn de gegevens betreffende vruchtensap uit concentraat, en het produceren van gedroogde groenten, jams, pulpen, stropen, concentraten, poeders en sauzen. Ook het verbruik van aardappelen naar verwerkingsmethode is niet bekend. Gegevens van het energiegebruik op het aangegeven functieniveau zijn niet beschikbaar. Mogelijk worden ze verzameld in het kader van de meerjarenafspraak energie-efficiency. Gegevens over de wijze van monitoring worden door Novem evenwel als vertrouwelijke informatie beschouwd. Als grove benadering voor het functieniveau biedt mogelijk een gedetailleerder segmentindeling uitkomst. Dit kan omdat het CBS in staat is gegevens uit de produktiestatistiek te leveren met de volgende indeling: • groenten en fruit steriliserende bedrijven • waarvan champignonssteriliserende bedrijven • groenten- en fruitinvriezende bedrijven
46
36. Bijlage Sectorrapport 37. Groente- en fruitverwerkende industrie • zuurkoolbedrijven • producenten van gedroogde groenten en fruit • vruchtensap- en vruchtendrankproducerende bedrijven • overige groente- en fruitverwerkende bedrijven. Voorts zijn technische basisgegevens betreffende het verbruik van verschillende typen installaties (blancheurs, sterilisatoren, vriezers, drogers, indampers) interessant in relatie tot de productdoorzet. Deze laatste gegevens zijn door hun aard en diversiteit fragmentarisch, maar relevant om besparingsmogelijkheden op te sporen en processen te kunnen vergelijken.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Tuinbouwstatistiek (1994) • Statistisch jaarboek + Databank KvK, Adressencatalogus. Kamer van koophandel en fabrieken + Jaarverslag. Vereniging van bedrijven die groenten en fruit conserveren VIGEF (1994) ✛ MJA Groenten en fruit> 1993
Auteur: A.W.N. van Dril ECN-Beleidsstudies Petten, mei 1996
47
39.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Zuivelindustrie
ZUIVELINDUSTRIE Samenvatting De zuivelsector wordt beschouwd als een segment, de bereiding van een afzonderlijke produktgroep wordt als energiefunctie beschouwd. Daarbij zijn economische en fysieke productiegrootheden geïnventariseerd die met het energiegebruik samenhangen. Tevens is genventariseerd welke gegevensbronnen hiertoe beschikbaar en nuttig zijn en worden aanbevelingen gedaan voor toekomstige gegevensverzameling. Over de zuivelsector is veel cijfermateriaal beschikbaar. Energieverbruikscijfers op functieniveau (per productgroep) zijn echter slechts beperkt voorhanden. Via kostenonderzoeken kan het Produktschap Zuivel (PZ) energiegegevens aanleveren op functie- en installatieniveau. Fysieke energiegegevens op gedetailleerd niveau worden verzameld via de Gecoördineerde Emissieregistraties van de Nederlandse Zuivelindustrie (GERZ). Deze worden toegepast voor de meerjarenafspraak energie-efficiency (MJA) en komen waarschijnlijk in geaggregeerde vorm ter beschikking.
Bronhouders van de resterende cijfers Bij het Nederlands Instituut voor Zuivelonderzoek (NIZO) zijn veel gedetailleerde cijfers op installatieniveau te verkrijgen, waarbij moet worden aangetekend dat het echter geen gemiddelden betreffen, maar cijfers die specifiek zijn voor bepaalde installaties zoals: • het droge stofgehalte na bewerking • hoeveelheid prestatie (b.v. bij drogers hoeveelheid verdampt water) • het gebruik van warmtewisselaars • aantal gebruikte typen installaties en (gemiddelde) levensduur van de installaties • (minimaal mogelijke) specifieke energieverbruiken van indampers en drogers • de gebruikte typen installaties per processtap (bijvoorbeeld sproeidrogers, filterdrogers). Informatie over de volgende aspecten is vooralsnog niet aanwezig: • equivalente bedrijfstijden (werkelijke doorzet / maximale doorzet) • bezettingsgraden • totaal opgestelde capaciteit (in eenheden product per tijdseenheid) • totaal opgestelde capaciteit (in termen van opgenomen vermogen) • penetratiegraad van nieuwe toegepaste technieken/type installaties • dichtheid van voorkomen (totaal aantal installaties in een segment / aantal eenheden in het segment).
48
36. Bijlage Sectorrapport 37. Groente- en fruitverwerkende industrie
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Zuivelstatistiek (1991) • Statistisch jaarboek + Jaarverslag. NIZO (1993) + Statistisch jaaroverzicht. Productschap voor zuivel (1992) ✛ MJA Zuivel > 1994
Auteurs: J.A. Over en P.G.M.J. Vrenken Bureau M+I Amsterdam, oktober 1994
49
41.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Veevoederindustrie
VEEVOEDERINDUSTRIE Samenvatting Voorzover mogelijk is de rapportage over het energiegebruik en de productie van de veevoedersector gebaseerd op gegevens van het CBS. Deze maakt evenwel slechts een uitsplitsing maakt naar de subsectoren mengvoederfabrieken en veevoederfabrieken n.e.g. Het blijkt dat er bij beide sectoren drie min of meer homogene segmenten bestaan, waarvoor het CBS behalve voor de productie niet eenvoudig gegevens kan leveren. De sector zelf beschikt tot op segmenten over vollediger statistische gegevens voor de productie dan het CBS. Voorzover relevant zijn deze in de rapportage verwerkt. Een belangrijke bron van gegevens betreffende energiegebruik en besparingsmogelijkheden is de rapportage van een sectoronderzoek dat in de eerste helft van de 80’er jaren is uitgevoerd. Gegevens hieruit konden deels geactualiseerd worden door een recente studie, uitgevoerd onder auspiciën van het Milieu Overlegplatform Mengvoederindustrie.
Advies voor monitoring • Fysieke prestatiegrootheden Voor alle segmenten lijkt de productie in tonnen een goede maat. Deze sluit ook goed aan bij wat in de sector gebruikelijk is. In de destructiebedrijven is het daarnaast gebruikelijk om de verwerkte hoeveelheid natte grondstoffen (slachterij-afvallen, kadavers, enz.) te gebruiken. Voor groenvoerdrogerijen kan de hoeveelheid te drogen gras of andere producten de fysieke prestatie zijn. In relatie tot energiegebruik is het wellicht zinvol te komen tot kengetallen gerelateerd aan de hoeveelheid verdampt water. In de groenvoerdrogerij wordt in moderne goed geregelde stooksystemen in de orde van 2500-3000 MJ per kg waterverdamping gebruikt. • Uitsplitsing energieverbruik De uitsplitsing van het energiegebruik naar energiedragers is alleen beschikbaar voor 1992. Een verzoek aan het CBS om uitsplitsing naar mengvoeder- en veevoederfabrieken en om jaarreeksen 1988-1992 leverde niets op. Voor wat betreft de CBS-poduktiestatistieken is volstaan met enkele tabellen voor beide sectoren over de jaren 1989-1992 uit de produktiestatistiek van 1991 en 1992. Voorzover hieruit langere jaarreeksen en/of meer gegevens noodzakelijk zijn, kan NEEDIS deze het beste rechtstreeks vanuit de betreffende produktiestatistieken invoeren. • Economische prestatie Het bruikbaarst lijkt de toegevoegde waarde. Het nut hiervan is echter relatief, doordat geen uitsplitsing naar segmenten is te maken. De toegevoegde waarde voor kunstkalvermelk is waarschijnlijk en die voor honden- en kattenvoeders zeker gemiddeld groter dan die voor mengvoeders. Bij honden- en kattenvoeders zal hij bovendien sterk variëren, afhankelijk van de aard van het product (basisvoeders of luxe producten).
50
40.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Veevoederindustrie
Ook voor groenvoeders en dierlijke eiwitten verschilt de (betekenis van de) toegevoegde waarde onderling waarschijnlijk aanzienlijk. Bij groenvoerdrogerijen is er sprake van aanzienlijke exploitatiesubsidies. Wellicht bruikbaarder voor energie als stuurvariabele zijn de energiekosten als onderdeel van de (variabele) productiekosten. Bij mengvoeders gaat het dan al gauw om 15 à 30% van deze kosten. Dit is zeker niet verwaarloosbaar. • Monitoring en bedrijfsenquêtes Op dit moment wordt de ontwikkeling van het energiegebruik in de veevoedersector, behalve door het CBS, niet systematisch gevolgd. Deze sectorrapportage is dan ook - naast CBSgegevens en betrouwbare productiegegevens uit de sector zelf - vooral gebaseerd op eenmalige bronnen en persoonlijke mededelingen van sommige bedrijven en personen. Met name in het mengvoedersegment kunnen relatief gemakkelijk jaarlijks enkele relevante energiegegevens verzameld worden in combinatie met de productiegegevens die nu jaarlijks door het Productschap voor Veevoeder worden verzameld. Ook voor de overige segmenten - behalve veevoeders n.e.g. - is dit vermoedelijk goed realiseerbaar via de verenigingen waarbij de bedrijven zijn aangesloten. Het is evenwel duidelijk dat dit eerst zal gebeuren, wanneer daar het belang en/of de voordelen van aangegeven kunnen worden. Dat kan het geval zijn als de sector besluit een meerjarenafspraak met het Ministerie van Economische Zaken te sluiten. Om de perspectieven hiervan na te gaan, is via het Milieu Overlegplatform Mengvoederindustrie recent een onderzoek ingesteld bij 4 bedrijven. Een en ander is gerapporteerd als werkdocument en ook voor deze sectorraportage ter beschikking gesteld. Intern overleg binnen de sector over de mogelijkheden van zo’n meerjarenafspraak is gaande. Bedrijfsenquêtes onder een beperkt aantal bedrijven die gezamenlijk representatief zijn voor de sector, zijn een alternatief voor collectieve verzameling van gegevens. Het wordt zeer wel mogelijk geacht om een groep bedrijven te vinden die hieraan op vrijwillige basis willen meewerken. Het is dan wel noodzakelijk om eerst op basis van een aanmerkelijk grotere groep bedrijven en een uitgebreidere vraagstelling (dan strikt nodig voor de continue monitoring) een echt representatieve groep van bedrijven te kunnen kiezen. Het is van belang een en ander in goed overleg met de verschillende segmenten te doen om zo relevant mogelijke, financieel gerelateerde indicatoren te verkrijgen.
51
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken Productschap voor veevoeder + Informatiebulletin diervoedersector. + Mengvoederenquête (1991)
Auteurs: H. Beumer en H.L. Heeres TNO Voeding, afdeling IGMB Wageningen, oktober 1994
52
40.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Veevoederindustrie
53
42.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Textielindustrie
TEXTIELINDUSTRIE Samenvatting Gelet op de grootte van het energiegebruik is de textielveredelingsindustrie de grootste verbruiker in de bedrijfstak gevolgd door de tapijt- en vloermattenindustrie. Omdat niet van elk segment in de textielindustrie gegevens beschikbaar waren, zijn enkele segmenten tezamen genomen. De wolindustrie, de katoenindustrie en de textielveredelingsindustrie is tezamen genomen en genoemd KRL-industrie. Hetzelfde geldt voor de tapijt- en vloermattenindustrie, de overige textielindustrie en de linoleum- en viltzeilindustrie, die gezamenlijk aangeduid zijn met vloerbedekkingsindustrie. Voorts is er nog een segment overige textielindustrie waar ook de tricotindustrie bij ingedeeld wordt. De textielindustrie maakt een grote variëteit aan producten en kent zeer vele bewerkingen waar thermische of elektrische energie aan te pas komt. Bovendien is er een groot aantal bedrijven. Deze complexe situatie leidt ertoe dat het monitoren niet eenvoudig is. Om inzicht te verkrijgen in het verloop van het energiegebruik in de textielindustrie is het te adviseren gegevens te verzamelen van groepen van bedrijven die dezelfde technologie bedrijven. Daar in sommige gevallen bedrijven deels verticaal zijn, moeten de gegevens zo mogelijk opgesplitst worden over meer technologieën. Verder moet worden opgemerkt dat weinig bedrijven identiek zijn, zeker in de textielveredeling. De gegevens van het CBS zijn ontoereikend, daar van een aantal bedrijfsgroepen slechts de som van de energiekosten aan gas en elektriciteit worden verstrekt. In het kader van de meerjarenafspraak in de KRL-industrie worden jaarlijks in ieder geval een deel van de gewenste gegevens verzameld. Deze zijn echter niet openbaar.
Advies voor monitoring Om inzicht te verkrijgen in het verloop van het energiegebruik in de textielindustrie dienen gegevens verzameld te worden van groepen van bedrijven die dezelfde technologie bedrijven. Dus van spinnerijen, weverijen, tapijtbackingbedrijven en andere. Daar in sommige gevallen bedrijven deels verticaal zijn, bijvoorbeeld breien en veredelen in hetzelfde complex, dienen de gegevens gesplitst naar beide technologieën te worden aangeleverd. Dit geldt temeer daar de productstroom voor beide technologieën kan verschillen, omdat men bijvoorbeeld ook voor derden veredelt. Verder moet worden opgemerkt dat weinig bedrijven identiek zijn, zeker in de textielveredeling. Ook al worden er gegevens naar technologie verzameld, dan nog verschuilen zich hier een groot aantal verschillende bedrijven achter met elk hun eigen procesroute. Bovendien is het niet eenvoudig is om de productie bij elk apparaat te meten. Lengte-meten is in het algemeen niet genoeg omdat de doekkwaliteit nogal sterk varieert. Een verbetering van het inzicht in het energiegebruik is te bereiken door afzonderlijke gegevens te verzamelen over de processen en de overige energiebehoefte. De overige energie54
40.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Veevoederindustrie
behoefte is voor ruimteverwarming, klimaatbeheersing, verlichting en perslucht. Gegevens verzamelen per eenheidsbewerking, zoals drogen, is praktisch gesproken op dit moment onmogelijk of te kostbaar. Het is wel de enig juiste vergelijkingsbasis en ook een basis waar een bedrijf iets aan heeft, als gedacht wordt aan energiebesparing. De gegevens die het CBS nu en in de toekomst gaat verstrekken zijn ontoereikend, met name omdat de scheiding tussen de technologieën niet volledig is. Wellicht is het mogelijk om met de niet gepubliceerde CBS-gegevens wel de gewenste cijfers te verkrijgen. Daarvoor is contact nodig met het CBS. Wellicht is op basis van de fysieke productstromen per technologie een globale monitoring op segmentniveau mogelijk. In het kader van de MJA in de KRL-industrie worden jaarlijks in ieder geval een deel van de gewenste gegevens verzameld, waaruit de EEI wordt berekend. De verzamelde gegevens zijn niet openbaar. Ook hier is het wellicht mogelijk door nader overleg uit de beschikbare gegevens de gewenste grootheden te (laten) berekenen. Omdat niet alle bedrijven aan de MJA deelnemen is het ook nodig een factor vast te stellen waarmee cijfers voor de gehele Nederlandse textielindustrie worden verkregen.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Statistisch jaarboek Textielvereniging + Jaaroverzicht. KRL (1994) + Jaarverslag (1994) ✛ MJA Textiel > 1992 ✛ MJA Tapijt > 1996
Auteur: R.B.M. Holweg TNO Textiel Delft, mei 1996
55
44.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Grafische bedrijven
GRAFISCHE BEDRIJVEN Samenvatting De grafische sector is opgebouwd uit de grafische industrie en uitgeverijen. De grafische industrie is onder te verdelen in drukkerijen en gespecialiseerde prepress- en afwerkingsbedrijven. Veel drukkerijen verzorgen (deels) hun eigen prepress en afwerking. De grafische sector is qua grootte van de bedrijven sterk gedifferentieerd. Op een totaal van ongeveer 3600 bedrijven heeft 80% minder dan 20 werknemers. Deze differentiatie geldt ook voor de productgroepen en de verschillende productietechnieken. Het energiegebruik van de drukkerijen is verreweg het grootst, ongeveer 80% van het totaal van de sector (verbruikssaldo: 4,5 PJ in 1992). Alleen de drukkerijen zijn interessant voor een nadere opdeling in functies. Ten eerste kan een onderscheid gemaakt worden tussen de procesfuncties drukken, prepress en afwerking en daarnaast de standaard energiefuncties zoals verlichting, ruimteverwarming. De functie drukken kan gesplitst worden in vellenen rotatiedruk die beide weer opgedeeld kunnen worden in processen met en zonder geforceerde droging. Rotatiedruk met geforceerde droging omvat heatset en diepdruk. Op basis van een case-studie bij 30 bedrijven (uitgevoerd in het kader van het meerjarenoverleg) is het mogelijk een schatting te geven van het energiegebruik van de verschillende functies. De opgenomen cijfers zijn indicatief. Het verzamelen van bruikbare gegevens op installatieniveau is niet mogelijk gebleken. De grafische industrie (dus niet de uitgeverijen) heeft zich gebonden aan een meerjarenafspraak energie om in het jaar 2000 een efficiencyverbetering van 20% ten opzichte van 1989 te realiseren. Een belangrijke procesgerichte besparingsoptie is het terugwinnen van warmte die vrijkomt bij naverbranding c.q. condensatie van koolwaterstoffen. Deze besparingsopties betreffen hoofdzakelijk heatset en diepdruk. Daarnaast bestaat een brede selectie van andere (niet-)procesgerichte besparingsmogelijkheden. De grafische industrie heeft vóór 1989 en in de periode 1989-1993 een efficiencyverbetering gerealiseerd van respectievelijk 30% en 9%. In de periode 1993-2000 wordt een efficiencyverbetering van 9% verwacht. Deze besparingen zijn deels autonoom, deels gericht (33%). Voor het monitoren van de efficiency-verbeteringen is het verzamelen van gegevens over het papierverbruik een goede maat voor de fysieke prestatie van de verschillende drukfuncties. Bij het bepalen van het specifiek energiegebruik moet gelet worden op structuureffecten die van invloed (kunnen) zijn op het energiegebruik: kleinere oplagen, gebruik van meer kleuren, veranderingen ten aanzien van het milieu, opkomst digitale druktechnieken en concentratie van bedrijven.
Advies voor monitoring
56
43.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Grafische bedrijven
Wat betreft de meerjarenafspraak energie geldt dat als monitoringsinstrument ter bepaling van het specifiek energiegebruik gekozen is voor de implementatiegraad van besparende technieken c.q. maatregelen. Het energiegebruik wordt op die manier losgekoppeld van een fysieke grootheid. Dit kan aangevuld worden met de milieubeleidsovereenkomsten, welke bij de huidige en toekomstige ontwikkelingen op milieugebied met het oog op de gevolgen die de gestelde milieu-eisen inhouden voor het energiegebruik. Benodigde gegevens In voorgaande paragrafen is gesproken over besparings- en structuureffecten. Om deze twee effecten en daarnaast ook de volume-effecten die binnen de sector optreden goed te kunnen volgen dienen gegevens op segment- en installatieniveau verzameld te worden. Op segmentniveau kan gebruik worden gemaakt van de gegevens uit de produktiestatistieken van het CBS. Gegevens van het energiegebruik van de gespecialiseerde prepress (overige gegevens van de prepress zijn beschikbaar op 4-digit niveau) kunnen tegen betaling opgevraagd worden bij het CBS. Gegevens over energie-omzettingen (hoofdzakelijk warmte/kracht-koppeling) ontbreken. Deze zouden in de toekomst verzameld moeten worden. Voor de standaard energiefuncties van de vier segmenten zouden de volgende relevante grootheden verzameld te worden om het specifiek energiegebruik te monitoren: bruto vloer2 3 oppervlak [m ], bruto gebouwinhoud [m ] en aantal werkzame personen. Tot 1993 zijn voor diepdruk en gedeeltelijk coldset (dagbladdrukkerijen) relevante gegevens te halen uit de produktiestatistieken. Offset wordt als groep bij elkaar genomen zonder nader onderscheid in heatset, coldset en vellendruk. Het KVGO houdt jaarlijks gegevens bij van omzet naar druktechniek zonder rotatie-offset nader op te delen in heatset en coldset. Voor een goede monitoring op functieniveau is het noodzakelijk dat een dergelijk onderscheid wel gemaakt wordt. Met behulp van de gegevens van het papierverbruik naar druktechniek en het energiegebruik naar drukfunctie kan het specifiek energiegebruik bepaald en gemonitord worden (waarbij structuureffecten zoals gebruik van zwaardere papiersoorten en toenemend gebruik van kleuren nauwkeurig in de gaten moeten worden gehouden). Voor de functie afwerking is het verbruik van papier eveneens een geschikte maat om het specifiek energiegebruik te monitoren (met inachtneming van structuureffecten). Moeilijker ligt het voor de functie prepress vanwege de diversiteit van de processen. Het lijkt verstandig voor deze functie het aantal werkzame personen binnen die functie als uitgangspunt te nemen (waarbij dus duidelijk moet zijn hoeveel mensen binnen de drukkerij zich bezighouden met de prepress). Vanaf 1993 zijn de produktiestatistieken als bron op functieniveau niet meer bruikbaar als gevolg van de nieuwe standaardbedrijfsindeling (SBI ’93). Het jaarlijks verzamelen van de benodigde gegevens uit de produktiestatistieken is niet meer mogelijk omdat er nu onderscheid meer wordt gemaakt in producten en niet meer in druktechnieken, terwijl bovendien gegevens worden verzameld naar hoofdactiviteit. Voor drukkerijen die gebonden zijn aan een uitgeverij betekent dit, dat het energiegebruik van de drukkerij wordt toegerekend aan de uitgeverij. Op installatieniveau zouden van de volgende installaties bij voorkeur gegevens verzameld moeten worden: 57
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
– drukpersen (onderscheid tussen kleur en zwart/wit) – drogers, naverbranders en condensors – warmteterugwininstallaties/warmtewisselaars, warmte/kracht-installaties en ketels. Deze gegevens betreffen: – ouderdom van de apparatuur (drukpersen worden afhankelijk van het bedrijf tussen de 8 en 12,5 jaar vervangen) – opgestelde capaciteit (in MW en in maximale productiehoeveelheid) – gerealiseerde en potentiële besparingsmogelijkheden – gemiddelde bedrijfstijd – conversierendementen – hoogste en laagste gerealiseerde gebruik. De overige besparingsopties - die niet door middel van aanpassingen aan deze installaties bereikt kunnen worden (energiezuinige verlichting, isolatie) - dienen wegen te worden gezocht om de inmiddels gerealiseerde besparingen en het besparingspotentieel bij te kunnen houden.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Papier en papierproducten in de Nederlandse economie. Hoofdafdeling Nationale Rekeningen (1990) Vereniging van grafische bedrijven + Jaarverslag (1993) + Kerngegevens Grafische industrie Nederland (1994) + Ledenbestand (1994) ✛ MJA Grafische industrie > 1998 Auteur: R. Harmsen ECN-Beleidsstudies Petten, augustus 1995
58
43.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Grafische bedrijven
59
45.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Kunstmestindustrie
KUNSTMESTINDUSTRIE Samenvatting Omdat er bij de ammoniakproductie, de grootste verbruikspost binnen de sector, sprake is van een verregaand geïntegreerd proces, waarbij warmte/kracht-installaties sterk verweven zijn opgenomen in de installatie, bleek het onmogelijk om de W/K-installaties apart als installatie te kwantificeren. De ammoniakproductieplant is derhalve behandeld als zijnde één installatie. Het specifiek verbruik van de ammoniakproductie ligt momenteel op 33,5 GJ/ton ammoniak. De verdeling van dit verbruik over de verschillende installatie componenten is sterk afhankelijk van het type proces (licentie). Vooralsnog worden in de nabije toekomst geen grote veranderingen in het specifieke verbruik van de Nederlandse installaties verwacht. Veranderingen in het energiegebruik van de sector zullen met name plaatsvinden ten gevolge van veranderingen in de productievolumina. Bij de vaststelling van het energiegebruik is intensief gebruik gemaakt van CBS-publicaties, de rapportages ‘Energiekentallen’ in het kader van het Nationaal Onderzoekprogramma Hergebruik Afvalstoffen (NOH), en de database van de landelijke emissieregistratie (ER). Deze bronnen bleken bijzonder bruikbaar bij het vaststellen van kwantitatieve gegevens met betrekking tot het energieverbruik. De gegevens uit de emissieregistratie worden periodiek geactualiseerd, daardoor zijn deze gegevens goed bruikbaar voor monitoring van het specifieke verbruik van de ammoniakproductie.
Advies voor monitoring Aangezien de sector zelf geen energiegegevens verstrekt over specifieke verbruiken zal voor een monitoring gebruik gemaakt moeten worden van een andere bron, waarbij de emissieregistratie erg belangrijk kan worden. In principe wordt de monitoring van de ammoniakinstallaties echter jaarlijks uitgevoerd (jaarlijkse registraties van grote emittenten), waardoor het langs deze weg mogelijk moet zijn de specifieke verbruiken daadwerkelijk te monitoren. In de verstrekte gegevens van de ER zitten echter nog enkele benaderingen m.n. ten aanzien van de gehanteerde voor de diverse brandstofsoorten. Omdat dergelijke detailgegevens zeer bedrijfsspecifiek zijn, zal voor meer informatie de medewerking van de betreffende bedrijven, die overigens wel anoniem dienen te blijven, noodzakelijk zijn. Een andere bron met zeer relevante gegevens is van de EFMA (European Fertilizer Manufacturers Association). De betreffende publicatie was echter eenmalig, maar wel is hiermee duidelijk dat er binnen deze overkoepelende organisaties erg veel relevante informatie beschikbaar is. Bijkomend voordeel is dat door het landelijke aggregatieniveau dergelijke energiecijfers geen problemen opleveren voor de individuele bedrijven. Het lijkt nuttig om regelmatig contact te onderhouden met de VKP en EFMA om te polsen of er wellicht recente geaggregeerde energieverbruiksgegevens beschikbaar zijn.
60
43.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Grafische bedrijven
Voor wat betreft de productievolumina kan vooralsnog het beste gebruik gemaakt worden van de CBS-produktiestatistiek, waarin de jaarlijkse technische productie van ammoniak wordt vermeldt.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Statistisch jaarboek + Chemfacts: Ammonia + Jaarstatistiek van de kunstmeststoffen. LEI (1992) + Emissieregistratie, VROM ✛ MJA Chemie > 1993
Auteur: H. Boot TNO Milieu- en Energietechnologie Apeldoorn, oktober 1994
61
47.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Anorganische chemie
ANORGANISCHE CHEMIE Samenvatting Op basis van een literatuurstudie en gesprekken met direct betrokkenen is de sector anorganisch chemische industrie opgedeeld in segmenten, energiefuncties en installaties. Bij de indeling in segmenten is rekening gehouden met de homogeniteit tussen producten en grondstoffen én de werkzaamheid bij het verzamelen van gegevens voor de databank. Er is voor gekozen om segmenten zo te kiezen dat één of meer, gehele, bedrijven binnen één segment vallen. Binnen ieder segment zijn energiefuncties te onderscheiden, in deze studie de omzetting van grondstof naar product. Deze omzetting gebeurt met behulp van diverse installaties. Het energiegebruik binnen de anorganische chemie bedroeg, gemiddeld genomen over de afgelopen jaren, circa 50 PJ, ongeveer 2,5% van het primaire energiegebruik in Nederland. De anorganische chemiesector blijkt een sector te zijn waar een zestal bedrijven op een achttal locaties voor het grootste gedeelte van het energiegebruik verantwoordelijk zijn. Per locatie of vestiging zijn de grenslijnen scherp te trekken, wat het verleidelijk maakt ze apart te beschrijven. Van de zes bedrijven houden een tweetal bedrijven, op vier locaties, zich bezig met de productie van zout c.q. verwerking van zout tot chloor/soda. Deze zijn in deze studie als het segment ‘zoutverwerkende industrie’ beschouwd (GE Plastics in Bergen op Zoom behoort volgens CBS niet tot de sector). Één bedrijf dekt het segment ‘fosfor en derivaten producerende industrie’, Één bedrijf ‘siliciumcarbide producerende industrie’ en een tweetal bedrijven ‘roet producerende industrie’. Bij de laatste drie bedrijven gaat het specifiek om één proces, wat betekent dat bedrijfscijfers betrekking hebben op specifiek dat ene product. Bij de andere bedrijven zijn de processen, wat energiehuishouding en boekhouding betreft, door elkaar verweven. De producties van derivaten, ondergeschikt aan het energiegebruik van het hoofdproduct, zijn binnen het segment van het hoofdproduct opgenomen. Dit is gedaan om aan te sluiten bij de door het CBS gehanteerde benaderingswijze. Het praktische voordeel is dat bedrijfsgrenzen binnen segmentgrenzen vallen en bedrijfsgegevens ook direct aan een segment te koppelen zijn. Als energiefuncties zijn, indien het energiegebruik groot is, specifieke productieprocessen gedefinieerd. Procesbeschrijvingen en gebruikte installaties met kengetallen zijn - vrij eenvoudig toegankelijk - voorhanden. Op basis van beschrijvingen zijn de bekende installaties opgesomd met een jaarverbruik groter dan 0,2 PJ. Indien voorhanden, is het specifieke energiegebruik ook vermeld. De totalen van de installatieverbruiken zijn daarboven weergegeven. Om een indicatie te geven van het elektriciteits- en brandstofverbruik op bedrijfsgrensniveau - onder deze laatste vallen ook de ingezette grondstoffen welke niet op installatieniveau zijn meegeteld - is het verbruik op energiefunctieniveau vermeld. Op dit niveau staan eveneens de productiecapaciteiten vermeld en indien van de werkelijke producties is uitgegaan staan deze eronder weergegeven. Na een weergave op segmentniveau volgt ook het verbruikssaldo op sec-
62
46.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Anorganische chemie
torniveau (globaal 42 PJ), waarbij het verbruik van het segment ‘overig’ niet bekend is en daarom ook niet nader is ingevuld. Het verbruikssaldo voor het jaar 1990-1993 ligt tussen 45 en 58 PJ. De vier benoemde segmenten, zonder het segment ‘overige anorganisch chemische industrie’ dekken de sector kennelijk voor het overgrote deel. Inventarisatie van productieprocessen leverde op dat binnen de sector ‘overige anorganisch chemische industrie’ zich alleen productieprocessen afspelen met een energiegebruik kleiner dan 1 PJ. Dit, tezamen met het geschrevene in de voorgaande alinea dat de sector door de vier benoemde segmenten goed gedekt wordt, maken dat het verzamelen van gegevens voor de sector ‘overige anorganisch chemische industrie’ niet de prioriteit heeft. Een illustratie bij de noodzakelijke interpretatie van statistieken kan worden gegeven met de verschuiving van de joint-venture warmte/kracht-bedrijven naar ‘Elektriciteits- en warmteproductiebedrijven decentraal’. Dit verklaart de vermindering van aardgas in 1993 t.o.v. de voorgaande jaren en voor een gedeelte de verandering van elektriciteit en stoom/warm water. Voor het vullen van de databank van NEEDIS is het van belang een overzicht te verkrijgen van de benodigde gegevens op verschillende aggregatieniveaus. De benodigde gegevens zijn energieverbruiksgegevens en zogenaamde verklarende factoren. Deze laatste zijn grootheden die naar verwachting mede bepalend zijn voor de omvang van het energieverbruik, zoals productiecijfers en financiële kengetallen.
Advies voor monitoring Op basis van beschikbare bronnen kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Binnen de anorganische chemiesector zijn op dit moment, behalve de SBI ’93-uitvoering van de Nederlandse Energiehuishouding door het CBS, geen direct bruikbare bronnen voorhanden die met een regelmaat te raadplegen zijn. Na enige bewerking is het mogelijk data te selecteren uit de Emissieregistratie en de enquête van Krachtwerktuigen. De vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer bevatten informatie over uitstoot van afvalstoffen in relatie met productiecapaciteiten. Na een omslachtige bewerking kunnen gegevens die hieruit voortkomen gebruikt worden voor NEEDIS. • Over het algemeen staan individuele bedrijven niet direct negatief tegen het verstrekken van energieverbruikcijfers (deze zijn vaak al voorhanden omdat ze t.b.v. de MJA ook verzameld moeten worden). Er dient echter wel een duidelijke afspraak gemaakt te worden tussen NEEDIS en het betreffende bedrijf. Tegen het verstrekken van gegevens op installatieniveau staan de bedrijven afwijzend. Dit geldt ook voor het verstrekken van economische kengetallen. • Economische kengetallen staan wel in de jaarverslagen. Echter, in de meeste jaarverslagen staan cijfers van het gehele concern en niet van het specifieke bedrijf in kwestie. • De bedrijven die benaderd zijn zien, voor wat betreft informatieverstrekking, het liefst een constructie waarbij specifieke cijfers op een meer geaggregeerd niveau via een intermediair beschikbaar worden gesteld. Te denken valt hierbij aan belangenorganisaties als de
63
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
VNCI of SIGE. Hierbij kunnen enkele segmenten samengevoegd worden vanwege de geheimhouding. • Er zijn bedrijven die hun MJA ter inzage hebben gegeven. Zij willen echter dat deze gegevens in deze staat niet aangewend worden voor NEEDIS. NEEDIS kan de bedrijven verzoeken om aan Novem kenbaar te maken dat de bedrijven, onder bepaalde voorwaarden, toestemming geven gegevens aan NEEDIS ter beschikking stellen. • Als toekomstige bron kan de Wet milieubeheer worden aangemerkt, indien de energie paragraaf gegevens bevat die voor NEEDIS bruikbaar zijn. De discussie over de invulling van te vragen energiekengetallen aan de bedrijven speelt zich op dit moment af en wordt in 1996 geëvalueerd. NEEDIS kan in deze discussie een bijdrage leveren. Concluderend kan worden gesteld dat van processen en installaties in zijn algemeenheid goede beschrijvingen te geven zijn, maar dat het ontbreekt aan openbare periodieke cijfers. Om toch gegevens over producties te verkrijgen kan NEEDIS een gewogen fysieke productie van enkele productgroepen door het CBS laten berekenen.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Statistisch jaarboek + + + +
Chemfacts: Netherlands (1990) Database CHEMINT Jaarverslag. Elektroschmelzwerke Delfzijl (1993) Emissieregistratie, VROM
✛ MJA Chemie > 1993
Auteur: A. Struker Ecofys Advies en Onderzoek Utrecht, oktober 1994
64
46.
Bijlage samenvatting sectorrapport
Anorganische chemie
65
48.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Organische chemische industrie
ORGANISCHE CHEMISCHE INDUSTRIE Samenvatting Op basis van een literatuurstudie en gesprekken met direct betrokkenen is de sector organisch chemische industrie opgedeeld in segmenten, energiefuncties en installaties. Bij de indeling in segmenten is rekening gehouden met de homogeniteit tussen producten en grondstoffen en de werkbaarheid bij het verzamelen van gegevens voor de databank. Er is voor gekozen om segmenten zo te kiezen dat één of meer gehele productgroepen binnen één segment vallen. Binnen ieder segment zijn energiefuncties te onderscheiden, in deze studie de omzetting van grondstof naar product. Deze omzetting gebeurt vervolgens weer met behulp van diverse installaties. Het energiegebruik inclusief feedstock binnen de organische chemie bedroeg gemiddeld genomen over de afgelopen jaren circa 440 PJ, ongeveer 16% van het primaire energiegebruik in Nederland. Een viertal bedrijven op een evenzo groot aantal locaties richt zich hoofdzakelijk op de productie van etheen, propeen, butadieen, benzeen, xylenen en tolueen. Dit segment, ‘olefinenen aromatenproductie’, verbruikt circa 70% van de energie binnen de sector. Methanol wordt in Nederland bij één bedrijf geproduceerd op één locatie. Het energiegebruik hiervan komt overeen met ongeveer 6% van wat binnen de sector verbruikt wordt. Afgeleide en overige producten zijn in het segment ‘overige organisch chemische industrie’ ondergebracht. Een grote verscheidenheid aan producten is hieronder te vinden. Op basis van de beschrijving van de sector is een overzicht gemaakt van gewenste data. Voor het periodiek verzamelen van deze gewenste data zijn een beperkt aantal bronnen toegankelijk. Op sectorniveau zijn de door het CBS gepubliceerde energieverbruikscijfers bruikbaar. Op energiefunctieniveau is voor een groot aantal producten de productwaarde te bepalen uit publicaties van het CBS, European Chemical News en Methanol & Derivates Monthly Business Report. Productiecapaciteiten en veranderingen daarin worden bijgehouden door Chem-Intell. Brandstofverbruiken zijn via de Emissieregistratie te achterhalen. Op installatieniveau heeft de Vereniging Krachtwerktuigen gegevens over warmte/kracht-installaties beschikbaar.
Advies voor monitoring De producten binnen de ‘overige organische basischemicaliën producerende industrie’ komen van een groot aantal bedrijven. Een aantal producten welke onder dit segment vallen worden ook door olefinen- en aromatenproducerende bedrijven geproduceerd, wat een complicatie op kan leveren bij het verzamelen van data. Zo dient om de verandering in energie-efficiency rond een kraakinstallaties weer te geven de etheen-yield en het specifiek 66
Bijlage samenvatting sectorrapport
Organische chemische industrie
energiegebruik per geproduceerde hoeveelheid product bekend te zijn. Individuele bedrijven zijn zeer terughoudend met het openbaar maken van energieverbruik- en productiecijfers. Het meewerken aan algemene procesbeschrijvingen wordt zelfs door enkele bedrijven afgewezen. Als energiefuncties zijn, indien het energiegebruik groot is, specifieke productieprocessen gedefinieerd. Algemene procesbeschrijvingen en gebruikte installaties met globale kentallen zijn voor de belangrijkste processen voorhanden. Opgemerkt dient te worden dat het niet-energetisch verbruik is gebaseerd kan zijn op de onderste verbrandingswaarde van de gevormde producten, hetgeen afwijkt van de CBS-methode. Het berekende verbruik van 18 PJ elektriciteit is hoog, vergeleken met het finaal verbruik in de NEH (12 PJ) rekening houdend met een normale bezettingsgraad. Het energetisch brandstofverbruik van 125 PJ onderschat daarentegen de CBS-cijfers. Door het CBS wordt onder andere polymeerproductie en mogelijk kunstvezel- en anorganische productie soms tot de sector gerekend. Het niet-energetisch brandstofverbruik is niet vergelijkbaar met de CBS-gegevens. Het CBS registreert aromaten (waaronder styreen en cumeen) als energiedrager. Ook voor MTBE en TBA (dopes voor benzine) en fenol geldt dat. Daardoor kunnen bij de verdere verwerking van olefinen en aromaten energiedragers ‘verdwijnen’ (non-energetisch finaal verbruik) maar ook ontstaan. Inventarisatie van productieprocessen aan de hand van eenmalige bronnen en de emissieregistratie leverde op dat binnen de sector ‘overige organisch chemische industrie’ zich, uitgezonderd de styreen-, MVC- en de isopropanolproductie, alleen productieprocessen afspelen met een energiegebruik kleiner dan 3 PJ. Op basis hiervan wordt geadviseerd het verzamelen van gegevens over de sector te beperken tot de segmenten olefinen- en aromatenproductie en de ‘overige organisch chemische industrie’ buiten beschouwing te laten. Wel dient nadere aandacht geschonken te worden aan de wijze waarop het CBS met energiedragers omgaat binnen de categorieën overige aardolieproducten, overige lichte oliën en aardolie-aromaten. Voor het vullen van de databank van NEEDIS is het van belang een overzicht te verkrijgen van de benodigde gegevens op verschillende aggregatieniveaus. De benodigde gegevens zijn energieverbruiksgegevens en zogenaamde verklarende factoren. Deze laatste zijn grootheden die naar verwachting mede bepalend zijn voor de omvang van het energieverbruik, zoals de opgesomde beschikbare productiecijfers en financiële kengetallen. Economische kengetallen staan wel in de jaarverslagen, maar dit betreft het gehele concern en niet van het specifieke bedrijf in kwestie. Concluderend kan worden gesteld dat van de belangrijkste processen en installaties in zijn algemeenheid goede beschrijvingen te geven zijn, maar dat het ontbreekt aan openbare periodieke cijfers. Om toch gegevens over producties te verkrijgen kan NEEDIS een gewogen fysieke productie van enkele productgroepen door het CBS laten berekenen.
67
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Statistiek van de buitenlandse handel • Statistisch jaarboek + Chemfacts: Netherlands (1990) + Milieujaarverslag Akzo, locatie Botlek (1993) + Emissieregistratie, VROM ✛ MJA Chemie > 1993
Auteurs: A. Struker en K. Blok Ecofys Advies en Onderzoek Utrecht, december 1995
68
Bijlage samenvatting sectorrapport
Organische chemische industrie
69
50.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Bouwmaterialen
BOUWMATERIALEN Samenvatting De sector Bouwmaterialen bestaat uit een grote verscheidenheid aan locaties en bewerkingsinrichtingen, welke tevens grote variaties in energiefuncties en -verbruiken te zien geeft. Doordat gegevens over subsectoren in sommige gevallen niet gescheiden beschikbaar zijn, is een indeling in segmenten moeilijk te maken. Bij het vaststellen van de energieverbruiken binnen de sector is intensief gebruik gemaakt van de cijfers die door het CBS worden gepubliceerd (met name de produktiestatistieken en de Nederlandse Energiehuishouding). Daarnaast zijn de volgende bronnen geraadpleegd: • Beschrijvingen van de diverse productieprocessen van de SPIN (Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie Nederland)-publicaties. • Voor onderzoeksgegevens omtrent energiebesparingsprojecten is onder andere gebruik gemaakt van de door de Novem opgezette Industriële Databank voor Energie Efficiency (IDEE) met bijbehorende diskette. • Tevens zijn jaargangen van het vakblad voor de keramische industrie KleiGlasKeramiek geraadpleegd. • Daarnaast zijn gegevens opgenomen, welke naar aanleiding van incidentele onderzoeken zijn verzameld door TNO en Novem. • Tot slot is intensief gebruik gemaakt van de rapportages ‘Energiekentallen’, die in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik Afvalstoffen periodiek worden opgesteld. Doordat er geen gedetailleerde indeling in segmenten gemaakt kan worden, is het raadzaam om dezelfde indeling te hanteren die het CBS gebruikt bij het aanleveren van gegevens. In aanvulling daarop zal een uitsplitsing van diverse gegevens naar energiefuncties beter inzicht kunnen verschaffen in specifieke energieverbruiken. Als aanpassing van de bestaande gegevens wordt aanbevolen om productie van de verschillende subsectoren in een uniforme eenheid aan te geven. Hierdoor wordt vergelijking tussen (sub)subsectoren mogelijk.
Advies voor monitoring Met betrekking tot de brancheverenigingen kan gesteld worden dat deze ofwel vanwege vertrouwelijkheid niet bereid bleken te zijn gegevens over energie-aspecten ter beschikking te stellen (glas-, cement- en steenwolindustrie alsmede de grof- en fijnkeramische industrie) of niet in het bezit waren van energieverbruiksgegevens binnen de sector (betonmortel-, betonwaren- en natuursteenindustrie).
70
49. s
Bijlage samenvatting sectorrapport
Bouwmaterialen
In het geval van de cement- en steenwolindustrie wordt deze terughoudendheid verklaard uit het feit dat deze bedrijfstakken bestaan uit slechts één productielocatie waardoor de anonimiteit van de energiegegevens niet gewaarborgd kan worden. Binnen de natuursteenindustrie is de diversiteit tussen de verschillende producten zo groot dat het naar het oordeel van de branche-organisatie niet nuttig is om deze gegevens te verzamelen. Voor het monitoren van het energiegebruik in deze sector blijven de CBS-statistieken en de gegevens uit de emissieregistraties onmisbare bronnen. Wel is het zinvol om de brancheverenigingen te polsen of zij eventueel bereid zijn gegevens ter beschikking te stellen. Een belangrijke bron voor NEEDIS is de voortgangsrapportage met betrekking tot de meerjarenafspraken die binnen enkele bedrijfstakken binnen de bouwmaterialensector zijn afgesloten. Deze rapportages verschijnen jaarlijks en vormen aldus voor die bedrijfstakken continue bronnen. Er worden echter in deze rapportages alleen energiegebruikgegevens verstrekt voor de totale subsector. Daar voor de bepaling van de totale energie-efficiency steeds meer gegevens verzameld gaan worden per processtap (per productieproces) om te komen tot een verklaring van de ontwikkeling van de energie-efficiency van de totale sector, lijkt het raadzaam te trachten van de bij de meerjarenafspraken betrokken partijen meer gegevens ter beschikking te krijgen. De rapportages die uitkomen in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik van Afvalstromen blijven een voor NEEDIS interessante bron aangezien deze rapportages ook specifieke kengetallen geven voor procesonderdelen. De verwachting is dat deze publicaties periodiek worden herhaald en geactualiseerd. Verder is het zinvol vakbladen van de verschillende bedrijfstakken bij te houden, waarin periodiek verslag wordt gedaan van in de desbetreffende branches uitgevoerde inventarisaties en onderzoeken op energiegebied. In het tijdschrift KleiGlasKeramiek verschijnen, artikelen over diverse ontwikkelingen binnen deze industrietakken, waarin de actuele stand van zaken onder andere op het gebied van investeringen en energiebesparingen behandeld wordt. In dit verband kunnen ook de gegevens uit de IDEE-databank van Novem als bron voor NEEDIS blijven dienen.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Maandstatistiek industrie • Statistisch zakboek + Emissies in Nederland Bedrijfsgroepen en regio’s 1993 en ramingen 1994. Ministerie van VROM, Publicatie Emissieregistratie nr 27 + Emissies in Nederland, trends, thema’s en doelgroepen 1993 en ramingen 1994. Ministerie van VROM, Publicatie Emissieregistratie nr 26 + Energiemonitoring MJA energiebesparing grofkeramische industrie. Novem (1994)
71
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
+ + + + + +
+ + + +
Jaarverslag Bond van fabrikanten van betonfabrikanten in Nederland (1995) Jaarverslag Koninklijke Nederlandse baksteenindustrie (1993) Jaarverslag Bedrijfsschap voor natuursteenbedrijven (1994) Jaarverslag ENCI (1994) MJA met de industrie over energie-efficiency. Ministerie van Economische Zaken (1994) MJA’s met: – De Algemene Vereniging voor de Nederlandse Aardewerkindustrie en bedrijven in deze branche – De Grofkeramische industrie – De Nederlandse cementindustrie – De Vereniging tot Bevordering van Werken in Asfalt – De Vereniging van de Nederlandse Glasfabrikanten – De Vereniging van Nederlandse Kalkzandsteenproducenten Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse cementproducenten, Verslagjaar 1993. Novem Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse glasproducenten. Verslagjaar 1994. Novem Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse kalkzandsteenproducenten. Verslagjaar, Novem (1994) Telling bedrijven in sector bouwmaterialen. KvK
Auteurs: M.P. van de Bank en H.M. Venderbosch Adromi b.v. Hendrik Ido Ambacht, april 1997
72
49. s
Bijlage samenvatting sectorrapport
Bouwmaterialen
73
51.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Metaalproductenindustrie
METAALPRODUCTENINDUSTRIE Samenvatting De sector metaalproductenindustrie is te verdelen in drie segmenten: • Gieterijen Gieterijen hebben als belangrijkste energiefunctie het smelten van metalen. Hierin gaat 80% van het totale energiegebruik van de gieterijen zitten. Het smelten gebeurt in ovens die verhit worden met steenkoolcokes, stookolie, aardgas of elektriciteit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ijzer en staal smelten en non-ferrometaal smelten. • Oppervlaktebewerkingen De bedrijven in het segment oppervlaktebewerkingen voeren alle in meer of mindere mate oppervlaktebewerkingen uit aan metalen producten. De onderscheiden energiefuncties betreffen het opbrengen van verf, het opbrengen van metallische lagen en het opbrengen van keramische materialen op metaal. Vooral het opbrengen van verf op metaal (lakken en moffelen) is een vaak toegepaste techniek. Bijna 20% van het energiegebruik van dit segment wordt aan moffelen toegewezen. Naast deze oppervlaktebewerkingen is ruimteverwarmen verantwoordelijk voor een groot deel van het energieverbruik. Geschat wordt dat dit 30 tot 40% van het totale energiegebruik beslaat. Gedetailleerde gegevens hierover zijn niet bekend. • Overige metaalproductenbedrijven. Van de bedrijven in het segment overige metaalproductenbedrijven is nagenoeg niets bekend. Hier zijn dan ook geen energiefuncties onderscheiden. Wel mag aangenomen worden dat ook in dit segment het energiegebruik voor ruimteverwarmen hoog is (bijna 50%). Het grootste deel van de cijfers die voor de metaalproductenindustrie gevonden zijn, zijn afkomstig van het CBS. Deze cijfers komen periodiek beschikbaar en kunnen in NEEDIS worden opgenomen. Informatie over processen en installaties volgt hier echter niet uit. Onderzoeken hiernaar zijn nauwelijks uitgevoerd, en wat er is onderzocht dateert meestal van meer dan 10 jaar geleden, of is een schatting op basis van bronnen van uiteenlopende jaartallen. Dit levert dan ook nauwelijks betrouwbare cijfers voor NEEDIS op.
Advies voor monitoring De metaalproductensector bestaat uit ca. 8000 bedrijven. De gegevens die het CBS verstrekt in de productiestatistieken (en op subsectorniveau in de Nederlandse Energiehuishouding) hebben betrekking op ca. 1100 bedrijven met 20 of meer werknemers. Deze groep bedrijven zijn verantwoordelijk voor ruim 80% van het energiegebruik en de productie van de metaalproductensector. Op subsectorniveau vertoont dit percentage echter grote verschillen. Hierdoor is de informatie die het CBS geeft voor sommige subsectoren niet voldoende dekkend. In de beschrijving van de metaalproductenindustrie van sector naar energiefuncties en installaties ontbreken nog veel gegevens. Over de metaalproductenindustrie als geheel is voldoende informatie beschikbaar, zowel kwalitatief als kwantitatief. Van de subsectoren geeft
74
49. s
Bijlage samenvatting sectorrapport
Bouwmaterialen
het CBS wel cijfers (productie, economie en energie), maar van de aard van de subsectoren is weinig bekend, behalve dat de producten en productiewijzen sterk verschillen (een uitzondering hierop vormen de gieterijen). Op procesniveau blijkt alleen het gieten van metalen en het moffelen van metalen nader onderzocht te zijn. Van een aantal processen zijn wel schattingen gemaakt, maar de beschikbare lijsten zijn echter niet compleet en komen niet met elkaar overeen. Van alle bronnen die voor dit onderzoek gebruikt zijn, zijn alleen de CBS-publicaties periodiek. Deze lenen zich voor monitoring. Het kleine aantal ‘betrouwbare’ cijfers, dat niet afkomstig is van het CBS, maar wel in NEEDIS opgenomen kan worden, is afkomstig uit eenmalige bronnen (onderzoeken). Monitoren is hier niet mogelijk. Om een goede monitoring van het energiegebruik naar product en proces mogelijk te maken, is eerst een grondig veldonderzoek van de sector nodig, waarna de hierbij geïnventariseerde gegevens periodiek (jaarlijks) aangevuld moeten worden.
Bronnen CBS: • Samenvattend overzicht van de industrie • Statistiek van het ondernemingenbestand
Auteurs: E.P. Brouwer en K. van Nuland E3T Consult B.V. Woubrugge, oktober 1994
75
53.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Machine-industrie
MACHINE-INDUSTRIE Samenvatting De machine-industrie valt onder de metaalsector. Zij produceert met name investeringsgoederen, gemiddeld wordt 52% van de productie geëxporteerd. Naar voortbrenging van producten bekeken is de machine-industrie een diverse sector, het CBS onderscheidt 115 productgroepen. Bijna alle productie betreft stukproductie. Alleen de sectoren appendages en kantoormachines kennen respectievelijk massaproductie en serieproductie. Het aantal bedrijven is zo’n 2500 waarvan 1000 bedrijven met 20 of meer werknemers. De kleine bedrijven nemen 12% van de productiewaarde voor hun rekening. Het energiegebruik in de sector bedraagt 9,4 PJ. De belangrijkste energieverbruikende functies in de industrie zijn ruimteverwarming, licht, proceswarmte en kracht (waaronder perslucht). Op basis van energie-intensiteit en procesactiviteiten is er geen onderscheid te maken in segmenten. Het ontbreekt nog aan gegevens op het niveau van de energiefunctie. Op installatieniveau worden periodiek geen gegevens verzameld. Wel wordt eenmalig in het E3T-rapport naar deelproces het energiegebruik gegeven, waarbij 82% kan worden verklaard. Gegevens over warmte/kracht worden als zodanig niet voor de machine-industrie gegeven. Het energiegebruik wordt naast de omvang van productie bepaald door de toename van het aantal elektrische toepassingen en het afstoten van productie-onderdelen (metaalbewerking en lakken). Er zijn nog een groot aantal besparingsmogelijkheden met name op het gebied van verwarming, kracht (waaronder compressoren) en verlichting.
Advies voor monitoring Aan ruimteverwarming gaat in de sector de meeste energie op in zoverre deze industrieën geen metaalbewerkingen uitvoeren of veel proceswarmte verbruiken, zoals de: landbouwmachine en metaalbewerkingsmachine-industrie en de fabrieken van tandwielen, lagers en andere drijfwerkelementen, van machines en apparaten voor hout- en meubelindustrie etc, van stoomketel- en stookinrichtingen etc en van appendages. Van belang is dat er in de loop der jaren steeds meer elektrische toepassingen zijn bijgekomen in het productieproces. Deze nieuwe toepassingen betekenen lang niet altijd een verbetering van energie-efficiency, zoals de CNC-machines, CAD/CAM-systemen en laserapparatuur. De toename van het elektriciteitsverbruik wordt dus niet alleen veroorzaakt door volume-effecten maar ook door deze nieuwe toepassingen. In 1992 is een intentieverklaring gesloten tussen het ministerie van EZ en het FME. Het FME omvat echter teveel soorten industrieën om tot universele doelstellingen te komen. Het ministerie onderhandelt nu met afzonderlijke industrieën binnen de metaalsector.
76
52. s
Bijlage samenvatting sectorrapport
Machine-industrie
Segmentgegevens Deze komen van het CBS, waarbij voor NEEDIS het van belang dat gevolgd worden: • productie, verbruiks- en toevoegde waarde • energieverbruiken • het aantal werkzame personen • de deflator voor de machine-industrie. Gegevens over energiefuncties Om ontwikkelingen van energiefuncties te volgen dienen periodiek gegevens verzameld te worden van: • indirect/direct personeelsbestand • oppervlakte van bedrijfsruimten • hoeveelheid ingekocht metaal en halffabrikaat. Gegevens over de hoeveelheid ingekocht metaal en halffabrikaat staan vermeld in de produktiestatistieken. Gegevens over ingekocht metaal worden na 1990 alleen nog gegeven in miljoenen guldens. Voor het omrekenen naar tonnen dienen de prijzen van de verschillende metaalproducten te worden bijgehouden. Overige gegevens moeten verzameld worden door middel van enquêtes. Dit dient eens in de drie jaar te gebeuren. Met behulp van meer gedetailleerde gegevens over metaalinkoop kan in principe het specifiek energiegebruik voor kracht en ovens gevolgd worden. Gegevens over installaties Het E3T-rapport geeft eenmalig het energiegebruik van installaties (deelprocessen weer. Cijfers over installaties worden verder niet periodiek verzameld. Om een goed beeld te krijgen van het energiegebruik op installatieniveau dienen de volgende gegevens door middel van enquêtes te worden verzameld: – capaciteit van verwarmingsinstallatie – opgestelde capaciteit en draaiuren van compressoren en metaalbewerkingsmachinepark – opgestelde capaciteit, draaiuren/bezettingsgraad van ovens. Het verzamelen van deze gegevens dient minimaal eens in de drie jaar te gebeuren. Het verzamelen van gegevens betreffende de ventilatie wordt niet noodzakelijk geacht, het energiegebruik van deze installaties is laag. Ook het verzamelen van gegevens over lasapparatuur (opgestelde capaciteit en inzettijd) is niet nodig daar het energiegebruik van deze installaties eveneens erg klein is. Voor de verschillende onderdelen dienen voorzover mogelijk de besparingsopties te worden bijgehouden, welke besparingen zijn gerealiseerd en welke potentiëlen er nog zijn.
77
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Nationale rekeningen • Samenvattend overzicht van de industrie • Statistisch jaarboek + Cijfers & trends. RABO (1996)
Auteur: M. Overboom ECN-Beleidsstudies Petten, februari 1996
78
52. s
Bijlage samenvatting sectorrapport
Machine-industrie
79
54.
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Elektrotechnische industrie
ELEKTROTECHNISCHE INDUSTRIE Samenvatting De elektrotechnische industrie kan opgedeeld worden in twee segmenten. De zware elektrotechnische industrie omvat de fabrieken van kabels, transformatoren en generatoren. Dit segment heeft de eigenschappen van een procesindustrie. Het tweede segment is de lichte elektrotechnische industrie. Hier bestaan de activiteiten vaak uit assemblage. Uit de produktiestatistieken van het CBS kan een goed beeld verkregen worden over de omvang van de elektrotechnische industrie. Het energiegebruik wordt in deze statistieken gedetailleerd weergegeven. Op sectorniveau worden economische en verbruikscijfers gegeven in de Nederlandse Energie Huishouding, eveneens van het CBS. De elektrotechnische industrie wordt gedomineerd door de bedrijven met meer dan 20 werknemers. De gegevens die het CBS verstrekt in de produktiestatistieken (op subsectorniveau) en de Nederlandse Energiehuishouding (op sectorniveau) hebben betrekking op deze groep bedrijven. Er is weinig bekend over de gebruikte productieprocessen. Wel is bekend dat de producten en processen die in deze sector voorkomen sterk per bedrijf verschillen. Hierdoor is het moeilijk de energiefuncties in kaart te brengen en biedt het uitvoeren een verdergaand onderzoek naar de energiefuncties weinig perspectief op een volledig beeld. Een onderzoek zou kunnen uitwijzen welke processen in deze sector belangrijk zijn voor het energieverbruik, mede omdat het CBS veel van haar gegevens over deze sector niet op subsectorniveau verstrekt. Daarnaast is, vanwege de dominantie van enkele grote concerns, een aantal cijfers geheim. Dit bemoeilijkt het verkrijgen van inzicht in de details van de segmenten. Met de gewijzigde SBI-indeling per 1993 wordt het helaas moeilijk nieuw cijfermateriaal op segmentniveau te vergelijken met voorgaande jaren. De overgang voor de zware elektrotechnische industrie zal weinig gevolgen zal, in tegenstelling tot de lichte elektrotechnische industrie Voor monitoring van deze sector zal gebruik gemaakt moeten worden van economische gegevens.
Advies voor monitoring Op basis van het aantal bedrijven en werknemers kan geschat worden hoeveel installaties voor klimatisering opgesteld zijn. Omdat geen cijfers over fysieke prestatie beschikbaar zijn is het niet mogelijk een schatting voor andere installaties te maken. Ook voor de installaties geldt dat de onvoldoende homogeniteit van de segmenten en de bedrijfsbelangen bij dieper gravende studies een probleem zullen blijken te zijn. Momenteel is er een meerjarenafspraak met Philips. Hierin is afgesproken dat Philips zich ten doel stelt in het jaar 2000 een efficiencyverbetering van 25% ten opzichte van 1989 bereikt te hebben. Het referentie-energiegebruik van Philips in 1989 bedraagt circa 12 PJ, waarbij het non-energetisch verbruik buiten beschouwing gelaten wordt. Daarnast is er voor 80
52. s
Bijlage samenvatting sectorrapport
Machine-industrie
het overige deel van de sector een intentieverklaring. In het kader van deze verklaring wordt een inventarisatie uitgevoerd door E3T. Verwacht kan worden dat hierdoor specifiekere gegevens over het energiegebruik bekend zullen worden. Voor wat het persoonsgebonden verbruik betreft kan het aantal werknemers of het aantal 2 m vloeroppervlak als fysieke maat dienen. Voor het overige is men voor monitoring aangewezen op economische gegevens op (sub)sectorniveau, zoals industriële inkopen en verkopen.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Statistiek van het ondernemingenbestand ✛ MJA Philips B.V. > 1993
Auteurs: E.P. Brouwer en R.M. van Iersel E3T Consult B.V. Woubrugge, oktober 1994
81
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Bouw
BOUW Samenvatting Voor de bouwsector geldt dat ze een zeer uiteenlopend pakket van activiteiten dekt. Het betreft niet alleen een grote verscheidenheid aan producten en grondstoffen, zoals dit ook in andere sectoren wel voorkomt, maar ook nog de volgende aspecten. Een groot deel (ca. 25%) van de activiteiten vindt plaats in bedrijven met minder dan 10 personeelsleden. Uniek voor de bouw is bovendien dat de productielocatie en de productie-omstandigheden steeds veranderen. Dit leidt niet alleen tot registratieproblemen, maar ook tot extra variatie in verklarende factoren van energiegebruik. Het bouwproces bestaat uit het aanvoeren, op maat brengen en plaatsen van materiaal. De aanvoer naar de bouwplaats valt buiten de waarneming van het CBS en behoort ook in de NEEDIS-systematiek bij de transportsector. Transport op de bouwplaats vindt plaats met elektrische kranen, liften en dergelijke, alsmede mobiele werktuigen met verbrandingsmotor. Dit laatste kan omvangrijk zijn, met name in de grond-, water- en wegenbouw. Op grond van het bovenstaande ligt het voor de hand een onderverdeling te maken tussen bedrijven die intensief van mobiele werktuigen gebruik maken en ‘overige’ bouwbedrijven. De leeftijdsopbouw van de kapitaalgoederen is in veel sectoren een belangrijke verklarende variabele voor het energieverbruik. Een bepaald type baggerwerktuig heeft bijvoorbeeld een vrijwel vaste verhouding tussen productie en brandstofverbruik. Een lager verbruik kan dan slechts gerealiseerd worden door inzet van een zuiniger (efficiënter) type werktuig. Doorgaans zijn oudere werktuigen het minst efficiënt. Vervanging van kapitaalgoederen is evenwel een betrekkelijk autonoom proces, dat lang niet alleen door energie-efficiency wordt bepaald. Een verklarende variabele voor het energiegebruik kan de gemiddelde leeftijd van de ingezette kapitaalgoederen zijn. Deze dient met de productie gewogen te worden. Weging met de daadwerkelijke productie is belangrijk omdat de inzet (bedrijfsduur) van het mobiele materieel sterk kan variëren. Nieuwe, hoogwaardige werktuigen worden pas aangeschaft als er de eerste jaren voldoende emplooi voor is. Deze werktuigen zullen, naarmate ze ouder worden, gemiddeld echter steeds minder ingezet worden. Vele oude werktuigen worden slechts als reserve of voor incidentele werkzaamheden aangehouden. Het ligt voor de hand een segment ‘gebruikers van mobiele werktuigen’ af te zonderen van de ‘overige bouw’. Tot op heden komt dit redelijk overeen met de SBI ’74 groep: grond-, water- en wegenbouw. In de SBI ’93 zit het gebruik van mobiele werktuigen verspreid in drie groepen (451, 452 (gedeeltelijk) en 455). Gezien deze versnippering wordt het voor de toekomst waarschijnlijk moeilijker de gebruikers van mobiele werktuigen als segment te blijven hanteren. Een alternatief voor bovengenoemde segmentsplitsing is een splitsing in functies ‘gebruik mobiele werktuigen’ en ‘overig verbruik’. Het voordeel hiervan is dat deze functie directer in verband gebracht kan worden met de hoeveelheid motorbrandstoffen, het nadeel is dat de relatie met productiecijfers onzuiver wordt. Ook blijft het moeilijk een maat te vinden voor de fysieke prestatie van mobiele werktuigen. In de zin van de NEEDIS-structuur is het aanmerken van mobiele werktuigen
82
Bijlage samenvatting sectorrapport
Bouw
als installatie het meest zuiver. Dit lost evenwel het probleem met de kwantificering van fysieke prestaties niet op, terwijl de registratie van afzonderlijke ‘installaties’ in NEEDIS veel te omvangrijk zal zijn. Een verdere afsplitsing van de baggersector is gezien de beschikbaarheid van gegevens mogelijk, mits het energiegebruik in deze categorie adequaat kan worden waargenomen. Onderverdeling in segmenten woningbouw/utiliteitsbouw of nieuwbouw/renovatie is niet rechtstreeks te maken. Veel bedrijven zijn op meer van deze terreinen werkzaam en de energieverbruikende activiteiten lijken sterk op elkaar. Omvangrijke waarneming van het CBS gebeurt op basis van projecten, waarbij het onderscheid tussen woningbouw/utiliteitsbouw of gebouwtype wordt gemaakt. Verschillende bouwproducten kunnen daarom wel als functie worden gehanteerd. Onderscheid naar functies is zinvol voor een beperkt aantal categorieën, bijvoorbeeld woningen/kantoren-scholen-winkels/loodsenschuren en kassen. Vanuit het CBS zijn de volgende gegevens beschikbaar: • Enquêteert voor de productiestatistieken van de bouwnijverheid en de NEH het energieverbruik, gesplitst in relevante energiedragers. Voor de indeling in bedrijfsklassen levert dit volgens CBS voldoende betrouwbare informatie. • Het brandstofverbruik voor transport is in de CBS-statistieken een aparte categorie. Verbruik op de openbare weg is in de grond-, water- en wegenbouw evenwel een wezenlijk onderdeel van de activiteit. • Van de bouwinstallatiesector wordt per groep gas- en elektriciteitsverbruik gepubliceerd van de grotere bedrijven. Verdere opsplitsing in de bouwnijverheid vindt alleen plaats op basis van energiekosten. De toekenning van cijfers aan bedrijfsgroepen vindt plaats door middel van ophoging, interpolatie over jaren en extrapolatie naar verwante groepen, met als gevolg een matige kwaliteit. • Het CBS geeft met de maandstatistieken bouwnijverheid een omvangrijke registratie van de bouwproductie, op basis van de bouwvergunningenregistratie. Daarnaast kunnen diverse andere bronnen worden geraadpleegd: • Registratie van tijdelijke aansluitingen vindt plaats bij elektriciteitsdistributiebedrijven, waarvan er circa 40 in Nederland zijn. Deze registratie is niet overal goed uitgesplitst naar SBI-code of tijdelijke activiteit. 3 • De vereniging Centrale Baggerbedrijf registreert de productie in m , het aantal productieuren en de capaciteit in Nederland van de Nederlandse baggervloot, gesplitst in 13 categorieën. Tevens kan uit aanvullende gegevens omtrent de vloot inzicht worden verkregen in jaargangenopbouw van de vloot en de materieelinzet. Het geschatte verbruik van dieselolie bedroeg in 1993 circa 110 mln kg, dit komt neer op 4,7 PJ. Deze schatting is op basis van vuistregels en komt aanzienlijk hoger uit dan de CBS-cijfers (circa 100 mln kg voor de totale bouwnijverheid). Het verschil kan liggen in de toerekening door het CBS aan zand- en grindwinning, c.q. binnenvaart. Het energiegebruik van de natte zand- en grindwinning maakt deel uit van 1,3 PJ verbruik in de overige delfstoffenwinning. • Er vindt verder geen registratie plaats van het mobiele werktuigenpark. Er zijn slechts globale schattingen van aantallen werktuigen en nog globalere schattingen van de bedrijfsuren die met deze werktuigen worden gemaakt. Onderscheid tussen inzet voor de
83
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
bouw of voor overige sectoren wordt niet gemaakt. De jaarlijkse (niet openbare) verkoopcijfers van mobiele werktuigen, verzameld door de branchevereniging BMWT, zouden als voorzichtige benadering kunnen dienen.
Advies voor monitoring Energiegebruik voor verschillende productgroepen wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Om dit onderscheid te kunnen maken dient bij de waarneming een selectie plaats te vinden van bedrijven die voornamelijk (90%) in één productcategorie actief zijn. Om niettemin representatief te zijn voor een productcategorie dient de populatie bedrijven alle gebruikelijke typen constructie c.q. werkzaamheid toe te passen. Het is aan te bevelen aanvullende waarneming te doen voor te selecteren groepen bedrijven. Deze groepen dienen hoofdzakelijk werkzaam te zijn in een van de volgende activiteiten (nieuwbouw, herbouw of uitbreiding van): 2 3 • woningen [aantal, m en/of m ] 2 3 • utiliteitsbouw: kantoren, scholen, winkels [m of m ] 3 • utiliteitsbouw: hallen, loodsen, stallen, schuren (evt. mestkelders, kassen) [m ] • grond- en wegenbouw (nader te bepalen productie-index) 3 • baggerbedrijven [m ]. Van hieruit zou ophoging kunnen plaatsvinden op basis van het in de maandstatistieken bouwnijverheid of elders geregistreerde totaal. Deze werkwijze dekt niet het totale energieverbruik, er is een categorie overige waaronder ook gecombineerde gebouwen en renovatie. Aanvullend op de verbruiksgegevens per energiedrager zou daarbij geënquêteerd moeten worden: 1. Welke van bovengenoemde activiteiten wordt uitgeoefend. 3 2 2. De fysieke hoeveelheid (m , m productie) van de uitgevoerde projecten van de betreffende activiteit, alsmede de productiewaarde van deze projecten. 3. Productiewaarde van de overige projecten (om belang van hoofdactiviteit te controleren). 4. Energieverbruiken van de uitgevoerde projecten van de betreffende activiteit, gesplitst naar energiedragers, te weten: elektriciteit, brandstof voor mobiele werktuigen, brandstof voor keten, overige brandstof, alsmede personeelsinzet bouwvakkers in uitgevoerde projecten. 5. Energieverbruiken in de permanente vestigingen (bedrijfsruimten), gesplitst naar energiedragers, te weten: elektriciteit, aardgas, overige brandstof, alsmede inzet overig personeel in de permanente vestigingen. 6. Overige energieverbruiken, personeelsinzet, indien van toepassing. Over de invulling van deze aanbevelingen is het CBS geraadpleegd. Momenteel kan het CBS geen goed onderscheid maken tussen bedrijven die werken in de twee genoemde categorieën utiliteitsbouw. Het CBS ziet wel kans om energiegebruik op de bouwplaats en in permanente locaties te gaan onderscheiden.
84
Bijlage samenvatting sectorrapport
Bouw
De genoemde fysieke indicatoren voor de grond- en wegenbouw worden momenteel niet bijgehouden. Het CBS heeft hiervoor geen zinvolle indicatoren. Vanuit de Nederlandse vereniging van wegenbouwers (NVWB) wordt voorgesteld hiertoe verwerkte hoeveelheden asfalt c.q. beton- of betonproducten te hanteren.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Maandstatistiek bouwnijverheid • Samenvattend overzicht van de bouwnijverheid • Statistiek van de buitenlandse handel + Jaarverslag Centrale baggerbedrijven (1992)
Auteur: A.W.N. van Dril ECN-Beleidsstudies Petten, 1994
85
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Groothandel
GROOTHANDEL Samenvatting De sector groothandel wordt gedefinieerd als de verzameling ondernemingen die voor eigen rekening en risico goederen verhandelen die buiten de eigen onderneming zijn vervaardigd en die aan bedrijfsmatige (niet-consumptieve) afnemers worden afgeleverd. Een aantal belangrijke ontwikkelingen, samenhangend met de veranderende vervulling van de groothandelsfunctie, beïnvloedt het statistisch energieverbruik: de verschuiving van een aantal traditionele groothandelsactiviteiten naar de transportsector en de overname van de groothandelsfunctie door de fabrikant/leverancier en/of de detailhandelorganisatie. Deze ontwikkelingen hebben vooral consequenties voor de registratie van het energieverbruik. Het verbruik als zodanig hoeft niet minder te worden, wel verdwijnt een deel van het verbruik dat met de groothandelsfunctie samenhangt uit de CBS-statistieken. De sectorstudie heeft als doel de parameters te definiëren die voor monitoring van het energiegebruik in de sector van belang zijn. Relaties tussen het energiegebruik en het aantal arbeidsplaatsen en tussen het energiegebruik en het volume van de verhandelde goederen konden niet gelegd worden, doordat de statistische gegevens op het vereiste niveau niet voorhanden zijn. Het blijkt geen eenvoudige relatie te bestaan tussen de ontwikkelingen in het energiegebruik en economische parameters zoals ontwikkeling van toegevoegde waarde en aantal bedrijven.
De clustering van groothandelsubsectoren volgens de indeling van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf EIM vormt een goede basis voor de registratie van het energiegebruik in de verschillende subsectoren, omdat de EIM-clustering gebaseerd is op overeenkomstige productkarakteristieken. De energiekarakteristieken zullen dan ook min of meer overeenkomstig zijn. De volgende parameters zijn daarbij van belang voor het monitoren van de energieverbruiksontwikkelingen: aardgas- en elektriciteitsverbruik (in fysieke eenheden) en het verbruik aan overige energiedragers. Daarnaast dienen eenmalig gegevens over de gebouwen te worden gekarakteriseerd en verzameld, waarna iedere vijf jaar deze gegevens geactualiseerd dienen te worden. De per segment te verzamelen gegevens betreffen: vloer- en buitenschiloppervlak met percentage glas, bouwjaar/renovatiejaar (in verband met isolatiekenmerken en oppervlak en inhoud van koel/vriesruimten. Een duidelijke verbetering kan worden bereikt wanneer een additionele registratie van verandering in transportfunctie, opslagfunctie en inkoop/verkoopfunctie kan worden bewerkstelligd. Dit is echter slechts dan zinvol, als de registratie doorwerkt in de Transportsector en in de Detailhandelsector. Registratie van deze verandering kan een deel van het wijzigend energiegebruik verklaren.
Advies voor monitoring
86
Bijlage samenvatting sectorrapport
Groothandel
Het is van belang om de energieverbruiksontwikkeling in de eerste plaats te beschouwen vanuit de groothandelsfunctie. Verschuivingen van taken vanuit de groothandelsector naar andere sectoren, met name naar de vervoersector en de detailhandelsector, kunnen zo zichtbaar worden gemaakt, zodat eventuele wijzigingen in het energiegebruik gesignaleerd en verklaard kunnen worden. Het energiegebruik in de volgende activiteiten/functies dient te worden vastgelegd, welkerelevante grootheden per functie afzonderlijk behandeld worden: • transportfunctie • opslagfunctie • administratieve functies • reparatiefuncties • dienstverlening/consultancy • inkoop-/verkoopfuncties. De transportfunctie In de groothandelstatistieken wordt energie voor (extern) transport buiten beschouwing gelaten. Verschuiving van de transportfunctie naar de transportsector wordt zichtbaar wanneer het aan- en afvoertransport door de groothandel in de statistieken wordt opgenomen. Als parameters hiervoor kunnen gehanteerd worden: de hoeveelheid motorbrandstof en het aantal tonkilometers. De opslagfunctie Wanneer de opslagfunctie door andere sectoren wordt overgenomen, zal dat tot uiting komen in een verminderde hoeveelheid opslagruimte per volume verhandeld product in de groothandelsector, en een toename van de opslagruimte in de andere betrokken sectoren. Doordat de opslagfunctie als zodanig ook verandert door bijvoorbeeld Just-In-Time methoden heeft dit ook zijn invloed. De belangrijkste parameters voor monitoring van het energie2 gebruik in relatie tot de opslagfunctie is dan ook: het aantal m opslagvloeroppervlak, uitgesplitst naar verwarmd, geconditioneerd en onverwarmd. De administratieve functies De ontwikkeling van het energiegebruik in de kantoorfunctie (administratieve functies) kan 2 worden gevolgd met het aantal m vloeroppervlak voor de kantoorfunctie. Algemene studies van energieverbruiksontwikkelingen in kantoorfuncties kunnen ook voor de groothandel bruikbaar zijn. De reparatiefunctie Er kan gesteld worden, dat de reparatiefunctie zich in de energiekarakteristieken niet wezenlijk onderscheidt van de kantoorfunctie. Weliswaar is het aantal kantoormachines geringer, daartegenover staat het elektriciteitsverbruik van gereedschappen. De ontwikkeling van 2 het energiegebruik in de reparatiefunctie kan dus ook worden gevolgd met het aantal m vloeroppervlak. De dienstverlening/consultancy
87
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Overeenkomstige kantoortaken Ook hier kan de ontwikkeling van het energiegebruik wor2 den gevolgd met het aantal m vloeroppervlak voor deze functie, waaraan gasverbruik en 2 elektriciteitsverbruik per m vloeroppervlak wordt gekoppeld. De inkoop-/verkoopfunctie Hiervoor geldt hetzelfde als voor de dienstverlening. De energieparameters voor de administratieve functie spelen de belangrijkste rol, zowel voor de administratieve activiteiten als voor de showroom. Zolang het financieel en/of organisatorisch niet mogelijk is om het energiegebruik en gebruiksoppervlak verdeeld naar functies te registreren, zullen eenvoudiger te hanteren parameters gebruikt moeten worden. Omdat de groothandelsector sterk gedifferentieerd is, kan niet volstaan worden met eensoortige parameters voor de gehele sector, waarbij een differentiatie dient plaats te vinden. Een differentiatie op een zo hoog mogelijk aggregatieniveau is wenselijk om het aantal registraties hanteerbaar te houden. Het lijkt niet zinvol om de wijziging in energiegebruik op mesoniveau te traceren met economische parameters. De verhouding tussen fysische en economische parameters is daarvoor te onduidelijk. Op macroniveau kan er wel een verband worden verondersteld: een wijziging in het bruto nationaal product heeft ongetwijfeld relatie met de omzet in de groothandelsector en daardoor met het energieverbruik. Als ondubbelzinnige verklarende factor is een dergelijke economische grootheid echter ongeschikt.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Productiekarakteristieken. Binnenlandse handel en dienstverlening, Samenvattend overzicht (1992) • Jaarlijks onderzoek naar werkgelegenheid en lonen • Nationale rekeningen • Nationale energierekening (1992) • Productie indexcijfers afzet nijverheid. Maandstatistiek van de prijzen • Samenvattend overzicht van de industrie • Statistiek van het ondernemingenbestand + Cijfers & trends. RABO (1994) + Jaarboek groothandel. EIM (1994)
Auteurs: H. Kaan en J.C. Römer ECN-Bleidsstudies Petten, december 1995
88
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Detailhandel
DETAILHANDEL Samenvatting De detailhandel is een grote en in het algemeen goed gedocumenteerde sector, die in aantallen bedrijven en in werkgelegenheid met een aandeel van tussen de 10% en 20% een belangrijke plaats in de economie inneemt. Wat energiegebruik betreft is de sector echter klein: de detailhandel neemt nog geen 1,5% van het totale energiegebruik in Nederland voor zijn rekening. Kenmerkend voor de detailhandel is verder de grote mate van diversiteit, zowel tussen branches als tussen individuele bedrijven binnen branches. Een aantal ontwikkelingen in de detailhandel leidt waarschijnlijk tot een hoger energiegebruik van de sector in de nabije toekomst. De totale verkoopvloeroppervlakte van de detailhandel is de afgelopen decennia sterk toegenomen, wat bij gelijkblijvende omstandigheden leidt tot een hoger energieverbruik. Daarnaast wordt in de detailhandel in toenemende mate gebruik gemaakt van open presentaties van winkels en goederen in de winkel, al dan niet in combinatie met overdekte winkelcentra. Mede omdat energiekosten, door hun geringe omvang t.o.v. de overige kosten, weinig in de belangstelling van ondernemers staan. Speelt dit aspect een ondergeschikte rol in de besluitvorming. Het energiegebruik in de detailhandel kan gemonitord worden met de combinatie van de CBS NEH-statistiek, de produktiestatistieken en de Bedrijfssignalering van het EIM. Voorwaarde hierbij is wel dat deze signalering in zijn huidige vorm blijft bestaan en dat met name de produktiestatistieken jaarlijks volledig worden uitgevoerd, omdat anders het zicht op ontwikkelingen verloren gaat. Een versnelling van de rapportage is hierbij zeer wenselijk, maar bij grote registrerende systemen is dit een moeilijk punt. Bij de monitoring van het energiegebruik in de detailhandel moet, naast de registratie van het energiegebruik en de voornaamste determinanten als oppervlakte en toegevoegde waarde, met een aantal achtergrondvariabelen rekening gehouden worden. Hierbij gaat het b.v. om de huisvesting in winkelcentra, die eigendom zijn van een vereniging van winkeliers (met b.v. gezamenlijke verwarming), maar ook om zaken als open presentaties van winkels en goederen in de winkel. Daarnaast kan het zeer de moeite lonen om de penetratie van energiebesparende maatregelen in de detailhandel te volgen. Zaken als dubbel glas, spaarlampen en hoog rendementsketels laten zich eenvoudig vast stellen en zij kunnen het zicht op de energie-efficiency van de sector zeer vergroten.
Advies voor monitoring Het energiegebruik in de detailhandel wordt in kaart gebracht door de combinatie van de CBS-statistieken en de bronnen zoals de Bedrijfssignalering van het EIM. De produktiestatistieken bieden gedetailleerde branche-informatie en de mogelijkheid het energiegebruik te relateren aan andere economische variabelen. Omdat deze signalering in toenemende mate afhankelijk wordt van de financiële bijdragen en de voorkeuren van bedrijven en samenwerkingsverbanden van bedrijven is het onzeker of dit systeem in zijn huidige (uniforme) vorm 89
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
blijft bestaan. De verschillen in energiegebruik tussen branches en branchegroepen blijken vooral te berusten op verschillen in omvang wat betreft aantallen vestigingen en oppervlakte per bedrijf. 2 Het energiegebruik per m verkoopvloeroppervlak en per eenheid toegevoegde waarde vertoont een aanmerkelijk gelijkmatiger beeld. Het energiegebruik zou in verschillende meeteenheden gevolgd moeten worden. Voor het totaal van de sector zijn de volumina en waarden per energiedrager en branchegroep uit de NEH voldoende. Voor de analyse van de energie-efficiency van bedrijven en branches gaat 2 de keuze tussen energiekosten per m en per eenheid toegevoegde waarde. De eerste maatstaf staat dichter bij de praktijk van de detailhandel en sluit beter aan op de aard van energiegebruik in de meeste branches. Bovendien kennen vrijwel alle detaillisten hun oppervlakte. Het nadeel is dat deze maatstaf niet in alle branches hanteerbaar is. De energiekosten per eenheid toegevoegde waarde vormen een algemener toepasbare maatstaf, die bovendien minder verschilt tussen de diverse branches. Voor een beperkt aantal branches waar ook productie plaats vindt sluit deze laatste maatstaf beter aan op de aard van energieverbruik. Bij de monitoring van het energiegebruik in de detailhandel moet met een aantal achtergrondvariabelen rekening gehouden worden, zoals het uitbesteden en reïntegreren van onderdelen van bedrijfsproces bijvoorbeeld om (delen van) het logistieke traject.
Bronnen • De Nederlandse Energiehuishouding CBS + Bedrijfssignalering, Bedrijfsresultaten. (Geraadpleegd zijn de niet gepubliceerde bestanden). EIM (1994) ✛ MJA Centraal bureau levensmiddelenhandel > 1996
Auteurs: D. van der Wijst en P. Fris EIM / Centrum voor Retail Research Zoetermeer, oktober 1995
90
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Horeca
HORECA Samenvatting De sector Logies-, maaltijden en drankenverstrekkende bedrijven - kortweg horeca - omvat naast hotels, restaurants en cafés die zich richten op een breed publiek, ook activiteiten die zijn gericht op speciale doelgroepen (kantines, gecaterde bedrijfsrestaurants, conferentieoorden, herstellingsoorden). Ook voorzieningen voor recreatief verblijf zoals kampeerterreinen en jeugdherbergen worden tot de bedrijfstak gerekend. Meer dan de helft van het energiegebruik binnen de sector wordt gebruikt door de Maaltijden- en spijzenverstrekkers. De overige subsectoren zijn onderling ongeveer even groot. Over de sector Logies-, maaltijden- en drankenverstrekkende bedrijven worden op reguliere basis door het CBS en door het Bedrijfschap Horeca gegevens verzameld over het energieverbruik, de aantallen bedrijven, bedrijfseconomie, bedrijfsvoering en werkgelegenheid. De kwaliteit van deze gegevens is goed, maar de detaillering van met name het energiegebruik is beperkt. Deze detaillering is met ingang van het jaar 1994 zelfs gereduceerd tot het verbruik per energiedrager voor de sector als geheel zonder verdere detaillering. Als fysieke maten voor de activiteit zijn binnen de sector gegevens beschikbaar over de capaciteitsgrootheden bruto verkoopoppervlak en de logiescapaciteit. Deze variabelen zijn beschikbaar voor de relevante subsectoren. Daarnaast is de fysieke volumegrootheid Aantal overnachtingen beschikbaar. Deze variabele is toepasbaar op de logiesverstrekkende sectoren. Het ontbreekt aan een fysieke volume-eenheid voor maaltijden- en spijzenverstrekkende sectoren en voor drankenverstrekking. Een aantal nieuwe initiatieven kan wellicht zorgen voor aanvullende gegevens op met name het vlak van het energieverbruik. In eerste instantie is daarbij te wijzen op de brancheenergiebesparingsaanpak. Als gevolg van deze zogenaamde BEA valt te verwachten dat het aantal energie-inventarisaties en -adviezen in de sector zal toenemen. Wanneer gegevens hieruit kunnen worden gerelateerd aan verklarende variabelen als de omzet en de fysieke capaciteiten en volumina, wordt een beter inzicht in het verloop van het energiegebruik mogelijk. Te wijzen valt verder op initiatieven binnen de nutssector om de bestaande basisonderzoeken naar kleinverbruikssectoren uit te breiden met een aantal sectoren binnen de utiliteitsbouw.
Advies voor monitoring Er zijn goede continue bronnen voor gegevens op macro-niveau beschikbaar vanuit het CBS en het Bedrijfschap Horeca. De gegevens uit deze beide bronnen zijn op elkaar afgestemd en van goede kwaliteit. Een beperking wordt gesteld door de detaillering van de gegevens over het energieverbruik. Dit wordt slechts gegeven over vier groepen (subsectoren) binnen de sector. Vanaf 1993 is de detaillering helaas zelfs teruggebracht tot cijfers voor de 91
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
sector als geheel. Door Novem en het Bedrijfschap Horeca wordt een Branche Gerichte Energie Afspraak voorbereid. Als onderdeel van de Branchegerichte Energie Afspraak zullen gegevens nodig zijn over de ontwikkelingen bij bedrijven. Hiervoor zal een systeem voor monitoring worden gehanteerd waaruit mogelijk gegevens beschikbaar kunnen komen. Daarnaast valt ook te verwachten dat het aantal energie-inventarisaties en -adviezen in de sector zal toenemen. Helaas zijn de voor deze sector relevante energiegegevens weinig gedetailleerd. De energiegegevens werden tot 1993 gerapporteerd voor vier subsectoren, na dit jaar zijn de gegevens alleen nog voor de sector als geheel beschikbaar. De detaillering van de gegevens over het energiegebruik bepaalt het aantal subsectoren waarvoor een analyse of een modellering van het energiegebruik mogelijk is. Een uitbreiding van het aantal niveaus maakt de samenstelling van de (sub)groepen homogener, en verbetert daardoor de kwaliteit van de gegevens. In het ideale geval zouden de gegevens bovendien verdeeld zijn in grootteklassen van de bedrijven. De grootte van de bedrijven blijkt namelijk een belangrijke invloed op het energiegebruik als onderdeel van de totale kosten. Omdat meerdere partijen belang hebben bij een bij gedetailleerde energiegegevens met betrekking tot de sector Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking (het CBS, Novem en het Bedrijfschap Horeca) kan er door een goede afstemming tussen deze partijen op het vlak van gegevensverzameling de detaillering van de beschikbare energiegegevens worden verbeterd. Opgemerkt dient te worden dat gemiddelde gegevens over het totale energiegebruik en verklarende variabelen voor een (sub)sector geen recht doen aan de grote verschillen tussen bedrijven in de sector. De verschillen in bedrijfstypen en -omvang waaruit de sector is samengesteld maakt het moeilijk een inzichtelijke relatie te leggen tussen het energiegebruik en variabelen als de omzet, het aantal overnachtingen, het verkoopoppervlak en andere variabelen. Dit verband is wel te leggen wanneer de relatie tussen deze variabelen wordt aangegeven door middel van voorbeeldbedrijven (prototypen) van veel voorkomende bedrijfstypen binnen de (sub)sector. Ook geldt dat de standaard methode voor graaddagcorrectie uitgaat van een gelijkblijvende capaciteit binnen de sector door alle seizoenen. Dit gaat voor deze sector niet op. Het gebruik van de faciliteiten heeft immers vaak een recreatief karakter en vindt voor een groot deel in de zomermaanden plaats. Het energiegebruik voor verwarming hoeft dus maar voor een deel te worden gecorrigeerd. Tot slot een kanttekening bij het bruto verkoopoppervlak. Deze belangrijke fysieke variabele blijkt tussen opeenvolgende jaren sterk te kunnen fluctueren. De ontwikkeling van het aantal bedrijven vertoont deze fluctuatie niet. Hoewel het bruto verkoopoppervlak voor maaltijden, spijzen- en drankenverstrekkers duidelijker samenhangt met het energieverbruik, kunnen veranderingen in het specifieke energiegebruik op de korte termijn beter worden gesignaleerd aan de hand van het energiegebruik per bedrijf.
Bronnen CBS:
92
Bijlage samenvatting sectorrapport
Horeca
• De Nederlandse Energiehuishouding • Statistisch jaarboek + + + + +
Cijfers & trends. RABO Horeca in cijfers. Bedrijfschap voor horeca Jaarverslag. Koninklijke horeca Nederland Jaarverslag. Bedrijfschap voor horeca Tellingen. KvK (1995)
✛ MJA Horeca > 1997
Auteurs: S.J. Koster en M. Klootwijk Kea Consult Wageningen, mei 1997
93
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
94
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Transport-, opslag en communicatiebedrijven
Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Samenvatting In het onderzoek van de sector transport-, opslag- en communicatiebedrijven wordt een beschrijving gegeven van de economische ontwikkelingen per (sub)segment. Vervolgens worden de ontwikkelingen in de tijd van het energiegebruik geschetst en worden de belangrijkste energiebesparingsmaatregelen en verklarende factoren voor de ontwikkeling van het energiegebruik bepaald. Tenslotte worden de voor NEEDIS geschikte bronhouders van energieverbruikscijfers behandeld. In het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken: – Het totale energiegebruik van de sector (zonder de telecommunicatiebedrijven) bedroeg 11 PJ in 1991. – De belangrijkste energiefuncties in de sector zijn verwarmen, verlichten en op- en overslag. – Het is voor de sector transport-, opslag- en communicatiebedrijven op korte termijn maar beperkt mogelijk om het energiegebruik op energiefunctieniveau in kaart te brengen. – De KLM, de NV Luchthaven Schiphol (NVLS), Transport en Logistiek Nederland (TLN) en het Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) zijn de bronhouders die op korte termijn voor energieverbruikscijfers op energiefunctieniveau zouden kunnen zorgen. Dit betreft dan een aandeel van 34% van het energiegebruik van de sector. – De veranderende aard van de werkzaamheden in de sector (zoals Value Added Logistics) zorgt voor een structurele verandering van het energieverbruik. – Hierdoor zullen de economische ontwikkelingen niet sterk behoeven te correleren met de ontwikkelingen van het energieverbruik. – In ieder segment dienen de ontwikkelingen van het energiegebruik te worden gecorre2 leerd aan een aantal algemene fysieke grootheden, zoals het aantal m kantooroppervlak, met eventueel per (sub)segment een specifieke component daaraan toegevoegd. Aanbevolen wordt om de bronhouders met betrekking tot het energiegebruik te benaderen. Daarnaast kunnen de CBS-statistieken worden gebruikt om snel veranderende algemene en economische gegevens jaarlijks te monitoren. Voor deze sector wordt het bovendien aanbevolen om in de CBS-statistieken ook op (sub)segmentniveau algemene cijfers, zoals 2 het aantal m kantooroppervlak, te verzamelen. Met de nu hanteerbare monitoring-activiteiten is 34% van het energiegebruik van deze sector in kaart te brengen. Een volledig Inzicht in energiebesparingsmogelijkheden is daardoor moeilijk te verkrijgen.
95
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Advies voor monitoring De produktiestatistieken van het CBS kunnen NEEDIS voorzien van algemene en economische cijfers betreffende de sector transport-, opslag- en communicatiebedrijven. Detailcijfers 2 over het aantal m overdekte, verwarmde en verlichte oppervlakken zijn bij het CBS echter niet beschikbaar. De NEH-cijfers van het CBS, gaan voor NEEDIS niet diep genoeg. Onderzoeken naar en monitoring van het energiegebruik door andere instellingen en organisaties bevinden zich in deze sector nog in het beginstadium of zijn er (nog) niet. Deze pilotprojecten worden gecoördineerd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het is de bedoeling dat ze zullen uitmonden in een meerjarenafspraak. De door de NV Luchthaven Schiphol verzamelde energieverbruikscijfers zijn op te splitsen naar de voorgestelde energiefuncties. Deze zouden kunnen worden omgerekend naar geaggregeerde cijfers voor de luchtvaartverwante bedrijven via de prestatiecijfers (aantal personen en vracht) van de overige luchthavens. De continuïteit van deze monitoringactiviteiten is gewaarborgd want ze vinden plaats in het kader van de meerjarenafspraak. De jaarlijks te verschijnen rapportage van de KLM met betrekking tot de ontwikkeling van het energieverbruik, de verklaring van die ontwikkeling en de effecten die verschillende besparingsmaatregelen hebben gehad is van belang voor NEEDIS.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Produktiestatistieken • Statistiek van het binnenlands goederenvervoer, deel 2, wegvervoer en spoorwegen • Zakboek verkeers- en vervoersstatistieken • Statistisch jaarboek + + + + +
Algemene bedrijfsgegevens Nederlandse Spoorwegen (1993) Cijfers & Trends. Jaargang 18, RABO (1994) Jaarverslag KPN (1994) Jaarverslag en milieujaarverslag Schiphol (1993) MJA met de KLM. 1994
✛ MJA N.V. Luchthaven Schiphol > 1994
Auteurs: M.I.L. Beumer, J.A. Over en P.G.M.J. Vrenken Bureau Milieu en Innovatie BV Amsterdam, oktober 1995
96
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Kantoorhoudende dienstverlening
KANTOORHOUDENDE DIENSTVERLENING Samenvatting De sector kantoorhoudende dienstverlening, welke bestaat uit het bank- en verzekeringswezen en de zakelijke dienstverlening, wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan dienstverlenende activiteiten, die hoofdzakelijk worden verricht in een kantooromgeving. In deze sector genereren circa 750.000 werkzame personen een toegevoegde waarde van circa 150 miljard gulden (peiljaar 1994). Het jaarlijkse energiegebruik bedraagt 410 miljoen 3 m aardgas en 2630 miljoen kWh elektriciteit. De totale energiekosten bedragen 588 miljoen 2 gulden. Als faciliteit voor de productie wordt circa 27 miljoen m bruto vloeroppervlakte ingezet. De energie-efficiency wordt in belangrijke mate bepaald door het ruimtegebruik per werkzame persoon. In sommige subsectoren wijkt in de CBS-gegevens het energiegebruik per werkplek of het energiegebruik per werkzame persoon aanzienlijk af van het gemiddelde. Dat geldt om verklaarbare redenen bijvoorbeeld voor de schoonmaakbedrijven. Monitoring De indeling conform de SBI is goed bruikbaar voor monitoring mits enkele sectoren met afwijkende functies apart worden beschouwd, waarvan de sector speur- en ontwikkelingswerk de belangrijkste is. Voorts wordt geadviseerd clusters van (sub) sectoren te maken, die qua energiekenmerken relatief homogeen zijn en voor de betreffende clusters de volgende gegevens te verzamelen: • toegevoegde waarde • aantal werkzame personen • aantal kantoorwerkplekken • grootte van de kantooroppervlakte per locatie • aanwezigheid van (een vorm van) koeling. Voor gedetailleerde analyses in een cluster van (sub) sectoren kan het wenselijk zijn over gegevens van technische gebouwkenmerken te beschikken: • installatietype (natuurlijke ventilatie/mechanische ventilatie/topkoeling etc.) • glaspercentage • isolatievoorzieningen • bijzondere technieken (warmtepompen, warmte/kracht-koppeling, e.d.).
Advies voor monitoring De indeling in SBI-sectoren is daarvoor goed bruikbaar mits de sectoren worden geclusterd in segmenten en functies. In de praktijk blijkt de bruikbaarheid vaak beperkt te zijn doordat
97
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
van verschillende (deel)populaties is uitgegaan. Een uniforme indeling in (deel)populaties is daarom gewenst De volgende sectoren met afwijkende functies kunnen ook geclusterd worden met de overige sectoren indien het energie- en ruimtegebruik van de afwijkende functies apart wordt beschouwd: • het energiegebruik van verhuurde gebouwen bij de sector verhuur en handel in onroerend goed • het energie- en ruimtegebruik voor opslag/stalling bij de sector verhuur van transportmiddelen • de laboratoriumfuncties bij de sector speur- en ontwikkelingswerk. Tot slot kunnen de volgende kenmerken leiden tot een aanvulling van de verklerende factoren: Ruimtegebruik Het ruimtegebruik per persoon is een belangrijke factor bij de analyse van de energieefficiency. De beschikbare gegevens hierover lopen sterk uiteen en roepen veel vragen op. Aanvullend onderzoek naar het ruimtegebruik per persoon, de ontwikkeling daarvan in de tijd en de belangrijkste bepalende factoren is gewenst. De nieuwe gegevens uit de CBSpublicatie ‘Energieverbruik van bank- en verzekeringswezen en zakelijke dienstverlening kunnen voor een belangrijk deel in deze behoefte voorzien. Kantoorwerkplekken Geadviseerd wordt bij CBS-enquêtes naast het aantal werkzame personen ook het aantal kantoorwerkplekken te vragen. Het aantal plekken is namelijk een betere verklarende factor voor de (technische) energie-efficiency. Dit is vooral van belang bij sectoren met een afwijkende verhouding tussen het aantal werkzame personen en het aantal kantoorwerkplekken. Met het toenemende aantal deeltijdwerkers en telewerkers is het gewenst om te onderzoeken in hoeverre deze ontwikkeling leidt tot een verlaging van het aantal kantoorwerkplekken 2 of het aantal m per werkzaam persoon. Technische kenmerken In het ideale geval zou bij een enquête, of parallel daaraan, ook gevraagd moeten worden naar de belangrijkste technische kenmerken die het energiegebruik bepalen (naast de vloeroppervlakte): • installatietype (natuurlijke ventilatie/mechanische ventilatie/topkoeling etc.) • glaspercentage • isolatievoorzieningen • bijzondere technieken (warmteterugwinning, verlichtingsregelingen). Om de gebouwen te kunnen indelen volgens de gebouwtypologie, dient tenminste bekend te zijn of er (ruimte)koeling in het gebouw aanwezig is.
98
Bijlage samenvatting sectorrapport
Kantoorhoudende dienstverlening
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Automatiseringsstatistieken, Particuliere sector, computers en communicatie • Energiegebruik van bank- en verzekeringswezen en zakelijke dienstverlening • Onder de loep genomen, Diverse subsectoren + Brancheverkenning makelaardij onroerend goed (1994) ✛ MJA Banken > 1996 ✛ MJA Zakelijke dienstverlening > 1996
Auteur: E.R. van den Ham Climatic design Consult Nijmegen/Amsterdam, november 1996
99
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
100
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Onderwijs
ONDERWIJS Samenvatting Het totale energiegebruik in de sector Onderwijs wordt door het CBS voor 1993 op 18,4 PJ becijferd. De onderwijssegmenten met het grootste aandeel in het energiegebruik zijn: basisonderwijs 35% voortgezet onderwijs 39% wetenschappelijk onderwijs 19% Het energiegebruik in de sector Onderwijs wordt enerzijds bepaald door de constructie van het gebouw en anderzijds door de wijze van gebruik (aantal uren) en het aantal leerlingen. Op het niveau van energiefuncties en installaties zijn voor de sector Onderwijs van belang: de constructie en afmetingen van de gebouwschil, de klimaatinstallaties en de verlichting. Op gebouwniveau is voor het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en het hoger beroepsonderwijs detailinformatie bekend over kengetallen, penetratie van type verwarmingsinstallatie en effecten van uitgevoerde besparingsmaatregelen. Door het CBS worden de energieverbruiken per onderwijssegment bepaald door enquêteresultaten op te schalen op basis van het aantal leerlingen per segment. Het is wenselijk dat in 2 de toekomst bij deze wijze van opschalen ook gebruik gemaakt wordt van het aantal m per school en per schoolsegment. Voor monitoringactiviteiten zouden naast de energiejaarverbruiken en het aantal leerlingen, 2 ook het aantal m van een gebouw verzameld moeten worden. Om op gebouwniveau inzicht te verkrijgen zouden per onderwijssegment een aantal scholen geselecteerd kunnen worden, waarbij details gevraagd worden op energieverbruiksfuncties en soort installatie. Deze wijze van informatieverzameling zou regelmatig bij dezelfde groep scholen herhaald kunnen worden, zodat veranderingen op gebruiksfunctie en installatieniveau en de effecten daarvan op het energiegebruik kunnen worden vastgesteld.
Advies voor monitoring De factoren die gevolgd zouden moeten worden om een inzicht te verkrijgen in het jaarlijkse verloop van het energiegebruik op sector en segmentniveau zijn: 1. Energiegebruik per jaar (voor het WO ook de met behulp van warmte/kracht-units zelf opgewekte elektriciteit) 2 2. Aantal leerlingen, aantal m , aantal instellingen. Om op gebouwniveau een inzicht te krijgen in de ontwikkelingen die het energiegebruik beinvloeden, zouden daarnaast gegevens verzameld kunnen worden over: 3. aanwezige typen verwarmingsketels (HR, VR) 4. soort verlichting 5. mate van isolatie van de gebouwschil 101
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
6. gebruiksuren per jaar verdeeld in uren tussen 7.00-18.00 en na 18.00 uur. 7. uitgevoerde energiebesparingsmaatregelen in de te monitoren periode. De door het CBS toegepaste werkwijze zou aangevuld kunnen worden met de informatie over het gebouwoppervlak die voor het BO en VO van het Cfi afkomstig is. Het centrale verzamelpunt van energie-informatie over het WO bij de Universiteit van Utrecht zou in geag2 gregeerde vorm het aantal m gebouwoppervlak in het WO kunnen aanreiken. Het aantal 2 m van de HBO-instellingen zou in geaggregeerde vorm als uitvloeisel van de te ontwikkelen MJA-activiteiten door de HBO-raad geleverd kunnen worden. Deskundigen op het gebied van energiegebruik in schoolgebouwen zijn van mening dat de omvang van het energiegebruik voor een groot deel bepaald wordt door de gebouwkenmerken (afmetingen, isolatiegraad, constructie) en voor een beperkt deel beïnvloed wordt door het aantal leerlingen. Volgens hun inzichten zou het opschalen van enquêteresultaten bij 2 voorkeur moeten plaatsvinden op basis van het aantal m gebouwoppervlak. Voor te ontplooien monitoring-activiteiten is het zinvol om, op basis van de gegevens afkomstig uit de genoemde bronnen, vast te stellen in welke mate het energiegebruik binnen de 2 diverse segmenten bepaald wordt door het aantal m gebouwoppervlak en het aantal leerlingen. De resultaten van dit onderzoek kunnen dan gebruikt worden om de werkwijze rond het opschalen van enquêteresultaten, met name in het BO, (V)SO en VO, te verfijnen. Deze aangepaste CBS-werkwijze geeft dan een overall beeld van het energiegebruik per onderwijssegment. Per segment kunnen een aantal scholen geselecteerd worden, waarbij gedetailleerde informatie op het niveau van energiefuncties en installaties verzameld wordt. De ervaringen die door Novem en STAP zijn opgedaan in het opzetten van het GIS, het onderzoek naar het energiegebruik bij basisscholen en bij de bepaling van het energieverbruikskengetal in een aantal onderwijssectoren voor 1992, kunnen hierbij gebruikt worden om tot goede resultaten te komen. Deze wijze van informatieverzameling zou regelmatig bij dezelfde groep scholen herhaald moeten worden, zodat de verbeteringen/veranderingen die van invloed zijn op het energiegebruik zichtbaar worden. Deze wijze van onderzoek zou een toevoeging vormen op de huidige wijze van onderzoek door het CBS. De situatie binnen het onderwijs is met betrekking tot de factoren die het energiegebruik beïnvloeden niet onderhevig aan snelle wisselingen. Bovenstaande monitoring-activiteiten zouden één maal per twee jaar kunnen plaatsvinden.
102
Bijlage samenvatting sectorrapport
Onderwijs
Bronnen CBS: • Energiegebruik van scholen. Zakboek onderwijsstatistieken • Onderwijs cijfergewijs ✛ MJA Middelbaar beroepsonderwijs > 1994 ✛ MJA Hoger beroepsonderwijs > 1994
Auteur: H.J. Dechesne DECHESNE technisch management consultants Leusden, september 1995
103
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
104
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Gezondheidszorg
GEZONDHEIDSZORG Samenvatting Op basis van onderzoek van de beschikbare bronnen kan de conclusie getrokken worden dat monitoring van energie-efficiency in de intramurale gezondheidszorg goed mogelijk is. De extramurale gezondheidszorg is een zeer diffuse sector waarbij geen bestaande bronnen bekend zijn met energierelevante gegevens. Nader onderzoek met behulp van b.v. enquêtes zou bij deze subsector moeten plaatsvinden. Een indeling voor NEEDIS van de sector Gezondheidszorg kan het best worden gemaakt op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). Voor energiegegevens op macroniveau is het CBS de meest voor de hand liggende bron. Energiegegevens op het niveau van grootteklassen binnen de afzonderlijke segmenten kan worden verkregen uit de jaarlijks gepubliceerde Financiële Statistieken van het NZi. Voor het verkrijgen van gegevens op instellingsniveau kan het NZi een bemiddelende rol spelen, maar omdat daarvoor de medewerking nodig is van alle afzonderlijke instellingen is het twijfelachtig of voldoende dekking zal kunnen worden gehaald. Goede gebouwgegevens zijn voor NEEDIS onmisbaar. Het CvZ beschikt over gebouwgegevens per segment, grootteklasse en gebruiksfunctie. Deze gegevens zijn vooralsnog niet beschikbaar. Hoewel er bij het CBS plannen zijn om naast verbruikscijfers ook bruto vloeroppervlakte per organisatie te gaan enquêteren geeft dat nog onvoldoende aanknoping voor het meten van energie-efficiency. Voor overige gegevens, zoals de in de intramurale gezondheidszorg veel gebezigde begrippen verpleegdagen en bedden, is het NZi de meest aangewezen bron. De jaarlijkse produktiestatistieken geven het meest gedetailleerde inzicht.
Bronnen CBS • De Nederlandse Energiehuishouding • Energiegebruik in de intramurale gezondheidszorg • Kosten en financiering van de gezondheidszorg • Kosten en opbrengsten extramurale gezondheidszorg • Maandbericht gezondheidsstatistiek. Intramurale gezondheidszorg • Statistisch jaarboek NZI: Nationaal ziekenhuis Instituut + De intramurale gezondheidszorg in cijfers (1993) + Financieel overzicht zorg + Financiële statistieken (1992)
105
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
+ Instellingen van intramurale gezondheidszorg. Deel 2 kengetallen 1983 + De intramurale gezondheidszorg in cijfers (1993) + Kengetallen energieverbruik, Aanzet tot het vaststellen van energieverbruiksgetallen voor ziekenhuizen + Ledenlijst (1991) + Productiestatistieken (1992) + Statistieken personeelssterkte (1992) NIOEG: Nederlands instituut voor eerste lijns gezondheidszorg + Jaarboek (1992) + Registratie wetenschappelijk onderzoek eerstelijns gezondheidszorg SIG: Stichting intramurale gezondheidszorg + Jaarboek verloskunde + Tellen en meten + Zorg in zicht Diversen + Zorg in getal. Ministerie van WVC (1994) + Actualisatie instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. College voor ziekenhuisvoorzieningen (1993) + Ledenlijst Nederlandse vereniging van technisch facilitair management in de gezondheidszorg (1993) ✛ MJA Intramurale gezondheidszorg > 1994
Auteur: W.L.C. Dullaart DHV AIB b.v. Amersfoort, oktober 1994
106
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Bejaardenoorden
BEJAARDENOORDEN Samenvatting In de sectorrapportage worden voornamelijk energiegegevens van het CBS voor de analyse gebruikt. Het totale energiegebruik in de sector Bejaardentehuizen is door het CBS voor het jaar 1990 becijferd op 12 PJ. De sector zelf beschikt wel over statistische gegevens, de gegevens zijn evenwel minder volledig en de omvang daarvan is in de tijd gezien veel kleiner. Op basis van het beschikbare statistisch materiaal is voor het energiegebruik een segmentatie aangebracht. Er is relevante informatie over functies en installaties beschikbaar in bestaande bronnen.
Advies voor monitoring Op dit moment wordt de ontwikkeling van het energiegebruik in de sector bejaardenoorden niet systematisch gevolgd. Het CBS vraagt in zijn jaarlijkse enquêtes naar de kosten van de diverse energiedragers, maar een aantal belangrijke parameters, zoals het aantal woningen dat aangesloten is op de verwarmingsinstallatie van het centrale huis is niet bekend. Energiestatistieken van het CBS komen onregelmatig uit (1987 en 1990). De dataverzameling van WZF kent informatie over de fysieke hoeveelheden aan energiedragers. Tevens worden in de WZF-enquête vragen gesteld over de vloeroppervlakte en naar het gebruik. Geen informatie wordt verzameld over (aanleun)woningen. Het verdient aanbeveling om de data, verzameld op basis van de CBS-vragenlijsten en de WZF-vragenlijst, te gebruiken om vast te stellen wat de werkelijke invloed is van diverse parameters, zoals grootteklasse, verzorgingsplaatsen, bedden, aantal aanleunwoningen en wijze van verwarming. Daarnaast spelen andere mogelijk verklarende factoren zoals de aanwezigheid van warmte/kracht-koppeling en een eigen wasserij een rol. Ten behoeve van extern gebruik dienen de gepubliceerde gegevens uitgebreid te worden met (meer) energierelevante gegevens. Het lijkt niet nodig, gezien de geringe gebouwmutaties in de sector, het vloeroppervlakte ieder jaar te monitoren. Het eenmalig vastleggen van de (voor het energieverbruik) belangrijkste gebouwkenmerken en vragen hierover na 5 jaar herhalen lijkt voldoende. Samenvattend kan worden gesteld dat voor het monitoren van deze sector de volgende factoren gevolgd dienen te worden: 2 3 • Gebouwinformatie zoals aantal m , m t.b.v. van een segmentindeling • Aantal oorden en het aantal aanleunwoningen dat vanuit centraal huis worden verwarmd • Aantal oorden met maaltijdverstrekking als externe dienstverlening en het aantal verstrekte maaltijden • Energieverbruiksgegevens in fysieke hoeveelheden verdeeld naar de functies ruimteverwarming, maaltijdbereiding, koeling en wassen.
Bronnen 107
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Nationale rekeningen • Statistiek van de bejaardenoorden • Temperatuurgecorrigeerde emissies van kooldioxide (netto methode). Discussienota 1993 (eenmalig) + Doelgroepenkennis maatschappelijke dienstverlening. Novem, 1994.
Auteur: J.C. Römer ECN-Beleidsstudies Petten, september 1995
108
Bijlage samenvatting sectorrapportages
Huishoudens en woningen
HUISHOUDENS EN WONINGEN Samenvatting Het aantal huishoudens en woningen in Nederland kan opgedeeld worden in typen huishoudens (naar samenstelling, grootte, leeftijd en inkomensniveau) en typen woningen (vrijstaand, 2-onder 1 kap, tussenwoning, hoekwoning en appartement) met verwarmingsinstallatie (individuele en collectieve centrale verwarming en lokale verwarming) en woningeigenschappen zoals bouwjaar en isolatiegraad, die allen bijdragen aan het verklaren van de verschillen in de energieconsumptie van huishoudens en woningen. Als basisbronnen voor NEEDIS zijn resultaten van het Basisonderzoek Elektriciteits- en Aardgasverbruik Kleinverbruikers (BEK en BAK), goed bruikbaar om jaarlijks trends aan te geven.
Advies voor monitoring De bronnen BEK en BAK geven een redelijk inzicht hoe gas- en elektriciteitsverbruiken zich ontwikkelen en wat de mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Opgemerkt dient te worden dat er echter geen stevige basis is om deze jaarlijkse trends aan te toetsen. De omvang van de in het BEK en BAK gehanteerde steekproef (3000 huishoudens) heeft tot gevolg dat bij opsplitsing naar type huishoudens en type woningen een te kleine celvulling kan ontstaan. Veranderingen in de steekproefpopulatie en respondenten kunnen zodoende zwaar meetellen in uitspraken over veranderingen in het energiegebruik van functies. Om op nationaal niveau een goed overzicht en inzicht te bieden in het energiegebruik van huishoudens en woningen, is een grootschaliger onderzoek noodzakelijk. Alhoewel de gegevens uit BAK representatief worden geacht voor het gehele Nederlandse bewoonde woningbestand komt de verdeling van woningtypen niet overeen met gegevens uit het Woningbehoefte-onderzoek WBO. Daarin wordt uitgegaan van een 25 maal groter bestand dan het BEK en BAK. Het verschil komt doordat er in het BEK en BAK nieuwbouwcijfers (CBS) en een leegstandpercentage van 2,7% (aanname) worden gehanteerd. En er worden geen ultimo-getallen maar mediogetallen gebruikt. Het WBO is voor het BEK en BAK ook niet bruikbaar. Er bestaat enig verschil tussen penetratiecijfers van dezelfde apparaten in het BEK en BAK voor functies die zowel op basis van gas als elektriciteit aanwezig kunnen zijn. Dit betreft warm water en kookapparatuur. Het BEK en BAK dienen op elkaar te worden afgestemd. Het is niet helemaal juist om naar verkoopcijfers van bepaalde apparaten te kijken als bron voor penetratiegraden, want verkochte exemplaren staan eerst een tijd bij groot- en detailhandel opgeslagen en het is ook de vraag of ze tenslotte allemaal bij Nederlandse huishoudens terecht komen en of ze niet voor vervanging dienen. Bepaalde elektrische apparaten zijn al bijna voor 100% gepenetreerd (zoals wasmachines en koelkasten) terwijl dit voor andere apparaten (zoals wasdrogers, magnetrons en af109
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
wasmachines) weer niet geldt. Het is zaak om laatst genoemde wel elk jaar bij te houden maar, eerst genoemde kunnen net zo goed om de vijf jaar gemonitord worden omdat er geen grote veranderingen zullen optreden. Aan te bevelen is om eens in de vijf jaar een onderzoek zoals het BEK en BAK onderzoek op grotere schaal uit te voeren. Door al gegevens betreffende verwarmings- en warm waterapparatuur in het nu lopende onderzoek Kwalitatieve Woningregistratie (KWR) van VROM mee te nemen is een goede stap, maar zal continu moeten plaatsvinden. Het WBO van het CBS kan goed als referentie voor de typen woningen die voorkomen gebruikt worden. Tevens moet er een grotere gebruiksregistratie van de meest (elektriciteit) verbruikende huishoudelijke apparaten zoals wasmachines, drogers, koelkasten, diepvriezers, kookapparatuur etc. plaatsvinden dan eerder eenmalig door de SWOKA kleinschalig is uitgevoerd. Hierbij is het zinvol om onderscheid te maken naar type en ouderdom van het apparaat. Kort samengevat kunnen de volgende adviezen gegeven worden: • Jaarlijks trends bijhouden volgens het BEK en BAK. • Eenmaal per vijf jaar groot een groot referentieonderzoek gebaseerd op BAK en BEK, aangevuld met onderzoek naar de penetratie van elektriciteitsverbruikende apparatuur (ook de penetratie van meerdere toestellen in één huishouden), de gebruiksfrequentie en de gebruikstijd en het elektriciteitsverbruik van de meest verbruikende huishoudelijke apparaten.
Bronnen CBS: • De Nederlandse Energiehuishouding • Budgetonderzoek • Statistisch jaarboek + Basisonderzoek Aardgasverbruik Kleinverbruikers. EnergieNed (1994) + Basisonderzoek Elektriciteitsverbruik Kleinverbruikers. EnergieNed (1993) + Kwalitatieve Woningregistratie. VROM (1983-85) ✛ MJA Sociale huursector > 1996
Auteurs: K.F.B. de Paauw en J.M. Bais ECN-Beleidsstudies Petten, augustus 1995
110
55.
Bijlage E. GRIJZE BRONNEN In de paragraaf ‘bronnen’ bij de sectorrapportages zijn alleen de als periodiek aan te merken bronnen opgenomen. Deze bestaan uit de CBS-publicaties en de geraadpleegde grijze data. Daarnaast zijn er in de NEEDIS-databank een groot aantal gegevens over het energiegebruik en de activiteit in diverse sectoren.opgenomen afkomstig uit incidentele bronnen met grijze data. Een deel werd als referentie bij de sectorrapportages vermeld en is in onderstaand overzicht opgenomen. Een tweede overzicht bevat een selectie van bronnen met een periodiek karakter, waarvan relevante gegevens in de database zijn opgenomen. Tabel E1: Overzicht incidentele bronnen met grijze data Bijdrage van passieve zonne energie in de warmtebalans van de Nederlandse woningvoorraad, Climatic Design Consult/Novem Grote tapwatersystemen in bejaardenoorden, DWA Installatie- en energieadvies Programma energiebesparing bejaardenoorden Overijssel, Provincie Overijssel Prototypen commercials, gezondheidszorg en kantoren, DHV/Gasunie Relatief hoog energieverbruik van cafetaria's, Horeca Visie Resultaten vooronderzoek naar gerealiseerde en potentiële energiebesparing in de KRLindustrie, De Tex Textilis Spoorzoeken, Transportuitgaven Tapijtbranche begint met collectieve promotiecampagne, Context Magazine Technische perspectieven voor absolute energiebesparing, NVTL/KVIV studiedag Trekker- werktuigcombinatie heeft grote invloed op het brandstofverbruik, NVTL/KVIV studiedag Toekomst van de kantorenmarkt 1994 2015, Starke Diekstra Verkeer en milieu, Milieudefensie Verlichting in Gezinshuishoudens, Modelvorming en mogelijkheden voor energiebesparing, Van Holsteijn en Kemna Pilot-project milieu- en energiebesparing in 20 bejaardenoorden in Noord-Holland, BAARS management Eindrapport energiebesparingsmogelijkheden in de grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen, Berenschot Werkboek milieuzorg, Bedrijfschap voor Horeca Raming energieverbruik Nederlandse schoolgebouwen, Bouwcentrum Energy management system for KLM buildings, CADDET Chemische stoffen in offset-drukkerijen, Centraal bureau voor grafische bedrijven Toerisme in Nederland, Het gebruik van logiesaccommodaties, CBS Monitoringsysteem energiegebruik utiliteitsgebouwen, Climatic Design Consult Evaluatie project Flevoland, CEA Energiebesparingsprofielen in de industrie, methodiekontwikkeling, CE Een voorlopige standaard indeling naar sectoren en energiefuncties voor elektriciteitsverbruik en efficiëntie, CE Infrastructuur onderwijs, Centrale financiële instellingen (CFI) Infrastructuur voortgezet onderwijs, CFI Informatisering en automatisering in de meng- en roerindustrie, Cap Gemini De industriële elektrochemie in Nederland, Chemisch magazine Energiebesparingspotentiëlen utiliteitsbouw overige dienstverlening en overheid, DHV E3T − Energieverbruik en besparingsmogelijkheden naar technologieën in de verwerkende industrie − Energievoorziening in de land- en tuinbouw in de volgende eeuw, voorstudie in het kader van het SYRENE-programma
111
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
− Marktonderzoek naar het elektriciteitsverbruik en de mogelijkheden van elektriciteitsbesparing in de Nederlandse industrie − Marktorientatie LT-energie-opslag m.b.v. acquifers voor koel- en vrieshuizen − Marktsectorbenadering metaalindustrie − Opstellen dagbelastingkromme voor de confectie-, schoen- en grafische industrie ECN − Leefstijlonderzoek in het kader van ENGINE-programma − Energiebesparing bij het verkeer en vervoer 1973-1987, een evaluatie van overheidsmaatregelen, BGC/ECN − Energiegebruik van lagere inkomensgroepen: Een vergelijkende studie tussen Nederland en Groot-Brittannië − Exergy analysis of energy conversion processes − Industriële brandstoftoepassingen, ovens en drogers − Industriële proceswarmte in relatie tot het temperatuurniveau − Het SAVE-model, de modellering van energieverbruiksontwikkelingen Warm tapwater in de dienstensector, Bejaardentehuizen, restaurants; hotels en kampeerbedrijven, Ecofys The fertilizer industry in the european community, the issues of today, an outlook for tomorrow, EFMA Handbook of industrial energy analysis, Ellis Horwood publishers Kantoren aan bod, Economische instituut bouwnijverheid (EIB) Kantoren in gebruik, EIB De vraag naar energie in de chemie in Nederland, ERBEKO MJA met de industrie over energie-efficiency, eerste resultaten, Min. van EZ Op weg naar verplaatsen binnen de milieugebruiksruimte, GRONTMIJ Nitrex: ammonia capacaties at end 1989 (Western Europe), Hydro Agri Benelux Mag het een kilometertje minder zijn? Hoofdbedrijfsschap detailhandel Trendrapport detailhandel, Hoofdbedrijfsschap detailhandel Energie en milieu in de grofkeramische industrie, Handboek Energie en milieu (HEM) Energiebesparing in de glasindustrie, HEM Fijnkeramische industrie, HEM Inleiding WKK: economische aspecten, HEM Preventie van bedrijfsafvalstoffen, emissies in de betonindustrie, Heidemij Asfaltmenginstallaties, Handboek milieuverguningen (HMV) Betonmortelcentrales, HMV Betonwarenindustrie, HMV Cementindustrie, HMV Fijnkeramische industrie, HMV Houtoogst in het Nederlandse bos, IKC natuurbeheer De ammoniakindustrie, I2 Procestechniek SiC producent reduceert zwaveldioxide-emissie met 90%, I2 Procestechniek Projectomschrijvingen en resultaten bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie, Databank met TIEB-projecten van Novem: IDEE IMAG − Energiebesparingspotentiëlen in de Nederlandse land- en tuinbouw − Gebruiksrendementen aardgasgestookte ketels in de glastuinbouw − Warmte/kracht-installaties in de glastuinbouw, gebruiksrendementen en dekkingsgraden Energiebesparing, Infotex MJA Energie, Infotex Vervolg Perspectievenonderzoek, Infotex
112
Bijlage Grijze bronnen
Metaalproductenindustrie in perspectief, ING Reizen kan ook zonder hulp, Intermediair Energie-intensiteiten van voedingsmiddelen, IVEM Load-management in Nederland, doelstelling en praktijk, IVEM Inventarisatie van energiestromen in de industrie, KEMA/GASTEC Inventarisatie van energiestromen in de industrie, KEMA Vooronderzoek, monitoring energieverbruik gebouwde omgeving, KEMA Klei, Glas en Keramiek (Tijdschrift) − De kleidakpannenindustrie in Nederland − De metselbaksteenindustrie in Nederland − De metselbaksteenindustrie in Nederland, de energie- en milieusituatie − Een nieuwe ontwikkeling in het drogen van grofkeramische producten − Eerste steenfabriek met gasmotor-installatie − Energieverbruik en milieu-aspecten bij de fabricage van floatglas en vlakglasproducten − Grondstofbladen − Het blauwstoken van dakpannen − Het optimaliseren van ketelrendement door rookgasanalyse − Het Technologisch Meerjarenplan (TMP) Fijnkeramiek − Keramiek, Milieu en Toekomst − Milieu- en energie-audit in de bouwkeramische industrie − Milieu, energie en onderzoek, Nu en in de toekomst − Nieuwe mogelijkheden voor het branden van sanitair-keramiek − Optimalisatie van een tunneloven in de praktijk − Overzicht procesgeïntegreerde maatregelen − Recycling van verpakkingsglas − Sectoronderzoek energiebesparing − Snelstookoven voor straatbaksteen − Specifieke emails en applicatiemethoden bij emailleren − Tuinbouw; steenwol en veenprodukten − Verwarmen van klei met stoom Energie-inventarisatie baksteenfabrieken, Koninklijke Nederlandse baksteenindustrie Handboek milieumaatregelen grafische industrie, Koninklijke vereniging van grafische bedrijven Referentielijst van in Nederland in bedrijf zijnde warmte/kracht-installaties op basis van gasturbines, KWT Voorstudie verhoging van het gebruiksrendement bij warmte/kracht-koppeling, KWT LEI-DLO – Dekkingsgraden van restwarmte in de glastuinbouw – Energieverbruiksgegevens van de visserij, inclusief grote zeevisserij – Gebruiksrendementen aardgasgestookte ketels in de glastuinbouw – Het gebruik van warmte/kracht-installaties in de glastuinbouw – Studiedag Land en tuinbouw op weg naar het ecologische post -industriele tijdperk – Veel onnodig vermogen, brandstofverbruik bij de voederwinning Eigen opwekking tractiestroom NS, Bureau M+I Energiebesparing in de zuivelindustrie, Bureau M+I Karakterisering van verbruiken NS tractie en gebouwverwarming, Bureau M+I Energieverbruik en efficientiemogelijkheden in mengvoederbedrijven, Milieu overlegplatform mengvoederindustrie Aangezien de kunstmestindustrie veranderd, Nederlandse chemische industrie (NCI) Afslanking voor DSM Agro, NCI
113
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Handboek voor de Nederlandse Chemische Industrie, NCI Toekomst voor kunstmestindustrie onzeker NCI Hoofdlijnen Transport Economisch Model (TEM), Stichting NEA Trendbreukscenario's goederenvervoer: vervoer, verkeer en milieu, Stichting NEA Vervoer economische verkenningen, Stichting NEA Warmte-isolatie van woningen, NIPO Energiebesparing in de zuivelindustrie, NIZO Strategische milieudoorlichting zuivelindustrie, NIZO Energieprestatie van utiliteitsgebouwen, bepalingsmethode NEN 2916, NNI NOHA: Deelrapporten Energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen (Nationaal Onderzoek Hergebruik Afval) – Cement, glas, baksteen – Kalkzandsteen, zand, grind en gebroken natuursteen – Petrochemische grondstoffen – Polystyreen – PVC – Stikstof kunstmeststoffen Novem − Basismap Onderwijs − Besparing op energiekosten in de horeca-branche, SVEN − De isolatiegolf, Boom − Energie Bewaking Systeem, EER-publicatie − Energie en milieu in de Nederlandse baksteenindustrie, Inventarisatie van de energiehuishouding in de baksteenfabrieken in Nederland − Energie in de glastuinbouw − Energie in zuivel − Energie innovatie, thema vloeren en daken − Energiebeheer in gebouwen, SVEN − Energiebeheer in schoolgebouwen, Richtlijnen voor het voortgezet onderwijs − Energiebesparing in de veredelingssector van de katoen-, rayon- en linnenindustrie, SVEN − Energiebesparingspotentieel in de intramurale gezondheidszorg − Energiebesparingspotentiëlen in de bedrijfsklasse zakelijke dienstverlening, Tebodin − Energiescans hotels, restaurants en horeca − Energieverbruik bij basisscholen, STAP − Energieverbruik en besparingsmogelijkheden naar technologieën in de verwerkende industrie − Energieverbruik en energiebesparing in de Nederlandse zuivelindustrie, SVEN − Energiewijzer ziekenhuizen, NVTG − Financiering bejaardenoorden en energiebesparing − Gebouwinformatiesysteem, Statusrapport, STAP − Kengetallen energieverbruik onderwijs, STAP − Monitoring van het energieverbruik in de industrie − Nieuw licht in uw winkel − Optimaliseren ammoniakfabriek, pre-reformer en convectiesectie − Project details from the CADDET register − Rapportages SVEN-bezoeken aan ziekenhuizen − Renovatie van galerijflats en portiekflats − Terugwinning waterstof- en ammoniakhoudend spuigas bij een ammoniakfabriek
114
Bijlage Grijze bronnen
− Toepassingen nieuwe materialen bij chloraatelektrolyse Energiebesparing in de Nederlandse chloor-alkali industrie, RUU Glastuinbouw, ontwikkelingen in het energieverbruik, deelstudie CO2-monitoring, RUU ICARUS-3, The Potential of Energy Efficiency Improvement in the Netherlands from 1990 to 2000 and 2015, Universiteit Utrecht, NW&S Long term Industrial Energy Efficiency Improvement Technology Descriptions, Universiteit Utrecht Parameters Affecting Energy Consumption in the Petrochemical Industry, Universiteit Utrecht Potentials for Improved Use of Industrial Energy and Materials, RUU Rapport energiebesparing in de Gelderse verzorgingshuizen PGEM Eindverbruik en besparingsmogelijkheden in de mengvoederindustrie, Productschap voor veevoeder Projectbureau W/K – Modellenboek warmte/kracht in de gezondheidszorg – Warmte/kracht in de gezondheidszorg – Stoomopwekking met gasmotoren – Warmte/kracht ja/nee Interne warmtelast kantoorgebouwen, RGD Verkenning technologische oplossingen voor de grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen, RIVM Studie Nederland in de moderne technologie: een positiebepaling op basis van octrooien, Rijksuniversiteit Leiden, CWTS/LISBON SPIN procesbeschrijvingen (Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen industrie Nederland): – AKZO – Aromaten – Broomchemie – Cement – Chloor – Dow Terneuzen – Fenol – Fijnkeramische industrie – Fosfaatmeststoffen – Ftalaten – Glas, glasvezel en glaswol – Grafische Industrie – Grofkeramische industrie – Hoechst – IJzergieten – Lakken en moffelen van metalen – Roet – Shell Nederland Chemie – Sillicumcarbide – Straalgrit – Steenwol – Stikstofkunstmest – Zwavelzuur Elektriciteitsverbruik en besparingsmogelijkheden in de sectoren, Stem Consumenten en elektriciteitsverbruik grote huishoudelijke apparatuur, SWOKA Gebruiksregistratie van een aantal huishoudelijke apparaten, SWOKA
115
22. Augustus 1998 23. 8 jaar NEEDIS
Advanced membrane elektrolysis cells, SYRENE Energieverbruik ziekenhuizen, uitslag NZR-enquête, Techniek in gezondheidszorg (TGZ) Energievoorziening met behulp van seizoenswarmteopslag, TGZ Kijkje achter de schermen van de warmtekracht toepassing, TGZ TNO – Energiebesparingspotentiëlen 2015, Eindrapport – Chemische industrie, ERBEKO – Energiebesparing in de Tapijtindustrie, Vezelinstituut TNO, KW – Textiel- en kledingindustrie Vezelinstituut TNO – Energiebesparingsmogelijkheden in de veehouderij, TNO MEP – Diverse sectorstudies, E3T – Inventarisatie van het energieverbruik in de Nederlandse veevoederindustrie – Invloed van telecommunicatie op verkeer en vervoer; gevolgen voor energie en milieu – Meting van het energieverbruik van drie soorten weefgetouwen bij Ten Cate Technical Fabrics – Naar een consensusmethode voor het generen van energiegegevens – Optimaliseren van het pelleteren van veevoeders – Voorstudie ovens in de metaalindustrie Beleid en instrumenten bij kantoorhuisvesting, Enquêteverslag toekomst van de kantorenmarkt, TU Delft Ontwikkeling van het kantorenaanbod in Nederland, Terugblik en verkenning, TU Delft Huisvestingsmanagement en technisch beheer bank en verzekeringswezen, TU Delft Energiegebruiksontwikkeling in de detailhandel, onderzoek ten behoeve van het SAVEmodel, TU Eindhoven, TEMA Interaction of electromagnetic energy with vegetable food constituents, TU Eindhoven Ouderenbeleid in Nederland van 1955-1983, TU Twente Bouwmaterialen: herkenning, eigenschappen, toepassingen, Stam Techniek Vertoog en ironie, een bundeling van publicaties, UNILEVER Warmte/kracht-koppeling, VEG-Gasinstituut Omgaan met energieverbruik en MJA bij de milieuvergunning, Min van VROM Anorganische basischemicalien, een verkenning, VU Optimalisering van energiegebruik, milieu en arbeidsomstandigheden rotatie-offset, VV e Energy consumption in polypropylene production, 14 WEC, Committee on Energy consumption in industrial processes Proceedings European Seminar on New Technologies for Rational Use of Energy in the Textile Industry in Europe Freight transport and the environment De rol van ketenmanagement in de Nederlandse T&D-sector Eindrapport marktonderzoek energiebesparende maatregelen in koel- en vrieshuizen Energie in het huidige Nederlandse opgaande bos Energietechnologie, Intermodaal vervoer beperkt CO2-uitstoot Energieverbruik grootkeukenapparatuur, Grootkeuken Energy in textile processing, Shirley international seminar on making textiles Environmental analysis of transportation systems, Wiley and Sons Tapijt in de markt, Europese Vereniging voor Tapijt en Milieu Gas of stroom, Grootconsument Goederenvervoer over korte afstand, Samson Bedrijfsinformatie
Tabel E2: Overzicht overige periodieke bronnen met grijze data (selectie) Milieuactieplan 1994-2000, EB-Amsterdam
116
Bijlage Grijze bronnen
Resultaten MAP distributiesector, EnergieNed Basisonderzoek Warmte Kleinverbruik, EnergieNed Energiedistributie in Nederland, EnergieNed Activiteitenverslag, Esso Trendrapport detailhandel, Hoofdbedrijfsschap detailhandel (HBD) Jaarboek detailhandel, HBD Infobulletin HBD Jaarverslag HBD De bedrijfstak detailhandel: feiten en cijfers, HBD Activiteiten van Hoechst Holland e Op weg naar de 21e eeuw, 2 bedrijfsmilieuplan, Hoogovens Kengetallen voor de detailhandel, Kamer van Koophandel (KVK) Kengetallen voor detailhandel, KVK Jaarstatistiek van de veevoeders, LEI-DLO Energie in de glastuinbouw, LEI-DLO Zorg in getal, Min. van WVC Statistisch jaarboek, Min. van OCW Brancheprofielen, Novem Doelgroepenkennis, Novem Jaarboek winkelcentra, Nationale raad winkelcentra Instellingen van intramurale gezondheidszorg, Nationaal ziekenhuis instituut Tuinbouwstatistiek, Productschap groente en fruit Statistisch overzicht Nederlandse visserij, Productschap vis Statistisch jaaroverzicht, Productschap voor zuivel Het bereiken van Midden en Kleinbedrijf, Raad voor het midden- en kleinbedrijf Zorg in Zicht, Stichting intramurale gezondheidszorg Procesbeschrijvingen niet industrie, Werkgroep emissies servicebedrijven en productgebruik Factbook Total Jaarverslag Afvalverwerking Amsterdam Annual review ICI Jaarverslag (intern) Vendex Jaarverslag Koninklijke Nederlandse baksteenindustrie Jaarverslag Nederland Distributieland Jaarverslag Productschap margarine, vetten en oliën Jaarverslag RAI Jaarverslag Vereniging van bedrijven die groenten en fruit conserveren Jaarverslag VNCI
117
56. Augustus 1998 57. 8 jaar NEEDIS
Workshops en seminars In de ontwikkeling van NEEDIS hebben de georganiseerde workshops en seminars een van niet te onderschatten rol gespeeld om NEEDIS voor het voetlicht te brengen en indirecte steun van de doelgroep te ontvangen. In totaal hebben er 4 workshops en 2 seminars plaatsgevonden. In onderstaande opsomming zijn deze opgenomen, waarbij tevens de inhoudsopgave van het verslag van de workshop/seminar is overgenomen.
Workshop november 1993 • • • • •
Waarom NEEDIS NEEDIS, Interface tussen bron en gebruiker Het begrippenhandboek voor NEEDIS Warmte/kracht in NEEDIS De databank in NEEDIS
Workshop juni 1994 • Het inkopen van energiedata • De NEEDIS-structuur • Eerste resultaten sectoronderzoek – Anorganische chemische grondstoffenfabricage – Zuivel en melkproducten – Kunstmeststoffen – Veevoederindustrie – Bouwnijverheid en bouwinstallatiebedrijven – Gezondheidszorg – Metaalproducten- en elektrotechnische industrie
Seminar november 1994 • Eén jaar NEEDIS • NEEDIS en het sectoronderzoek • De NEEDIS databank en de NEEDISk
Workshop april 1995 • Werkgroepverslagen – Industrie, landbouw – Industrie overig – Gebouwde omgeving I en II • Sectorverslagen – Grafische industrie – Groente- en fruitverwerkende industrie – Groothandel – Bejaardenoorden – Huishoudens en woningen – Transportbedrijven – Onderwijs
118
58.
Bijlage F. NASLAG – Organische chemische grondstoffenfabricage – Landbouw, bosbouw en visserij – Detailhandel
Seminar november 1995 • Verbruiksanalyse – Glastuinbouw – Grafische industrie – Detailhandel
Workshop mei 1996 • Analyses m.b.v. de NEEDIS-structuur • Verbruiksanalyse: Sector onderwijs – Machine-industrie – Utiliteitsbouw • Sectoronderzoek Horeca • De sector zakelijke dienstverlening • Gebouwmodel
119
59.
3. EPILOOG Organisaties sectorrapportages Dit overzicht bevat de organisaties die een bijdrage hebben geleverd bij het opstellen van een sectorrapport. Organisatie Adromi Bureau Milieu & Innovatie Climatic Design Consult DECHESNE TMC DHV AIB Ecofys E3T ECN
EIM/Centrum voor Retail Research Kea Consult TNO MEP
TNO Textiel TNO Voeding
Sector Bouwmaterialen Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Zuivelindustrie Kantoorhoudende dienstverlening Onderwijs Onderwijs, verbruiksanalyse Gezondheidszorg Anorganische chemie Organische chemie Elektrotechnische industrie Metaalproductenindustrie Bejaardenoorden Bouw Grafische bedrijven Grafische bedrijven, verbruiksanalyse Groente- en Fruitverwerkende Industrie Groothandel Huishoudens en woningen Klein zakelijk energiegebruik Machine-industrie Samenhang Detailhandel, Transport en Groothandel Detailhandel Detailhandel, verbruiksanalyse Horeca Glastuinbouw, verbruiksanalyse Kunstmestindustrie Landbouw en visserij Textielindustrie Veevoederindustrie
120
58.
Bijlage F. NASLAG NEEDIS-rapporten De NEEDIS-rapporten hebben zijn genummerd met als code NDS-jj-000. Onderstaand tabel geeft een overzicht van de verschenen rapporten.
Industrie Rapport
Sector
1994/1 1994/2 1994/3 1994/4 1994/5 1994/6 1994/7 1994/8 95-001 95-003 95-004 95-005 95-006 95-007 95-008 95-009 95-010 96-001 96-007 96-008 96-012 96-013 96-015
Elektrotechnische industrie Gezondheidszorg Kunstmestindustrie Metaalproductenindustrie Veevoederindustrie Zuivelindustrie Bouw Anorganische chemie Organische chemie Grafische bedrijven Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Landbouw en visserij Detailhandel Groothandel Onderwijs Bejaardenoorden Huishoudens en woningen Textielindustrie Machine-industrie Groente- en fruitverwerkende industrie Kantoorhoudende dienstverlening Bouwmaterialen Horeca
Laatste jaargegevens 1991 1992 1992 1991 1992 1991 1990 1993 1993 1993 1992 1993 1992 1992 1993 1992 1993 1992 1992 1993 1994 1994 1993
Diversen 95-002 96-014
Opzet NEEDIS sectorrapportages NEEDIS structuur 1997
1994 96-002 96-003 96-004 96-005 96-006 96-010 96-011
NEEDIS en de meerjarenafspraken Samenhang detailhandel, transport en groothandel Modelopzet klein zakelijk energiegebruik Verbruiksanalyse glastuinbouw Verbruiksanalyse detailhandel Verbruiksanalyse grafische bedrijven Verbruiksanalyse onderwijs Verbruiksanalyse machine-industrie
1993 1994 1994 95-011 95-012 96-009
Workshop november 1993 Workshop juni 1994 Seminar november 1994 Workshop april 1995 Seminar november 1995 Workshop mei 1996
98-001 98-002
Verklarende energiegebruiksfactoren kantoorgebouwen 8 Jaar NEEDIS
1994 1993 1992 1992 1993 1996
121
60.
4. .............
122