Rob Meijer en René Rorink
OPENLUCHTMUSEUM OOTMARSUM, EEN TERUGBLIK OP TACHTIG JAAR LEVENDIGE STREEKGESCHIEDENIS
Het bestuur van de VVV Ootmarsum kon in 1928 niet vermoeden dat haar initiatief op suggestie van de heren Budde, Huls en Wortelboer in de directe omgeving van Ootmarsum een enkel los hoes als bezienswaardigheid voor toeristen open te stellen, zou leiden tot de vorming van een heus Openluchtmuseum in de stad zelf. Direct grenzend aan het historische centrum, op een kleine twee hectare museumterrein, wordt anno 2007 het leven op het platteland in beeld gebracht door middel van een groot aantal naar dit terrein verplaatste originele gebouwen. De gebouwen zijn authentiek ingericht en vormen het decor voor verschillende exposities. Regelmatig worden op het museumterrein evenementen georganiseerd. In 2007 is het tien jaar geleden dat de exploitatie door een stichting werd overgenomen van de gemeente. In dit artikel wordt stilgestaan bij de ontwikkelingen vanaf het prille begin in 1928. Het los hoes op de Bielenbelt Het Openluchtmuseum begon uiterst bescheiden, in de luwte. Het eerste los hoes dat publiek naar Ootmarsum trok stond op de Bielenbelt aan de Vasserweg te Nutter bij Ootmarsum (destijds gemeente Denekamp). In 1927 werd daar het boerenwoonhuis van een wönner van het erve Looman (Lohuis) uit Groot Agelo herbouwd, op grond van de gemeente Ootmarsum. Het boerenwoonhuis zou uit het 1667 stammen en werd in Groot Agelo aan de Enktermorsweg laatstelijk bewoond door ene ‘J. in den Toeslag’. Het huis had echter al een tijdje leeg gestaan. De aankoop (voor fl. 700,--) afbraak en wederopbouw werden gefinancierd door een lening, een subsidie van de Oudheidkamer Twente en door schenkingen, met name vanuit de bevolking van Ootmarsum en Enschede. De VVV van Denekamp ondersteunde het plan van haar Ootmarsumse zusterorganisatie. De bouwkosten hebben ongeveer fl. 2.000,-- bedragen. De bouw werd uitgevoerd door aannemersbedrijf Aan de Stegge, de architect heette G. Mulder. Op zaterdag 12 mei 1928 werd het los hoes officieel en groots geopend, waarbij onder meer de burgemeesters van Ootmarsum, Denekamp, Weerselo en Tubbergen aanwezig waren. Tijdens de presentatie merkte voorzitter J.J. van Deinse van de Oudheidkamer Twente nog wel fijntjes op dat hij het besluit op het los hoes op de Bielenbelt (die wel werd aangeduid als een ‘vlakke knobbel’) op te richten wel begreep vanwege de betere bereikbaarheid en de gezondheid voor de bewoners, maar dat dergelijke boerenwoonhuizen vroeger normaal gesproken in een laagte werden gebouwd.
Het eerste los hoes op de Bielenbelt (naar een oude ansichtkaart).
Het boerenwoonhuis op de Bielenbelt was een ‘los hoes’, een oorspronkelijk boerenwoonhuis waar mensen en hun vee in het boerenwoonhuis samenleefden onder één dak, in één grote ongedeelde ruimte. Het los hoes werd door de VVV Ootmarsum opengesteld voor het publiek, dat tegen betaling van aanvankelijk 10 cent en later een kwartje (15 cent voor grotere gezelschappen) rond kon kijken. Het huis werd toen nog bewoond, door de familie Westerhof, later de familie Frons-Westerhof. De VVV had deze huurders van de Bielenbelt in het
1
huurcontract verplicht toeristen en andere geïnteresseerden het huis te laten zien en te vertellen over hun dagelijkse leefpatroon. De VVV zorgde voor plaatselijke bekendheid en gaf onder meer ook ansichtkaarten uit waardoor de bekendheid van het Los Hoes werd vergroot. Het is vanaf het eerste begin dat het besef er was dat het onderhoud van een Los Hoes moest kunnen worden bekostigd en dat een grotere bekendheid zou bijdragen aan dat behoud. Desondanks raakte het los hoes in de jaren vijftig sterk in verval. Los Hoes Ootmarsum In het besef dat men in de stad Ootmarsum zelf vermoedelijk tot meer bezoekers zou kunnen komen, ruilde de gemeente Ootmarsum in 1960 de Bielenbelt met omliggende grond met aannemer Sleiderink die verplicht werd in Ootmarsum met authentieke bouwmaterialen een los hoes te bouwen. Afbraak en wederopbouw van het oude vervallen huis werd niet raadzaam geacht. Dat ‘nieuwe’ los hoes diende een sterke gelijkenis te vertonen met zijn voorganger op de Bielenbelt. Daartoe werd een los hoes gekocht even over de grens in Duitsland. Het los hoes werd gebouwd op een stuk grond achter het Molenhuisje, op een steenworp afstand van het centrum van Ootmarsum op gemeentelijk grondgebied. De inventaris van de Bielenbelt werd overgebracht naar Ootmarsum en waar nodig gerestaureerd. In 1962 is het los hoes op de Bielenbelt ingrijpend verbouwd, waarna het niet meer werd opengesteld voor het publiek. De woning werd nu gebruikt als zomerverblijf en tijdelijke bewoning. In 1990 is het andermaal verbouwd en sindsdien wordt het permanent bewoond. In 1963 werd het Los Hoes Ootmarsum, zoals het werd aangeduid, opengesteld voor het publiek. Het heeft steeds grote belangstelling getrokken. De plek vlak bij het centrum van Ootmarsum maakte dat vele bezoekers aan Ootmarsum het Los Hoes Ootmarsum wisten te vinden. Vanuit de gemeente Ootmarsum werd Jans Hesselink als beheerder aangesteld, daarbij ondersteund door de in 1966 opgerichte Stichting Heemkunde Ootmarsum en Omstreken.
Los Hoes Ootmarsum in 1963 (foto Rob Meijer).
Ruim dertig jaar lang werd het Los Hoes Ootmarsum geëxploiteerd door de toenmalige gemeente Ootmarsum. In die jaren is het terrein belangrijk vergroot. Er werden al spoedig verschillende gebouwen in de omgeving van het los hoes geplaatst zoals een bakspieker, de Hofkamer (een burgerwoonhuis afkomstig van de Markt in Ootmarsum), de Eppinkschuur die lange jaren aan de Oostwal in de stad stond, een kapschuur, een wagenschuur met expositie van landbouwwerktuigen, een smidse met daarin de voormalige smederij van Silderhuis, en een werktuigschuur waarin de tractoren en werkplaats onderdak kregen. Het complex was inmiddels omgedoopt tot het ‘Openluchtmuseum Los Hoes’, een naam die tot op de dag van vandaag officieus nog wordt gebruikt.
Jans Hesselink en politieagent Gerards op weg naar het Los Hoes Ootmarsum. Er zijn inmiddels gebouwen bijgeplaatst. Rechts de Hofkamer. Foto Rob Meijer 1964.
Groei van het Openluchtmuseum Op initiatief van de toenmalige Ootmarsumse wethouder J.P.F.M. van Zuilekom werd in 1997 het gehele openluchtmuseum in exploitatie gegeven aan een stichting, die speciaal met het oog op dit doel op 25 februari 1997 was opgericht. In dat jaar werd op het stadhuis door het 2
nieuwe stichtingsbestuur de huurovereenkomst getekend met de gemeente Ootmarsum. Het gehele museumcomplex (het museumterrein en de opstallen) bleef eigendom van de gemeente, terwijl de exploitatie van de terreinen, de opstallen en de inventaris voor rekening en risico geschiedde van de stichting. Als eerste bestuursleden traden onder meer aan Toon Heupink (voorzitter), Rob Meijer (secretaris), Gerrit Veneklaas (penningmeester), Henk Geerdink en Henk Essink. Zij maken allen nog steeds deel uit van het stichtingsbestuur. De naam van het museum luidt officieel Stichting Openluchtmuseum Los Hoes Ootmarsum, met als werktitel ‘Openluchtmuseum Ootmarsum’ en met de subtitel ‘Het land van Heeren en Boeren’. Het museumterrein is in de jaren die volgden na 1997 belangrijk vergroot. Er zijn veel ‘nieuwe’ gebouwen gerealiseerd. Het bezoekersaantal van toen rond de 13.000 in 1997 is gegroeid naar ruim 43.000 betalende bezoekers in 2006. Een grote impuls kwam er op 17 mei 2002 vanwege de uitbreiding van het museumterrein met 5.000 vierkante meter en ingebruikname van de multifunctionele voorziening De Weemhof met bouwmaterialen van het voormalige gebouw van restaurant De Wanne. De Weemhof kreeg een horecafunctie en geldt als aanvulling op de museumformule. Een schaapskooi vanuit het Duitse Wielen werd herbouwd in het kader van het project ‘Heeren en Boeren’ en ook het boerderijtje Heinenboer van de familie Witte van het Springendal werd opengesteld op het museumterrein. Het Openluchtmuseum Ootmarsum kon floreren bij de gratie van de inzet van vele vrijwilligers en een zeer actief dagelijks bestuur, maar op 1 september 2001 kon het stichtingsbestuur tot zijn tevredenheid de huidige manager drs. J.C. (Jurgen) Tip aanstellen. Naderhand zijn er nog twee betaalde krachten gekomen, samen goed voor een halve FTE, aangesteld als respectievelijk terreinmedewerker en administratieve kracht. In 2002 werd de 200.000ste bezoeker verwelkomd, in 2006 werd de 300.000ste bezoeker onthaald. Het Openluchtmuseum was inmiddels in jaarlijkse bezoekersaantallen gemeten het derde museum van de provincie Overijssel geworden. In maart 2003 kreeg het Openluchtluchtmuseum officieel het predikaat van gecertificeerd museum, waardoor ook van overheidswege erkenning is gekomen. Brand, wederopbouw en uitbreiding De veerkracht van het Openluchtmuseum leek ernstig op de proef te worden gesteld op 23 mei 2004. Op die datum ging het vlaggenschip van het museum, het in 1963 herbouwde los hoes, in vlammen op vanwege kortsluiting in de elektrische bedrading. Het maakte duidelijk dat de oude, grotendeels houten, gebouwen bijzonder gevoelig zijn en dat het onderhoud van de gebouwen en de veiligheid terecht bij het stichtingsbestuur hoog in het vaandel stond. – en staat. Het los hoes zelf ging verloren, er konden slechts wat materialen worden hergebruikt. Wel kon het grootste deel van de inventaris worden gered.
Bluswerkzaamheden van de Ootmarsumse brandweer, bijgestaan door de brandweer uit Tubbergen, bij het verbrande los hoes (23 mei 2004). Foto Ruben Siegerink.
Het stichtingsbestuur kon zich gelukkig prijzen dat een aanmerkelijk deel van de schade werd vergoed door de verzekering. Daardoor kon het bestuur al spoedig op zoek naar een waardige vervanging van het los hoes, daarbij geholpen door sponsoren en vrijwilligers. Pogingen om het los hoes Groot Bavel uit De Lutte (dat een tamelijk verborgen bestaan leidt in de tuin bij het Rijksmuseum Twenthe te Enschede) mislukten, waardoor in overleg met de gemeente Dinkelland als rechtsopvolgster van de voormalige gemeente Ootmarsum het besluit is genomen te komen tot herbouw. Aan de hand van oude materialen en onder begeleiding van
3
de Stichting Ribo te Zwolle en adviseurs als Herman Hagens uit Almelo verrees het derde los hoes, als een Feniks uit zijn as. Op 23 maart 2005 werden drie gebouwen officieel in gebruik genomen: het herbouwde los hoes, het deftig ingerichte Drostenhuis aan de Walstraat Ootmarsum (een patriciërswoning, dat door samenwerking met de De Mulder van Eerde Stichting aan het museumarsenaal kon worden toegevoegd) en het Klöpkeshoes op het museumterrein zelf.
Bouwactiviteiten voor een nieuw los hoes, februari 2005. Foto Rob Meijer.
Het land van Heeren en Boeren De subtitel van het museum ‘Het land van Heeren en Boeren’ komt niet zomaar uit de lucht vallen. Ootmarsum was vroeger een belangrijk bestuurlijk centrum in Twente dus het lag voor de hand naast een museale presentatie van het leven op het platteland, ook het leven van de adel en burgerij in de stad in beeld werd gebracht. Stukje bij beetje is een afgerond geheel ontstaan, zonder dat het Openluchtmuseum van mening is dat een eindstadium is bereikt. Integendeel, er is een zeker verlanglijstje voor de toekomst, waarvoor in de eerste plaats ruimte en in de tweede plaats geld nodig is. Verdere uitbreiding van het museumterrein is van groot belang, waarna een aantal ambitieuze plannen kunnen worden gerealiseerd. Een eerste belangrijks stap op deze weg was het in bruikleen verkrijgen van de collectie van de land- en tuinbouworganisatie LTO te Zwolle (als rechtsopvolgster van de OLM), bestaande uit delen van de nalatenschappen van een aantal personen uit de hofmeierfamilie Van Bevervoorde. Een volgende belangrijke stap was de inrichting van een permanente expositie over de Commanderie Ootmarsum, ingericht door de huidige Vereniging Heemkunde Ootmarsum. Ook het Drostenhuis Ootmarsum dat, als eigendom van een zelfstandige stichting, als bekend in 2005 toegevoegd werd geeft invulling aan het thema ‘Het land van Heeren en Boeren’.
Voorgevel van het Drostenhuis aan de Walstraat te Ootmarsum. Foto Rob Meijer (2005).
Toekomstplannen en ambities zijn er zeker. De ontwikkelingen rond de terreinen van de voormalige Commanderie Ootmarsum, waarop het huidige Openluchtmuseum voor een deel is gevestigd, geven mogelijkheden voor de toekomst. Met het Ridderlijke Duitsche Orde, de Balije van Utrecht zijn de afgelopen jaren warme contacten tot stand gekomen die er uiteindelijk toe hebben geleid dat de Ridderlijke Duitsche Orde de ‘Commanderij Ootmarsum’ weer heeft opgenomen in de gelederen met benoeming van ir. B.W. Baron Bentinck tot Buckhorst tot Commandeur van Ootmarsum. Het besluit is bekrachtigd door de Koningin. De Commandeur zelf is inmiddels een graag geziene gast in Ootmarsum. Met de gemeente Dinkelland wordt al enkele jaren gesproken over de toevoeging van de oude gemeentewerf, althans een behoorlijk deel daarvan aan het museumterrein. Nu de nieuwe gemeentewerf van Dinkelland het moment van voltooiing nadert en het oude terrein vrijkomt, wacht het stichtingsbestuur op het vervolg dat weer nieuwe impulsen kan gaan geven aan de verdere ontwikkeling van het openluchtmuseum. Het stichtingsbestuur wil haar project ‘Bergvrede’ gerealiseerd zien, waarbij een uniek deel van de oudste geschiedenis van Ootmarsum op de kaart kan worden gezet.
4
Uit de Tubantia van 14 oktober 2006, manager Tip (links) en voorzitter Heupink (rechts) flankeren de Commandeur en zijn echtgenote.
Evenementen Maar: het exploiteren van een compleet museum moet uiteraard wel bekostigd worden. Het museum ontvangt een zeer bescheiden subsidie en moet zich voor het overige, met behulp van ongeveer 120 vrijwilligers zelf bedruipen. De verkoop van kaartjes aan reguliere museumbezoekers biedt dan onvoldoende soelaas. Het huishoudboekje wordt op orde gebracht door de evenementen. De afgelopen tien jaren heeft het Openluchtmuseum Ootmarsum zich geprofileerd door het organiseren van een groot aantal evenementen, die jaarlijks vele duizenden bezoekers trekken. Daarbij wordt steeds de voorwaarde gesteld dat het geen afbreuk mag doen aan het museumconcept en het beeld van het museum niet al te zeer wordt verstoord. Het museumterrein met de parkachtige omgeving dient dan min of meer als decor waartegen de evenementen plaatsvinden, steeds mogelijk gemaakt door de inzet van zeer veel vrijwilligers. Als terugkerende evenementen gelden de Oogstdag (traditioneel oogsten in juli), de Flora Ootmarsum (bloemenshow, in augustus), De Twentse Herfstfair (in oktober) en het Bijbels Kerstspel (tweejaarlijks met de Kerst). Er zijn wisselende evenementen als beeldentuinen en exposities. Het Openluchtmuseum Ootmarsum is ook aangewezen als officiële trouwlocatie in de gemeente Dinkelland.
Expositie beelden uit het kunstenaarsdorpje Tengenenge ( Zimbabwe) in de tuinen van het Openluchtmuseum. Foto Rob Meijer, 2005
Tienjarig jubileum stichting In 2007 kijkt de Stichting Openluchtmuseum Los Hoes Ootmarsum terug op tien jaren van indrukwekkende groei. Richtlijn voor de ontwikkeling van het museum was steeds de nota van F.D. Zeiler, waardoor in het beleid steeds duidelijk als speerpunten werden opgenomen, de hiervoor beschreven wens tot het exploiteren van een aantrekkelijk museum, het bieden van evenementen en het streven naar vernieuwing en uitbreiding. Het Openluchtmuseum Ootmarsum wil het levende bewijs zijn dat de geschiedenis van een streek deel kan uitmaken van het heden. Er is naast een tevredenheid ook bezorgdheid voor de toekomst. Het museum is inmiddels het niveau van een vrijwilligersorganisatie definitief ontgroeid. Op basis van 1 ½ FTE kan uiteraard geen museum met een omvang als het Openluchtmuseum draaiende worden gehouden. Er zijn vele actieve vrijwilligers en er is een zeer actief dagelijks bestuur maar dat geeft ook een vertekend beeld weer. Uitbreiding in de personele bezetting is beslist een noodzaak. Om de succesvolle koers voor de toekomst te kunnen handhaven zal een deels gewijzigde koers gevaren moeten worden. Het Openluchtmuseum Ootmarsum werkt aan een meerjaren beleidsvisie, en hoopt daarbij te kunnen rekenen op ondersteuning door gemeente en provincie voor het behoud van dit belangrijke erfgoed.
Bloemarrangement tijdens de Twentse Herfstfair in oktober 2005. Foto Rob Meijer.
Bronnen:
- Berichten uit de Tubantia en de Katholieke Illustratie - Archief Openluchtmuseum Ootmarsum - T. Bökkers en H. Oude Elberink, “Nutter: Zoa as wie het kend en heurd hebt” (2002)
5
6